MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU
UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2013 VAK : NATUURKUNDE DATUM : DONDERDAG 04 JULI 2013 TIJD : 09.45 – 11.25 UUR (Mulo III kandidaten) 09.45 – 11.45 UUR (Mulo IV kandidaten) DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS. Mulo III kandidaten maken item 1 t/m 30 Mulo IV kandidaten maken item 1 t/m 36 --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Dichtheid Soortelijke SmeltSmeltKookLineaire Materiaal warmte temperatuur warmte temperatuur uitzettingscoëfficiënt g/cm3 J/g J/gC C C mm/mC
alcohol
0,8
2,5
114
aluminium
2,7
0,9
660
400
benzine
0,8
glas
2,5
ijs
0,9
2,1
0
334
ijzer
7,9
0,45
1540
270
kaarsvet
78 2450
0,012
58
koper
8,9
0,38
1080
kwik
13,6
0,14
39
12
357
lood
11,2
0,16
327
25
1725
lucht)
0,024
0,018
0,00129
olie
0,8
1,7
320
petroleum
0,85
115
terpentine
0,87
180
wanahout
0,6
water
1,0
zand
1,6
zilver
10,5
4,2
0,24
100
962
105
g = 10 m/s² = 10 N/kg. = 3,14 *) bij 0°C en 1 bar Bij de opgaven mag je bovenstaande gegevens gebruiken. N.B.: Niet alle gegevens zijn nodig voor het oplossen van de vraagstukken.
2210
1 Vul in:
4
50 dm oliedruk is …Pa.
Een fles gevuld met 1,2 liter water wordt overgegoten in een lege bak. De bak heeft een lengte van 20 cm, een breedte van 6 cm en een hoogte van 15 cm.
A 0,04 B 4 C 400 D 40.000
Tot welke hoogte komt het water in de bak te staan?
2
A 4 cm B 10 cm C 13,3 cm D 15 cm 5
In een maatglas zit 200 ml water. In dit glas wordt eerst een ijzeren kogel met een massa van 158 g en daarna een glazen kogel met een volume van 20 cm 3 geplaatst.
Een ijzeren buis wordt verwarmd. Ga de juistheid van de volgende beweringen na. I
Wat zal men op het maatglas aflezen?
De diameter x van de buis wordt hierdoor groter.
II De dikte y van de buis wordt hierdoor groter.
A 220 ml B 240 ml C 358 ml D 378 ml 3
A B C D
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
Vul het juiste antwoord in. Watermoleculen zijn bij 24°C … dan bij 20°C. A B C D
groter kleiner dichter bij elkaar verder van elkaar
6 Het gewicht van een voorwerp op de maan is 6 maal zo klein als op de aarde. De massa van een astronaut is 66 kg. Hoe groot is het gewicht van deze man op de maan? A 0N B 11 N C 110 N D 660 N
7
Een buis heeft een lengte van 2 m. De inwendige diameter van deze buis is 4 cm. Hoeveel ml is de inhoud van deze buis? A 3,14 2 2 4 B 3,14 4 4 2 C 3,14 2 2 200 D 3,14 4 4 200
9
Van een hydraulische pers verhouden de oppervlakten van de kleine en de grote zuiger zich als 1 : 60. Op de kleine zuiger werkt een kracht van 50 N. Hoe groot is dan de kracht die op de grote zuiger werkt?
8
A 0,02 N B 50 N C 110 N D 3000 N 10
Een blokje wanahout met een massa van 300 g drijft in water. Een kikker gaat hierop zitten. Hierdoor komt het bovenvlak van het blokje gelijk met de waterspiegel te staan. Hoe groot is de massa van de kikker? A B C D
180 g 200 g 300 g 500 g
Een glazen bak is aan de binnenkant 50 cm lang, 40 cm breed en 40 cm hoog. De bak is voor 34 deel gevuld met water. Men plaatst voorzichtig een blok metaal met een volume van 2 dm 3 in de bak. Hierdoor stijgt het water in de bak. Hoe groot is nu de waterdruk op de bodem? A B C D
0,29 N/cm 2 0,30 N/ cm 2 0,31 N/ cm 2 0,40 N/ cm 2
11
14
Een blokje wanahout wordt in water geplaatst. Er steekt 80 cm 3 boven water uit. Hetzelfde blokje wordt in een ander vloeistof geplaatst waarbij het 50 cm 3 boven de vloeistof uitsteekt. Bereken de dichtheid van de vloeistof. A B C D
0,40 g/cm 3 0,75 g/cm 3 0,80 g/cm 3 2,40 g/cm 3 12
In een open vloeistofmanometer staat het kwik in beide benen even hoog. Het ene been verbindt men met een ruimte die gevuld is met gas. Hierdoor stijgt het kwik 5 cm in het ander been. De barometerstand is 76 cm kwikdruk. Hoe groot is de druk van dit gas. A B C D
71 cm kwikdruk 76 cm kwikdruk 81 cm kwikdruk 86 cm kwikdruk
In een dunne buis wordt een luchtkolom afgesloten door een waterkolom van 40,8 cm (zie tek. I). De buitenluchtdruk bedraagt 75 cm kwikdruk. Hoe groot is de lengte van de luchtkolom als de buis nu verticaal gehouden wordt. Er stroomt geen water uit de buis (zie tek.II). A B C D
19,2 cm 20,8 cm 23,0 cm 34,2 cm 15
13
Een hoeveelheid gas wordt bij een constant volume verwarmd van 27 °C tot 107 °C. De druk neemt hierdoor toe tot 10 6 Pa. Bereken de oorspronkelijke druk van het gas. A B C D
De twee cilinders P en Q zijn gevuld met gas(zie tekening). Beide cilinders worden verwarmd van 270 K tot 300 K. Dan is de verhouding van de gasdruk in P tot de gasdruk in Q A 2: 3 B 5: 7 C 10 : 21 D 15 : 14
27 107 300 380 107 27 380 300
10 6 10 6 10 6 10 6
Pa Pa Pa Pa 16
Een grasmachine gebruikt in 2 uren 1,6 kg benzine. De verbrandingswarmte van benzine is 18 MJ/dm 3 . Slechts 40 % van de benzine wordt nuttig gebruikt. De rest gaat “verloren”. De “verloren” energie bedraagt A 7,2 MJ B 14,4 MJ C 21,6 MJ D 36,0 MJ
17 t
19 Aan 500 gram van een vaste stof wordt 6000 J warmte toegevoerd. De temperatuur stijgt hierdoor van 25 °C tot 75 °C. Er wordt nu 5760 J warmte toegevoerd aan de zelfde soort stof waarvan de massa nu x gram is. De temperatuur stijgt nu van 20 °C tot 50 °C. Hoe groot is de massa van deze stof? A 360 gram B 600 gram C 800 gram D Geen van de antwoorden zijn goed. 20
Een damp van 2 kg in een afgesloten ruimte wordt afgekoeld. In het diagram is de temperatuur(t) uitgezet tegen de aan de stof onttrokken warmte(Q). Bereken de soortelijke warmte van de stof in vloeibare fase in kJ/kg°C. A
3 2 20
B
3 2 10
C
14 2 20
D
14 2 30
21
Een houten plank van 500 cm bij 20 cm bij 1 cm heeft een dichtheid van 800 kg/m 3 . De verbrandingswarmte van deze houtsoort is 18 MJ/kg. Bereken hoeveel warmte er vrij komt bij volledige verbranding van die plank. 0,8 18 MJ
B
8 18 MJ
C
18 MJ 0,8
D
18 MJ 8
Hoeveel is de temperatuur van het water in de waterkoker na 7 minuten, als het rendement van dit proces 50 % is? A 30,4 °C B 45 °C C 55 °C D 80 °C
18
A
In een elektrische waterkoker van 110V-500W zit 1 liter water van 30 °C. Deze waterkoker wordt gedurende 7 minuten aangesloten op de juiste spanning.
Op een etiket van een elektrisch apparaat staat: 220 V - 60 Hz 500 W - 81 Hoe groot is de verbruikte elektrische energie van dit apparaat als het 1 minuut lang op de juiste spanning wordt aangesloten? A 500 J B 4800 J C 13.200 J D 30.000 J
22
Dit is een schema waarin de bron een constante spanning van 24 V levert. De spanning over lamp L is 12 V. De lamp L brandt normaal. De stroom door lamp L is A 12 A B 1A C 2A D 4A
24
Dit schema stelt een schakeling voor van twee goed brandende lampen L1 en L2 en twee weerstanden R1 en R2. Op L1 staat: 12V 6W en op L2 staat 6V 6W en R2 heeft een weerstandswaarde van 12 . Het vermogen dat de bron levert is
23
A 6W B 12 W C 18 W D 24 W 25
Dit schema stelt een stroomketen voor. De richting en de waarde van enkele stroomsterkten zijn in het schema aangegeven. De stroomsterkte I1 en I2 is respectievelijk A B C D
15 mA en 15 mA 15 mA en 10 mA 25 mA en 5 mA 30 mA en 15 mA
Dit schema stelt een schakeling voor van twee weerstanden R1 en R2 en een lamp L. Lamp L brandt normaal. De weerstandswaarde van R1 is 3 zo groot als die van R2. De weerstandswaarden van R1 en R 2 zijn respectievelijk A 1 en 13 B 3 en 1 C 6 en 2 D 12 en 4
26
28 De brandpuntafstand van een fototoestel is 4 cm. Het beeld dat op de filmrol ontstaat, is A B C D
reëel, rechtopstaand en verkleind. reëel, omgekeerd en verkleind. virtueel, rechtopstaand en verkleind. virtueel, omgekeerd en verkleind. 29
Dit schema stelt een schakeling voor van vier lampen. De lampen L2, L3 en L4 zijn identiek en branden normaal. Lamp L2 gaat kapot terwijl de andere drie blijven branden. Ga de juistheid van de beweringen na. I
Alleen lamp L1 zal feller gaan branden.
II De lampen L3 en L4 zullen feller gaan branden. A B C D
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist. 27
Twee evenwijdige lichtstralen vallen op een bolle lens. In welke tekening zijn de gebroken lichtstralen juist getekend?
Van een voorwerp LL’ is het beeld BB’ getekend. Er vallen vier lichtstralen van LL’ op de lens en gaan na breking door. Welke van de gebroken lichtstralen zijn goed getekend? A B C D
stralen 1 en 2 stralen 3 en 4 alle vier stralen geen van de stralen 30
Een homogene balk heeft een lengte van 4 m en heeft als steunpunt S. Op de balk werken vier krachten F1, F2, F3 en de zwaarte kracht Fz Hoe groot moet de kracht F3 zijn om de balk in evenwicht te houden. A B C D
80 N 240 N 560 N 933 N
34
VERVOLG MULO IV KANDIDATEN 31 Een voorwerp met een lengte van 2 cm staat loodrecht op de hoofdas op een afstand van v cm voor de lens. De brandpuntsafstand f is 5 cm. De beeldafstand is 20 cm. Het beeld dat gevormd wordt is reëel en vergroot.
Een auto rijdt met een constante snelheid over een horizontaal wegdek. De wrijving is niet te verwaarlozen. De motor van de auto valt plotseling uit. Welk S-t diagram geeft het verband tussen de afgelegde weg(S) en de tijd (t) weer?
Voor de voorwerpafstand v en de sterkte van de lens S geldt: A B C D
v = 4 cm en S = 0,2 dioptrieën v = 4 cm en S = 20 dioptrieën v = 6 23 cm en S = 0,2 dioptrieën v = 6 23 cm en S = 20 dioptrieën 32
Een blok met een massa van 2 kg ligt op een horizontaal vlak. Op het blok werkt een kracht van 30 N onder een hoek van 30° met het horizontaal vlak waardoor het blok een versnelling krijgt. De maximale wrijvingskracht is 33 N. Hoeveel is de afgelegde weg na 2 seconde? A 33 m B 63 m C 123 m D 153 m 33 Vanuit een toren wordt een voorwerp met een snelheid van 10 m/s verticaal naar beneden geworpen. De massa van het voorwerp is 1 kg. Op 25 m boven de grond bezit het voorwerp een snelheid van 60 m/s. Van welke hoogte is het voorwerp omlaag geworpen? A 35 m B 125 m C 175 m D 200 m
35 Op een helling van 30° ligt een blok waarvan de massa 60 kg is. De wrijvingskracht is 180 N. Op dit blok werkt een kracht(F) evenwijdig aan het hellend vlak naar boven. Hoe groot is F als het blok op het punt staat langs de helling naar boven te bewegen? A B C D
120 N 300 N 420 N 480 N 36
Wat versterkt een klankkast en hoe heet de tijd die nodig is voor één trilling?
A B C D
Een klankkast versterkt de toonhoogte het geluid de klankkleur het geluid
De tijd die nodig is voor één trilling heet de frequentie de trillingstijd de trillingstijd de frequentie