Algemene informatie betreffende laboratoriumanalyses. Deze webpagina's tonen de belangrijkste analyses die kunnen worden aangevraagd in het klinisch laboratorium Somedi, Liersesteenweg 267, 2220 Heist-op-den-Berg. De informatie is voornamelijk bestemd voor artsen en verplegend personeel. Bovendien vindt u er tevens een overzicht van alle tubes die verkrijgbaar zijn. Neem contact op met het laboratorium via telefoonnummer 015/258989 voor bijkomende informatie.
Aanvragen van laboratoriumanalyses en het afnemen van stalen
Algemene richtlijnen voor het opstellen van een aanvraag voor laboratoriumonderzoeken Opdat de patiënt terugbetaling zou kunnen genieten bij de mutualiteit dienen volgende inlichtingen vermeld te worden op het aanvraagformulier (Koninklijk Besluit van 27/12/1979, Verordening van 18/02/1985 en Koninklijk Besluit van 09/12/1994): 1 . Naam, voornaam, adres, geboortedatum en geslacht van de patiënt (de geboortedatum wordt eveneens gebruikt als dossiernummer van uw patiënt) 2. Naam, voornaam, adres en volledig RIZIV-identificatienr. van de geneesheer die voorschrijft. 3. Datum van het voorschrift, datum van afname en handtekening van de geneesheer die voorschrijft 4. Iedere analyse dient afzonderlijk aangevraagd (aangestipt) te worden (cfr.informatiepagina “Tips om het scannen vlot te laten verlopen”) 5. "De klinische gegevens mogen nooit ontbreken op het voorschrift voor uitvoering van een analyse met diagnoseregel. ( .. ) Het is de verantwoordelijkheid van de voorschrijver deze gegevens kenbaar te maken." (KB van 09/12/1994). 6. Een vignet van de mutualiteit Analyses, die niet vermeld worden op het aanvraagformulier, kunnen aangevraagd worden onder de rubriek andere analyses. Aantal af te nemen buizen; soorten buizen voor bloednames In het klinisch laboratorium worden de analyses uitgevoerd op zo weinig mogelijk biologisch materiaal, vaak niet meer dan enkele microliters. Daartegenover staat dat 1 mL bloed minder dan 0.5 mL serum of plasma levert. Bovendien moet een monster meestal worden verdeeld over verschillende afdelingen van het laboratorium, moeten analyses soms worden herhaald en hebben analysetoestellen een dood volume. Daardoor is het af te nemen volume bloed altijd groter dan wat effectief wordt verbruikt bij een analyse. Om praktische redenen is op deze webpagina's, bij de individuele analyses op bloed, meestal "1 buis" als minimum aangegeven, wat een gewone vacuum buis kan zijn of een buis met gereduceerd vacuüm (pediatrie). Voor andere lichaamsvochten is het minimum aangegeven in milliliters (mL) of gram. Wanneer meerdere analyses zijn aangevraagd, mag het globaal vereiste volume niet worden berekend door optelling van die afzonderlijke volumes of buizen. Een goede duimregel is dat een tweede buis van dezelfde kleur moet worden afgenomen wanneer meer dan 20 analyses zijn aangevraagd voor dat type buis (10 analyses voor de buizen met gereduceerd vacuüm). Voor sommige analyses is steeds meer dan 1 tube vereist, en dat wordt dan ook expliciet aangegeven, zowel bij de afzonderlijke analyses op deze webpagina's als op het aanvraagformulier. Welke type bloedbuis moet worden afgenomen? Zie daarvoor deze website of ook de aanvraagformulieren waarop is aangegeven welke type buis nodig is voor welke analyse. Bij boorlingen en zuigelingen is een veneuze bloedname met het vacuümsysteem vaak moeilijk. Een licht blauwe buis (=citraat) moet hoe dan ook volledig worden gevuld! Vacuümbuizen kunnen
worden ontstopt en gebruikt om bloed rechtstreeks op te vangen, maar dan moeten de buizen zorgvuldig terug worden afgestopt. Zorg dat de stop op de juiste buis terecht komt, aangezien de stopkleur wordt gebruikt in het laboratorium om een type buis te identificeren. Verwisseling van stoppen kan tot foute resultaten leiden.
Transport van stalen naar het laboratorium Het is steeds van groot belang de patiëntstalen zo snel mogelijk naar het laboratorium te transporteren. Vooreerst kunnen de analyses pas worden opgestart nadat de stalen in het laboratorium zijn ontvangen. Bovendien zijn lichaamsvochten instabiel: door allerlei processen, die starten vanaf het ogenblik van de afname, treden significante veranderingen ("artefacten") op die maken dat de samenstelling van het lichaamsvocht afwijkt van de "in vivo" samenstelling. Sommige artefacten kunnen worden afgeremd door afkoeling, andere worden versneld door afkoeling! De enige goede uitweg is de stalen zo snel mogelijk in het laboratorium te krijgen. Vanuit Somedi is een ophaaldienst georganiseerd, die in de voormiddag en in de namiddag de stalen aan de praktijken van de huisartsen komt ophalen en zo snel als mogelijk naar het labo brengt. Uitzonderlijke voorzorgen kunnen nodig zijn om de stabiliteit van de te analyseren componenten te verzekeren. Daar wordt steeds de aandacht op getrokken op het aanvraagformulier. De juiste werkwijze is te vinden in de individuele analysefiches elders op deze website, maar de meest voorkomende procedures worden hier op een rij gezet: Transport in ijs: Ammoniak: Afname dient bij voorkeur op het labo te gebeuren. Patiënt mag 1 uur voor de bloedname niet roken (foutiefverhoogde waarde). Buis goed vullen (minimaal luchtcontact). Centrifugeer zo snel mogelijk af. Interferentie door hemolyse. Plaats het staal in een afgesloten tube onmiddellijk op ijs. Plasma slechts 3 uur stabiel bij 4°C. Indien het staal verzonden wordt, dient men het staal af te draaien en het plasma diep te vriezen. Afschermen van licht (bv. voor porfyrines): wikkel aluminiumfolie rond de container Transport op 37°C (bv. cryoglobulines): in de praktijk is het beter de bloedname in het laboratorium zelf te laten uitvoeren. Indien dat niet mogelijk is: neem het staal af in een verwarmde buis (37°C). Houd het staal in de vuist, of beter nog onder de oksel, en breng het onmiddellijk naar het labo. Bij transport van het labo moet vooral worden vermeden dat de stalen aan te hoge temperaturen (> 30°C) worden blootgesteld. Optimaal voor scheikundige analyses is de lichaamsvloeistoffen diepgevroren versturen. Cellulair materiaal (bv. totaal bloed) mag nooit worden bevroren en kan best op kamertemperatuur (idealiter 20-21°C) worden gehouden. Eventuele bijzondere voorzorgen zijn aangegeven in de analysefiches elders op deze website.
Pre-analytische variatie: van afname tot net vóór bepaling Laboratoriumonderzoeken worden aangevraagd om de diagnose te stellen van een ziekte, om het verloop te volgen, om ziekte op te sporen bij (schijnbaar) gezonde personen. Ziekte is evenwel niet de enige oorzaak van abnormale laboratoriumresultaten. Er zijn een aantal afwijkingen die wijzen op een "normale" fysiologische verandering, die bij iedereen voorkomt in bepaalde omstandigheden. Bij iedereen stijgt de glucose concentratie in het bloed na een maaltijd, en komt buiten de referentiewaarden te liggen voor de nuchtere glycemie, zonder te wijzen op een pathologie... Men noemt deze afwijkingen die een rol spelen zonder naar een pathologie te verwijzen "preanalytische variatie". Deze variatie kan een gevolg zijn van verschillende mechanismen: 1 Fysio(patho)logische veranderingen bij de patiënt 2 Veranderingen tijdens de staalname 3 Veranderingen tussen de staalname en het uitvoeren van de analyse Tenslotte kunnen bepaalde substanties aanwezig zijn die de analyses storen, zoals geneesmiddelen.
1. Fysio(patho)logische factoren die laboratoriumresultaten kunnen beïnvloeden 1.1. Referentiewaarden Het is belangrijk te bedenken dat de gebruikte referentiewaarden opgemaakt zijn voor een bepaalde populatie, en dat die dus niet kunnen worden toegepast bij een individu dat niet tot die populatie behoort. Verschillen in bv.geslacht en leeftijd kunnen zich weerspiegelen in andere referentiewaarden. In de analysefiches worden, waar relevant, de referentiewaarden opgesplitst volgens geslacht, leeftijd en soms ook andere factoren. De bron van de referentiewaarden wordt ook vermeld. 1.2. Dieet 1.2.1. Effect van voedselinname Het is duidelijk dat substanties die geabsorbeerd worden uit voedsel na een maaltijd in hogere concentratie in het bloed aanwezig zijn dan bij nuchtere personen. Andere substanties, die gebruikt worden bij het metabolisme (fosfaat), of veranderen tengevolge van het metabolisme (kalium), zullen dalen. Suiker komt binnen de twee uur na een maaltijd terug tot de basale waarde. Triglyceriden kunnen verhoogd blijven tot 8 uur na een vetrijke maaltijd. Al deze complexe veranderingen maken het evalueren van de resultaten moeilijk, en het is dan ook beter alle bloednames nuchter te doen. Koffie (caffeïne) verhoogt de concentratie van glucose, vetten, adrenaline, cortisone, 5-HIAA, enz. Het is geweten dat veel soorten fruit en groenten (bv. bananen) een verhoging van 5-HIAA veroorzaken. 1.2.2. Effect van langdurig vasten Bij langdurig vasten (bijvoorbeeld meer dan 24 uur) treden significante veranderingen op. Men ziet bijvoorbeeld een stijging van het plasma bilirubine, daling van eiwitten, vetten, kalium en magnesium. Ook de verschillende hormonen veranderen (stijgen of dalen). Cholesterol kan stijgen of dalen bij vasten... 1.3. Ritmische veranderingen 1.3.1. Gedurende de dag Diurnale veranderingen staan meestal onder invloed van de hypothalamus-hypofyse. Ze zijn het meest opvallend bij endocrinologische testen: zowat alle hormonen vertonen cyclische veranderingen gedurende de dag. Bovendien worden hormonen meestal in "spikes" gesecreteerd, zodat zeer snelle veranderingen kunnen optreden. De andere substanties (niet-hormonen) vertonen weinig variatie in de loop van de dag. Van zure fosfatasen (hoger in de namiddag) en van ijzer (hoger 's morgens) is geweten dat ze veranderingen ondergaan. 1.3.2. Menstruele cyclus Uiteraard volgen de geslachtshormonen de menstruele cyclus (of omgekeerd). Maar ook andere produkten kunnen wijzigingen ondergaan in de loop van de maand: cholesterol is tot 20 % lager in de luteale fase, bijnier steroïden en catecholamines zijn hoger na de ovulatie. Prolactine en parathyroïd hormoon zijn het hoogst op het ogenblik van de eisprong.
1.3.2. Jaarlijkse schommelingen Vitamine D en caroteen zijn afhankelijk van de hoeveelheid zonlicht, maar ook andere produkten kunnen schommelingen ondergaan tijdens het jaar. Mogelijk is dat een gevolg van veranderende voedingsgewoonten in de loop van het jaar, maar er is ongetwijfeld ook een endogene regulatie van een aantal substanties. Men weet dat oxalaat stijgt in het voorjaar en de voorzomer (aardbeien?). TSH stijgt meer na toediening van TRH in de zomer.
Deze wijzigingen tijdens het jaar zijn meestal beperkt, en zijn vaak kleiner dan de variaties gedurende de dag. 1.4. Inspanning, stress en ziekte 1.4.1. Houding Men kan de rechtstaande houding moeilijk een "inspanning" noemen, maar het effect op de laboratorium resultaten is niettemin belangrijk. Bij rechtstaande houding stijgt de hydrostatische druk in de onderste ledematen, is er minder terugkeer van extra-vasale vloeistoffen naar de vaten, en ziet men dan ook relatieve hemoconcentratie van 5-10 %. Eiwitten blijven in de bloedvaten, en men ziet een verhoging van eiwitten en eiwitgebonden substanties (vetten, geneesmiddelen, calcium, ijzer, steroïden en schildklierhormonen, en natuurlijk ook de cellen in het bloed). Vermindering van het intravasculair volume veroorzaakt veranderingen van de hormonen die instaan voor de volumeregeling. 1.4.2. Inspanning Bij inspanning komen een aantal bestanddelen uit de spieren extracellulair terecht. Bij zware, langer durende inspanning komt men tot anaërobe glycolyse met produktie van lactaat. Urinezuur stijgt (verminderde renale uitscheiding). Spierenzymes zijn gestegen (CK, LDH, AST(GOT)). Frequente, hevige inspanning doet de hormonenspiegels veranderen: bij vrouwelijke marathonlopers ziet men verminderde produktie van gonadotrofines, met een daling van de geslachtshormonen. 1.4.3. Acute ziekte Bij acute stress ten gevolge van ziekte is er een stijging van de "stress-afhankelijke" hormonen zoals glucocorticoïden, ACTH en catecholamines. Andere hormonen dalen: gonadotrofines, aldosterone, TSH, T3. LDL-cholesterol zakt tot 40 %. Uiteraard is er stijging van de "acute fase eiwitten" zoals CRP, haptoglobine en fibrinogeen. Er zijn (zeer) uitgebreide lijsten bekend met het effect van ziekten op laboratoriumonderzoeken. 1.4.4. Mentale stress Bij sommige psychiatrische ziekten bestaan er allerhande hormonale afwijkingen (waarschijnlijk ten gevolge van de veranderde concentraties aan neurotransmitters in de hersenen). Ontwenningsverschijnselen (na alcoholisme of drug verslaving) gaan gepaard met veranderingen in de laboratorium resultaten. Bij patiënten die opgenomen worden voor coronarografie liggen de HDLcholesterol-waarden significant lager (ten gevolge van stress?). 1.4.5. Zwangerschap Vergroting van het extracellulair volume veroorzaakt een daling van eiwitten, eiwitgebonden bestanddelen, cellen. Ook renine en aldosterone dalen. Schildkliertesten zijn moeilijk interpreteerbaar door stimulatie van de schildklier door HCG en TBG. Sommige substanties worden door de placenta aangemaakt, en komen in de moederlijke circulatie: alkalische fosfatasen en CK-BB. 1.5. Geneesmiddelen Geneesmiddelen kunnen in vivo effecten genereren, en dus de concentraties van een aantal fysiologische parameters doen veranderen. Anderzijds kunnen geneesmiddelen in vitro interferenties veroorzaken bij de analyse van fysiologische parameters. Deze effecten van geneesmiddelen op laboratoriumtesten zijn beschreven, en lijsten met interferenties zijn gepubliceerd. Bij het interpreteren van ongewone uitslagen is het zeker aangewezen de medicatie van de patiënt na te kijken. 1.6. Roken Roken heeft een effect op verschillende laboratoriumtesten (o.a. door de actie van nicotine): glucose, adrenaline en catecholamines stijgen. Groeihormoon kan tot 10 x stijgen na het roken van een sigaret. Uiteraard stijgt ook de concentratie CO-hemoglobine
2. Veranderingen tijdens de staalname 2.1. De oorsprong van het staal Bloed afgenomen in de slagader, de haarvaatjes, de aders heeft een verschillende samenstelling. Bij goede doorbloeding lijkt capillair bloed op arterieel bloed, bij slechte doorbloeding op veneus bloed. Bij zijn passage door de capillairen geeft het bloed voedingsprodukten af aan de weefsels (glucose, zuurstof), en neemt afvalprodukten op (lactaat, ammoniak). Bij slechte doorbloeding wordt er meer glucose en zuurstof onttrokken, meer lactaat en ammoniak toegevoegd. Over het algemeen is veneus bloed evenwel vergelijkbaar met arterieel bloed voor de meeste substanties. 2.2 Effect van knelband Gebruik van de knelband bij bloedname veroorzaakt hemoconcentratie, met stijging van lactaat, ammoniak. 2.3. Intraveneuze vloeistoffen Bloed afgenomen aan dezelfde kant als een intraveneus infuus is meestal bijbesmet met toegediende vloeistoffen en mag niet gebruikt worden. Bloed mag afgenomen worden via een intraveneuze catheter doch men verwijdert eerst een hoeveelheid bloed, minstens gelijk aan het volume van de catheter. Deze techniek is geschikt voor de meeste chemische en hematologische onderzoeken. Geneesmiddelen die worden toegediend via de catheter worden evenwel moeilijk verwijderd, en stollingstesten zijn vaak waardeloos omwille van de spoortjes heparine die achterblijven. 2.4. Hemolyse Hemolyse kan een gevolg zijn van turbulenties bij de bloedname, en komt vaak voor bij afname via catheter. Bij hemolyse worden intracellulaire bestanddelen vrijgemaakt (LDH, kalium, magnesium, fosfaat). Het vrijgekomen hemoglobine interfereert bij veel fotometrische analyses. 2.5. Bewaarmiddelen en antistollingsmiddelen Bewaarmiddelen (voor urine) en antistollingsmiddelen (voor bloed) kunnen de oorzaak zijn van allerhande problemen: bepaalde substanties moeten afgenomen op een bepaald bewaarmiddel of antistollingsmiddel, andere mogen niet op die manier afgenomen worden. Consulteer de aanvraagformulieren en/of de analysefiches ! 2.6. Verkeerde identificatie Verkeerde identificatie van de patiënt is de belangrijkste foutenbron bij laboratoriumonderzoeken. De kans op fouten kan verminderd worden door alle buizen te identificeren en de identiteit van de patiënt te controleren voor de bloedname (zie ook hoger).
3. Veranderingen na de bloedname 3.1. "Pocket syndroom" De naam komt van de praktijk van sommige geneesheren die het bloed afnemen, in hun zak stoppen, ermee rondlopen, het staal vergeten, 's anderendaags terugvinden, enz. Bij langdurige bewaring op kamertemperatuur ziet men een stijging van ammoniak, lactaat, renine, en een daling van catecholamines. Glucose wordt verbruikt (3-5 % per uur in een groene of rode buis). Nadat glucose volledige verbruikt is, lekken de intracellulaire bestanddelen naar buiten (LDH, AST (GOT), kalium, magnesium), en stijgt fosfaat (omzetting van ATP naar ADP). Bij bewaring in de koelkast wordt de glycolyse geinhibeerd, maar het verbruik van ATP veroorzaakt een snelle stijging van kalium, fosfor, LDH, AST, magnesium. 3.2. Conditionering en transport van het staal Bloed, en andere lichaamsvochten, zijn niet stabiel. Sommige substanties worden snel afgebroken, van andere neemt de concentratie toe na de afname. De beste methode om scheeftrekkingen te voorkomen is het lichaamsvocht zo snel mogelijk laten analyseren. Voor sommige parameters zijn daarenboven bijzondere maatregelen vereist, bv. het staal onmiddellijk in ijswater plaatsen en op die manier naar het laboratorium brengen (bv. ammoniak). De betreffende instructies staan op het aanvraagformulier en in de analysefiches op deze website. 3.3. Veranderingen bij patiënten met bloedziekten. 3.2.1. Verhoogd aantal bloedplaatjes Bij het stollen van bloed komt kalium vrij uit de bloedplaatjes. Per 100 x 10^9 plaatjes/L ziet men een stijging van kalium met 0,1 mmol/L. 3.2.2. Verhoogd aantal witte bloedcellen Witte bloedcellen zijn metabool veel actiever dan rode bloedcellen, verbruiken meer suiker, en bij zeer hoge leucocytose (meer dan 500 x 10^9/L) valt de glucoseconcentratie binnen het uur. Bij hoge lymfocytose (meer dan 200 x 10^9/L) veroorzaakt heparine cellyse met stijging van kalium.