onderwerp
kenmerk
Onderzoek in onderwijsland
IR1.08SB.003
Inleiding Met de opdracht om de SLOA-projecten een R&D-karakter te geven, worden de LPC een actor wat betreft onderzoek in onderwijsland. Deze notitie biedt een overzicht van de te onderscheiden actoren. Er is veel discussie over de kloof tussen onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk. Het onderwijspraktijk blijkt nauwelijks gebruik te maken van onderzoeksresultaten en heeft nauwelijks contacten met onderzoekers. De oorzaken zijn onder andere gelegen in de verschillende cultuur en verschillend taalgebruik, waardoor zowel de scholen als de wetenschappelijk onderzoekers de vertaalslag niet kunnen maken. Daarentegen wordt er de laatste jaren steeds meer druk op de scholen gelegd om gebruik te maken van bewezen methodieken en keuzes te onderbouwen met resultaten van wetenschappelijk onderzoek. In een goed samenspel tussen scholen, leraren, belanghebbenden en wetenschap moet het onderwijs substantieel beter worden. De R&D-functie van de LPC geeft de LPC een belangrijke rol in dit samenspel om de kloof tussen scholen en de wetenschappelijke onderwijsonderzoekers te overbruggen. In de eerste plaats zullen de LPC in SLOA-R&D projecten de laatste stand van zaken in de wetenschap rond de relevante thema’s toegankelijk maken voor scholen. Dit kan leiden tot brochures en artikelen, maar zal ook tot uiting worden gebracht in de pilots van de LPC, waarbij scholen worden geholpen om keuzes te maken die zij kunnen onderbouwen met wetenschappelijk onderzoek (evidence informed). In de tweede plaats hebben de LPC een belangrijke taak in het ontwerpen en onderbouwen van innovatieve concepten. Op basis van de kennis van wetenschappelijke resultaten en theorieën ontwikkelen de LPC samen met innovatieve scholen nieuwe concepten die het onderwijs een stap verder zouden kunnen helpen. Deze concepten worden door de innovatieve scholen geïmplementeerd. Belangrijk is dat deze concepten goed worden geëvalueerd. Universiteiten besteden doorgaans weinig aandacht aan deze innovatieve scholen, omdat met de gebruikelijke onderzoeksmethoden dergelijke concepten pas geëvalueerd kunnen worden als ze volledig zijn geïmplementeerd en bovendien zijn wetenschappers meestal gericht op isolatie van deelaspecten van de innovatie. Het gaat echter om complexe veranderingen, waarbij op veel verschillende samenhangende aspecten gelijktijdig interventies plaatsvinden (vergelijk integraliteitsmodel). Bij het evalueren van
innovatieve concepten hoort een andere onderzoeksaanpak die goed past bij de R&D-functie van de LPC. Het gaat erom in samenwerking van de school de processen en resultaten systematisch in beeld te brengen en hierover te reflecteren in relatie tot de achterliggende theoretische concepten. Hierbij wordt de context van de schoolontwikkeling als geheel bestudeerd. De opbrengsten van onderzoek naar innovatieve concepten (bijvoorbeeld over hoe leerlingen leren, hoe effectief gebruik gemaakt kan worden van ICT, of hoe een professionele leergemeenschap kan worden gerealiseerd) zijn niet alleen van belang voor de innovatieve scholen, maar ondersteunen ook het organiseren van leren op de scholen die meer traditioneel werken. De kennis die dat oplevert kan alle scholen verder helpen, rekening houdend met de ontwikkelingsfase en de context waarin de school zich bevindt, verbeterprocessen in gang te zetten en processen en arrangementen te kiezen die werken in de eigen context. 1
Universiteiten
Universiteiten kennen drie geldstromen voor onderzoek. De eerste geldstroom voor onderzoek is bedoeld voor de financiering van de algemene onderzoeksinfrastructuur (faciliteiten die niet zijn toe te schrijven aan specifieke projecten) en van de salarissen van de onderzoekers in vaste dienst. Naast de eerste geldstroom loopt er een tweede geldstroom (450 miljoen euro) van het Ministerie van OCW via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) naar de universiteiten en bepaalde wetenschappelijke onderzoeksinstellingen (zie verder). Vanuit het oogpunt van Research & Development geven bedrijven specifieke onderzoeksopdrachten aan universitair onderzoekers: de derde geldstroom (ongeveer 4,6 miljard euro). DAREnet (www.darenet.nl) geeft gratis toegang tot de nationale wetenschappelijke onderzoeksoutput van alle Nederlandse universiteiten, een aantal onderzoeksinstituten, de KNAW en NWO. Deze portal omvat drie delen: DAREnet; Keur der Wetenschap en Proefschriften. Relatie tot LPC De LPC doen geen zuiver wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek gericht op theorievorming en verklaringen en hebben geen invloed op de strategische keuzes van universiteiten. De gerichtheid van de LPC met onderzoek is op de praktijk, maar de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd is wel zo wetenschappelijk verantwoord mogelijk opgezet en uitgevoerd. De (tussentijdse) uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek zijn een basis voor de kennis van LPC’ers en het onderwijsveld. Maar ook kunnen de succesvolle innovaties beter worden verankerd met een wetenschappelijke onderbouwing. Daarnaast kunnen adviseurs met de kennis van en contacten met het veld een ondersteunende rol naar de wetenschap spelen (organisatorisch, andere focus). De vragen die adviseurs in de praktijk horen en beleven, kunnen input zijn voor de vraagstellingen van het wetenschappelijk onderzoek. Een mogelijke samenwerking van een wat andere orde is de inzet van promovendi, aio’s en stagiairs bij onderzoek door de LPC.
2
2
HBO
Binnen het HBO zijn lectoren werkzaam. Een lector is iemand die in een vakgebeid zijn of haar sporen heeft verdiend door onderwijs en onderzoek. De lector verzamelt een kenniskring om zich heen (HBO-docenten en mensen uit het werkveld), die onderzoek uitvoert die in wisselwerking met het werkveld nieuwe kennis en producten of diensten opleveren die zinvol zijn voor het HBO en het veld (en zo de kloof verkleinen tussen onderzoek en onderwijspraktijk). Er is een HBO Kennisbank waar scripties, onderzoeken, afstudeerverslagen en artikelen van studenten, docenten en lectoren van de hogescholen in Nederland (www.hbo-kennisbank.nl). Relatie tot LPC Een lector is al erkend als deskundige die de sporen heeft verdiend door onderwijs en onderzoek. Binnen de LPC zijn lectoren werkzaam. Samenwerking tussen LPC en lectoren is daarnaast mogelijk wanneer binnen een kenniskring medewerkers van een LPC een plek hebben om onderzoek uit te voeren dat in wisselwerking met het werkveld nieuwe kennis en producten of diensten oplevert die zinvol zijn voor het HBO en het veld. 3
NWO
NWO verdeelt de tweede geldstroom onder de wetenschappelijk onderzoekers in Nederland. Voor het onderwijs is met name het wetenschapsgebied Maatschappij en Gedragswetenschappen (MaGW)van belang.De functie die MaGW vervult in het wetenschappelijk onderzoek betreft in de kern de stimulering van excellentie / kwaliteit, van vernieuwing en van kennisoverdracht en -benutting (de resultaten van fundamenteel en strategisch onderzoek moet zijn weg vinden naar potentiële gebruikers). Binnen deze lijn komen in de thematische programma’s de ambities van NWO voor bundeling van krachten en wetenschap voor de samenleving samen. De thema's zijn bedoeld om focus en massa te creëren. Ze omvatten multidisciplinaire onderzoeksprogramma's op onderwerpen die op dat moment wetenschappelijk en/of maatschappelijk actueel zijn. Voor de LPC is het thema Hersenen en cognitie (vroeger: Cognitie en gedrag) van belang. Verder gaat deze nota in op de visie op het veld en kennisoverdracht en –benutting door potentiële gebruikers en het brede publiek te intensiveren. Het Gebied heeft de verantwoordelijkheid voor een tweetal omvangrijke, structurele onderzoeksbudgetten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te weten de Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek (PROO) en het Beleidsgericht Onderzoek Primair Onderwijs (BOPO). Het Gebiedsbestuur MaGW zet in op (wetenschappelijke) kwaliteit, vernieuwing en oog voor de fundamentele vragen uit het onderwijs. 3.1 PROO: Programma voor onderwijsonderzoek - samenhangende onderzoekprojecten De PROO richt zich conform de opdracht op fundamenteel en strategisch onderzoek, toepassingsgericht (middel)langetermijnonderzoek, internationaal vergelijkend onderzoek en evaluatieonderzoek in het primair onderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs en de lerarenopleidingen betreft. De PROO heeft de activiteiten voor de periode 2008-2011 onderverdeeld in drie kernen:
3
-
een onderzoeksprogramma op basis waarvan via open inschrijving
-
subsidiering van internationaal vergelijkende studies, die in samenspraak met OCW
-
longitudinale dataverzameling in het primair, het voortgezet onderwijs en het middelbaar
onderzoeksvoorstellen ingediend kunnen worden en via peer review beoordeeld worden; worden geselecteerd; beroepsonderwijs. Het nieuwe programma van PROO is gecentreerd rond drie onderzoekslijnen die een balans vormen tussen micro-, meso- en macrogeoriënteerde vraagstukken: onderwijsleerprocessen en hun opbrengsten; onderwijspersoneel en pedagogische functie van het onderwijs. Met deze onderzoekslijnen beoogt de PROO een bijdrage te leveren aan meer evidence based onderwijs. Met de combinatie van een wetenschappelijke en praktijkgerichte benadering in de programmering wenst de PROO dat het fundamentele onderwijsonderzoek zich laat inspireren door problemen die zich in de onderwijspraktijk voordoen. 3.2
BOPO Beleidsgericht (evaluatie)onderzoek primair onderwijs
BOPO programmeert onderzoek op een aantal beleidsterreinen van OCW, met als doel het overheidsbeleid in het basisonderwijs te evalueren. De onderzoeksprojecten zijn uitgewerkt in programmeringstudies. In het BOPO-onderzoek voor de jaren 2005-2008 worden vier thema’s onderscheiden (Onderzoeksprogramma beleidsgericht onderzoek primair onderwijs; Hofman en Hofman, Den Haag, 2005), namelijk: samenhang tussen regulier en speciaal (basis)onderwijs; sociale en institutionele context van de school; kwaliteitszorg, innovatie en schoolontwikkeling en condities voor effectieve bestuurlijke verhoudingen en ondersteuning. Er bestaat een behoefte om de gehanteerde onderzoeksmethodieken te variëren. Daarnaast is meer samenwerking tussen het fundamentele en het beleidsonderzoek gewenst is.In het onderzoeksprogramma komen aan de orde: evaluatieonderzoek, gebruik van monitordata en structurele OCW-data, reviews en themaoverstijgende studies, pluriformiteit in onderzoeksmethoden, internationale body of knowledge. Het is essentieel dat de uitkomsten en centrale conclusies van ieder onderzoeksproject in een interactief traject op hun beleidsrelevantie worden getoetst. Relatie tot LPC De gerichtheid en aanpak van de onderzoeken die door NWO, PROO en BOPO worden gefinancierd is wetenschappelijk georiënteerd en de uitvoering wordt bij wetenschappelijke onderzoeksinstituten neergelegd. De LPC hebben dit niet als doel (en worden door OCW niet als zodanig gezien). De onderzoeksdesigns waarbij meer praktijkonderzoek plaatsvindt (interventiestudies en actieonderzoek, instrumentontwikkeling bij ontwerpgericht onderzoek maar ook het verzamelen van monitorgegevens bij de beoogde langlopende en longitudinale projecten) kunnen door de onderzoeksinstellingen die gelden ontvangen via deze lijnen samen met de LPC worden opgepakt, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, kennis en kunde. De praktijkrelevantie voor het veld en voor OCW kan daardoor worden versterkt.
4
Daarnaast kunnen de LPC vanuit de resultaten van haar R&D-onderzoek aangeven aan NWO, PROO en BOPO welk fundamenteel onderzoek nog plaats zou moeten vinden en hen vragen daar bijvoorbeeld aio’s op te zetten. Het levert een verbijzondering van de integratie van kennis op. 4
Kortlopend Onderwijsonderzoek
Het Ministerie van OCW heeft de Landelijke Pedagogische Centra (LPC) verzocht de coördinatie van het Kortlopend Onderwijsonderzoek uit te voeren (dit is ander kortlopend onderzoek dan bij BOPO wordt bedoeld). Het onderzoek heeft betrekking op het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Het is praktijkgericht en ondersteunt daarmee de dagelijkse praktijk in deze scholen, is schoolnabij en in het bijzonder gericht op de implementatie van kwaliteitsverbetering en de daarvoor noodzakelijke voorwaarden. Het is kortlopend. Dit betekent dat elk onderzoek binnen een kalenderjaar moet zijn afgerond. De uitvoering van de coördinatie geschiedt door de LPC in gezamenlijkheid. Gedrieën dragen zij de eindverantwoordelijkheid. KPC Groep is belast met de dagelijkse uitvoering. Het kortlopend onderzoek zal antwoorden moeten opleveren waar de praktijk iets mee kan. In het inhoudelijk kaderplan zijn drie programmalijnen vastgesteld waarbinnen het onderzoek moet passen. Dit zijn vormgeving van leerprocessen; pedagogische kwaliteit en professionele organisatie (ICT wordt beschouwd als een integraal onderdeel van elk van deze lijnen). Alle rapporten die verschenen zijn binnen de drie lijnen zijn te downloaden via www.kpcgroep.nl/kennisOnLine. Relatie tot LPC De gerichtheid en aanpak van de onderzoeken die binnen het kortlopend onderzoek worden gefinancierd zijn wetenschappelijk georiënteerd en de uitvoering wordt bij wetenschappelijke onderzoeksinstituten neergelegd. Incidenteel wordt met een van de LPC’s samengewerkt. Net als bij NWO, PROO en BOPO zou dit, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, kennis en kunde, vaker kunnen gebeuren, met name wanneer een actiegerichte aanpak wordt beoogd. De praktijkrelevantie voor het veld en voor OCW kan daardoor worden versterkt. Daar de vragen van de scholen centraal staan en de LPC tegen vragen van de scholen aanlopen bij consultancyactiviteiten, kunnen ze scholen ondersteunen bij het formuleren van aanvragen voor kortlopend onderzoek. 5
Sectorraden
5.1
VO-Raad
De VO-raad is de organisatie van en voor schoolbesturen en scholen in het voortgezet onderwijs. Om de belangen van de sector in brede zin te behartigen, richt de VO-raad zich op: -
kwaliteit, ontwikkeling en vernieuwing van het voortgezet onderwijs
-
beleidsontwikkeling en beleidsbeïnvloeding
-
collectieve belangenbehartiging 5
VO-project is de projectorganisatie van de VO-raad. Hierin worden sectorbrede projecten ondergebracht. Het VO-project Innovatie trekt met scholen op in de expeditie ‘durven delen doen’; brengt scholen bij elkaar met de Innovatiemakelaar; toont de innovatiekracht van het voortgezet onderwijs met de Innovatiemonitor en ondersteunt en waarborgt innovaties met onderzoek in de school. De scholen die meegaan op de expeditie ‘durven, delen, doen’, innoveren binnen één van de drie innovatieprogramma’s: Nederland talentenland: het maximale bereiken; Met plezier naar school: bij de les blijven; Onderwijs is populair: personeel is trots. Daarbinnen bepaalt de school zelf op welke manier hij innoveert. De innovatie is een samenspel tussen leerlingen, docenten, schoolleiding en bestuur. Het unieke aan de expeditie is dat bij elke innovatie praktijkgericht onderzoek in de school wordt gedaan. De onderzoeksvraag van de school is daarbij leidend. De school bepaalt de vraag met hulp van de onderzoekers. Naast het individuele onderzoek wordt er onderzoek gedaan per programma en een overkoepelend onderzoek onder alle deelnemende scholen. Onderzoekers en scholen werken drie jaar intensief samen. Dit vraagt om een unieke onderzoeksbenadering: de uitdaging is om recht te doen aan de specifieke behoefte van scholen en tegelijkertijd resultaten op te leveren die van betekenis zijn voor de gehele sector. Er zijn daarom vier richtlijnen voor het onderzoek geformuleerd: schoolnabij, ontwerpgericht, procesgericht en resultaatgericht. Relatie tot LPC De activiteiten rond Innovatie worden door de scholen zelf en meer overstijgend door het VO_project zelf onderzocht. Het onderzoek kan een belangrijke wetenschappelijke bijdrage leveren aan theorievorming over duurzaam innoveren in het onderwijs. Leidend zijn de vragen van de scholen. De LPC vinden de vraagstelling voor onderzoek ook uit de ontwikkelingen binnen of vragen vanuit de wetenschap of ervaringen in de eigen adviespraktijk. De vragen die leven bij de scholen (en de ervaringen die bijvoorbeeld in de Expeditie naar voren komen) kunnen door de LPC worden meegenomen bij het eigen onderzoek gericht op de innovatie. Samen optrekken in het oppakken van thema’s kan versterkend werken naar de scholen en naar OCW. De LPC kunnen dat verbinden met bevindingen in andere scholen en sectoren en meer met een ‘helikopterview’ onderzoeken en adviseren. 5.2 PO Raad Op 22 januari is de sectororganisatie voor het primair onderwijs, de PO-raad, opgericht. De Sectororganisatie PO behartigt de gemeenschappelijke belangen van het PO, in ieder geval op het gebied van bekostiging, goed werkgeverschap en hoofdlijnen van onderwijsbeleid in gezamenlijkheid en eenduidigheid. Voor een goed functionerende sectororganisatie is een aantal richtinggevend principes van belang: de leerling ten goede; de waarde van gemeenschappelijkheid; maatschappelijke verantwoordelijkheid en verbinding. Ook Kwaliteit en professionaliteit en Diversiteit zijn thema’s die in de Kadernotitie voor de oprichting worden genoemd. 6
Scholen
Ook op en door scholen kan onderzoek worden gedaan.
6
6.1 Basisscholen De onderzoeksrol op basisscholen komt bijvoorbeeld sterk in de aandacht bij de Academische basisschool. Academische Basisscholen bouwen voort op praktijkmodellen voor schoolontwikkeling, onderzoek en werkplekopleiden, Professional Development Schools. Aanvankelijk beperkte zich dat tot opleiden in de school. Nu bouwen scholen en opleidingen dit uit door een brug te slaan met schoolontwikkeling, innovatie en onderzoek. Dé academische basisschool bestaat niet: schoolteams, opleiders, studenten en onderzoekers hebben allemaal hun eigen perspectieven. Een academische basisschool ontstaat door met elkaar in gesprek te gaan en een gezamenlijk perspectief te gaan ontwikkelen en praktisch te realiseren. Gesteld wordt dat een gemeenschappelijk perspectief essentieel is om de academische basisschool regionaal en bestuurlijk te kunnen verankeren. 6.2 VO-scholen Ook in het voortgezet onderwijs is de subsidieregeling ‘Dieptepilot voor de opleidingsschool en de academische school 2005–2008’ geldig. Een Academische school is een school die de opleidingsfunctie combineert met een sterk op de praktijk gerichte onderzoeks- en innovatiecomponent. In een presentatie voor de VO_Raad is Sanneke Bolhuis (Lector Leerstrategieën aan de Fontys Lerarenopleiding Tilburg) ingegaan op onderzoek in de school (zie www.voproject.nl/document.aspx?id=/VO-project/VOproject%20Innovatie/Presentatie%20Sanneke%20Bolhuis.ppt). Ze geeft aan dat onderzoek in verschillende soorten en maten een plek heeft binnen scholen, afhankelijk van het doel (kennis uitbreiden of praktijk verbeteren). Praktijkonderzoek in de school als professionele leerstrategie vraagt om kritisch reflectief onderbouwd handelen en kent de stappen zoals in beeld worden gebracht in de volgende figuur.
De cyclus van praktijkonderzoek in de school [vervolg]HANDELEN
HANDELEN & signaleren problemen, wensen verbetering
REFLECTIE Kennis gebruiken Onderzoeksvragen formuleren; hoe deze te beantwoorden
(HER)ONTWERP ter verbetering praktijk (professionele handelen)
ONDERZOEK uitvoeren: Gegevens verzamelen en analyseren Conclusies trekken voor praktijk
7
Voor de scholen en docenten zelf is de eigen vraag vooral leidend en sturend voor het onderzoek dat wordt gedaan. Het onderzoek vindt plaats in de eigen onderwijspraktijk. Het gaat veelal om het zoeken naar handelingsgerichte kennis en het verbeteren van het proces van onderwijzen op de eigen school. Relatie tot LPC De LPC kunnen ondersteunen bij het aanpakken van dergelijke onderzoeken (gericht op de verbinding van onderzoek aan de kwaliteitszorg en beleidscycli van de school, maar ook bij de plan-evaluatie, procesevaluatie en productevaluatie) en het bieden van de handelingsgerichte kennis die al voorhanden is of in ontwikkeling is (verspreiden van kennis). Maar ook bij het begeleiden van het proces van onderzoek doen en inzetten in de organisatie, kunnen de LPC een monitor- en adviesrol vervullen. 7
.. en nog heel veel meer actoren
Naast de hierboven genoemde organisaties en instellingen, zijn vele anderen actief op het terrein van onderzoek in en naar het onderwijs.
8