gg
170
AïjèHSCHe TOLK
L . C IDesfeiieiik
LTJÈHSCHB
TOLK
ATJEHSCHE TOT LIJST DER MEEST VOOEKOMENDE WOO] E N E N K E L E SAMENSPRAKEN
DOOE
L. C. W E S T E N E N K CONTROLEUXt
BIJ
HET
BlN NENLANDSCH
's-GRAVENHAGE M A R T I N U S NIJH( 1903
BESTUUR
BOEK-, COURANT-
EN S T E E N D R U K K E R I J G. J . T H I E M E ,
NIJMEGEN.
VOORWOORD.
Bij liet samenstellen van dit boekje is het — zooals dadelijk uit de inhoudsopgave blijken kan — niet het doel geweest, eene algemeene woordenlijst, hoe beknopt ook, te geven. Gedurende den tijd, dat ik i n het Gouvernement
Atjeh en Onderhoorigheden geplaatst was,
bleek mij, dat velen, vooral officieren, het zeer betreurden, dat
er geen beknopt
meest voorkomende
HoUandsch-Atjèhsch lijstje der
Atjèhsehe woorden, in handigen
vorm, bestond, waarmede zij zich buiten, te velde, zouden kunnen redden. W e l is er een Atjèhsch-Hollandsch woordenboek van den Oud-Resident K. F. H. van Langen, doch een HoUandsch-Atjèhsch woordenboek bestaat niet, is tenminste niet bekend of in gebruik, zoodat het voor beginners uiterst lastig is het meest noodige dezer vrij moeilijke taal te leeren. Hun hierin behulpzaam te zijn, is het doel van dit boekje. Het spreekt van zelf, dat de bekende werken van Dr. C, Snouck Hurgronje, o. a. „De Atjèhers* en „Atjèhsehe taalstudiën" (Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen, deel X L I I aflevering 2 en 3) door mij geraadpleegd zijn; de hoofdstukken betreffende
de uitspraak der medeklinkers en klinkers
heb ik nagenoeg woordelijk uit het laatste opstel overgenomen, aangezien veranderingen tekort zouden doen aan de groote duidelijkheid. De Atjèhsche schrijver van pasgenoemden geleerde gaf mij de eerste lessen in zijne taal; deze man was uit den aard der zaak geheel vertrouwd met de hier gevolgde schrijfwijze
van zijnen meester
en prees die hoog als
duidelijk en juist; mijzelf bleek dat later ook en is m. i . een beter weergeven van het Atjèhsch niet denkbaar, hoe vreemd in enkele opzichten deze schrijfwijze den beginner ook schijnen moge. Duidelijkheidshalve of waar ik het van belang achtte, plaatste
ik hier en daar Maleische woorden naast den
Hollandschen tekst; de meeste Europeanen toch die in Atjèh verblijven zijn de Maleische taal reeds min of meer machtig. L. C. W E S T E N E N K . DEVENTER, 12 October 1903.
INHOUDSOPGAVE. Pag. I.
UITSPRAAK.
Medeklinkers Klinkers II.
9 11
HET MENSCHELIJK LICHAAM
13
III.
FAMILIEBETREKKINGEN
15
IV.
HET PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
V. VI.
16
D E MEEST VOORKOMENDE WERKWOORDSTAMMEN . DE
MEEST
VOORKOMENDE
BIJVOEGLIJKE
. 18
NAAM-
WOORDEN EN BIJWOORDEN VIL VIII. IX. X. XI.
AANWIJZENDE EN VRAGENDE VOORNAAMWOORDEN
22 . 24
TELWOORDEN
25
TIJDSBEPALINGEN
26
WINDSTREKEN
27
DIEREN
28
HUIS EN HOF
30
XIII.
T E WATER
32
XIV.
SAMENSPRAKEN.
XII.
Buiten In de gampöng XV.
33 36
INLANDSCH BESTUUR IN DE AFDEELING GROOT-ATJEH
(Overgenomen uit den Reg. Alm.)
41
UITSPRAAK. Medeklinkers. * Dit Arabische teeken (hamzah) stelt den medeklinker voor, waarmede lettergrepen aanvangen, die i n Europeesche talen ten onrechte met eenen klinker heeten te beginnen; hij ontstaat door uitstrooming van lucht na plotselinge opening der stemspleet. In onze taal komt hij alleen in het begin en i n het midden van woorden voor en wordt in ons spelsysteem in het begin van woorden (bijv. u u r , eigenlijk ' u u r ; a l , eigenlijk *al) geheel genegeerd, in het midden soms met een trema aangeduid (geëerd = gebeerd). In Inlandsche talen komt hij ook aan het einde van woorden voor, waar bij dikwijls uit eene oorspronkelijke k is ontstaan, bijv. a n e n ' , kind — ba*, boom. Om den lezer niet noodeloos met ongewone teekens te vermoeien, hebben wij de aan het begin der woorden weggelaten, en dus niet ^aneu*, maar aneu* geschreven. i
b Ongeveer als bij ons; aan het einde van lettergrepen vooral zacht uittespreken, als in het Engelsche c a b , niet als ons: i k heb, dat feitelijk i k h e p luidt. d Iets fijner dan de onze, met de punt der tong gevormd.
10 dj en tj
A l s i n het M a l e i s c h .
g
A l s de Fransche g i n gant.
h
A l s bij ons, m a a r
grepen
duidelijk,
ook op het
einde v a n letter-
hoewel zacht, uittespreken. I n com-
binaties als ph, dh, th, Ih, bh, w o r d e n beide m e d e k l i n k e r s duidelijk
gehoord,
onthalzen,
ongeveer
dolhuis,
als i n ons
ophakken,
wanneer m e n respectievelijk
o, on, en do o n u i t g e s p r o k e n l a a t . en w
A l s de A r a b i s c h e of M a l e i s c h e h a l f k l i n k e r s
(de w dus als i n het Engelsch), niet als onze j en w. Tc A l s de onze. I
A l s de Fransche of A r a b i s c h e l, n i e t als de vette
H o l l a n d s c h e , Engelsche of Zwitsersche. m
A l s bij ons, maar meestal meer n a s a a l .
«
Fijner dan de onze, met de p u n t der t o n g g e v o r m d .
Eene door ongeoefende woord
gesproken
»
H o l l a n d e r s aan het e i n d van een
klinkt
den
Atjeher
als ng i n de
ooren. ng
A l s i n : brengen.
nj
A l s gn i n het F r a n s c h e o i g n o n.
p
A l s de onze.
r
B i j de Benedenlanders zacht g e b r o u w d .
i>
1
B i j n a als de E n g e l s c h e th i n t h i n k, echter meer
boven i n den m o n d gedeeltelijk gevormd door d r u k k i n g met het voorste gedeelte (niet a l l e e n met de punt) tong
tegen
het
gehemelte,
boven de tandwortels.
der In
vreemde w o o r d e n die het A t j è h s c h overneemt, vervangt deze k l a n k de g; v r e e m d e l i n g e n hooren er d i k w i j l s eene t uit. t
Fijner dan de onze, g e v o r m d door d r u k k i n g m e t
11 de punt der t o n g tegen wortels der tanden. De
het
gehemelte,
dichtbij
de
genasaleerde * schrijven wij, evenals de A t j è h e r s
in het A r a b i s c h schrift, met c^; o e ë t (eigenlijk - o e ë t ) t
wrijven, s c h u r e n ; c o e ë t ,
inslikken.
Klinkers. a
I n open lettergrepen als i n ons (ja, i n door
klanken
geslotene
geslotene
als
neus-
bijna als i n ons r a a m , i n andere
in k a t ,
met
d i e n verstande,
dat deze
laatste k l a n k , vooral waar hij den k l e m t o o n heeft, wijls zeer l a n g w o r d t eu
Gelijkt
het
dik-
aangehouden.
meest
op den Soendaschen k l i n k e r ,
dien men aldus schrijft, n i e t op onze eu. B i j het u i t s p r e k e n van den k l i n k e r blijven de l i p p e n i n h a r e n n a t u u r l i j k e n stand,
komen vooral niet
naar v o r e n ; de afstand dei-
mondhoeken w o r d t eer grooter dan k l e i n e r . D e tanden blijven
gesloten,
medeklinker rug
der
en
door
af)
of (dit h a n g t van den voorafgaanden door een n a u w reetje gescheiden.
t o n g worde d i c h t bij het gehemelte deze
De
gebracht,
enge r u i m t e l a t e m e n n u u i t de k l e i n s t
mogelijke o p e n i n g der stemspleet een r e g e l m a t i g e n luchtstroom u i t . Ongeoefenden mogen daarbij trachten, den H o l l a n d s c h e n eu-klank te voorschijn te brengen. Is de v e r h o u d i n g der organen
correct,
dan
z a l die p o g i n g m i s l u k k e n , m a a r
de A t j è h s c h e eu. g e v o r m d w o r d e n . In l e t t e r g r e p e n zonder k l e m t o o n is het v e r s c h i l tusschen deze
eu
en
onze
zoogenaamde
stomme
e nauwelijks
hoorbaar, dus i n t e u b i ë t ( u i t g a a n ) k l i n k t die eu bijna als onze e i n b e g i n . V o l g t op eu eene ë (hierover straks) zooals i n 1 h e u ë,
12 dan wordt als van zelf tussehen die beiden een klank gehoord, die het midden houdt tussehen eene zacht uitgesproken Hollandsche g en eene zacht gebrouwde r. Euë, en ook eu wanneer dit den klemtoon heeft (vooral na nasalen) komt vaak met Maleisch a overeen: o et e u ë n wildernis, m e n ' kind, p i n e u n g betel (Mal. h o e t a n , m a , p i n a n g ) . 5
è In opene lettergrepen als in p è r e, in geslotene als in p e t of b e n. Met de vluchtige ë er achter (èe) ongeveer als het plat Hollandsche h è j e ? voor: h e b t g ij ? Dit èë beantwoordt veelal aan oe of au in verwante talen: 1 h è ë, Jav. t ë 1 o e, drie; o e l è ë , Mal. Jav. o e 1 o e, hoofd. é
Als in z e e , z e e p , b e e n .
e Als onze „stomme e" [wel weergegeven door e] wanneer die door bizondere omstandigheden geaccen tueerd of gerekt wordt, bijv. wanneer men zegt: „begonnen, niet gegonnen", of wanneer iemand, wien het gezochte woord nog niet te binnen geschoten is, al nadenkend het lidwoord deeee gerekt uitspreekt. ë Deze zeer vluchtige klinker komt alleen als nagalm na de klinkers eu, è, i, oe, b voor en is ongeveer gelijk aan de laatste e's in v r i j e n , h a r m o n i e ë n . Tussehen die ë en de daaraan voorafgaande klinkers wordt als van zelf een overgangsklank gehoord, welks karakter afhangt van dat des voorafgaanden klinkers. * Als onze ie in d i e en z i e t , nooit als i in p i t ; ie als ons ie'è in h a r m o n i e ë n . ï Evenals ë een zeer vluchtige vocaal, alleen voorkomende in de laatste lettergreep van woorden, die op h eindigen. Hij kan een nagalm vormen na alle klinkers
1?. behalve i , è, é: b a g a ï h , b o e n g k ö ï h. De c o m b i n a t i e ïh
vervangt
de sluit-s van verwante talen, 1 e u p a ï h ,
Mal. lêpas; t r ö ï h , Mal. t r o e s . oe A l s bij ons. I n oeë w o r d t tussehen oe en e' v a n zelf een zachte w g e h o o r d ; denzelfden o v e r g a n g s k l a n k hoort men i n oea, oei, oeé, oeè. o I n open l e t t e r g r e p e n als i n z o o , i n geslotene als i n E n g e l s c h b o a t, of waar de sluiter nasaal is, als i n home. ö
In
of het
opene
lettergrepen
Fransche
s o r t,
als i n het E n g e l s c h e
meestal
gerekt.
nor
I n geslotene
als i n ons p o t en k o n . D e c o m b i n a t i e bë (in s o m m i g e dialecten
en d i k w i j l s
overeenkomende
met M a l e i s c h i, bijv. d r ö ë of d r b j =
diri; p e u t 6 ë
of
dj u i t g e s p r o k e n
peutöj
=
pëti;
binöë
=
bini) k l i n k t
als p l a t H o l l a n d s c h : m ö w e ? v o o r : m o e t e n Vooral
na
nasalen
komt
=
boekbn,
tanah;
wij?
b d i k w i j l s met M a l e i s c h a
overeen: n g 6 n , M a l . d ë n g a n ; t a n ö h
ongeveer
roemöh
t e u m on = t ë m an; =
roemah
m a a r ook
boekan.
u. Het menschelijk lichaam. mensch, o e r e u ë n g man (mannelijk), a g a m v r o u w (vrouwelijk), i n ö n g l i c h a a m , badan, a n g g o t a vel, koeiét hoofd, o e l è ë
hersens, oeta ' hoofdhaar, boe*o^ o f ö* oog, m a t a voorhoofd, d h ö ë wenkbrauw, boelèë k e u n è n g oogharen, boelèë mata 5
u oogappel, aneu* mata neus, idöng neusbeen, böh idöng knevel, m i t è wang, miëng oor, gloenjöng, gloenjoeëng oorlel, toepöng, z e l d e n : tjoepong lip, bibi mond, babah tand, gigöë kies, geuheum tong, lidah kaakbeen, toeleuëng djoengka baard, baö* kin, keuëng hals, takoeë adamsappel, haleuköm nek, koedö* schouder, bahö borst, dada biceps, bbh t apai, böh piti'ang arm, t apai elleboog, thingkèë pols, aweuë* djarbë hand, djarbë vingers, aneu " djaröë dnim, inöng djarbë wijsvinger, toenoenjö* middelvinger, radja djaröë ringvinger, djaröë manéh pink, geuliti*, giti* vingergeledingen, atöt nagel, goekèë muis van de hand, phét h
h
h
5
*) =
vlak gedeelte van de hand, tapa* het roode vleesch onder de nagels, tMrat goekèë zijde, (flank van het lichaam), lhöng hart, djantöng lever, até nieren, limpah longen. t o e ë b bloed, darah manneborsten, iè* vronweborsten, möm melk, ië abin buik, pröt navel, poet at rib. toeleuëng roet ö* schaamdeel (na.), böh idem (vr.), poekbë, bröt billen, bbh poenggöng aars, loebö, doebo aarsopening, bingkè loebo been. gaki dij. pha knie, teu*5t scheenbeen, toeleuëng gatMën ") kuit, beutéh voet, gaki teenen, aneu* gaki enkel, (buitenkant), g o e t ö ' gaki idem, (binnenkant), g o e t ö ' moeda leven, oedeb dood, maté uitwerpselen, è* h
h
h
„arm been", omdat het geen vleesch rijk is.
15 III.
Familiebetrekkingen '). bloedverwant, waréh kind, aneu* zoon, aneu* agam, t i g a m en t inja* (alle in den 3e persoon); gam, agam en nja* (in den 2e persoon) dochter, aneu* inöng, t i nöng, en tMnja* (alle in de 3e persoon); inöng,nja* tjoet (in de 2e persoon) vader, koe, toe, doe, ajah (beleefder), oereuëng tjhi* (niet in den 2e persoon) moeder, ma*, ma, nja* grootvader, en oudooms, nè*, nè*ajah, nè*tjhi* grootmoeder en ondtante's, nè*, nè* wa*, nè* téh, mpèë. oudere broeder van vader of moeder, koe wa, ajah wa, ajah ngah jongere idem, ajah tjoet, ajah moeda, ajah dé* oudere zuster van vader of moeder, tjoet wa, tjoet ma, ma* rajeu*, ma* wa jongere idem, ma* tjoet, ma* dé* oudere broer, tjoet bang, abang, tjoet lém, dalem h
h
h
pö lém, ) adoeën (in den 3e persoon) oudere zuster, tjoet da, da. a, pö da, da pö. jongere broeder of zuster, adöë (alleen in den 8 persoon), adé* en dé* kleinzoon, —dochter, tjoetjö (in den 2e en 3e persoon), nja* (2e persoon) stiefvader, patjoeën stiefmoeder, ma oej schoonvader, —moeder, toean (in den 3e persoon); in den 2e persoon noemt bv. de man hen zooals zijne vrouw hen noemt schoonzoon, —dochter, meulintèë (in den 3e persoon); in den 2 persoon wordt gewoonlijk de naam genoemd kinderen van broeders of zusters of van volle neven en nichten, keumoeën broeder of zuster (Mal. s a u . d a r a of s o e d a r a ) thèëdara man (echtgenoot), laköë vrouw (echtgenoote), proemöh, binöë a
e
e
) Volledigheidshalve zijn hier ook opgenomen enkele plaatselijk of weinig gebruikte benamingen, voorkomendein „De Atjehers" door Dr. Snouck Hurgronje, deel I pag.504 v.v. ') Zoo is ook de naam van den bekenden panglima der, 22 moekims, die zich eenige dagen geleden onderworpen heeft.
16
IV.
Het persoonlijk Als voorvoegsel gehecht VnTTi. VOLLE
vm>» VORM.
a
w
e
r
a
k
stammen
n
w
0
0
r
d
e
n
i
e
n
van a
c
c
e
n
t
verliezend.
ik ) (grof) , (beleefd doch niet nederig) , (beleefder en nederiger) , (nederig,tegenover een meerdere) gij ) (grof) (beleefder) „ u (zeer beleefd, ook tegen meerderen) . . . n ) (grof) , (beleefd) „ (zeer beleefd, ook sprekende van God, profeten, voornamen enz.) wjj (met inbegrip van den aangesprokene) . 2
2
2
wij
kèë
koe—
lön
lön—
I
oelön
lön—
J
oelön toean kah gata
oelön toean ka— ta—
dröëneu ) djih göbnjan •
neu— dji— geu—
dröëneu
neu —
s
geutanjbë ) (van g e u t a = Mal. k i t a en n j ö ë = Mal. ini) ta— 4
(met uitsluiting van den aangesprokene) . kamöë mi —, meu —; moe — (Mal. k a m i ) . (voor lipletters)
') Het gebruiken van het gepaste persoonlijke voornaam Hierop wordt in het algemeen door Europeanen te weinig inlander van zooveel belang is. Tegenover hoofden enz. verden titel. ) Voor het meervoud bestaan geene afzonderlijke vormen — duidelijkheidshalve noodig is voegt men b a n d o e m ( = alle) djih bandoem. ) D r ö ë n e u , samengesteld uit d r ö ë (Mal. d i r i ) en n e u ; *) Evenals in het Maleisch ook gebruikt in de beteekenis a
3
v
o
o
r
n
a
a
m
w
17 o
o
r
d
I
V
.
TOEPASSING.
ik steek ik loop weg
Ik weet het niet . Loop niet weg, jij Gaat gij niet?
koe-töb . . . . lon-ploeëng
Hana oelön toean-toepeuë Kah, bè* ka-ploeëng Gata, hana ta-dja'?
Zegt u het niet, Teukoe TMGara w i l niet Hij heeft al gegeten
B è neu-peugah, Teukoe TïiGam han dji-tém K a geu-padjöh
Daareven zeide Zed
Boenöë neu-kheun
Wij gelooven het niet
Geutanjbë hana tapeutjaja
Wij hebben het weggehaald Wij zijn weggeloopen
Kambë ka mi-tjö* (meu-tjö*) Kambë ka moeploeëng
s
tegenover mianaers K a n met genoeg worden aanbevolen, gelet, terwijl het toch voor onze verhouding tegenover 3en range men gewoonlijk het pers. vnw. 2e en 3e pers. door wuuiu
net uitzondering van de bizondere vormen voor „wij"; waar het lan het vnw. toe, dus bv. l ö n b a n d o e m , g a t a b a n d o e m . likwijls uitgesproken : dr ö ë n. fan „men" ( = g b b atj.). 2
18
V. De meest voorkomende werkwoordstammen ') aandoeniaanleggenKtMnggah a a n g e v e n (zie geven), djö* aanvegen, t h a m p ó h a c h t e r b l i j v e n , tinggaj afdalen, trön afdrijven, h a n j ö t a f d u w e n (afzetten), toela* afspringen, grób, teureudjön antwoorden, t " e u * ö t , djaweuëb baden ( m a n d i ) , m a n ö ë bedriegen, tipèë, teumipèë begraven, tanöm begrjjpen (weten wat), toepeuë b e k n o r r e n (schelden), t j a r ö t beproeven, t j i b e r g e n (leggen), k e u b a h bestijgen, é* bevallen, ma'aneu* bevelen, joeë beven (van koude), ijö „ (van schrik), m e u t a t a t blaffen, m e u d r o ï h braken, moetah b r e n g e n , m è , ba binnenkomen, t a m o n g
bijten, k a b d e n k e n aan, i n g a t dichtgooien, döë dobbelen, meudjoedi doodslaan, pbh m a t é doorworstelen, aróng d r a g e n (op den rug), g o e l a m „ (aan een band, kain) awih „ (in de hand), t i d j i ' „ (op het hoofd), t e u *ön „ (onder den arm), t andang d r i n k e n , djéb d r o g e n ( i u de zon), a d è ë , (over het vuur), dadeuëng z i c h d r o g e n over h e t v u u r (zooals kraamvrouwen doen), m a d e u ë n g dr\jven ( b o v e n k o m e n ) , t i m o e ë duiken, theunöm eten, p a d j ö h g a a n , dja* naar buiten gaan, teubiët g e b r u i k e n , ngoej h
h
') In het A t j è h s c h k o m e n vier verschillende klassen v a n w e r k w o o i d s t a m m e n v o o r : 1". stammen die tevens stamwoorden d. i . i n het A t j è h s c h n i e t voor o n t l e d i n g vatbaar z i j n ; 2°. stammen v a n andere woorden g e v o r m d met het invoegsel eum n a den eersten m e d e k l i n k e r , h e t w e l k soms o m phonetische redenen door het voorvoegsel meuw o r d t v e r v a n g e n ; 3°. stammen, van andere woorden met b e h u l p v a n het voorvoegsel men a f g e l e i d ; 4°. i d . met b e h u l p van het voorvoegsel peu afgeleid.
19 geven (zie aangeven), bri glimlachen, tt'injöm graven, koeëh groeten (eerbiedig), t eumbah hakken ta* , (neervellen), tjang halen, tjö* hangen gantöng „ (haken) thangköt hardloopen, ploeëng „ (heen en weer), rnoeploeëng-ploeëng helpen, bantoe hinken, meu'ingkhé hooren, leungo hopen, harab houden (vasthouden), mat „ (er op na houden), plahra houwen, t a ' huilen, mbë huisgaan (naar), wbë huren, t é w a jagen (opjagen), peulét „ (achterna] oopen), peutjrb* jaag die koe weg, ta-peutjrö* lëmo jaag die kippen weg, dat ze niet de padi opoten, ta-paröh manö*, bè*djipadjöh padé juichen, t'>oera* kennen (zie ook weten), toeri kleven, leukat klimmen, é* knippen, goenténg koken, tagoeën komen, teuka, lö* reeds gekomen, ka tf>* h
b
koopen, blöë kruipen, meuceuj kunnen (mogen), djeuët lachen, khém laden, p a t ö ë lasschen, tiiambat leenen, ngoej leeren (zie onderwijzen), meuroenöë leggen, keubah leiden (bv. van een dier), hoeë lezen (den Qoeran), beuët Koeroe*an liegen, t o e l é t liggen (neerliggen), éh liggen (voorover), doegöm, djroeb „ (op den rug) meulinleuëng „ (in hinderlaag) meu loeëm loopen, dja*. ploeëng losmaken, ploïh maken, peugèt masseeren, oeröt mededeelen, peugah meebrengen, mè, ba meegaan (volgen), tbeutet meenemen, ba mogen, djeuët naaien, tjöb aan het naaien zijn, tjcumeutjöb nemen (wegnemen), tjö* neervellen, tjang omvallen, reubah onderwijzen, peuroenoë ontmoeten, (meu)teumèë openen, boeka opiumschuiven, piëb madat u
b
20 opjagen, peulét opnemen, beu*oeët „ (en ergens heen brengen), angköt oppassen (opvoeden), plahra opsluiten, glab opstaan, beudöïh ba*éh opvaren (stroom—), moede* opvatten (oppakken), dröb overleggen, moepakat overnachten, döin pakken (zie opvatten), dröb „ (tasten), gië planten, poela ploegen, meucoeë poten, tadjö* raken, keunöng roeien (met korte riemen), keumajöh „ (met lange riemen), meudajöng roepen, heuj, höj rooken, piëb, piëb roekö* rooven, reubot, rampaïh rusten, piöh ruzie maken, moepaki' schelden, tjaröt scheren, tjoekö schieten, timba', poebeudé schommelen, ajön schreeuwen, meutjië* schreien, möë schrijven, t eumoerat schuilen, tjeuë, meutjeuë slaan, pöh elkander slaan, moepöh slaan (met een zweep), t eunoeët slaan (met een touw, doek), t e u p ö t , rampöt * b
h
h
slapen, teungeut sluiten, töb slijpen, at ah snijden, köh spannen (Mal. t a h a n), theun spellen, hidja spietsen, t oela spreken, marit springen, (meu)loempat staan, dong steken, töb stelen, tjoeë u
h
s t i l ZIJD, iëm
stinken, bèë stompen, t"oh stooten (steken), töb stooten (van dieren), pö* (Zie: vechtstier, onder „Dieren") strooien (zaaien), taboe (opgooien), t^eupeuë* „ (op één plek), proeë stijgen, é* sussen, peulalè tasten, gië tellen, (moe)bileuëng terugbrengen, poewöë terugkeeren, wöë trappen (rechtuit), trom „ (van opzij of van onderen), t^ipa* trekken, hoeë uilgaan, teubiët uitroepen, tawö* uitspreiden, Iareuë uitrollen, leuëng uittrekken, böt, tjalöt „ (van een baadje), plöïb badjèë uitvoeren, peulakoe
'-'1 uitwijken, t ië vaccineeren, tjoej, böh plawa vallen (Mal. d j a t ö h ) , röt omvallen (Mal. r ë b a h ) , reubah in elkaar vallen (instorten), (Mal. r o e n t ö h), reulöïh vasthouden, mat vechten, moepaké „ (met elkander), moepöh laten vechten (van stieren, rammen), poeper', moepö' laten vechten (van vogels, hanen), peulöt, meulöt laten vechten (van krekels), peukab, mpukab verbergen, t bm verbranden, (in brand steken), töt vergeten, toewö verkoelen (koel maken), peutMdjoeë' verkoopen, poeblöë ') verlaten, tinggaj verliezen (kwijt zijn), gadöh , (het afleggen), talö verstoppen, t ö m vertrouwen, peutjiija vervangen (verwisselen), gantbë verzetten (zich — tegen), meulawan verzoeken, lakèë vinden, teumeung, meuteumeung vlechten, bleuët, m o ebleuët ') vliegen, pö fa
h
h
') P o e ,
volgen, f'eufèt vragen, tanjöng vijlen (tanden vijlen), köh gigöë wachten, prèh wakker worden, beudöïh (ba*éh) wandelen, meucèn wasschen, f r a h handen wasschen, t rah djaröë weeken (in water), reundam wateren, cië* V weenen, möë wegloopen, ploeëng wegslaan, pëh wekken, poebeudöïh wentelen, balé* werken, poeboeët werken (met de patjol), tjeumangköj weten wat, toepeuë „ waar, toepat „ wie, toeri, toet^öë „ waarheen, toehö „ vanwaar, toenè „ hoeveel, toedoem „ hoe, toekri „ welke, toetöh wieden, eumpöë wiegen, ajön willen, keumeuug winnen (overwinnen), meunang worgen, tjeukië* zaaien, taboe zakkenrollen, loeë'
m o e vóór lipletters.
h
22 zeggen (Mal. b ö r k a t a ) , kheun „ (mededeelen), peugah zenden, peu*ét zien (Mal. m ê 1 i h a t), kalon, keumaloi) „ (Mal. nampa*),leumah , laten, peuleumah , (gluren), tjeumeungeu'
zien (bespieden, loeren), meuloeëm „ (aankijken), pandang , (opletten), deuïh zitten, doeë* zoeken, mita zwemmen, (meu)langoeë zuigen, djoedjoeët znllen, keumeung zijn, na
IV. De meest voorkomende bijvoegeljjke naamwoorden en bijvoorden. afgunstig, deungki arm, g a t i ë n bedorven (oud, leelijk), brö* beschaafd (steedsch), banda betamelijk, patöt bewolkt, reudö* blauw, t oemani blind, boeta boos, beungèh steeds boos, beungèh t a b é bouwvallig, reulöïh breed, ruim (Mal. l a p a n g ) , loeaïh bruin, mirah dichtbij, fcbë, rab diep, l h ö ' dik (niet dun), teubaj „ (niet mager), teumbön dom, beubaj donker (duister], f e u p ö t „ (halfduister, met helder), reudbm „ (bewolkt), peugöm donkerrood, mirah leubaïh h
n
n
doodop, hè* raja doodsch (stil), tooenjöë doof, toeloë doofstom, klb droog (ook van rivieren), thö duidelijk, deuïh dun, lipëh duur, meuhaj te duur, meuhaj that eenzaam (doodsch), t oenjöë eerlijk (rechtuit), teupat fljn, oebét gauw (zie snel), reudjang gebroken, patah gedroogd, karéng vleesch, t i ë b a l o e geel, koenéng gelukkig (geluk hebben), meu*oentöng goed, gèt, h i e r en d a a r göt goedkoop, moerah gemakkelijk, moedah gewond, loeka h
h
28 lichtrood, mirah links, oewië los, leupaïh lni, beu*ö mager, peudjoeët melaatsch, boedo' moe, hè* moeielijk, m e u t a k é t , pajah mooi, gèt, h i e r e n d a a r göt muisvaal, klabèë nat, bat ah nauw, arat „ (van plaats, M a l . s é m p i t), pitje* ondiep, dheuë onkwetsbaar, keubaj ontveld, teuploeë* opzettelijk, t adja oud (leeftijd, M a l . t o e a), toeha, tjhi* (oereuëng tjhi* ;-: vader) oud (tijd, Mal. 1 a m a), tréb paars, lambajong , (niet langdurig), han recht, teupat rechts, oeneun tréb rijk, kaja koud, t idjoeë* rood, mirah krachtig, teuga ruim (breed), loeaïb krom, krwiëng, tjeukii' „ (wijd), goeroeë* laag, meujöb, job onder 't huis (Jav. k o 1 o n g), rumoerig (Mal. riboet) reujöh, cacoe jöb roemöh {V lang, panjang scherp, tadjam langzaam, meulè* schoon (mooi), gèt, göt leeg, t ö h „ (niet vuil), gléh leelijk (niet mooi), b r ö leelijk (slecht), djeuhat, slap gespannen, keundö snel (voortvarend), bagaïh djheut steedsch (beschaafd), banda licht, (niet zwaar), phoej sterk (krachtig), teuga „ (helder), peungeuïh „ (bv. van een brug),köng (vuur), apoej
zwaar gewond, roet a' glad, djeula glibberig, gla grijs, klabèë groen, hidjö, idjö grof, gat a groot, rajeu', rajë', raja de groote weg, rèt raja zware regen, oedjeuën raja zéér moe (doodop), hè* raja halfduister, reudöm helder (licht), peungeuïh „ (niet troebel), djeureunéh hoog, manjang jjverig, djeumöt jaloersch, tjamoeroe jong, moeda klaar, Iheuëh (beleefder), leungka klein, tjoet, oebét klein kind, aneu* miët kort, cèt, paneu' h
h
h
h
1
h
h
u
24 s t i l (zwijgend) iëm „ (eenzaam, doodsch), t oenjöë s t i l (vast), teutab stilstaand water, ië teudöng, —teutab s t p gespannen, t a r é stinkend, khèb stinkend, (sterker), khiëng stomp, toempoj streng (kras), keureuëh stroef, reukoeët troebel, kröh vast (vaststaand), teutab veel, le ver, djeu^oh, djara* verstandig, caréh (van h e t i. A r. arif) verwaand, djoengkat vet (dik), teumbön „ (vettig), leuma vlug, (zie gauw, snel), reudjang, bagaïh vol, peunöh voldoende, f é b vuil, koetö warm, t eu*oeëin n
s
h
weinig, batjoet een weinig, batjoet batjoet heel weinig, batjoet tè* wit, poetéh wijd, goeroeë' ziek; zwaar ziek, thakét, pajah zout, zilt, m a t é n zuur, matham zwaar, brat zwart, itam, hitam Mijn zwart paard, Goeda lön njang itam Mijn paard is roodbruin, Goeda lön mirah Het roodbruine is mijn paard, Njang mirah goeda lön Mijn muisvaal paard is zeer snel, Goeda lön njang klabèë bagaïh t h a t Een snel paard, snelle paarden, Goeda bagaïh Ik zoek één vette koe, Lónmita lëmo t a b ö h njang teumbön Het zwarte kleed is er wel, het witte niet, Idja itam na, njang poetéh hana. h
h
VIL Aanwijzende en vragende voornaamwoorden. deze, dit, njöë die, dat, njan gene, gindsche, djéh deze rivier, kroeëng njbë hier, njbë pat daar, njan pat
ginds, djéh pat waar? pat Waar is uw huis? Pat roembh gata? Ginds! Djéh pat! hierheen, keunöë, njbë hö
25 daarheen, keunan, njan hö gindsheen, keudéh, djéh hö Kom hierheen! Keunöë tadja' hier, van hier, t i n ö ë , hinöë, dit inöë daar, van daar, t inan, hinan, dihinan ginds, van ginds, t"icléh, hidéh, d i t i d é h naar, oe Ik ga naar uw huis, Oelön dja' oe roemöh dröëneu aan deze zijde, blanöë (blah njbë) aan die zijde, blanan aan gene zijde, bladéh hierlangs, rëtnöë daarlangs, rètnan ginds langs, rètdéh op deze wijze, lageë njöë op die wijze, lagèë njan op gene wijze, lagès djéh op deze wijze, zooals dit, zooals ik . . .., meunöe h
n
op die wijze, zooals dat, zooals gij . . . . , meunan op gene wijze, zooals hij meudéh tot deze grens, maat, duur, cöhnöë
h
tot die grens, maat, duur. cöhnan
h
tot gene grens, maat, duur. cöhdéh (. wie? t ö ë wie, wat (Mal. mana), töh wat ? peuë waar? pat waarheen? hö vanwaar? panè hoe ? pakri, pakriban hoeveel? padoem hoe weinig? padit wanneer? padjan waarom? pakön h
VIII. Telwoorden. één kwart, t i t o e k è ë '), half, de helft, t iteungöh één, t a t iparapat „ koe, t a b ö h ) lëmö één derde, bagi lhèë h
h
n
h
h
b
') T o e k è ë, het Maleische s o e k o e, ) Het M a l . s a b o e a h = één vrucht. h
3
a
26 één brief, t&aböh doerat „ stnk hout, tiiikrèkra*) ') kajèë dochter (is er), aneu inöng na tMdröë ) twee, doea „ kippen, doea böh manö' . kippeneieren (zijn er), böh manö* ) na doea böh „ vlinders, doea böh bangbang (bambang) , borden, doea böh tjipé drie, vier, lhèë, peuët vijf, zes, limöng, nam zeven, acht, toedjöh, lapan 1
J
a
3
negen, tien, tMkoereuëng, thiplöh elf, twaalf, tMblaïh, doea blaïh dertien, twintig, lhèëblaïh, doea plöh een en twintig, doea plöh t a honderd; duizend, thireutöïh o f thareutöïh; thiribèë o f tf'aribèë ten eerste, peutama ten tweede, keudoea ten derde, keulhèë ten vierde, keupeuët ééns, éénmaal, t i g ö twee, drie keer, doea, lhèë gö h
h
IX.
Tijdsbepalingen. dag, over dag, oeröë nacht, 's nachts, malam Maandag, oeröë theunanjan Dinsdag, oeröë tneulatW Woensdag, oeröë raboe Donderdag, oeröë hamèh Vrijdag, oeröë djeumaiit, — .djeumeu'ah Zaterdag, oeröë t"abtoe Zondag, oeröë aleuhat
maand, boeleuën jaar, thön wanneer? padjan tegelijkertijd, te eeniger tijd, thadjan nu, thans, djinöë, djeunöë op dit oogenblik, ook: zoo even, tM 'at njöë, — an njöë juist, pas, ban, ban t i*an njöë h
') Telwoord gebruikt voor lange, smalle voorwerpen, ook bv. geweren. ) D r ö ë (Mal. d i r i ) gebruikt als telwoord voor menschen. ) B ö h m a n ö* = kippenei. 3
•27 van morgen, beungöh njöë middag, teungöh oeröë avond, nacht, malam middernacht, teungöh malam heden, dezen dag, oeröë njöë dien dag, oeröë njan genen dag, oeröë djéh gisteren, baiöë gisteravond, beuklam eergisteren, baröë t a vooreergisteren, baröë t a djéh toen, te dien tijde, joh njan toen, te genen tijde, joh djéh vorige maand, boeleuën njang ka, boeleuën dilèë, b. njang ka abéh vorig jaar, thön dilèë vroeger, dilèë nooit, han töm reeds, al, ka nog niet, göh lom een oogenblik, t i k l é b mata, t ikeudjab straks (Mal. n a n t i ) treu* treu' straks, daareven (Mal. t a d i), boenöë h
binnenkort, niet lang meer, hana tréb lé morgen, t i n g ö h overmorgen, loet a overovermorgen, loet a raja over vijf dagen, limöng oeröë treu*, i n e n k e l e s t r e k e n : 1. o. lom tot aan deze duur, cöh nöë h
h
h
b
h
b
„
„
die
„
cöh nan
,
„
gene
,
cöh déh
aanstaande maand, boeleuën di keuë, boeleuën leumah aanstaand jaar, thön dl keuë hoe laat is het? padoem pöh djinöë? kwart vóór acht, pöh lapan koereuëng t i t o e k è ë Wanneer gaat ge? Padjan ta-dja/ ? Deze vrouw is pas bevallen. Inöng njöë ban ma' aneu' Nu zijn er n o g . . . . Djinöë na mantong . . . . Nu zijn er niet meer, Djinöë hana lé h
h
X. Windstreken. Noord, oetara N. 0 , timoe la^öt Oost, timoe teupat ')
Z. 0., timoe padang Zuid, t eulatan Z. W., barat daja
*) T e u p a t = rechtuit, juist.
b
28
W e s t , barat teupat W. W . , barat l a * ö t kompas, peuloeman, noeman
! wind, angèn storm, badè peu- I o r k a a n (typhoon), toepheuën
angèn
XI, Dieren. aap (Lampongsche — , k o r t - duizendpoot, l i m p e u ë n staart), ' n g k ö n g , eung- e e k h o r e n , t o e p è köng eend, i t é * , (donkergrijs, langstaart), [ w i l d eendje ( m ë l i w i s ) , i t é ' boeë, boeë k r è h ara „ (gnjze g i b b o n , staart- g a r n a a l , o e d e u ë n g loos), ö n g k a geit, k a m é n g , (zwarte g i b b o n ) . t M a - h a a n (zie vechthaan), m a n o ' mang agam „ (orang hoetan, M a l . h a g e d i s , muur— tjitja* m a w a s), m a w a ï h h e r t , roet'ia „ (orang hoetan, andere I d w e r g h e r t , p l a n d ö * soort), oewë " h o n d ; blaffen, a t è ë ; meua a r d w o r m (pier), g l a n g dröïh beer, t j i g è ë houttor, adi-adi buffel (karbouw), k e u b e u ë v l i e g e n d e h o n d (Jav. k a bnnsing ( M a l . m o e (n)l o n g , Mal. k a l o e a n g ) , s a n g ) , m o e l a n g , mangbih | lhöng d a i f (gewone tamme), m i - k a r b o u w , k e u b e u ë rahpati k a r b o u w k a l f , aneu* k e u b e u ë tortelduif ( p ë r k o e t o e t kat, minjè, m i ë , meunjië* of b a 1 a m), l e u ë * kiekendief, k l e u ë n g tortelduif (k ë t i t i r a n), k i k v o r s c h , t j a n g g o e ë * meureubot kip, m a n ö * w i l d e r i n g d u i f ( p ë r g a m ) , kippenei, b ö h m a n ö ' peureugam, rampoeneu j ï o e , l ë m ö bangt i l o e k a l f , aneu* l ë m ö papagaaiduif (p o e n e i), t r a b , b i ë n g k ö n g , k e u r ö n g rampoeneu kong 5
b
h
29 kreeft, biëng krekel, daroeët krokodil, boeja kwarteltje, poejöh leguaan, meuroewa mannelijk, mannetje, agam melk, ië abin merrie, goeda inöng mier, tf'idöm witte mier, kamoeë muis, tiköïh muskiet, djamö* steken van muskieten, kab neushoornvogel, 'nggang olifant, gadjah orang hoetan (zie aap), mawaïh, oewë* paard, goeda paardehoef, goekèë goeda paardestal, oeweuë- goeda, weuë goeda paling, kirè „ (kleinere soort), lino parkiet, bajeuën pluviertje, keudidi ree (Jav. k i d a n g, Mal. k i d j a n g), djeuloeëh reiger, koeë* rhinoceros, badeuë* rijstvogel, toelö, mirië* rups, oelat harige rups, oelatmeuboelèë salamander, taröng 1
schaap, boebiri vetstaartschaap, kibaïh schorpioen, kala slang, oeleuë snip, beuriké* staart, ikö stier, lëmö agam tijger, rimoeëng varken, boej vechthaan, manö-' geupeulöt vechtstier, lëmö moepb* vechtram, boebiri moepö* veulen, aneu* goeda visch, eungköt vischschub, tMthévleesch, t i ë vlieg, lalat groote vleeschvlieg, langau eitjes van de vleeschvlieg, pheung klein steekvliegje (a g a s), agaïh vlinder, bangbang, bambang vogel, tjitjém de vogel vliegt, tjitjém pö vogelkooi; —veer, oempon; boelèë tjitjém vrouwelijk, wijfje, inöng walang sangit, geut öng waterhoentje (zwart), meunöm groot waterhoen, hè wijfje, inöng 1
h
D
30
XIL Huis en Hof. (Huisraad, Meeding, wapens, voedingsmiddelen, rrnchten, enz) huis, roemöh erf, tanöh roemöh tuin, lampöïh omheining-, pagar, pageuë stijl van het huis, tamèh trap, reunjeun voorgalerij,firamöë reunjeun achtergalerij, ti'ramöë liköt vloer, aleuë gat voor vuil enz., goeha vak (Mal. ro ean g),roeëuëng kamer, djoerèë onder het huis (Jav. k og)> joeb möh (van joeb roemöh) dak, tueulatha kookplaats, keuken, roemöh dapoe lamp, panjöt staande lamp, panjöt döng kookpan, blangöng aardewerk, kanèt blangöng aarden vaten enketels,kanèt groot aarden watervat,goetji schotel, pingan borden, tjipé ,. (van hout, aarden—), tjapah lepel, tjamtja klapperdop, broeë^oe lepel van klapperdop, aweuë* borstel, t^oegoet patjol, tjangköj 1 0
n
steel van een patjol, gi> tjangköj schop, lham of lam hamer, palèë groote houten hamer, noega spijker, labang kist, peutöë kast, peutöë döng bank, prataïh ligmatras, tilam éh muskictengordijn, klamboe, kleumboe kussen, bantaj zitmatras, tilam doeë* kleed, kain, idja Atjèhsche broek, f'iloeeuë o f loeeuë Atjèh kleed, lendenkleed, idja pinggang baadje, badjèë hoofddeksel, muts, koepiah hoofddoek er omheen, tangkoelö* doek waarin de ingrediënten voor de sirihpruim gedragen worden, boengköïh ranoeb haarwrong van vronwen. l^anggöj haarlok op de slaap, koendc doek om het hoofd, idja fob oelèë vrouwenkleed dat om de
31 schouders geslagen wordt, idja t awa armbanden, gleuëng djaröë enkelringen, gleuëng gaki vingerringen, enntjiën, 'ntjiën halssnoer, euntoeë* afhangende halsketen,t rapi armkettinkjes, talöë djaröë oorknoppen, t oebang
suiker, t a k a arèn —, anau-suiker, t a k a djö* stokvisch, keumamaïh gedroogd vleesch, t^iëbaloe saus (toespijs bij de rijst, s a j o e r), goelè zout, t ira sirih, ranoeb kalk, gapoe tabak, baköng Atjèhsche dolk, reuntjöng, bereide opium, tjandoe rintjöng vermengde opium, madat zwaard (lang), peudeuëng kléwang (zonder scheede), vrucht, böh kajèë gliwang recht zwaard (met scheede), pit, zaad, bidjèh klapperboom, ba* oe t i k m panjang „ vrucht, böh oe werpspies, kapa* „ melk, fiantan speer, toemba* arèn—, anaupalm, ba* dj<>* geweer, beudé pinang, pineung patronen, aneu* beudé voorlaadgeweren, tMnapang peper, lada nangkavrucht, böh panaïh moepatö* doerianvrucht, böh driën repeteergeweren, tMnapang citroen, böh moenteuë tébléb kemirinoot, böh krèh revolver, pistool, meutfntó* gambir, gambé (pistool) blimbing, tMimèng rijst (niet ontbolsterd), padé pisang, pit ang (ook = r i j s t g e w a s ) spaansche peper, tjampli, „ (ontbolsterd), breuëh tjapli „ (gekookt), boe ricinus, nawaïh rijstblok, l e u t ö n g bamboe, triëng, boelöh rijststamper, alèë blad, ön wan, djeu*èë erf, tanöh roemöh zeef, aja* put, mön suikermolen, wéng putemmer, tima suikerriet, teubèë goot, loeëng rietsuikerstroop, meulif'an kreupelbosch, bloek bosch, oeteuën teubèë oerwoud, rimb? rietsuikerwater, ië teubèë h
h
n
u
D
h
a
h
h
!
32 XIII. Te water. water, ië waterleiding , goot, sloot, loeëng beek, aloeë kleine rivier (s o e n g e i), t oengöë rivier, (ba t a n g ajer), kroeëng riviermonding, koeala oever links en rechts van de riviermonding, miëng koeala (de wangen der koeala) strand (zand), pat i iija zand, anöë strandlij'n, binèh pat i zee; zeewater, la'öt; ië la*öt zont water, ië mat én zont, t ira zoutpan, teumpeuën f'ira, lantjang eiland, poelö 1
h
h
h
b
h
opvaren (stroomop), moede' afvaren (atroomaf), ili afdrijven, hanjot drijven, bovenkomen, timoeë zinkeD, wegzinken, lham weeken in water, onder water liggen, in water leggen, reundam zwemmen, meulangoeë baden, manöë duiken, t eunöm diep, lhö* andiep, dheuë n
droog, thö troebel, keudö „ (sterker) kroh helder, djeureunéh stilstaand water,iëteudöng, — teutab vloed (Mal. ajer pasang), ië pat eung eb (Mal. a j e r s o e r o e t ) , ië thoerOt branding, reujeuë* golven, geulombang . wind, angèn wervelwind, angèn poetéj benliöng storm, badè orkaan (typhoon), angèn toepheuën regen, oedjeuën motregen, rinté* zware regen, oedjeuën raja h
roeien met korte riemen (Mal. b ë r k a j o e h ) , keumajöh korte riem, pagaai (Mal. pëngajoeh) peunganjoh roeien met lange riemen. meudajöng lange riem, dajöng prauw (p r a h o e), bidu', t ampan, prahö voorsteven (hal oean), oelèë roer, keumoedöë afzetten, afduwen, toela* aandoen,aanleggen,t inggab n
u
33 Leg (jij) maar bij dien grooten boomstam aan, Tat inggah ba* bateuëng kajèë raja njan . . . . bij dit eiland ba* poelö njbë . . . . bij die grint—, koraalbank, . . . . ba* kareuëng njan schip, kapaj groote laadpranw, toengkang prauwen voor + en 6 personen, djalö koele*, — meulaböh prauw gebruikt voor het visschen met de zegen, f'ampan poekat klein prauwtje voor 2 personen gebruikt om te visschen met lijn, keulibeuët chef (baas) van een visschersprauw, pawangpoekat bemanning, awa* chef van eenpawangsgilde, panglima la*öt h
hengelstok, gö kawé dobber, lampöng vischhaak, mata kawé visschen met een hengel, kawé visschen met een lijn, kawé la*öt visschen met een treklijn (tijdens de vaart), kawé hoeë o f —toenda zegen, poekat werpnet, djeuë, djala groot kruisnet, njab klein „ ali visch, eungköt zeevisch, eungköt la*öt moerasvisch, eungköt darat rivier- en lagunevisch, eungköt kroeëng vischkom (in rijstvelden), mön eungköt vischkom (in de lagune), neuheun vischkom (in rivierbochl(, lhöm
XIV. Samenspraken. Buiten. berg, glé, boekét bergtop, poetja* boekét heuvel, tjöt woud, oerwoud, rimba bosch, oeteuën
| kreupelbosch, bloeka hout, kajèë boomen, ba* kajèë gras, naleuëng alang-alang, naleuëng laköë 3
34 biezen, t eumoe badeuë* rivier (zie onder: T e w a t e r ) klappertuin, lampöïh oe droog rijstveld, ladang padé pepertuin, ladang lada tuin, lampöïh bamboe, triëng, boelöh bamboe doeri, triëng mandoerbë rijstvelden, complex van sawah's, blang rijstveld omgeven door dijkjes, sawah, oemöng sawahdijkje, ateuëng vlaktemaat voor rijstvelden, h
1
weg, rèt, h i e r e n d a a r röt hooge weg, dijk, ateuëng Hé ! jongetje, jongen, meisje — waar is de weg naar de kampong Meunathah Man jang ? Haj! nja*, agam, inöng — hö r è t oe gampöng M . M . ? Hierheen, heer; dit is de weg, Keunbë rèt, toean; njöë r è t Rechts, links, Oeneun, oewië Hier zijn twee wegen, welke is goed ? Njöë doea rèt, töh njang g è t ? Deze is een beetje lang (ver), deze is kort (dichtbij) maar loopt door een beetje moeras (er is een beetje moeras), Njöë djara* batjoet, njöë töë teutapi na paja batjoet Dat is niets, Hana peuë
Wat 'n modder! Meuleuhöb that! Hoever is het nog? Padoem djara* lom? Hoever is het van bier naar *) de sawah's °) de kampong Lam Dom ') den top van den berg ) den rivieroever? Padoem na djeu*öh (djara*) ditMnoë oe ') blang ) gampöng Lam Dom ") poet ja* boekét *) binèh kroeëng? Niet erg ver meer (Mal. tiada bèrapa lagi). Hana padïtna lé Niet ver meer (Mal. t i a d a djaoeh lagi), Hana djeu*öh (djara*) lé! Niet ver, Hana djeu*öb (djara*) Hoe heet deze berg? Peuë nan glé (goenöng, boekét) njöë ? Dit is de berg Rotanhut, Njöë boekét Djambö awé hut; rotan, djambö; awé naam, nan Hoe heet dit beekje ? Peuë nan aloeë njöë ? Waar is de uitmonding van dit riviertje ? Pat koeala t o e n g ö ë njöë? Dit is de rivier van daareven (weer), Njöë kroeëng boenöë Kan ik hier baden ? Djeuët lön-manöë d i t i n ö ë ? Jawel ('t mag, 't kan), Djeuët Zijn er geen krokodillen ? Hana boeja? 4
a
u
h
35 Neen (zijn er niet), Hana Dit is de ingang van het oerwoud, Njöë pintö rimba Zijn hier ') tijgers? •) rhinocerossen? N a ' ) rimoeëng, )badeuë* d i t i n b ë ? Neen, in 't oerwoud wel, Hana, lam rimba na Veel? Lé? Ja, heer, Lë toean Wie liep daar net voorbij ? T/höë njan njang dja* t ianjöë ? Wacht! ik ^ l 't even onderzoeken (zien), Prëh, oelönkalön tMkeudjab (tM^at) Is dit Si Abas? Njöë TM Abaïh ? Ja (deze), Njöë Waar kom je vandaan? Panè ta-dja*? Vanwaar (komt) ge ? Panè gata ? Ik kom van huis, Lön-dja* di roemöh (ban di roemöh) Ik ga naar huis, Lön-dja* oe roemöh Waar is je huis ? Pat roemöh gata? Ginds ! Djéh pat! Waar kun je menschen krijgen, die den weg weten (om) naar de rivier te gaan ? Pat é* (in staat zijn) ta-teumèë oereuëng, njang toepeuë rèt dja* oe kroeëng? Ik zal (kan) ze zoeken, Djeuët oelön toean mita Ik vraag vergunning (weg s
b
a
z
te gaan), Oelön toean lakèë idin Hebt gij die menschen ontmoet ? Na gata meuteumèë ngön oereuëng njan? Ja (Mal. a d a), Na Hoeveel menschen hebt ge meegebracht ? Padoem dröë oereuëng na ta-mè (ta-ba) ? Er zijn er twintig, Na doea plöh Hoeveel mensehen zijn daar verzameld ? Padoem dröë oereuëng na mahimpoen t inan Zijn zij gewapend ? Na meuthinjata djih ? Hebben zij wapens ? Na t injata djih? oorlogsnitrusting, bewapening, alat Zij hebben wel zwaarden en dolken, geweren niet, T i k m rintjöng na, beudé hana. Zijn er menschen in dit huis ? Na oereuëng lam roemöh njöë, ? Neen, Hana Dit huis is nog niet lang verlaten (de menschen zijn nog niet lang weg), de asch op de kookplaats is nog heet, Roemöh njöë hana tréb lom oereuëng wèh, abèë ba* dapoe mantöng t euoeëm nog, nog zijn, mantöng asch, abèë Hier zijn sporen van menh
h
h
h
36 schen die hebben zitten eten. Njöë euntjit oereuëng doeë poemadjöh Als 't heldere maan is gaan wjj middernacht, anders morgen vroeg, Meung(njö) peungeuïh boeleuën geutanjöë dja* teungöh malam, meung hana, tMngöh beungöh (ban beungöh) Goed! Gèt! 't Is al donker, K a t e u p ö t De kalong's (vliegende hon- j den) hangen in de boomen, 4
n
Lhöng meugantöng tjöng kajèë Het regent zwaar, Oedjeuën raja donder; bliksem, goeröh; glanteuë Ik vraag vergunning naar huis te gaan, Oelön toean lakèë idin oelön toean wöe Goed; waar zullen (kunnen) wij elkander weer ontmoeten? Gèt; pat djeuët geutanjöë meuteumèë löm ?
In de gampong. Ik kom hier om je taal te leeren, Oelön teuka keunöë keumeung meuroenöë baht a gata Kunt ge met me mee gaan ? Djeuët ta-dja* ngön lön'? Nn kan 't niet, Djinöë han djeuët Vandaag niet, Oeröë njöë han djeuët? Waarom kan 't niet, Pakön han djeuët? Ik heb eenig beletsel, Na batjoet rintang Wat heb je dan voor beletsel thuis ? Peuë rintang di roemöh gata? Mijne rronwisziek, Proemöh (binöë) lön t a k é t Wat mankeert ze (s a k i t a p a) ? Peuë t a k é t ? ') Koorts ; ") hoofdpijn ; ) buikpijn ; ') cholera ; ) pokken; ) dysentrie, Q
n
h
3 5
c
') Deumam; ) t a k é t oelèë; ) thakét pröt; ) — ta^eun; ) — plawa; ) — biöh Het kind huilt, Aneu* möë Maak het stil, Ta — peu* iëm Kom eens hier, h é ! Keunöë haj!_ Kom jij eens hier, Gata, keunöë ta-dja* Loop toch niet weg! B è (v e t a t i e f, M a l . d j an g a n) ta-ploeëng 't Is niets, er is niets, Hana peuë Er is totaal niets, Hana t apeuë Hoe heet jij ? ï h ö ë nan gata ? Ik begrijp u (uw taal) niet, heer, Oelön hana löntoepeuë baht a dröëneu, toean id. id. (grof), Hana koe-toepeuë Wees niet bang voor dezen a
h
s
4
5
6
4
h
h
37 hond; hij is niet kwaadaardig- en bijt niet, Bè* teutaköt keu athèë njöë; djih hana djoeah, löm hana djih keumeukab Zijn er klappers ? Na böh oe ? Ik vraag er niet veel, één slechts, Hana lë lön-lakèë, t aböh mantöng Waar is mijn dolk? Pat reuntjöng lön? Ik heb er mij gek (totdat ik afgemat was) naar gezocht, maar heb 't niet gevonden, cöh h è ' oelön Q
mita, han é*meuteumèë Waar heb je dat ding verborgen? Pat gata t om atra njan ? Ik heb 't niet verborgen, ik heb 't onder de mat gelegd, Hana lön-t om, lönkeubah di job tika (tlngka) Ik heb 't in den grond begraven, Oelön tanöm lam tanöh Waarom sta jij daar maar en werkt niet? P a k ö n t a döng mantöng, hana tapoemoeboeët ? Waarom ga jij niet ? Pakön gata hana ta-dja/ ? Je bent erg lui, Beu-'ö that gata Hij is ijverig, Djih njan djeumöt Wacht hier even, Ta-prèh thinöë (dithinöë) Heb je mijn bevel niet ge b
b
hoord? Hana ta-leungö prentah lön? Ik vertrouw je niet, jij liegt te veel (grof), Hana koepeutjatja keu kali, t abab lë thoelét Als dat zoo is Teukoe, kan ik u niet meer vertrouwen! Meung(njö) meunan Teukoe, han djeuët lé lön peutjaja keu dröëneu Wees niet boos, 't is niet mijn schuld, Bè* beungèh, kön t alah lön Hebt gij 't hem dan niet gezegd? Hana ta-peugah ba* djih? Ik kon het niet zeggen, Han djeuët lön-peugah. Zij reden tezamen paard, Göbnjan fiadjan-t^adjan bandoea djidoeë* goeda. Nn ga je nog eens, Ta-dja' t i g ö treu Wie zal gaan? T&öë dja*? Hij gaat zelf (hij is 't zelf die gaat), Djih keudröë njang dja " Hij is alleen thuis, Djih t idröë njang na di roemöh Hij alleen (slechts) was thuis toen mijne goederen werden gestolen (door men), Djih mantöng njang na lam roemöh joh atra-lön djitjoeë lé göb Wat is er weg? Peuë atra njang gadöh. Wie heeft 't weggenomen? T»>öë tjö*? Ik vr o eg 't hem — hij schud d e c
h
u
5
h
38 foon) draad te zien, Oe't hoofd maar en zei niets, lön héreuën that lön kalön Lön-tanjöng ba* djih — talöë grab djih a t é * - a t é * oelèë mantong, marit hana t a p e u ë Misschien is het geen menschelijk maaksel, Peunjeum lön, kön (van bouWaar is het kamponghoofd, kön) peuneugèt manoet ia (al) heen ? Hö ka keutjhi* ? Dat weet ik niet (Mal. Als wij per telefoon spreken, hoor je het stemgeluid ë n t a h) Hom ! (van den ander) dichtbij, Dat weet ik niet, (netter), Meung geutanjöë marit Hana lön-toepeuë ngön teulefön taleungö Is Nja' Asan al naar huis t oe dji tbë that of nog niet? T i Nja* A t a n ka dji-wöë atawa Wat is dat voor geluid ? göh? Peuë t oe njan ? Misschien is hij alweer naar Misschien het geluid van huis teruggekeerd, K a den ') donder, *) van een kanon, ') van een geweer, dangkageu-wöë oe roemöh. ) van een opspringende Hoeveel huizen zijn er in visch of het geluid bij deze kampong ? Padoem het baden gemaakt met na roemöh lam gampöng de handen (de l a a t s t e njöë? d r i e zijn e e n v o u d i g Er zijn er vier, Na peuët böh klanknabootsingen), Wiens huis is dit ? Roemöh Kadang ') t oe goeröh, t ö è njöë? o f T ö ë pö ) cam-coem, ) tam-toem. roemöh njöë ? Ga binnen, dit is mijn huis, \ i Tamöng, njöë roemöh oelön gam-goem, ) pam-poem toean. Dit is mijn kind, Njbë aneu* Is er nog rijst ? Na mantöng oelön toean boe? Heb jij Teukoe N è ' ontmoet? Is er nog meer rijst? Na Kah na meuteumèë ngön Teukoe Nè*? löm boe ; na boe löm? Honger; dorst, deuë*; grab, Wat hebt ge hem gezegd ? dagha Peuë ta-peugah ba* göbnjan ? Wat eet je? Peuë ta-padjöh? Wat is dit ? Peuë njöë ? Ik z e i . . . . Kheun oelön Dit is de telefoon, Njöë Hebt ge gezegd dat ik ziek was en niet kon komen ? talöë grab (o f teulepön) Ik verbaas me altijd zeer Na ta peugah lön t a k é t , een telegraaf- (of telehan djeuët lön-dja* ? a
h
b
n
b
h
h
h
J
b
n
b
a
J
4
b
39 Ik heb 't gezegd, Na lönpeugah ld. id., (Mal. a d a), Na Zeg aan SiGam.... Tapeugah ba* T iGam . . . . Lach toch niet, jij doet niet anders (jij lacht maar), Bè* ta-khém; g a t a t e u k h é m t&abé Wek Si Oemar! Ta-poebeu döïh T M Oema! Hij slaapt nog, Djih mantöng teungeut Is hij een goed mensen? Djih oereuëng gèt'? Neen; hij is zeer jaloersch en heeft altijd kuren (tingkah's), Hana g è t ; djih tjamoeroe that; djih thabé djih moet alö* D
h
Wanneer is er feest ? Padjan na kandoeri? Misschien over 2, 3 dagen, Kadang doea, lhèë oeröë treu* Ik wil wel gaan maar ik ben bang als ik lui zich zelf zie verwonden (zelfverwonding met ijzeren priemen), Djeuët oelön dja*, teuma oelön teumaköt that lön-kalön oereuëng meudaböïh Als u (de Teukoe) mede wilt gaan, zal ik buiten het paard klaar laten honden (maken), Meungnjö Teukoe nenmeung dja* t adjan, bah oelön joeë p e u t i ë b goeda di loea h
b
Als je 't schip ziet zeg 't dan gauw en zadel het paard, Meungnjö ta-leumah kapaj bah reudjang ta-bri thèë, löm goeda taböh plana. Baas, t o e k a n g, oetö'ih Kunt ge dit maken ? Djeuët ta-peugèt njöë? Ik kan dit niet maken, Oelön toean han djeuët lönpeugèt njöë Als je 't nog niet geprobeerd hebt, zeg dan niet dat je 't niet kunt, Meung(njö) hana ta-tji dilèë, bè* takheun han djeuët Jij moet dit maken ('t mag niet niet), Oata han djeuët han ta-peugèt njöë Ik wil 't niet doen, al slaat u me, al word ik opgesloten! Hana oelön tém, bahthat balmeupöh, bahló ba geuglap Is die kist al klaar of niet? Peutöë njan k a leungka atawa göh (-löm) ? Nog niet, Oöh lom Ja (al), K a Maak er nog één, Ta-peugèt t aböh treu* Kun jij alleen dezen put uitgraven? Peuë é* takoeëh mön njöë lé gata tMdröë? Neen, heer! Han é*, haj toean! Met z'n beiden wel, Bandoea djeuët D
40 Laat 't nu gauw klaar zijn, B a h reudjang l h e u ë h
bouwen verkocht? P a k ö n ta-poeblöë keubeuë gata? Aan wien verkocht ge ze ? Keu t ö ë ta-poeblöë? Ik kan geen geiten koopen want ik heb geen geld (er is geen geld), Oelön han djeuët lön-blöë k a m é n g , t abab hana p è n g Hij wil dat kalf niet koopen (het is) te duur, H a n t é m dji-blöë aneu* l ë m ö njan, meuhaj t h a t W i l t ge dezen grond verkoopen, of aan mij verhuren, of leenen, of maar geven ? T a - t é m poeblöë t a n ö h njöë, a t a w a ta-peut é w a k e u l ö n , a t a w a tabrP mantöng ?
Dit paard is zeer snel, waar heb je het gekocht? G o e d a njöë b a g a ï h that, pat tablöë? "Wat is de prijs er van? P a d o e m j o e m djih ? Honderdvijftig gulden, T e u n g ö h doea r e u t ö ï h r o e p i a h Mag ik niet wat afdingen ? H a n d j e u ë t l ö n l a k è ë koer e u ë n g batjoet? Jawel (b o 1 i h d j o e g a), Djeuët tjit Is hij sterk ? N a teuga djih ? Hij is niet sterk maar vlug, D j i h njan h a n a teuga, teutapi bagaïh Is deze koe al oud? L ë m ö j njöë k a t o e h a ? Goud; zilver, M e u ï h , p i r a * Hoeveel kalveren (jongeni Zelden krijgt men zoo'n heeft ze ? P a d o e m b ö h mooie diamant, D j a r e u ë n g aneu* dji ? that n a g ö b t e u m è ë i n t a n Waarom hebt ge uwe karnjang t i d o e m n a g è t . h
n
Q
n
Gouvernement Atjèh en Onderhoorigheden. Inlandsch Bestuur in de afdeeling Groot-Atjeh. Voorname personen zonder gebied. Toeankoe Moehamat Dawot, ex pretendent sultan. Toeankoe Pangeran Oesén, l i d van de voormalige Sultansfamilie. T. Brahim Tibang, oelèëbalang Gouvernement.
Gebied buiten de sagi's. OELÈËBALANGSCHAP: DEN
GEBIED
V A N D E METJSEUGIT
LINKEROEVER DER ATJEHRIVIER.
RAJA AAN
')
Oelèëbalang. T. Panglima Nja* Radja. OELÈËBALANGSCHAP : GEBIED DEN
V A N D E MEDSEUGIT
RECHTEROEVER DER ATJEHRIVIER.
RAJA AAN %
)
Oelèëbalang. T. K a l i Malikön Adé. Zelfstandige Moekim: Loeëng Bata. Moekimhoofd. Kepala Dawöt, (wd.). Zelfstandige Moekim: Pagar Ajé. Moekimhoofd: Imeum T. Dalarn. ') Dit oelèëbalangschap is niet in moekims verdeeld.
42 Zelfstandige Moekim: Lam Sajoen. Moekimhoofd. Imeum OLÈËBALANGSCHAP:
MEUR A*S A . *)
Oelèëbalang. T. Nè* Radja Moeda Seutia-Nja Anidah, R. Ned. Leeuw.
Sagi der X X V I Moekims. Sagihoofd. Panglima sagi T. N j a ' Banta, met den ambtstitel Sri Imeum Moeda. OELÈËBALANGSCHAP:
III MOEKIMS
OELÈË
KAREUËNG.
Oelèëbalang. T. Tjoet Lam Gapang. Hoofden der Moekims: Oelèë Kareuëng. De oelèëbalang. Lam Oedjbng. Imeum T. Abaïh. Pangöë. Imeum T. Amin. O E L È Ë B A L A N G S C H A P : I V MOEKIMS
ATEUË*.
Oelèëbalang. T. Tjoet, 20 A p r i l 1902, (tijd.). Hoofden der Moekims: Ateuë . De oelèëbalang. Poelb Groepheuëng. Imeum T. Séb. Meulajoe. Imeum T. Oesoeïh. Boeëng Tjala. Imeum T. Abaïh. Boeëng Tjala-Lam Peu* oeë* of Boeëng Rang. Imeum T. Abaïh (u>tf.). 5-
OELÈËBALANGSCHAP'.
III
Tjala-Tjot
MOEKIMS L A M R A B O .
Oelèëbalang. T. Asan, 27 Jan. 1901. Hoofden der Moekims: Lam Babb- De oelèëbalang. Leupoeëng. Imeum T. Brahim. Lam Teubèë. Imeum T. Dawbt. Lam Blang. Imeum T. Bantan. ') Dit oelèëbalangschap is niet in moekims verdeeld.
43 O E L È Ë B A L A N O S C I I A P : III
MOEKIMS
KAJÈË
ADANG.
Oelèëbalang. Potjoet Abaïh. Hoofden der Moekims: Lhèë Meunasah. De oelèëbalang. Siploh Meunasah Tibang. T. Brahim Tibang. OELÈËBALANGSCHAP:
IX MOEKIMS
TOENGKOB.
Oelèëbalang. T. Tjoet, 20 April 1902, (tijd.). Hoofden der Moekims: Toengköb. De oelèëbalang. Tjadé*. Imeum T. Dawöt. Silang. Imeum T. Dawöt, (md.). Sim. T. Agam. Kliëng. T. Nja* Him. Lambard Augen. T. Rajeu*. Lambada. T. Banta Amat. Brambë. T. Banta Amat, (wd.). Lam Nga. Imeum T. Abaïh. Hoofd der Wakeuëh Moekim Gigiëng. T. Béntara Brahim. OELÈËBALANGSCHAP
III
MOEKIMS
KEUREUKON
(MOEKIM
LHÈË).
Oelèëbalang. T. Sèh Tjot Poetoe, (wd.). Hoofden der Moekims: Gani. T. Wallath. Loebt'f. T. Asan. Lam Garot. T. Oesén, (wd.).
Sagi der X X V Moekims. Sagihoofd. Panglima Sagi T, Abaïh, met den ambtstitel Sri Seutia Oelama, 27 Jan. 1901. OELÈËBALANGSCHAP:
IX M O E K I M S .
Oelèëbalang. T. Nè* Imeum. Hoofden der Moekims: Pangoelèë Soesoe. Imeum T. Paja. Lam Koenjèt. T. Nja* Amat, (wd.).
41 Biloej. T. A H . Tjbt Bheuë. Imeum T. Isa. Lheu'ê. T. Nèh. Lam Beu'èng. Keutjhi Bintang. OELÈËBALANGSCHAP:
III MOEKIMS
DAROJ.
Oelèëbalang. T. Panglima Bintang, (Z. St:). Hoofden der Moekims: Lam Ara. Imeum T. Ma*è. Djeumpét. Imeum T. Oema. Daröj. Imeum ï . Géh. O E L È Ë B A L A N G S C H A P \ VI
MOEKIMS.
Oelèëbalang. T. Radja Itam. Hoofden der Moekims: Goerah. Imeum T. Arsat. Bradeuën. Imeum T. Nja* Min. Lam Baroeëh. Imeum T. Oema, (Z. St.). Lam Ba^ét. Nja* Moet, (wd.). Lam Teungbh. Imeum T. A l i . Lam Pageuë. T. Moesa. Eiland Poelb Breuéh, ') Gemachtigden van den oelèëbalang. T. Nja* Oet (voor het noordelijk deel); — T. Nja* Deurih (voor het zuidelijk deel). Eiland Poelb Nasi. ') Gemachtigde van den oelèëbalang. T. Nja* Oesoeïh. OELÈËBALANGSCHAP:
IV
MOEKIMS.
Oelèëbalang. T. Tjoet Mahmoet. ') Deze eilanden worden niet als Moekims beschouwd, maar als direct gebied van den oelèëbalang.
45 Hoofden der Moekims: Lho^ Nga. Imeum T. Adam. Lam PeiSoeë . Imeum T. Oesoeïh. Lam Lhom. Imeum T. Oesoeïh. Koeëh. Imeum T. N j a ' Moesa. 1
ZUIDELIJKE
N E D E R Z E T T I N G E N UIT D E X X V M O E K I M S .
Zelfstandige Moekim Leupoeëng. i
Moekimhoofd. T. Nja* Bintang. Zelfstandige Moekim Parbë. ') Moekimhoofd. T. Moeda Ma* Amin. Zelfstandige Moekim Koeloe. Moekimhoofd. Imeum T. AH. O E L È Ë B A L A N G S C H A P : III
MOEKIMS
LHONG.
Oelèëbalang. T. Keudjroeën Mamat Sri Seutia Lino-ga 27 Jan. 1901. Hoofden der Moekims: Lhbng. Imeum T. Doellah. Blang Mè. Imeum T. Nja Mahmoet. Kroeëng Kala. Imeum t . Moeda Oesoeïh.
Sagi der XXII Moekims. Sagihoofd O E L È Ë B A L A N G S C H A P ! V MOEKIMS MON
TASIË*.
Oelèëbalang. T. Mat, (wd.). Hoofden der Moekims: Tjot Salbran. Imeum T. Moet. Hbhb. T. Asan. ') Dit landschap is direct gebied van het sagihoofd der X X V Moekims.
46 Lam Djampb^. Imeum T. Amin. Mon Tasi'ë^. Imeum T. Moet. Pic Jeuëng. Pang Tjoet, (wd.). OELÈËBALANGSCHAP:
VII MOEKIMS
BA*ET.
Oelèëbalangs. T. Radja Ba*èt. Hoofden der Moekims: Lam Teungöh. De kamponghoofden {wd., onder direct toezicht van den Civiel Gezaghebber). Anew" Batèë. Als voren. Sibrèë. T. Asém, (wd.). Ateiïè*. Imeum T. Tjoet Banta. Kroeëng Ma^. Imeum T. Gam. Lam Kra^. Imeum T. Déh. Lam Meuló. De kamponghoofden, (wd.). Loetoe. De kamponghoofden, (wd.). Ba^ét. Imeum T. Asém. Lam Ara. De kamponghoofden, (wd.). Zelfstandige Moekim Djroeë*. Moekimhoofd. T. Nja*Blang, (tod.). Zelfstandige Moekim Aneu* Glé. Moekimhoofd. Nja* Sjech, (wd.). Zelfstandige Moekim Indrapoeri. (Linkeroever Atjehrivier). Moekimhoofd. T. Asan Reukiëh. Zelfstandige Moekim Indrapoeri. (Rechteroever
Atjehrivier).
Moekimhoofd. T. Tjoet Euinpèë Ara. Zelfstandige Moekim Lam Leu^bt. Oelèëbalang. T. Moeda Latéh, 27 Jan. 1901.
47 Zelfstandige Moekim Glé Jeuëng. Moekimhoofd. T. Tjoet A l i JBasah, (wd.). Zelfstandige Moekim Tanöh Abèë. Moekimhoofd. T. A l i Reudeuëb, (wd.). Zelfstandige Moekim Lam Kabeuë Moekimhoofd. T. Dawöt. OELÈËBALANGSCHAP :
SEULIMEUM.
Oelèëbalang. T. Moeda Dawöt, 27 Jan. 1901. Hoofden der Moekims: Seulimeum. De oelèëbalang. Iböëh. De 4 wakils der moekim, (wed.). Zelfstandige Moekim Keunoeeuëng. Moekimhoofd. Imeum T. Moeda. Zelfstandige Moekim Djanthöë. Moekimhoofd. T. Nja* Gam, (wd.). Zelfstandige Moekim Reuëng-Reuëng. Moekimhoofd. Imeum T. Badaj. Zelfstandige Moekim Pantja. Moekimhoofd. Imeum T. Moehamat. Zelfstandige Moekim Lam Teuba. Moekimhoofd. Imeum T. Djoehan. Zelfstandige Moekim Kroeëng Raja. Moekimhoofd
4* Zelfstandige Moekim Leungah. Moekimhoofd. T. A l i . OELÈËBALANGSCHAP:
VII
MOEKIMS
PIDIË.
Oelèëbalang Hoofden der moekims: Palbh (Padang Tidji). Imeum T. Nja* Radja. Geuleudiëng. Imeum T. Nja* Tjam. Tandjong Djareuëng. Imeum T. Bén Blang. Nitjah. Imeum T. Tjèch. Beurabö. Imeum T. Solc-jrnan alias T. di Keudé. Gó* gèf. Imeum T. Ma* Amén. Koenjèt. Imeum Radja.. Peudaja. Imeum Tjoet. Het landschap Poelb Peuët. Hoofd. T. Nja* Mat. Het Wakeuëh gebied : Meunasah Boenbt. Hoofd. Teungkoe Nja* Amat.
Eiland P o e l ö We. Hoofden der districten: Balbhan. T. Döwit. Paja. T. Abdölah (onder voogdij van T. Nja* Gam en T. Abaïh). Ibbëh. T. Blang Tjoet. Anbë Itam. T. Abaïh (vertegenwoordigd door Panglima Nja* Amin te Sabang). Aneif La^bt. T. Nja Banta {wel, vertegenwoordigd door Panglima Nja* Amin voornoemd en Nja* A m i n . kamponghoofd van Sabang). Sabang. T. Nja* Banta (wd., vertegenwoordigd door Panglima Nja* Amin en Nja* Amin bovengenoemd).