Gemerts Heem 1999, nr 4
Als laag de zon fiets traag doorheen dit vluchtig etensgeuren
drijft op de zee vandaag hoe langzaam het dorp naar de nacht
Uitgave:
december 1999 ISSN: 0166-2473
Gemerts Heem tijdschrift met artikelen op het gebied van geschiedenis, archeologie, genealogie, dialect, e.a. van de voormalige gemeente Gemert. Secretariaat: Abonnement: Penningmeester: Betalingen:
Martin Breeuwer, Wijst 185, 5422 BV Gemert ƒ 30,- per jaar (tevens lidmaatschap heemkundekring) Peter Lathouwers, Pastoor Castelijnsstraat 33, 5423 SP Handel Op girorekening 4157835 of Rabobank Gemert 116197226 t.n.v. Heemkundekring De Kommanderij Gemert, onder vermelding van "contributie"
Redactie:
Ad Otten, Kromstraat 6, 5421 XZ Gemert Anny van de Kimmenade-Beekmans, Grotel 8, 5761 RA Bakel Peter Lathouwers, Pastoor Castelijnsstraat 33, 5423 SP Handel Ton Thelen, Hezelaar 2, 5422 BX Gemert Jan Timmers, Kromstraat 1, 5421 XZ Gemert Wim Vos, Louis Couperusstr. 17, 5421 RH Gemert
Redactieadres:
Ad Otten, Kromstraat 6, 5421 XZ Gemert
Overname artikelen toegestaan, mits bronvermelding.
Jaargang 41, 1999, nr. 4. Inhoud: Simon van Wetten, We gaan toch maar naar Rome ..................................................................... 1 Ad Otten, Ob baevert nô Ézzeng .................................................................................................. 5 Jan Timmers, Wegen en paden tussen Boekent, Milschot en Tereyken.......................................... 7 Peter Lathouwers, De Hoeve Handel............................................................................................. 15 Jan Timmers, Middeleeuwse hoeven en hun locaties.................................................................... 23 Kapittelstokjes: Standbeeld voor drossard De la Court (door Ad Otten); De kruistitel in het Esdonks kapelleke (door Ad Otten)....................................... 28
Omslag:
Henny Barten (beeldend kunstenaar) Frans van Hattum (dichter)
Busselkes
nr. 1 A. Otten e.a., nr. 2 N. Bout e.a., nr. 3 P. v.d. Elsen e.a., nr. 4 P. v.d. Elsen e.a., nr. 5 M. Verbruggen, nr. 6 P. Vos e.a., nr. 7 G. v. Hooff, nr. 8 P. v.d. Elsen, nr. 9 C. de Bruijn e.a., nr. 10 A. v.d. Elsen, nr. 11 A. Otten, nr. 12 T. Thelen e.a.,
Gemert in beeld
nr. 1 P. Lathouwers, nr. 2 T. v.d. Ven-Mols en C. Rooyackers-Gerrits, nr. 3 T. Thelen, nr. 4 A. Otten, nr. 5 W. Rovers en B. van der Berg, nr. 6 P. v.d. Elsen, nr. 7 T. Thelen,
Gemertse bronnen
nr. 1 nr. 2
W. Jaegers e.a., W. Ivits e.a.,
De bouw van de kerk in Mortel, 1979. (uitverk.) Gedaachte en Gedeechte, 1979. (uitverk.) Het dagboek van Meester Derks, 1980. (uitverk.) Lager Onderwijs in Handel, 1980. (uitverk.) Mis met drie heren, Thomas, Jan en Servaas Verhofstadt, 1980. (uitverk.) Gemertse handwever, zijn vaktaal en dagelijks leven, 1981. (uitverk.) Johan Prinzen (1784 - 1864) en de Gemertse Textielnijverheid, 1981. 60 Jaar Jongerenorganisatie - RKJB 1922 - KPJ 1982. (uitverk.) 50 Jaar Protestantse Gemeenschap in de Peel, 1986. (uitverk.) De Muze gediend; Gemerts Gemengd Koor 1947 - 1987, 1988. Gemert en de Post, 1988 Aan de Arbeid, 1989.
Oude prenten Handel, Mortel, Elsendorp, Gemert, 1983. (uitverk.) Gîmmerse Negossie, 1987. (uitverk.) Gemert Monumentaal, toeristische gids Gemertse monumenten, 1993. Kasteel Gemert, 1995 Scouting Willibrordus Gemert 1946-1996, 1996. 100 Jaar NCB Gemert, 1996 Sint Jans Onthoofding Glas-in-lood, 1999
Regesten Vredegerecht Kanton Gemert 1811-1838, 1993. Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote? 1993.
Gemerts Heem 1999, nr 4
Als laag de zon fiets traag doorheen dit vluchtig etensgeuren
drijft op de zee vandaag hoe langzaam het dorp naar de nacht
gh
We gaan toch maar naar Rome Simon van Wetten
Dat juist ik dit nu moet schrijven Paus Johannes Paulus II heeft nieuwe regels gesteld voor het verkrijgen van aflaten. In niet minder dan 115 pagina's doet de kerkvorst uit Polen uit de doeken hoe de straf voor zonden kan worden verminderd of zelfs kwijtgescholden. Indien er bij u enige twijfels bestaan over een directe toelating tot het paradijs en u een verblijf in het vagevuur niet uitsluit, dan moet u dit artikeltje met nog meer aandacht lezen dan ik toch al van u gewend ben. Zodoende krijgt u straks de hemelse ballotagecommissie wellicht wat eerder méé. Wat moet u doen om de eeuwige zaligheid te verdienen? Allereerst zult u uw zonden moeten opbiechten. Nee, niet aan mij, maar aan een tot het aanhoren van uw biecht bevoegde persoon. U dient ter communie te gaan en u dient te bidden. Heeft u dit alles naar beho-
ren gedaan, dan zijn uw zonden u vergeven. Nu begint het echte werk. U zult de straf die aan die zonden is gekoppeld moeten zien te verminderen. Hoge punten scoort u op dit vlak met het bidden van de rozenkrans, het deelnemen aan de eucharistie, het doen van bijbelstudie, of het bezoeken van armen, gevangenen, ouderen en andere verworpenen der aarde. Ook met het laten staan van de fles en het laten liggen van het pakje sigaretten verdient u aflaten. Wat badinerend zou je kunnen zeggen dat elke dag die u nu nietrokend doorbrengt, ook een dag minder in het hiernamaals oplevert die u niet rokend doorbrengt. Andere mogelijkheden tot strafvermindering verwerft u door het geven aan goede doelen en - ik vertel dit met hart voor de heemkundekring - door vrijwilligerswerk te doen. Vroeger waren de mogelijkheden tot het verkrijgen van aflaten wat beperkter, zeker als je geen geld had. De beste manier was dan het maken van een pel-
pagina 1 gh 1999/4
Dat voer ons comen is Jut, wedue Loyen Smoliers wijlner, bekennende, dat hoer wijttige man Loey voorschreven ende utgereyckt ende mede gegeven hebben (aan Loyen, hennen wijttige soen) een somme van penningen te weten XVII Rijnsgulden, elcke gulden tot XX stuyvers, met welcke XVII gulden Loey ende Jut voorschreven Loyen, hennen wijttige soen voorschreven mede gegeven hebben als dat Loey hen soen gaen soude tot Roemen in 't gulden jaer op dat Loy ende sijne huysvrou voorsegt mede deelachtijch wesen den afflaet daer Loey om te Romen gegaen was.
grimstocht. Ook in Gemert werd het bezoeken van heilige plaatsen reeds in de middeleeuwen aangegrepen om het credo van die tijd, memento mori, middels een ferme reis inhoud te geven. Zo stond op 9 april 1507 Jut voor de Gemertse schepenen. Jut was de weduwe van Loyen Smollers, en zij bevestigde dat wijlen haar man en zij aan hun zoon Loyen 17 gulden hadden uitgereikt. Loyen zou namelijk naar Rome gaan in het gulden jaer, het jubeljaar. Vader en moeder hoopten door deze gulle geste mede deelachtig te worden in de aflaat die hun zoon aldus ging verdienen: Ic, Jut voerscreven, ende gheeff Loyen mijns soen voerschreven kijnder in gerechter ghijfften ut aller mijnder reder have die ick nu besijttende ben 18 Rinsgulden, (hup, nog een gulden
erbij) elck 20 stuyver, als te weten voer Loyen, syne vader en my gedaen heeft opten wech van Romen.1 Loyen zal toch wel al teruggekeerd zijn? Een jubeljaar, dat was in oorsprong een eeuwfeest, dus Loyen is waarschijnlijk in 1500 naar Rome gegaan.2 Pittig reisje, te voet, over slechte wegen, rivieren zonder bruggen, hoge bergpassen, doorn struiken en struikrovers en zeer beperkte accommodatie qua hotelwezen. En dit alles louter om een aflaat te verdienen. Wat was zo'n aflaat eigenlijk waard? De waarde laat zich het best omschrijven als strafvermindering. Strafvermindering van een dag of een week, van een maand of een jaar of nog langer. Elke dag korter in het vagevuur is er één, maar buitengewoon interessant waren natuurlijk de aanbiedingen van
pagina 2 gh 1999/4
De aflaathandel. Deel van een houtsnede van Hans Holbein de Jonge uit het eerste kwart van de zestiende eeuw. Op de achtergrond zien we de paus een aflaatbrief overhandigen aan een monnik.
1000 jaar en meer! Een aflatencatalogus uit 1375 vermeldt zelfs aflaten van 18.000 jaar.3 Kijk, dat zet aan. Helaas voor onze Loyen waren de prijskaartjes die aan dergelijke ruimhartige kwijtscheldingen werden geknoopt, onbetaalbaar. Hij moest op pelgrimage. Wellicht heeft hij onderweg, in Duitsland, nog wel het spotvers gehoord: "So bald das Geld im Kasten klingt, die Seele aus dem Fegfeuer springt," maar de kans dat Loyen Duits verstond acht ik gering en hij zal dóór zijn gereisd. Ware Loyen drie eeuwen later geboren,
dan zou hij voor zijn bedevaart voldoende hebben gehad aan een voettocht over de Lodderdijk. Paus Pius VII heeft in 1804 aan de kapel van Handel diverse aflaten verleend: een volle aflaat op eerste Pinksterdag èn op tweede Pinksterdag (dat was de dag van de inwijding der kapel), een volle aflaat op de feestdag van de apostelen Petrus en Paulus, op OLV-Hemelvaart, OLV-Boodschap, Lichtmis, Visitatie, Onbevlekte Ontvangenis en ga zo maar door.4 Er leiden vele wegen naar Rome en de Verrehei en de Lodderdijk leiden naar
pagina 3 gh 1999/4
Handel. Zou Loyen, als hij de keuze had gehad, voor Handel hebben gekozen? Ik denk het niet. Als je in de Eeuwige Stad bent geweest en al het prachtige op de Zeven Heuvelen aldaar hebt bewonderd, dan kun je, al mijmerend in het vagevuur, de tijd aardig bekorten met mooie, zeg maar gerust warme herinneringen. Niets ten nadele van Handel, maar... We gaan toch maar naar Rome!
Noten: 1. RA Gemert, r99, akte 607. 2. De zgn. jubilé-aflaat werd door Bonifacius VIII in 1300 voor het eerst gegeven, aanvankelijk bepaald als eeuwfeest, spoedig vermenigvuldigd (50, 25 of 33 jaren). Bron: Prof. W. Nolet: Middeleeuwse Kerkelijke Instellingen, 's-Gravenhage, 1939). 3. Codices Vat. Latini 4265, fol. 215. 4. Frater G. van den Elsen: Handboekje der bedevaart van Onze Lieve Vrouw van Handel.
pagina 4 gh 1999/4
gh
Ob baevert nô Ézzeng: 't Moet wél zwaere want anders hèlpt 't nie Ad Otten
Ons moedder ha in 't Gîmmers Niewsblat 't pregramma gelaeze van de Ézzengse Jübbelfîste in 1995 èn ze ha gezien dèè 'k saome mî Peter van de Elsen verhaole zò vertélle. Ze hag 't mee aojtcheknipt èn 't alvast in d'r dágboek chestooke. Saoves wiejr 'd daor mî sèllôteep in-geplèkt èn d'rnaeve skrîf se 'n verhaol van hööre zégge ovver "Corke Otten ob baevert nô Ézzeng".
't Moet chewîst zén in 1918 òv in 1919. Corke waor e jaor òf seuve èn èlk jaor hát ie maer laast fan z'm bîngke gekrîgge. Onz oopoe (Leentje) wáz 'r mî nô dòkter De Kuijper gegôn èn die ha gezît: "Vrouw Otten, ge moet 't beentje elke dag pappen! " Èn van toen af krîch Corke èlken dách chloejent haete pap tusse twae keukendoekke - op s'm bîng-
pagina 5 gh 1999/4
ke gelît èn haj kwîkte dan zô hárd dè 't álleng Kraojzánt in Gîmmert höörde dè 't nòch steets nie gowt wás mî Corre z'm bîngke. Nô 'n jaor pappe kon Corke bekant nie mîr lôôpe, már dòkter De Kuijper von dè Moedder Otten gewoon dûr moes chôn mî pappe, want anderz zò 'd bîngke d'r meskiens wél af moette. Onz oopoe ha toen geskrûwt: "Ja már, ja már, menaer d'n dòkter" èn "Wa, wa iz 'd dan tòch mî ons Corke, menaer d'n dòkter?" De Kuijper ha toen gezît dè 't 'n "verzwering" wás. Veul vertrawe ha se al laang nie mîr in d'n dòkter, már jè, wa moes se doen? Gelukkech wás toen tante Mieke gekòmme èn die ha gezît: "Az 't 'n verzwaereng iz, dan zò ik mî 'ne spejker nô Ézzeng doen. Dè lejkt me bîtter az die haete pap. Ògèèrm, Corke tòch!" Tante Mieke zò wél mee ob baevert chôn. Dè wáz ôk chezélleg ôk nòg ôk, ôk fûr de kénder, want tante Mieke ha 'nen hîlle grôôte waandelwaoge. Dôr kon Corke wél in, saome mî Miekes daochter Tonia, wand die wás nòch kléén.
Rèègd de sloot in. "Gòtsammeliefhébbe", zîn Leentje èn "Jezus márante bármhártechajt", zîn Mieke. Már 't waor gelukkech hôchsômmer. De sloot ston draojch. De joong mekeerde niks èn ôk 't hèffelke spejkers wáz behaawe. De baevert kon dus chewoon vol-braocht wôrre èn toen wáz 't chewoon afwaachte òv 't sò hèlpe. Èn .... 't holp nie! Már al gaowèèchteg bleek dè dè ôk chînne wonder wás. In Gîmmert waore Daojtse zusterkes chekòmme van 't WitChael Kraojs èn die han tîgge Corkez aawlööj èn tîgge de álleng bürt chezît dè dè vòlges hullie mî dè bîngke van Corkes hîllemôl gîn verzwaereng wáz èn dè se mî dè mènneke már 's nô 't chaasthaojs moesse gôn in Veghel èn dè se nie tîgge dòkter De Kaojper moesse zégge dè hullie dè gezît han. Leentje wás toen mî Corkes stiekkem mî d'n tram nô Veghel gedôn èn .... de zusterkes han wél gelejk, hè! 't Waor gîn verzwaereng. Corke wiejr ge-oppereert èn e jaor látter liejp ie wîr az 'n hèrt.
Sanderendaogz al gonge ze op stap. Corke èn Tonia in de waoge. Leentje èn Mieke stillekez biddent 'r aachterán. Ob d'n Ézzengsen Dejk han de twae kléén in dieje waandelwaoge inîns sônne lòl, dè de waoge dûrvan d'n dejk afspolkerde. pagina 6 gh 1999/4
(Spelling Vos; met dank aan Wim)
gh
Eén en al bocht Wegen en paden tussen Boekent, Milschot en Tereyken Jan Timmers
Wegen en paden vormen voor een belangrijk deel de structuur van een nederzetting en het landschap daaromheen. Uiteraard zijn daarbij niet alle wegen of paden even belangrijk. Als het ene uiterste kennen we de verbindingswegen tussen de dorpen en gehuchten. Met een modern begrip zouden we dat nu de hoofdwegenstructuur noemen. Het andere uiterste wordt gevormd door de smalle voetpaden, die over de akkers lopen en zich daarbij niet houden aan de bestaande perceelsgrenzen, maar daar dwars overheen lopen. Toch kunnen wegen en paden niet zo eenvoudig worden onderverdeeld in de twee genoemde uitersten. We moeten ons realiseren dat vroeger het meeste verkeer gewone voetgangers betrof. Een verbindingsweg hoeft dan ook niet altijd erg breed te zijn. Dwars door het gebied van Boekent, Milschot en Tereyken loopt de zogenaamde Helmondse Pad. Het was de oude verbinding tussen Gemert en Helmond. Op de kadasterkaart van 1830 wordt deze verbindings-
weg echter aangegeven als een voetpad, dat dwars over een stuk akker van de Armenhoef liep. Daarnaast bestond er een fijnmazig net van karrewegen en stegen, dat nodig was om alle afzonderlijke percelen met een kar te kunnen bereiken. Deze stegen waren binnen de wegenstructuur het minst belangrijk, maar waren nog altijd breder dan de smalle voetpaden. In de oude naamgeving blijkt de grote diversiteit. We komen tegen paden, weghen, straeten, dijcken en steghen. Een pad staat doorgaans voor een voetpad. Een steeg is in het algemeen een smalle weg, die breed genoeg was voor een kar. Een dijk is in het algemeen een verbindingsweg, die opgehoogd is, waardoor de kans op wateroverlast kleiner is en waardoor de kwaliteit wordt verhoogd. De begrippen straat en weg lijken veel op elkaar, hoewel een straat in het algemeen beter van kwaliteit is dan zomaar een gewone weg. De namen worden soms door elkaar heen gebruikt. In plaats van Den Mortelschen Weghe komt ook de bena-
pagina 7 gh 1999/4
ming Den Mortelschen Straet voor. De Bakelse Dijk komt ook voor onder de naam De Bakelsche Weghe en zelfs De Helmondse Pad wordt soms genoemd: Den Helmondse Weghe.
De breedte van wegen en paden Heel zelden vinden we in archiefstukken iets vermeld over de breedte van wegen en paden. In 1462 werden de bewoners
van de Bodem van Elde geconfronteerd met een aantal bepalingen over de breedte van wegen en paden. Een voetpad moest minimaal 4 voet (ca 1,20 m) breed zijn. Een weg waarover met een kar 'gevaren' moest kunnen worden moest minimaal 12 voet (ca 3,50 m) breed zijn. Een weg waarvoor een hek gehangen werd moest 16 voet (ca 4,50 m) zijn en de breedste weg was een zogenaamde heerweg van 40 voet (ca 11,50 m).1 In de publicaties van de provincie over het poot- en plantrecht van 1820 en
De dik omlijnde groep percelen wordt schuin doorsneden door de Beeksedijk. Het is daarom duidelijk dat het gearceerde deel van de Beeksedijk later is aangelegd dan de groep percelen. In het begin van de 18de eeuw wordt dit stuk weg nog de Nieuwe Dijk genoemd.
pagina 8 gh 1999/4
1848 lezen we ook iets over de breedte van de wegen. Men werd, gezien het tekort aan hout, aangespoord om bomen en struiken langs de wegen te planten, maar een minimale breedte moest natuurlijk open blijven. Voor een voetpad was dat in 1820 7 à 8 voet (ca 2,00 - 2,20 m) en in 1848 was dat 2,20 2,50 m. het onbeplante deel van een weg moest in 1820 minimaal 30 voet zijn (ca 8,50 m) en in 1848 bedroeg dat 9,40 m. We constateren dat de voorgeschreven breedte van zowel wegen als paden in de loop van de tijd is toegenomen. De huidige voorgeschreven breedte van wegen is nog weer aanzienlijk groter.
Straatnaamgeving De huidige straatnaamgeving is veelal kunstmatig. Er wordt gezocht naar geschikte namen voor alle wegen binnen een plaats of gemeente. Het doel is om eenduidig vast te kunnen leggen waar iemand woont. Dit soort straatnaamgeving bestaat nog niet zolang. In elk dorp kende iedereen elkaar en wist men waar elke dorpsgenoot woonde. Een nadere aanduiding was daarvoor niet nodig. De straatnaamgeving had geen functie om aan te geven waar iemand woonde, maar was puur gericht
op de straat of weg zelf, om aan te duiden welke straat of weg men bedoelde. Alleen de belangrijkste wegen hadden op deze manier een naam gekregen. Voor het fijne net van paden en stegen had men doorgaans geen namen. Een aantal moderne straatnamen zijn ontleend aan namen, waarmee oorspronkelijk een bepaald gebied werd aangeduid. Al in de middeleeuwen komen voor: Boekent, Milschot, Tereyken, Groenendaal, Kranebraken, Kerkstap en Dribbelei als gebiedsnamen, waarvan pas later straatnamen zijn gemaakt. De oudste echte straatnamen in het gebied worden al vermeld in 1326. Andere straatnamen komen al in de oudste schepenregisters voor. In onderstaand lijstje zijn de oudste vermeldingen van straatnamen opgenomen. 1326 Oudestraat 1326 Oude Bakelseweg 1482 Mortelse straet 1483 Boekentse straet 1498 Rulsestraat 1499 Schenckstraet (de voormalige Dribbelheidseweg bij Boekent) vóór 1500 D'aalhorststeeg 1500 Hogeweg (is dezelfde als Oude Bakelsedijk) 1501 Helmondse weg 1529 Dijckstraet (de oude weg naar
pagina 9 gh 1999/4
Beek en Donk) 1536 Mortelse Stap of Kerkstap 1538 Cromstraet 1553 Zandstraat 1555 Mortelse Payen 1575 Broekstraet
Het tracé van wegen en paden De plaats waar een weg of pad loopt verandert in de loop van de eeuwen slechts in uitzonderlijke gevallen. Verandering in het verloop had meestal als gevolg dat ook sloten en perceelsgrenzen moesten worden gewijzigd. Voor dergelijke grote ingrepen in het
landschap moest een heel goede reden aanwezig zijn. Meestal treffen we zoiets alleen aan bij doorgaande wegen. In de loop van de 18de eeuw is bijvoorbeeld de Beeksedijk aangelegd. De nieuwe weg ging dwars door een aantal percelen lopen. Op de oude kadasterkaarten is dat nog duidelijk herkenbaar. Bovendien komen we in de schepenprotocollen de vermelding tegen van 'de weg, waarlangs men naar Beek placht te gaan', waarmee de op dat moment verouderde route werd bedoeld. Hoe deze oude route precies verliep is nog niet achterhaald. Van meer recente datum is de wijziging van het tracé van de weg naar Bakel.
Het gedeelte van de Oude Bakelsedijk vanaf Milschot richting Hogen Aarle. Bij dit gedeelte van het monumentale wegtracé is inmiddels een bord 'doodlopende weg' geplaatst. Iets verderop ligt een slagboom over de weg.
pagina 10 gh 1999/4
De Helmondse Pad. Van oorsprong een voetpad richting Helmond. Nu één van de weinige zandwegen die al vanaf de middeleeuwen in gebruik zijn. Links de houtwal die de begrenzing vormt van de akkers van de middeleeuwse hoeve Nieuwenhuizen. Op de achtergrond begroeiing rond de huizen op Tereijken.
Het gedeelte ten zuiden van De Mortel kwam pas in 1881 tot stand op het moment dat de weg werd verhard.2 Ook het verloop van de huidige straten Milschot, Tereyken en Daalhorst kwam pas tot stand bij de verharding van die wegen. Het tracé werd overigens bij die verharding alleen plaatselijk aangepast. Hier en daar werden wat bochten afgesneden. De meest ingrijpende wijzigingen in het patroon van wegen en paden werd doorgevoerd tijdens de ruilverkaveling. Veel lokale paden en stegen verdwenen daarbij. Alleen de doorgaande wegen bleven intact en de lokale wegen die niet verdwenen werden veelal doodlopend.
Het samenstellen van de kaart Om het verloop van de oude wegen en paden zo volledig mogelijk in beeld te brengen is gebruik gemaakt van een aantal oude kaarten. Op de eerste plaats zijn dat de oudste kadastrale kaarten. De meeste wegen en paden komen hier op voor. Sommige paden en stegen lopen echter over particuliere eigendommen. Het verloop van een dergelijke steeg komt op de kadasterkaarten veelal niet voor. Immers de kadasterkaarten geven alleen de eigendomsgrenzen weer. Paden over particuliere
pagina 11 gh 1999/4
gronden en ook wegen en stegen over heidevelden en dergelijke komen op de oudste topografische kaarten wel voor. Door deze gegevens te combineren op één kaart ontstaat een volledig beeld van alle aanwezige paden, stegen, wegen en straten. Het grondbezit was in het algemeen erg versnipperd en verdeeld in kleine percelen. Om al deze percelen te kunnen bereiken was een zeer fijnmazig net van stegen en paden nodig. Opvallend is dat de meeste stegen niet doodliepen op een bepaald perceel, maar meestal weer aansloten op een andere steeg. Zo kon men op Vanaf de Helmondse Pad liep een zandweg naar de oude hoeve Milschot. Ter hoogte van de Kwaaie Mortel resteren nog de bomen aan weerszijden van dit pad. Midden erop is een picknicktafel geplaatst.
diverse manieren een gebied doorkruisen en hoefde men nooit lange omwegen te maken. Alleen in de directe nabijheid van de grotere waterlopen is het wegenpatroon vaak wat ruimer. Het aantal plaatsen waar een waterloop overgestoken kon worden was beperkt en het aanleggen van bruggen en duikers vaak te kostbaar. De Snelle Loop wordt op slechts drie plaatsen overgestoken en ook het aantal plaatsen waar de Leygraaf wordt overgestoken is beperkt. Het is mogelijk dat in het verleden nog meer wegen en paden voorkwamen dan nu op de kaart staan aangegeven. In feite is de toestand van omstreeks 1830 weergegeven, zoals die op de kadasterkaarten en de topografische kaarten voorkwam. Het is mogelijk dat niet alle paden op die kaarten werden ingetekend. In de Gemertse schepenprotocollen worden eeuwenlang nagenoeg alle grondtransacties in Gemert opgenomen. Het is gebruikelijk om de percelen aan te duiden o.a. door het vermelden van de zogenaamde belendingen. Dat zijn de percelen, wegen en waterlopen die aan het betreffende perceel grenzen. In die protocollen worden als belending soms paden genoemd die op de kaart niet zijn ingetekend.
Reconstructie van oude wegen pagina 12 gh 1999/4
en paden Het patroon van wegen en paden bepaalt voor het belangrijkste deel de structuur en daarmee de identiteit van een gebied. Tijdens de ruilverkaveling in de jaren 80 zijn de meeste kleine stegen en paden verdwenen. In veel gevallen is gelukkig de hoofdwegenstructuur ongewijzigd gebleven. In het gebied rond Boekent is dat ook grotendeels zo. Een paar wegen, die historisch gezien zeker tot de hoofdwegenstructuur behoorde heeft helaas de ruilverkaveling niet overleefd. Het gaat hierbij om het verlengde van de Kromstraat, die de begrenzing vormde van het akkercomplex De Kranebraken en ter hoogte van de kruising met de Leygraaf aansloot op de Oude Bakelsedijk. Ook het verlengde van de Kranebrakenseweg, die eveneens op het zelfde punt aansloot op de Oude Bakelsedijk is verdwenen. Ook na de ruilverkaveling zijn de ontwikkelingen doorgegaan. De Oude Bakelsedijk tussen de Ren en Hogen Aarle is inmiddels afgesloten en gemarkeerd met een bord "doodlopende weg". Bij de aanleg van de Zuid-Om zijn de voormalige Schenkstraat (de verbindingsweg tussen Boekent en Berglaren) en De Mortelse Pey onderbroken. Van beide wegen bestaan nog doodlopende stukken die het grote gevaar lopen te verdwijnen,
maar die oorspronkelijk tot de hoofdwegenstructuur van het gebied behoorden. Het zijn allen momumentale wegtracés, die het verdienen behouden te blijven, cq te worden gereconstrueerd. In de ontwikkelingen van de laatste tijd van het buitengebied lijkt een kentering te komen en komen er steeds meer stemmen op om dat gebied meer toegankelijk te maken middels fiets- en wandelpaden. Op zichzelf is dat een positieve ontwikkeling. Gezien de cultuurhistorische waarden van het buitengebied verdient het hierbij aanbeveling om bij de aanleg van nieuwe fiets- en wandelpaden aan te sluiten bij de situatie van voor de ruilverkaveling. Niet zomaar nieuwe paden, maar paden aanleggen op tracés van de oude wegen en paden verdient verreweg de voorkeur. Herstel van in ieder geval de oude hoofdwegenstructuur wordt hierdoor mogelijk. Waar een wil is, is een weg.
Noten: 1 Henk Beijers en Geert-Jan van Bussel, Van d'n Aabeemd tot de Zwijnsput, toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspektief; Helmond 1996, blz 217. 2 Anny van de Kimmenade-Beekmans, Weg Gemert-Bakel: Verhard in 1881, Gemerts Heem 1997, nr 1, blz 33.
pagina 13 gh 1999/4
Het oude netwerk van wegen en paden in het gebied van Boekent, Milschot en Tereijken. De ondergrond van de kaart is de kadasterkaart van 1832. Het patroon van wegen en paden is gereconstrueerd aan de hand van dezelfde kadasterkaart en oude topografische kaarten.
pagina 14 gh 1999/4
gh
De Hoeve Handel Peter Lathouwers
Omstreeks 1965 verloor Handel een in alle opzichten markant bouwwerk: de restanten van de aloude Hoeve Handel. De boerderij moest wijken voor nieuwbouw van de huidige panden Onze Lieve Vrouwestraat 38 t/m 42a. Bijgebouwen waren ingevallen, poorten gesloopt en de boerderij verkeerde in een deplorabele toestand. Toch behield de boerderij tot op het laatst de uitstraling van een pand met een bijzondere historische achtergrond.
Beknopt historisch overzicht Met de toetreding in het begin van de dertiende eeuw van de edelman Rutger van Gemert tot de Duitse Ridderorde, krijgt die Orde voor het eerst vaste voet binnen de Vrije Heerlijkheid Gemert. Door die toetreding valt namelijk ridder Rutger's erfdeel in de 'heerlijke' rechten en bezittingen van het oud-adellijk geslacht der Van Gemerts aan de Orde. Uit de geschiedenis van Gemert1 is bekend dat niet het huidige kasteel in
het centrum van Gemert de eerste vestiging van de Duitse Orde in de gemeente kan zijn geweest omdat dat grondgebied pas in de tweede helft van de veertiende eeuw werd verworven waarna op die locatie toen pas het kasteel werd gebouwd. Het idee dat de Duitse Orde eerder gevestigd was in 'Handel' wordt ingegeven door het feit dat 'het Goed Handel' oudtijds altijd als eerste wordt genoemd in de reeks bezittingen van de Gemertse Commanderij van de Duitse Orde. Het Goed Handel was verder allodiaal bezit van de Orde, dat wil zeggen dat ze dat in volledige eigendom bezat.2 En dat bleef zo tot aan de Franse Tijd toen de Orde uit Gemert werd verdreven. Alles wijst er op dat het oorspronkelijke 'Goed Handel' in de middeleeuwen zowel kapel als hoeve zal hebben omvat. Vóór 1421 moet er al een duidelijke scheiding zijn gekomen tussen beider grondgebied. Maar op een achttiende eeuwse plattegrond van de percelen van de Hoeve Handel zien we het grondgebied van de kapel nog altijd liggen als een uitsparing
pagina 15 gh 1999/4
Het woongedeelte van de hoeve Handel, in een L-vorm uitgebouwd. De kap was oorspronkelijk geheel met riet of stro gedekt, later zijn de slechte stukken gedekt met pannen. De bovenraampjes in de ‘korte gevel’ lijken achttiende eeuws te zijn, de benedenramen zijn deze eeuw vernieuwd. De eerste van de twee deuren in de zijgevel is door de familie De Wild aangebracht om toegang te verschaffen tot een af te scheiden woongedeelte. De tweede zijdeur is oorspronkelijk. Rechts van de eerste zijdeur is een kelderraam. Hierachter was een ruime kelder met een tooggewelf, waarboven uiteraard de opkamer. De boerderij was voorzien van twee grote kelders met evenzoveel opkamers. Aan het eind van de korte gevel stond eertijds de noordpoort. In het gedeelte vanaf de hoek tot en met de voordeur was omstreeks 1930 een logement/cafe gevestigd (Foto Stichting Historisch Boerderij Onderzoek Arnhem, 1962)
in het grondgebied van de hoeve. Ook de Maria-kapel zelf pleit voor het idee dat het 'Goed Handel' de eerste residentie van de Duitse Orde te Gemert moet zijn geweest. Maria was de patrones van de Duitse Orde en de kapel was hun privébezit. Zelfs de bisschop had daar geen visitatierecht. Alles wijst er op dat de oorsprong van de Hoeve Handel terug moet gaan tot het begin van de
dertiende eeuw, de periode waarin de Duitse Orde zich in Gemert vestigde. De situering van de indrukwekkende poorten van de Hoeve Handel ten opzichte van de kapel verleiden zelfs tot de gedachte dat deze poorten in de middeleeuwen vanuit Gemert de (enige?) toegang vormden tot het oorspronkelijke Goed Handel.3
pagina 16 gh 1999/4
Tot in de Franse Tijd bleef de Duitse Orde eigenaar van de imposante Handelse hoeve met de daartoe beho-
De noordelijke poort. Vanuit deze poort had men, indien men de belendende bebouwingen wegdenkt, rechtstreeks verbinding met de Handelse kapel. De boogvormen van de poort worden gedragen door forse kolommen, ca. 80 cm. in het vierkant. Het midden van de boog is afgwerkt met een sluitsteen. De top van de poort wordt gevormd door een houten constructie met leibedekking(??). Voorbij de poort stond eertijds de schuur, parallel gebouwd aan de lange gevel van de boerderij. In de poort poseert Jan Nuijen die een deel van de L-vormige uitbouw van het woondeel bewoonde. Hoewel Jan niet groot van stuk was is hier uit af leiden dat de poortdoorgang circa 4 meter hoog was. (Coll. Peter Lathouwers)
rende circa 28 hectaren grond. In 1800 werd het beheer van alle voormalige Duitse Orde-goederen overgenomen door de zogenaamde Commissie van Breda, terwijl die bezittingen na de Franse Tijd in handen komen van de
(staats)Domeinen. In 1833 verkoopt de Domeinen de hoeve Handel aan Adriaan van Riemsdijk uit Maastricht, die zich sedert 1813 ook al kasteelheer van Gemert mocht noemen. Vanaf 1830 vermeerderde deze Van Riemsdijk zijn bezit ook met andere voormalige Ordehoeven in Gemert. Tot in 1926 blijft de hoeve Handel in het bezit van de Gemertse 'kasteelfamilie' met als laatste kasteelheer Everardus Hugo Scheidius. Scheidius verkoopt dan de hoeve aan Johannes Godefriduszoon van Zeeland uit Gemert die nog hetzelfde jaar de hoeve weer door verkoopt aan Wilhelmus van der Linden uit Veghel. Deze laatste verkoopt in 1930 de hoeve aan Piet de Wild, die mogelijk eerder al pachter was van de boerderij. De familie De Wild, die in het pand gedurende ettelijke jaren ook een café en logement exploiteerde, bleef tot circa 1962 eigenaar van de boerderij.
Bouwhistorische karakteristiek Over de bouwhistorie zijn weinig gegevens bekend. De middeleeuwse hoeve van 1421 (of daarvoor) zal er ongetwijfeld heel anders hebben uitgezien als de boerderij anno 1900. Maar sinds het vertrek van de Duitse Orde rond 1800 zal er toch maar weinig meer aan de
pagina 17 gh 1999/4
hoeve veranderd zijn. Het is niet bekend en ook niet aannemelijk dat door beheerders als de Commissie van Breda of de Domeinen ingrijpende verbouwingen of uitbreidingen zijn gepleegd. De hoeve werd verpacht en het onderhoud was aan de pachter. Hetzelfde mag worden verondersteld ten aanzien van de “kasteelheren” Van Riemsdijk, Lüps en Scheidius. Ook zij verpachten de hoeve. Van de latere eigenaren is het bekend dat die behalve kleine aanpassingen binnenshuis om het leefcomfort wat te
verbeteren geen ingrijpende veranderingen pleegden. Derhalve kan gesteld worden dat de laatste verschijningsvorm van de hoeve in elk geval dateerde van vóór het einde van de achttiende eeuw. En dat die verschijningsvorm een monumentale uit straling bezat bewijzen de hier bijeen gesprokkelde foto's en andere afbeeldingen. De hoeve was een boerderij met status. De gebouwen vormden een gesloten
De achtergevels van de boerderij. In de gevel van de L-vormige uitbouw is een kelderraam. De kelder hierachter was in twee delen verdeeld en strekte zich uit langs deze gehele gevel. Onder de daklijn zijn nog juist de opkamerraampjes te zien. De deur in de hoek gaf toegang tot de ‘geut’. de andere deur tot de voorstal. Het raam ertussen heeft nog een achttiende eeuwse indeling terwijl de andere twee stalramen van veel jongere datum zijn. Het schuurtje aan de eindgevel is ook oorspronkelijk. (Foto Stichting Historisch Boerderij Onderzoek Arnhem, 1962)
pagina 18 gh 1999/4
complex met twee, vroeger vermoedelijk drie poortdoorgangen. Van twee poorten zijn verschillende illustraties bewaard gebleven. Het zijn afbeeldingen van indrukwekkende poortconstructies met doorgangen van circa vier meter hoog. Één poort is gericht op het noorden en één is gericht op het oosten. Van de veronderstelde zuidelijke poort is geen afbeelding bekend en er is ook niemand gevonden die zich daar nog iets van kan herinneren. Maar het minuutplan van het kadaster uit 1832 lijkt toch te wijzen op het vroegere bestaan van ook een zuidelijke poort(doorgang). De hoeve heeft naast een bedrijfsgedeelte een buitenproportioneel woongedeelte. De invloed van Handel als bedevaartsoord is hier wellicht debet aan. Tot diep in de dertiger jaren van de twintigste eeuw bood de Hoeve Handel in elk geval aan pelgrims de gelegenheid tot overnachting en logies. De boerderij is verder moeilijk onder te brengen in een bepaalde categorie. Het heeft enkele eigenschappen van een vroege langgevelboerderij met een L-vormige uitbouw van het woondeel. In de lange gevel komen echter geen stalof schuurdeuren voor, het kenmerk van de langgevelboerderij. Bij de hoeve Handel bevindt zich de stal-schuurdeur
Kadasterkaart 1832. Hierop is de plattegrond van de hoeve afgebeeld (Gemert sectie B perceelnr. 334). De gearceerde delen vormen de bebouwing van het complex te weten de boerderij met de twee schuren. De noordelijke- en oostelijke opening (aan de straatzijde) hadden een poort. Van de zuidelijke 'opening' is geen poortconstructie bekend maar die zal er in vroeger tijden wellicht toch zijn geweest. Op de schets is duidelijk te zien dat de zuidelijke en noordelijke 'opening' tegenover elkaar liggen op een lijn die is gericht op het voorplein en de toren van de kapel. De bebouwing tussen kapel en hoeve (op de percelen 335, 336 en 337) is van beslist veel jongere datum dan kapel en hoeve, waardoor de ruimte tussen kapel en hoeve in de oorspronkelijke toestand als onbebouwd mag worden verondersteld. Uitgaande van de hier geschetste situatie lijkt het niet onaannemelijk te veronderstellen dat de oorspronkelijke middeleeuwse weg naar het Duits Ordens Goed Handel uitkwam aan de zuidelijke poort van de hoeve, vervolgens voerde over de misse van de hoeve naar de noordpoort en daaar uitliep op 'de plaatse' voor de kapel. In die toestand vormden de poorten van de hoeve de toegang tot de nederzetting Handel. Een gelijkaardige situatie als onder meer bekend van het Duitsordens Goed Gruitrode.
in de korte gevel en dat staat geboekstaafd als kenmerk van een hallehuis...4
pagina 19 gh 1999/4
Doorkijk poort straatzijde (vóór 1927). Deze foto toont nog eens de hoogte van de boog. Door de poort zien we de andere schuur, die parallel gebouwd was aan de boerderij. Ook deze schuur werd na een gedeeltelijke instorting gesloopt. De personen zijn leden van de familie Toonen of de familie v.d. Kerkhof die als pachters de hoeve bewoonden. (Coll. Peter Lathouwers)
Aan deze eindgevel is duidelijk de aftakeling te zien van deze eertijds zo imposante boerderij. In de lange gevel is geen stal- of schuurdeur, deze bevindt zich in de korte gevel, met erboven het hooiluik. De hoek van de boerderij toont de sloopsporen van een poort aan deze zijde van de boerderij. Zowel in deze korte gevel als in de noordelijke- is het vlechtwerk aan de daklijsten te zien. (Foto Stichting Historisch Boerderij Onderzoek Arnhem, 1962)
pagina 20 gh 1999/4
De lange gevel aan de straatzijde (circa 1950). De poort is hier nog redelijk in tact, zij het dat de kap deels verdwenen is. De poort vormt hier het sluitstuk tussen de boerderij en een schuur aan de straatzijde. (Coll. Gemeentearchief GemertBakel)
Links de schuur met de korte gevel en wolfseind naar de straat gericht. Tussen de schuur en de boerderij de poort. Na een gedeeltelijke instorting werd de schuur gesloopt, tekening ca. 1920. (Coll. Broeders Penitenten, Handel)
pagina 21 gh 1999/4
Een impressie van de amateurschilder Gerrit Otten, buurman van de hoeve, gezien van de achterzijde (dat is de zuidzijde) van de hoeve. Het schilderij geeft hier mogelijk de functie van de poort weer te weten de weg van (of door) de hoeve naar de kerk. Dit refereert uiteraard aan de periode dat de aanpalende bebouwingen er nog niet waren. (Coll. Fam. Otten, Helmond)
Noten: 1. A.Thelen (red), Commanderij Gemert, Beeldend Verleden, 1990 (Zie m.n. bijdrage daarin van P. Lathouwers 'Handel, een Mariaoord'). 2. P.v.d.Elsen, Goederen van de Duitse Orde Allodiale goederen, Gemerts Heem 1980, blz.55-60. 3. Ter verantwoording van deze gedachte zie het onderschrift bij de plattegrond naar het kadastrale minuutplan uit 1832.
4. Met dank aan Jan Timmers en Ad Otten van de Heemkundekring en aan Peter de Wild (Ravenstein) en mevr. G.v.d.Ven-De Wild (Asten).
pagina 22 gh 1999/4
gh
Middeleeuwse hoeven en hun locatie Jan Timmers
In oude oorkonden en andere archiefstukken komen met regelmaat namen voor van boerenhoeven. Nagenoeg alle hoeven en boerderijen kregen een naam toebedeeld. Het was een duidelijke manier om aan te geven over welke hoeve men het eigenlijk had. Een plaatsaanduiding met straatnaam en huisnummer bestond immers niet. De namen van de hoeven werden vaak ontleend aan de naam van het gebied (het toponiem) waarin de hoeve lag. In deze bijdrage aan Gemerts Heem is het niet de bedoeling om nader in te gaan op de naamgeving, maar om een overzicht te geven van de plaatsen waar de middeleeuwse hoeven in Gemert precies gezocht moeten worden. We beperken ons dus tot de hoeven en boerderijen die vóór het jaar 1500 in een archiefstuk zijn vermeld. Andere oude hoeven en boerderijen blijven buiten beschouwing. Omdat hoeven vaak genoemd zijn naar het toponiem waar ze liggen geeft dat wel een globale aanduiding aan van de plaats waar gezocht moet worden, maar de exacte locatie is daarmee nog niet
bekend. In geen enkel archiefstuk vinden we die locatie precies aangegeven. Soms komen wel zogenaamde belendenden voor. Dat zijn percelen grond, wegen of waterlopen, die de begrenzing vormen van een hoeve. Ook dat soort informatie is nog onvoldoende om een hoeve precies te localiseren. Een overtuigend bewijs voor de locatie van een middeleeuwse hoeve is moeilijk te leveren. In feite moet de geschiedenis van elke hoeve afzonderlijk worden bestudeerd. Voor sommige hoeven is die geschiedenis in voldoende mate bekend, zodat we de locatie kennen. Met name geldt dit voor de hoeven die eigendom waren van de Duitse Orde. Omdat de Duitse Orde eigenaar bleef tot in de Franse Tijd vinden we in het Kommanderijarchief veel directe gegevens over deze hoeven. Het gaat hier om de hoeven Handel, Milschot, Nieuwenhuizen en Vogelsanck. Iets soortgelijks is het geval bij het goed Ten Broek (de latere Armenhoeve), die eigendom was van de kerk van Gemert, en de hoeve Hazeldonk, die eigendom
pagina 23 gh 1999/4
was van de Latijnse School. Soms is de naam van de hoeve bewaard gebleven tot in onze tijd. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de hoeve Ter Ynde (was in de volksmond Teringen Hoef) en de hoeve Ten Hogen Aarle. We denken dan de exacte plaats te kennen, maar moeten er toch rekening mee houden
Op deze locatie aan de Nieuwstraat bevond zich in vroeger tijden het middeleeuwse 'Goed Steenwech'.
dat de plaats waar het hoofdgebouw stond in de loop van de eeuwen verplaatst kan zijn. In de meeste gevallen lukt het localiseren alleen als diverse gegevens uit verschillende archiefstukken met elkaar gecombineerd worden. En lang niet altijd levert dat een exacte plaats op, maar alleen een sterk vermoeden. In de loop van de jaren is door verschillende personen binnen de heemkundekring onderzoek gedaan naar de plaatsen van de middeleeuwse hoeven. De resultaten kom je op verschillende plaatsen in Gemerts Heem en in boeken, uitgegeven door de heemkundekring tegen. Maar niet alles wat op dit moment bekend is, is gepubliceerd. Het leek daarom zinvol om de stand van zaken op te maken en een overzicht te geven van wat nu bekend is over de locatie van middeleeuwse hoeven in Gemert. De resultaten zijn samengevat in drie tabellen. De eerste tabel bevat de middeleeuwse hoeven, waarvan we op dit moment denken de exacte locatie aan te kunnen geven. Over de hoeven in de tweede tabel zijn we al wat minder zeker. Daarvan kunnen we alleen maar een waarschijnlijke plaats aangeven. Over de hoeven in de derde tabel weten we het minst. Daarvan durven we niet meer dan een globale plaatsaanduiding te geven.
pagina 24 gh 1999/4
Ook de boerderij die tot beginjaren zeventig nog dienst deed als noodkerk St. Jozef had een historie die terug reikt tot de middeleeuwen. Het was de aloude Hoeve Vogelzang. De hoeve werd gesloopt voor de bouw van het zwembad. De gebinten van de schuur (rechts nog juist zichtbaar) zijn hergebruikt in de schuur van het boerenbondsmuseum aan de Pandelaar.
In de tabellen is tegelijk aangegeven in welk jaar de betreffende hoeve voor het eerst vermeld wordt. In dat jaar bestond de hoeve in ieder geval al. Dat betekent niet dat de hoeve vóór dat jaar nog niet bestond. Er zijn in sommige gevallen aanwijzingen dat de hoeve ouder is. Dat hebben we te danken aan het feit dat het in de middeleeuwen gebruikelijk was om eigenaars van hoeven te vernoemen naar hun bezit. Johan van der Vondervoort is overduidelijk genoemd naar de hoeve Ter Vondervoort. Waarschijnlijk was hij eigenaar van de hoeve. Misschien was het een voorouder van hem die op Ter Vondervoort
woonde. Het voorkomen van een dergelijke naam is dus ook een bewijs van het bestaan van die hoeve. In de tabel is daarom ook het eerste jaar vermeld waarin personen voorkomen, die vernoemd zijn naar een hoeve. In de tabellen is dat de Eerste Verwijzing genoemd. We weten zeker dat de betreffende hoeve in dat jaar al bestond, ook al wordt de hoeve zelf niet genoemd. Alleen als de vermelding van een dergelijke verwijzing naar een hoeve ouder is dan de oudste vermelding van de hoeve is de verwijzing opgenomen. Voor wat betreft de plaatsaanduiding van de hoeven wordt steeds sectie en
pagina 25 gh 1999/4
nummer gegeven van het kadaster van 1832 van het perceel of de groep percelen, waarop de hoeve stond. Voor de duidelijkheid is ook de huidige situatie aangegeven middels de nu geldende straatnaam. Niet alle vermeldingen van hoeven en boerderijen zijn in onderstaande tabellen opgenomen. Van een tiental vermeldingen van hoeven en erven kunnen we momenteel ook nog geen globale aanduiding geven. De opbrengst is echter behoorlijk groot. Van maar liefst 18 middeleeuwse hoeven te Gemert kennen we de exacte locatie en van een tiental hebben we een waarschijnlijke locatie te pakken. Er zijn weinig dorpen in NoordBrabant waar al zoveel middeleeuwse goederen een plaats hebben gekregen.1
Noot:
Het is erg moeilijk om alle bijdragen in Gemerts Heem en daarbuiten te vermelden waarin de locatie van middeleeuwse hoeven aan de orde kwam. Dat wordt dan ook achterwege gelaten. Wel willen we wijzen op de belangrijke artikelenserie van Peter van de Elsen over de goederen van de Duitse Orde en zijn studie van het gehucht Esdonk. Daarnaast de (vele) artikelen van de hand van Ad Otten over o.a. Hazeldonk, Kieboom, Hofgoed, Steenweg en Ter Watermolen. De inventarisatie van omgrachte hoeven, de bewerking van het landboek (Gemeentearchief Gemert inv. nr 414) en het historisch geografisch onderzoek van het zuiden van Gemert door de auteur van dit artikel leverde verder gegevens op. Tenslotte verdient vermeld te worden het onderzoek van Adriaan van Zeeland naar de hoeve De Wouw en het puzzelwerk van Wim van de Vossenberg naar de locatie van De Vossenberg.
Aan de Lodderdijk ging in de jaren zestig de oude Hoeve De Voort in vlammen op.
pagina 26 gh 1999/4
pagina 27 gh 1999/4
gh
Kapittelstokjes Ad Otten
Standbeeld voor Landdrost Paulus de la Court? In 'Grens en Maas - Nieuwsblad voor Noord-Limburg' van 10 november jongstleden schreef Theo Janssen in diens rubriek 'Honderd eeuwen Peelverhalen' een aflevering over 'Napoleon en de landdrost van Brabant'. Die landdrost was de van Gemert geboortige meester Paulus de la Court. Naast nog veel meer verdiensten van deze persoon wordt Paulus door de auteur gezien als de man die de basis legde voor de latere Peelontginning. In alle toonaarden wordt over hem en diens visie ten aanzien van de Peelontwikkeling de loftrompet gestoken. Het artikel eindigt met de stelling dat Gemert weliswaar de nagedachtenis aan deze persoon eert met een straatnaam maar dat Landdrost De la Court meer verdient. Janssen doet dan meteen de suggestie dat in diens geboorteplaats Gemert toch eigenlijk een standbeeld dient te worden opgericht. Voor het geval dat men één dezer dagen
vanuit Noord-Limburg hier in Gemert een standbeeld van Paulus komt bezorgen is het volgende gegeven wellicht van belang. Het geboortehuis van Paulus de la Court is deels nog bewaard gebleven al zit het wel een beetje verLanddrost Paulus Emanuel de la Court
pagina 28 gh 1999/4
stopt. In Klooster Nazareth. Maar het is er nog. En... daar komt binnenkort plek! Oh ja en wat die Drossard de la Courtstraat in Gemert betreft die is niet naar Paulus de landdrost genoemd, maar naar diens vader, die drossard in Gemert was. En zo lijkt me het portret toegeschreven naar Paulus de la Court dat in het gemeentehuis boven de trap hangt ook niet van Paulus maar van diens vader Peter de la Court. Bij dit 'kapittelstokje' is afgebeeld de schilderij van Paulus de la Court, die hangt in het Provinciehuis te 's-Hertogenbosch. (Met dank aan Bertus van Berlo)
was uitgeschreven. Maar de vraag bleef: Waarom in spiegelschrift? Alles sloeg ik er op na. Ook het Evangelie van Johannes 19, 17-22: "En met het kruis op zijn rug vertrok hij naar de zogeheten schedelplaats, in het Hebreeuws Golgotha. Daar werd hij gekruisigd en met hem twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden. Op het bordje dat op het kruis werd aangebracht had Pilatus laten
Het altaarstuk uit de Esdonkse kapel.
De kruistitel van het Esdonks kapelleke In het altaar van de Esdonkse kapel zit een schilderstuk waarop de kruisiging van Jezus is afgebeeld. Het heeft me al jaren geïntrigeerd dat boven het hoofd van Jezus een bordje is aangebracht, niet met de gebruikelijke tekst INRI, maar met een heel epistel naar het schijnt in spiegelschrift!? Nadere bestudering leidde al gauw tot de conclusie dat hier in drie verschillende talen, te weten het Hebreeuwsch of het Aramees, in het Grieks en in het Latijn, INRI (dat staat voor Jezus Nazarenus, Rex, Judeorum/koning der Joden) hier 'vol' pagina 29 gh 1999/4
schrijven: Jezus de Nazareeër, koning der Joden. Dit opschrift kregen heel wat Joden te lezen, want de plaats waar Jezus gekruisigd was, lag dicht bij de stad; en het stond er in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks. De Joodse hogepriesters zeiden tegen Pilatus: 'U moet niet schrijven: koning der Joden, maar dat hij gezegd heeft: ik ben de koning der Joden.' Pilatus antwoordde hun: Wat ik geschreven heb, blijft geschreven." Johannes gaf dus geen antwoord op mijn vraag. In Encyclopedieën vond ik vervolgens wel dat het Hebreeuws van rechts naar links gelezen moest worden en ik bedacht dat in dat gegeven wellicht een verklaring te vinden zou zijn voor mijn Esdonks probleem. Want waarom zou Pilatus niet ook het Grieks en het Latijn hebben laten spiegelen om het voor de Joden wat gemakkelijker (in hun stijl) leesbaar te maken. Welnee zeiden me allerhande 'deskundigen'. Die lokale kunstschilders hebben gewoon iets nageschilderd van een of andere foute grafische prent, 'in de grafiek' zouden dat soort blunders heel vaak voorkomen. Maar ik vond dan toch dat aan mijn verklaring minstens net zoveel waarde gehecht moest worden. Maar ja ik had geen bewijs. En dan valt mijn oog - we zijn intussen
heel wat jaren verder - op een 'item met een plaatje' in een Beknopt Kerkelijk Handwoordenboek (uitgave BijvoetMutsaers te Tilburg, 1910). Dit 'item' luidt 'kruistitel' en hierna volgt de verklarende tekst: 'Kruistitel (of schandbord) was bij de Romeinen een op een bord geschreven tekst, die aan het kruis gehecht werd, en de reden der veroordeling aangaf. Deze was voor den Zaligmaker zijn koningschap, vandaar dat de titel luidde: "Jezus Nazarenus Rex Judaeorum". De tekst was geschreven op oostersche wijze van rechts naar links, in het Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn.' Van groot belang is voorts dat deze wetenschap is ontleend aan een te Rome in de Santa Croce bewaard gebleven fragment van het oorspronkelijke (?) schandbord. Het raadsel van de schildering in het altaar van het Esdonks kapelleke is daarmee voor mij opgelost. Niks blunder van een lokale schilder, maar een getrouwe nabootsing van een authentiek in de Santa Croce te Rome bewaard gebleven curiosum van, naar wordt verondersteld, zo'n slordige 2000 jaar oud. De Esdonkse afbeelding van deze curieuze kruistitel is overigens niet uniek. In de loop der jaren heb ik hem op verschillende plaatsen al zo gezien. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld de door Hubert en/of Jan van Eyck in de vijftiende eeuw geschilderde kruisiging,
pagina 30 gh 1999/4
nu in het bezit van het Metropolitan Museum of Art in New York (jaja de Esdonkse kruistitel bevindt zich in 'goej' gezelschap). Maar stellig meen ik de gespiegelde 'kruistitel' ook gezien te hebben op gewoon oude overlijdensprentjes in Gemert. Wil daar eens iemand naar uitkijken? Want ook dat
waren dus geen misbaksels. Met dank aan Vittorio Basta!
Reconstructie van het originele schandbord of de kruistitel die Pilatus boven Jezus hoofd aan het kruis liet hechten en de reden der veroordeling aangaf. De stippellijnen geven het thans nog bestaande en te Rome bewaarde gedeelte aan.
pagina 31 gh 1999/4
gh
Uitgaven Heemkundekring “De Kommanderij Gemert”
Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert
nr. 1 A. Otten, nr. 2 P. v.d. Elsen, nr. 3 H. Giebels, nr.4/5 M. v.d. Wijst e.a., nr. 6 A. Otten, nr. 7 P. Lathouwers, nr. 8 P. v.d. Elsen, nr. 9 P. Lathouwers e.a., nr. 10 P. v.d. Elsen, nr. 11 Harmonie Excelsior, nr. 12 S. Hoeymakers, nr. 13 A. Otten, nr. 14 T. Thelen (red), nr. 15 J. v.d. Kimmenade-Beekmans, nr. 16 A. Otten, nr. 17 K. v.d. Heijden e.a., nr. 18 J. v.d.Kimmenade-Beekmans, nr. 19 F. Slits, nr. 20 M. Verbruggen, nr. 21 S. v. Wetten, nr. 22 A. Augustus-Kersten, nr. 23 W.J. Vos en M.A. v.d. Wijst, nr. 24 B. v. Berlo, nr. 25 H. Giebels, nr. 26 A. Otten,
100 jaar bejaardenzorg, 1977. (uitverk.) De Komschool, geschiedenis van het L.O. in Gemert, 1978. (uitverk.) Georgius Macropedius 1487 - 1558, 1978. (uitverk.) Beknopte Geschiedenis van Gemert, 1980. (uitverk.) Gemert Mei 1940, 1980. (uitverk.) Gemerts Nieuws 1881 - 1900, 1981. Esdonk, geschiedenis van een kapelgehucht, 1981. (uitverk.) Dor hedde de Skut, geschiedenis van de Gemertse gilden, 1982. Boerenapostel Pater Gerlacus van den Elsen, 1853 - 1925, 1983. Harmonie Excelsior in woord en beeld, 1984. Houtvesterij de Peel, 1986, 2e druk 1987. (uitverk.) De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200 - 1500, 1987. (uitverk.) Commanderij Gemert, Beeldend Verleden, 1990. (uitverk.) Van Pesthuis tot Wijkgebouw, 1991 Alles te koop - geschiedenis van de middenstand in Gemert, 1992 Mortel Ons Dorp, 1992 Gemert bezet - Gemert bevrijd, 1994 Laurentius Torrentinus, 1995 Welk een lofbaerlijk werk - Gemertse orgelbouwers, 1995 Grensconflict zonder limieten, 1995 Mannen van onbesproken gedrag, 1996 Gemerts Woordenboek, 1996 (uitverk.) En ons moeder skrûwde... Gemertse jongens in Indonesië, 1997 Het Gemertse weversoproer van 1849, 1999 Elke seconde telt... 400 Jaar Brandweer Gemert 1600-2000, 1999
pagina 32 gh 1999/4