Nieuwsbrief, nr. 3, juli 2012
Inhoud
Agenda
Blz. 3. Verslag CSP-activiteit ‘Successen en uitdagingen na 10 jaar Internationaal Strafhof’ Blz. 5. De ontwikkelingen rondom de wietpas Blz. 7. Criminologists @ work: Ewa Kozakiewicz Blz. 10. International Crimes and Criminology aan de VU Blz. 12. Boekbespreking: Van Prison Gang tot Tbs Blz. 13. Uitreiking van de Bianchi Herstelrechtprijs 2012 Blz. 16. Levensberichten
11 september: 3e jaarcongres LVG & Criminaliteit in Zwolle http://www.lvgcongres.nl/ 12 t/m 15 september: ESC-conferentie in Bilbao, Spanje www.esc-eurocrim.org/ 17 september: Congres ‘Environmental crime and its victims’ in Delft http://www.hetccv.nl/agenda/2012/09/enviro nmental-crime-and-its-victims.html 10 oktober: Congres ‘Verhoor van kwetsbare personen’ in Eindhoven http://www.leidscongresbureau.nl/verhoor_o ktober2012/programma 1 november: NSCR-jubileumcongres ‘Succesvolle remedies?’ in Amsterdam http://www.nscr.nl/index.php/nl/home/18nieuws-alleen-nl/1348-jubileumcongressuccesvolle-remedies 8 november: Misdaadcongres ‘Hoe te reageren op misdaad?’ in Tilburg http://www.tilburguniversity.edu/nl/overtilburguniversity/schools/law/misdaadcongres2012/
Zie onze site (http://www.rechten.vu.nl/nl/alumni/alumnivereniging-criminogie/nieuws) voor informatie over activiteiten, vacatures en het bestuur.
2
Verslag CSP–activiteit: Successen en uitdagingen na 10 jaar Internationaal Strafhof Door Anna Hulsebosch Enkele dagen voor het bezoek van Crime Still Pays aan het Internationaal Strafhof (ICC) in Den Haag, laat hoofdaanklager Luis Moreno Ocampo van zich horen via de Nederlandse media. “Nog dit jaar wordt Joseph Kony, de leider van het Oegandese Verzetsleger van de Heer (LRA), opgepakt of gedood”, is zijn overtuiging. De in maart uitgebrachte video over Kony’s misdaden, die wereldwijd massaal is bekeken, heeft volgens hem bijgedragen aan zijn taak: “een klein stuk zijn in een lange keten die leidt tot een betere wereld”. Op vrijdagochtend 18 mei staan 20 criminologen op de stoep van het torenhoge ICC om uit eerste hand te vernemen of en hoe het ICC (inderdaad) heeft bijgedragen aan een betere wereld.
Het Internationaal Strafhof in Den Haag Het bezoek begint in de ontvangsthal van het pand, waar een bijzonder vriendelijke dame ons uitlegt dat op dit moment maar liefst 121 landen een financiële bijdrage leveren aan het ICC en hulp bieden bij de opsporing van oorlogsmisdadigers. Hierdoor heeft het ICC o.a. 25 rechters en 500 onderzoekers, tolken, detentiemedewerkers en medewerkers slachtofferhulp in dienst kunnen nemen. Helaas hebben grote wereldmachten als de VS, China en Rusland zich echter (nog) niet aangesloten. Het is de vurige wens van het ICC dat zij dit alsnog zullen doen, dan kunnen zij hun onderzoeks- en vervolgingscapaciteit verder uitbreiden. Het bezoek wordt vervolgd in de perskamer, waar twee collega’s vertellen over de geschiedenis, jurisdictie en mandaat van het Hof, en lopende zaken en ontwikkelingen. Ze leggen ons uit dat het Hof een ‘court of last reort’ is: behandeling van zaken in het eigen land heeft nadrukkelijk de voorkeur. Uit hun presentaties blijkt dat alle lopende zaken onderzoeken betreffen in Afrikaanse landen (Kenia, Ivoorkust, Congo, Sudan/Darfur). Ook strafrechtelijke onderzoeken uit het verleden hebben vrijwel exclusief betrekking op Afrikaanse landen. Waar komt deze 'Afrika-gerichtheid' toch vandaan? De medewerkers leggen uit dat dit allereerst komt doordat misdrijven in deze landen zijn aangeleverd door de VN Veiligheidsraad. In drie gevallen (Oeganda, Congo en Centraal-Afrikaanse Republiek) zijn zaken zelfs aangeleverd door het betreffende land zelf. Tot slot doorstaan vooral de Afrikaanse landen het ultimum remedium selectiecriterium. De medewerkers verwachten echter dat er de komende 20 jaar veel zaken uit andere werelddelen zullen worden aangeleverd en behandeld. Een belangrijke taak van het ICC is het onderzoeken van de aangeleverde oorlogsmisdrijven. Dit gebeurt enerzijds door het bestuderen van reeds bestaande rapportages, zoals van de VN Veiligheidsraad en ngo’s. Aanvullend onderzoek door het ICC zelf, bijvoorbeeld door bevraging van getuigen, militairen en overheidsmedewerkers, blijft echter noodzakelijk. Onderzoekers van het ICC worden hierbij geconfronteerd met diverse uitdagingen. Hoe selecteer je bijvoorbeeld getuigen als er miljoenen slachtoffers zijn of juist slechts enkele overlevenden? Zijn getuigen wel in staat om de heftige ICC-procedure te doorstaan? En hoe kun je getuigen bereiken als er nog
3
steeds conflicten gaande zijn in het betreffende land? Het wordt ons al snel duidelijk dat de onderzoekers in het veld onder primitieve en soms bedreigende omstandigheden hun werk moeten uitvoeren. Heeft het ICC nu een preventief effect gehad op oorlogsmisdrijven? Helaas moeten de medewerkers ons daarop ‘nee’ antwoorden. Het ICC merkt de laatste 2 à 4 jaar wel dat de naamsbekendheid van het Hof is gegroeid, en dat er steeds meer zaken worden doorverwezen naar Den Haag. Maar om een afschrikwekkend effect te hebben op het plegen van oorlogsmisdrijven, zijn er toch eerst minimaal enkele afgeronde zaken en veroordelingen nodig. Al met al ziet het ICC de toegenomen naamsbekendheid en de veroordeling van de Congolese oorlogsmisdadiger Thomas Lubanga als haar belangrijkste prestaties. De grootste teleurstelling zijn de landen die zich om politieke redenen terugtrekken. De toekomst van het ICC hangt volgens de sprekers af van van politieke ontwikkelingen en eigen verantwoordelijkheid van staten. Het bezoek eindigt met een wandeling naar het zogenaamde ‘E-hof’: de rechtszaal, met daarin een overweldigende hoeveelheid camera’s en computerschermen. Op dat moment is helaas geen hoorzitting gaande, en dus blijft het bij een korte uitleg over het waarom van al die apparatuur en waarom er bij iedere zitting maar liefst 4 tolken nodig zijn. Voor de deelnemers én de thuisblijvers maakt dit alles wel mogelijk dat je de opnamen van zittingen 30 minuten later gewoon thuis kunt bekijken! Ga hiervoor naar de website van het ICC: www.icc-cpi.int/
Enkele alumni voor de zij-ingang van het Internationaal Strafhof
4
De ontwikkelingen rondom de Wietpas Door Sietse Steenstra Het Nederlandse beleid is er op gericht de bloei van de coffeeshops terug te dringen. Niet alleen het aantal coffeeshops zou uit de hand zijn gelopen, ook het aantal klanten per coffeeshop en dan vooral uit het buitenland zou de grenzen overschrijden. Nederland is één van de weinige landen waar drugsgebruik zelf niet strafbaar is gesteld maar overeenkomstig het VN-verdrag van New York (1961), de latere verdragen en de Europese wetgeving de productie, de handel, het bezit etc. wel. Nederland maakt een onderscheid tussen hard- en sofdrugs als drugs met onaanvaardbaar respectievelijk aanvaardbaar risico (lijst I en lijst II) en ziet onder bepaalde voorwaarden af van strafrechtelijk optreden tegen gelegenheden waar softdrugs worden verkocht en gebruikt. Die voorwaarden zijn de AHOJ-G criteria: A: geen affichering, H: geen harddrugs, O: geen overlast, J: niet aan jongeren < 18 jaar en G: geen verkoop van hoeveelheden > 30 gram. Dit beleid heeft Nederland de groei van de coffeeshops en de reputatie van een drugstolerant land opgeleverd. Door de veranderingen in het politieke en maatschappelijke klimaat en zeker door de druk van ons omringende landen maar ook van sterke antidrugslanden als de Verenigde Staten en de Scandinavische landen gesteund door het drugscontrole-orgaan van de VN wordt het coffeeshopbeleid verder ingeperkt. Problemen met de aanvoer, de beperkte handelsvoorraad, de leeftijdsgrens van de klanten en de andere bovengenoemde voorwaarden vormden al (veel) langer beperkingen voor de coffeeshophouder, maar daar zijn recent een aantal beperkingen bijgekomen met de ‘wietpas’ als belangrijkste. Daarnaast zal ook het nieuwe afstandscriterium tot scholen voor voortgezet onderwijs, dat van 250 meter wordt uitgebreid tot 350 meter, een sterke inperking van het aantal coffeeshops in de grote steden betekenen. Zeker als ook scholen voor basisonderwijs daarbij worden verdisconteerd zoals de bedoeling is voor volgend jaar. De prognose is dat minstens de helft van coffeeshops zal moeten sluiten. Een andere maatregel is het verder verscherpen van het verbod op (niet alleen grootschalige) hennepteelt (art. 11a Opiumwet) door het strafbaar stellen van het leveren van alle soorten goederen die hennepteelt mogelijk maken zoals lampen, beregeningsinstallaties, afzuiginstallaties en wat verder allemaal nodig is. Omdat vrijwel al deze goederen ook gebruikt kunnen worden voor andere doeleinden zal dat een grote alertheid van de verkoper gaan vragen. Matthias Borgers en Eline Poecke, beide van de sectie strafrecht van de VU, schreven daar een interessant artikel over in Ars Aequi van maart j.l., waarin ze dan ook grote twijfels uiten over de effectiviteit van een dergelijk nieuw wetsartikel. Tenslotte de ‘wietpas’: er komt een nadere regulering van de toegang tot coffeeshops. Coffeeshops worden ‘besloten’ clubs waar alleen Nederlanders van 18 jaar en ouder mogen worden toegelaten mits ingeschreven bij de betreffende coffeeshop en in bezit van een bewijs daarvan (‘wietpas’). Het maximum aantal ‘leden’ van een coffeeshop is vastgesteld op 2000. De coffeeshophouder moet een lijst aanleggen van klanten met in elk geval naam, geboortedatum en woonplaats dan wel adrescode en die lijst beheren volgens de normen van de CPR (Comm. Pers. Registratie). Politie en justitie hebben inzage in de lijst en controleren op
5
nationaliteit en leeftijd. De politie krijgt daarvoor extra mankracht; voor de zuidelijke provincies waar de pas al is ingevoerd wordt die berekend op ongeveer 50 fte. De bezwaren tegen de wietpas zijn velerlei en komen van verschillende kanten. Uiteraard zijn de coffeeshophouders tegen. Het berooft hen van een (groot) aantal vooral buitenlandse klanten, maar ook Nederlandse klanten, die niet geregistreerd willen worden als wietgebruiker. Tevens levert het hen veel administratief werk op. Bovendien hangt velen een sluiting boven het hoofd vanwege de nieuwe afstandsbepaling en wordt overwogen buitenlandse wiet en wiet met meer dan 15% thc, de werkzame stof, te verbieden. De bezwaren van Nederlands klanten noemde ik al, buren/buurten en gemeenteraden vrezen een toenemende straathandel waar de minister de inzet van streng controlerende agenten tegenover zet en een eventueel strafrechtelijke vervolging bij het bezit van meer dan 5 gram wiet bij blowen in de openbare ruimte. Parlementsleden gaan ervan uit dat de jaarlijkse belastingopbrengst van coffeeshops van 400 miljoen euro met de helft vermindert en de grote (toeristen)steden als Amsterdam (moeten) vrezen voor een flinke teruggang van de toeristenstroom. Een Belgische krant veronderstelde vorig jaar al dat van de 4 miljoen jaarlijkse toeristen in Amsterdam er 1 miljoen niet meer zullen komen als de coffeeshops voor hen worden gesloten. Andere parlementsleden constateren dat gevaarlijker drugs dan wiet bijvoorbeeld GHB onder jongeren (vooral in Brabant e.o) toeneemt en het blowen vervangt. De tijd zal het allemaal leren vooral als volgend jaar de wietpas in heel Nederland is ingevoerd. Voorlopig blijven de grote steden met Amsterdam voorop tegen invoering van de wietpas, manifesteren coffeeshophouders massaal tegen en ook individueel door de tent (tijdelijk) te sluiten of (nog) niet te registreren, zijn er klagende bewoners in Maastricht over straathandel maar meldt de woordvoerder van het Korpsberaad dat de politie alles onder controle heeft. De Tilburgse onderzoekers Maalsté en Hebben constateerden zeer recent na een snel onderzoek dat niet alleen de straathandel fors is toegenomen maar er een groot en ongrijpbaar netwerk is ontstaan van telefoonnummers die gebeld kunnen worden voor de aflevering van wiet. Illegale dealers maken ook geen onderscheid in leeftijd en leveren behalve wiet en hasj ook vaak andere drugs. Het aantal en de variatie in drugsrunners neemt toe, meer nationaliteiten maar ook qua leeftijd: in Geleen werd een jongen van negen jaar aangehouden die drugs aanbood. Wiet in de coffeeshops blijkt een kwart duurder te zijn dan op straat. Vooral 18 tot 24 jarigen blijken de coffeeshops te mijden evenals allochtone gebruikers. En de politie heeft onvoldoende capaciteit om de handel aan te pakken constateren de onderzoekers. Een woordvoerder van het coffeeshoppersoneel meldt tenslotte dat er al 600 mensen ontslagen zijn in de zuidelijke provincies en dat er nog vele zullen volgen.
6
Criminologists @ work: Ewa Kozakiewicz Door Bas ter Luun On the 14th February 2005 the Lebanese capital Beirut was hit by an attack killing the countries’ prime minister - Rafiq Hariri - and 23 others. At the end of the same year the Lebanese government requested the United Nations to establish an international court to prosecute the perpetrators of the attack. The Special Tribunal for Lebanon - or STL - was established with its headquarters in the former building of the Dutch intelligence service in Leidschendam. Although, generally less known as an international court (unlike the ICC or ICTY) one of our alumni of the master program International Crimes and Criminology - Ewa Kozakiewicz - works on the challenging cases of the Special Tribunal for Lebanon.
1. Ewa, how did you come to study at the Free University Amsterdam? I grew up and studied in Canada. I did my bachelor degree in Criminology at Carleton University in Ottawa. After my BA, I took a year off to work and to travel around Europe. I had a wonderful time, fell in love with Europe and I thought, I have to move here! When I went back home, I started researching Master’s programs in Europe, I knew I wanted to do Criminology but I wasn’t sure exactly what was out there. When I stumbled on the International Crimes and Criminology Master’s program at VU, I was very interested. We had nothing similar offered in Canada and I thought it would be an amazing opportunity to do this unique program while living in Amsterdam, it just seemed like the right thing to do.
2. Why did you become so particularly interested in International Crimes? I thought it would be very fascinating to learn about international crimes from a criminological perspective. I must admit that the program sold me on Vrije University. In Canada, I was used to looking at ‘ordinary’ crimes from a criminological perspective, for example – statistical analysis of murders in Canada is easy when data is collected by police and available for research. However, how would one calculate statistics on murders committed in Sierra Leone when there was so little data available? It just seemed so interesting, I knew I could learn a lot from this program that I would never be able to learn at home.
3. What is your most characteristic memory from the period you were studying International Crimes and Criminology? I have to admit that the program itself was very interesting, many of the readings and discussions were very impactful and have stuck in my memory; however, I think the most characteristic memories from that period were the visits to the Courts and Tribunals in The Hague. I think the location of the VU is very convenient for the study of international crimes because not only do you learn about the institutions which have formed the legal field of international crimes, you can actually go and see them and listen to hearings, presentations by staff, judges and academics. The trips to the International Criminal Court and Special Tribunal for Lebanon were very insightful and made a long term impact.
7
4. What are you experiences in your current position at the Special Tribunal for Lebanon? I first started as an intern at the Special Tribunal for Lebanon (STL) in March 2011, this was my third internship after interning at the International Criminal Court and also United Nations Office on Drugs and Crime in Vienna. I had enough work experience in the international environment at that point to figure out which area of the field I was interested in and I knew I wanted to work in investigations. My team was very helpful and taught me as much as possible. I learned various specialized programs, analysis techniques, various rules and procedures and I got to see how a major large scale investigation is conducted. After my internship, I applied for an open position within Investigations at the STL and I have been working there since September 2011. Because of the ongoing investigation and the upcoming trial, I am not able to discuss the specifics of the work at STL; however, I can say that the work is very interesting and as STL investigations wind down and the trial begins, I will be able to use my skills and knowledge in other institutions in the future.
5. How do you use your studies and training at the Free University in your current job?
The attack killing Rafiq Hariri and 23 others in February 2005
I guess the most important thing that the program has taught me, which has been an asset for working in this field, was the knowledge of the Courts and Tribunals – how they work, what is their mandate, which countries or situations that they investigate, how they are set up, etc. This is very important as each Tribunal or Court works specifically within their mandate and timeframe, some are part of the United Nations, others are separate, some have member states, some deal in international law, others are hybrid and use national law as well. This is the case with STL, which uses some aspects of international law and some of Lebanese law – for example, STL is able to prosecute cases in absentia – this is part of Lebanese national law.
6. How do you see the future of international criminal tribunals and the development of international criminology? I think the impact that international courts and tribunals have made within the field of international law is undeniable, finally some international crimes have had some justice. The system is new and there are still a lot of flaws; however, I think international criminology could serve well in understanding the actual crimes. As in traditional criminology, one studies the causes, the crime, the offenders and victims as well as the situations which are conducive to the crimes. This is where I think the development of international criminology is most important, to understand the
8
crime and therefore perhaps be able to prevent one in the future. After all, these crimes are not an ‘accident’, there are causes and predictors.
7. What would you recommend students and alumni in criminology who aspire to work at a international tribunal? The first thing that I would encourage students and alumni to do is an internship or a visiting professional post. Most are unpaid or paid very little, but this experience might enlighten individuals into the environment and to see whether they actually do want to work in this field. To see whether they actually do want to work in this field. There are a lot of things that no university program can teach you – such as how competitive the positions are in this field, or how short and uncertain employment contracts can be, or how far removed you are from the ‘situation’ when you’re sitting in your office. An internship might encourage you or discourage you from choosing to work here in the future.
9
International Crimes and Criminology aan de VU Door Sietse Steenstra Het aantal mensen dat zich aan de VU bezig houdt met internationale delicten is groter dan bij criminologie alleen maar voor dit overzicht zullen wij ons voornamelijk tot de laatste beperken. Het is Alette Smeulers geweest die vanaf 2006/2007 het onderdeel ‘international criminology and international crimes’ binnen de sectie en daarmee binnen de Nederlandse criminologie op de kaart heeft gezet. Hoewel er eerder in de sectie medewerkers geïnteresseerd waren in wat men internationale delicten zou kunnen noemen worden deze toch niet gerekend tot de ‘international criminology’. Dina Siegel bijvoorbeeld publiceerde over vrouwenhandel, over terrorisme en over problemen in de diamantindustrie en –handel. Zij vertrok in 2008 naar Utrecht om daar hoogleraar criminologie te worden. In datzelfde jaar keerde Joris van Wijk terug op de VU. Nadat hij in 2007 zijn dissertatie ‘Luanda-Holanda; irreguliere migratie van Angola naar Nederland’ had afgerond en promoveerde bij Prof. Catrien Bijleveld was hij in totaal ongeveer een jaar betrokken bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en bij de Stichting HIT (Hersteld vertrouwen In de Toekomst), een klein bureau dat projecten opzet, begeleid en evalueert op het gebied van arbeid en migratie. In 2006 trekt Catrien Bijleveld, als voorzitter toentertijd van de sectie, Alette Smeulers aan als hoofddocent om een flinke aanzet te geven voor de studie naar internationale misdaden. Internationale misdaden omvatten in de huidige opvatting vooral oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide al of niet aangevuld met grove schendingen van de mensenrechten.(zie ook de bijdrage over de excursie naar het ICC). Alette was na een veelzijdige opleiding (sportacademie in Groningen, politieke wetenschappen in Brussel) op dat moment universitair docent internationaal strafrecht in Maastricht. Zij was daar ook gepromoveerd in 2002 op een proefschrift over uitlevering van verdachten en of de uitleveringsrechters in Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten wel voldoende rekening houden met het proces en de behandeling die de uit te leveren verdachte te wachten staat. Steeds meer geïnteresseerd in internationale misdaden ontwikkelde ze samen met Roland Moerland een website en een nieuwsbrief met de bedoeling een internationale researchgroep voor wat zij noemden ‘supranationale criminologie’ te vormen. In 2005 ontving ze ook een Venibeurs van NWO voor een studie naar een criminologische benadering van de verantwoordelijkheid voor internationale misdaden. Alette gaat voortvarend van start, omringd met een aantal ‘oude’ (Joris van Wijk) en nieuwe medewerkers en assistentes: Barbora Holá, Eva Lingnau, Maartje Weerdestijn, Jantien Stuifbergen. Ze ontwikkelt een zelfstandige Master-opleiding criminologie ‘International Criminology and International Crimes’, die in 2009 een accrediatie krijgt; Met onder andere prof. Wouter Werner richt ze de ACIC op (Amsterdam Centre of the Interdisciplinary research on international Crimes and Security) met stafleden niet alleen van criminologie maar ook van (internationaal) strafrecht, van internationaal recht en van buiten de faculteit. Het ACIC is behalve voor de Master International Crimes and International Criminology ook verantwoordelijk voor de opleiding Law and Politics of International Security. De Master ICC trekt een belangrijke groep studenten en bestaat uit een aantal hoofdvakken aangevuld met een master-thesis en een aantal bijvakken. De hoofdvakken die het komend studiejaar worden gegeven zijn ‘internationale misdaden’ (Barbora Holá en Joris van Wijk); ‘internationale rechtbanken en tribunalen’ (Prof. Elies van Sliedregt, Elinor Fry); ‘achtergrondtheorieën over de oorzaken van internationale misdaden’ (Barbora Holá en Marie Lindegaard) en ‘de methodologie voor het onderzoek naar internationale misdaden’ (Prof.Catrien Bijleveld). Joris van Wijk doceerde tot nu toe ook het door hemzelf ontwikkelde vak ‘victimology of international crimes’ en Wim Huisman past samen met Annika van Baar als keuzevak zijn specialisatie ‘organisatiecriminaliteit’ toe op bedrijven die betrokken zijn bij internationale misdrijven.
10
Het onderzoek van ACIC richt zich op drie gebieden: een criminologische benadering van de internationale misdaden en hun achtergronden; een internationaal (straf)rechtelijke benadering van deze delicten met een vergelijking van nationale strafwetten en internationale regels en verdragen en ten derde een bestudering van het internationaal recht en de internationale relaties om na te gaan in hoeverre deze internationale misdaden kunnen verhinderen dan wel beperken. Door de brede formulering past het onderzoek van de groep er uiteraard goed in. Alette Smeulers is vooral bezig met een beschrijving van het vakgebied; ze publiceert twee overzichtswerken over de internationale criminologie en internationale delicten, de ene met Roelof Havemans, de andere met Grünfeld maar ook een studie van de genocide in Ruanda. Het onderzoek van Joris van Wijk richt zich op twee gebieden; ten eerste in het kader van het ‘Escaping Justice Project” naar de effecten van amnestieverlening na grootschalige conflicten bijvoorbeeld in Angola en ten tweede naar de vraag hoe om te gaan met vermoedelijke oorlogsmisdadigers die asiel aanvragen. Ook het promotieonderzoek van Barbora Hola en Eva Lingnau past binnen de grenzen: Barbora promoveerde in maart j.l. op een onderzoek naar de consistentie in de veroordelingen van het ICC en Eva hoopt te promoveren op een onderzoek naar soldaten die een bevel negeren om internationale misdrijven te begaan en naar de omstandigheden waarin een dergelijke weigering mogelijk is. Maartje Weerdestijn probeert een typologie te ontwikkelen van niet-democratische leiders die verantwoordelijk zijn voor het plegen van grove mensenrechtenschendingen. Jantien Stuifbergen verrichtte onderzoek naar kindsoldaten en besloot recent haar focus te richten op de criminele carrières van Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog verantwoordelijk zijn geweest voor mensenrechtenschendingen. Wim Huisman doet samen met Annika van Baar onderzoek naar de betrokkenheid van bedrijven bij internationale misdrijven bijvoorbeeld van mijnbedrijven in de Congo. Willem de Haan tenslotte, oud-hoogleraar criminologie te Groningen en in de jaren zeventig onderzoeker bij de VU, die nu een gastaanstelling heeft, is gefascineerd geraakt door de vraag hoe Argentinië omgaat met zijn dictatoriaal verleden. Hij geeft er presentaties over en organiseert volgend jaar samen met de KNAW een research seminar over het thema. Niet alleen binnen de criminologie wordt onderzoek gedaan naar internationale misdrijven, ook binnen strafrecht zijn verschillende personen in dit veld actief. Tussen strafrecht en criminologie is er ook op dit terrein meer samenwerking; als voorbeeld een artikel van Wim Huisman en Elies van Sliedregt over Nederlandse zakenlieden en internationale misdrijven. Het afgelopen jaar deed zich een belangrijke verandering voor binnen de groep; betrekkelijk plotseling vertrok Alette Smeulers naar de universiteit van Tilburg en werd kort daarna hoogleraar Internationale Criminologie, de eerste ter wereld zoals een krant berichtte. Ook Maartje van Weerdestijn vertrekt naar Tilburg om daar aan haar promotie te werken. Annika van Baar zal dat aan de VU kunnen doen dankzij een toegekende promotiesubsidie. Joris van Wijk trekt nu samen met Jantien Stuifbergen (organisatorisch) de kar; er wordt wat meer beroep gedaan op de andere stafleden van het ACIC binnen de faculteit en het accent wordt wat meer gelegd op internationale misdrijven en wat minder op de internationale dan wel supranationale criminologie.
11
Boekbespreking: Van Prison Gang tot Tbs Door Joris Beijers Het is alweer een jaar geleden dat de nieuwe “Frank van Gemert” uitkwam. Hierin bewandelt Van Gemert een pad die criminologen vaak, bewust of onbewust, mijden: die van de biografie. Op zorgvuldige wijze vertelt hij het verhaal van Jan Hoolwerf, grotendeels aan de hand van interviews met hem. Uit het boek wordt al snel duidelijk dat Jan Hoolwerf een turbulent leven leidt. Als kind groeit hij op in een klein huis, met een genadeloze vader en een incapabele moeder. Hij kan in de ogen van zijn vader weinig goed doen en niet zelden krijgt hij slaag of erger: “Toen pakte hij me in mijn nek en heeft hij me zo van eenhoog uit het raam naar beneden laten vallen”. Zeldzame momenten dat zijn vader trots is, zijn wanneer Jan met andere kinderen heeft gevochten (en gewonnen) en daarmee in de ogen van m'n vader laat zien dat hij een echte kerel is. Zijn vader is militair en wil dat zijn zoon dat ook wordt. Het loopt anders. Jan gaat de criminaliteit in. Na Jan’s kindertijd, waarin hij ook nog een tijdje in een tehuis verblijft, verblijft hij in het Amsterdam van de jaren ’70. Hij komt in aanraking met drugs, pleegt het een en ander aan delicten en gaat enige tijd werken voor een baas in de Amsterdamse onderwereld. Hij kent daarna periodes van rust en stabiliteit, zoals wanneer hij een gezin opbouwt en gaat werken (o.a. bij een hovenier) en daarin veel energie steekt. Deze positieve periodes helpt hij echter vaak zelf weer om zeep. Op een keer wordt hij in de VS gepakt voor een drugsdelict en moet hij naar de gevangenis. Jan heeft altijd voor zichzelf gezorgd, maar krijgt in de Amerikaanse gevangeniswereld door dat hij moet samenwerken om te overleven. Hij sluit zich aan bij een Latijns-Amerikaanse gang, de Sureño’s. Als hij weer terugkomt in Nederland probeert hij het leven op te pakken en gaat hij voorlichting geven op scholen, maar ook die levensrichting is tijdelijk… Het boek is een aanrader. Niet alleen omdat het één van de weinige Nederlandse criminologische biografieën is. Het verhaal is ook, mede dankzij Jan’s scherpe geheugen, behoorlijk gedetailleerd en leest erg makkelijk weg. Van Gemert verheerlijkt of veroordeelt de hoofdpersoon niet. Hij vertelt op nuchtere wijze het levensverhaal van de hoofdpersoon, aangevuld met eigen beschouwingen. Een biografie als deze geeft een diepgaand beeld van iemands criminele carrière en achtergrond. Er zijn natuurlijk ook beperkingen. Zo heeft Van Gemert weliswaar ook andere bronnen geraadpleegd en zo de hoofdlijnen van Jan’s verhaal kunnen checken, maar vertekenen Jan’s eigen visie en manier van vertellen toch onvermijdelijk elementen in het verhaal, zonder dat je er altijd precies de vinger op kunt leggen. En je blijft als criminoloog achter met de vraag: wat verklaart Jan’s probleemgedrag en in welke mate? Hoe zou hij zijn opgegroeid als hij niet die harde vader had gehad?
12
Uitreiking van de Bianchi Herstelrechtprijs 2012 Door Sietse Steenstra In een goedgevulde zaal van de Rode Hoed werd op maandagavond 14 mei de Bianchi Herstelrecht-prijs uitgereikt aan een persoon en aan een instelling die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de verbreiding en toepassing van ‘Herstelrecht’ in Nederland en daarbuiten. Bianchi, de naamgever van de prijs en de eerste hoogleraar criminologie aan de VU (1958-1987) heeft reeds in 1964 in zijn boek ’Ethiek van het straffen’ ernstige bezwaren tegen de bestaande strafrechtstoepassing en pleit, met het Bijbelse rechtvaardigheidsbegrip ‘tsedeka’ als richtsnoer, voor een meer civielrechtelijke aanpak van delicten- overigens nog zonder veel aandacht voor slachtoffers. Eind jaren zeventig probeert hij met een aantal medewerkers, aangevuld met mensen als rabbi Ashkenazy, zijn ideeën vorm te geven. In navolging van de zgn. kerkMarokkanen wordt gezocht naar een kerk of een andere godsdienstige plaats waar men op grond van art. 146 Sr gevrijwaard van ingrijpen van politie en/of justitie (een ‘vrijplaats’) daders en hun slachtoffers begeleid kan laten onderhandelen over een oplossing van hun ‘conflict’. Mede door verandering van het politieke klimaat (o.a. Korthals Altes (VVD) wordt minister van justitie) en door de algemene bezuinigingen wordt begin jaren tachtig van verdere pogingen afgezien. Na zijn pensionering zet Bianchi zijn ideeën nog eens uiteen in ‘Justice as Sanctuary’ (1994). De stichting die de prijs uitreikt geeft aan dat de opvattingen van Bianchi in de beoordeling een rol spelen. De prijswinnaars voldoen geheel aan de voorwaarden: De ene: mr.dr. Jacques Claessen, universitair docent straf(proces)recht aan de Universiteit Maastricht, schreef een dissertatie, waarin hij een aantal hoofdstukken wijdt aan de mystiekrechtelijke visie op misdaad en straf, en waarbij hij in het kader van het Jodendom en Christendom uitdrukkelijk aandacht besteed aan de opvattingen van Bianchi. Drs. Anneke van Hoek en drs. Gert-Jan Slump zijn oud-studenten van Bianchi die - mede door diens ideeën geïnspireerd- kwamen tot de oprichting van de stichting ‘Restorative Justice Nederland’, de andere prijswinnaar. De avond wordt geopend door drs. Pieter Hilhorst o.a. columnist van de Volkskrant en VARA Ombudsman die uitlegt wat zijn relatie met herstelrecht is maar vooral het programma aankondigt en ook de rest van de avond als presentator een stimulerende rol zal spelen. De prijswinnaars nemen het belangrijkste deel van het programma voor hun rekening. Jacques Claessen zet het straf- en het herstelrecht in een historisch perspectief en vertelt daarnaast over een experimenteel herstelrecht programma (door hem het Maastrichtse Mediation Model genoemd) dat liep van 1999 tot 2011 bij het arrondissementsparket van Maastricht. Tot het eind van de Middeleeuwen geldt misdaad vooral als intermenselijk conflict dat de normale vrede verstoort en dat door de betrokken partijen zelf moet worden opgelost door onderhandelingen en/over schadevergoeding of - als dat niet gelukt of niet mogelijk is - door proportionele wraakneming (lex taliones). (Staats)autoriteiten treden hooguit op als bemiddelaar. Dat verandert sterk na 1500 tijdens het Ancien Régime: misdaad geldt als aantasting van de maatschappelijke orde en het gezag van de vorst. De reactie op misdaad wordt een exclusieve zaak van de staat en bestaat vaak uit wrede openbare straffen die mede ten doel hebben het volk af te schrikken en de absolute macht van de vorst c.q. de staat te bevestigen. De belangen van de feitelijke slachtoffers van een delict spelen geen rol meer. Rond 1800 komt het publieke strafrecht tot volle wasdom en worden de laatste restjes van een private afhandeling opgeruimd. Er vindt wel een hervorming plaats van het oude strafrecht die leidt tot meer bescherming voor verdachten/daders tegen de almacht van de staat en tot minder wrede straffen, maar het karakter van het strafrecht als overheidsreactie op persoonlijke daden staat niet ter discussie. Wel worden er verschillende theorieën (her)ontwikkeld om het gebruik van het strafrecht te legitimeren, met name vergeldings-, preventie- en verenigingstheorieën. Vanaf het begin worden de theorieën kritisch bekeken. Claessen belicht de morele en praktische argumenten die voor- en tegenstanders hanteren. Vooral de preventieve werking van de gevangenisstraf – de moderne straf bij uitstek - wordt zwaar betwijfeld: 75% van de ex-
13
gedetineerden valt in herhaling, de helft daarvan binnen één jaar na vrijlating. Gevangenisstraf heeft bovendien negatieve neveneffecten en de generaal preventieve werking is onmeetbaar. Het denken over straffen heeft ook de laatste decennia belangrijke veranderingen laten zien, samenhangend met een veranderend mensbeeld: van een mens als een vrij en resocialiseerbaar subject (3e kwart 20e eeuw) naar een gedetermineerd en tot misdaad gedoemd object (4 e kwart 20e eeuw). Dit heeft geleid tot een verschuiving in het verenigingsdenken – i.e. een samengaan van vergeldings- en preventiedenken – dat in Nederland centraal staat. Terwijl in de jaren vijftig, zestig en zeventig werd gefocust op vergelding in de zin van schulduitboeting en op preventie in de betekenis van resocialisatie wordt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw vergelding vooral uitgelegd als gekanaliseerde wraakneming en preventie als afschrikking en onschadelijkmaking. Het mag duidelijk zijn dat dit een ontwikkeling in defaitistische richting is. Claessen eindigt zijn voordracht met een kort overzicht van herstelrechtelijke initiatieven in Nederland met speciale aandacht voor het Maastrichtse Mediation Model dat in de jaren 19992011 onder leiding van het O.M. ongeveer 200 zaken per jaar, voornamelijk politierechterzaken afhandelde. De bedoeling was primair bemiddeling ter herstel van schade en van relaties op basis van vrijwillige deelname van de conflictpartijen. Slaagde de bemiddeling dan kwam er een voorwaardelijk sepot, zo niet dan kon er door het O.M. worden vervolgd: kortom, herstelrecht maar wel binnen het strafrecht. Gert Jan Slump en Anneke van Hoek zijn oprichters en projectmanagers van de stichting Restorative Justice Nederland die het verbindende netwerk wil zijn voor instellingen, organisaties en individuen die vormen van herstelrecht verder willen ontwikkelen en verankeren binnen of buiten het strafrecht. Zij doen dat door onderzoek naar, advies over en training in herstelrecht te initiëren, te ondersteunen en aan te moedigen en ook door seminars (mede) te organiseren. Zo schreven ze een belangrijk rapport voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie: ‘De toepassing van herstelrecht in Nederland: bouwstenen voor een toekomstvisie’. Gert-Jan geeft een kort overzicht van de recente geschiedenis van (experimenten met) daderslachtoffergesprekken en van mediation in strafzaken en verwoordt de doelstellingen van Restorative Justice Nederland. Herstel bezien vanuit een drievoudig perspectief (daderslachtoffer-gemeenschap) heeft velerlei vormen aangenomen en komt veel meer voor dan men zich gewoonlijk realiseert. In het kader van het strafrecht zijn er naast de daderslachtoffergesprekken en mediation ook herstelgerichte gesprekken in detentie (vooral in jeugdinrichtingen), begeleide gezinsgesprekken en veel afhandelingen binnen HALT die gericht zijn op herstel. Ook buurtbemiddeling, Eigen Kracht-conferenties in de jeugdzorg en het begeleid oplossen van problemen tussen leerlingen op scholen kunnen tot vormen van herstelrecht worden gerekend. Herstel voor de dader betekent dat hij begrijpt wat hij heeft gedaan en wat de consequenties zijn voor het slachtoffer en voor hemzelf en dat hij die laatste aanvaardt en zich zodoende resocialiseert. Herstel voor het slachtoffer betekent niet alleen compensatie van de geleden schade maar ook erkenning als slachtoffer en het versterken van eigenwaarde. Herstel voor de gemeenschap is vooral herstel van de rechtsorde en daarmee het voorkomen van nieuwe delicten en het beschermen van burgers. Anneke geeft vooral een visie op de toekomst van Herstelrecht in Nederland. Zij signaleert een zevental trends die een rol spelen: versterking van de positie van slachtoffers; internationalisering; lokalisering; horizontalisering; democratisering en responsabilisering; bezuinigingen en het verkleinen van de overheid; roep om meer repressie. Door de recente invoering van art. 51 h Sv. waarin het O.M. opdracht krijgt te bevorderen dat zowel aan de dader als het slachtoffer de mogelijkheid van bemiddeling wordt voorgelegd heeft het herstelrecht in het strafrecht een duidelijke impuls gekregen. In de maatschappij in het algemeen en in het strafrecht in het bijzonder is er meer aandacht voor slachtoffers ontstaan. Hun behoefte aan informatie, compensatie en een inbreng in het strafproces krijgt gehoor. Herstelrecht sluit aan bij het justitieel beleid, vooral inzake het integraal veiligheidsbeleid met een aangepast vervolgingsbeleid in kleine zaken, met daarnaast een selectiever en meer op controle en toezicht gerichte afhandeling van zwaardere delinquenten. Aan de behoefte van burgers aan veiligheid in hun dagelijks
14
bestaan kan door het strafrecht echter niet worden voldaan; het is daarom tijd voor alternatieven die mogelijk beter werken. Ook internationaal wordt door wet- en regelgeving de toepassing van herstelrecht op nationaal niveau gestimuleerd. Herstelrecht komt tenslotte ook nog tegemoet aan de trend om de tekorten van de overheid te beperken door meer aan de burgers over te laten. Het versterkt de (samen)redzaamheid van de burgers en is vele malen goedkoper dan de toepassing van het strafrecht en de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen maar een landelijk beleidskader voor toepassing van herstelrecht zou wel nuttig zijn. Na een muzikaal intermezzo van het trio Les Elements, dat op nagebouwde oude instrumenten een Frans werk uit de 16e eeuw ten gehore brengt, geeft Tobia Westra, bemiddelaar bij ‘Slachtoffer in Beeld’ enige voorbeelden van ‘herstelrecht’ uit (haar) eigen praktijk. ‘Slachtoffer in Beeld’ is een zusterorganisatie van ‘Slachtofferhulp Nederland’ en deelt zelfs de directeur en de Raad van Toezicht. Ze werd in 1990 opgericht om leerstraffen voor jeugdige delinquenten uit te voeren maar bleef ook na de afschaffing van deze leerstraffen in 2009 intact om met de opgebouwde expertise de bewustwording van daders te stimuleren maar vooral om tussen daders en slachtoffers te bemiddelen. Slachtoffers en/of daders dienen zich (eventueel gestimuleerd door derden) zelf aan te melden voor de bemiddeling; een bemiddeling die ook door briefwisseling of een pendel van een bemiddelaar kan plaatsvinden. Het aantal aanmeldingen per jaar is rond de twaalfhonderd en groeit elk jaar. Ook de resultaten zijn bemoedigend. Tobia vertoont een deel van een opgenomen bemiddelingsgesprek van een jeugdige overvaller en zijn slachtoffer, een winkelier van middelbare leeftijd. De belangrijkste elementen komen aan bod: een spijtbetuiging van de dader, de motieven van de dader om het delict te plegen en de impact die het gebeurde op het slachtoffer heeft gehad. De avond wordt afgesloten met de prijsuitreiking. Daarvoor zou een debat tussen politici over de mogelijkheden van herstelrecht plaatsvinden. In plaats daarvan een korte speech van Ahmed Marcouch, Tweede Kamerlid voor de PvdA, en bij gebrek aan de andere politica (Pia LokinSassen, 1e Kamer CDA) die onderweg is blijven steken, een vraag- en antwoordspel met Pieter Hilhorst en het publiek waaruit blijkt dat Marcouch duidelijk geen grote voorstander is van het meer toepassen van herstelrecht en eerder kiest voor het bestaande ‘recht dat zijn loop moet hebben’. Het publiek in de zaal, op één dissident na, is het daar duidelijk niet mee eens. Bianchi glorieert!
15
Levensberichten Door Sietse Steenstra Bij gebrek aan levensberichten van alumni, die spontaan dan wel met enige aandrang worden aangeboden, staat mij nu even niet veel anders te doen dan enkele ontmoetingen met alumni onder andere tijdens de Herstelprijs-uitreiking te gebruiken als belangrijkste bron van informatie. Zoals eerder reeds beschreven zijn de oudste studenten van de opleiding criminologie van de VU, gestart in 1968, langzamerhand aan hun gerechtvaardigde pensioen toe. Zoals Jan Naeyé, de hoogleraar strafrecht (en meer speciaal het politierecht) van de VU die vorig jaar afscheid nam. Verschillende leeftijdgenoten gingen hem voor al of niet met vervroegd pensioen. Twee bijzondere alumni waren aanwezig bij de prijsuitreiking: beide socioloog met specialisatie criminologie, een mogelijkheid aan de VU die bestond vanaf 1968 tot midden jarig tachtig toen de studie sociologie aan de VU werd opgeheven. Beide met een carrière aan de Hogeschool van Amsterdam: Anjo van Hout begon als docent jeugdbescherming maar ontwikkelde zich tot een groot deskundige op het gebied van de pleegkinderenzorg die als consulent praktijkboeken uitbracht en professionals uit de jeugdzorg bijschoolde en praktijktrainingen gaf. Otto de Graaf begon ook als docent maar werd later programma-manager van een project dat tot doel heeft Hogeschoolstudenten tijdelijk onder te brengen (als stagiaire) bij bedrijven in en om Amsterdam, met name om problemen in de logistiek te analyseren en op te lossen. Beide gingen recent met pensioen. Iemand die maar kort van zijn pensioen heeft kunnen genieten is Frits Schippers: hij overleed begin dit jaar. Frits Schippers is de student sociologie die in 1970 als eerste afstudeerde in de studierichting criminologie. Frits was een zeer sociaal bewogen man die in 1973 bij Stichting HvO directeur werd van een tehuis voor (thuisloze) mannen, voor hen een nieuw tehuis liet bouwen maar vervolgens directeur werd van het reclasseringsbureau in Haarlem. Nadat de reclassering begin jaren negentig één landelijke organisatie werd wendde hij zijn steven volledig en begon samen met zijn vrouw een boekwinkel in Amsterdam-ZuidOost gespecialiseerd in Surinaamse en Caraïbische literatuur. Toen zijn oudste zoon samen met diens vrouw in 2002 omkwam bij de grote terroristische aanslag op Bali begon Frits zich hartstochtelijk in te zetten voor de herdenking van terrorisme slachtoffers overal ter wereld mede als een tegenbeweging tegen de grote aandacht voor de daders, de terroristen. Nadat hij in 2010 de boekwinkel had verkocht overleed hij anderhalf jaar later aan een agressieve vorm van longkanker. Om te eindigen met een opgewekt bericht: bij de prijsuitreiking ontmoette ik Monique van der Zouw (1986) die opgetogen meldde dat ze als advocaat al weer enkele jaren deel uitmaakt van het prestigieuze kantoor van Gerard Spong. En dat ze die avond, voor het eerst weer na jaren, haar studievriend/minnaar Ab Veldhuizen (1986) had ontmoet.
16