Meertaligheid in de Verenigde Staten van Amerika HELGA BISTER
ROLAND WILLEMYNS
Univ . of North Carolina ChapelHill
Vrije Universiteit Brussel
Wie over twee- of meertalige landen spreekt, denkt daarbij meestal niet in de eerste plaats aan de Verenigde
Staten van Amerika. Toch is daar sinds enige tijd in het parlement een
amendement op de grondwet (con-
stitutional amendment)
ingediend waarvan het eerste artikel, in de senaatstekst, luidt: "The English language shall be the official language of the United States". Vooral de futurumvorm zal daarbij
zeker niet onopgemerkt
voorbij
gaan: indien Engels de officiele taal
van de Y.S. zal worden, rijst de vraag: wat is er dan nu de officiele Het antwoord luidt "geen enkele" en over waarom sommigen daar
taal
?
verandering in willen brengen, zal in
dit artikel worden gehandeld. Naar aanleiding daarvan zal bovendien
worden uitgewijd over de taalsituatie
in Amerika en over de houding die er tegenover andere talen dan Engels in het algemeen wordt aangenomen.
Dat in Amerika in de grondwet noch in enig ander wettelijk document melding wordt gemaakt van wat de officiele landstaal is, hoeft
geen verbazing te wekken. Alleen officieel meertalige landen zoals BelgiE, 32
Canada of Zwitserland hebben er be-
hoefte aan zoiets wettelijk vast te leggen omdat de taalwetgeving in die landen een belangrijke rol speelt en het taalgebruik van bv. de overheid in de verschillende delen van het
land precies moet worden vastgelegd. De V.S. horen in dat rijtje niet thuis en noch bij de uitroeping van de onafhankelijkheid noch later heeft men kennelijk de behoefte gevoeld het officiele taalgebruik wettelijk vast te leggen. Het is dus beslist eigenaar-
dig, dat er nu een beweging is, die het nodig vindt daar verandering in te
brengen, te meer omdat de goedkeu-
ring van een amendement op de grondwet geen eenvoudige zaak is. Niet alleen is daar de constitutionele tweederde meerderheid in beide kamers van het congres voor nodig, maar bovendien moeten ook de staatsparlementen van tweederden van de 5O staten daar hun goedkeuring aan hechten.
Het hier besproken amendement,
waarvan het eerste artikel supra werd geciteerd, bevat voor de rest slechts 66n ander artikel, dat zegt:
"The Congress shall have the power to enforce this article by appropriate
legislation". M.a.w., de wettekst zelf zegt niet wat nu eigenlijk de bedoeling is en zwijgt ook over de onderliggende motivering. Aangezien het Amerikaanse congres er nog geen bespreking aan heeft gewijd, kan men ook op die manier niet wijzer worden en is men dus op de memories van toelichting aangewezen (het voorstel werd een paar keer opnieuw ingediend, omdat in verschillende achtereenvolgende legislaturen verzuimd werd het in overweging te nemen). Uit deze teksten kan men de volgende motivering distilleren: 1. Ex-senator Abdnor zei destijds dat het Engels voor de V.S. een bron van nationale eendracht is en dat precies
het overnemen van deze taal door verschillende generaties inwijkelingen met uiteenlopende linguistische en culturele achtergrond de mogelijk-
heid heeft geboden een stabiele en samenhangende gemeenschap op te bouwen, die door vele "fractured so-
cieties" (versplinterde
gemeenschappen) benijd wordt (geciteerd in
Judd 1987,117). 2. Ter vervollediging van dit historische argument wordt vaak gerefereerd naar het zgn. smeltkroes-mo-
del ("melting pot model") waar de Amerikaanse samenleving geacht wordt op te berusten, wat impliceert dat lingu'rstische en culturele assimilatie essentieel zou zijn voor de sociale en economische welvaart en de politieke eenheid van het land, zodat, omgekeerd, wetten en regulaties die het gebruik van andere talen dan het Engels bevorderen, nadelig voor het land uit zouden vallen. Precies van dat soort wetten zijn er de laatste jaren te veel vindt Senator Symms (66n van de indieners van het amendement), die dat als volgt verant-
woordt:
"The American people are impatient with us. All around them they see the result of language policies that Congress has imposed, policies that challenge the uniqueness of English in our national life. We have removed the heat from the "melting pot", and the melting seems to have nearly stopped. ManyAmericans nowfeel like stran-
gers
in their own neighborhoods,
aliens
in their own country" pudd
1987 , 118; cursivering van ons).
M.a.w. de enorme toename van de immigratie (zowel legaal als illegaal) wordt als een bedreiging voor de nationale eenheid ervaren, te meer omdat klaarblijkelijk de bereidheid om de eigen taal ten gunste van het Engels op te geven, niet meer zou zijn wat ze vroeger (ook tijdens perioden van massale immigratie) ooit is geweest. 3. Over welke wetgeving hier nu precies als de boosdoener wordt be-
schouwd, zullen we het zo dadelijk hebben ; eerst willen we nog een indiener aan het woord laten, m.n. exsenator Huddleston, die argumen-
teert dat nalaten Engels tot officiele taal te verheffen zou resulteren in "etnische strijd en cultureel separa-
tisme", waar Senator Symms nog aan toevoegt dat "zonder een gemeenschappelijke taal, in de V.S.
het tijdschrift lnternational Journal of
voor Balkanizering en lingui'stisch separatisme" moet worden gevreesd.
hebben gebogen. De directe aanleiding voor dat vermoeden is niet enkel te vinden in het proza van de ElA-supporters, maar
lndien we hier niet met een congres-
sionele uitbarsting van hysterie en
achtervolgingswaanzin te maken hebben, wat ligt er dan wel aan de basis van die bevreemdende uitingen
?
Laten we allereerst samenvatten dat de laatste tussenkomsten een dubbel "argument" bevatten, m.n.:
-
-
te veel inwijkelingen zorgen ervoor dat de "Amerikanen zich vreemdelingen in eigen huis voelen" en vele van die immigranten weigeren zich te (laten) assimileren.
Een merkwaardige redenering natuurlijk in een land dat, van de enkele overgebleven lndianen en Eskimo's afgezien, helemaal uit eerste of vroe-
gere generaties immigranten
be-
staat. De vraag is dus gerechtvaardigd of het eigenlijk wel het aantal van de immigranten is dat de genoemde senatoren afschrikt, of iets anders, bv. de sociale status en de etnische afkomst van diegenen die de laatste jaren het land zijn binnengekomen. Zeker is dat de redenering, ook al wordt die niet telkens zo heel erg expliciet tot uiting gebracht, heel goed lijkt op die van Europese groepen en politieke partijen die tegen de gastarbeiders fulmineren (de "Republikaner" en de NPD in Duitsland en het "Vlaams Blok" in BelgiE, die allen in het recente verleden op-
merkelijke
verkiezingssuccessen hebben geboekt). Dat het taalargu-
ment ook in Amerika slechts een stok is om de hond te slaan, is de overtuiging van vele, zowel binnenals buitenlandse, commentatoren die
zich op verzoek van de redactie van
the Sociology of Language (aflevering
60, 1987) over het ElA-probleem
ook in het feit dat er eigenlijk geen enkele aanleiding is om zich nu meer dan vroeger over het assimilatiegedrag van de Amerikaanse immigranten zorgen te maken. Geen enkele taalgroep, zo heeft Veltman, de auteur van een belangrijke studie over Language Shift in the United Sfares (Veltman 1983) nog eens herhaald, is
er ooit in geslaagd met succes zijn taal aan de volgende generaties in Amerika door te geven en "het opgeven van de eigen taal ten bate van het Engels gebeurt vandaag nog vlugger en vollediger dan honderd jaar geleden" (Veltman 1986, 178). Landry (1986, 131) heeft dat overigens met een overvloed aan cijfers nog eens bevestigd. Wat er echter wel is veranderd, is dat de hedendaagse immigranten, o.m. door hun huidskleur en een andere culturele achtergrond, veel meer dan vroeger opvallen, zodat hun concentratie in bepaalde gebieden voor sommige (vele ? ) Amerikanen als angstaanjagend wordt ervaren. Het is opvallend dat daarbij vooral aan immigranten van Latijnsamerikaanse achtergrond wordt gedacht (al leren de cijfers in bv. Sibayan 1986, 163 dat die procentueel helemaal geen overwegend
deel van de immigratie uitmaken). Grote en ten dele nog aangroeiende concentraties, met gettovorming, van "Hispanics" of "Latinos" zijn er bv. in New York (vooral Puertoricanen), Florida (Cubanen en Mexicanen)
en Californie (Mexicanen). ln beide laatste gevallen gaat het vaak ook
om illegale immigratie en voorspellingen, dat rond de eeuwwisseling ongeveer 5O% van de Californische bevolking Spaanssprekend zal zijn, veroorzaken niet enkel onrust maar worden ook handig uitgebuit. Niet alleen "vergeet" men daarbij dat Californi€, vooraleer het tot de V.S. behoorde, helemaal Mexicaans was (en vrij snel geamerikaniseerd werd),
maar bovendien is het allesbehalve zo, dat die Spaanssprekende groep uniform en eentalig Spaanssprekend zou zljn. Natuurlijk is het wel zo dat een groot deel van hen tot het "lom-
penproletariaat" behoort
en ofwel
geen, ofwel schandalig onderbetaald werk hebben (tot meerdere baat van de Engelssprekenden die ze tewerkstellen). De gettovorming gebeurt overigens, net zoals in Europa, vrij "spontaan", d.w.z. dat de immigranten in kwestie zich vestigen waat ze min of meer hun onderkomen kunnen betalen, m.n. in sloppenbuurten waar de welstellender, blanke Amerikanen al lang weg zijn of nooit waren. Dat het in die omgeving voor die
Mexicanen moeilijk
is het Engels
machtig te worden ligt voor de hand. Die Spaanstalige eilanden nu als bedreiging voor te stellen of vooral als haarden van onwil om Engels te leren, zoals ELA-voorstanders dat doen (cf. o.m. Bikales 1986), is bijzonder onfatsoenlijk, te meer omdat in geen enkele van de ElA-teksten ook maar 66n voorstel te vinden is om voorzieningen in het leven te roepen die het aanleren van de Engelse taal zouden bespoedigen (eerder in-
tegendeel). Dat daar problemen en sociale onrust zouden kunnen ont-
staan
is
inderdaad helemaal niet denkbeeldig, maar het is gewoon een aanfluiting van de realiteit het zo voor te stellen alsof het dan om een 34
lingulstisch probleem zou gaan. We komen daar straks nog op terug. Een laatste constante tenslotte in de ElA-verdediging is de verwijzing naar landen als Canada en Belgi6. lndien er niets in de aard van ELA
komt, zo zeggen de voorstanders,
dan gaat Amerika het pad van de linguistische onrust en de "communautaire" problemen op, zoals die in andere meertalige landen, met name Canada en BelgiE voorkomen. Nu is het heel wat makkelijker om voor een Europees lezerspubliek aanvaardbaar te maken hoe absurd dergelijke vergelijkingen zijn, dan voor een
Amerikaans. Precies de onwetendheid van vele Amerikanen maakt het mogelijk dergelijke fabeltjes te geloven (of te verspreiden). Dat zowel de historische als de hedendaagse so-
ciologische en politieke realiteit totaal anders is moet in Amerika wel, in Europa gelukkig nauwelijks, worden uitgelegd. ln elk geval kan voor een overzicht van de argumenten o.m.
naar Mackey (1983),
Baetens
986), Maldoff (1986), Veltman (1986), Willemyns (1984 en 1988) en vele andeBeardsmore-Willemyns
(1
ren worden verwezen. E6n argument daarvan kan echter ook hier nog even
worden doorgenomen, omdat het daarbij om een universeel fenomeen gaat, nl. de als het ware natuurlijke neiging zich aan te sluiten bij de prestigetaal. ln een meertalige omgeving is het bijna altijd zo, dat 66n van de talen de.meest prestigieuze is, omdat ze door de sociaal en economisch meest prestigieuze bevolkingsgroep wordt gesproken. Het is bij uitstek in een dergelijke situatie
dat het fenomeen "taalshift" zich
voordoet, d.w.z. dat vrij omvangrijke delen van een bepaalde bevolkingsgroep, in de loop van een of twee ge-
neraties, "overlopen" naar de andere groep en zich bij voorkeur of uitsluitend van de taal van die andere groep gaan bedienen. Het hele "verfransingsproces" in Brussel bv. is grotendeels door dit sociaal mechanisme te verklaren. Nu is het weliswaar zo dat door een ingrijpende ommezwaai in de sociale factoren de prestigebalans tussen talen naar de andere kant kan doen overhellen, zoals dat in Belgi€ op dit moment gebeurt (Van de Craen-Willemyns 1988), maar dat verandert niets aan het feit dat synchronisch, dus op 66n bepaald moment in de geschiedenis, 66n taal het prestigelaken hoofdzakelijk naar zich toehaalt. "Ethnic groups within a nation, given opportunity and incentive, typically shift to the language of
the dominant group" schrijft
Paul-
ston (1986, 493), die op die manier de communis opinio van sociologen en sociolinguisten verwoordt. Dat in Amerika de taal van de (zowel numeriek als materieel) dominerende groep het Engels is, staat als een paal boven water. Aanleiding (incentive) om zich daarbij aan te sluiten hebben de anderstalige immigranten dus te over. Blijft de vraag of ze steeds de
mogelijkheid hebben. Zo citeert de "American Education Association" bv. uit een rapport waaruit blijkt dat in Los Angeles in 1986 zo'n 4O.OOO Hispanics en Aziaten op de wachtlijst stonden voor of helemaal werden
uitgesloten uit Engels onderricht voor volwassenen omdat er geen
materi€le mogelijkheid was ze op te nemen. ln New York was dat met
26.000 leerwilligen het geval.
reidheid om te leren is er dus, i.t.t.
Be-
tot
wat de ElA-propaganda beweert, genoeg, alleen zijn de materiEle voorzieningen er meestal niet. Het mag dan ook terecht verbazing wekken
dat het ElA-amendement niet enkel geen enkele melding maakt van manieren waarop de immigranten zouden kunnen doen wat de ELA-sup-
porters beweren voor te staan, nl.
zich te assimileren en te angliciseren, maar dat het bovendien de indieners zijn van de ELA-voorstellen die zich kanten tegen het "English Proficiency"-voorstel, dat momenteel in het
Amerikaanse congres loopt (Trasvina 1988, 23). Daarbijwordt voorgesteld om gedurende vijf jaar telkens 25 miljoen dollar te besteden aan En-
gels onderricht voor
Amerikanen met een beperkte kennis van die taal, d.w.z. de zgn. LEPs (Limited English
Proficients)
en NEPs (Non English
Proficients).
ln een rapport The Future of the Spanish Language in the United Stafec uitgebracht door het Hispanic Policy Development Project lezen we: "Nadat ze gemiddeld 15 jaar in het land hebben doorgebracht, spreken75o/o van alle'Hispanics' in hun dagelijkse omgang Engels ... Zeven van de tien kinderen van 'Hispanic'-ouders zijn dan zonder meer Engelstalig geworden en voor hun kinderen (de derde generatie)is Engels de moedertaal geworden ... in
het jaar 2001 zullen 4,4 miljoen 'Hispanic-Americans' 66ntalige
Engelssprekenden geworden zijn" (overgenom en uit The Modern Language Journal 7 3, 1989, 65l,. lndien dit al gebeurt, zonder dat er veel mogelijkheden aangeboden worden, dan is het wel bijzonder duidelijk dat de "onwil" van de Spaanssprekenden om zich te assimileren, gewoon een sprookje is en dat het ei-
genlijk van kwade wil getuigt een dergelijk argument naar voren te schuiven.
De ElA-propaganda speelt
ten-
slotte gevat in op een attitude die in de V.S. helaas heel erg verbreid is, t.w. een soort afkeer voor de kennis en het gebruik van vreemde talen en het, amper verholen, gelijkstellen van vreemde talenkennis met een onvaderlandse, onamerikaanse activiteit. Voorwaar een zware handicap voor wie de emotionele geladenheid van het begrip "unamerican activities" in de V.S. kent. Laten we daarom even van naderbij bekijken hoe de Amerikaanse attitudes t.a.v. meertaligheid en vreemde talenkennis in de loop
van de tijden ge6volueerd zijn
en
waarop ze thans berusten. Als richtlijn daarvoor gebruiken we het overzicht van Garcia (1985, 148-150) en net als zij, moeten we vooraf even
wijzen op het belangrijke onder-
scheid tussen soorten tweetaligheid. Onderzoekers van bilinguisme onderscheiden heel wat soorten tweetaligheid (Baetens Beardsmore 1986), maar 66n van de onderscheidingen die voor onze uiteenzetting bijzonder belangrijk is, is die tussen zgn. natuurlijk of primair bilingui'sme (d.w.z. op een vrijwel "natuurlijke" wijze via taalcontact verworven)
en aangeleerd of secundair bilingu'r'sme (waarbij de tweede taal door systematisch onderricht, bv. op school, aan de eerste wordt toege-
Confederation" van de jonge staat zowel in het Engels als in het Duits werden gepubliceerd. 2) De tweede periode, van 1880 tot 1923, werd gekenmerkt door de immigratie van zo'n 35 miljoen mensen die, i.t.t. de voorafgaande inwijkelingen, vooral uit Zuid- en Oost-Europa afkomstig waren. Die werden, zegt
Garcia, als inferieur beschouwd en overwegingen i.v.m. ras en etniciteit waren de voornaamste aanleidingen
tot
restrictieve maatregelen aan-
gaande het gebruik van vreemde talen zowel in het openbare als in het priv6-domein. Samen met het wantrouwen t.a.v. de sterke Duitse min-
derheid n.a.v. de eerste wereldoor-
log was dat de inzet van een "Amerikaniseringsprogramma", be-
doeld om het gebruik van andere talen dan Engels zoveel mogelijk uit te bannen.
3) 1923 markeert het begin van een derde periode, omdat in dat jaar enkele beroemd geworden processen i.v.m. het taalvraagstuk werden gevoerd, waaruit bleek dat meertaligheid algemeen beschouwd werd als een in de priv6-sfeer toelaatbare praktijk voor individuen, die echter op geen enkele manier ondersteund mocht worden en niet in het openbare leven mocht doordringen.
voegd).
4) De vierde periode, van 1958 tot
De attitudes t.a.v. primair en secundair bilinguisme zijn in Amerika
1968, laat een opmerkelijke evolutie zien, t.w. een soort officiele propagandacampagne ten gunste van secundaire tweetaligheid, dus intensi-
namelijk bijzonder uiteenlopend. Men kan volgende fases onderscheiden: 1) Een eerste periode van 1777 tot 1880, waarin het gebruik van andere
talen dan Engels
aangemoedigd
werd als een geschikte manier om de
integratie van immigranten
in
de
Amerikaanse maatschappij te bevorderen. Een uiting van die positieve in-
stelling was bv. dat de "Articles of
fiEring van het
vreemde talenonderwijs. De kater die de Amerikaanse regering aan de eerste Spoetniks had overgehouden, bracht hen op de idee dat meer vreemde talenkennis allicht de gouvernementele politiek, en meer bepaald het defensiebeleid, ten goede zou komen. 35
Heel uitdrukkelijk werd hier echter onderlijnd, dat het om secundaire tweetaligheid ging, d.w.z. de combinatie van Engels plus een vreemde taal, i.t.t. de negentiende eeuwse tweetaligheid waar het ging om de combinatie van Engels met een etnische moedertaal. Ook nu wordt nagelaten het vreemde talenpotentieel, dat bij velen op een natuurlijke wijze (t.w. door afstamming) nog aanwezig was, te benutten, hoewel dit zeker een van de goedkoopste en meest effici6nte maatregelen had kunnen zijn.
5) ln de laatste periode tenslotte, de hedendaagse, ziet men dat van de 226,5 miljoen Amerikanen er ongeveer 23 miljoen opgeven in de huiskring een andere taal dan Engels te spreken. Voor 11,1 miljoen daarvan, d.w.z. ongeveer de helft, is de taal Spaans en daarvan weer geeft 8,3 miljoen op tweetalig te zijn en het En-
gels "goed" tot "zeer goed" te beheersen. Van de 11,8 miljoen mensen met een andere niet-Engelse moedertaal dan Spaans, beschouwt
10,3 miljoen zich als tweetalig. Samenvattend: van de genoemde 23 miljoen zijn 18,6 miljoen tweetalig. Hoewel dit kennelijk van aard is om de ElA-mensen te alarmeren, kan men in het algemeen zeggen dat het
gebruiken van een vreemde taal in de priv6-sfeer door de Amerikaanse pu-
blieke opinie getolereerd wordt, nu zo goed als in het verleden. Controversieel wordt het vreemde taalgebruik pas wanneer het ook publiek gebeurt.
Hier kunnen we terug naar ELA: twee van de in het begin genoemde uitingen van openbaar vreemde talengebruik waar sterke bedenkingen tegen worden geformuleerd zijn de zgn. bilingual ballot (het vertalen 36
van de kies- en referendumformulie-
het einde van de Carterperiode
ren in andere talen dan Engels) en de bilingual education. ln verband met
noten 300.000 leerlingen mer 70 verschillende moedertalen van dit
dit laatste wordt beweerd, dat het taalbehoud in de hand zou werken en verengelsing zou tegengaan. ln feite
gaat het hier vooral om een soort transmutatiesysteem en Senator Ralph Yarborough, die het wetsvoor-
stel indiende dat achteraf de Bilingual Education Act zou worden, verklaarde naar aanleiding van de bespreking ervan in de Senaat: "mijn
bedoeling is geenszins welke taal
dan ook in leven te houden ... maar ervoor te zorgen dat de betrokken kinderen zo vlug en zo goed mogelijk het Engels leren te beheersen" (Garcia 1985, 150). En zo werkt het systeem ook ; bilingual education, zegt G0rlach (1986, 101), verhoogr aanzienlijk de beheersing van de meerderheidstaal en blijkt bovendien het beste middelte zijn om, via taalshift, assimilatie tot stand te brengen. Verbazing hoeft dit niet te verwekken en er kan o.m. naar het Brusselse voorbeeld worden verwezen: de destijds
door Karel Buls ingestelde
lagere
scholen, die de Vlaamse leerlingen Frans moesten bijbrengen om hen toe te laten het middelbaar onderwijs
te volgen dat enkel in die taal
be-
stond, heeft de verfransing pijlsnel
de hoogte ingejaagd (Van de CraenWillemyns 1988). Bilingual education is dus een van
de belangrijkste instrumenten die realiseren wat de ELA-supporters
beweren na te streven, t.w. een zo vlug en zo grondig mogelijke verengelsing en assimilatie. Toch is precies die "bilingual education" een van
de doelwitten waar ze hun giftigste pijlen op afschieten en tegendraads blijven beweren dat het taalbehoud in de hand zou werken. ln 1979 - op
-
ge-
soort onderwijs en was de beslissing tot uitbreiding van het systeem al ge-
nomen. De Reaganadministratie draaide echter de kraan weer dicht, waarbij President Reagan o.m. ver-
klaarde: "lt is absolutely wrong and against American concepts to have a bilin-
gual education program that
is
now openly, admittedly dedicated to preserving (the students') native
language" (geciteerd
in
Garcia
1985,154). Reagan verwoordde daarmee niet enkel de ideedn van zijn Republikeinse partijgenoten, die onmiddellijk na
zijn ambtsaanvaarding het English Language Amendment indienden,
maar ook wat herhaaldelijk in de pers
(ook in de ernstige nationale) werd gepubliceerd en zonder twijfel mee de publieke opinie heeft beinvloed. Aan de basis van deze merkwaardige opvatting ligt de overtuiging dat promotie van een andere taal dan Engels, ook al is het tijdelijk en met de bedoeling de verengelsing in de hand te werken, het land verdeelt aangezien op die manier loyaliteit t.a.v. het land van oorsprong wordt uitgedrukt, wat een anti-Amerikaanse ac-
tiviteit is. ln elk geval is niet alleen taalbehoud het slachtoffer van dergelijke attitudes, maar ook de kennis
van vreemde talen tout court. ln 1970 bv. leerde nog 24o/o van de leerlingen in het middelbaar onderwijs een vreemde taal, in 1976 was dat nog slechts 17o/o (Garcia 1985, 155). Als reactie tegen die verontrustende evolutie werd in de jaren tachtig weer een officidle promotiecampagne voor vreemde talenonder-
wijs gevoerd, maar vanzelfsprekend
blijft zoiets onvruchtbaar ten gevolge
van wat als een constante van de Amerikaanse politiek terzake kan worden beschouwd, t.w. de schizofrene attitudes t.a.v. vreemde talen en de verbazingwekkende discrepantie tussen de manier waarop primair bilinguisme enerzijds en secun-
dair bilinguisme anderzijds wordt
bekeken. Een van Amerika's bekendste lingu'r'sten, Joshua Fishman, had er in 1966 al op gewezen dat de meest ef-
ficiEnte en ook goedkoopste manier om tweetaligheid te bevorderen erin
bestond tegelijkertijd primair en secundair bilinguiSme te propageren. Men had heel wat geld en moeite kunnen besparen indien men toep die gezonde raad had opgevolgd. Allicht had men dan ook de bedroevende constatering kunnen vermijden dat
het vreemde talenonderwijs in de Verenigde Staten nauwelijks meer dan een puinhoop is. Een op tien leer-
lingen heeft kennis van een andere taal dan Engels en voor de overgrote meerderheid van hen werd die niet door de school bijgebracht. Het systeem wordt dus gekarakteriseerd door .een uitermate oneconomisch en oneffici6nt gebruik van de aanwezige middelen: inspanningen leveren om de mensen de talen af te leren die
ze met zich meebrachten, en
dan
daarna promotiecampagnes voeren om het vreemde talenonderwijs te bevorderen, is zonder twijfel een van de meest bevreemdende (en vervreemdende) aspecten van de Amerikaanse samenleving en het Amerikaanse onderwijssysteem. En er is
helaas ook geen uitzicht
op
een
spoedige verandering zo lang het een kenmerk van de Amerikaanse maat-
schappij
blijft dat, zoals Garcia
(1985, 156) opmerkt "always equa-
tes bilingualism with disloyalty and foreignness". De al geciteerde Calvin Veltman is er kennelijk zo door gefrustreerd, dat hij zijn landgenoten
als "English language chauvinists", die de aanwezigheid van grote groepen recente (en anderstalige) immigranten gewoon niet kunnen harden en niet willen accepteren (Veltman 1986, 179). Het is zonder meer duidelijk dat een eventuele goedkeuring van het "English Language Amendment" dergelijke nadelige attitudes alleen nog maar kan versterken. Taalwetgeving moet niet gebruikt worden (en is elders ook nooit gebruikt geworden) om de prestigetaal te promoten, aangezien een dergelijke taal geen promotie, laat staan bescherming, nodig heeft. Zoals heel wat auomschrijft
toren hebben opgemerkt is ELA in de Amerikaanse context daarom niet alleen overbodig, maar bovendien na-
delig. Engels in Amerika is, om de terminologie van Smolicz (1979) te gebruiken, een "core value", d.w.z. 66n van de basiskenmerken van de maatschappij, die een wettelijke bescherming geenszins van doen heeft. Dat nog eens extra te benadrukken
kan dus makkelijk het karakter van een (overbodige) provocatie krijgen. Zo de Verenigde Staten al een taalpolitiek nodig hebben, dan een die eindelijk eens erkent dat kennis van vreemde talen en bekendheid met vreemde culturen voor alle inwoners (en het land zelf) een bron van verrijking kan zijn en daarom verdient te worden ondersteund door gebruik te maken van zowel het linguistische en culturele potentieel dat bij immigranten aanwezig is, als van een zo effici€nt mogelijk onderwijssysteem (zoals ook voorgesteld in Tucker, 1984). Zoiets te verwerpen is altijd
een kenmerk geweest van enggeestige en kortzichtige regimes, die alle redenen hebben om te willen vermijden dat de inwoners al te zeer bekend zouden zijn met wat er in het
buitenland gebeurt.
lndien er in dit debat dan al naar buitenlandse modellen moet worden
verwezen, dan niet naar landen als Belgie en Canada, waar de situatie aan geen kanten met de Amerikaanse vergelijkbaar is, maar bv. naar het
Australische voorbeeld. Daar werden onlangs de voorstellen van een senaatscommissie aanvaard, die ervan uitgaan dat de politiek t.a.v. im-
migrantentalen en vreemde talen in het algemeen op de volgende vier principes behoort te steunen: - de bevordering van de kennis van het Engels ; '- de bevordering van taalbehoud bij
immigranten;
-
de bevordering van taalvoorzienin-
gen in de talen van de inwijkelingen
;
- de bevordering
van het vreemde
talenonderwijs.
(Clyne 1986, 139).
Ons lijkt een dergelijke instelling oneindig zinvoller en voordeliger te zijn dan de Amerikaanse. Wij zijn daarom voorstander van een offici6le sensibiliseringscampagne om er de bevolking van te overtuigen dat het verwerven van een goede (en absoluut noodzakelijke) kennis van het Engels niet ten nadele van de bestaan-
de vreemde talenkennis hoeft uit te vallen. De hedendaagse taalwetenschap heeft immers voldoende aangetoond dat, zowel in theorie als in de praktijk, tweetalige opvoeding en tweetalige opleiding zodanig kunnen verlopen dat de kennis en het gebruik van zowel de oorspronkelijke als de nieuwe taal erbij gebaat zijn (Krashen
1982; Cummins
1984
;
Baetens
Beardsmore 1986).
Wat tenslotte ELA zelf betreft, moet onze conclusie luiden dat het hier om een hoogst verwarrende en onfatsoenlijke zaak gaat: we menen aangetoond te hebben dat de door indieners en voorstanders naar voren
geschoven argumenten niet deugdelijk en soms zelfs bedrieglijk zijn. lndien de voorstanders werkelijk willen bereiken wat ze zeggen te willen bereiken, dan is de weg die ze gekozen hebben de slechtst denkbare en bovendien voeren ze oPPositie tegen die voorstellen die wel hun officieel openbaar gemaakte doelstellingen kunnen helpen realiseren. Het is daarom in het voordeel van zowel de NEPs en LEPs als van de Amerikaanse samenleving in het algemeen, dat
tegen het English
Language Amendment een zo krachtig mogelijke oppositie gevoerd wordt om te beletten dat het ooit in het Amerikaanse parlement zelfs maar bespro-
ken wordt. Ook voor niet-Amerikaanse linguisten en sociologen is hier naar onze mening een taak weg-
gelegd.
;
Bilin-
gualism in Belgium. Journal of Multilingual and Multicultural Development l,
145-154. Baetens Beardsmore, H. (1986). Bilingualism: Basic Principles. Clevedon: Multilingual Matters (tweede editie). Baetens Beardsmore, H. & R. Willemyns
(1986). Comment. lnternational Journal of the Sociology of Language 60, 117-128. Bikales, G. (1986). Comment: The other side. lnternational Journal of the Sociology of Language 60, 77-85. 38
ton. Garcia, D. (1985). Bilingualism in the Uni-
ted States: Present Attitudes in the light of past policies. S. Greenbaum
(ed.), The English Language Today. Ox-
ford: Pergamon lnstitute of
English,
147-158. Gdrlach, M. (1986). Comment. lnternational Journal of the Sociology of Language 60.97-1O3. Judd, E. (1987). The English Language Amendment: A case study on language and politics. Tesol-Auarterly 21, 1 13-135. Krashen, S. (1982). Second LanguageAc' quisition and Second Language Learning. Oxford'. Pergamon. Landry, W. (1986). Comment. lnternational Journal of the Sociology of Langua9e 6O.129-138. Mackey, W. (1983). U.S. language status policy and the Canadian Experience. Cobarrubias, J. & J. Fishman (eds.), Progress in Language Planning: lnternational Perspectives. Berlin: Mouton,
173-206. Maldoff, E. (1986). Comment:
BIBLIOGRAFIE
Baetens Beardsmore, H. (1980)
Clyne, M. (1986). Comment from "down under". lnternational Journal of the Sociology of Language 60, 139-143. Cummins, J. (1984). Bilingualism and Special Education. Clevedon: Multilingual Matters. Fishman, J. (1966). Language Loyalty in the United States. The Hague: Mou-
A
Cana-
dian Perspective. lnternational Journal ofthe Sociology of Language 60,1O5114. Marshall, D. (1986). The question of an official language: Language rights and the English Language Amendment. /nternational Journal of the Sociology of Language
60,7-75.
McRae, K. (1975). The principle of personality and the principle of territoriality in multilingual states. lnternational Journal of the Sociology of Language 4,
35-54. Paulston, C. (1986). Social factors in lan-
guage maintenance and language shift. J. Fishman e.a. (eds.), The Fer-
gusionian lmpact. Berlin: Mouton de
Gruyter, vol. 2, 493-511. Sibayan, B. (1986). Comment. lnternational Journal of the Sociology of Language 6O 163-168. Smolicz, J. (1979). Culture and Education in a Plural Society. Canberra: Curriculum Development Centre. Tucker, R. (1984). Toward a Development of a Language-competent American Society. lnternational Journal of the Sociology of Language 45, 153160. Trasvina, J. (1988). Official Englishl English Only. More than Meets the Eye' National Education Association of the United States. Van de Craen, P. & Willemyns, R. (1988)' The Standardization of DUtch in Flanders. lnternational Journal ofthe Sociology of Language 73, 45-64. Veltman, C. (1983). Language Shift in the United States. The Hague: Mouton. Veltman, C. (1986). Comment. The lnternational Journal of the Sociology of Language 60, 177-181. Willemyns, R. (1984). La standardisation linguistique en dehors des centres de gravitd de la langue: la Flandre et le Ou6bec. J. Hamers, J-D. Gendron & R. Vigneault (eds.). Du disciplinaire d l'interdisciplinaire dans l'6tude du contact des langues. Qu6bec: CIRB, 52-
70.
Willemyns, R. (1988). Belgium. U. Ammon, N. Dittmar & K. Mattheier (eds.), Sociolinguistics. Berlin-New York: W. de Gruyter, 1154-1158.