MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU
UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2011 VAK : NATUURKUNDE DATUM : WOENSDAG 06 JULI 2011 TIJD : 09.45 – 11.25 UUR (Mulo III kandidaten) 09.45 – 11.45 UUR (Mulo IV kandidaten) DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS. Mulo III kandidaten maken item 1 t/m 30 Mulo IV kandidaten maken item 1 t/m 36 --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Dichtheid Soortelijke SmeltSmeltKookLineaire Materiaal warmte temperatuur warmte temperatuur uitzettingscoëfficiënt g/cm3 J/g J/gC C C mm/mC
alcohol
0,8
2,5
114
aluminium
2,7
0,9
660
400
benzine
0,8
glas
2,5
ijs
0,9
2,1
0
334
ijzer
7,9
0,45
1540
270
kaarsvet
78 2450
0,012
58
koper
8,9
0,38
1080
kwik
13,6
0,14
39
12
357
lood
11,2
0,16
327
25
1725
lucht)
0,018
0,00129
olie
0,9
petroleum
0,85
115
terpentine
0,87
180
wanahout
0,6
water
1,0
waterstof
0,024
1,7
320
4,2
100
0,00009
zilver
10,5
0,24
962
105
g = 10 m/s² = 10 N/kg. = 3,14 *) bij 0°C en 1 bar Bij de opgaven mag je bovenstaande gegevens gebruiken. N.B.: Niet alle gegevens zijn nodig voor het oplossen van de vraagstukken.
2210
1
5 1
Een eenheid van vermogen is …
m
A W/s B J/s C kWh D Nms
2m
2 Reken om: 200 ton/m 3 = … g/cm 3
Wat is de totale massa als de durotank tot een hoogte van 40 cm met water wordt gevuld?
A 2 B 20 C 200 D 2000 3 We kunnen het kookpunt van een vloeistof verhogen door … A de damp boven de vloeistof af te zuigen. B de druk boven de vloeistof te verhogen. C de temperatuur boven de vloeistof te verhogen. D de verdampingsoppervlakte te vergroten. 4
In een rechthoek van 30 cm bij 20 cm wordt een cirkel getekend. De oppervlakte van het gearceerde deel is … cm 2 . A B C D
600 100 600 400 400 600 225 600
Een durotank heeft een diameter van 1 m en een hoogte van 2 m. Als de durotank leeg is, heeft die een massa van 25 kg.
A 100 kg B 125 kg C 314 kg D 339 kg 6 Een voorwerp met een bepaalde massa(m) heeft een steunvlak(O) dat vergroot of verkleind kan worden. Welke van de diagrammen geeft het best het verband weer tussen de massa(m) en de grootte van het steunvlak(O)?
7 Welke van de vier beweringen is niet juist? Bij afkoeling van een koperen bol van 120C naar 0C ... A B C D
zal de massa het zelfde blijven. zal het volume veranderen. zal de dichtheid veranderen. zullen de moleculen verder van elkaar staan.
10 Een blokje van een bepaald materiaal heeft een massa van 40 g en drijft in water. Het blokje steekt 15 deel boven water uit. Wat is het volume van het blokje? A 32 cm 3 B 40 cm 3 C 50 cm 3 D 200 cm 3
8 11
De vaten I, II, III en IV zijn gevuld met verschillende vloeistoffen. De hoogte van de vloeistoffen in elk vat is 1 meter. De vloeistofdruk op de bodem van de vaten is in de tekening aangegeven. In welk vat zit water? A I B II C III D IV
Tot welke hoogte moet alcohol erbij gegoten worden? 9
Een lege korjaal weegt 20.000 N. De korjaal kan maximaal 6 m 3 water verplaatsen zonder dat die zinkt. Hoeveel lading kan deze korjaal maximaal op de rivier vervoeren? A B C D
2000 kg 4000 kg 6000 kg 8000 kg
In de U-buis zit kwik. In het linkerbeen wordt er water gegoten tot een hoogte van 20 cm en in het rechterbeen alcohol. Hierdoor verschillen de kwikspiegels (zie tekening).
A 8 cm B 17 cm C 19 cm D 25 cm
12
14
Een hoeveelheid lucht is in een cilinder afgesloten door een zuiger Z. De massa van de zuiger Z is 20 g. De zuiger kan wrijvingloos bewegen. De oppervlakte van de zuiger bedraagt 10 cm 2 . De temperatuur van het geheel is 87C. Deze lucht wordt afgekoeld tot 27C. De lengte van de luchtkolom wordt … A B C D
In een horizontale buis wordt een hoeveelheid gas afgesloten door een waterkolom met lengte van 20 cm. De lengte van de gaskolom is 10 cm. De buis wordt afgesloten en verticaal gehouden met de afgesloten lucht naar beneden. Welke van de volgende beweringen is/zijn juist?
12 cm. 41 23 cm. 50 cm. 60 cm.
I 13
De druk van het gas in de buis in de verticale stand is kleiner dan de druk van het afgesloten hoeveelheid lucht.
II De gaskolom in de buis in horizontale stand is langer dan de gaskolom in de verticale stand. P
Q
Ruimte P bevat 4 dm 3 gas van 3 bar. Ruimte Q is luchtledig en heeft een volume van 2 dm 3 . K is de kraan die deze ruimten afsluit. Hoe groot is de druk in ruimte Q als de kraan K opengedraaid wordt en het geheel verwarmd wordt van 200 K tot 300 K? A
A B C D
15 In een ruimte bevindt zich 6 dm 3 gas van 40 N/cm 2 en een temperatuur van 15C. Bereken de druk bij een volume van 5 dm 3 en een temperatuur van 87C?
1 13 bar A
40 5 360 N/cm 2 288 6
B
40 5 288 N/cm 2 5 360
C
40 360 6 N/cm 2 5 288
D
40 5 288 N/cm 2 360 6
B 3 bar C 5 13 bar D 6 34 bar
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
16
18
De verbrandingswarmte van alcohol is 18 MJ/dm 3 .
Aan een hoeveelheid aluminium van 100 g en 50C wordt warmte toegevoerd.
Hoeveel kJ aan warmte komt vrij bij volledige verbranding van 2 kg alcohol?
Bereken hoeveel joule warmte er nodig is om dit blokje te verwarmen, zodat dit maar voor de helft smelt?
A 7200 kJ B 9000 kJ C 36.000 kJ D 45.000 kJ 17
A 12 ( 100 0,9 610 + 100 400) J B 12 ( 100 0,9 660 + 100 400) J C 100 0,9 610 + 12 (100 400) J D 100 0,9 660 + 12 (100 400) J 19
situatie 1
situatie 2
Dit bimetaal bestaat uit de materialen P en Q (zie situatie 1). Bij verwarming van het bimetaal gaat deze buigen.(zie situatie 2). Het diagram geeft de temperatuursverandering van een hoeveelheid vloeistof weer die afkoelt. De massa van de vloeistof is 1 kg. Welke materiaalconstanten kunnen we uit de gegevens van het diagram halen? A Alleen de soortelijke warmte in vloeibare toestand. B Alleen de stollingswarmte van het materiaal. C Alleen de soortelijke warmte van de stof in vaste toestand. D Alle drie van de bovengenoemde materiaalconstanten.
Welke van de volgende beweringen is/zijn juist? I
De uitzettingscoëfficiënt van materiaal Q is groter dan die van P.
II Bij het verwarmen bewegen de moleculen in materiaal Q sneller dan in materiaal P. A B C D
Alleen I is juist. Alleen II is juist. I en II zijn beide juist. I en II zijn beide onjuist.
20
22
Dit schema stelt een schakeling voor van drie weerstanden. R 1 = 4 , R 2 =12 en R 3 = 9 . Het vermogen van R 3 bedraagt 36 W. Dit schema stelt een schakeling voor van 6 lampen.
Hoe groot is de spanning die de bron levert?
Welke lampen branden nog als lamp L 2 kapot gaat?
A 6V B 18 V C 24 V D 30 V
A L 1 , L 5 en L 6 B L 1 , L 3 ,L 4 en L 5 C L 1 , L 4 , L 5 en L 6 D L 1 , L 3 ,L 4 , L 5 en L 6
23
21
De spanning van de bron is 10 V. R 1 = 8 en R 2 = 3 . R 2 heeft een vermogen van 12 W. De spanning van de bron is 32 V. De stroomsterkte door R 2 is 1,5 A. R 2 = 4 , R 3 =12 en R 4 = 6 . De weerstandswaarde van R 1 is … A 3,5 B 4,0 C 6,0 D 7,0
Hoe groot is het opgenomen elektrische vermogen van het lampje L? A B C D
2,0 W 3,5 W 6,0 W 8,0 W
24
27
Door twee even lange draden, gemaakt van hetzelfde materiaal gaat een even grote stroom. De dikte van draad 1 is 3 zo groot als de dikte van draad 2. De verhouding van de ontwikkelde warmte in draad 1 : draad 2 is ... A B C D
1:3 1:9 3:1 9:1
Een lichtstraal(L) valt van boven op het wateroppervlak van het water in een aquariumbak.
25 Een strijkijzer van 120V/1000W wordt per week gemiddeld 1 uur lang aangesloten op een spanningbron van 120 V.
Welke gebroken lichtstraal is juist aangegeven?
Wat zijn de kosten per jaar van dit strijkijzer als 1 kWh SRD 0,10 kost?
A B C D
A B C D
SRD 1,00 SRD 1,20 SRD 2,60 SRD 5,20
1 2 3 4 28 S’
1 26 2
L1
1 V
2 L
A
L2 Een schakeling van twee lampen L 1 en L 2 zijn in een schema weergegeven. L 1 = L 2 = 12V/6W. De lampen branden normaal.
S Vanuit (L) vallen er twee lichtstralen op een vlakke spiegel (SS’). Welke van de volgende beweringen is/zijn juist? I
De teruggekaatste lichtstraal 1 is juist getekend.
Wat zullen de ampèremeter(A) en de voltmeter(V) respectievelijk aanwijzen?
II De teruggekaatste lichtstraal 2 is juist getekend.
A 12 A – 12 V B 12 A – 24 V C 1 A – 12 V D 1 A – 24 V
A Alleen I is juist. B Alleen II is juist. C I en II zijn beide juist. D I en II zijn beide onjuist.
29
VERVOLG MULO IV KANDIDATEN Een voorwerp met een lengte van 5 cm staat op 10 cm afstand voor een positieve lens. De brandpuntafstand is 5 cm. Wat zijn de eigenschappen van het beeld dat gevormd wordt? A B C D
reëel vergroot. reëel even groot. virtueel verkleind. virtueel vergroot.
31
Een voorwerp staat op 24 cm afstand van een positieve lens. Op 72 cm afstand van het voorwerp wordt er een reëel beeld gevormd. Hoe groot is de brandpuntafstand van deze lens?
30
A B C D
16 cm 18 cm 36 cm 48 cm 32
Op deze hefboom werken er driekrachten F 1 en F 2 en F 3 ( zie tekening). S is het draaipunt van de hefboom en is in evenwicht. Hoe groot is F 3 ? A 35 N B 75 N C 95 N D 100 N
Een voorwerp met een massa van 1 kg bevindt zich op een hellendvlak met een hoek van 30. Op dit voorwerp werkt er een trekkracht Ft van 9 N langs de helling omhoog. Door de trekkracht Ft komt dit voorwerp in beweging en heeft na 2 s een kinetische energie van 2 J. Wat is de maximale wrijvingskracht van het vlak op dit voorwerp? A B C D
1N 2N 3N 4N
33
35 Een voorwerp met een massa van 200 g wordt vanuit een hoogte losgelaten. De kinetische energie die het voorwerp heeft op een hoogte van 20 m boven de grond is 90 J. De luchtwrijving wordt verwaarloosd. Op welke hoogte is dit voorwerp losgelaten?
Het v– t diagram geeft het verband van de snelheid en de tijd van een bewegend lichaam aan. Hoe groot is de afgelegde weg van het lichaam van t = 0 s tot t = 4 s? A B C D
A B C D
25 m 45 m 65 m 85 m 36
u(cm)
18 m 24 m 26 m 32 m 34
Het u–t diagram geeft een grafische voorstelling van een geluidstrilling weer. Hoe groot is de frequentie van deze geluidstrilling? Een voorwerp met een massa van 5 kg bevindt zich op een horizontaal vlak. Op dit voorwerp werkt er een trekkracht Ft van 40 N. De trekkracht Ft maakt een hoek van 60 met het horizontalevlak. De maximale wrijvingskracht is 5 N. Hoe groot is de versnelling waarmee dit voorwerp zich naar rechts beweegt? A 3 m/s 2 B 4 m/s 2 C 7 m/s 2 D 8 m/s 2
A 6,25 Hz B 12,50 Hz C 25,00 Hz D 50,00 Hz