Analyse stelselherzieningen Werk, onderwijs en zorg vanuit het perspectief van jongeren met een beperking
Wil Verlaan Neeltje Huvenaars 5 april 2012
1
VOORWOORD Op basis van de wetsvoorstellen zoals die er nu liggen voor passend onderwijs, verbetering kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs, Wet werken naar vermogen en de overheveling van de extramurale begeleiding vanuit de AWBZ naar de WMO, heeft CrossOver een analyse gemaakt. Daarbij hebben we gekeken in hoeverre deze wijzigingen van invloed zijn op de positie van jongeren met een beperking. Ons uitgangspunt daarbij is dat jongeren met een beperking moeten kunnen leren en werken naar vermogen zodat zij zoveel mogelijk een zelfstandige plek in de maatschappij kunnen verwerven. In deze notitie hebben we de knelpunten en mogelijke oplossingen ten aanzien van dit uitgangspunt per wetsvoorstel aangegeven. Daarnaast geven we aan op welke manier de aansluiting tussen de wetsvoorstellen verder verbeterd kan worden.
2
INHOUDSOPGAVE A. WETSVOORSTEL PASSEND ONDERWIJS 1. Bezuinigingen en tempo bij invoering Passend Onderwijs 2. Benodigde tijd professionalisering docenten
4 4 4
B. WETSVOORSTEL VERBETERING KWALITEIT (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS 3. Combinatie verbetering kwaliteit met bezuinigingen VSO door Passend Onderwijs 4. Uitstroomprofiel dagbesteding en arbeidsmarktgericht en aansluiting bij WWNV en WMO
5 5 5
C. WETSVOORSTEL WET WERKEN NAAR VERMOGEN (WWNV) 5. Minder arbeidsondersteuning aan jongeren met een beperking na invoering WWNV 6. Minder duidelijkheid rond re-integratie-instrumenten 7. Belemmering bij aansluiten van school naar werk 8. Plan van aanpak voor ondersteuning door gemeenten voor alle jongeren met een beperking 9. De mate waarin loondispensatie loont, wisselt sterk 10. Belang van afbakening begrip loonwaarde 11. Medische urenbeperking kan belemmering vormen voor economische zelfstandigheid 12. Meedoen met minder inkomen 13. Onzekerheden voor jonggehandicapten die zijn aangewezen op beschut werk 14. Perverse prikkel bij de overgang van beschutte SW- arbeid naar reguliere arbeid 15. Huidige Wsw-ers die werk verliezen hebben geen zekerheid over het moment waarop zij worden geholpen 16. Economische zelfstandigheid jonggehandicapten die tijdelijk geen duurzame mogelijkheden hebben 17. Geen inkomensondersteuning voor jonggehandicapten die studeren
6 6 7 8
D. (JEUGD)ZORG, BEGELEIDING EN ONDERSTEUNING 18. Gewijzigde terminologie: de omslag van zorg naar participatie, en van begeleiding naar ondersteuning 19. De uitvoering van kortdurend verblijf gekoppeld aan overbelaste mantelzorgers 20. Het verstrekken van een pgb als keuze van de aanvrager 21. Het toezicht op de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning wordt een geheel gemeentelijke aangelegenheid 22. Vorm en omvang van voorzieningen en ondersteuning zijn ziektespecifiek gebonden 23. Cliënttevredeneheidsonderzoek wordt cliëntervaringsonderzoek 24. De grondslag „psychosociaal‟ in de Wmo 25. Minder zekerheid voor LVG-jongeren na verlaging IQ-grens 26. Indicatie wordt keukentafelgesprek. Wie zit er aan tafel? 27. Wijziging begrip „compensatieplicht‟
14 16
E. SAMENHANG TUSSEN DOMEINEN ONDERWIJS, WERK EN ZORG 28. Afstemming binnen gemeenten en tussen gemeenten en andere partijen
21 21
8 9 10 12 12 12 13 13
16 18 18 18 18 19 19 20 20
3
A.WETSVOORSTEL PASSEND ONDERWIJS Dit wetsvoorstel is op 15 maart aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer moet nog beslissen over het wetsvoorstel. Er wordt naar gestreefd om het wetsvoorstel voor 1 augustus 2012 te publiceren en vanaf 1 augustus 2012 gefaseerd in werking te laten treden. Er wordt gestart met de vorming van de samenwerkingsverbanden en het opstellen van een ondersteuningsplan. De zorgplicht gaat vanaf 1 augustus 2013 gelden. Doelen en uitwerking spreken aan Doel van de wetswijzigingen is dat voor alle leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zo passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd. De wijzigingen moeten leiden tot:
een financieel systeem waarin duidelijk is waaraan de beschikbare middelen voor extra ondersteuning worden besteed; waarborg dat er geen kinderen meer thuiszitten omdat er geen passend onderwijsprogramma is; afname van complexiteit en bureaucratie; einde aan labelling van kinderen; handelingsbekwame leerkrachten; afstemming met andere sectoren zoals jeugdzorg, WMO en arbeidsmarkt1.
Als deze doelen bereikt worden draagt dat volgens CrossOver bij aan de mate waarin jongeren kunnen leren en werken naar vermogen. In de uitwerking van het wetsvoorstel zijn er wel een aantal kanttekeningen te plaatsen die het behalen van de doelen bemoeilijken.
1. Bezuinigingen en tempo bij invoering Passend Onderwijs Er wordt 300 miljoen bezuinigd op het budget dat beschikbaar is voor extra ondersteuning aan leerlingen. Er blijft een budget van 1,9 miljard over. De bezuinigingen raken vooral de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De commissie Dijsselbloem heeft onderzoek gedaan naar eerdere onderwijsvernieuwingen en heeft geconstateerd dat in het verleden politieke tijdsdruk vaak belangrijker was dan voldoende tijd voor de scholen om de veranderingen goed voor te bereiden2. De commissie adviseerde om bij nieuwe onderwijsvernieuwingen te zorgen voor adequate financiering en tijd om de gewenste vernieuwing in de scholen kans van slagen te geven3. Het veld en de oppositie vrezen echter dat de bezuinigingen en het tempo waarmee passend onderwijs wordt ingevoerd het succes van de wet in de weg staat. Of dat zo is, zal de toekomst moeten uitwijzen.
Oplossing Zorg voor een monitoring op basis van de beoogde doelen vanaf het moment van invoering van deze wet.
1
Memorie van Toelichting Wetsvoorstel Passend Onderwijs (33 106 nr 3), p 9 -11. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 007, nr. 6, p 134. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 007, nr. 6 p. 148. 2
4
2. Benodigde tijd professionalisering docenten In het regulier onderwijs voelen leerkrachten zich vaak onvoldoende toegerust in het omgaan met leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte. De helft van de leerkrachten lukt het niet het onderwijs af te stemmen op verschillen tussen leerlingen. Daarom wordt er parallel aan het wetsvoorstel passend onderwijs gewerkt aan de professionalisering van leerkrachten4. Bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel van de school moet de deskundigheidsbevordering van leerkrachten worden meegenomen. En het is één van de onderdelen van het referentiekader dat door de sectororganisaties wordt uitgewerkt. Schoolbesturen ontvangen middelen voor de professionalisering via de prestatiebox en kunnen zelf bepalen hoe het geld wordt ingezet5. Er is dus professionaliseringsbudget beschikbaar, maar is het budget voldoende en gaat het ook lukken om de leerkrachten al voor het schooljaar 2013-2014 bij te scholen? Als dat niet zo is, kan het grote gevolgen hebben voor de mate waarin jongeren kunnen leren naar vermogen.
Oplossing Waarborg dat docenten op tijd bijgeschoold zijn. Temporisering van de implementatie zou daarbij een rol kunnen spelen. Een andere optie betreft het inzetten van (ontslagen of met ontslag bedreigde) ambulant begeleiders bij de begeleiding van groepen leerkrachten.
A. WETSVOORSTEL VERBETERING KWALITEIT (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS Het wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten om de kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs te verbeteren. De bedoeling is dat de opbrengstgerichtheid van het onderwijs en daarmee de kansen van leerlingen op maatschappelijke participatie wordt vergroot6. Als de doelstelling behaald wordt dan is dat positief voor de mogelijkheden van jongeren om te werken naar vermogen. Dit wetsvoorstel is op 20 maart aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer moet nog beslissen over het wetsvoorstel. De wijziging moet voor het speciaal onderwijs ingaan op 1 augustus 2012 en voor het speciaal voortgezet onderwijs op 1 augustus 2013. Ook bij dit wetsvoorstel zien we enkele knelpunten.
3. Combinatie verbetering kwaliteit met bezuinigingen VSO door Passend Onderwijs Zoals in deze notitie al aangegeven komen de bezuinigingen in het kader van Passend Onderwijs vooral terecht bij het speciaal onderwijs. De bezuiniging zorgt er voor dat de klassen in het speciaal onderwijs groter worden. Tegelijkertijd willen we de resultaten van het speciaal onderwijs verbeteren. De Commissie Dijsselbloem heeft aangegeven dat bezuinigingen en andere veranderingen in het onderwijs die gepaard gaan met onderwijsvernieuwingen, het succes van deze vernieuwingen nadelig kan beïnvloeden. Dit betreft dus een risico voor het behalen van de doelen uit dit wetsvoorstel.
4. Uitstroomprofiel dagbesteding en arbeidsmarktgericht en aansluiting bij WWNV en WMO In hoeverre sluit het oordeel van de scholen ten aanzien van het ontwikkelperspectief straks aan bij het oordeel van UWV en gemeenten over deze jongeren? Is er een kans dat we kinderen krijgen die opgeleid zijn in het uitstroomprofiel dagbesteding waarvan UWV straks zegt: maar arbeidsmogelijkheden zijn op termijn niet uitgesloten en dus wordt het WWNV. Of waarvan de gemeente zegt dat ze niet in aanmerking komen voor dagbesteding? Hoe zit het dan met hun economische zelfstandigheid? En op welke ondersteuning kunnen zij rekenen? Ook bij de groep met het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht is de aansluiting met de arbeidsmarkt van belang. 4
Memorie van Toelichting Wetsvoorstel Passend Onderwijs (33 106 nr 3), p 9 -10. Memorie van Toelichting Wetsvoorstel Passend Onderwijs (33 106 nr 3), p 37-38. 6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 812, nr. 3, p. 1. 5
5
Nu werken scholen veelal samen met UWV in Wajongnetwerken om de overgang tussen school en werk zo sluitend mogelijk te laten zijn. De Wajongnetwerken worden nog tot 1 januari 2013 door UWV gefinancierd. Wat blijft er daarna van deze netwerken over? Gaan gemeenten zich op een zelfde manier inspannen voor de jongeren op het VSO en praktijkonderwijs? Indien na beoordeling door UWV blijkt dat leerlingen zijn aangewezen op beschutte arbeid in de Wsw, kunnen deze leerlingen dan aansluitend aan school terecht op een Wsw-plek? En als dat niet zo is, hoe is hun dagbesteding dan geregeld?
Oplossing Zorg dat de expertise van UWV en gemeenten wordt betrokken bij het bepalen van het uitstroomprofiel van de leerling. In de uitstroommonitor die wordt ontwikkeld zou uitdrukkelijk aandacht besteed kunnen worden aan de mate waarin de profielen die zijn gevolgd in het VSO aansluiten bij de door UWV en gemeente gemaakte inschatting ten aanzien van inzetbaarheid op de arbeidsmarkt (Wet Wajong, beschut werk Wsw, ondersteuning vanuit de WWNV, dagbesteding in het kader van de WMO) en de daadwerkelijke participatie in de periode na het schoolverlaten.
B. WETSVOORSTEL WET WERKEN NAAR VERMOGEN (WWNV) De regering wil ervoor zorgen dat meer mensen met een beperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. Mensen worden beoordeeld op hun mogelijkheden en niet op hun beperkingen, er is alleen ondersteuning voor wie het nodig heeft en er wordt gestreefd naar een transparant en activerend nieuw stelsel dat mensen uit een uitkering houdt. Dit zijn allemaal doelen die bijdragen aan wat CrossOver wil bereiken. Het wetsvoorstel wordt in april 2012 behandeld in de Tweede Kamer. Zoals reeds aangegeven in onze inbreng voor het Rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 14 maart 2012 zien we in de WWNV een aantal knelpunten ontstaan ten aanzien van de mogelijkheden van jongeren met een beperking om te werken en leren naar vermogen en de mogelijkheid om zelfstandig een plek in de maatschappij te verwerven.
5. Minder arbeidsondersteuning aan jongeren met een beperking na invoering WWNV Op basis van de WWNV zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van jongeren met een beperking én arbeidsvermogen bij hun arbeidsinschakeling en indien de gemeente daarbij het aanbieden van een voorziening nodig acht, voor het bepalen en aanbieden van die voorziening7. Gemeenten zullen in verordeningen vastleggen onder welke voorwaarden welke personen uit de WWNV doelgroep in aanmerking komen voor voorzieningen en hoe de voorzieningen evenwichtig over de doelgroep worden verdeeld rekening houdend met zorgtaken, het feit dat iemand tot de doelgroep loondispensatie hoort of structurele beperkingen heeft8. In hoeverre gemeenten zich gaan inzetten voor de groep jongeren met een beperking is onduidelijk. Zij vormen geen aparte doelgroep meer. Naar verwachting zal een groot deel van het re-integratiebudget opgaan aan de huidige Wsw-ers, waardoor er een beperkter budget overblijft voor de begeleiding van WWNV-ers. Het risico bestaat dat gemeenten dit beperkte budget voornamelijk gaan inzetten voor mensen met een hoge loonwaarde met recht op een uitkering die met beperkte begeleiding een plek op de arbeidsmarkt kunnen vinden. Jongeren met een beperking waarvoor meer inspanning nodig is om hen naar en op de arbeidsmarkt te begeleiden, die een lage loonwaarde hebben en/of geen recht op uitkering zouden daardoor minder hulp kunnen krijgen dan zij nodig hebben. Verschillende gemeenten geven inmiddels aan niets te gaan doen voor nuggers.
7 8
Art 7 WWNV Art 3a Wet participatiebudget.
6
Wie van de gemeente geen ondersteuning krijgt terwijl daar wel recht op is, zou in bezwaar en beroep moeten gaan tegen deze beslissing.
Oplossing Regel meer garantie voor jongeren met een beperking dat de ondersteuning die zij nodig hebben om aan het werk te komen en te blijven door gemeenten ook geboden kan worden. Zorg voor monitoring ten aanzien van deze groep. Overweeg jongeren met een beperking een aparte status toe te kennen binnen de WWNV die recht geeft op arbeidsondersteuning of oormerk budget voor jonggehandicapten. Informeer burgers over de mogelijkheden van bezwaar en beroep.
6. Minder duidelijkheid rond re-integratie-instrumenten Één van de redenen om de WWNV in te voeren was dat het huidige voorzieningenstelsel onvoldoende samenhang vertoont. Elke wet kent andere mogelijkheden tot ondersteuning. In de afgelopen jaren is gewerkt aan het gelijktrekken van het re-integratie-instrumentarium van UWV en gemeenten. In aanloop naar de WWNV wordt de ontwikkeling van een gelijk re-integratieinstrumentarium gestopt. Zo is het voor UWV sinds 1 januari 2012 niet meer mogelijk om loonkostensubsidie te verstrekken. Als de WWNV wordt ingevoerd dan zal het re-integratie-instrumentarium nog verder versnipperen. Gemeenten krijgen met deze wet namelijk zeggenschap over instrumenten die eerder voor alle werkenden met een structurele functionele beperking via UWV werden verstrekt (voorzieningen voor op de werkplek, vervoer in verband met werk, jobcoaching, no risk polis). Gemeenten mogen de hoogte en duur van de no risk polis en de voorwaarden waaronder mensen in aanmerking komen voor voorzieningen zelf bepalen. Wie met inzet van instrumenten van de gemeente aan de slag gaat en twee jaar lang minstens het minimumloon verdient, kan daarna voor voorzieningen en no risk weer gebruik maken van deze voorzieningen via UWV. De keuze om de voorzieningen en no risk polis bij de gemeente neer te leggen voor de doelgroep WWNV is onlogisch en duur. Voor werkgevers en werknemers is het duidelijker als deze instrumenten voor iedereen met structurele functionele beperkingen, of die nu ondersteuning vanuit de WIA, Wajong of WWNV heeft, gelijk zijn. Daarnaast zorgt de mogelijke overgang van voorzieningen en no risk na twee jaar voor onzekerheid bij werkgevers en werknemers. De manier waarop voorzieningen worden verstrekt en de no risk polis wordt ingevuld kan bij gemeente namelijk anders zijn dan bij UWV. Ten aanzien van de no risk polis is het van belang dat die qua vorm (het vergoede risico: loondoorbetaling en instroom WIA), de duur (5 jaar met optie tot verlengen) en hoogte (100% in het eerste jaar, 70% in het tweede jaar) voor iedereen gelijk is, zodat werkgevers geen verschil ervaren bij het in dienst nemen van mensen uit de WWNV, Wajong of WIA.
Oplossing Om onnodige indicatiestelling en bezwaarprocedures te voorkomen zou een landelijke uniforme regeling zoals de voormalige Wet REA ingesteld kunnen worden. Werkgevers weten dan waar ze aan toe zijn als ze iemand met een arbeidsbeperking in dienst nemen.
7
7. Belemmering bij sluitende aanpak van school naar werk De WWB kent voor jongeren tot 27 jaar de verplichting om eerst zelf 4 weken te zoeken naar werk voordat er aanspraak kan worden gemaakt op ondersteuning vanuit de gemeente. Voor jongeren in het praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs is er de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in een sluitende aanpak van school naar werk. Leerlingen uit deze onderwijssoorten die doorstromen naar de arbeidsmarkt hebben veelal direct ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld van een jobcoach op de werkplek of bij het zoeken naar een nieuwe werkplek indien de eindstage niet in een baan heeft geresulteerd. Het is onlogisch om deze jongeren eerst 4 weken zelf te laten zoeken naar werk.
Oplossing Maak conform de regeling voor jongeren die recht hadden op een WW-uitkering (art 41 lid 6 WWB) voor jongeren uit het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs een regeling die ervoor zorgt dat al vier weken voordat de schoolperiode eindigt een aanvraag voor ondersteuning vanuit de WWNV kan worden gedaan.
8. Plan van aanpak voor ondersteuning door gemeenten voor alle jongeren met een beperking Verder wordt in de WWB nu alleen voor jongeren die algemene bijstand krijgen toegekend een plan van aanpak gemaakt. In dit plan van aanpak wordt de eventuele ondersteuning naar werk uitgewerkt en worden de verplichtingen aangegeven die jongeren hebben bij de arbeidsinschakeling. Veel jongeren zullen echter geen recht hebben op een uitkering. Desalniettemin zou het voor hen wel heel waardevol zijn om een plan van aanpak te krijgen waarin staat welke ondersteuning zij krijgen op weg naar werk.
Oplossing Regel dat jongeren met een beperking zonder recht op uitkering ook een plan van aanpak krijgen met daarin de ondersteuning die wordt geboden, de acties die van de jongere worden verwacht en de consequenties als de jongere zich niet aan het plan houdt. Gemeenten zouden daarbij kunnen aansluiten op het participatieplan zoals UWV dit hanteert in de Wajong vanaf 2010.
9. De mate waarin werken met loondispensatie loont, wisselt sterk Met de invoering voor de WWNV komt het instrument loondispensatie ook beschikbaar voor jongeren die door de gemeente worden ondersteund naar werk. Het is positief dat het instrument loondispensatie nu voor een grotere groep jongeren inzetbaar is. De gevolgen van werken met loondispensatie voor de economische zelfstandigheid van jongeren in de WWNV wijken sterk af van hetgeen nu in de Wajong gebeurt. In de Wajong Werkregeling krijgt de jongere die werkt met loondispensatie en daardoor minder verdient dan 75% van het wettelijk minimumloon een aanvullende uitkering. Het totale inkomen van de jongere bedraagt dan tussen de 75% en 100% van het wettelijk minimumloon. In de voortgezette werkregeling wordt, als iemand werkt naar vermogen, het inkomen aangevuld tot het wettelijk minimumloon. Maakt een Wajonger naast loondispensatie ook gebruik van jobcoaching dan is er daarnaast recht op een aanvulling tot maximaal 120% van het wettelijk minimumloon9.
9
In de oude Wajongregeling kunnen Wajongers vanaf het moment dat zij gaan werken gebruik maken van de aanvullint tot 120% (regeling samenloop).
8
In de WWNV wordt het gedispenseerde loon door de gemeente alleen aangevuld als er recht is op een WWNV-uitkering. Loon en aanvullende uitkering kunnen oplopen tot maximaal 100% van het wettelijk minimumloon. Voor jongeren met recht op een aanvullende uitkering, hangt de mate waarin werken lonend is, sterk af van hun gezinssituatie en de hoogte van hun loonwaarde.
De jongere die deel uitmaakt van een gezin dat bijstand ontvangt, heeft als hij gaat werken met loondispensatie geen recht op loonaanvulling. Volgens de technische bijlage bij de Memorie van Toelichting is werken voor deze jongere toch lonend omdat er recht is op fiscale arbeidskorting. Bij een loonwaarde van 80%, gaat het gezinsinkomen als één iemand in het gezin werkt 10% omhoog. Bij een loonwaarde tot 60% is het voordeel echter verwaarloosbaar. Alleenstaande ouders krijgen bij een loonwaarde van 20% een aanvulling tot 90% van het wettelijk minimumloon. Bij een hogere loonwaarde stijgt het inkomen. Maar de aanvulling is maximaal tot 100% van het wettelijk minimumloon, dus het voordeel in vergelijking met niet werken is maximaal 10%. Ook hier geldt natuurlijk het voordeel van de fiscale arbeidskorting. Maar stel dat iemands loonwaarde stijgt van 40% naar 70% dan zal zijn inkomen nauwelijks stijgen. Alleenstaande jongeren kunnen door te gaan werken met loondispensatie maximaal 30% stijgen in inkomen. Ook hier geldt dat naarmate de loonwaarde lager is, werken minder lonend is. Bij een loonwaarde van 50% is de inkomensstijging slechts 10%. Voor alle bovenstaande groepen geldt dat na 7 jaar werken met loondispensatie het loon wordt aangevuld tot 100% van het wettelijk minimumloon, ongeacht de loonwaarde. Voor jongeren gebeurt dit op zijn vroegst vanaf hun 27ste, zij krijgen de aanvulling dus uiterlijk na 9 jaar werken met loondispensatie. Echter is na 5 jaar in dezelfde functie bij dezelfde werkgever duidelijk dat er geen zicht meer is op verdere ontwikkeling, dan kan de aanvulling tot het minimumloon al na 5 jaar ingaan.
Het slechtste af zijn echter de jongeren die geen recht hebben op een WWNV-uitkering. Bijvoorbeeld omdat zij bij hun ouders wonen die wel een inkomen verdienen. Zij krijgen alleen het gedispenseerde loon en hebben geen recht op aanvulling. Natuurlijk is dat beter dan geen inkomen, maar vooral voor jongeren met een structurele lage loonwaarde, wordt het moeilijk om zelfstandig te worden en een eigen plek in de maatschappij te vinden.
Oplossing Overweeg in navolging van commissie de Vries een participatiebonus van 10% in te voeren voor mensen die met loondispensatie gaan werken en onderdeel uitmaken van een gezin met recht op uitkering. Zorg dat ook niet uitkeringsgerechtigden die werken met loondispensatie na verloop van tijd een aanvulling krijgen tot het wettelijk minimumloon zodat ook zij economisch zelfstandig kunnen worden.
10. Belang van afbakening begrip loonwaarde Voor de definitie van loonwaarde wordt in de Memorie van Toelichting verwezen naar de definitie van de RWI: „een arbeidsprestatie van een werknemer, gegeven diens eventuele arbeidsbeperking in een bepaalde functie op een bepaald moment‟. Uit de derde voortgangsrapportage pilot loondispensatie blijkt echter dat deze definitie nog wel tot verschillende interpretaties kan leiden. Er is onder andere een verschil in de bestanddelen die worden meegenomen in de bepaling van de loonwaarde. Er zijn methodieken waarin niet alleen naar het prestatieniveau wordt gekeken maar ook de kosten van de werkbegeleiding en de kosten voor een verhoogd afbreukrisico in de loonwaarde worden meegenomen10. Divosa stelt in haar inbreng voor de rondetafelgesprekken Wet 10
Research voor Beleid (2012), derde voortgangsrapportage pilot loondispensatie, p. 146.
9
werken naar vermogen voor om vanwege de korting op het participatiebudget de kosten van noodzakelijke begeleiding in mindering te brengen op de loonwaarde. Voor de mensen die zijn aangewezen op werken met loondispensatie is het financieel erg onaantrekkelijk wanneer dit gebeurt. De loonwaarde en daarmee hun totale inkomen maar ook de pensioensopbouw komt daarmee lager uit.
Oplossing In de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage geeft de staatssecretaris aan dat hij de definitie van de loonwaarde verder zal aanscherpen. Gezien de waarde die het kabinet hecht aan ‘werken moet lonen’ is het af te raden om begeleidingskosten en andere bestanddelen die al op een andere manier worden gecompenseerd (werkplekaanpassingen en verzuim) mee te nemen in de bepaling van iemands loonwaarde.
11. Medische urenbeperking kan belemmering vormen voor economische zelfstandigheid Jongeren die wel in staat zijn om het minimumloon te verdienen in de uren die ze werken maar een medische urenbeperking hebben, komen niet in aanmerking voor loondispensatie en hebben ook geen recht op een aanvullende uitkering, behalve wanneer het inkomen lager is dan de relevante bijstandsnorm. Dit betekent een flinke achteruitgang in de economische zelfstandigheid van jongeren met een medische urenbeperking, ten opzichte van de huidige situatie in de Wajong. Stel: je hebt een jonggehandicapte die vanwege een medische urenbeperking slechts 20 uur kan werken. De jonggehandicapte gaat aan de slag bij een werkgever waarmee op basis van 36 uur in de week 110% van het wettelijk minimumloon wordt verdiend. De jonggehandicapte verdient dan 20/36 x 110% = 61% van het wettelijk minimumloon. In de Wajong regeling van voor 1 januari 2010 zou de jonggehandicapte naast het loon een aanvullende uitkering krijgen van 28% van het wettelijk minimumloon. Het totale inkomen zou dan 89% van het wettelijk minimumloon zijn. In de Wajong regeling vanaf 1 januari 2010 ontvangt de jonggehandicapt naast zijn loon een uitkering van 34,5%. Het totaal inkomen zou dan 95,5% van het wettelijk minimumloon zijn. De jonggehandicapte die per 1 januari 2013 in de WWNV komt, krijgt een aanvullende uitkering die afhangt van de gezinssituatie:
Is de jonggehandicapte alleenstaand dan is er recht op een aanvullende uitkering tot 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is aanzienlijk minder dan de 89% die de jonggehandicapte voorheen op basis van de Wajong minimaal kreeg. Is de jonggehandicapt alleenstaande ouder dan is er recht op een aanvullende uitkering tot 90% van het wettelijk minimumloon. Woont de jonggehandicapte in een gezin dan hangt het af van het inkomen van de overige gezinsleden of er recht is op een aanvulling of niet. Als er geen recht is op aanvulling dan geldt ook voor deze jongere dat het lastig is om een zelfstandig bestaan op te bouwen.
10
Het blijft opvallend dat er een verschil bestaat in de inkomenssituatie van jonggehandicapten die fulltime kunnen werken maar met een verminderde productiviteit en jonggehandicapten die vanwege ziekte of handicap parttime kunnen werken en in die uren wel het minimumloon kunnen verdienen maar als totaal inkomen minder dan het minimumloon over houden11.
Oplossing Zorg dat jongeren met een medische urenbeperking die minder verdienen dan het wettelijk minimumloon ook in aanmerking kunnen komen voor een loonaanvullingsuitkering zoals die geldt bij loondispensatie.
12. Meedoen met minder inkomen Zoals hiervoor aangegeven zijn er groepen jongeren met een beperking die na de invoering van de WWNV in vergelijking met de huidige situatie minder economisch zelfstandig zijn. De Wajong bood een inkomen waarbij niet werd gekeken naar het inkomen van gezinsleden. En wanneer in de Wajong iemand aan het werk ging met een medische urenbeperking en/of loondispensatie was er veelal recht op een aanvullende uitkering. Het verdwijnen van deze inkomensgarantie heeft gevolgen voor de economische zelfstandigheid van jongeren met een beperking. Het wordt lastiger om mee te doen met activiteiten die andere jongeren wel ondernemen (sporten, je rijbewijs halen, uitgaan, vakanties) of om te sparen voor het moment dat je uit huis gaat en allerlei aankopen zult moeten doen om je nieuwe huis in te richten. Sowieso is het lastig om in aanmerking te komen voor een huis als je niet kunt aantonen dat je op dit moment over voldoende inkomen beschikt. Ook gaan samenwonen met een verdienende partner kan bemoeilijkt worden als de jonggehandicapte geen of een beperkt eigen inkomen kan verdienen. Het wetsvoorstel kan er dus voor zorgen dat er jongeren zijn die moeilijker zelfstandig in de maatschappij kunnen meedoen. De Wajong als emancipatiemiddel verdwijnt.
Oplossing Een deel van het inkomen niet meetellen voor de gezinsbijstand. Dit staat echter haaks op het kabinetsbeleid. Om in kaart te brengen welke gevolgen de WWNV heeft voor jongeren met een beperking is het van belang dat in de evaluatie specifiek voor deze groep de gevolgen voor hun maatschappelijke participatie gemonitoord worden.
11
Eerder stelde CrossOver dit probleem al aan de kaak in het Botsboek (2009) in bots 4. 11
13. Onzekerheden voor jonggehandicapten die zijn aangewezen op beschut werk Vanaf 1 januari 2013 komen jonggehandicapten alleen nog in aanmerking voor een Wsw-indicatie als zij zijn aangewezen op beschut werk. De jongere kan op basis van die indicatie niet langer aanspraak maken op een Wsw-dienstbetrekking. De zorgplicht van gemeentes verdwijnt. Zij hoeven niet langer te zorgen dat zoveel mogelijk ingezetene die geïndiceerd zijn een dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Ook de voorgeschreven volgorde op de wachtlijst vervalt. Wel komt er een verordeningsplicht waarin gemeenten vastleggen dat minstens één op de drie plekken die vrijkomen doordat mensen de Wsw verlaten, bestemd wordt voor nieuwe plekken voor mensen die afhankelijk zijn van beschut werk. Dit leidt tot onzekerheid bij de jonggehandicapte over waar hij of zij aan toe is als er een Wswindicatie wordt afgegeven. Op welke termijn en onder welke voorwaarden zal de jonggehandicapte na de indicatie kunnen werken naar vermogen?
Oplossing Zorg dat gemeenten afspraken maken met mensen met een Wsw-indicatie voor beschut werk over de wijze waarop ze ondersteund worden bij het werken naar vermogen in de periode dat er nog geen plek in de Wsw beschikbaar is. Het aanbieden van dagbesteding op basis van de WMO zou een mogelijkheid kunnen zijn indien er bij reguliere werkgevers geen beschutte werkplek gecreëerd kan worden.
14. Perverse prikkel bij de overgang van beschutte SW-arbeid naar reguliere arbeid De arbeid die in de Wsw wordt aangeboden, blijft op basis van artikel 3 Wsw gericht op het behouden dan wel het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden. Echter stromen de Wsw-ers uit naar de reguliere arbeidsmarkt dan krijgen ze te maken met de WWNV. Bij werken in de Wsw krijgen ze op basis van de CAO minstens het wettelijk minimumloon uitbetaald. Gaan ze daarna vanuit de WWNV aan het werk en hebben ze een verminderde productiviteit, dan wordt loondispensatie ingezet en kan het totale inkomen lager zijn dan het loon dat ze in de Wsw verdienden. Dit maakt het onaantrekkelijk om vanuit de Wsw uit te stromen naar regulier werk.
Oplossing Zorg dat de lonen voor de groep die aangewezen is op beschut werk in het kader van de Wsw vanaf 2013 aansluiten bij wat er op de reguliere arbeidsmarkt betaald zou kunnen worden.
15. Huidige Wsw-ers die werk verliezen hebben geen zekerheid over het moment waarop zij worden geholpen De huidige Wsw-ers zouden volgens het regeerakkoord gewoon op hun Wsw-werkplek blijven werken. Inmiddels zien we andere ontwikkelingen. In voorbereiding op de WWNV en door de bezuinigingen op het Wsw-budget worden op diverse plekken in het land contracten voor bepaalde tijd niet verlengd of niet omgezet in contracten voor onbepaalde tijd. Ook wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn tot ontslag op bedrijfseconomische gronden. Op enkele plekken wordt zelfs nagedacht over het failliet laten gaan van het SW-bedrijf. De Wsw-geïndiceerden verliezen hun werkplek en komen nu nog met de datum van hun oorspronkelijke indicatie terug op wachtlijst. Daar staan ze dan bovenaan de lijst om opnieuw geplaatst te worden. Echter na invoering van de WWNV hoeft de gemeente geen wachtlijst meer bij te houden. Welke afweging gaan gemeenten dan maken bij het aanbieden van passende arbeid voor deze groep? Worden de meest productieve werknemers die de minste begeleiding nodig hebben als eerst geplaatst? Veel Wsw-geïndiceerden zullen na een aanspraak op de WW te maken krijgen met de WWNV. 12
Of er recht is op een uitkering hangt dan af van de gezinssituatie. Het risico bestaat dus dat door invoering van de WWNV een deel van de huidige Wsw-ers een verslechtering van hun economische zelfstandigheid ervaart en geen duidelijkheid heeft over het moment van plaatsing in de Wsw.
Oplossing Zie punt 12 &13.
16. Economische zelfstandigheid jonggehandicapten die tijdelijk geen duurzame mogelijkheden hebben In 2013 wordt de Wajong-instroom beperkt tot jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Over duurzaam verlies van mogelijkheden wordt pas gesproken indien herstel is uitgesloten. Als dat niet met zekerheid te zeggen is én op het moment van beoordeling geen mogelijkheden tot arbeid bestaat, wordt gesproken van tijdelijk geen arbeidsmogelijkheden. Als iemand vervolgens 10 jaar geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft gehad wordt alsnog aangenomen dat er duurzaam geen arbeidsmogelijkheden zijn en kan iemand alsnog instromen in de Wajong. De periode van tijdelijk geen benutbare mogelijkheden kan dus wel 10 jaar duren. In die periode valt de jonggehandicapte onder de WWNV en hangt het recht op uitkering af van de gezinssituatie. Dit betekent dat zij jarenlang economisch afhankelijk zijn van hun omgeving. Zoals bij punt 12 aangegeven kan dit grote consequenties hebben voor de mate waarin zijn in staat zijn om mee te doen in de maatschappij.
17. Geen inkomensondersteuning voor jonggehandicapten die studeren De Wajong kent sinds 2010 een aparte studieregeling waarbij jonggehandicapten die studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijskosten ontvangen, recht hebben op inkomensondersteuning tijdens de onderwijsperiode van 25% van het wettelijk minimumloon. Jonggehandicapten die zijn ingestroomd vóór 2010 ontvingen een „gewone‟ Wajong-uitkering tijdens hun studie van maximaal 75% van het wettelijk minimumloon. De Wajong-uitkering zorgde ervoor dat jonggehandicapten die niet in staat zijn om met arbeid hun inkomen aan te vullen toch een aanvullende inkomensbron hadden. Met de invoering van de WWNV vervalt die mogelijkheid. Jonggehandicapten komen niet in aanmerking voor Wajong zolang ze op school zitten of studeren en de WWNV kent geen regeling om jonggehandicapten die werk en studie niet kunnen combineren te compenseren. De overheid gaat er echter wel vanuit dat studenten zelf ook een bijdrage leveren aan de kosten van studeren. Jonggehandicapten zullen meer dan andere studenten zijn aangewezen op lenen. Dit werpt een extra drempel op om te leren naar vermogen. Terwijl de kansen op de arbeidsmarkt beter zijn naarmate jongeren beter zijn opgeleid.
Oplossing Zorg voor een regeling voor de inkomensondersteuning aan jonggehandicapten die naast hun studie niet kunnen werken. Te denken valt aan het verstrekken van een aanvullende beurs op basis van de wet op de studiefinanciering. Als ouders niet voldoende kunnen bijdragen is een aanvullende beurs vanuit die wet al mogelijk, parallel daaraan zou een regeling voor jongeren die vanwege arbeidsongeschiktheid zelf niet voldoende kunnen bijdragen aan de kosten van de studie, kunnen worden ingesteld.
13
C. (JEUGD)ZORG, BEGELEIDING EN ONDERSTEUNING Gedeelde uitgangspunten Of jongeren met een beperking kunnen leren en werken naar vermogen staat of valt met het verkrijgen van benodigde zorg en begeleiding. Niet alleen bij het leren en werken op zich, maar zeker ook bij de inrichting van het dagelijks leven en van de sociale omgeving waar iemand deel van uitmaakt. Alle voorstellen van het kabinet om voor jeugd en jongeren de voorwaarden voor ontwikkeling te verbeteren, participatie te bevorderen, meer maatwerk te leveren en moeizame of belastende procedures te voorkomen kunnen rekenen op ieders steun. Complexiteit van stelselwijzigingen ‘zorg’ Er lijkt geen onderdeel van zorg te zijn of er wordt aan gesleuteld. Op zich hoeft dat niet zorgelijk te zijn als het gaat om verbetering van participatiekansen en deregulering. Knelpunt is de complexiteit van de wijzigingen en de luttele informatie daarover. Jongeren met een beperking en hun ouders krijgen niet alleen te maken met de „algemene‟ stelselwijziging waarbij extramurale begeleiding van AWBZ naar WMO gaat, maar ook met meer „specifieke jeugd- en jongeren‟ stelselwijzigingen, waarbij zowel de provinciale jeugdzorg als de jeugd-ggz, de jeugd-lvg, de jeugdreclassering en de jeugdbescherming onder verantwoordelijkheid van gemeenten worden gebracht. Daarnaast zijn er wijzigingen in de IQ-bepaling en wordt de mogelijkheid van eigen regie versoberd door wijziging van het pgb. Het onder één noemer brengen van verschillende vormen van jeugd- en jongerenzorg roept vragen op. Worden opvoed- en opgroeiproblemen bij het WMO-loket ondergebracht, samen met begeleiding bij psychiatrische stoornissen, begeleiding bij lage intelligentie en zwak sociaal aanpassingsvermogen en begeleiding van jongeren die door crimineel gedrag met justitie in aanraking komen? Worden diensten als de kindertelefoon, het advies- en meldpunt kindermishandeling, pleegzorg, de gesloten jeugdzorg (jeugdzorg plus) en crisishulp ook onder de WMO gebracht? Het leidt, begrijpelijk, tot de angst dat er straks niet genoeg middelen zullen zijn om ook bij minder „zware‟ problematiek ondersteuning te krijgen. Er is ook angst dat er collectieve voorzieningen voor ondersteuning worden ingezet waar de verschillende doelgroepen gebruik van moeten maken. Er worden nu al acties voorbereid om te voorkomen dat jongeren met een verstandelijke beperking worden opgevangen bij daklozen, verslaafden of psychiatrische patiënten, terwijl er nog geen wetsvoorstel is aangenomen of een verordening is gemaakt. Het niet of nauwelijks infomeren van burgers leidt tot speculatie en geruchten. Gemeenten kunnen de informatievoorziening niet in gang zetten omdat ook daar nog weinig kennis is van de omvang en inhoud van de stelselwijzigingen. Bestaande taken Gemeenten voeren nu al taken uit op het gebied van zorg voor jeugdigen: de jeugdgezondheidszorg, het jeugdmaatschappelijk werk en het preventieve jeugdbeleid waar taken als informatie en advies, signalering, licht ambulante hulpverlening, toeleiding naar zorg en de coördinatie van zorg deel van uitmaken. Gemeenten hebben deze taken in de meeste gevallen ondergebracht bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Elke gemeente heeft aan deze CJG‟s een eigen invulling gegeven. Daarnaast worden in het kader van de WMO voorzieningen en ondersteuning aangeboden aan jongeren en ouders als het gaat om ergonomische beperkingen. Het is van het grootste belang dat bestaande taken en nieuwe taken in samenhang worden gezien en de uitvoering daarop aansluit. Daarvoor moeten gemeenten zelf inzicht hebben in de omvang en reikwijdte van de zorgtransities.
14
Door gefaseerde invoering verschillende loketten en regelingen De wijzigingen in de zorg vinden niet allemaal tegelijkertijd plaats. De verhoging van eigen bijdragen die vooral van invloed zijn op de begeleiding van jongeren in de GGZ is al op 1-1-2012 ingegaan. De IQ-maatregel gaat in op 1-1-2013. En het kabinet wil de wijzigingen in de WMO invoeren per 1 januari 2013 voor nieuwe aanvragers en uiterlijk 1 januari 2014 voor mensen die nu begeleiding uit de AWBZ ontvangen. De transitie van de jeugd- en jongerenzorg wordt in één keer overgeheveld naar gemeenten. De ingangdatum is nog onbekend maar zal dichter bij 2016 liggen dan bij 2014. In veel situaties is sprake van meervoudige problematiek en maken jongeren en hun ouders gebruik van meerdere regelingen. Tussen nu en 2016 zullen er verschillende loketten zijn en zullen voorwaarden wijzigen. Ook hier is het van groot belang dat gemeenten zelf inzicht hebben in de verscheidenheid van regelingen, en dat burgers daarover adequaat worden geïnformeerd. Decentralisatie en kwaliteit van regelgeving Zowel de wetgeving als de lagere regelgeving op het gebied van zorg en begeleiding worden tot nu toe centraal bepaald en vastgesteld. Tweehonderdvijfentwintig Kamerleden, waarvan honderdvijftig op fulltime basis, verdiepen zich in deze wet- en regelgeving. Er zijn medewerkers die dossiers voorbereiden, er zijn adviesorganen die wijsheid meegeven. Er zijn juridische beleidsambtenaren die tot achter de komma teksten controleren. Zodra de raamwetten voor (jeugd)zorg en begeleiding straks door de Kamers zijn, is het aan gemeenten om met nadere regelgeving aanspraken vast te leggen, voorwaarden aan te geven en uitsluitingen te benoemen. Deze regelgeving wordt bepaald en vastgesteld door parttime raadsleden. In de meeste gemeenten goedwillende burgers, die in de avonduren meehelpen hun stad te besturen. Het zijn slagers of dierenartsen, verpleegkundigen en leerkrachten. Vooral voor kleine fracties in gemeenteraden is het vrijwel onhaalbaar zich op alle dossiers in te lezen en kennis toe te eigenen. Soms moeten alle commissie- en raadsvergaderingen door 1 of 2 mensen worden voorbereid en uitgevoerd. We zijn trots op deze burgers en respecteren hun inzet. Tegelijkertijd kennen we hun beperkingen. En zien we dat er vaak partijpolitieke belangen centraal staan in de besluitvorming. Het mag niet ongezegd blijven dat het dit grote twijfel oproept over de kwaliteit van de uitvoering van zorgwetgeving. Het probleem ligt misschien niet zozeer in de mogelijkheid dat er 418 verschillende regelingen komen, maar meer in de mogelijkheid dat van die 418 regelingen een deel kwalitatief ondermaats zal zijn. Het ligt niet alleen aan de kwaliteit van de ambtenaren maar ook aan de omstandigheden waarin raden hun werk moeten doen. Iedereen doet wel zijn „stinkende best‟ maar als het resulteert in slechte lokaal vastgelegde regelgeving kan er nauwelijks sprake zijn van goede uitvoering. De Kamerleden doen er wijs aan om een stevige basis in de wetten en regelingen te leggen, waarin zorgplicht en compensatiebeginsel nauwkeurig zijn omschreven. WMO en participatie van jongeren met een beperking Omdat er op dit moment alleen een wetsvoorstel ligt voor de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van begeleiding en nog geen wetsvoorstel op de andere zorg- en begeleidingsgebieden, beperken we ons nu tot de knelpunten die wij zien in het wetsvoorstel WMO met betrekking tot de participatiemogelijkheden van jongeren met een beperking.
15
18. Gewijzigde terminologie: de omslag van zorg naar participatie, en van begeleiding naar ondersteuning De tot nu toe individuele benadering van zorgaanspraken wordt verlaten. De beoogde resultaten op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie moeten bereikt worden vanuit de gedachte dat de eigen kracht van de burger en zijn netwerk leidend zijn. De tot nu toe toegekende standaardvoorzieningen zoals in de AWBZ worden niet meer toereikend geacht12. Met het invoeren van andere termen is de beperking niet gewijzigd. Voor jongeren met een (licht) verstandelijke beperking of een communicatiestoornis is intensieve zorg en begeleiding soms noodzakelijk om te kunnen participeren. Het dichter bij de burger brengen van het loket neemt niet weg dat er voor mensen individuele en zelfs één op één begeleiding nodig zal zijn om te participeren.
Oplossing De aanspraak op individuele voorzieningen moet expliciet in de wet benoemd worden, zodat gemeenten niet in verordeningen dergelijke voorzieningen kunnen uitsluiten en de indruk wekken dat er slechts aanspraak is op collectief aanbod.
19. De uitvoering van kortdurend verblijf gekoppeld aan overbelaste mantelzorgers Met de decentralisatie van kortdurend verblijf zoekt de regering aansluiting bij het mantelzorgbeleid dat gemeenten nu al voeren. Het wetsvoorstel zegt daarover: “De regering legt hiermee de ondersteuning van de mantelzorger in een hand” en “Op het lokale niveau, dicht bij de burger, is aandacht en alertheid van gemeenten vereist voor het vroegtijdig signaleren van mogelijke overbelasting”. De bedoeling van kortdurend verblijf is niet enkelvoudig ter voorkoming dat de mantelzorger overbelast raakt. Het gaat er bij kortdurend verblijf meestentijds om dat het gezin waarin de zorgvrager verblijft, tijd krijgt om ook zonder de ingrijpende dagelijkse zorg met elkaar activiteiten te kunnen ondernemen of elkaar aandacht te kunnen geven. Vooral de aanwezigheid van broers en zussen is aanleiding tot het verstrekken van kortdurend verblijf. Het kan dus heel goed zijn dat er geen sprake is of zal zijn van een overbelaste mantelzorger. Door kortdurend verblijf nadrukkelijk onder het huidige mantelzorgbeleid van de gemeente te brengen kan het gevaar bestaan dat overbelastheid (of dreiging daarvan) straks als voorwaarde wordt gesteld. Daarmee kan het risico ontstaan dat er, hoewel met een uitgeruste mantelzorger, andere gezinsleden tekortkomen aan aandacht en opvoeding.
Oplossing In de regelgeving moet bij de voorziening kortdurend verblijf niet slechts worden uitgegaan van de overbelasting van mantelzorgers, maar van de mogelijkheid tot investering in het gezin als totaal.
12
MvT WMO 33 127 onder Algemeen, inleiding
16
20. Het verstrekken van een pgb als keuze van de aanvrager Het wetsvoorstel WMO brengt wijziging aan in de aanspraak op een persoongebonden budget. Gemeenten worden niet langer verplicht om de keuze te bieden tussen een voorziening in natura en een pgb. Gemeenten mogen straks zelf bepalen wanneer een burger voor een pgb in aanmerking komt. Als een voorziening in natura in redelijkheid niet toereikend is om aan de compensatieplicht te voldoen, zou de gemeente een pgb aan kunnen bieden. Het wetsvoorstel zegt dat gemeenten hierdoor in staat worden gesteld om hun collectieve voorzieningen in samenhang te organiseren met de individuele voorzieningen in natura. Als het recht op keuze voor een pgb uit de WMO wordt gehaald kunnen ook voorzieningen niet meer zelf worden aangeschaft. Aanvragers voor bijvoorbeeld een rolstoel of hulpmiddelen voor in huis worden dan verplicht de benodigde voorzieningen en hulpmiddelen af te nemen van gecontracteerde leveranciers. In het verleden is juist voor de mogelijkheid van een pgb gekozen vanwege de adequaatheid van voorzieningen. Een rolstoel van een bepaalde leverancier is soms niet bruikbaar voor een specifieke aanvrager. Als afname van een passende rolstoel niet mogelijk is door contractverplichtingen van een gemeente wordt participatie belemmerd. Aan de andere kant is het zo dat sommige jongeren met een beperking niet geschikt zijn om een pgb te beheren en zorg te dragen voor de juiste besteding. Als gemeente pgb‟s kunnen gaan verstrekken op eigen initiatief omdat dat voor hen uitvoeringstechnisch voordeel oplevert, kunnen er situaties ontstaan dat pgb‟s onjuist besteed worden waardoor voorzieningen niet (meer) kunnen worden aangeschaft of begeleiding kan worden ingekocht.
Oplossing Gemeenten houden de keuze in stand. Mensen kunnen hulpmiddelen aanschaffen bij leveranciers die voor hen adequate goederen verstrekken. Gemeenten doen bij elke aanvraag onderzoek naar de benodigde vaardigheden van jongeren en hun ouders om een pgb te kunnen beheren en verantwoorden alvorens tot verstrekking over te gaan. Gemeenten zorgen voor controle en toezicht op naleving van de voorwaarden die aan een pgb verbonden zijn.
21. Het toezicht op de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning wordt een geheel gemeentelijke aangelegenheid Teneinde de lijnen tussen aanbieders van zorg en de gemeente zo kort mogelijk te houden, wordt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwaliteitszorg verankerd in de WMO13. Daarmee wordt de toepasselijkheid van de Kwaliteitswet zorginstellingen op de maatschappelijke ondersteuning beëindigd. Het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg komt te vervallen. De Wet cliëntenrechten zorg is evenmin van toepassing op de gemeentelijke taken van maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten moeten de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning vastleggen in een beleidsplan. Op grond van de artikelen 11 en 12 WMO14 worden belanghebbenden betrokken bij voorgenomen beleid en kunnen zo inspreken op de voornemens bij kwaliteitseisen. Het toezicht op de wijze waarop aanbieders van maatschappelijke ondersteuning hun werk doen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Door het eerder gesignaleerde knelpunt over kwaliteit van besluitvorming binnen gemeenten zelf (mogelijk tekort aan deskundigheid in gemeenteraden en/of ambtelijke apparaten), kan het problemen opleveren om aan aanbieders kwaliteitseisen te stellen en hen op kwaliteit te controleren.
13
artikel 3, vierde lid, onder d, en artikel 5, derde lid, WMO nieuw Betrekking belanghebbenden bij beleidsvoorbereiding en verplichte beleidsadvisering door vertegenwoordigers van vragers 14
17
Oplossing Aan art. 11 en 12 WMO zou een artikel of lid toegevoegd moeten worden dat ook voorziet in advisering van belanghebbenden gedurende het uitvoeringsproces en niet alleen bij de beleidsontwikkeling.
22. Vorm en omvang van voorzieningen en ondersteuning zijn ziektespecifiek gebonden Voor iemand met osteogenesis imperfecta zijn andere voorzieningen nodig dan voor iemand met het syndroom van Prader Willie. En iemand met de ziekte van Crohn vraagt andere ondersteuning dan iemand met een aandoening van familiaire retardie. Om daarmee maar precies aan te geven dat het kennis vereist om voorwaarden voor voorzieningen en ondersteuning in verordeningen vast te leggen. Jongeren met een beperking en hun ouders zijn afhankelijk van de kennis van de lokale overheid om juist die voorzieningen, hulpmiddelen en begeleiding te krijgen die nodig zijn voor hun kansen op economische zelfstandigheid en maatschappelijke participatie.
Oplossing De wetgever moet in artikel 4 over de compensatieplicht opnemen dat gemeenten verplicht zijn kennis te hebben, dan wel in te kopen om de ziektespecifieke kenmerken in relatie tot de participatie van aanvragers te kunnen vertalen naar de uitvoerende ambtenaar en zo nodig adviezen van de behandelende sector mee te laten wegen in de besluitvoering.
23. Cliënttevredenheidsonderzoek wordt cliëntervaringsonderzoek De regering is van mening dat het huidige artikel 9 Wmo, waarin de registratie is geregeld van de tevredenheid van de burgers over de verleende maatschappelijke ondersteuning, onvoldoende functioneert. Het huidige artikel verplicht gemeenten tot tevredenheidsonderzoeken ten einde de prestaties van gemeenten te kunnen beoordelen en te kunnen vergelijken met andere gemeenten. Tot nu toe leveren de tevredenheidsonderzoeken gegevens op over de inzet en activiteiten van gemeenten, maar niet over de resultaten van het kunnen meedoen van burgers. Daarom wordt in de nieuwe wet voorgesteld in het vervolg te werken met een ervaringsonderzoek. Niet alleen de ervaringen worden onderzocht, maar ook het effect er is ondervonden met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie. Er komt een ministeriele regeling over de te gebruiken methodiek en de te ondervragen burgers. Het wetsvoorstel spreekt niet van de noodzaak een dergelijk onderzoek te laten verrichten door onafhankelijke onderzoekers.
Oplossing We dringen erop aan deze voorwaarde wel in wet of ministeriële regeling op te nemen. De eerder genoemde tevredenheidsonderzoeken waren niet alleen onttoereikend omdat er bijvoorbeeld met rapportcijfers werd gewerkt en geen effecten werden gemeten, maar zeker ook omdat de aanvrager niet de zekerheid had, dat zijn oordeel niet zou leiden tot vertraging van procedures of het afwijzen van aanvragen.
18
24. De grondslag ‘psychosociaal’ in de Wmo De VNG heeft te kennen gegeven de grondslag „psychosociaal‟ uit de Wmo geschrapt te willen hebben. Deze grondslag is eerder uit de AWBZ geschrapt en de VNG vreest dat een zwaarder beroep op individuele Wmo-voorzieningen zal worden gedaan vanuit psychosociale problematiek. Hoewel de wetgever aan deze wens van de VNG geen gevolg heeft willen geven, is de verwachting dat gemeenten minder prioriteit zullen geven aan aanvragen op grond van psychosociale problematiek en zeker geen individuele voorzieningen op basis van die grondslag willen verstrekken. Daarin weten zij zich nu gesteund door de VNG. In tegenstelling tot de verwachting van de regering dat het treffen van voorzieningen voor mensen met psychosociale problematiek geen zwaarder beroep op individuele voorzieningen met zich meebrengt, denkt CrossOver dat dit helaas wel het geval zal zijn. Jongeren met een beperking krijgen te maken met maatregelen die zowel kunnen belemmeren in het voeren van de eigen regie als het belemmeren van economische zelfstandigheid. Het niet zelfstandig kunnen inkopen van zorg (geen keuze voor pgb) of het gedwongen betalen van huur en onderhoud van ouders (huishoudtoets) kan er zeker toe leiden dat er sprake is van emotionele, gedrags – en sociale problemen15. Daarnaast kunnen jongeren met een beperking die een lange periode kennen van behandeling en revalidatie sowieso meer last hebben van emotionele en sociale problemen dan hun leeftijdsgenoten. Om mee te kunnen doen aan maatschappelijke activiteiten zullen zij juist gebruik moeten kunnen maken van begeleiding en ondersteuning.
Oplossing Het zou wenselijk zijn in de wet of bij ministeriële regeling vast te leggen dat de WMO ook toegankelijk moet zijn voor aanvragen op grond van psychosociale problematiek om daarmee te voorkomen dat gemeenten dergelijke aanvragen niet in behandeling nemen.
25. Minder zekerheid voor LVG-jongeren na verlaging IQ grens De aanspraken op AWBZ-zorg voor jongeren met een IQ tussen de 70 en 85 komen naar verwachting vanaf 1-1-2013 te vervallen. Dit betekent minder zekerheid op ondersteuning voor de groep licht verstandelijk beperkten. Bij een IQ van 70 tot 85 spreekt men van een lichte verstandelijke beperking. Onderzoek onder deze groep16 laat zien dat naast het kenmerk „beperkt sociaal aanpassingsvermogen‟ sprake is van bijkomende problematiek (leer-, psychiatrische-, medisch organische- en gezinsproblemen) die tot uiting komt in ernstige internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Er is meer middelengebruik en sprake van verslaving onder deze groep. Er is meer sprake van schulden en agressie. Er is meer sprake van slachtoffers van loverboys, pesten en deelname aan jeugdbendes. De verwachting is dat na overheveling van de functie begeleiding van AWBZ naar WMO, gemeenten de AWBZ-uitsluiting zal overnemen. Daarmee zouden aanspraken van de groep 70-85 IQ op ondersteuning WMO komen te vervallen. Oplossing Niet alleen in de AWBZ, maar ook in de WMO zou het wenselijk zijn om niet intelligentie als uitgangspunt van aanspraken te nemen, maar diagnose, problematiek en participatiemogelijkheden. Met een IQ van 60 hoeven niet per definitie voorzieningen nodig te zijn en bij meervoudige problematiek van iemand met een IQ van 90 zou dat wel het geval kunnen zijn.
15
Deze definitie wordt gehanteerd binnen de Lokale en Nationale Monitor Jeugdgezondheid Trimbos 2008, Research voor beleid 2011, Kwadrant/Bexkens 2010, congres LVG en criminaliteit 2011 16
19
26. Indicatie wordt keukentafelgesprek. Wie zit er aan tafel? In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel17 wordt verwezen naar het project De Kanteling van de VNG over het verbeteren van het proces tot het nemen van een beslissing op aanvraag WMO. Aangegeven wordt dat onder de gewijzigde WMO het de voorkeur geniet bij indicatie het loket te vervangen door een keukentafelgesprek, bij voorkeur bij de aanvrager thuis. Op zich een lofwaardig streven, zolang de aanvrager weet wat zijn rechten zijn. Vooral voor jongeren met een beperkte intelligentie of taal/spraakstoornis, een zintuiglijke beperking of een concentratiestoornis, is het goed van tevoren aan te geven dat er naar aanleiding van een keukentafelgesprek wel besluiten worden genomen. En dat de aanvrager derden aan zijn keukentafel mag uitnodigen die hem ter plekke kunnen adviseren.
Oplossing We stellen voor om gemeenten bij verordening vast te laten leggen welke rechten de burger heeft om zich bij indicatie te laten bijstaan door derden.
27. Wijziging begrip ‘compensatieplicht’ Het begrip „compensatieplicht‟ in de Wmo wordt gewijzigd. Betekent het een verbetering voor de positie van jongeren met een beperking? In de huidige wetgeving is compensatie gericht op het verstrekken van voorzieningen en hulpmiddelen om niet of nauwelijks aanwezige functies aan te vullen. Een rolstoel bij een slechte of geen loopfunctie, hulpmiddelen bij een slechte handfunctie of woningaanpassing bij een motorisch probleem of rolstoelgebondenheid. Bij de toevoeging begeleiding aan de WMO-voorzieningen wordt de compensatieplicht uitgebreid met het compenseren en actief herstellen van een beperkt of afwezig regelvermogen of het bewerkstelligen van toezicht. De vormen waarin de resultaten van deze compensatie worden bereikt worden door de gemeenten bepaald. Hierbij kan niet alleen worden afgeweken van de huidige AWBZverstrekkingen, maar kan ook de opdracht aan de zorgaanbieder anders zijn. Het is de vraag of zorgaanbieders tegen, bijvoorbeeld een lagere vergoeding, in staat zijn de benodigde ondersteuning te bieden. Daarnaast kan de gemeente nieuwe zorgaanbieders aantrekken om ondersteuning te bieden. Op zich heeft dat op voorhand geen gevaar in zich van verminderde kwaliteit of verminderd resultaat.
Oplossing Wel zijn we van mening dat niet alleen de beleidsvrijheid van de gemeente leidend moet zijn bij het bepalen van de inhoud van de geleverde ondersteuning, maar de adequaatheid van de voorziening voor de participatie uitgangspunt moet zijn. Als de gecontracteerde leverancier niet die ondersteuning kan leveren waarop de aanvrager is aangewezen, moet het recht van aanvrager op een adequate ondersteuning leidend zijn.
17
Pag 4 Van indicatiestelling naar keukentafelgesprek
20
D. SAMENHANG TUSSEN DOMEINEN ONDERWIJS, WERK EN ZORG Veel jongeren met een beperking maken gebruik van een vorm van zorg om te kunnen functioneren. Het kan gaan om persoonlijke zorg, huishoudelijke zorg, begeleidende zorg om het leven passend in te richten én bij jongeren met ernstige aandoeningen om verpleegzorg of zorg bij verblijf. Het naar school gaan of een baan hebben verandert niet veel aan de zorgbehoefte. Wie in de thuissituatie zorg nodig heeft, zal dat op de werkplek vaak ook hebben. Voor diegenen die zich ontwikkelen in hun onderwijstraject en later in een baan zal de begeleidingsbehoefte mogelijk afnemen. Maar als helpen bij wassen en plassen geboden is, iemand niet zelf of met het openbaar vervoer kan reizen of iemand weinig cognitief vermogen heeft en hulp nodig heeft bij het bieden van structuur, dan zal veelal ook hulp op school en werkplek nodig zijn. Kortom dat er samenhang nodig is voor de ondersteuning in het onderwijs, werk en zorg is voor een jongere met een beperking evident. Of die ondersteuning geregeld is in verschillende wetten of wordt uitgevoerd door verschillende uitvoerders maakt voor de jongeren en hun ouders/verzorgers in principe niet uit. Als de jongere maar weet welke ondersteuning hij kan krijgen en waar hij dan moet zijn. Eén loket en één wettelijke regeling met een uitvoeringsregeling zou natuurlijk ideaal zijn, maar lukt dat niet dan is er nog geen man overboord zolang de uitvoeders en verstrekkers van zorg, ondersteuning, voorzieningen en hulpmiddelen hun aanbod maar op elkaar afstemmen zodat de jongere thuis, op school en op het werk kan participeren naar vermogen. Met de voorliggende wetsvoorstellen voor veranderingen in de ondersteuning in het onderwijs, naar en op het werk en in de zorg wil het kabinet ervoor zorgen dat voorzieningen elkaar voortaan gaan aanvullen. Daarom worden met de WWNV, de wijziging van de WMO en de plannen voor wijziging van de zorg voor de jeugd taken overgedragen aan gemeenten. Gemeenten kunnen daarmee een integrale aanpak organiseren en uitvoeringskosten beperken18. Ondersteuning bij zorg en arbeid komt daarmee bij dezelfde uitvoerder, namelijk de gemeente, te liggen. Ten aanzien van het onderwijs wordt de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning gedecentraliseerd naar de samenwerkingsverbanden. Om de aansluiting tussen de verschillende regelingen te bevorderen hebben de bewindspersonen van VWS, OCW, SZW, BZK en VenJ afgesproken de maatregelen in samenhang te bezien. Minister Kamp van SZW treedt op als coördinerend bewindspersoon19. In de diverse wetsvoorstellen wordt het belang van samenhang ook benoemd. Wat moet er gebeuren om te zorgen dat de jongere met een beperking na invoering van de diverse wetten ook samenhang in de ondersteuning ervaart? Bevorderen aansluiting tussen wetsvoorstellen 28. Afstemming binnen gemeenten en tussen gemeenten en andere partijen Met de WMO, WWNV en Zorg voor de jeugd, krijgen de gemeenten meer taken dan voorheen als het gaat om het ondersteunen van jongeren met een beperking. Als de verschillende afdelingen binnen gemeenten in samenhang hun beleid bepalen en hun taken uitvoeren dan kan het niet anders dan dat er kosten bespaard kunnen worden en de jongeren meer dan nu het geval is een integrale ondersteuning ervaren. Er liggen onder andere mogelijkheden in een gezamenlijke beoordeling20. Bijvoorbeeld als het gaat om een jongere die voor zijn thuissituatie aangewezen is op aangepast vervoer. Veelal is er dan ook vervoer naar school of werk nodig. Er kan volstaan worden met één onderzoek naar de beperkingen 18
Brief van minister Kamp aan wethouder Asscher van Amsterdam over samenhang van maatregelen in het regeerakkoord. 19 Brief van minister Kamp aan wethouder Asscher van Amsterdam over samenhang van maatregelen in het regeerakkoord. 20 http://www.gezamenlijkebeoordeling.nl 21
en met één advies om belemmeringen op te heffen. Oplossingen voor de vervoersproblemen die in een eerdere fase door het eigen systeem zijn aangedragen kunnen ook benut worden in de volgende levensfasen van de jongere. Een andere mogelijkheid betreft de samenhang tussen WMO en WWNV. In de WWNV kan een tegenprestatie gevraagd worden voor het ontvangen van inkomensondersteuning. Het zijn veelal welzijnsinstellingen binnen gemeenten die activiteiten in het kader van de tegenprestatie organiseren. Omdat er bij deze instellingen geen zicht is op mogelijkheden van arbeidsmatige dagbesteding of het verbeteren van arbeidsvermogen kan het een op zichzelf staande activiteit blijven. Als echter de tegenprestatie gezien wordt als onderdeel van een totaal traject, dan kan de gemeente samenwerking tussen de diverse uitvoerders entameren en zo zorgen dat de tegenprestatie, die in aanvang vrijwilligerswerk kan zijn, daarna zo mogelijk gevolgd kan worden door arbeidsmatige dagbesteding of beschut werk als aanloop naar betaald werk. Voor de aansluiting tussen ondersteuning thuis en ondersteuning in het onderwijs is van belang dat gemeenten samenwerken met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het leerlingenvervoer maar ook om de aansluiting tussen het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs en de WWNV (zie punt 4). Bijvoorbeeld door het opzetten van een gezamenlijke werkgeversbenadering en het voorkomen van verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt door een juiste mix van stageplekken voor het VSO, activiteiten in het kader van de tegenprestatie uit de WWNV en werkplekken voor de bredere WWNV-doelgroep. Daarnaast zouden gemeenten hun taken in het kader van de WMO en Zorg voor de Jeugd uit moeten voeren in nauw overleg met de zorgverzekeraars en aanbieders van AWBZ-zorg. De afstemming binnen gemeenten en tussen gemeenten en andere partijen komt niet vanzelfsprekend tot stand. De samenwerking verplicht vastleggen in wet- en regelgeving is veelal geen gewenste oplossing. Het is daarom van belang om bij de implementatie van de diverse stelselwijzigingen in- en externe samenwerking te bevorderen. De diverse transitiebureaus melden goede praktijken. Het is zaak om dit soort praktijken op veel meer plekken te bevorderen. En gemeenten actief te ondersteunen bij het bevorderen van een samenhangende uitvoering van de verschillende taken die zij al hebben en er bij krijgen.
Oplossing Neem in de diverse wetten op dat bij evaluatie van de wetten ook onderzoek wordt gedaan naar de mate waarin de stelselherzieningen hebben geleid tot een integrale aanpak bij gemeenten, een beperking van uitvoeringskosten en de mate waarin de burgers die ondersteuning hebben ontvangen meer aansluiting tussen de diverse soorten ondersteuning hebben ervaren.
22