Resultaten VMBO enquête Al onze leerlingen moeten in het vmbo een startkwalificatie kunnen halen, vind meer dan 80% van de docenten die de enquête invulden. Een landelijk eindexamen in het vmbo garandeert kwaliteit zegt 74% van de docenten. Om goed onderwijs te kunnen geven, moet aan belangrijke voorwaarden worden voldaan. Uit antwoorden blijkt dat hier nog een hele efficiency slag te maken valt. In maart 2010 plaatste de AOb een digitale vmbo enquête op de website. Een negental onderwijskundige thema’s stond in de vmbo peiling centraal. De AOb presenteert hier de resultaten en dankt alle vmbo docenten die de moeite namen de enquête in te vullen. Resultaten zullen meegenomen worden in dialogen met leraren en in de verdere onderwijskundige visievorming van het vmbo. Docenten kunnen de stellingen ook zelf in de eigen schoolorganisatie toetsen. De AOb is nieuwsgierig naar de resultaten die hier uit voortkomen en raakt graag in gesprek hierover. De voorgelegde stellingen hadden betrekking op de volgende onderwijskundige thema’s: onderwijstijd, groepsgrootte, instroom- doorstroom, examinering, leerling-docent ratio, medezeggenschap, management, onderwijsconcept, zorgleerling, belangrijke voorwaarden. Lees verder.
10.1006
1/7
Resultaten VMBO enquête 2010
Algemene Persoonskenmerken 40 % werkzaam in de leerwegen
35
35%
30 25 20
65%
lidmaatschap AOb wel
15 10
niet
5 0 praktijk
BeroepsK
gemengde
theoretisch 17%
30%
werkzaam
40%
OB BB
70%
geslacht
vrouw
man 70
onderwijservaring in jaren
60 50
80
klokuren werkzaam
60
beide n
43%
%
40 30 20
% 40
10
20
0
0 <10
11_20
21-40
0-2
3 tot 5
6 tot 10
11 tot 15
31-40
De enquête is voor 65% ingevuld door leden en 35% niet-leden. Mannen waren met 70% in de meerderheid. De meeste respondenten (n=234) die de enquête invulden werken al vele jaren in het vmbo. Een overgroot deel werkt 31 tot 40 uur per week. Zij zijn werkzaam in alle vier de leerwegen. Docenten geven aan in meerdere leerwegen en/of lwoo te werken. Meer dan 40% geeft aan in de bovenbouw en in de onderbouw van het vmbo werkzaam te zijn. De meeste respondenten werken in de bovenbouw. Nog geen 20% alleen in de onderbouw. Zie bovenstaande grafieken.
10.1006
2/7
16>
Stellingen De stellingen die vmbo-docenten voorgelegd kregen, hadden betrekking op de volgende onderwijskundige thema’s: onderwijstijd, groepsgrootte, instroomdoorstroom, examinering, leerling-docent ratio, medezeggenschap, management, onderwijsconcept, zorgleerling, belangrijke voorwaarden. Behalve bij de stelling medezeggenschap kon men bij de meeste stellingen kiezen uit: zeer mee eens, mee eens, oneens, zeer oneens. De stelling met het maximale aantal leerlingen in een groep kon naar eigen inzicht ingevuld worden. Onderwijstijd De stelling: “Onze leerlingen in de onderbouw hebben genoeg aan 960 uur onderwijstijd” werd beantwoord door 229 docenten. Daarvan was 26.64% van de respondenten het zeer mee eens en 51.53% was het mee eens. De AOb is voorstander van 960 uur onderwijstijd. Meer dan driekwart van de respondenten deelt de opvatting van de AOb. Met de stelling: “Leerlingen in de bovenbouw van het vmbo leren met 700 uur onderwijstijd meer dan voldoende” is 9% het zeer eens en 36% van de 232 respondenten is het daarmee eens. Meer dan 45% is het oneens en bijna 9% zeer oneens. Groepsgrootte Stelling: “De groepsgrootte in de onderbouw van het vmbo mag maximaal ……… leerlingen zijn”. Tabel 1
Groepsgrootte onderbouw 10 12 14 15 16 18 20 21 22 23 24 25 26 27 28 32
10.1006
Respondenten N= 1 5 2 12 10 19 58 1 18 9 47 40 2 1 3 1 229 totaal
Percentage % .4 2 .9 5 4 8 25 .4 7 4 21 18 .9 .4 1 .4 % 98.4 afgerond
3/7
De maximale groepsgrootte in de onderbouw van het vmbo heeft een range van 10 tot 32 leerlingen. Dit betekent minimaal 10 leerlingen en maximaal 32 leerlingen. Dit toont aan dat respondenten zeer uiteenlopen waar het gaat om de maximale groepsgrootte. Gezien de diversiteit van de leerwegen en de verschillende niveaus is dit geen verrassing. Ongeveer 36% van de respondenten noemt de maximale groepsgrootte van 18 tot 20 leerlingen per groep. Iets meer dan 35% noemt de maximale groepsgrootte van 24 of 25 leerlingen. De maximale groepsgrootte van 10 tot 12 leerlingen ligt op 2% van de respondenten. Iets meer dan 2% noemt een maximale groepsgrootte van 26 t/m 32 leerlingen. Stelling: “De groepsgrootte in de bovenbouw van het vmbo mag maximaal ……… leerlingen zijn. Tabel 2
Groepsgrootte Bovenbouw 10 12 13 14 15 16 17 18 20 21 22 23 24 25 26 28 30
Respondenten N= 3 2 1 5 17 11 1 18 65 2 11 3 36 43 7 2 3 230 totaal
Percentage % 1 .9 .4 2 7 5 .4 8 28 .9 5 1 16 19 3 .9 1 99.5 afgerond
De bovenbouw heeft een range van minimaal 10 en maximaal 30 leerlingen. Van de 230 respondenten vindt 36% dat de groepsgrootte tussen de 18 en 20 leerlingen moet liggen. Een groep bijna net zo groot kiest een maximale groepsgrootte van 24 of 25 leerlingen. Ongeveer 14% procent kiest een maximale groepsgrootte van 14 t/m 16 leerlingen. Instroom- doorstroom Stelling: “Leerlingen zijn te jong om op twaalfjarige leeftijd het vmbo in te stromen”. Van de 230 respondenten is 4% het daar zeer mee eens, 19% is het eens. Meer dan 60% is het oneens en 16% zeer oneens. Stelling: “Leerlingen kunnen op onze school binnen de leerwegen van het vmbo gemakkelijk opstromen naar een hoger niveau”.
10.1006
4/7
Van de 233 respondenten is 7% het daar zeer mee eens en 57% mee eens. Zo’n 34% is het oneens en nog eens 3% zeer oneens. Stelling: “Er is veel doorstroom van leerlingen tussen de verschillende leerwegen”. Van de 230 respondenten is 2% het zeer mee eens en 35% mee eens. Ongeveer 58% is het oneens en 5% zeer oneens. Stelling: “Leerlingen met een taalachterstand moeten een schakeljaar kunnen volgen”. Van de 231 respondenten is 8% het zeer mee eens en bijna 70% mee eens. Zo’11% is het oneens en nog geen 2% zeer mee oneens. Stelling: “Leerlingen in het vmbo moeten aparte zaakvakken op een hoger of een lager niveau kunnen volgen. Van de 233 respondenten is 25% het zeer mee eens en nog eens 56% mee eens. Ongeveer 18% is het hier oneens/zeer oneens. Examinering Stelling: “Een landelijk eindexamen in het vmbo garandeert kwaliteit”. Van de 233 respondenten is 32% het zeer eens en 42% is het mee eens. Zo’n 22% is het oneens en ongeveer 3% zeer oneens. Stelling: “Al onze leerlingen moeten in het vmbo een startkwalificatie kunnen halen”. Van de 231 respondenten is 28% het zeer mee eens en 53% het mee eens. Zo’n 17% is het oneens en nog geen 2% zeer oneens. Opmerking: Leerlingen moeten met een startkwalificatie het vmbo af kunnen sluiten. Argumenten hiervoor kunnen zijn: kwetsbare leerlingen krijgen op deze manier, net als in havo en vwo, voldoende tijd om in een lerende en vormende schoolomgeving een volwaardig diploma te behalen. Docenten raken gemotiveerder als zij toewerken naar een eindresultaat dat meer erkende waarde heeft. Een startkwalificatie vergroot de waarde van het vmbo-diploma. Medezeggenschap Stelling: “Onze medezeggenschapsraad informeert regelmatig de achterban”. Van de 233 respondenten is 12% het zeer mee eens en 47% is het mee eens. Een 30% is oneens en nog eens 11% zeer oneens. Stelling: “Onze medezeggenschapsraad vraagt het onderwijspersoneel mee te denken”. Van de 233 respondenten is 3% het hier zeer mee eens en 42% het mee eens. Zo’n, 44% is het oneens en 11% zeer oneens. Tabel 3
Stelling “De medezeggenschapsraad in onze school is”: Pro-actief 24% Reactief 38%
10.1006
5/7
Passief 21% Geen idee 16% Opmerking: De medezeggenschapsraad is het formele orgaan die het onderwijspersoneel, de ouders en de leerlingen in een school vertegenwoordigt. Bij formele beleidsvormende besluitvorming van het bevoegd gezag moet de medezeggenschapsraad betrokken worden. Voor draagvlak en besluitvorming is goede samenwerking en afstemming met de achterban van groot belang. Management Stelling: “Het management betrekt het onderwijspersoneel bij beleidsontwikkelingen”. (passend onderwijs, doorgaande leerlijnen, experimenten vmbo-mbo). Van de 232 respondenten is 4% het hier zeer mee eens en 42% mee eens. 43% is het oneens en 11% zeer oneens. Stelling: “Het management levert een grote bijdrage aan een goede werksfeer”. Van de 234 respondenten geeft 6% aan het hier zeer eens mee te zijn en 33% is het eens. Een meerderheid (60%) van de vmbo-docenten vindt dat het management geen grote bijdrage levert aan een goede werksfeer. Onderwijsconcept Stelling: “Bij ons stemmen docenten het onderwijs goed op elkaar af”. Van de 229 respondenten is nog geen 1% het hier zeer mee eens, en 42% is het eens. Zo’n 51% is het oneens en een kleine 6% is het hier zeer mee oneens. Stelling: “Het onderwijspersoneel is voldoende betrokken bij de ontwikkeling van het onderwijsconcept”. Van de 231 respondenten beantwoord 2% zeer mee eens en is 48% het eens. Zo’n 40% is het oneens en10% zeer oneens. Zorgleerling Stelling: “Op onze school krijgen zorgleerlingen goede begeleiding”. Van de 233 respondenten is 12% het zeer eens en 58% mee eens. Zo’n 27% is oneens en iets meer dan 3% zeer oneens. Stelling: “Bij ons zitten zwakpresterende leerlingen in kleine groepen”. Van de 233 respondenten is 8% het zeer mee eens en 24% mee eens. Zo’n 46% is het oneens en 22% zeer oneens. Stelling: “ Leerlingen krijgen bij ons extra ondersteuning”. Van de 231 respondenten is 6% het hier zeer mee eens en 42% het mee eens. Zo’n 44% is het oneens en 9% zeer oneens. Stelling: “Door onvoldoende zorgbeleid stromen teveel zorgleerlingen af naar het vmbo”. Van de 225 respondenten is 17% het zeer eens en en 46% het hiermee eens. Zo’n 33 % is het oneens en 45 zeer oneens. Stelling: “Er is een goed beleid voor zorgleerlingen op onze school”.
10.1006
6/7
Van de 233 respondenten is 12% het daarmee zeer eens en 56% mee eens. Zo’n 28% is het niet eens en 3% zeer oneens.
Voorwaarden voor goed onderwijs Tijd, professionalisering, vervanging, het vereiste opleidingsniveau zijn belangrijke voorwaarden voor goed onderwijs. Stellingen laten de volgende resultaten zien. Stelling: “Docenten in het vmbo hebben bij ons allemaal het vereiste opleidingsniveau”. Van de 231 respondenten is 7% het zeer eens en 27%eens. Oneens is 52% en zeer oneens is 14%. Samen zegt 67% dat docenten niet het vereiste opleidingsniveau hebben. Stelling “Docenten krijgen bij ons voldoende tijd het onderwijs voor te bereiden”. Van de 233 respondenten is nog geen 2% het hier zeer mee eens en 35% is het eens. Zeer oneens is 20% en oneens is 44%. Stelling “Docenten hebben voldoende eigen middelen waarmee ze activiteiten kunnen opzetten. Van de 233 respondenten is nog geen 2% het hier mee zeer eens en 31% is het eens. Zeer oneens is 14% en oneens is 54%. Stelling “Docenten volgen voldoende gerichte scholing”. Nog geen 1% van de 229 respondenten is het daar zeer mee eens en 35% is het eens. Zo’n 56% laat weten het hier oneens mee te zijn en 9% zeer oneens. Stelling “Als een docent ziek is, komt er een vervanger”. Van de 230 respondenten beantwoord een kleine 7% zeer mee eens en 40% eens. Zo’n 41% is het oneens met de stelling en 13% zeer oneens.
10.1006
7/7