De thuiskomst
Anna Enquist De thuiskomst Roman
g ro t e letter
Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam · Antwerpen www.groteletterboeken.nl
Copyright © 2005 Anna Enquist Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Oorspronkelijke omslag: Marjo Starink Omslagontwerp grote letter editie: Kelvin Covalo isbn 978 90 295 7938 4 / nur 301 Deze uitgave wordt in samenwerking gemaakt met Uitgeverij Oorsprong, Deventer www.uitgeverijoorpsrong.nl
Voor Wouter
I, who had ambition not only to go further than anyone had been before, but as far as it was possible for man to go, was not sorry at meeting with this interruption, as it relieved us. James Cook (1728 -1779)
Inhoud Deel i 11 Deel ii 141 Deel iii 289 Portret van Elizabeth Cook 447 Nawoord 449 Literatuurlijst 453 Chronologisch overzicht 455
Deel i
1 Hij verwacht een lege tafel als hij terugkomt, dacht ze. Hij zal koffers en tassen het huis in dragen vol journalen, schetsen en kaarten. Die moeten plat liggen op een schone tafel, geboend en gewreven zodat hij glimt als een waterplas. Een tafel die uitnodigt om er mappen op te leggen en stapels te maken van boeken en papieren in een volmaakte orde. Geen vuilnisbelt. De tuinkamer waarin de tafel staat, die vrijwel geheel door de tafel gevuld wordt – nee, er is ruimte genoeg, het is meer dat de tafel centraal staat in deze kamer, er is geen ontkomen aan, de kamer lijkt erom heen gebouwd, een tabernakel voor een houten altaar –, moet schoongemaakt en misschien gewit worden. Elizabeth bewoog langzaam langs de tafel naar de erker en keek door de vierkante ruitjes de tuin in. Door de oneffenheden in het glas leken de bloemen boven het gras te zweven; als ze haar hoofd bewoog stulpten de bleekblauwe irissen uit tot monsterachtige vormen en de tuinbank schoot op en neer met het knikken van haar hals. Ze duwde de vensters open; de witgeschilderde latjes waarin de ruiten gevangen waren zagen er smerig uit. Met haar wijsvinger veegde ze een dode vlieg weg. Lentelucht kwam binnen. Elizabeth zette haar handen in haar zij en snoof. Meidoorn, violieren, weezoete damp uit de ginfabriek om de hoek. Weldra zou de linde boven de tuinbank gaan bloeien en honing lekken op meubels en grasmat. Dichte wolken driftig zoemende insecten zouden zich om de 13
lichtgroene bloesem verdringen. Spoedig. Ze draaide zich om naar de donkere kamer. Als een bergketen rees de rommel op tafel voor haar op. Hij komt terug, dacht ze, over een maand, deze zomer, misschien pas in de herfst, maar hij komt. Ergens op de wereld is hij onderweg in die benauwde houten hulk die hij zo trots zijn schip noemt. De ontdekkingen zijn gedaan, de kusten in kaart gebracht, de vreemde volkeren beschreven en de terugtocht is ingezet. Langer dan drie jaar kan zo’n reis niet duren. Hoog tijd dus om met de ontruiming van de tafel te beginnen. Het zal zijn of ik een stortplaats afgraaf waar iemand jarenlang zijn troep op heeft gesmeten. Een oudheidkundige onderneming die ik als een uitdaging zou kunnen zien. De tocht blies koel tegen haar rug, de zware kamerdeur kwam in beweging en viel met een klap in het slot. Met maaiende armen alles tegen de grond keilen. Schoon schip maken met het bezinksel van deze eenzame jaren. Weg met de kindertekeningen, de nota’s, vergeten verstelwerk, ongelezen boeken en vergeelde kranten. Alles in de tuin op een stapel gooien en dan, bij windstil weer, de vlam erin. Ze zou met een stok de afgedwaalde papieren terug het vuur in duwen, de jongens zouden helpen met blaasbalgen en bezemstelen, en alles, alles zou ongezien veranderen in dikke rook en wegwaaien over de daken naar de rivier. Maar alles moest gezien worden. Er viel pas iets weg te gooien als je wist wat het was. Elke snipper papier zou door haar handen moeten gaan. Ze trok haar schortenbanden strakker aan en stapte op de tafel toe. 14
Je hand uitstrekken om een brief op te pakken en dan snel terugtrekken. Om de tafel heen lopen en van alle kanten de voorwerpen bekijken en taxeren. Een ordeningssysteem bedenken: een mand neerzetten voor alles wat weg kan, een map voor zakenbrieven die bewaard moesten blijven, een stapel voor tekeningen van de kinderen, voor persoonlijke brieven, een berg boeken om bij de hand te hebben en een met boeken die beter verborgen kunnen wachten op het juiste moment. Ruimte maken op de vloer met de brede planken zodat de stapels op ruime afstand van elkaar neergelegd kunnen worden. Ze wist hoe ze het ging aanpakken maar ze bleef drentelen en aarzelen. Tien uur was het, een ochtend in het begin van april, de jongens waren op school en bezoek verwachtte ze niet. Er was tijd, die ze niet gebruikte. Waar wachtte ze op? Niet op hulp, ze vervulde deze taak het liefst alleen. Ze ging niet zitten op het smalle bankje voor het raam, ze bleef rondlopen alsof ze iets zocht. Ze was moe. Alles in haar vierendertigjarige lichaam wilde naar beneden, naar de grond, en daar blijven liggen. Liever nog buiten, in het gras onder de linde. De moeheid viel niet te verklaren want ze had goed geslapen deze week, ze at voldoende en had geen bijzondere inspanningen achter de rug. Toch voelde haar rug alsof ze een juk met zware emmers melk moest dragen. Tussen de brieven en kranten vandaan plukte ze de dingen die er in elk geval niet thuishoorden: een muts met linten, een zakdoek, een uitgedroogde sinaasappel. De pitten tikten te15
gen de leerachtige schil toen ze de vrucht op de vloer smeet. Bukken. In de mand. Vanuit de gebogen houding in één beweging opkomen en meteen een greep in de papieren doen. Goed zo. Een brief van Stephens over geld: In overeenstemming met de wens van uw echtgenoot heeft de Admiraliteit besloten u gedurende de reis jaarlijks een bedrag van tweehonderd pond uit te betalen. Bewaren. James zou hem willen lezen. Het was zíjn geld, dat hij verdiende door de wereld rond te zeilen. Volkomen onredelijk om daar zo’n ergerlijk gevoel van verplichte dankbaarheid over te krijgen. Het was geen liefdadigheid, het was geen fooi. Het bedrag, en meer dan dat, kwam haar rechtens toe. In gedachten zag ze de heren van de Admiraliteit in vergadering bijeen, opgewonden over James’ onderneming, vol trots, vaderlandsliefde en eigendunk. ‘O ja, die vrouw van hem moet ook leven, flink bedrag wel, zorg jij dat ze het krijgt?’ Ze haalde haar schouders op. De volgende brief, in het handschrift van Hugh Palliser, ging over de jongens. ‘Ik vernam, lieve Elizabeth, dat jullie oudste, de flinke James junior, na de zomer zijn intrede zal doen in de zeevaartschool te Portsmouth. Hij zal er zeker naar uitzien om in de voetsporen van zijn vader te treden. In diens kielzog, moet ik misschien zeggen! Het is wel fijn voor je dat je de kleine Nathaniel nog een jaar thuis kunt houden, anders zou je wel erg eenzaam zijn. We hopen natuurlijk dat James dit jaar behouden terug zal keren, maar de onzekerheid rond dit soort expedities is je bekend. Je weet ook dat ik voor je klaarsta, wanneer je me ook nodig zou hebben.’ Palliser, de thesaurier van de Marine, die James had gesti16
muleerd en aanbevolen, die hem met geweld onder de ogen van de heren had gebracht. Ze glimlachte en legde de brief bij haar eigen papieren. Ze ging hem uitnodigen voor een kopje thee in de tuin, zodat hij Jamie en Nat kon spreken. Ze verzamelde rekeningen en gooide krantenknipsels weg. De basis van de stapel waaraan ze werkte kwam bloot: drie dikke, donkere boeken over ontdekkingsreizen in de Zuidzee. De naam van de schrijver stond met gouden letters in het leer gedrukt: John Hawkesworth. Ze tilde de delen op en klopte voorzichtig het stof eraf. James zou woedend zijn. Hawkesworth had zich zijn journalen toegeëigend en had de reis beschreven alsof hij hem zelf gemaakt had. Ze had de tekst vergeleken met de originele logboeken en had zich geërgerd aan de overdrijvingen en de fouten, aan de schrijver, maar ook aan haar man. Wat een stommiteit om je verhaal zo naïef uit handen te geven. Dat James de wereld van verwaten kunst‑ en literatuurliefhebbers met boerse bitterheid haatte was allemaal goed en wel, maar hij sneed zichzelf in de vingers door zijn geschriften in te leveren en te weigeren zich met de redactie te bemoeien. Hij zei dat hij zich schaamde – hij kon niet foutloos spellen en was niet in staat goede zinnen te bouwen. Dat was zo, maar wat hij te zeggen had was wel de moeite waard. Iemand zou hem moeten helpen. Ik, dacht ze, ik. Naast de Hawkesworth-folianten lag een tekening van een boot, een zorgvuldig uitgewerkte kindertekening. Jamie. De zijkant van het schip had hij opengewerkt zodat de voorraadkamers met tonnen en balen, het ruim en de verschillende hutten zichtbaar waren. In de kapiteinshut had hij een zitten17
de man getekend, schrijvend aan een tafeltje, de rug naar de toeschouwer gekeerd. Op het achterdek stonden een koe en een geit. Waarom zou ze James niet kunnen helpen met het volgende boek? Straks zat hij hier aan tafel te zuchten en te vloeken, straks verpestte hij zijn tekst met overdreven dankbetuigingen en vals vertoon van dienstbaarheid terwijl zijn humeur steeds slechter werd. Zonde. Laat mij het doen. Als hij terug zou komen voor de herfst werden de dagen al korter en lagen er lange, donkere avonden in het verschiet. Samen aan iets belangrijks werken zou een afleiding zijn, een goed begin van een gemeenschappelijk leven. Bij zijn terugkeer zouden ze meer dan twaalf jaar getrouwd zijn maar hadden ze nog geen vol jaar achtereen samen in hetzelfde huis doorgebracht. Steevast vertrok James in de lente om pas in november terug te keren. Kerstmis. Kaarten en kustlandschappen tekenen aan tafel. Hij had twee levens. Zij ook. Er ontstond een ritme en de geruststelling die daarmee samenhangt. Ze was één keer angstig geweest, toen hij terugkeerde met een grof, nauwelijks genezen litteken dwars over zijn rechterhand. Er was een kruithoorn ontploft, zei hij, het had erger kunnen zijn. De schending van gave huid deed haar beseffen dat hij bij de Marine werkte en dat vechten en vernielen onderdeel van dat werk konden uitmaken. Na een dag of wat trok haar angst weg. Het was al gebeurd, hij liep door het huis, ze hoorde zijn stem en zag zijn bezigheden. Zijn aanwezigheid leidde haar aandacht af van de wond en wat die betekende. Hij droeg sindsdien een handschoen, rechts. Schaam18
de hij zich voor de verminking of wilde hij anderen niet laten schrikken? De wond was dik en bleek geheeld, het litteken bewoog als een wittige slang over zijn handpalm naar de pols. Ze kon het voelen, ’s nachts, als hij zijn handen van haar dijen naar haar schouders schoof. Het litteken wrikte tegen haar huid. Ze zou zijn hand moeten vastgrijpen en langzaam met haar tong over de verwonding moeten gaan, ze zou het litteken moeten inlijven, het moest in de cartografie van haar mans lichaam worden opgenomen, door haar. Er was veel te doen. Maaltijden moesten bedacht, bereid en gegeten worden; de kleren van de jongens gewassen, hersteld, vervangen. De moestuin ingezaaid, bemest, gewied. Ze had hulp, er waren mensen die haar in deze taken bijstonden en haar prikkelden of ronduit dwongen om initiatieven te nemen. Nat, die demonstratief de kamer doorstrompelde op te klein geworden schoenen. De meid, die met een boodschappenmand op schoot bij haar ging zitten om over het menu van vandaag te praten. De tuinman, die kwam vragen waar de wortelen en waar de pastinaken moesten worden gepoot en pas aan het werk kon als zij een besluit had genomen. Er was veel te doen. Het leek meer dan vroeger, meer dan tijdens de eerste jaren van deze tweede wereldreis. De voorafschaduwing van James’ terugkeer begon de dagelijkse taken al te kleuren. Ook hij zou een mening hebben over de plaats van de groenten, een beredeneerde mening met verstandige overwegingen betreffende zonnestand en vochttoevoer. Ze begon huis, tuin en kinderen door zijn ogen te bezien en constateerde dat er veel veranderd, schoongemaakt en wegge19
gooid zou moeten worden. Alsof ze de boel liet verloederen zodra hij weg was, maar dat was niet zo. Haar orde was anders. Of was het inbeelding, en zat de kritische kapitein louter in haar gedachten? Dat de kleine Nat iedere morgen even bij haar in bed kroop, dat kon niet meer, straks. Dat kon nooit meer. Na deze reis moest het afgelopen zijn. Na deze reis begon een ander leven, een zomerleven. Twaalf jaar lang was ze ’s zomers alleen geweest. Het was niet erg, ze had het geweten en tot zich door laten dringen toen ze besloot met deze zeeman te trouwen, ze kon er goed tegen en had zich, zeker in het begin, zelfs wel op de eenzaamheid verheugd. Steeds was er de hereniging geweest; het bed was te groot of te klein; er was beweging en afwisseling. Toen Jamie was geboren genoot ze nog heviger van het alleenzijn, van het samenzijn met het kleine kind. Elke herfst kwam het schip terug over de Atlantische Oceaan. De appels rijpten, de bladeren verkleurden en begonnen van de bomen te vallen en dan, ineens, ratelde er een rijtuig door de straat en vloog de voordeur open. Wind joeg door het huis en alles werd anders. Toen, in het voorjaar van 1768, kreeg hij de opdracht voor de eerste grote reis. De Zuidzee zou hij bevaren, de banen van sterren en planeten observeren en nieuwe continenten in kaart brengen. Wonderwel had hij zich geschikt in de rol van bevelhebber. Er was geen spoor van onderdanigheid of onzekerheid zichtbaar geweest toen hij zijn eisen voor het schip, de uitrusting en de instrumenten kenbaar maakte. Hij eiste het beste en het duurste en kreeg dat ook. Maar tot kapitein 20
wilden ze hem niet bevorderen, die titel was weggelegd voor hooggeborenen. Hij bleef luitenant. Het leek James niet te deren zolang hij naar eigen inzicht kon handelen. Kennis vergaren, kijken, beschrijven, zien hoe de wereld werkelijk is – dat wilde hij. De reis zou zeker drie jaar duren. Toen het schip – een lompe, platte kolenschuit – afvoer had ze drie jonge kinderen en was ze zwanger van de vierde. Ze had zich opgelucht gevoeld toen James’ achternichtje Frances in huis kwam om haar gezelschap te houden. Een kind van zeventien was ze, een meisje met een bos rode krullen en schichtige ogen. Ze wekte de indruk dat ze met haar stakerige ledematen overal tegenaan zou stoten, dat ze het vaatwerk uit haar handen zou laten vallen en met een vol dienblad tegen de deur zou lopen, maar niets daarvan. Ze was handig, zag het werk en had plezier in hulpvaardigheid. Ze nam de jongens, vijf en vier jaar toen, mee de tuin in terwijl Elizabeth de kleine Elly in bad deed. Haar bed stond in de jongenskamer en de kinderen waren al snel dol op haar. Voor Elizabeth was het of ze eindelijk een zuster had gekregen. Vrouwen in huis, een dochtertje, een zus. Ze kende dat niet, er waren altijd mannen geweest: de stiefvader, de oom, de neefjes. De echtgenoot. De zonen. De vader die ze nooit had gekend, die stierf toen zij pas twee was en die volstrekt uit haar herinnering was verdwenen. Wat zei hij tegen me, pakte hij me op als hij thuiskwam, danste hij met me de kamer door? Haar moeder antwoordde niet. Wat er vroeger gebeurd was deed er nu niet toe, nu zat er een zwartharige gedrongen man in de keuken die om pannenkoeken vroeg. Hij 21
leerde haar rekenen en boekhouden. Nieuwe kinderen kwamen er niet. Zij bleef de enige, de dochter. Haar moeders broer had twee jongens, met wie Elizabeth opgroeide. Zij was de oudste en verzon de spelletjes, tot de jongens naar school gingen en een hekel kregen aan meisjesgedoe. Als ze een zus had gehad, dacht ze, dan was het in elk geval twee tegen twee geweest. Ze had zich teruggetrokken. Ze kon goed lezen en de stiefvader die ze vader noemde, bezat een flink aantal boeken waar zij vrijelijk toegang toe had. Ze kon borduren en breien. Ze redde zich wel. In de taveerne van haar stiefvader mocht zij niet komen, maar wel hield ze zijn uitgaven en inkomsten bij in langwerpige, gebonden kasboeken. Haar handschrift was duidelijk en regelmatig; ze was een sieraad voor haar ouders. Als er een zusje was geweest, had ze dan onnutte, kinderachtige, lichtzinnige dingen ondernomen? Gearmd langs de rivier wandelen, van onder een parasol naar jongens spieden en dan snel iets belangrijks bespreken als ze terugkeken, elkaar in de arm knijpen en de slappe lach krijgen? Oom Charles zag haar ’s avonds aan de boekhouding werken. ‘Kan jij dat?’ vroeg hij. ‘Hoe is het mogelijk. Je zou een kerel moeten zijn. Geef mij zo’n dochter!’ Ze rechtte haar rug en boog zich over het kasboek. Met vaste hand noteerde ze de daginkomsten. Ze gaf geen antwoord, depte de inkt droog met vloeipapier en verplaatste de lamp om haar werk beter te kunnen zien. Een zusje zou nu haar hoofd door het raam steken en haar roepen om nog even buiten te komen, weg uit de kamer met de lage zoldering waar het stonk naar tabaksrook en smeulend hout, waar 22
de oude mensen met trots en tevredenheid over haar spraken alsof zij ook al zo oud was. Oom Charles had haar moeder gevraagd of Elizabeth bij hem mocht komen werken. Vlak bij de rivier was zijn bedrijfje in scheepsbenodigdheden gevestigd, de klandizie nam toe, het werd hem te veel en zijn knechten hadden lang zo’n heldere kop niet als dit slimme nichtje. Ze was er met graagte op in gegaan, ze vond het opwindend dat haar oom haar vertrouwde en haar hoger aansloeg dan zijn eigen medewerkers. Ze kreeg een bureautje toegewezen in de propvolle winkel en genoot van de geheimzinnige koopwaar: kijkglazen in leren foedralen, sextanten, barometers, een keur aan globes in verschillende formaten en de angstaanjagende koffers voor de scheepsartsen. Daartussen zat zij, Elizabeth Batts, en beschreef de kosten van de inkomende en uitgaande voorwerpen. Meestal zat ze met gebogen hoofd boven haar papieren en luisterde naar de vrolijke stem van haar oom. Ze probeerde achtergrond en karakter van de klanten te schatten op grond van hun stemmen. Soms keek ze op, nieuwsgierig geworden door een ongebruikelijk woord of een gerekte stilte. Zo was haar blik op James gevallen. Hij wilde een kwadrant hebben, een ingewikkeld instrument van glimmend koper met schroeven en verschuifbare wijzers. Oom Charles ging het magazijn in en kwam terug met een stapel dozen. De hele morgen bekeek hij de instrumenten samen met de lange, ernstige man die rechtop voor de toonbank stond. Hij wreef het koper met een flanellen lap en pakte de afgekeurde kwadranten weer in. Elizabeth had de 23
kritische klant van onder haar neerhangende haren geobserveerd tot hij, zonder tot aankoop te zijn overgegaan, de winkel verliet. De dozen werden teruggebracht naar het magazijn en de winkel zag eruit alsof er niets gebeurd was. Oom Charles floot een liedje, Elizabeth schreef blozend haar cijfers, straks zouden ze gaan eten. Een bliksembeslissing was echt iets voor haar. Ze wist meteen welke jurk ze wilde hebben, ze was zonder aarzeling in de winkel van haar oom gaan werken en ze herkende haar echtgenoot toen hij haar leven in stapte. Een onvermogen om te twijfelen of de capaciteit om feilloos te beoordelen wat goed voor haar was? Ze was opgestaan, had stevig over de plooien van haar rok gestreken, had met haar vingers op de puntige botten van haar heupen getrommeld en was haar oom gaan uithoren over de indrukwekkende klant die niets kocht. Drie maanden later trouwden ze. ‘Hij weet precies wat hij hebben wil,’ zei oom Charles, ‘en als het niet perfect van kwaliteit is doet hij het niet. Vind ik niet erg, ik houd wel van klanten met verstand van zaken. Hij komt wel terug, ik ga een bestelling voor hem doen. Nee kind, die lange zal je hier wel terugzien.’ Het had haar gestreeld, natuurlijk, dat zij kennelijk degene was die hij hebben wilde. Hij was dertien jaar ouder dan zij. Gaf niets, ze was het gewend om tussen volwassenen te verkeren, daar voelde ze zich meer op haar gemak dan tussen leeftijdgenoten. Hij was gedreven, het leek of hij wist waar hij zijn leven mee wilde vullen, en alles wat hem daarbij in de weg stond zou hij wel degelijk opmerken en bestuderen maar 24