Agenda commissie BenB
Datum:
12 maart 2015
Aanvangstijd:
20.00 uur
Locatie:
Raadszaal
Leden:
J.L.M. Adriaans, L.W. Blok, A.H.M. van Bussel, M.J.J. van Dinther, A.M. van Doorn-Peerlings, J.F.H. Feijen, J.M.T.J. Klessens, M.G.P.J. Leijten, M.G.J. Meijer, A.T.W. Nagel-Maas, G.W.H.L. Schoolmeesters, J.H. van Tulden, F.A.J. Venmans, M.C.T.M. Verheijen, A.B. van Wissen, E. Zegwaard-v.d. Kooij
Griffier: Voorzitter:
J. Laurens Janse - Oostdijk M.A.J. Jeuken
1. 1 Opening en vaststelling van de agenda. 2.
Vaststelling van de besluitenlijst van de vergadering van 12 februari 2015 en behandelen stand van zaken actielijst.
3.
a.
Intergemeentelijke samenwerking;
b.
Politieaangelegenheden.
4.
Vaststellen communicatienota 2015-2018.
5.
Vaststellen diverse verordeningen en beleidsregel mbt onderwijs alsook het beschikbaar stellen van een krediet voor verbetering van het binnenklimaat in de basisscholen.
6.
Goedkeuren gewijzigde statuten Stichting PlatOO.
7.
Instemmen met aangaan dienstverleningsovereenkomst met gemeente Helmond inzake uitvoering van de Wmo en Jeugd per 1 januari 2015.
8.
Vaststellen richtinggevende financiële kaders 2016-2019.
9.
Ingekomen stukken/mededelingen. a. Informatie over inzet ambulancezorg in Someren in 2013; b. Informatie over begrotingswijziging GGD 2014; c. Informatie over inloopfunctie GGZ 2015;
d. Informatie over Normenkader financiële rechtmatigheid 2014. 10.
Rondvraag.
De voorzitter,
M.A.J. Jeuken,
2/2
Besluitenlijst commissie BenB
Datum: Aanvangstijd: Locatie: Aanwezig:
12 februari 2015 20.00 uur uur Raadszaal Commissieleden: L.W. Blok, A.H.M. van Bussel, M.J.J. van Dinther, A.M. van Doorn-Peerlings, J.F.H. Feijen, J.M.T.J. Klessens, A.T.W. Nagel-Maas, G.W.H.L. Schoolmeesters, J.H. van Tulden, F.A.J. Venmans, M.C.T.M. Verheijen, A. Verhofstad, A.B. van Wissen, E. Zegwaard-v.d. Kooij Voorzitter: M.A.J. Jeuken Griffier: J. v.d. Kolk
Aanwezig college: Aanwezig ambtelijk:
W.L.G. Hanssen, T.C.W. Maas, L.J.M van de Moosdijk Henri van der Hulst, T. de Kok, G. Laeven, T. v. Leeuwen, H. van de Mortel, Mary Peijnenburg, Jan Verhoeven
M.k.v.:
M.G.P.J. Leijten, M.G.J. Meijer
1. 1 Opening en vaststelling van de agenda. De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld. 2.
Vaststelling van de besluitenlijst van de vergadering van 15 januari 2015 en behandelen stand van zaken actielijst. De besluitenlijst wordt ongewijzigd vastgesteld. Van de actielijst worden de acties 2 (Uitnodigen MRE), 5 (Participatiewet) en 6 (huishoudelijke ondersteuning Peel 6.1) verwijderd. Op de actielijst ontbrak: Toezegging wethouder V.d. Moosdijk tijdens de laatste raadsvergadering om in gesprek te gaan met De Einder. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden.
3.
a.
Intergemeentelijke samenwerking; Wethouder Maas houdt een presentatie over Peel 6.1. De commissie merkt op dat de verslagen van het Dagelijks Bestuur van Peel 6.1 zeer summier zijn en op deze manier geen toegevoegde waarde hebben. De fracties worden opgeroepen eventuele manco’s in het zorgproces te melden aan de vertegenwoordigers in Klankbordgroep Peel 6.1. De oproep hiervoor kan ook standaard worden opgenomen in de Nieuwsbrief en in de periodieke bijpraatsessies van de portefeuillehouders.
*150003453*
b.
Politieaangelegenheden; Burgemeester Veltman meldt desgevraagd dat er geen nieuws is over de vernielde bomen aan de Hooghoefweg. Zodra er meer bekend is, zal dit worden gemeld.
4.
Presentatie van de GGD Mevrouw Blom houdt een presentatie over de GGD.
5.
Aanpassen Verordening op de raadscommissies De commissie adviseert de verordening op twee punten aan te passen: 1. Verwijderen van de passage dat commissieleden op de kandidatenlijst van een fractie moeten hebben gestaan. 2. Opname van een passage over de voorzitter overeenkomstig het Reglement van Orde van de raad. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad.
6.
Voorstel over indienen zienswijze door gemeente ikv toekomstvisie brandweerzorg en 1e wijziging begroting 2015 De commissie adviseert het belang van een periodieke evaluatie van het beleid extra te benadrukken door dit als zienswijze in te brengen bij de VRBZO. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad.
7.
Eindrapportage IDOP's De fractie Lijst 6/VVD benadrukt dat evaluatie niet voor maar met burgers moet plaatsvinden. De fractie GLSE en Sluis XIII verzoekt de dorpsraad deelgenoot te maken van het eindverslag. Wethouder Maas geeft aan dat evaluatie plaatsvindt in maart a.s. en dat de dorps- en wijkraden worden betrokken en geïnformeerd. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad.
8.
Ingekomen stukken/mededelingen. Geen.
9.
Rondvraag. De fractie GLSE en Sluis XIII verzoekt om: 1. een overzicht van de, buiten de CAO-afspraken vallende, secundaire arbeidsvoorwaarden van het gemeentelijk personeel. - Burgemeester Veltman zegt toe de gegevens aan te leveren. 2. het onderdeel Veiligheid op te nemen in de Communicatienota. - Burgemeester Veltman zegt dit toe. 3. een overzicht van de aan projecten toegekende uren, de wijze van toezicht hierop en de communicatie hierover naar buiten - Burgemeester Veltman geeft aan dat een gesprek met de directie hier inzicht in kan geven. 4. de kostenprijssystematiek van Atlant. 2/4
- Wethouder Maas zegt toe het antwoord hierop toe te sturen.
De voorzitter sluit de vergadering om 22.36 uur en dankt een ieder voor zijn bijdrage. Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 maart 2015. De raadsgriffier
De voorzitter van de commissie
J. Laurens Janse-Oostdijk
M.A.J. Jeuken
3/4
Actielijst #
Vergadering
Agenda-
actie
Door
Termijn
punt 1.
12-06-14
13.
Introductie Bizob voor de raad
AV
Voorjaar 2015
2.
04-12-14
11.
Uitgeven publieksversie WMO beleidsplan
TM
Mei 2015
3.
15-01-15
7.
AV
2015
4.
15-01-15
9d.
Kadernota Integrale Veiligheid Peelland 2015-2018 onderzoeken hoe de raad over project arbeidsmigranten en de effecten ervan kan worden geïnformeerd. Vragen CDA mbt Stadswacht, aangevuld met de vraag of de Stadswachten die er nu lopen, bevoegd zijn.
AV
2e kwartaal 2015
5.
12-02-15
2.
Informatie over Communicatienota
AV
Maart 2015
6.
12-02-15
2.
Informatie over Den Einder via de
LvdM
Week 9 2015
TM
Maart 2015
AV
Voorjaar 2015
AV
2015
TM
Maart 2015
AV
Maart 2015
TM
Raad 26-02-15
7.
12-02-15
3a.
8.
12-02-15
3b.
9.
12-02-15
6.
10.
12-02-15
7.
11.
12-02-15
9.
12.
12-02-15
9.
Nieuwsbrief • Nagaan of tekorten Peel 6.1 ook bij andere Peelgemeenten groot zijn. • Beschikbaar stellen van de presentatie. • Aan Stuurgroep/Klankbordgroep voorleggen of overleg Dagelijks Bestuur Peel 6.1., gelet op de verslagen van 24-11-14 en 18-12-14, op deze wijze wel zinvol is. Bij nieuws over vernielde bomen Hooghoefweg informatie verstrekken Ontwikkelingen Regionale Brandweer opnemen in jaarverslag Informeren van en betrekken dorpsen wijkraden bij evaluatie IDOP’s Aanleveren overzicht van buiten CAO-afspraken vallende secundaire arbeidsvoorwaarden gemeentepersoneel Beantwoorden vraag kostensystematiek Atlant
4/4
Raadsvoorstel Agenda nr.
Onderwerp: Soort: Opsteller: Portefeuillehouder:
Vaststellen Communicatienota 2015-2018 Kaderstellend en besluitvormend C Petri A.P.M. Veltman
Zaaknummer:
SOM/2015/002989
Documentnummer:
SOM/2015/002992
Datum:
11 februari 2015
1. Samenvatting De communicatienota 2015-2018 is gereed en wordt bij deze ter vaststelling aan de raad voorgelegd. Op 15 januari jl. is de communicatienota behandeld in de commissie Burger en Bestuur. Tijdens deze commissievergadering hebben enkele commissieleden opmerkingen gemaakt over zowel de schrijfstijl van de nota als de inhoud. Daarna is in de commissievergadering van 12 februari jl. nadrukkelijk verzocht om het onderwerp veiligheid ook op te nemen in de communicatienota. In de herziene versie is uiteindelijk de schrijfstijl aangepast en zijn diverse stukken tekst aangepast om de inhoud te verduidelijken. Het onderwerp veiligheid is als extra speerpunt aan de communicatienota toegevoegd. In de communicatienota staat beschreven hoe we de komende jaren willen communiceren en welke ontwikkelingen hierbij van invloed zijn. Hieraan liggen enkele interne basisdocumenten ten grondslag en is gekeken naar de landelijke trends in het communicatievak. De strategische projecten uit het coalitieprogramma én het onderwerp veiligheid zijn de speerpunten. Naast deze speerpunten zijn er nog tal van andere onderwerpen die niet apart in de nota genoemd worden, maar die wel uitvoerige aandacht verdienen. Het betreft hier zowel het reguliere werk als grote communicatieactiviteiten en projecten. De communicatienota vormt voor alle communicatieactiviteiten de paraplu waaronder de communicatie plaatsvindt.
2. Voorstel Vaststellen van de communicatienota 2015-2018.
4
3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond Met de komst van een nieuwe raad en een nieuw college is het een goed moment om de communicatienota te vernieuwen. In de nieuwe communicatienota staan de uitgangspunten beschreven voor een actueel communicatiebeleid dat aansluit bij de ontwikkelingen die we de komende raadsperiode kunnen verwachten. De speerpunten voor de communicatienota zijn dan ook de strategische projecten uit het coalitieprogramma, namelijk decentralisaties, organisatieveranderingen, bedrijventerreinen en de bezuinigingen. Daarnaast is het onderwerp veiligheid extra toegevoegd. Deze speerpunten zijn afgezet tegen de landelijke trends in overheidscommunicatie.
3.2 Centrale vraag Kan de raad instemmen met de Communicatienota 2015-2018?
3.3 Relatie met eerder gestelde kaders en wetgeving De communicatienota is een vernieuwing van de Communicatienota 2010-2014. Als input voor de Communicatienota 2015-2018 is de Kadernota Organisatie en Personeel, het coalitieprogramma 2014-2018 en het rapport Deel je Rijk van het Ministerie van Algemene Zaken gebruikt.
4. Probleemstelling (huidige situatie) Door de veelvuldige ontwikkelingen waar de gemeente Someren mee te maken krijgt is het van belang om snel en gericht in te kunnen springen waar het gaat om de inzet van communicatie. Het huidige communicatiebeleid is daarom toe aan vernieuwing.
5. Doelstelling (gewenste situatie) Een communicatienota waarin de visie van de gemeente Someren op het gebied van communicatie naar voren komt en waarmee de communicatie aansluit bij de huidige ontwikkelingen. In de nieuwe communicatienota wordt aangehaakt op de strategische projecten uit het coalitieprogramma en het onderwerp veiligheid waarop de gemeente de komende jaren de focus legt. Daarnaast biedt de nota voldoende ruimte voor communicatieve invulling van onderwerpen die niet specifiek genoemd zijn.
6. Mogelijke oplossingen en effecten In de communicatienota wordt het communicatiebeleid voor de gemeente Someren op hoofdlijnen weergegeven. De communicatienota wordt ter vaststelling aan de raad aangeboden.
7. Consequenties van de oplossingen 7.1 Financiële aspecten Voor de uitvoering van de Communicatienota zijn middelen in de begroting opgenomen. De kosten verbonden aan de tv-uitzendingen die Siris voor de gemeente verzorgt, worden zoveel mogelijk geboekt op projecten. 2/3
7.2 Juridische aspecten n.v.t.
7.3 Risico’s en kansen n.v.t.
8. Communicatie en participatie Zodra de Communicatienota 2015-2018 in de raadsvergadering van 26 maart 2015 is vastgesteld zal het beleid via de gebruikelijke communicatiemiddelen bekend worden gemaakt.
9. Planning Na vaststelling in de raadsvergadering van 26 maart 2015 wordt verder uitvoering gegeven aan het beleid.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen: Communicatienota 2015-2018
O
NO X
3/3
Besluit gemeenteraad
Titel:
Vaststellen Communicatienota 2015-2018
Zaaknummer:
SOM/2015/002989
Documentnummer:
SOM/2015/002991
Datum besluit:
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 februari 2015; overwegende dat de huidige communicatienota loopt van 2010 tot en met 2014 en gezien de vele ontwikkelingen rondom de decentralisaties en de organisatieveranderingen een andere manier van communiceren is vereist, b
e
s
l
u
i
t
:
de Communicatienota 2015-2018 vast te stellen.
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
*150002991*
Communicatienota 2015-2018
Inleiding
De gemeente is volop in beweging. Meerdere trajecten zijn gestart om de manier van werken, de aansturing en de cultuur binnen de gemeentelijke organisatie verder te professionaliseren. Op die manier speelt Someren in op de landelijke ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende doelstellingen van de raad en het college. De maatschappij en daarmee de rol van de overheid veranderen. De tijd dat vertrouwen in de overheid vanzelfsprekend was, is voorbij. Dat betekent dat gemeenten mee moeten veranderen. Daarnaast zijn de sociale media enorm in opkomst, waardoor het communicatielandschap verandert. Deze ontwikkeling beïnvloedt de communicatie en daarmee het communicatiebeleid van de gemeente. In de nieuwe communicatienota 2015-2018 nemen we dan ook deze ontwikkelingen mee.
1. Basis voor nieuw beleid
De afgelopen periode zijn verschillende documenten vastgesteld, die te maken hebben met wat voor soort gemeente we willen zijn, welke kernkwaliteiten de gemeentelijke dienstverlening moet hebben, welke cultuurwaarden voor ons belangrijk zijn en hoe onze organisatie in elkaar zit. De meest recente documenten op dit gebied zijn de Kadernota Organisatie en Personeel en het Coalitieprogramma 20142018. Al deze interne ontwikkelingen bepalen mede de rol die communicatie de komende jaren inneemt. Communicatie helpt om al de verschillende doelstellingen van de gemeente te realiseren. Dat lukt niet alleen met communicatie; communicatie is hierbij een hulpmiddel, net als financiën en personeel.
Daarnaast zijn er landelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op het lokale communicatiebeleid. Het gaat om trends voor overheidscommunicatie beschreven in het rapport “Deel je Rijk” van het Ministerie van Algemene Zaken. Sommige trends hebben al duidelijk een plaats in de samenleving, andere moeten zich nog bewijzen. Hoewel wij niet de ambitie hebben in trends voorloper te zijn, nemen wij de ontwikkelingen wel degelijk mee in de bepaling van het toekomstige communicatiebeleid.
In het coalitieprogramma benoemt het college decentralisaties, organisatieveranderingen door externe ontwikkelingen, bedrijventerreinen en bezuinigingen als vier strategische projecten die de komende raadsperiode centraal staan. We nemen deze projecten als speerpunten voor ons communicatiebeleid en bekijken ze nader in het licht van de landelijke trends voor overheidscommunicatie. Hieraan voegen we veiligheid als extra speerpunt toe, omdat dit ook de komende jaren weer een belangrijk onderwerp is.
De communicatienota beschrijft de visie op de gemeentelijke communicatie en op welke manier ontwikkelingen hierop van invloed zijn. Zij vormt als het ware de paraplu waaronder alle communicatie de komende jaren plaatsvindt. Dit geldt zowel voor het reguliere werk als voor de speerpunten en de grotere communicatieactiviteiten en -projecten (zoals veiligheid en bouwprojecten). 1
2. Organisatie van de communicatie
Het team Communicatie is verantwoordelijk voor het algehele communicatiebeleid, zij coördineert de uitvoering van het communicatiebeleid en adviseert bestuur, management en medewerkers gevraagd en ongevraagd over de interne en externe communicatie. De uitvoering van de communicatie is binnen de vastgestelde beleidskaders de verantwoordelijkheid van de afdeling zelf, maar in veel gevallen ondersteunt team Communicatie hierbij. Elke ambtenaar is verantwoordelijk voor de inzet voor communicatie, waarbij het afdelingshoofd de eindverantwoordelijkheid heeft. De vakinhoudelijke ambtenaar denkt in eerste instantie zelf na over de inzet van communicatie en raadpleegt indien gewenst het team Communicatie voor nader advies. Daarnaast communiceert de gemeente over veel onderwerpen, die niet vanuit een ambtenaar komen, maar bijvoorbeeld vanuit het college, Peel 6.1 of vanuit de actualiteit. Hiervoor neemt communicatie het initiatief.
Bij projecten en/of werkzaamheden met een grote maatschappelijke impact maakt het team Communicatie een apart communicatieplan. In de collegevoorstellen zorgt de afdeling zelf, in overleg met team Communicatie, voor de invulling van het onderdeel communicatie, als ook bij projecten, politiek gevoelige onderwerpen of onderwerpen met een maatschappelijke impact. Het ontwikkelen van communicatiemiddelen, bijvoorbeeld folders, gebeurt in overleg met team Communicatie. Hierbij bewaakt zij nadrukkelijk de huisstijl en toetst zij de communicatie-uitingen aan de uitgangspunten voor communicatie.
2.1
Het bestuur en team Communicatie
Het team Communicatie adviseert het college over communicatie, zoals bij persvragen, rampenbestrijding en representatie. De communicatieadviseurs zijn niet automatisch aanwezig bij representatiegelegenheden; alleen als de gemeente initiatiefnemer is en de adviseurs een actieve rol hebben. De rol van de communicatieadviseur bij de rampenbestrijding is vastgelegd in het crisisplan en de deeldraaiboeken die hierbij horen.
2.2
De hoofdtaken voor team communicatie
Zoals gezegd vormt deze communicatienota de paraplu waaronder de communicatie de komende jaren plaatsvindt. Alle taken van team Communicatie vinden in lijn van het communicatiebeleid plaats. Deze taken zijn divers. De hoofdtaken zijn: •
Het formuleren en actueel houden van het communicatiebeleid en de coördinatie van de uitvoering van het communicatiebeleid;
•
Het geven van communicatieadvies aan bestuur, management en medewerkers;
•
Het verzorgen van de woordvoering / verantwoordelijkheid voor mediacontacten;
•
Het bewaken en actueel houden van de huisstijl;
•
Het proactief vergaren en communiceren van informatie.
2
3. Trends die van invloed zijn op overheidscommunicatie
Algemene ontwikkelingen bepalen de communicatiekoers voor de komende tijd. Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken brengt jaarlijks een rapport met daarin de trends in de samenleving en het communicatievak, zoals de opkomst van de netwerksamenleving en de opkomst van social media. De gemeente neemt deze trends, die van invloed zijn op de lokale communicatie, mee bij het opstellen van het gemeentelijk communicatiebeleid. Deze paragraaf beschrijft de zeven landelijke trends uit het rapport “Deel je Rijk” (2013) en de manier waarop de gemeente Someren hier op inspeelt in haar communicatie.
3.1
Minder rijk, meer eigen verantwoordelijkheid – wie moet/kan het doen?
Door de participatiesamenleving, waarbij de (Rijks)overheid zich verder terugtrekt en een andere taakopvatting heeft, krijgen mensen meer eigen verantwoordelijkheid bij het oplossen van hun problemen. Dit vereist verwachtingenmanagement van de overheid: ze moet duidelijk maken waar ze wel en niet voor staat. Daarnaast moet ze zelfredzaamheid en solidariteit faciliteren. Tegelijkertijd blijft de traditionele rol van de overheid als vangnet bestaan. Echter, niet iedereen is even goed in staat om deel te nemen aan de samenleving en de lat om eigen verantwoordelijkheid te nemen ligt met name voor hen erg hoog.
En hoe spelen we daar op in? Doordat we minder geld vanuit het Rijk ontvangen en meer taken naar ons toegeschoven krijgen, kunnen we niet alles meer uitvoeren zoals we gewend waren. Om een goede basis te kunnen blijven bieden, zijn samenwerkingsverbanden noodzakelijk. Deze samenwerking zoeken we zowel lokaal met Asten, als subregionaal met de Peelgemeenten en regionaal met Metropoolregio Eindhoven. Ook vanuit Communicatie vindt met betrekking tot diverse onderwerpen op deze niveaus overleg plaats. Daarnaast doet de gemeente vaker een beroep op de inwoners, waarbij we de inwoners ondersteunen om taken succesvol uit te voeren. Het betrekken van inwoners bij beleid of uitvoering is voor veel medewerkers een logische en vanzelfsprekende stap. Om medewerkers extra steun te bieden is er een notitie Burgerparticipatie opgesteld en zijn medewerkers getraind hoe zij burgerparticipatie in kunnen zetten. Bewustwording van het tijdig meenemen van inwoners bij nieuw beleid blijft een continu aandachtspunt. Ook legt de gemeente de komende jaren meer nadruk op het uitleggen van beleid aan onze inwoners, aan de hand van storytelling en door het gebruik van beeldmateriaal. We zetten hierbij ook social media in.
3.2
Van autoriteit naar speler in netwerk – hoe tel je mee?
Het gezag van traditionele instituten neemt af. Dit proces vindt niet alleen in Nederland of Europa plaats, maar zelfs daarbuiten. Dit komt onder meer doordat mensen steeds beter geïnformeerd zijn. Er ontstaat een netwerksamenleving met meer horizontale en tijdelijke verbanden. Het vraagt van de overheid om in haar positie als één van de spelers in het netwerk, op andere manieren beleid te maken en te
3
communiceren. Daarbij speelt de mediacratie een belangrijke rol: het debat speelt zich veel meer in de media en de publieke ruimte af. Het is aan de gemeente om hierin een rol te spelen.
En hoe spelen we daar op in? Om je als gemeente te verbinden met je inwoners zijn relaties essentieel. Investeren in bestaande en nieuwe relaties is daarom erg belangrijk. De komende jaren besteden we hier meer aandacht aan door bijvoorbeeld via social media nieuwe netwerken op te bouwen. In het kader van de nieuwe Wmo gaan we samen met lokale sleutelpartners aan de slag om een sterk sociaal netwerk op te bouwen met inwoners uit de gemeente. Ook kijken we naar de inzet van netwerken van eigen medewerkers op bijvoorbeeld social media. Bestuurders en veel ambtenaren maken privé en in hun werk deel uit van diverse netwerken, waar de gemeente gebruik van kan maken. Iedere ambtenaar is immers een ambassadeur van zijn organisatie. Dit betekent niet dat iedere ambtenaar privé over zijn werk moet twitteren. Het gaat juist om het bewustzijn dat communicatie-uitingen die je als ambtenaar in privésfeer op sociale media deelt het imago van de gemeente positief of negatief kunnen beïnvloeden.
3.3
Meer openbaar – wat deel je?
De samenleving roept om een open overheid. Mensen verwachten transparantie over het beleid en ook accountability: verantwoording van afwegingen, keuzes en resultaten. De overheid moet relevante informatie actiever openbaar maken – niet pas na een Wob-verzoek – en ook andere data beschikbaar stellen. Die zogeheten open data bieden niet alleen meer zicht op het functioneren van de overheid, maar ook mogelijkheden voor betere diensten en nieuwe bedrijvigheid.
En hoe spelen we daar op in? In de informatievoorziening richting de media zijn we altijd erg open. De relatie met de pers is daardoor goed. Via de beschikbare communicatiemiddelen zoals de gemeentepagina, de website en het tweewekelijks gemeentelijk programma via Siris belichten we actuele onderwerpen zo goed mogelijk om zo veel mogelijk transparantie richting de inwoners te bewerkstelligen. Hoe vaker we laten zien waar we mee bezig zijn, hoe gemakkelijker anderen hierop kunnen inspelen met nieuwe initiatieven voor bijvoorbeeld betere publieke voorzieningen of nieuwe bezuinigingsmogelijkheden. We blijven hier effectief mee omgaan.
3.4
Authentiek verhaal, ook elders verteld – hoe kom je over?
Mensen hebben behoefte aan authentieke leiders; aan personen en organisaties met een eigen visie en een kloppend en samenhangend verhaal. Dat verhaal wordt steeds meer ook via anderen gebracht: partners in de communicatie, burgers op platforms en via branded journalism (journalisten die in opdracht content creëren). Soms zijn andere zenders geloofwaardiger, omdat ze dichter bij burgers of belanghebbenden staan of een logischer afzender zijn.
En hoe spelen we daar op in? Bij projecten die we samen met andere partners oppakken, trekken we zo veel mogelijk samen op in de communicatie. Een onderwerp komt namelijk beter tot zijn recht wanneer iedere partner vanuit zijn eigen rol een toelichting geeft. Ook bij projecten waar de gemeente alleen opereert, is de portefeuillehouder niet automatisch de eerste keuze voor de behandeling van een onderwerp tijdens bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten of voor een item op Siris TV. Een 4
vakinhoudelijke ambtenaar die over veel kennis beschikt kan dit ook zijn. Voor wat betreft de Peelgemeenten communiceert Peel 6.1 aan de hand van ‘authentieke leiders’, zoals de burgemeester van Helmond die optreedt als ambassadeur voor de Peelsamenwerking voor medewerkers, bestuurders en betrokken partijen. Maar ook echte cliënten die via artikelen op de gemeentepagina of via social media hun verhaal vertellen dienen als voorbeeld voor inwoners die bijvoorbeeld gebruik maken van de Wmo.
3.5
Nieuwe betrokkenheid – wanneer doen mensen mee?
Buiten de overheid om ontplooien inwoners steeds vaker initiatieven op terreinen waar voorheen de gemeente het initiatief nam. Dit verschijnsel vindt vooral plaats in de eigen buurt: er is een doedemocratie ontstaan. Participatiesamenleving of doe-democratie is een samenleving waarin iedereen die dat kan, verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, waarbij de (landelijke) overheid geen of slechts een faciliterende rol speelt. Daarnaast willen mensen zaken aanpakken in gezamenlijkheid. Ook in protest, saamhorigheid of via crowdsourcing tonen mensen betrokkenheid. Door aan te sluiten bij dit soort burgeracties en deze te faciliteren kun je als overheid iets bereiken. Overheidsparticipatie dus, in plaats van burgerparticipatie.
En hoe spelen we daar op in? In Someren faciliteren wij burgerinitiatieven. Goede voorbeelden zijn de aanleg van het Einderplein, de aanleg van het Munnekenplein en het aanleveren van materiaal om zwerfvuilacties te ondersteunen. Ook ondersteunen we spontane lokale inzamelacties bij grote (natuur)rampen. Zoals in de notitie Burgerparticipatie is opgenomen, kijken (beleids-)ambtenaren en team Communicatie actief welke initiatieven of onderwerpen er spelen waarbij de gemeente kan faciliteren. Wanneer dit het geval is, communiceren we hier over via de eigen communicatiekanalen, zoals de gemeentepagina, de website, Twitter en Facebook. Ook zetten we communicatiemiddelen in, die eraan bijdragen om inwoners bij elkaar te brengen en te verbinden. Denk hierbij aan dorps- en wijkgesprekken of bewoners/informatieavonden.
3.6
Mind shift – veranderende kijk op de wereld?
Bezit is niet meer zaligmakend, ouderen zitten niet meer achter de spreekwoordelijke geraniums, een baan heb je niet meer van negen tot vijf en je hoeft er niet altijd meer voor naar kantoor. Onze oude ‘waarheden’ vervagen. Ervoor in de plaats komen nieuwe begrippen, als sharing, consuminderen, flexibeler werken en actieve ouderen. Vooral het delen van diensten en goederen door inwoners is een sterke trend, bijvoorbeeld het delen van een auto door een aantal buurtbewoners. Deze nieuwe kijk op de wereld staat nog in de kinderschoenen, maar biedt (op termijn) kansen voor de overheid om bij aan te sluiten.
En hoe spelen we daar op in? Wanneer er initiatieven vanuit de samenleving ontstaan, bekijken we of en hoe we hier een rol in kunnen spelen. Mochten er vanuit de gemeentelijke organisatie initiatieven ontstaan, dan zullen we eveneens bekijken hoe deze eventueel met andere partijen verder vormgegeven kunnen worden.
5
Someren speelt als organisatie overigens al in op de veranderende kijk op de wereld en inmiddels lopen de eerste proeftuinen op het gebied van Het Nieuwe Werken (waaronder plaats- en tijdonafhankelijk werken en papierloos werken).
3.7
Veranderende verbindingen – hoe bereiken we elkaar nog?
Mobiel internet groeit explosief en ook sociale media zijn niet meer weg te denken uit het communicatielandschap. Onder meer door de tablet wordt beeld en infotainment (vermenging informatie en entertainment) steeds belangrijker. Oude kanalen, zoals tv en kranten, maar ook met elkaar praten, zijn echter nog steeds relevant. Versplintering van het mediagebruik vraagt daarom om een crossmediale aanpak in de overheidscommunicatie, die de kracht van elk medium benut. Conversatie is de centrale communicatiestijl: luisteren, monitoren en interactie; online én offline. In contact en verhalen (storytelling) ontstaat betekenis en daar is steeds meer behoefte aan.
En hoe spelen we daar op in? Sinds een jaar is Someren actief op social media, als aanvulling op de bestaande, traditionele middelen. We zetten steeds vaker Twitter in, om sneller en op ieder moment een boodschap te (kunnen) uiten. De komende jaren bouwen we het gebruik van sociale media (Twitter en Facebook) verder uit. Voor wat betreft de digitale dienstverlening hebben we enkele jaren geleden als één van de eerste gemeenten gekozen voor een toptakenwebsite. Het principe van de toptaken houdt in dat we door voortdurend monitoren kunnen bijhouden welke pagina’s bezoekers op de website raadplegen en welke zoekopdrachten zij ingeven. Hier stemmen we vervolgens de inhoud van de site op af. Om de site bovendien beheersbaar te houden, verdwijnen pagina’s die niet worden bezocht. In 2013 is voor de site het certificaat van de Webrichtlijnen voor de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid behaald. Bij het beheer en de verdere ontwikkeling van de site staan deze Webrichtlijnen centraal. Naast de nieuwe media, communiceren we uiteraard ook via traditionele communicatiekanalen zoals de gemeentepagina in ’t Contact en de lokale omroep Siris. Uit recent onderzoek naar de gemeentelijke communicatiemiddelen blijkt dat inwoners de gemeentepagina in ’t Contact nog steeds erg goed lezen en waarderen. Door bestaande traditionele en nieuwe middelen naast elkaar te gebruiken kunnen we een goede crossmediale aanpak uitvoeren.
6
4. Pijlers voor het communicatiebeleid
De strategische projecten uit het coalitieprogramma en het onderwerp veiligheid vormen de speerpunten die voor de communicatie leidend zijn. De speerpunten zijn zowel intern, als extern gericht en krijgen de komende raadsperiode extra aandacht. Deze paragraaf beschrijft de vijf speerpunten met daarbij een invulling van de communicatie in de lijn van de huidige trends. Kortom, hoe gaan we om met de communicatie over deze onderwerpen.
4.1
Decentralisaties
Door verschuivingen van taken van de rijksoverheid, zijn gemeenten vanaf 1 januari 2015 belast met de uitvoering van drie nieuwe werkvelden. De zogeheten decentralisaties op het gebied van Jeugdzorg, Wmo en Participatiewet zorgen voor extra werkbelasting, maar ook voor andere contacten. De veranderingen brengen veel verschuivingen met zich mee van taken op landelijk, regionaal en lokaal niveau. Ook voor de inwoners zullen de veranderingen merkbaar zijn.
Goede communicatie is hierbij van groot belang. In Peelverband zijn de voorbereidingen op de decentralisaties inmiddels al enige tijd in volle gang en bestaat er een gezamenlijk communicatieplan over de transities. Team Communicatie is vertegenwoordigd in de werkgroep Communicatie Peel 6.1. Ook op het gebied van de lokale ontwikkelingen omtrent de decentralisaties speelt communicatie een belangrijke rol. Team Communicatie draagt zorg voor de afstemming tussen de lokale en regionale communicatie, in samenwerking met communicatieadviseurs in Peelverband. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat Peel 6.1 de bron is voor alle informatie op het gebied van de decentralisaties en we in onze communicatie op bijvoorbeeld de website, in lijn met het principe van de toptaken, vooral hiernaartoe doorverwijzen.
Zeker op het gebied van de decentralisaties moeten burgers beseffen dat de overheid niet meer alles kan en zal regelen en dat de gemeente steeds uitgaat van de eigen verantwoordelijkheid van inwoners om problemen op te lossen. In de communicatie moet helder zijn wat inwoners wel en vooral niet meer van de overheid kunnen verwachten, zodat zij hiernaar kunnen handelen. In de communicatie maken wij daarom duidelijk waarom we bepaalde keuzes maken of hebben gemaakt.
Om de decentralisaties te doen slagen is het van belang om samen te werken met diverse organisaties. We betrekken de inwoners bij onze plannen en sluiten aan bij initiatieven van de inwoners zelf. Door hierbij open te zijn over het doen en laten van winnen en behouden we het vertrouwen van de inwoners.
Voor de decentralisaties is het bovendien belangrijk dat de afzender van een boodschap aansluit bij de belevingswereld van de ontvanger. Succesverhalen van personen die dicht bij de inwoners staan zijn voor lotgenoten een steun in de rug en brengen meer effect teweeg dan wanneer alleen de gemeente hierover communiceert.
7
We sluiten aan bij initiatieven die er in de samenleving ontstaan, waarbij de gemeente faciliterend optreedt. Juist kleinschalige initiatieven in wijken en buurten hebben veel effect. Door als partner aan te schuiven bij deze initiatieven dragen we bij aan het (lokale) succes.
Bij de communicatie over de decentralisaties volgen we de bestaande Peel 6.1 communicatieplannen. De manier waarop inwoners aan informatie komen is aan het veranderen, zoals via sociale media en digitale communicatiemiddelen. De inzet van communicatie wordt hier op afgestemd. Daarnaast zijn er nog steeds doelgroepen die een voorkeur hebben voor de traditionele middelen in plaats van nieuwe media. Hiervoor blijft een mix aan communicatiemiddelen van groot belang.
4.2
Organisatieveranderingen door externe ontwikkelingen
De gemeente Someren staat voor grote veranderingen en complexe uitdagingen. Vele actuele ontwikkelingen, waaronder de decentralisaties, de samenwerkingsverbanden in de regio en de oplopende bezuinigingen dwingen de gemeente tot een verschuiving binnen de organisatie en een nieuwe manier van werken. Daarvoor is een zaakgerichte manier van werken noodzakelijk. Daarnaast kijkt de gemeente hoe de processen binnen de organisatie zo ‘lean’ mogelijk kunnen verlopen. We moeten nog klantgerichter, efficiënter en effectiever werken, waardoor de organisatiestructuur er anders uit gaat zien en we onontkomelijk anders intern en extern moeten communiceren. Deze grote verandering in de gemeente is een belangrijk communicatiespeerpunt voor de organisatie. De ambitie van Someren is om een krachtige en zelfstandige gemeente te zijn en te blijven, die het belang van zijn burgers centraal stelt. Hiervoor is een cultuurverandering gewenst, passend bij de uitgangspunten uit de kadernota Organisatie en Personeel. Voor het Verandertraject is een communicatieplan met uitgangspunten en communicatiedoelen vastgesteld. De communicatie hierbij is in eerste instantie intern gericht.
De veranderingen in de organisatie passen bij de landelijke trend dat het rijk, en dus ook de gemeente, zich verder terugtrekt. Verantwoordelijkheden komen meer bij de burgers te liggen. Het is daarom belangrijk dat we met heldere communicatie duidelijk maken waar we wel en niet voor staan en daarmee de verwachtingen bij iedereen gelijk te hebben. Zo is het inwoners duidelijk waar ze voor wat terecht kunnen en vinden zij alle informatie die ze nodig hebben op een gemakkelijke manier.
De landelijke trend dat het gezag van de traditionele instituten afneemt, omdat mensen steeds beter geïnformeerd zijn en er steeds meer een netwerksamenleving ontstaat, past bij de veranderingen die de gemeente Someren op dit moment doormaakt. De organisatieveranderingen spelen in op deze trend, een snellere en efficiëntere organisatie waarbij we een speler in het netwerk zijn. Een andere trend is dat mensen steeds meer transparantie verwachten over het beleid en accountability van de overheid: verantwoording van afwegingen, keuzes en resultaten. Relevante informatie moet actiever openbaar worden gemaakt. Door onze organisatieprocessen lean te maken, worden die processen eenvoudiger en duidelijker. Goede communicatie vanuit de gemeente maakt dit helder bij de inwoners. Deze aanpak van communicatie koppelen we aan de trend van het vertellen van een authentiek verhaal, omdat andere personen of instellingen soms dichter bij een inwoner staan en ze daardoor beter bereiken.
8
Door de opkomende doe-democratie, waarbij inwoners steeds vaker in hun eigen buurt gezamenlijk initiatieven ontplooien, is de gemeente meer en meer een kaderstellende en participerende speler. Bij deze participatieve stijl past een tweezijdige manier van communiceren. Dat betekent dat we in de communicatie niet alleen informeren en de lijnen uitzetten, maar dat we open staan voor input vanuit de inwoners. De notitie burgerparticipatie is hiervoor de leidraad. Door de verandering in onze organisatie richten we de processen zo in, dat we meer denken vanuit de burger in plaats vanuit de organisatie. We stemmen de communicatie daaromheen af aan deze benadering. Communicatie is geen eenrichtingsverkeer, maar tweezijdig.
4.3
Bedrijventerreinen
We houden de focus op de verkoop, invulling en onderhoud van bestaande bedrijventerreinen en op de realisatie van nieuwe bedrijventerreinen en bedrijfsverzamelgebouwen. Voor het slagen hiervan is de relatie en de communicatie met de ondernemers erg belangrijk. De communicatie is daarbij van persoonlijke aard, zoals (informele) informatiebijeenkomsten, gesprekken op het gemeentehuis of bij de ondernemers of middels persoonlijk aangeschreven brieven of emails. Daarnaast is de inzet van sociale media zeer geschikt.
De communicatie bij dit onderwerp is ook gericht op de politiek bestuurlijke lijn, met name richting raad. Voor deze lijn kiezen we voor zorgvuldige, persoonlijke communicatie, zoals bijpraten tijdens de commissievergaderingen of via informatievoorziening in de raadsbrief. Ook kijken we naar kansen in de communicatie met bestaande en toekomstige ondernemers. De gemeente is een partner in dit netwerk, waarbij ondernemers en de gemeente steeds vaker samen werken. In principe bepaalt de gemeente de kaders, maar we betrekken daarbij in samenspraak de wensen en belangen van de ondernemers. Het debat voeren wij samen, waarbij alle partijen elkaar moeten vinden en de belangen moeten afstemmen. Conversatie is daarbij de centrale communicatielijn, luisteren, monitoren en interactie, zowel online als offline. En dat past bij verbindend leiderschap, een stijl die de gemeente in de relatie met ondernemers zou moeten aanhouden.
4.4
Bezuinigingen
Het is duidelijk dat gemeenten flink moeten bezuinigen. Ook wij hebben voor de komende jaren een behoorlijke taakstelling te verwerken. Dat zal enerzijds te voelen zijn in het personeelsbestand, als ook in de uitvoerende taken en voorzieningen van onze organisatie. Ook het meerjarenperspectief laat een tekort zien. Het college betrekt de raad nadrukkelijk bij de te nemen bezuinigingen. We bekijken in hoeverre de inwoners zelf een (adviserende) rol kunnen spelen in de keuzes van bezuinigingen. Bezuinigingen is een gevoelig onderwerp dat vraagt om zorgvuldige communicatie.
De communicatie over de bezuinigingen richt zich enerzijds op de raad, zowel gedurende het proces als voor de besluitvorming, als op de interne organisatie. Daarnaast informeren we de inwoners goed over de gevolgen die door de beslissingen van de raad merkbaar zijn in de gemeente. Voor de raad moet duidelijk zijn in hoeverre bezuinigingen noodzakelijk zijn en wat de keuzes hierin zijn en wat de gevolgen van deze keuzes zijn. 9
De inwoners van Someren begrijpen door heldere communicatie waarom de gemeente bezuinigt en waarom er voor bepaalde bezuinigingsmaatregelen gekozen is. Daarnaast moeten we de inwoners duidelijk maken wat de gevolgen van de maatregelen zijn en wat men nog wel van de gemeente kan verwachten. Openheid en transparantie over het handelen van de gemeente dragen bij aan begrip voor de bezuinigingen. Door het faciliteren van initiatieven in de samenleving bereikt de overheid meer, met minder inspanningen.
4.5
Veiligheid
Veiligheid is ook de komende jaren een belangrijk onderwerp voor de gemeente Someren. Risicobeheersing kent een nieuwe werkwijze, van regelgericht naar risicogericht. Dat heeft gevolgen voor de manier van communiceren. We nemen Veiligheid dan ook als extra speerpunt op in deze Communicatienota, omdat communicatie een essentiële rol speelt in de preventieve aanpak op dat gebied. In de toekomstvisie Brandweerzorg gaan we uit van meer eigen verantwoordelijkheid van de burger en ligt het accent op preventie. Zelfredzaamheid wordt belangrijker om slachtoffers te voorkomen, naast de bestaande incidentbestrijding door de brandweer. Risicocommunicatie is hierbij erg belangrijk, zodat burgers weten wat ze moeten doen in welke situatie. Voorbeelden van activiteiten op dit terrein zijn: Voorlichting na brand, lespakket Brand op scholen en voorlichtingsbijeenkomsten voor senioren, Broodje Brandweer en Geen Nood bij Brand. De communicatie en voorlichting worden uitgevoerd onder de noemer ‘brandveilig leven’. Naast een algemeen doel als bewustwording gaat het ook om concrete doelstellingen, zoals het bekorten van de ontdekkingstijd van brand en manieren om jezelf en anderen te redden. Rookmelderacties passen daarom in dit pakket, maar ook een doelgroepenbenadering die zich onder meer richt op zorginstellingen en zelfstandig wonende ouderen.
Het aan de “voorkant” komen van de brandweerzorg past ook in het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Inzetten op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid is een centraal beginsel in de nieuwe Kadernota Integrale Veiligheid Peelland 2015 – 2018. Zelfredzaamheid bij fysieke veiligheid geeft invulling aan het idee van de participatiesamenleving. Niet als een door de overheid gewenst doel, passend bij een terugtredende overheid, maar als een door burgers gewenst gevoel van eigenwaarde, eigen verantwoordelijkheid en maatschappelijke betrokkenheid.
Het integraal veiligheidsbeleid van de gemeente Someren is gericht op het bereiken van minder criminaliteit, minder overlast, minder onveiligheidsgevoelens bij de burgers en het op een acceptabel niveau houden van fysieke veiligheidsrisico’s. Bij het werken aan deze doelen hanteren we een aantal uitgangspunten, waarvan “Voorkomen is beter dan genezen” er één is. Dat wil zeggen dat preventief werken nog altijd beter is dan dat er repressieve maatregelen genomen moeten worden. Hoewel dat laatste uiteraard wel altijd nodig zal blijven. Met een goed beleid rond zorg én met goede voorlichting vooraf kunnen we veel veiligheidsproblemen voorkomen.
10
5. Deelplannen communicatiebeleid
Verschillende deelplannen op het gebied van communicatie vragen hun eigen beleid. Naast het algemene communicatiebeleid ontwikkelen we in de huidige raadsperiode ook een aantal nieuwe deelplannen en werken we bestaande deelplannen verder uit. Hier volgt een korte beschrijving van de deelplannen die we de komende periode (verder) ontwikkelen.
5.1
Handboek communicatie
Wij vragen van onze collega’s dat zij de communicatie zelf doen. Om hen daarbij te ondersteunen, stellen wij een handboek communicatie op. In het handboek communicatie staan onder andere voorbeelden van de beschikbare communicatiemiddelen, een overzicht van hoe je die kunt inzetten, hoe ze er uit moeten zien en wat de richtlijnen daarbij zijn. Ook staan er praktische tips en voorbeelden in van hoe je bijvoorbeeld een publicatie of persbericht schrijft. Daarnaast staan de do’s en dont’s in gemeentelijke communicatie beschreven en welke ondersteuning Team communicatie aan de medewerkers kan bieden.
5.2
Social media
Op het gebied van social media zetten we een aantal middelen in, die we de komende jaren verder willen uitbreiden en optimaliseren. Op dit moment gebruiken we Twitter en Facebook als extern communicatiemiddel voor de gemeente. Team communicatie beheert het officiële gemeentelijke Twitteraccount en plaatst hierop berichten. Op eventuele binnengekomen vragen of reacties via Twitter reageren we, waarmee dit naast telefoon en email een extra ingang naar de gemeente is. Door middel van webcare monitoren we wat er allemaal op social media gecommuniceerd wordt over de gemeente Someren en spelen hier waar mogelijk proactief op in.
Afgelopen jaar bestond ons zwembad 50 jaar en daarvoor is er een aparte Facebookpagina gemaakt. Het gebruik van Facebook gaan we uitbouwen door een eigen pagina te ontwikkelen voor de gemeente. Hierop staan de leuke berichten, de wetenswaardigheden, de ‘nice-to-know-informatie’, die we allemaal niet op de gemeentelijke website plaatsen. Team communicatie zal die pagina beheren. Daarnaast maken we de medewerkers en bestuurders bewust van het gebruik van social media en de risico’s die het gebruik met zich meebrengt. Ervaringen moeten uitwijzen of intensivering en/of een andere inzet van social media gewenst is.
5.3
Schrijfwijzer/begrijpelijk schrijven
Het is belangrijk dat medewerkers goed kunnen schrijven op het niveau van onze inwoners en in begrijpelijke taal. Hoe je begrijpelijk kunt schrijven, wat begrijpelijke woorden zijn en hoe je moeilijke taal voorkomt, staat in de schrijfwijzer. Hierin staan ook de huisstijlafspraken op schrijfgebied, zoals de opmaak en schrijfwijze van vaste tekstonderdelen. Naast het hebben van een schrijfwijzer maken we beleid over begrijpelijk schrijven: welke medewerkers krijgen schrijftrainingen, hoe monitoren we onze begrijpelijke taal en hoe zorgen we ervoor dat we begrijpelijk blijven schrijven.
11
5.4
Interne communicatie
Interne communicatie is meer dan alleen het stimuleren van interactie en dialoog of iets op intranet plaatsen; het gaat ook over de rollen van de mensen in het interne communicatieproces. Ieder speelt hierin een actieve rol: bestuur, management en medewerkers. Wat ieders rol is en wat men van elkaar mag verwachten moet duidelijk zijn om de interne communicatie goed te laten verlopen. Hierbij hebben we aandacht voor de formele communicatielijn en de informele communicatie. Bij het opstellen van dit deelplan betrekken we ook andere disciplines.
5.5
Herziening persbeleid
In het persbeleid omschrijven we hoe we omgaan met de pers in de breedste zin van het woord. Wie onderhoudt contacten met de media, wanneer sturen we persberichten uit, hoe verloopt de communicatie over collegevoorstellen richting de pers, wanneer en hoe organiseren we persgesprekken.
5.6
Evaluatie huisstijl
De komende periode werkt team Communicatie aan het optimaliseren en updaten van de gemeentelijke huisstijl. De huidige huisstijl is in 2009 tot stand gekomen, maar is slechts ten dele geactualiseerd. Inmiddels zijn er een aantal wijzigingen in de bestaande huisstijl doorgevoerd en daarnaast hebben allerlei ontwikkelingen invloed op de bruikbaarheid van de huisstijl. Bij het opstellen van het huisstijldocument is gesteld dat de gemeentelijke huisstijl dynamisch is en dat er aangevuld en aangepast mocht worden wanneer dat logisch zou zijn. Team Communicatie bekijkt kritisch waar verbetering in de huisstijl wenselijk en noodzakelijk is.
6. Tot slot
In deze communicatienota staat beschreven hoe we de komende jaren willen communiceren en welke ontwikkelingen hierbij van invloed zijn. Hieraan liggen enkele interne basisdocumenten ten grondslag en is gekeken naar de landelijke ontwikkelingen in het communicatievak. Om aan te kunnen sluiten bij het coalitieprogramma dat voor deze raadsperiode is vastgesteld, zijn bovendien de strategische projecten uit het programma en het onderwerp veiligheid als aparte speerpunten tegen het licht van de ontwikkelingen op het gebied van overheidscommunicatie gehouden. Naast deze vijf speerpunten zijn er natuurlijk nog tal van onderwerpen die niet apart in deze nota genoemd worden, maar die wel uitvoerige aandacht verdienen. Het betreft hier zowel het reguliere werk als ook grote communicatieactiviteiten en – projecten. De communicatienota vormt hierbij voor alle communicatieactiviteiten de paraplu waaronder de communicatie plaatsvindt.
12
Raadsvoorstel Agenda nr.
Onderwerp:
5
1. Vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2011; 2. Vaststellen Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015; 3. Beschikbaar stellen van een krediet ad. € 336.555,00 voor het aanbrengen van maatregelen ter verbetering van het binnenklimaat bij basisscholen in Someren.
Soort: Opsteller: Portefeuillehouder:
Besluitvormend H.T.M. Hamacher T.C.W. Maas
Zaaknummer:
SOM/2014/015691
Documentnummer:
SOM/2015/001223
Datum:
2 februari 2015
1. Samenvatting lezen zijn. Een hulpmiddel kan zijn: wat zou je vertel In 1997 is de zorgplicht voor onderwijshuisvesting van scholen voor het primair- en voortgezet onderwijs gedecentraliseerd van rijk naar gemeente. Sindsdien is de gemeente verplicht, ter uitvoering van de wetgeving, een Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs vast te stellen Met ingang van 2015 vindt er een wijziging van de zorgplicht plaats. De voorzieningen onderhoud en aanpassingen vallen nu niet meer onder de zorgplicht van de gemeenten, maar rechtstreeks onder die van de schoolbesturen. In de nieuwe Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Someren 2015 is deze wijziging verwerkt. Tevens is de verordening tekstueel herzien en waar mogelijk vereenvoudigd. Basis voor de nieuwe verordening is de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, voor zover het onderwijssoorten betreft die in Someren aanwezig zijn. De huisvestingssituatie voor het onderhoud voor het primair onderwijs is per 1 januari 2015 dan gelijk aan die van het voortgezet onderwijs. KLIKKEN EN KNIPPEN Met deze wijziging van verantwoordelijkheid en financiën voor het onderhoud gaat de gemeentelijke reserve voor onderhoud schoolgebouwen niet over naar de schoolbesturen. Om toch zorg te dragen voor een “warme” overdracht van de verantwoordelijkheid voor de schoolgebouwen wordt voorgesteld extra middelen (€ 336.555,00) beschikbaar te stellen voor het uitvoeren van maatregelen ter verbetering van het binnenklimaat bij basisscholen in Someren.
2. Voorstel 1.Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 Wijzigingen ten opzichte van de oude verordening De aanleiding tot de vaststelling van de nieuwe Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 is de wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Door deze wijziging worden taak en budget voor het buitenonderhoud en aanpassingen van onderwijshuisvesting voor scholen voor primair onderwijs overgeheveld van gemeente naar het schoolbestuur. Aanpassingen en buitenonderhoud aan schoolgebouwen vallen met ingang van 1 januari 2015 onder de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het betreft o.a.: Aanpassingen: -
wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw dat niet geschikt is voor basisonderwijs
-
integratieverbouwing om bv. 2 scholen samen te voegen
-
creëren van een speellokaal
-
voorzieningen voortkomend uit eisen van wet- en regelgeving
-
vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties
-
terrein toegankelijk voor rolstoelgebruikers en/of aanbrengen van een traplift
Onderhoud: -
vervangen dakbedekking, buitenberging, rijwielstalling, brandtrap, erfscheiding
-
vervangen/herstellen riolering en bestrating
-
vervangen buiten/binnenkozijnen en –deuren, radiatoren en leidingen, dakpannen en boeiboorden.
In de oude verordening zijn dit de artikelen: -
artikel 2, onderdelen b en c
-
artikel 7, lid 2, onder c2
-
bijlage I, deel A, onder 1.9, 1.10, 2.9, en 2.10
-
bijlage I, deel B, onder 1.9, 1.10, 2.9, en 2.10
-
bijlage V, onder 1, 2.2 en 2.3
nieuwe verordening Tot de verantwoordelijkheid van de gemeente Someren blijft voor het aanwezige primair en voortgezet onderwijs: - nieuwbouw (incl. terrein) - uitbreiding - medegebruik - ingebruikneming - eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair - herstel constructiefouten - huur van sportterreinen indien niet in eigendom bevoegd gezag (alleen VO) - verzekeringen en kosten OZB De nieuwe verordening is meer afgestemd op de individuele gemeenten. Het kan meer maatwerk zijn. Het betreft o.a. termijn van indiening, afstandscriteria, prognosetermijn. Voor deze regels is aangesloten bij de regels/termijnen in de oude verordening.
2/6
2.Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015 Voorzieningen lokaal bewegingsonderwijs Als gevolg van de wetswijziging valt onderhoud en aanpassing van lokalen voor bewegingsonderwijs bij de scholen voor primair onderwijs niet meer onder de nieuwe verordening. Gemeenten verstrekken de scholen die een lokaal voor bewegingsonderwijs in eigendom hebben (in Someren alleen bij SBO De Brigantijn) een vergoeding voor de exploitatie (normbedrag) en ook een vergoeding voor het onderhoud en aanpassing. Er is voor gekozen deze laatste vergoedingen niet via een normbedrag te laten verlopen (gezien de verschillen per gebouw), maar deze via de eveneens nu vast te stellen Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs. Artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs geeft de mogelijkheid tot het vaststellen van deze verordening voor aanvullend eigen beleid van de gemeente voor uitgaven die niet door het Rijk worden bekostigd. Deze verordening geeft daarmee meer mogelijkheden dan alleen voor uitgaven voor lokalen voor bewegingsonderwijs. Voorziening haalbaarheidsonderzoek In de oude verordening was in artikel 3 opgenomen dat het schoolbestuur een krediet voor haalbaarheidsonderzoek c.q. bouwvoorbereiding kon aanvragen. Dit krediet werd niet verrekend met het later beschikbaar te stellen krediet voor de bouw van de school. Aangezien een krediet voor bouwvoorbereiding eigenlijk geen voorziening huisvesting onderwijs is, is deze niet meer in de nieuwe verordening opgenomen. Alleen via de Verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs kan dit geregeld worden. 3. Besteding reserve onderhoud schoolgebouwen Stand van zaken onderhoud schoolgebouwen Na de vaststelling en uitvoering van het Integraal Huisvestingsplan Primair- en Voortgezet Onderwijs 2008-2017 Gemeente Someren kan gesteld worden dat de bouwkundige staat van de schoolgebouwen meer dan voldoende tot zelfs goed is. Dit blijkt vooral uit het bijgevoegde overzicht van het groot onderhoud in de komende 10 jaren. Hierin staan wel enkele grote investeringen gepland, maar deze behoren tot het reguliere onderhoud. In de wet (en in de gemeentelijke verordening) is niet geregeld waar de grens ligt tussen beëindigen onderhoud (verantwoordelijkheid schoolbesturen) en vervangende nieuwbouw (verantwoordelijkheid gemeente). De minister is er vanuit gegaan dat dit geregeld moet worden tussen de schoolbesturen en de gemeenten. Vooralsnog speelt deze kwestie in Someren niet. Gezien de hoogte van de verwachte investeringen en de huidige bouwkundige staat van de schoolgebouwen stellen wij uw raad voor geen gemeentelijke middelen aan de schoolbesturen over te dragen voor het onderhoud van de schoolgebouwen waarvoor de schoolbesturen nu zelf een vergoeding ontvangen van het rijk. Wel met de schoolbesturen in overleg te treden over de grens onderhoud/nieuwbouw. Verbeteren binnenklimaat binnen de schoolgebouwen Bij nieuwbouw van schoolgebouwen moet aandacht besteed worden aan een gezond binnenklimaat. Dit is geregeld in de Bouwverordening. De normvergoedingen zijn hierop echter (nog) niet aangepast. In 2010 heeft het ministerie een eenmalige subsidie beschikbaar gesteld om de oudere schoolgebouwen te voorzien van ventilatievoorzieningen met warmteterugwinning.
3/6
Dit betrof een co-financiering met de gemeenten. Ook Someren heeft hieraan deelgenomen en de schoolbesturen hebben hierin ook financieel bijgedragen. De totale kosten bedroegen € 272.069,00, waarvan € 104.128,00 tlv ministerie, € 83.970,50 tlv schoolbesturen en € 83.970,00 tlv gemeente. Het totale bedrag was niet voldoende om alle scholen te voorzien van ventilatievoorzieningen met warmteterugwinning. Scholen ontvangen bij nieuwbouw hiervoor geen rijksvergoeding, zijn wel verplicht dit aan te brengen en ontvangen ook geen specifieke rijksvergoeding voor onderhoud/vervanging, dit ondanks de landelijke campagne voor frisse scholen. Het is voor dit onderdeel dat wij uw raad voorstellen om een extra bijdrage aan de schoolbesturen te verstrekken. Evenals in de situatie in 2010 kan hierbij uitgegaan worden van een co-financiering en dezelfde bijdrage als in 2010 door het schoolbestuur, zijnde 30% en 70% door de gemeente (is incl. rijksdeel). Om de schoolbesturen de ruimte te geven om hun bijdrage te financieren kan een uitvoeringstermijn overeengekomen worden. Daarbij kan gedacht worden aan een termijn van 1 tot 3 jaar. Uit de bijlage blijkt dat de investeringskosten voor verbeteren binnenklimaat begroot worden op € 480.794,00. Met de voorgestelde verdeelsleutel komt € 144.238,00 ten laste van de schoolbesturen en komt € 336.555,00 (afgerond €336.555,00) ten laste van de gemeente. Van de reserve resteert dan nog een bedrag van € 432.184,60, welk terug kan vloeien naar de algemene middelen. De genoemde bedragen in de bijlage zijn begrote bedragen, bij de uitwerking kan dit hoger/lager blijken.
3.2 Centrale vraag Voldoen de bijgevoegde verordeningen en het beschikbaar te stellen krediet aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid om te voorzien in voldoende huisvesting voor het onderwijs, uitgaande van sober en doelmatig, maar toch zoveel mogelijk aan de eisen van deze tijd.
3.3 Relatie met eerder gestelde kaders en wetgeving In de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs is bepaald dat de gemeente zorg draagt voor de huisvesting van het onderwijs op haar grondgebied en de gemeenteraad daarvoor een verordening(en) vaststelt voor de voorzieningen die voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Doelstelling (gewenste situatie) Voldoende en goed onderhouden gebouwen, die aan de wettelijke eisen voldoen, voor het primair- en voortgezet onderwijs in Someren. Uitgangspunt daarbij is een sober en doelmatig niveau.
4/6
5. Consequenties van de oplossingen 5.1 Financiële aspecten Financiële gevolgen 1.
Als gevolg van de overheveling van de verantwoordelijkheid voor aanpassingen en (buiten)onderhoud wordt € 158,8 miljoen uit het gemeentefonds overgeheveld naar de schoolbesturen. Dit wordt geen geoormerkt geld voor de schoolbesturen, maar maakt onderdeel uit van de lumpsumbekostiging. Voor de gemeente Someren betekent dit een korting van € 150.000,-- (jaarlijks werd € 143.000,00 in de onderhoudsvoorziening gestort)
2.
Daarnaast vindt een overheveling van € 256 miljoen vanuit het gemeentefonds naar de schoolbesturen plaats. Reden hiertoe is de onderbesteding door de gemeenten op onderwijshuisvesting. De overheveling wordt over alle gemeenten verdeeld, onafhankelijk van de mate van onderwijsvoorzieningen binnen de gemeente. Hierbij is geen wijziging van taken/verantwoordelijkheden. Voor de gemeente Someren betekent dit een jaarlijkse korting van € 213.000,00.
In de begroting 2015 is rekening gehouden met deze overheveling. Stand van zaken reserve onderhoud schoolgebouwen: Saldo 1-1-2014: € 907.573,14 Storting 2014 143.095,00 € 1.050.668,14 Uitgaven 2014: 243.482,54 Restant 1-1-2015: € 807.184,60 Besteding 2015 336.555,00 Restant reserve € 470.629,60
5.2 Juridische aspecten De nieuwe verordeningen zijn gebaseerd op de VNG modelverordeningen.
5.3 Risico’s en kansen Er is geen sprake van stelselwijziging. Het betreft alleen een verschuiving van geldstroom en verantwoordelijkheden. De gemeente blijft uiteindelijk verantwoordelijk voor de zorg van de onderwijshuisvesting. De overheveling betreft een “koude” overdracht, dat wil zeggen dat de gemeente niet verplicht is om de onderhoudsreserve voor de schoolgebouwen over te dragen. Wel heeft de mate en kwaliteit van onderhoud door de schoolbesturen directe gevolgen voor de gemeente. Een slechter onderhouden school kan leiden tot vroegtijdige vervanging. Met de schoolbesturen zal dan ook afgesproken worden dat onderhoud aan de schoolgebouwen periodiek door de gemeente, samen met de schoolbesturen, gecontroleerd zal worden. Het begrip “renovatie” ontbreekt in de verordening. Dit is een bewuste keuze van de minister. De minister vindt dat een discussie over levensduur van schoolgebouwen op lokaal niveau moet plaatsvinden. Het betreft dan de discrepantie tussen het treffen van onderhoud (schoolbestuur) en het treffen van vervangende nieuwbouw (gemeente).
5/6
6. Communicatie en participatie Met de schoolbesturen is Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) geweest; de besturen zijn akkoord met de beide verordeningen.
7. Planning Beide verordeningen treden met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2015. De terugwerkende kracht is mogelijk aangezien de wetgeving van hogere orde is. Na het beschikbaar stellen van het krediet ter verbetering van het binnenklimaat zal met de schoolbesturen overlegd worden over de uitvoering.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen:
O
NO
1. Concept verordeningen met bijlagen en toelichting
X
2. Overzicht geraamde uitgaven maatregelen verbetering binnenklimmaat en
x
verwachte onderhoudsuitgaven basisscholen.
6/6
Besluit gemeenteraad
Titel:
Vaststellen Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015
Bijlage:
Wetstechnische informatie
Zaaknummer:
SOM/2014/015691
Documentnummer:
SOM/2015/002443
Datum besluit:
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 februari 2015; gelet op artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs; b
e
s
l
u
i
t
:
vast te stellen de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 maart 2015.
de raadsgriffier
de voorzitter,
J. Laurens Janse - Oostdijk
A.P.M. Veltman
*150002443*
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepaling In deze verordening wordt verstaan onder: a. het college: b. schoolbestuur:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren; bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;
c. school:
school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs;
d. school voor basisonderwijs: een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; e. nevenvestiging:
deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
f. voorziening:
een voorziening zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening;
g. aanvullende voorziening: een door het college vastgestelde nieuwe voorziening waarmee de verordening tijdelijk wordt aangevuld; h. indieningsdatum:
uiterste moment zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een aanvraag voor een voorziening voor het eerste daaropvolgende tijdvak moet zijn ingediend;
i. toekenningscriteria: de omstandigheden zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening; j. tijdvak:
periode zoals opgenomen in de bijlage Voorzieningen van deze verordening, waarvoor een voorziening wordt toegekend;
k. subsidieplafond:
een bedrag zoals bedoeld in artikel 4:22 van de wet, dat beschikbaar is voor een voorziening, of een aanvullende voorziening;
l. feitelijke beschikbaarstelling: de beschikking van het college waarbij een voorziening of aanvullende voorziening in natura beschikbaar wordt gesteld; m. subsidievaststelling: een beschikking zoals bedoeld in artikel 4:42 van de wet; n. wet:
de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels 1.
De raad kan voor een voorziening een subsidieplafond vaststellen. Hierbij bepaalt de raad hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.
2.
De raad kan voor een voorziening het gestelde in het eerste lid overdragen aan het college. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting in acht.
3.
Het college maakt het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, uiterlijk zes weken voor de indieningdatum aan de schoolbesturen bekend.
Artikel 3 Aanvullende voorziening 1. 2.
Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening. Het college stelt de toekenningscriteria vast waaronder aanspraak bestaat op de aanvullende voorziening.
2/10
Artikel 4 Jaarlijks overzicht Jaarlijks voor 1 mei zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar voorafgaand aan de toezending. Hoofdstuk 2 Procedures Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen; weigeringgronden Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningdatum bekendgemaakt door het college. Artikel 6 Indiening aanvraag 1.
Het schoolbestuur dat een voorziening voor het eerste daaropvolgend tijdvak wenst, dient voor de indieningdatum een aanvraag in bij het college. De indieningdatum is niet van toepassing indien voor de voorziening is bepaald dat een indieningdatum niet is voorgeschreven. Indien de aanvraag niet voor de indieningdatum is ingediend, besluit het college om de aanvraag niet te behandelen.
2. De aanvraag vermeldt: a. naam en adres van het schoolbestuur; b. de dagtekening; c. de gewenste voorziening; d. de naam van de school en de onderwijssoort indien de voorziening is bestemd voor een school; e. een motivering dat wordt voldaan aan de toekenningcriteria. 3.
Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.
Artikel 7 Beslissingstermijn 1.
Het college besluit binnen twaalf weken na de indieningdatum op een aanvraag. Indien ten aanzien van een voorziening geen indieningdatum is voorgeschreven, beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
2.
Het college kan de termijn van dertien weken met vier weken verlengen. Bij verlenging wordt uiterlijk twee weken voor het einde van de termijn van dertien weken hiervan door het college schriftelijk mededeling gedaan aan het schoolbestuur. Hierbij geeft het college de reden voor de verlenging aan.
Artikel 8 Weigeringgronden Het college weigert de voorziening in ieder geval indien: a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van deze verordening; b. niet is voldaan aan één van de toekenningcriteria; c. door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
3/10
Paragraaf 2.2 Aanvraag aanvullende voorzieningen; weigeringgronden Artikel 9 Indiening aanvraag 1. 2.
Het schoolbestuur dat een aanvullende voorziening wenst, dient een aanvraag in bij het college. Op de aanvraag is artikel 6, tweede en derde lid, van toepassing.
Artikel 10 Beslissingstermijn Het college besluit binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken na de verstrekking van de aanvullende gegevens. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis. Artikel 11 Weigeringgronden Het college weigert de aanvullende voorziening in ieder geval indien: a. de gevraagde voorziening geen aanvullende voorziening zoals bedoeld in artikel 3 is; b. niet is voldaan aan één van de toekenningcriteria. Paragraaf 2.3 Toekenning; uitvoering beschikking subsidieverlening, intrekking of wijziging; verbod vervreemding Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling 1.
De beschikking van het college tot toekenning van een voorziening of een aanvullende voorziening kan inhouden: a. feitelijke beschikbaarstelling van de voorziening; of b. een subsidieverlening; of c. een subsidievaststelling.
2.
De beschikking bevat: a. het tijdvak en het doel waarvoor de voorziening is toegekend; b. de wijze waarop het schoolbestuur de voorziening dient uit te voeren.
3.
De beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling bevat voorts: a. het bedrag van de subsidie of indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag niet vermeldt, het bedrag waarop de subsidie ten hoogste wordt vastgesteld; b. het bedrag van het voorschot of de wijze van vaststelling daarvan indien de beschikking tot subsidieverlening bepaalt dat het college een voorschot verleent; c. voor zover van belang de wijze waarop rekening en verantwoording door het schoolbestuur wordt afgelegd aan het college. d. de bepaling dat de wet van toepassing is en voor zover van belang welke afzonderlijke bepalingen of afwijkingen hierop van kracht zijn.
Artikel 13 Uitvoering beschikking tot subsidieverlening 1. Na een beschikking tot subsidieverlening dient het schoolbestuur uiterlijk acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend een aanvraag tot subsidievaststelling in. Het college stelt de subsidie ambtshalve vast indien de aanvraag achterwege blijft. 2. Bij de aanvraag toont het schoolbestuur aan dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen als genoemd in artikel 12 zijn nagekomen.
4/10
3. Indien het schoolbestuur niet of niet voldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Hierbij geven zij aan op welke onderdelen het schoolbestuur aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien het schoolbestuur de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen. Artikel 14 Subsidievaststelling volgend op verlening Het college beslist binnen acht weken na de indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 13 of binnen acht weken na de verstrekking van de aanvullende informatie. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis. Artikel 15 Intrekken of wijzigen beschikking Ten aanzien van het beleid tot intrekking, wijziging, stopzetting of verlaging van de afgegeven subsidiebeschikking dan wel terugvordering van gegeven subsidie is titel 4:2 van de wet van toepassing. Artikel 16 Intrekken of wijzigen beschikking tot subsidieverlening 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college een beschikking tot subsidieverlening intrekken of ten nadele van het schoolbestuur wijzigen, indien: a. het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder b en c van toepassing is; b. de voorziening niet of niet geheel heeft plaatsgevonden, of zal plaatsvinden; c. het schoolbestuur onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid. 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip van toekenning van de voorziening, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. Artikel 17 Verbod tot vervreemding Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen, is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur. Hoofdstuk 3 Slotbepalingen Artikel 18 Informatieverstrekking Het schoolbestuur verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Artikel 19 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 20 Citeertitel; inwerkingtreding 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015. 2. De verordening treedt in werking de dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2015.
5/10
Bijlage: Voorziening haalbaarheidsonderzoek I Aanduiding van de voorziening Onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot het realiseren van één van de volgende voorzieningen huisvesting onderwijs: a. nieuwbouw, en b. vervangende nieuwbouw. II Datum indienen aanvraag 1. De aanvraag voor het bekostigen van deze voorziening moet jaarlijks worden ingediend voor 1 februari van het jaar waarin het programma voorzieningen huisvesting onderwijs voor het daaropvolgende jaar wordt vastgesteld. 2. Aanvragen die na de in het eerste lid genoemde datum worden ingediend worden door het college niet in behandeling genomen. III Periode waarvoor de voorziening wordt toegekend De
voorziening
wordt
toegekend
voor
het
kalenderjaar
waarop
het
vastgestelde
programma
voorzieningen huisvesting onderwijs van toepassing is. IV Criteria voor het vaststellen van een voorziening Aanspraak op deze voorziening ontstaat op het moment dat het voornemen bestaat te komen tot het realiseren van een uitbreidingsgebied of een herstructurering van een wijk, waarbij onderzoek moet uitwijzen of één van de onder I genoemde voorzieningen moet worden gerealiseerd. Het onderzoek moet uitwijzen: a. dat een voorziening noodzakelijk is; b. de omvang van deze voorziening, mogelijk in relatie met het realiseren van een multifunctionele accommodatie, en c. de locatie van de voorziening in relatie met herschikking van de schoolgebouwen respectievelijk met herstructurering van een wijk. V Wijze waarop de voorziening wordt toegekend 1. De omvang van voorziening wordt door het college berekend in relatie met het ontwikkelen van: a. een meerjarenperspectief voor de omvang en spreiding van de voorzieningen huisvesting onderwijs, en b. een projectplan in relatie met de herstructurering van een wijk. 2. De voorziening wordt beschikbaar gesteld aan of het schoolbestuur tenzij het college besluit de opdracht te verstrekken voor het haalbaarheidsonderzoek. VI Subsidieplafond De kosten maken onderdeel uit van de totale kosten van de planontwikkeling en worden per afzonderlijk krediet beschikbaar geteld. Er geldt geen bekostigingsplafond.
6/10
VII Verantwoording Na het afronden van de werkzaamheden wordt door het bevoegd gezag of het college inzicht gegeven in de gemaakte kosten. Daarbij wordt vermeld of tot de kosten ook behoren de kosten van het maken van een (schets)ontwerp voor de te realiseren accommodatie. Wordt besloten het project te realiseren conform het in het projectplan opgenomen (schets)ontwerp, dan worden de kosten van het maken van het (schets)ontwerp in mindering gebracht op investeringsbedrag dat voor het realiseren van deze voorziening is opgenomen op het programma voorzieningen huisvesting onderwijs. Toelichting In de situatie dat een nieuwbouwwijk wordt gerealiseerd, of er een herstructurering van een wijk plaatsvindt wordt over het algemeen eerst een onderzoek ingesteld met de volgende vragen: - wat is de omvang van de (nieuwbouw)wijk - welk soort woningen worden er gerealiseerd - is op basis van deze verwachting een basisschool in de (nieuwbouw)wijk noodzakelijk - wat moet de capaciteit van het schoolgebouw worden - moeten er meerdere functies in het gebouw komen en zo ja, welke - welke richting komt in aanmerking voor het realiseren van deze voorziening - et cetera. Dit betekent dat er in principe een haalbaarheidsonderzoek plaatsvindt naar de noodzaak en omvang van de voorzieningen in het gebied, zonder dat er zekerheid bestaat of er een voorziening moet worden gerealiseerd. De conclusie op basis van het onderzoek kan zijn dat er geen voorziening wordt gerealiseerd, of dat er een voorziening wordt gerealiseerd. Is de conclusie dat er een voorziening wordt gerealiseerd dat kan het betreffende bevoegd gezag een aanvraag indienen voor het bekostigen van de voorziening. De kosten van het haalbaarheidsonderzoek komen volledig voor rekening van de gemeente, tenzij er gedurende het onderzoek kosten zijn gemaakt die een relatie hebben met de ontwikkeling van het bouwplan. Zijn het aanwijsbare kosten, dan worden deze kosten betrokken bij het beschikbaar stellen van het investeringsbedrag op het moment dat de voorziening op het programma is opgenomen. Dit bedrag wordt dan in mindering gebracht op het bedrag dat het bevoegd gezag ontvangt voor het realiseren van de investering. Deze kosten zijn in principe vergelijkbaar met het voorbereidingskrediet, waarvan sprake is in artikel 3 van de ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015’.
7/10
Bijlage: Voorzieningen lokaal bewegingsonderwijs I Criteria schoolbestuur dat in aanmerking komt voor een voorziening Het bevoegd gezag van een school of nevenvestiging voor: a. basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, b. dat juridisch eigenaar is van een school voor basisonderwijs die zich bevindt op het grondgebied van de gemeente en juridisch eigenaar is van lokaal bewegingsonderwijs dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente. II Aanduiding van de voorziening Onderscheid wordt gemaakt in de voorziening: a. aanpassing, bestaande uit: 1°. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij het lokaal bewegingsonderwijs ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van het lokaal bewegingsonderwijs; 2°. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw als het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs, omdat: A. de netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs niet minstens 252 vierkante meter netto is en de hoogte niet minstens 5 meter bedraagt, en B. het lokaal bewegingsonderwijs niet voorzien is van minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid; 3°. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving; 4°. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; b. onderhoud, bestaande uit: 1°. vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten; 2°. vervangen buitenberging of dak buitenberging; 3°. vervangen rijwielstalling of rijwielstaanders; 4°. vervangen brandtrap; 5° vervangen erfscheiding; 6°. Vervangen of herstellen riolering of bestrating schoolplein; 7°. vervangen binnenkozijnen en -deuren, inclusief hang- en sluitwerk; 8°. vervangen buitenkozijnen en -deuren, inclusief hang- en sluitwerk; 9°. vervangen radiatoren, convectoren of leidingen voor centrale verwarming; 10°. vervangen dakpannen, inclusief houtwerk, dakrand en goten; 11°. vervangen boeiboorden. III Criteria voor het toekennen van een voorziening 1. De noodzaak van de voorziening: a. maken van voldoende wasgelegenheid is aanwezig als bij het lokaal bewegingsonderwijs geen twee wasgelegenheden zijn; b. maken van voldoende kleedgelegenheid is aanwezig als blijkt dat er geen twee kleedruimten zijn; c. ingebruikneming blijkt uit het feit dat het desbetreffende gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor lokalen bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs en het geschikt maken van het gebouw met redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken is; d. eisen voortkomend uit wet- en regelgeving blijkt als wordt vastgesteld dat het gebouw niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven; e. blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is, en
8/10
f. onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan: 1°. ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname op grond van NEN 2767, en 2°. regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. 2. Bovenstaande voorzieningen komen voor bekostiging in aanmerking als op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Asten 2015 gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor het bewegingsonderwijs noodzakelijk is, tenzij er een andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Dit ter beoordeling van het college. IV Datum indienen aanvraag De aanvraag voor het bekostigen van de voorziening moet uiterlijk 1 februari voorafgaande het jaar van bekostiging bij het college worden ingediend. Bij de aanvraag moet worden overlegd: a. een leerlingenprognose, en b. een rapportage waaruit de noodzaak blijkt van de voorzieningen, of c. een bouwkundige rapportage die voldoet aan NEN 2767 en aantoont dat het gevraagde onderhoud noodzakelijk is, en d. een offerte van de kosten. V Tijdvak waarvoor voorziening wordt toegekend De voorziening wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend. Is het niet mogelijk om de voorziening in het toegekende jaar te realiseren dat moet het bevoegd gezag voor 1 september van het toegekende jaar van uitvoering bij het college een gemotiveerd verzoek indienen om uitstel van de uitvoering van de voorziening. Het college beslist voor 1 november daaropvolgend. VI Wijze waarop de voorziening wordt toegekend 1. De voorziening wordt voorlopig toegekend op basis van de door het bevoegd gezag bij de ingediende aanvraag overgelegde offerte. 2. Het definitieve bedrag wordt vastgesteld op basis van de offertes die zijn aangevraagd nadat de voorziening is toegekend. 3. Bij het opvragen van de definitieve offertes is het bevoegd gezag gehouden aan de gemeentelijk richtlijnen voor het opvragen van offertes. VII Subsidieplafond Voor deze voorziening wordt geen subsidieplafond gehanteerd.
9/10
Toelichting Als gevolg van de wetswijziging per 1 januari 2015 vervalt de zorgplicht voor de gemeente voor het bekostigen van onderhoud en aanpassen lokalen bewegingsonderwijs. Desondanks blijft de gemeente verantwoordelijk voor het vaststellen van de vergoeding voor onderhoud en aanpassen van de lokalen bewegingsonderwijs, maar nu als onderdeel van de vergoeding materiële instandhouding (artikel 136 Wpo). Voor het vaststellen van de hoogte van het bedrag van de bekostiging bestaan twee mogelijkheden: 1. het verhogen van de bedragen per klokuur van de vaste en variabele kosten, of 2. het handhaven van de huidige procedure, waardoor de bekostiging van onderhoud en aanpassen de lokalen bewegingsonderwijs niet afhankelijk is van het aantal klokuren gebruik, maar op een gelijke wijze plaatsvindt als het onderhoud en aanpassen van de gemeentelijke lokalen bewegingsonderwijs plaatsvindt. Mede omdat het, gelet op de verscheidenheid in bvo en soort lokalen bewegingsonderwijs praktisch ondoenlijk is om een bedrag per klokuur vast te stellen is gekozen voor de in deze bijlage beschreven procedure. BIJLAGE BIJ VERORDENING Wetstechnische informatie Onderwerp
Antwoord/ tip
Overheidsorganisatie
Gemeente Someren
(verplicht) Officiële naam van de regeling
Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente
(verplicht)
Someren 2015
Citeertitel
Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015
Versie geldig tot (= vervaldatum) Vastgesteld door
de gemeenteraad
Onderwerp of categorie
Onderwijs
(verplicht) Opmerkingen Wettelijke grondslag
Wet op het primair onderwijs
Gedelegeerde regelgeving Aard van de wijziging
Het gaat om een nieuwe regeling
Datum inwerkingtreding
1 januari 2015
(verplicht) Terugwerkende kracht
1 januari 2015
Datum ondertekening Bron bekendmaking
’t Contact, 4 februari 2015
Kenmerk voorstel
Dat wordt nu nog niet gebruikt in Someren. Is nu “onbekend”.
10/10
Besluit gemeenteraad
Titel:
Vaststellen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2011.
Bijlage:
Wetstechnische informatie
Zaaknummer:
SOM/2014/015691
Documentnummer:
SOM/2014/015692
Datum besluit:
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 februari 2015; overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen; gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76 van de Wet op het voortgezet onderwijs; b
e
s
l
u
i
t
:
vast te stellen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2011.
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
*140015692*
HOOFDSTUK 1
Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder a.
aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;
b.
aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;
c.
advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
d.
bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;
e.
lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;
f.
minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
g.
nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 16, tweede en derde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
h.
overzicht: het overzicht als bedoeld in artikel 96 Wet op het primair onderwijs en artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;
i.
permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
j.
programma: het programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
k.
school: - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
19
2
l.
tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
m.
tijdelijke nevenvestiging; een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs;
n.
verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
o.
voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening 10 jaar of langer noodzakelijk is;
p.
voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, tussen 4 en 10 jaar noodzakelijk is;
q.
voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.
r.
OOGO: op overeenstemming gericht overleg.
Artikel 2
Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden: a.
de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit: 1
nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;
2 3
uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest; gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;
4
verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen ten behoeve van de huisvesting van een school;
5
terrein voor zover nodig voor de realisering van een voorziening als bedoeld in 1 tot en met 4 omschreven voorziening;
6
inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
7
inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
8
medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;
b.
herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
c.
herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair
(po) ingeval van bijzondere omstandigheden; d.
huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening. 19
3
Artikel 3
Voorbereidingskrediet
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 1 en 2 kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend. Artikel 4 1.
Vaststelling vergoeding voorzieningen
Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1,2,6,7 en 8 wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.
2.
Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.
3.
De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op 8% van het geraamde investeringsbedrag.
Artikel 5
Informatieverstrekking
Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
19
4
HOOFDSTUK 2
Programma en overzicht Paragraaf 2.1 Aanvragen programma Artikel 6 1.
Indiening aanvraag
Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
2.
Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.
Artikel 7
Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
1.
De aanvraag vermeldt in ieder geval: a.
de naam en het adres van de aanvrager;
b.
de dagtekening;
c.
de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;
d.
de voorziening die wordt aangevraagd;
e.
de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit: 1. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs of de school voor voortgezet onderwijs als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1 t/m 8, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen een actuele prognose is vastgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven; 2. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld; 3. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenraming.
f.
de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en
g.
als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 tot en met 5 de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.
2.
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. 19
5
3.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
4.
Het besluit om ingevolge het tweede en derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn.
Artikel 8
Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 1 juni een opgave van de ingevolge artikel 6 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen. Paragraaf 2.2
Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9
Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
1.
Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college, kan de aanvraag voor 15 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van het college.
2.
Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenraming moet worden aangepast.
3.
Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3,: a. de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en b. als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.
Artikel 10 1.
Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.
2.
Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.
3.
De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.
19
6
4.
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.
5.
Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.
6.
Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het college ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.
7.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.
8.
Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.
Paragraaf 2.3
Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
Artikel 11
Tijdstip vaststelling
1.
Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.
2.
Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaand aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.
Artikel 12
Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
1.
De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.
2
De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.
19
7
Paragraaf 2.4
Uitvoering programma
Artikel 13
Overleg wijze van uitvoering
1.
Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over: a.
het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs;
b.
het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;
c.
indien van toepassing, een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;
d.
de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien.
e.
de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.;
f.
de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing zijn; tevens is het gemeentelijke aanbestedingsbeleid van toepassing.
g.
de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 8% van het geraamde investeringsbedrag.
2.
De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
3.
Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het tweede lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.
Artikel 14
Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
1.
Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeld het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.
19
8
2.
Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
3.
De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economische meest voordelige aanbieding.
Artikel 15
Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening. Artikel 16 1.
Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.
2.
De in het eerste lid bedoelde: a. bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk; b. bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd; c. huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, als mede de duur van de overeenkomst; d. koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.
3.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door: a. bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en b. de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.
4.
Het college beslist voor 1 oktober op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.
19
9
HOOFDSTUK 3
Aanvragen met spoedeisend karakter Paragraaf 3.1
Aanvraag
Artikel 17
Indiening aanvraag
Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient zo spoedig mogelijk te worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Artikel 18 1.
Inhoud aanvraag
Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.
2.
Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijke op de hoogte als gegevens bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Paragraaf 3.2
Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
Artikel 19
Tijdstip beslissing
1.
Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.
2.
Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
3.
Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.
Artikel 20 1.
Inhoud beslissing
De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
2.
a.
de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;
b.
de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;
c.
de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.
De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.
19 10
3.
Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.
Artikel 21
Uitvoering beslissing
Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.
19 11
HOOFDSTUK 4
Medegebruik en verhuur Paragraaf 4.1
Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 22
Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien: a.
door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een tekort aan huisvestingscapaciteit is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 17 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;
b.
er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;
c.
er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;
d.
er sprake is van leegstand in lokaal bewegingsonderwijs van een school.
Artikel 23 1.
Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: a.
wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters brutovloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto- vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen; alleen indien het een aaneengesloten functioneel-nuttig vloeroppervlak betreft;
b.
wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.
2.
Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte: a.
wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;
b.
wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;
c.
wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert. 19 12
Artikel 24 1.
Nalaten vordering; volgorde van vorderen
Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.
2.
Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.
3.
Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt: a.
als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;
b.
vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en
c.
vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.
4.
Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.
Artikel 25 1.
Overleg en mededeling
Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10;
2.
Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.
3.
Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat het gevorderd wordt.
4.
De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval: a.
de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;
b.
een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;
c.
een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;
d.
een aanduiding van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;
e. Artikel 26
de ingangsdatum van het medegebruik. Vergoeding
De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.
19 13
Paragraaf 4.2
Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 27
Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering indien: a.
sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 23;
b.
sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.
Artikel 28
Overleg en mededeling
1.
Alvorens over te gaan tot vordering overlegt het college met het bevoegd gezag.
2.
In dat overleg komt in ieder geval aan de orde: a.
voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;
b.
of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;
c.
welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;
d.
wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;
e. 3.
de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.
Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming is bereikt. Paragraaf 4.3
Artikel 29 1.
Verhuur
Verzoek toestemming college
Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76s, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.
2.
Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.
3.
Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een marktconforme huur is verschuldigd.
19 14
HOOFDSTUK 5
Einde gebruik gebouwen en terreinen Artikel 30 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud 1.
Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijke sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.
2.
Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.
3.
De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.
4. 5.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.
6.
Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.
19 15
HOOFDSTUK 6
Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs Artikel 31
Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren en gebruik
1.
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks 10 weken voor einde schooljaar een opgave van de voor het volgende schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven. Deze opgave bevat de volgende gegevens:
2.
a.
de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;
b.
de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;
c.
de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.
De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.
3.
Het college stelt jaarlijks 6 weken voor einde schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering voor het volgend schooljaar vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.
4.
Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht: a.
de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een
b.
het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar
gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B; is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte; c.
het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.
5.
Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens: a.
het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;
b.
de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;
c.
een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;
19 16
d.
voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de Beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.
6.
Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
7.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college 1 week voor einde schooljaar, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
8.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar.
19 17
HOOFDSTUK 7
Overgangs- en slotbepalingen Artikel 32
Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 33
Indexering
De in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen -op basis van de in bijlage IV opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling- worden jaarlijks automatisch geïndexeerd conform de actuele VNG-indexeringspercentages. Artikel 34
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015. Artikel 35
Intrekking oude regeling
De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2011 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015. Artikel 36
Citeertitel
De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015.
19 18
BIJLAGE BIJ VERORDENING
Wetstechnische informatie Onderwerp
Vaststelling Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015 en intrekking Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2011
Overheidsorganisatie
Gemeente Someren
(verplicht) Officiële naam van de regeling (verplicht)
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015
Citeertitel
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren
Versie geldig tot
nvt
2015 (= vervaldatum) Vastgesteld door
de gemeenteraad
Onderwerp of categorie
Onderwijs
(verplicht) Opmerkingen Wettelijke grondslag
Wet op het primair onderwijs
Gedelegeerde regelgeving Aard van de wijziging
Gewijzigde artikelnummers: artikelen 2 (b en c), artikel 7 (lid 2 onder c.2), bijlage I deel A (1.9,1.10,2.9,2,10), bijlage I deel B (1.9,1.10,2.9,2.10), bijlage V (1,2.2,2.3)
Datum inwerkingtreding
1 januari 2015
(verplicht) Terugwerkende kracht
1 januari 2015
Datum ondertekening Bron bekendmaking
’t Contact,
Kenmerk voorstel
Dat wordt nu nog niet gebruikt in Someren. Is nu “onbekend”.
19 19
Toelichting Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen De begripsomschrijving ‘bevoegd gezag’ en ‘aanvrager’ omvatten alle bevoegde gezagsorganen die een volgens de wet bekostigde voorziening onderwijshuisvesting in stand houden die geheel of gedeeltelijk staat op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, tijdelijke nevenvestiging, dislocatie). Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting Artikel 2 vermeldt de voorzieningen onderwijshuisvesting die op grond van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) door het bevoegd gezag bij het college kunnen worden aangevraagd. Deze hebben een limitatief karakter. Dit betekent dat het college deze niet kan inperken. Niet alleen voor de schoolgebouwen, maar ook voor de lokalen bewegingsonderwijs kan een voorziening huisvesting onderwijs worden aangevraagd. Voorzieningen die een bevoegd gezag wenst, maar die niet in de onderwijswetten zijn opgenomen, dus geen voorziening in de onderwijshuisvesting zijn, vallen buiten het bereik van deze verordening. Dit gaat om voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag een vergoeding van de minister van OCW ontvangt via de rijksvergoeding materiële instandhouding (bijv. onderhoud, aanpassingen, vervangen cv-ketel, meubilair). Het college wijst een dergelijk aangevraagde voorziening af op grond van artikel 100, eerste lid, onder a, van de WPO, artikel 76k, onder a, van de WVO. In het kader van lokaal maatwerk heeft het college de vrijheid om aanvullende voorzieningen te bekostigen. Daarbij geldt dat de gemeenten geen uitgaven mogen doen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school dan op grond van de wet (artikel 6 van de WPO en artikel 77 van de WVO). Voor het bekostigen van de voorzieningen die geen onderdeel uitmaken van de voorzieningen onderwijshuisvesting moet zodoende een andere juridische basis worden vastgesteld. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling. Onderdeel a. De voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen 1° Het begrip nieuwbouw omvat tevens het begrip vervangende nieuwbouw. 2° Uitbreiding is het gevolg van een toename van het aantal leerlingen op de school. Het bevoegd gezag komt voor het bekostigen van uitbreiding in aanmerking als wordt voldaan aan de in bijlage I opgenomen criteria (noodzaak van de voorziening) en de gevraagde uitbreiding gelijk of groter is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde. 3° Ingebruikgeving kan plaatsvinden als een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is ontvangen en het college een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan beschikbaar heeft. Het kan gaan om een onderwijsgebouw dat geheel leeg staat en nog een onderwijsbestemming heeft, maar ook om een niet-onderwijsgebouw. Bij ingebruikgeving van een onderwijsgebouw of een niet-onderwijsgebouw moet het gebouw geschikt zijn of geschikt gemaakt worden voor het onderwijs van de betreffende school. Een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs is bijv. niet automatisch geschikt voor het huisvesten van een speciale school voor basisonderwijs. Het in gebruik geven van een gebouw moet worden onderscheiden van medegebruik, zie 8°. 4° Verplaatsing is alleen mogelijk van die lokalen die gelet op de bouwaard van het gebouw verplaatst kunnen worden. Dit betreft over het algemeen tijdelijke huisvesting die in semipermanente gebouwen is gerealiseerd. 5° Terrein is noodzakelijk voor het realiseren van nieuwbouw en kan noodzakelijk zijn bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding. Of bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding terrein noodzakelijk is, is afhankelijk van de situering van de voorgenomen investering en de oppervlakte van het terrein. 6°/7° Onderwijsleerpakket en meubilair [resp. leer- en hulpmiddelen] wordt in principe alleen toegekend op het moment dat ook nieuwbouw (eerste voorziening) en uitbreiding van een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs wordt toegekend. Een uitzondering is de situatie dat het college een school heeft gehuisvest in een schoolgebouw dat een grotere capaciteit heeft dan de ruimtebehoefte en de toekenning van de eerste inrichting is gebaseerd op het werkelijk aantal leerlingen vanaf de start van de school. In die situatie heeft het bevoegd gezag nog aanspraak op bekostiging van eerste inrichting bij toename van het aantal leerlingen als
1
wordt voldaan aan de drempelwaarde genoemd in bijlage III, deel C. Bij vervangende nieuwbouw wordt geen eerste inrichting toegekend omdat het bevoegd gezag in het verleden al bekostiging voor de eerste inrichting heeft ontvangen. Zie verder de toelichting in bijlage III, deel C. 8° Medegebruik is het gebruik van ruimte in een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs die het bevoegd gezag, dat juridisch eigenaar is, niet nodig heeft voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven. Er is dan sprake van ‘leegstand’. Medegebruik is uitsluitend mogelijk als de leegstand hoger is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde resp. het lokaal bewegingsonderwijs niet volledig is ingeroosterd. Onderdeel b. Herstel van constructiefouten Voor de omschrijving van het begrip ‘constructiefouten’ is aangesloten bij een ‘definitie’ die in het verleden door middel van jurisprudentie tot stand is gekomen. Als een constructiefout de voortgang van het onderwijs belemmert kan voor het herstel van de constructiefout de spoedprocedure (artikel 17 e.v.) worden gevolgd. Is er geen sprake van een bedreiging voor de voortgang van het onderwijs, dan kan het herstel worden aangevraagd op grond van de reguliere procedure. Dit betekent dat een constructiefout dan wordt opgenomen op het programma of overzicht, afhankelijk van het feit of deze voorziening past binnen het door het college vastgestelde bekostigingsplafond. Onderdeel c. Herstel in verband met schade In de onderwijswetten is als voorziening huisvesting onderwijs het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ opgenomen. Dit begrip is in de verordening niet verder uitgewerkt, omdat ‘bijzondere’ omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Voor het bekostigen van ‘herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw’ geldt de aanvraagprocedure van het programma, of de aanvraagprocedure in het kader van spoedeisendheid (de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd door bijv. schade door inbraak of brand). Het college kan zich voor deze zaken verzekeren. Heeft het college geen verzekering afgesloten, dan is sprake van ‘eigen risico’ voor het college. Onderdeel d. Huur van een sportterrein Deze voorziening is noodzakelijk als in de gemeente een school voor voortgezet onderwijs is gevestigd. Onder de voorwaarden genoemd in bijlage I, deel B, onder B.4 en bijlage IV, onder F kan een schoolbestuur in het voortgezet onderwijs aanspraak maken op een vergoeding voor het huren van een sportterrein voor buitensportactiviteiten. Voorwaarde is dat het schoolbestuur niet beschikt over een eigen sportterrein en geen gebruik kan maken van een met gemeentelijke middelen gerealiseerd sportterrein. Artikel 3. Voorbereidingskrediet Het voorbereidingskrediet kan worden aangevraagd voor zowel de situatie dat de investering wordt bekostigd op basis van de normbedragen als op basis van de feitelijke kosten. Doelstelling van het voorbereidingskrediet is dat het bevoegd gezag vroegtijdig kan starten met de voorbereiding van een bouwplan. Uitgangspunt van het voorbereidingskrediet is dat er een principebesluit ligt dat de voorziening, waarvoor het voorbereidingskrediet wordt aangevraagd, na het indienen van de aanvraag voor het bekostigen van de voorziening op het eerstvolgende programma wordt opgenomen. Het voorbereidingskrediet stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid om een voor aanbesteding gereed bouwplan te ontwikkelen resp. een aanbesteding te laten plaatsvinden. Uitsluitend als de investering wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten wordt de op basis van het bouwplan opgestelde kostenraming resp. de uitkomst van de aanbesteding opgenomen op het programma. Heeft voorafgaande aan het vaststellen van het programma nog geen aanbesteding plaatsgevonden, dan kan de aanbesteding of het vragen van offertes plaatsvinden nadat het programma is vastgesteld. Door te werken met een voorbereidingskrediet kan het realiseren van een bouwplan worden bespoedigd. Het beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt in mindering gebracht op het totaal vastgestelde investeringskrediet. Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen Dit artikel bepaalt op welke wijze de voorzieningen huisvesting onderwijs worden bekostigd. Dit kan op basis van normbedragen (normatieve kosten) of op basis van feitelijke kosten. De normbedragen voor de diverse voorzieningen die op basis daarvan worden bekostigd zijn opgenomen in bijlage IV, deel B. Wordt het normbedrag beschikbaar gesteld, dan heeft het bevoegd gezag aanspraak op het
2
beschikbaar stellen van het volledige normbedrag, onafhankelijk van de werkelijke kosten. Dit betekent dat als de werkelijke kosten hoger of lager zijn dan het normbedrag (= uitkomst aanbesteding) in de ene situatie het schoolbestuur een financieel voordeel heeft en in de andere situatie een financieel nadeel. Bij een financieel voordeel moet het schoolbestuur de beschikbare middelen wel inzetten voor het doel waarvoor het is verstrekt: investeren in de voorziening huisvesting onderwijs. Het bedrag van de bekostiging, gebaseerd op de feitelijke kosten, wordt vastgesteld op basis van ontvangen offertes (de zgn. offertelijn, zie ook artikel 14, eerste lid). Artikel 5. Informatieverstrekking Dit artikel verplicht het bevoegd gezag aan het college alle informatie te verstrekken die noodzakelijk is om de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs op een verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren (zie artikel 112 van de WPO en artikel 76w van de WVO). Deze informatie staat los van de informatie die wordt gevraagd als onderdeel van een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening. Het betreft de actuele gegevens, zoals: - gegevens van het bevoegd gezag (o.a. naam en adres voorzitter en secretaris en bankrekeningnummer); - gegevens van de school (o.a. naam school, naam directeur, adres school, telefoonnummer); - bruto vloeroppervlakte schoolgebouw; - naam contactpersoon; - medegebruik/verhuur. Om deze informatie op een eenduidige wijze te ontvangen stelt het college een formulier vast. Dit formulier wordt aan de bevoegde gezagsorganen toegezonden. Het college kan in dit formulier opnemen de gegevens die al bij het college bekend zijn. Het bevoegd gezag kan zich dan beperken tot het vermelden van de wijzigingen. Beschikt het college over digitale informatievoorziening, dan kan van deze digitale informatievoorziening gebruik worden gemaakt. Artikel 6. Indienen aanvraag Artikel 6 bepaalt dat een aanvraag voor het programma wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Door te werken met een standaardformulier worden de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag (zie ook artikel 7) op een eenduidige wijze ontvangen. Dit vergroot de onderlinge vergelijkbaarheid van aanvragen. Voor het overzicht wordt geen aanvraag ingediend. De reden is dat op het overzicht worden opgenomen de aanvragen die zijn ingediend voor het programma, maar niet worden gehonoreerd (zie artikel 96 van de WPO en 76c van de WVO en toelichting bij artikel 13). Ook in de situatie dat de gemeenteraad in overleg met de bevoegde gezagsorganen een meerjarig huisvestingsbeleid (Integraal Huisvestingsplan, (IHP)) heeft vastgesteld (het zgn. ‘consensusmodel’) moet een aanvraag wordt ingediend. De reden is dat een IHP geen juridische status heeft. Is het college of een bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet bevoegd gezag van een openbare school (= integraal bestuur) dan gelden dezelfde procedures en termijnen als voor een bestuur van een bijzondere school. In de bestuurspraktijk is het geen unieke situatie dat een college bij het eigen orgaan een verzoek indient (voor het realiseren van een gemeentelijk project bijv. stadhuis - moet het college bij zichzelf een verzoek om een bouwvergunning indienen). Dit betekent dat het college altijd moet kunnen aantonen dat men de ‘eigen’ aanvragen ook daadwerkelijk in alle opzichten gelijk behandelt ten opzichte van de andere aanvragen. Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag Lid 1 Dit lid bepaalt welke gegevens het bevoegd gezag moet aanleveren wil het college de aanvraag in behandeling kunnen nemen. Naast de gegevens van bevoegd gezag en school moet de aanvraag voor de onderbouwing van de benoemde voorzieningen huisvesting onderwijs worden onderbouwd met een leerlingenprognose en/of een bouwkundige rapportage. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag bij de aanvraag een leerlingenprognose indient. Het college en het bevoegd gezag kunnen overeenkomen dat het college een leerlingenprognose opstelt voor alle basisscholen en dat deze leerlingenprognose dan bepalend is als onderbouwing van de aanvraag. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs kan dan afzien van het laten opstellen van een leerlingenprognose.
3
Lid 2 Het tweede lid bepaalt dat het college het bevoegd gezag in staat moet stellen, als de ontvangen aanvraag niet volledig is, deze ontbrekende gegevens binnen de in dit lid gestelde termijn aan te vullen. Is de ontvangen aanvraag ook op de hersteldatum niet volledig dan besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. Lid 3 Voor het vaststellen van de noodzaak van o.a. de voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven van wezenlijk belang. Schoolbesturen zijn verplicht deze gegevens aan te leveren via de Basisregistratie Onderwijs (BRON). Omdat de ingediende aanvraag is gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag (bijv. bij de aanvraag voor programma 2016 is opgenomen het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober 2014), moet het college tijdig beschikken over het werkelijk aantal ingeschreven leerlingen op de wettelijke teldatum van 1 oktober, voorafgaande aan het jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Met de gegevens van de laatste teldatum kan worden vastgesteld of de eerder aangevraagde voorziening, die mogelijk wordt toegekend omdat aan de in bijlage I tot en met III gestelde criteria is voldaan, op basis van de laatste gegevens ook daadwerkelijk noodzakelijk is. De in het derde lid opgenomen termijn is een fatale termijn. Dit betekent dat als de gevraagde gegevens niet tijdig zijn ontvangen het college besluit om de aanvraag niet te behandelen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen Dit artikel verplicht het college om alle bevoegde gezagsorganen een overzicht beschikbaar te stellen van alle ingediende aanvragen. Met dit overzicht hebben alle bevoegde gezagsorganen inzicht in wat er aan aanvragen, zowel vanuit het bijzonder als het openbaar onderwijs is ontvangen en of deze aanvragen al of niet in behandeling worden genomen. Dit betreft algemene informatie en gaat vooraf aan het beoordelen van de aanvragen. Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting Lid 1 De mogelijkheid om een nadere toelichting/verduidelijking te vragen of te geven is bedoeld om mogelijke onduidelijkheden over de op zich complete aanvragen te bespreken voordat het programma wordt voorgelegd aan het bestuurlijk overleg (artikel 10). Door een nadere toelichting wordt voorkomen dat het bestuurlijk overleg onnodig belast wordt door allerlei vragen over onduidelijkheden in de aanvragen. Lid 2 Voor een voorziening waarvan de vergoeding wordt gebaseerd op de feitelijke kosten wordt bij de aanvraag een kostenraming ingediend. Is het college na het beoordelen van de ontvangen kostenraming van oordeel dat de kostenraming op een of meer onderdelen moet worden bijgesteld dan vindt hierover overleg plaats met het bevoegd gezag. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de kostenraming bepaalt het college de hoogte van de geraamde kosten die in het kader van het vast te stellen programma worden toegekend. Het college moet in de beschikking wel motiveren waarom op het programma is afgeweken van het bedrag dat door het bevoegd gezag bij de aanvraag is overlegd. Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad Lid 1-4 Het college is verplicht, voordat het programma en overzicht wordt vastgesteld, overleg te voeren met het onderwijsveld over het voorgenomen besluit. In afwijking van het wettelijke verplichte overleg over het vaststellen of wijzigen van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (artikel 102 van de WPO en artikel 76m van de WVO) is dit overleg geen ‘op overeenstemming gericht overleg’. Uitgangspunt is dat het bedoelde overleg plaatsvindt met alle bevoegde gezagsorganen. In plaats van een overleg met alle bevoegde gezagsorganen kan het college besluiten het overleg in te richten per onderwijssector (primair, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs). Het overleg over de voorzieningen huisvesting onderwijs kan ook ingebed worden in een breder gestructureerd overleg in het kader van het lokaal onderwijsbeleid, de zgn. lokaal educatieve agenda. Het staat de aanvrager die niet aan het overleg deelneemt vrij om zijn standpunten schriftelijk kenbaar te maken. Degenen die wel aan het overleg deelnemen, moeten voorafgaande aan het overleg op de hoogte zijn van de schriftelijke ingebrachte standpunten, zodat ze daar in het overleg eventueel op kunnen reageren.
4
Lid 5-8 De leden 5-8 zijn gebaseerd op artikel 102, zesde lid, van de WPO[, artikel 100, zesde lid en artikel 76m van de WVO. Zowel een bevoegd gezag als het college kan de Onderwijsraad advies vragen over het voornemen tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs. De leden 5 t/m 8 vermelden de procedure die moet worden gevolgd voor het vragen van dit advies. De adviesaanvraag moet betrekking hebben op de relatie tussen het voorgenomen besluit tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs en de aspecten van vrijheid van richting en vrijheid van inrichting. Het college is in alle gevallen verplicht het verzoek om advies in te dienen bij de Onderwijsraad en dit verzoek goed te documenteren. Daarnaast moet het verzoek vergezeld gaan van alle stukken die relevant (kunnen) zijn voor de adviseur (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De Onderwijsraad stelt zich namelijk op het standpunt dat de adviestermijn van vier weken start vanaf het moment dat de Onderwijsraad beschikt over de stukken die hij relevant acht voor de advisering. Als de Onderwijsraad om advies wordt gevraagd is het van belang dat het college goed in de gaten houdt dat hierdoor de besluitvorming geen ernstige vertraging oploopt. De Onderwijsraad brengt binnen vier weken, nadat de Onderwijsraad alle noodzakelijke informatie heeft ontvangen, zijn advies uit. Het college zendt het advies van de Onderwijsraad daarna zo spoedig mogelijk aan de bevoegde gezagsorganen. Afhankelijk van het ontvangen advies wordt een nieuw bestuurlijk overleg vastgesteld. Op de wijze waarop de Onderwijsraad adviseert is van toepassing wat in algemene zin over het verstrekken van adviezen is geregeld in de Awb. In dit verband is vooral het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 3:50 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6, tweede lid, het college het programma voorzieningen huisvesting onderwijs vaststellen als de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken nadat de adviesaanvraag volledig is, uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is het college gehouden, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van advies. Wanneer het college afwijkt van het advies van de Onderwijsraad worden op grond van artikel 3:50 van de Awb de redenen daarvan vermeld in de motivering. Het vijfde lid bepaalt dat alle deelnemers aan het overleg in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van een (voorgenomen) verzoek om advies aan de Onderwijsraad. Dit omdat iedereen erbij gebaat is dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Dit laat uiteraard onverlet het recht van een individueel schoolbestuur of van het college om de Onderwijsraad in te schakelen als de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. De zienswijzen van de schoolbesturen moeten schriftelijk worden vastgelegd omdat de Onderwijsraad bij het vormen van zijn oordeel over een verzoek om advies ook afwijkende meningen zal willen betrekken. Van een eventueel overleg, nadat het advies van de Onderwijsraad wordt ontvangen, wordt een afzonderlijk verslag gemaakt dat wordt toegevoegd aan de stukken die moeten leiden tot een besluit van het college. Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Lid 1 Het college is verplicht het bekostigingsplafond dat beschikbaar is voor het honoreren van de aangevraagde voorzieningen vast te stellen. Het vaststellen van het bekostigingsplafond is een afzonderlijk collegebesluit, maar kan in dezelfde vergadering worden genomen als het besluit tot 1
het vaststellen van het programma en overzicht. Het bekostigingsplafond staat los van het totaal van het investeringsbedrag van de aangevraagde voorzieningen. Het bekostigingsplafond is uitsluitend bepalend voor de vraag of alle aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs ook kunnen worden gehonoreerd. Het college kan een bekostigingsplafond per onderwijssector of per voorziening vaststellen. Achtergrond van deze mogelijkheid is te voorkomen dat één onderwijssector of één bepaalde voorziening structureel voor bekostiging in aanmerking komt, waardoor andere gewenste investeringen niet kunnen worden gehonoreerd. Het onderverdelen van het beschikbare investeringsbedrag voor een specifieke categorie van voorzieningen is een instrument om bepaalde accenten te leggen in de uitvoering van de zorgplicht. Deze onderverdeling kan uitsluitend plaatsvinden op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld meerjareninvesteringsplan.
1
LJN BG8296, Raad van State, 200803033/1.
5
Lid 2 Uitgangspunt van de verordening is dat het programma en, als dit noodzakelijk is, het overzicht worden vastgesteld voor 31 december van het lopende kalenderjaar. De datum van 31 december is geen fatale termijn. Wordt het programma en overzicht niet voor 31 december vastgesteld dan betekent dit niet dat alle aangevraagde voorzieningen automatisch voor bekostiging in aanmerking komen. Op grond van Artikel 6:2 van de Awb heeft het bevoegd gezag, omdat het college niet tijdig een besluit heeft genomen, de mogelijkheid om in deze situatie de procedure van bezwaar en beroep te volgen. De overschrijding van de termijn heeft dus geen (financiële) gevolgen voor het college. Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Artikel 95 van de WPO en 76f van de WVO vermelden de criteria die het college moet hanteren bij het vaststellen van het programma voorziening huisvesting onderwijs. Het uitgangspunt voor het overzicht voorziening huisvesting onderwijs is opgenomen in artikel 96 van de WPO en 76g van de WVO. In dit artikel wordt bepaald op welke wijze het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht aan de bevoegde gezagsorganen wordt bekendgemaakt. Lid 1 Het programma en overzicht zijn een bundel beschikkingen. De aanvragers ontvangen deze beschikkingen binnen een termijn van twee weken nadat het programma en overzicht zijn vastgesteld. Voor deze termijn is gekozen omdat de onderwijswetten bepalen (zie toelichting artikel 13, eerste lid) dat binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld overleg over de uitvoering van de voorziening moet plaatsvinden met het college. Op grond van artikel 3:43 van de Awb moet het college het besluit meedelen aan degenen die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Omdat het programma en overzicht onderdeel uitmaken van het bestuurlijk overleg dat vooraf gaat aan het vaststellen van het programma is in de modelverordening opgenomen dat het besluit aan alle schoolbesturen wordt verzonden. Lid 2 De onderwijswetten bepalen alleen iets over het ter inzage leggen van het overzicht. Vanwege de samenhang tussen bekostigingsplafond, programma en overzicht is in de verordening opgenomen dat zowel het programma als overzicht ter inzage wordt gelegd. Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering Dit artikel geeft een nadere invulling aan het wettelijk voorgeschreven overleg over het maken van afspraken over de zaken die van belang zijn om te komen tot het beschikbaar stellen van een investeringskrediet voor de voorziening die op het programma is opgenomen. Door het maken van deze afspraken voorafgaande aan de start van de uitvoering van het project worden onduidelijkheden en misverstanden in het verdere uitvoeringstraject voorkomen. Lid 1 In artikel 95, achtste lid, van de WPO en artikel 76n van de WVO is opgenomen dat het college binnen vier weken met het betrokken bevoegd gezag in overleg treedt over de uitvoering van het programma. De in dit overleg gemaakte afspraken moeten in een verslag worden vastgelegd. De passage ‘voor zover van toepassing’ betekent dat niet alle onderwerpen die in dit lid zijn opgenomen betrekking hebben op alle voorzieningen die op het programma zijn opgenomen (voor bijv. de voorziening eerste inrichting is geen bouwplan noodzakelijk) en het college daarnaast van mening is dat het indienen van het bouwplan en de desbetreffende begroting voor een op het programma opgenomen voorziening achterwege kan blijven. De onderwerpen die besproken moeten worden zijn o.a.: - het bouwheerschap (onderdeel a), met als uitgangspunt dat het bevoegd gezag optreedt als bouwheer, conform het bepaalde in artikel 103, eerste lid , van de WPO en artikel 76n, eerste lid, van de WVO). Het alternatief is dat het college de voorziening tot stand brengt (artikel 103, tweede lid, van de WPO en artikel 76n, tweede lid, van de WVO). In het overleg moet worden vastgesteld of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Daarnaast kan besproken worden de mogelijkheid dat de bouw van een multifunctionele accommodatie wordt gerealiseerd door een derde partij; - het bouwplan, dat moet worden getoetst aan de uitgangspunten zoals die op het vastgestelde programma zijn opgenomen (bijv. aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte); - het feit dat het college in de periode die is verlopen tussen het moment van het vaststellen van
6
-
-
het programma en het aanvragen van de goedkeuring van het bouwplan en de kostenraming kan toetsen of zich nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of voordoen, waardoor het eerder genomen besluit moet worden herzien. In het overleg wordt vastgelegd of het college gebruik maakt van deze mogelijkheid, zodat het college, na ontvangst tot goedkeuring van het bouwplan en de kostenbegroting kan besluiten om de toegekende vergoeding te herzien; de wijze waarop de controle en het afleggen van verantwoording over de besteding van de middelen plaatsvindt. De wijze van verantwoording is grotendeels afhankelijk van de omvang het project (zie ook toelichting artikel 15); de afspraak over de wijze van aanbesteding. Voor toegekende voorzieningen is de aanvrager verplicht een aanbestedingsprocedure te volgen. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de genormeerde vergoeding dan is de uitkomst van de aanbesteding voor het college feitelijk niet relevant, omdat het bevoegd gezag aanspraak maakt op het normbedrag. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de feitelijke kosten dan is de uitkomst van de aanbesteding wel relevant voor het bepalen voor de hoogte van het definitieve investeringsbedrag. Uitgangspunt is dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Aanbestedingswet 2012 en in 2
relevante Europese regelgeving. Daarnaast is van toepassing wat de gemeenteraad heeft vastgesteld in het gemeentelijk aanbestedingsbeleid over het opvragen van offertes als er geen Europese regelgeving van toepassing is. Onderstaand is een tabel opgenomen met een onderscheid naar datgene dat in het gemeentelijke aanbestedingsbeleid is opgenomen voor het opvragen van offertes en wat is opgenomen in de Europese richtlijnen. Bij aanbestedingen van opdrachten onder het Europese 3
drempelbedrag kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten van het bepaalde in de tabel af te wijken. ype Uitgangspunten aanbestedingsprocedure (genoemde bedragen zijn opdracht exclusief BTW) Nationaal Europees Onderhandse procedures Openbare Europees verplichte procedure of procedures (offerte-traject) niet-openbare procedure met voorafgaande selectie Enkelvoudig Meervoudig Werken t/m € […] vanaf € […] t/m vanaf € […] tot de vanaf € 5.186.000,00 € […] Europese drempel Leveringen t/m € […] vanaf € […] tot de vanaf € 207.000,00 Europese drempel A-diensten t/m € […] vanaf € […] tot de vanaf € 207.000,00 Europese drempel B-diensten t/m € […] vanaf € […] tot de alléén indien de Europese drempel opdracht
2
Enkele relevante begrippen zijn werken, diensten en leveringen. Onder de definitie ‘werken’ vallen bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke. Bijlage 1 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend. Onder de definitie ‘diensten’ vallen de door opdrachtnemers uit te voeren werkzaamheden als onderhoud en reparatie, vervoer, boekhouding en dergelijke, waarbij een eventuele levering van fysieke producten van bijkomende orde is ten opzichte van de omvang van de uit te voeren werkzaamheden. Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG is hierbij beslissend. Onder de definitie ‘leveringen’ vallen de door leveranciers te leveren prestaties bij de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van fysieke producten, zoals meubilair of onderwijsleerpakket en dergelijke. Het gaat daarbij per definitie om activiteiten of werkzaamheden die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 en/of Bijlage 2 van richtlijn 2004/18/EG. 3 In de richtlijn 2004/18/EG zijn drempelbedragen opgenomen. Deze drempelbedragen worden eenmaal in de twee jaar opnieuw vastgesteld door de Europese Commissie. Is de geraamde waarde van de opdracht exclusief BTW gelijk aan of hoger dan het vastgestelde drempelbedrag dan moet Europees worden aanbesteed. De drempelbedragen voor de jaren 2014 en 2015 zijn vastgesteld en opgenomen in de tabel.
7
grensoverschrijdend is Als sprake is van huur moet de huurovereenkomst met daarin onder meer de overeengekomen huurprijs vooraf aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd. Lid 2 Om te voorkomen dat in een later stadium misverstanden ontstaan over de afspraken die gemaakt zijn over de uitvoering van de voorziening is bepaald dat de afspraken schriftelijk worden vastgelegd en ter instemming aan de aanvrager worden voorgelegd. Als de aanvrager zijn instemming schriftelijk heeft verleend, dan is daarmee direct vastgelegd dat er overeenstemming bestaat over de wijze van uitvoering van de voorziening. Stemt de aanvrager niet in met het verslag, dan is nader overleg noodzakelijk met als doel alsnog overeenstemming te bereiken. Blijken partijen het ook dan niet eens te kunnen worden over de uitvoering van de voorziening dan wordt dit ook schriftelijk door beide partijen vastgelegd. Lid 3 Als blijkt dat in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de wijze van uitvoering van de voorziening en dit in het vastgestelde verslag is opgenomen dan is het college de instantie die een definitief besluit neemt. Dit besluit deelt het college mee aan het bevoegd gezag. In het besluit zijn opgenomen de overwegingen om niet in te stemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering van de voorziening. Deze mededeling is een besluit in de zin van de Awb, waartegen dan ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat.
Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes De aanvrager kan in principe niet eerder tot aanbesteding overgaan dan nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan. Nadat het college de uitkomst van de aanbesteding heeft ontvangen besluit het college tot het vaststellen van het definitieve bedrag van de bekostiging. Basis voor dit bedrag zijn de overgelegde offertes. Lid 1 Dit artikel betreft de nadere uitwerking van artikel 103 van de WPO en artikel 76n van de WVO en heeft een relatie met artikel 13, eerste en tweede lid. Op basis van de daar gemaakte afspraken wordt het bouwplan en de kostenbegroting ingediend. Het college toetst, voordat het bouwplan wordt goedgekeurd, aan mogelijk nieuwe ontwikkelingen en stelt het bedrag van de bekostiging vast. - Het goedkeuren van het bouwplan zoals dat in dit artikel wordt bedoeld staat los van de goedkeuring van het bouwplan op grond van de bouwverordening, dus het verlenen van de omgevingsvergunning. Op grond van dit artikel wordt het bouwplan getoetst aan de afgegeven beschikking (toegekend investeringsbedrag bij feitelijke kosten en toegekende bvo). - De wijze waarop de begroting die is ontvangen wordt getoetst is afhankelijk van de wijze waarop de voorziening wordt bekostigd. Maakt het bevoegd gezag aanspraak op: - de genormeerde vergoeding dan wordt de begroting marginaal getoetst, omdat het bevoegd gezag aanspraak maakt op het normbedrag en het college geen hoger bedrag dan het normbedrag beschikbaar stelt; - de vergoeding op basis van de feitelijke kosten dan vindt een inhoudelijke toetsing van de begroting plaats om het definitieve bedrag van de vergoeding te kunnen vaststellen. De kostenbegroting die was ingediend bij de aanvraag voor het programma was namelijk een raming van de kosten. Deze begroting had toen als functie te komen tot het vaststellen van een bedrag als onderdeel voor het vaststellen van het programma. Gelet op het tijdsverloop tussen het ontvangen van de aanvraag en het besluit tot het vaststellen van het programma kan het definitieve bedrag van de bekostiging afwijken van de begroting die is ontvangen als onderdeel van de ingediende aanvraag voor het programma. Bij de uitvoering van een voorziening die volgens de offertelijn wordt gerealiseerd, nemen de offertes de rol over van de begroting. Bij het indienen van de stukken vermeldt het bevoegd gezag tevens op welk moment het bevoegd gezag de werkzaamheden wil starten en in relatie daarmee de bekostiging. Lid 2 De in dit lid opgenomen termijnen zijn fatale termijnen. Als het college niet binnen de gestelde
8
termijnen beslist, wordt geacht de gevraagde goedkeuring te zijn verleend en vindt de bekostiging plaats op de wijze en het tijdstip zoals door de aanvrager is aangegeven. De aanvrager kan daarna de procedure voor het aanvragen van de omgevingsvergunning starten. De fatale termijn is noodzakelijk met het oog op een goede voortgang van de uitvoering van de voorziening en de duidelijkheid richting aanvrager. Gelijktijdig met het goedkeuren van het bouwplan en begroting stelt het college het tijdstip vast waarop de bekostiging een aanvang neemt, conform het bepaalde in artikel 99, eerste lid van de WPO en artikel 76j van de WVO. Lid 3 Derde lid bepaalt dat voor het vaststellen van de vergoeding niet de laagste prijs maar de economisch meest voordelige inschrijving bepalend is. Dit is conform het uitgangspunt van de Aanbestedingswet 2012. Het college kan hiervan gemotiveerd afwijken. Artikel 15. Aanvang bekostiging Dit artikel is de uitwerking van artikel 102, vierde lid, van de WPO en artikel 76m van de WVO. Het geeft het college de vrijheid om per voorziening te besluiten op welke wijze het bedrag van de bekostiging beschikbaar wordt gesteld. Deze keuze is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden (o.a. grootte van de opdracht, hoogte van het investeringsbedrag). Uitgangspunt is dat de aanvrager tijdig aan zijn financiële verplichtingen moet kunnen voldoen. Dit betekent bijvoorbeeld dat wordt overeengekomen dat de: - vergoeding eerste inrichting als normbedrag in één keer wordt uitbetaald; - vergoedingen voor bouwkundige werkzaamheden in termijnen worden uitbetaald, waarbij wordt aangesloten bij de termijnbetalingen aan de aannemer op basis van de door de aannemer ingediende termijnstaat (automatische verwerking met valutadata in financiële administratie), en - vergoeding op declaratiebasis wordt betaald na ontvangst van de nota’s van het bevoegd gezag. De vergoeding wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld aan de opdrachtgever, tenzij in het overleg als bedoeld in artikel 13 wordt overeengekomen dat de vergoeding door het college rechtstreeks aan de opdrachtnemer wordt verstrekt. Op grond van de onderwijswetten bestaat er uitsluitend een relatie tussen college en bevoegd gezag. Vanuit dit uitgangspunt is de formele lijn dat het college het bedrag aan het bevoegd gezag betaalt en het bevoegd gezag het bedrag aan de opdrachtnemer. Op deze wijze kan het bevoegd gezag ook verantwoording van de ontvangen middelen afleggen. Gedacht kan worden aan een gespecificeerde verantwoording met als bijlagen alle rekeningen die op het project betrekking hebben, of een accountantsverklaring. Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging Lid 1 De data van 1 en 15 oktober zijn gekozen met het oog op het moment dat de gemeentebegroting wordt vastgesteld. Vanuit financieel perspectief is het noodzakelijk om te weten of een via het programma toegekende voorziening in het jaar van toekenning ook daadwerkelijk in dat jaar wordt gerealiseerd, of dat de realisatie in dat jaar door omstandigheden niet mogelijk is. Wordt vastgesteld dat realisatie niet mogelijk is: - in het toegekende programmajaar maar wel in een volgend begrotingsjaar, dan blijft het beschikbaar gestelde krediet gehandhaafd, en - ook niet in een van de volgende begrotingsjaren dan kan het beschikbaar gestelde krediet worden ingetrokken; het gevolg van dit besluit is dat de aangevraagde voorziening te zijner tijd opnieuw moet worden aangevraagd. De bepaling over het toezenden van onder meer de bouwopdracht is van belang voor het college, omdat het college na de genoemde data actie in de richting van de aanvrager kan ondernemen. De term ‘door de aanvrager’ betekent dat, als het college optreedt als bouwheer en de termijn wordt overschreden, het recht op bekostiging niet vervalt. De aanvrager heeft dan immers recht op een voorziening.
9
Lid 3 Het kan voorkomen dat het bevoegd gezag niet aan de gestelde termijnen kan voldoen. De overschrijding van de termijn kan het gevolg zijn van diverse omstandigheden die buiten de schuld van de aanvrager liggen. Bijvoorbeeld: - planologische en stedenbouwkundige ontwikkelingen; - procedures in het kader van de ruimtelijke ordening; - vervuilde grond. Het is dan aan de aanvrager om bij het college een verzoek in te dienen om de gestelde termijnen te verlengen. Lid 4 De datum in dit lid heeft een relatie met de data in het eerste lid. Als het verzoek van de aanvrager wordt afgewezen moet een zodanige datum worden gekozen dat de aanvrager in de gelegenheid is om alsnog voor de in het eerste lid genoemde datum een bouwopdracht et cetera te overleggen. Als het college dus niet tijdig beslist is voor de aanvrager de in het eerste lid genoemde datum niet haalbaar. Artikelen 17-21. Aanvragen met spoedeisend karakter Er kan zich een calamiteit voordoen waardoor de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd. Het bevoegd gezag kan dan op grond van deze artikelen een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs indienen. Het moet duidelijk zijn dat het een calamiteit is die op korte termijn moet worden opgelost en niet kan wachten op de reguliere aanvraagprocedure. Het spoedeisende karakter moet dus duidelijk naar voren komen in de omschrijving van aanvraag. Bij aanvragen met een spoedeisend karakter valt te denken aan: - brand- en stormschade, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet plaatsvinden; - herstel van schade als gevolg van constructiefouten (verwijderen asbest), of - overige schades (vandalisme, glasbreuk, inbraak). De spoedprocedure kan niet worden gebruikt als een soort ‘ontsnappingsroute’ voor de reguliere procedure, zoals een situatie: - dat een bevoegd gezag verzuimd heeft tijdig – op grond van artikel 6 van de verordening – een aanvraag in te dienen voor het programma, of - dat een aangevraagde voorziening niet op het programma is geplaatst wegens het toepassen van de financiële weigeringsgrond omdat het bekostigingsplafond niet toereikend is. Artikel 17. Indienen aanvraag Een aanvraag op basis van de spoedprocedure kan gedurende het hele jaar worden ingediend, omdat het moment waarop de calamiteit zich voordoet niet bij voorbaat bekend is. De calamiteit moet zo spoedig mogelijk (telefonisch) worden gemeld en de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen. Na de melding moet de aanvrager binnen de gestelde termijn de aanvraag indienen. Artikel 18. Inhoud aanvraag Lid 1 Naast de gegevens die noodzakelijk zijn bij het indienen van een aanvraag op grond van de reguliere procedure (artikel 7, eerste lid) is het bevoegd gezag verplicht te motiveren waarom deze voorziening spoedeisend is. Uit de aanvraag moet onomstotelijk blijken dat de aanvraag betrekking heeft op een calamiteit die niet voorzienbaar was en dat het treffen van een voorziening geen uitstel kan lijden, omdat anders het onderwijsproces geen doorgang meer kan vinden. Lid 2 Gelet op het spoedeisende karakter van de aanvraag zijn de termijnen voor het aanleveren van aanvullende gegevens kort gehouden. Artikel 19. Tijdstip beslissing Omdat de aanvraag een spoedeisend karakter heeft, wordt ook voor de beslistermijn een korte periode aangehouden. Artikel 20-21. inhoud en uitvoering beslissing Voor het beoordelen en toekennen van de op grond van de spoedprocedure aangevraagde voorziening gelden de criteria die zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met III van de verordening. Als extra toets geldt het element van de spoedeisendheid: het treffen van de voorziening kan geen uitstel lijden in verband met de voortgang van het onderwijs. In tegenstelling
10
tot de reguliere procedure kan het college bij de spoedprocedure geen financiële weigeringsgrond hanteren. Dit blijkt uit de relatie tussen artikel 98, tweede lid, van de WPO en artikel 100, eerste lid, van de WPO en artikel 76i, tweede lid, van de WVO en artikel 76k, eerste lid, van de WVO. Op de uitvoering van de beschikking zijn de artikelen 13 tot en met 16 van toepassing. Artikelen 22-29. Medegebruik en verhuur De artikelen 22-29 zijn een nadere uitwerking van artikel 102 van de WPO en artikel 76m van de WVO. Op grond hiervan moet de gemeenteraad bij verordening een procedure vaststellen voor het medegebruik en de verhuur. Bij medegebruik en verhuur gaat het nadrukkelijk om delen van lesgebouwen die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik door de eigen school. De artikelen 22 t/m 26 worden door het college toegepast als het college een aanvraag van een bevoegd gezag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs heeft ontvangen. Het college kan besluiten dat de aangevraagde voorziening huisvesting wordt afgewezen omdat door middel van medegebruik in de noodzakelijke huisvestingsbehoefte kan worden voorzien. Artikel 22. Aanduiden omstandigheden Onderdelen a en c Deze bepalingen geven het college de mogelijkheid om leegstand te vorderen op het moment dat het college op grond van artikel 6 of 17 een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding voor een school heeft ontvangen. Het college moet twee zaken vaststellen, te weten dat: - de school die de aanvraag heeft ingediend ook daadwerkelijk een tekort aan capaciteit heeft, en - er leegstand binnen een ander schoolgebouw aanwezig is. Het vorderingsrecht op grond van dit artikel heeft betrekking op medegebruik door een school. Dit medegebruik betekent dat het doel van het vorderen (ruimte voor het geven van onderwijs) in principe in overeenstemming is met de bestemming van het schoolgebouw en aanpassingen niet noodzakelijk zijn. Artikel 23. Omschrijving leegstand Lid 1 De leegstand is gekoppeld aan het criterium ‘bruto vierkante meters’. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het saldo tussen de vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A) en de berekende ruimtebehoefte (bijlage III, deel B). Bij het vaststellen van de leegstand wordt wel rekening gehouden met de drempelwaarde. Bij het vorderen wordt geen onderscheid gemaakt in leegstand bij een school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. Dit betekent dat het college kan besluiten leegstand die wordt vastgesteld in een school voor basisonderwijs toe te wijzen aan een school voor voortgezet onderwijs. Bij het vaststellen van leegstand worden ook betrokken de zgn. eigendoms- en huurscholen, omdat deze schoolgebouwen behoren tot de voorzieningen huisvesting onderwijs en zodoende vallen onder het vorderingsrecht. Het vorderingsrecht kan ook worden toegepast op de leegstaande capaciteit waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming (bijvoorbeeld mediatheek, overblijflokaal) heeft gegeven. Genormeerde leegstand waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming heeft gegeven moet wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik. Lid 2 Een lokaal bewegingsonderwijs kan maximaal 40 klokuren per week voor bewegingsonderwijs in gebruik worden gegeven. Een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs kan op basis van het lesrooster per week maximaal 26 klokuren worden ingeroosterd. Hierdoor wordt voorkomen dat deze scholen buiten hun reguliere lestijden voor het bewegingsonderwijs worden verwezen naar een lokaal bewegingsonderwijs dat nog geen 40 klokuren in gebruik is. Voor scholen voor het voortgezet onderwijs wordt voor het inroosteren uitgegaan van minimaal 32 4
lesuren en maximaal 40 lesuren, omdat voor het voortgezet onderwijs het aantal van 40 lesuren,
4
In het voortgezet onderwijs wordt gehanteerd het begrip lesuren. Hierbij wordt uitgegaan van een lesuur van 50 minuten, met daarnaast 10 minuten voor het omkleden c.a. van de leerlingen. Voor het vaststellen van de capaciteit en de ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs voor het voortgezet onderwijs wordt zodoende gerekend met een klokuur.
11
gelet op de schooltijden voor het voortgezet onderwijs, de maximumgrens vormt. Dit betekent dat als in een lokaal bewegingsonderwijs: - voor een school voor basisonderwijs minder dan 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een andere school voor basisonderwijs voor het verschil tussen 26 klokuren en het aantal ingeroosterde klokuren; - voor een school voor basisonderwijs minder dan 26 klokuren of 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een school voor voortgezet onderwijs voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren; - voor een school voortgezet minder dan 40 klokuren ingeroosterd zijn medegebruik mogelijk is door: - een school voor basisonderwijs, mogelijk als de klokuren medegebruik passen binnen de 26 klokuren, en - een school voor voortgezet onderwijs mogelijk voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren. Medegebruik kan alleen plaatsvinden binnen de voor de betreffende onderwijssector geldende reële schooltijden. Artikel 24. Nalaten vorderen Dit artikel geeft de bevoegde gezagsorganen de ruimte in onderling overleg medegebruik te regelen. Als de bevoegde gezagsorganen een onderlinge regeling hebben getroffen is er voor het college geen reden om dat te doorkruisen, tenzij het college heeft vastgesteld dat de school die medegebruiker is in de eigen accommodatie voldoende capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Als bevoegde gezagsorganen medegebruik onderling hebben geregeld moet het college hiervan in kennis worden gesteld. Het college moet vaststellen of door het medegebruik de (meest) optimale situatie is gecreëerd. Op het moment dat een school is gehuisvest in meerdere schoolgebouwen wordt in onderling overleg vastgesteld in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan besluit het college zelfstandig in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Artikel 25. Overleg en mededeling Lid 1 Onderdeel van het vaststellen van het programma is het besluit tot het vorderen voor en toekennen van medegebruik in plaats van het toekennen van bijv. een aangevraagde voorziening 'uitbreiding'. Om deze reden maakt het vorderen voor medegebruik onderdeel uit van het wettelijk verplichte overleg over het programma. Voor beide bevoegde gezagsorganen die betrokken zijn bij het voorgenomen besluit tot medegebruik in het kader van het programma bestaat de mogelijkheid een advies van de Onderwijsraad te vragen. Op het programma wordt niet vermeld het besluit tot vordering, dit is een afzonderlijk besluit van het college. Lid 2 Voor het vorderen van leegstand als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening op grond van de spoedprocedure is ontvangen is geen termijn voor het overleg opgenomen. De aard van de aanvragen kan namelijk met zich meebrengen dat een en ander op zeer korte termijn geregeld moet worden. Uiteraard moet ook hier het 'ontvangende' bevoegde gezag redelijkerwijs de gelegenheid hebben om de nodige maatregelen te treffen. Lid 3 Een bevoegd gezag waarvan leegstand gevorderd wordt moet de gelegenheid hebben tijdig eventuele (organisatorische) maatregelen te nemen. Daarom is de termijn waarop het besluit tot vorderen bekend moet worden gemaakt zo kort mogelijk gehouden. Voordat het college het besluit tot vorderen heeft genomen heeft over dit besluit over het algemeen al overleg plaatsgevonden met het bevoegd gezag. Dit betekent dat het bevoegd gezag in principe al in de gelegenheid geweest om zich voor te bereiden op het medegebruik. Lid 4 Het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt moet weten waar het aan toe is. Om deze reden moeten de in het vierde lid opgenomen elementen in de beschikking worden opgenomen, waarvan vooral de onder ‘e’ genoemde periode gedurende welke de leegstand wordt gevorderd van belang is. De periode kan bijv. worden gebaseerd op de uitkomst van de leerlingenprognose. Het kan wenselijk zijn om in het besluit tot het vorderen van medegebruik op te nemen dat het vorderen voor medegebruik in ieder geval eindigt als de leegstand voor de eigen school noodzakelijk is. Dit
12
is niet strikt noodzakelijk, omdat uitgangspunt van de verordening is dat eigen gebruik voor medegebruik gaat. Artikel 26. Vergoeding Bij medegebruik heeft het bevoegd gezag dat ruimte in medegebruik geeft te maken met exploitatiekosten als gevolg van dit medegebruik. De bevoegde gezagsorganen moeten in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik overeenkomen. Uitgangspunt is dat de werkelijke exploitatiekosten worden vergoedt. Dit is redelijk omdat het bevoegd gezag dat medegebruiker is ook bij het gebruik van de eigen accommodatie de werkelijke kosten moet betalen. Deze werkelijke kosten zijn onafhankelijk van de rijksvergoeding materiële instandhouding die het schoolbestuur ontvangt. Worden de werkelijke kosten niet doorberekend, dan is sprake van een indirecte subsidiëring van de medegebruiker en zet het bevoegd gezag dat een gedeelte van de school in medegebruik heeft gegeven de ontvangen rijksvergoeding niet in voor het doel waarvoor deze wordt ontvangen. De hoogte van de vergoeding is ook afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt over de activiteiten die voor rekening van de school en de medegebruiker komen. Als tussen de betrokkenen geen overeenstemming wordt bereikt dan moeten de partijen vaststellen welke procedure wordt gevolgd om te komen tot het vaststellen van het bedrag van de vergoeding. Overeengekomen kan bijv. worden dat een onafhankelijke derde het definitieve vergoedingsbedrag bepaalt.
Artikel 27. Aanduiding omstandigheden Onderdeel a Zie de toelichting bij artikel 23. Onderdeel b De sportvelden zijn hier opgenomen vanwege de bepaling in artikel 76r WVO dat het vorderingrecht zich ook daartoe uitstrekt. Artikel 28. Overleg en mededeling Artikel 25 heeft betrekking op het vorderen voor medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Dit vorderen kan plaatsvinden zowel tijdens als na de schooltijden. Medegebruik voor de genoemde activiteiten kan in overeenstemming zijn met de bestemming van het schoolgebouw (eisen bestemmingsplan), of met het onderwijs dat in het gebouw wordt gegeven, maar dat is niet strikt noodzakelijk. Is het medegebruik niet in overeenstemming met de bestemming van het schoolgebouw, dan betekent dit dat het medegebruik niet eerder kan plaatsvinden dan nadat een wijziging van het bestemmingsplan is vastgesteld. Is medegebruik niet in overeenstemming met het onderwijs van de school dan is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag in het overleg met het college de gelegenheid krijgt om specifieke wensen aangaande het medegebruik naar voren te brengen. Voor het bevoegd gezag kan daarbij de vrijheid van richting en inrichting een rol spelen. Lid 2 vermeldt de onderwerpen die in het overleg tussen college en bevoegd gezag minimaal moeten worden besproken als medegebruik door een niet onderwijsinstelling aan de orde is. Het bevoegd gezag moet, voordat het instemt met het medegebruik, in het overleg in de gelegenheid gesteld worden zich een oordeel te vormen over de aard van de activiteit en de invloed van die activiteit op het onderwijsproces. Afhankelijk van de uitkomst van het overleg en de activiteiten waarvoor het medegebruik noodzakelijk is, kan het noodzakelijk zijn dat besloten moet worden om bepaalde bouwkundige maatregelen te nemen om hinder te voorkomen. Artikel 26 (bedrag van de vergoeding ‘medegebruik’) is niet van toepassing op medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Het staat het bevoegd gezag vrij om een ander tarief in rekening te brengen, maar ook aan te sluiten bij de systematiek die is opgenomen in artikel 26. Verondersteld wordt dat de beoogde organisatie die medegebruiker wordt in het overleg tussen college en bevoegd gezag wordt vertegenwoordigd door het college. Het is aan het college om te besluiten of de beoogde medegebruiker al of niet deelneemt aan het overleg. Het bevoegd gezag, college en de medegebruiker moeten voor de aanvang van het medegebruik schriftelijk een aantal (praktische) afspraken vastleggen. Het kader voor die afspraken wordt gevormd door het besluit tot vordering door college. Lid 3 Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt, neemt het college een beslissing inzake de openstaande punten. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat door een verschil van mening het
13
vorderingsrecht niet geëffectueerd kan worden. Artikel 29. Verzoek toestemming college Verhuur van een gedeelte van een schoolgebouw kan uitsluitend plaatsvinden door de juridisch eigenaar. Dit betekent dat het college een schoolgebouw waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is niet kan vorderen voor verhuur. De afweging om een ruimte te verhuren is uitsluitend de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet, als het (een gedeelte van) het schoolgebouw wil verhuren, vooraf aan het college toestemming voor de verhuur vragen. Zonder toestemming van het college is een huurovereenkomst strijdig met de wet en dus nietig. Bij het aanvragen van de toestemming voor de verhuur moet het bevoegd gezag het college inzicht geven in de huurder, de te verhuren ruimte, de activiteiten die in de te verhuren ruimte plaatsvinden, de periode van verhuur en de in de komende jaren te verwachten ruimtebehoefte van de school. Daarnaast betrekt het college bij het verlenen van de toestemming ook de te verwachten ruimtebehoefte van de overige scholen. Dit om te voorkomen dat het college toestemming voor de verhuur verleent, maar binnen de verhuurtermijn een aanvraag wordt ontvangen voor bijvoorbeeld uitbreiding van een schoolgebouw. Met de door het bevoegd gezag verstrekte informatie toets het college het verzoek aan wet- en regelgeving. Op grond van artikel 108, eerste lid, van de WPO en artikel 76s van de WVO is het niet toegestaan om een onderwijsgebouw of -terrein te verhuren als: - woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, of - de bestemming zich niet verdraagt met het onderwijs aan de school. Het college neemt bij het verlenen van de toestemming in ieder geval de voorwaarde op dat als de te verhuren ruimte op (korte) termijn nodig is voor het onderwijs, dat het college deze ruimte dan vordert. De wet bepaalt dat de risico's voor verhuur en de eventuele schadeplicht die ontstaat bij het voortijdig opzeggen van het huurcontract door het bevoegd gezag, omdat het college gebruik maakt van hun vorderingsrecht, liggen bij het bevoegd gezag. Bij verhuur moet een huurovereenkomst worden afgesloten en een huurprijs bepaald worden. Onderscheid kan gemaakt worden in de vergoeding voor de exploitatiekosten (= gebruiksvergoeding) en de vergoeding in de investeringslasten (= huurvergoeding). Het schoolbestuur stelt de hoogte van de component ‘exploitatiekosten’ (beheer en onderhoud van het schoolgebouw) vast. In het derde lid is opgenomen de mogelijkheid voor het college om aan de toestemming tot verhuur de voorwaarde te verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd, waarvan de hoogte door het college wordt vastgesteld. Dit lid is een aanvulling op wat in de onderwijswetten is opgenomen. Deze huurvergoeding is wat anders dan de gebruiksvergoeding waarvan de hoogte door het bevoegd gezag wordt vastgesteld en waar het bevoegd gezag aanspraak op maakt. De huurcomponent moet worden afgedragen aan het college als bijdrage in de investeringslasten van het schoolgebouw. Aan het verbinden van de voorwaarde tot het betalen van een huurvergoeding zijn voorwaarden verbonden: 1. het college moet kunnen aantonen dat door het niet doorbereken van de huur de gemeente een financieel nadeel leidt; 2. de huurprijs moet gerelateerd zijn aan de extra kosten of het verlies aan inkomsten door de gemeente en 5
3. de ontvangen huurvergoeding moet rechtstreeks ten goede komen aan onderwijshuisvesting.
Artikel 30. Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud In artikel 110 van de WPO en artikel 76u van de WVO is geregeld in welke situatie en hoe moet worden omgegaan met de overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein aan het college. Over het algemeen is de overdracht van het hele schoolgebouw en -terrein gekoppeld aan het beëindigen van de bekostiging (bijzonder onderwijs) of het opheffen van de school (openbaar onderwijs) door de minister van OCW. Overdracht door het bevoegd gezag van een schoolgebouw en -terrein aan de gemeente vindt uitsluitend plaats als het bevoegd gezag (bijzonder onderwijs, of verzelfstandigd openbaar onderwijs in bijv. een stichting) juridisch eigenaar is van het schoolgebouw. Is de gemeente juridisch eigenaar van het schoolgebouw en terrein dan vindt geen overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein plaats. Een overdracht kan ook plaatsvinden als vervangende nieuwbouw op een andere locatie is gerealiseerd. Als dit noodzakelijk is wordt in de door het college en bevoegd gezag gezamenlijk opgestelde en
5
LJN BK0803, Raad van State, 200901067/1/H2 en 201308827/1/A2.
14
ondertekende acte opgenomen een termijn waarin het schoolgebouw nog kan worden gebruikt. Bij het einde van het gebruik wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en dislocaties, omdat dit onderscheid bij het einde van het gebruik niet relevant is. Voor alle gebouwen moet duidelijk zijn op welk moment het gebruik uiterlijk beëindigd moet worden. De procedure voor het opmaken van een staat van onderhoud bij het beëindigen van het gebruik is gekoppeld aan het beëindigen van het gebruik van een gebouw door het bevoegd gezag. Is sprake van integraal bestuur dan blijft het opmaken van een staat onderhoud achterwege. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling van het openbaar en bijzonder onderwijs kan in materiële zin gekozen worden voor een gelijke handelwijze. Met 'achterstallig onderhoud' wordt bedoeld het onderhoud dat het bevoegd gezag, met het oog op de onderhoudsplicht, had moeten uitvoeren. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen voordat het buiten gebruik wordt gesteld. De staat van het onderhoud wordt opgemaakt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, omdat alleen voor die tijd nog eenduidig kan worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. De staat van onderhoud maakt ook onderdeel uit van de op te maken akte van overdracht. Lid 3 Het college geeft de opdracht voor het opstellen van het rapport met daarin een beschrijving van de staat van onderhoud. Deze opdracht wordt, vanuit het oogpunt van objectiviteit, verstrekt aan een onafhankelijke derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. Voordat de opdracht wordt verstrekt heeft het college overleg met het betrokken bevoegd gezag over de inhoud van de opdracht en over de instantie die deze opdracht uitvoert. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussies c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het bevoegd gezag gevraagd worden (bijv. beschikbaar stellen meerjarenonderhoudsplan en/of bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd). Lid 5 Als uit de rapportage van de staat van onderhoud blijkt dat bij het opmaken van de rapportage achterstallig onderhoud is geconstateerd en het bevoegd gezag met deze constatering instemt, kan in het overleg overeengekomen worden dat het bevoegd gezag: - alsnog opdracht verstrekt tot het uitvoeren van het noodzakelijke onderhoud, of - het bedrag dat gemoeid is met het achterstallig onderhoud aan het college betaalt, waarna het college de opdracht verstrekt. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de uitkomst van de rapportage wordt in het overleg besproken hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan worden overeengekomen dat arbitrage plaatsvindt, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Alternatief is dat het college zich wendt tot de burgerlijke rechter, op grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden. Lid 6 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat sprake is van achterstallig onderhoud, of een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten vastleggen in een rapport. Dit laatste kan zich voordoen als het voornemen bestaat het schoolgebouw dat buiten gebruik wordt gesteld op termijn bijv. te verbouwen voor een andere bestemming of te slopen. Artikel 31. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren en gebruik Lokalen bewegingsonderwijs zijn een voorziening huisvesting onderwijs en kunnen juridisch eigendom zijn van de gemeente, het bevoegd gezag of een derde. In het kader van de ruimtebehoefte van de lokalen bewegingsonderwijs is het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om de criteria vast te stellen voor het vaststellen van de ruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. Deze criteria zijn opgenomen in bijlage III, deel B. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het college om een rooster bewegingsonderwijs vast te stellen. De omvang van het gebruik door een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs van lokalen bewegingsonderwijs wordt uitgedrukt in het aantal klokuren. Het aantal klokuren is afhankelijk is van het aantal gymgroepen. Omdat het aantal gymgroepen afhankelijk is van het aantal groepen leerlingen en het aantal groepen
15
leerlingen afhankelijk van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven, fluctueert het aantal klokuren jaarlijks als gevolg van mutaties in het aantal leerlingen. Voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties is de jaarlijkse procedure tot aanvragen in het kader van het programma en de spoedprocedure niet het geëigende middel. Beide procedures zijn te zwaar en te omslachtig voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties in het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Dit geldt in ieder geval als het aantal klokuren binnen de bestaande capaciteit kan worden opgevangen en dus niet leidt tot een uitbreiding of nieuwbouw van lokalen bewegingsonderwijs. Tegen deze achtergrond is in artikel 30 een afzonderlijke procedure opgenomen. Uitgangspunt van deze procedure is dat het college op basis van het aantal ingeschreven leerlingen op de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen en daarmee het aantal klokuren bewegingsonderwijs vaststelt en op basis van het aantal klokuren het conceptrooster bewegingsonderwijs kan vaststellen. Stelt het college vast dat er te weinig capaciteit is, of dat een lokaal bewegingsonderwijs moet worden vervangen, dan kan het college de procedure voor het aanvragen van bekostiging van een huisvestingsvoorziening starten. Door deze procedure heeft het college, als lokale overheid, tijdig zicht heeft op: - de accommodaties die geschikt zijn voor bewegingsonderwijs, inclusief de accommodaties die op grond van de onderwijswijswetgeving behoren tot de zgn. ‘eigendomsscholen’; - de capaciteit van de accommodaties bewegingsonderwijs; - het gebruik van de accommodatie bewegingsonderwijs (welke school geeft bewegingsonderwijs in welk gebouw); - de tijdstippen en het aantal uren dat het lokaal bewegingsonderwijs gebruikt wordt, en - het gebruik, waarbij moet worden vastgesteld of het een genormeerd gebruik is of dat het gebruik gebaseerd is op feitelijk gebruik. De verordening kent zodoende de volgende stappen: 1. het college stelt 10 weken voor het einde van het schooljaar op basis van de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen vast op de datum 1 augustus (start schooljaar); 2. het college stelt 6 weken voor het einde van het schooljaar een conceptrooster op dat6 als basis kan dienen het rooster bewegingsonderwijs van het lopende schooljaar en daarin worden de mutaties als gevolg van mutaties in het aantal gymgroepen verwerkt; 3. het college stelt de bevoegde gezagsorganen 2 weken na vaststelling in kennis van het voorlopig vastgestelde rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar; 4. de bevoegde gezagsorganen reageren binnen 2 weken op het aangeboden conceptrooster; 5. het bevoegd gezag kan het college vragen om voor de datum van 1 maart een overleg over het conceptrooster te beleggen; 6. het college stelt het rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar vast voor 1 week voor het einde van het schooljaar. De verordening geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om meer klokuren bewegingsonderwijs aan te vragen dan door het college genormeerd is vastgesteld. Het college kan dit verzoek honoreren als binnen de bestaande accommodaties daarvoor ruimte beschikbaar is. Aan het bevoegd gezag worden dan de kosten van deze extra klokuren doorberekend. Artikel 33. Indexering De in bijlage IV, deel B, opgenomen genormeerde vergoedingen moeten jaarlijks worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Omdat bijlage IV integraal onderdeel is van de verordening moet op grond van de onderwijswetten een wijziging van de verordening worden vastgesteld door de gemeenteraad. Om deze zware procedure voor uitsluitend het aanpassen van de normbedragen te voorkomen bepaalt dit artikel dat het jaarlijks aanpassen van de normbedragen wordt gedelegeerd aan het college. De uitgangspunten voor de indexering zijn opgenomen in bijlage IV, deel A. Het wettelijk verplichte overleg met het onderwijsveld dat voor een wijziging van de verordening noodzakelijk is, kan plaatsvinden door het toezenden van de voorgenomen prijsbijstellingen en het bieden van de mogelijkheid om hierop te reageren.
6
Op 22 september is een taalkundige fout hersteld.
16
Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen In bijlage I zijn opgenomen de criteria die van belang zijn voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening. De bijlage is onderverdeeld in deel A – Lesgebouwen en deel B – Lokalen bewegingsonderwijs. Deel A –Lesgebouwen Algemeen Per voorziening onderwijshuisvesting zijn de criteria voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening beschreven. Een school kan gehuisvest zijn in een hoofdvestiging of een dislocatie. De dislocatie is bedoeld als tijdelijke huisvesting, voor de situatie dat de hoofdvestiging te weinig capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Is het aantal leerlingen zodanig afgenomen dat alle leerlingen weer op de hoofdvestiging kunnen worden gehuisvest, dan wordt de dislocatie afgestoten. Ontvangt het college een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening voor een dislocatie, dan stelt het college, voordat het besluit deze aanvraag te honoreren, vast of: - de dislocatie, gelet op het aantal leerlingen, nog als aanvullende huisvesting voor de school noodzakelijk is; - dat het mogelijk is alle leerlingen in de hoofdvestiging te huisvesten, eventueel met een bouwkundige aanpassing, of - dat er een andere geschikte of geschikt te maken locatie beschikbaar is. Of het bekostigen van de voorziening in/aan de dislocatie wordt toegekend is op basis van het voorgaande een financiële afweging van het college. Om de beoordelingscriteria van bijlage I te kunnen toepassen moet het college beschikken over minimaal de volgende gegevens: - het aantal leerlingen dat op de teldatum op de school staat ingeschreven; - het aantal leerlingen dat op lange termijn wordt verwacht; - het verschil tussen de bestaande capaciteit (= brutovloeroppervlakte) van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt en de gewenste ruimtebehoefte, en - zo nodig, de bouwkundige staat van het gebouw of de gebouwen. Het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is, is nodig om desinvesteringen te voorkomen. Is de (aanvullende) voorziening onderwijshuisvesting voor een korte periode noodzakelijk, dan wordt gekozen voor een ‘voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening’ tenzij een ‘voor blijvend gebruik bestemde voorziening’ voor de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is beschikbaar is. De periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is wordt herleid uit de leerlingenprognose. De leerlingenprognose geeft antwoord op de vraag of het aantal leerlingen op de teldatum voorafgaande aan de datum waarop de aanvraag is ingediend ook de komende jaren nog wordt verwacht. Is de uitkomst van de leerlingenprognose dat het aantal leerlingen waarvoor de aangevraagde voorziening huisvesting onderwijs is bedoeld ook de komende jaren aanwezig is en noodzakelijk is voor een periode van: - drie jaar, dan wordt geen voorziening onderwijshuisvesting toegekend omdat wordt verondersteld dat de school de extra ruimtebehoefte voor deze beperkte periode binnen de eigen school kan opvangen. Alleen als wordt vastgesteld dat dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd; - minimaal vier tot maximaal tien jaar, dan wordt een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening toegekend en - minimaal tien jaar, dan wordt een voor blijvend gebruik bestemde voorziening onderwijshuisvesting toegekend De genoemde termijnen gelden niet voor aanvragen die zijn ontvangen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs constructiefouten en vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden. Bij het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding speelt, onafhankelijk van de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, een rol de mogelijkheid van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw.
17
A.1 Nieuwbouw Nieuwbouw is noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuw instituut of een nieuwe afdeling en heeft dus betrekking op een onderwijsvoorziening die nog niet in de gemeente is gevestigd en voor deze nieuwe voorziening ook geen bestaande accommodatie beschikbaar is. A.2 Vervangende bouw Vervangende nieuwbouw kan het gevolg zijn van een tweetal situaties. Ten eerste vanwege de slechte conditie (bouwkundige staat) van een gebouw. Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van het gebouw en om verschillen in de bouwkundige staat tussen verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen wordt voor de bouwkundige rapportage als eis gesteld een rapportage op grond van NEN 2767. Uitgangspunt van deze methode is dat de onderhoudsscenario's op basis van verschillende keuzes en bevindingen worden doorgerekend en bij het bepalen van de keuzes een afweging plaatsvindt tussen kwaliteit, kosten en risico's. Bij het maken van keuzes met betrekking tot onderhoud is inzicht in de aanwezige en de te bereiken kwaliteit (en de daaraan verbonden kosten) essentieel. Uitgangspunt van de methode van conditiemeting NEN 2767 is dat voor alle bouwkundige elementen een conditie wordt toegekend. Bij het vaststellen van de condities wordt ook rekening gehouden met de noodzaak van het onderhoud binnen een vooraf vastgestelde periode (in principe 3 jaar). Voor het antwo o rd o p de vr aa g of activiteiten binnen de periode van 3 jaar voor het onderhoud in aanmerking komen wordt de ernst, de omvang en de intensiteit van het gebrek vastgesteld. De ernst van het gebrek wordt uitgedrukt in een score, de zgn. 'conditie voor'. Met de 'conditie voor' wordt dus eigenlijk de kwaliteit van het totale schoolgebouw vastgesteld. Deze kwaliteit kan worden onderverdeeld in de volgende conditieschalen: Conditie 1 Nieuwbouwkwaliteit of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit; Conditie 2 Een bouw- of installatiedeel vertoont kenmerken van een beginnende veroudering; Conditie 3 Het verouderingsproces is duidelijk op gang gekomen; Conditie 4 Het verouderingsproces is duidelijk zichtbaar; Conditie 5 Het verouderingsproces is niet meer te keren; Conditie 6 De bouwkundige staat is zo slecht dat deze niet meer onder conditie 5 kan worden gerangschikt. Op basis van de vermelde condities wordt inzicht verkregen in de bouwkundige staat en kan worden vastgesteld of vervangende nieuwbouw noodzakelijk is. Vervangende nieuwbouw heeft een relatie met onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw waarvoor het bevoegd gezag de bekostiging rechtstreeks van de minister van OCW ontvangt. Deze vergoeding is niet alleen bestemd voor activiteiten met een kortlopende cyclus, maar ook met een langlopende cyclus (bijv. vervangen kozijnen, leidingen). Dit betekent dat als sprake is van een bouwkundige rapportage met of conditie 5 of 6 moet worden vastgesteld of in de afgelopen jaren het onderhoud op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden. Is het schoolbestuur op dit onderdeel nalatig geweest dan kan de aanvraag voor vervangende nieuwbouw worden afgewezen. Wordt in overleg tussen college en bevoegd gezag afgezien van het investeren in onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw dan moeten afspraken worden gemaakt over het bekostigen van de totale investering, omdat het bevoegd gezag de voor onderhoud en aanpassen ontvangen rijksvergoeding niet voor dit doel hoeft in te zetten. Vervangende nieuwbouw kan ten tweede het gevolg zijn een herschikkingsoperatie. Dit kan zich in meerdere gevallen voordoen: - bevoegde gezagsorganen kunnen overeenkomen om schoolgebouwen te ruilen omdat is vastgesteld dat er voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen beschikbaar is, maar dat het ene schoolgebouw een overmaat aan capaciteit heeft en het andere schoolgebouw een tekort aan capaciteit. Door onderlinge ruil, eventueel met een beperkte bouwkundige aanpassing of uitbreiding bij een bestaand schoolgebouw of in relatie met vervangende nieuwbouw voor een bestaand schoolgebouw kan een efficiënte bezetting van de schoolgebouwen worden gerealiseerd en kan mogelijk een schoolgebouw worden afgestoten; - fusies van scholen kunnen aanleiding zijn voor een herschikkingsoperatie omdat een fusie op schoolniveau ook gevolgen heeft voor de leerlingenstromen, waardoor mogelijk door een beperkte uitbreiding (= vervangende bouw) van het ene schoolgebouw het andere
18
schoolgebouw kan worden afgestoten; vervangende nieuwbouw kan verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, als gevolg van bijv. stadsvernieuwing, of het herinrichten van een wijk, waarvoor het noodzakelijk is dat het bestaande schoolgebouw of de bestaande schoolgebouwen vervangen wordt/worden. Uitgangspunt van investeringen die het gevolg zijn van een herschikkingsplan is dat een grotere doelmatigheid in het gebruik van de schoolgebouwen wordt bereikt en dat het voor het college een budgettair neutrale investering is, dus voor de gemeente geen extra investeringslasten ontstaan. De budgettaire neutraliteit kan uitsluitend worden gerealiseerd als de investering van de vervangende nieuwbouw kan worden gefinancierd uit de (grond)opbrengst van de verkoop van de bestaande (te vervangen) locatie. Eventueel kunnen, nadat hierover overeenstemming is bereikt met het aanvragende schoolbestuur, gelden die het bevoegd gezag van het rijk ontvangt voor het bekostigen van de exploitatie, het onderhoud, en de aanpassingen schoolbestuur als medefinanciering worden ingezet.
-
A.3 Uitbreiding Uitbreiding wordt toegekend als de bestaande capaciteit van het schoolgebouw of de schoolgebouwen niet voldoende is voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven: de ruimtebehoefte is dan groter dan de beschikbare huisvestingscapaciteit (zie ook bijlage III). Het is aan het college te bepalen op welke wijze de gevraagde extra capaciteit beschikbaar wordt gesteld. Bij het besluit kan het college rekening houden met de eventueel beschikbare capaciteit bij andere schoolgebouwen en als dat mogelijk is in plaats van de gevraagde uitbreiding van het schoolgebouw bijv. medegebruik toekennen. A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw In gebruik nemen van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan is afhankelijk van de volgende factoren: - het aspect afstand en bereikbaarheid, waarbij het aspect afstand alleen een rol speelt als het gebouw een dislocatie wordt van een bestaande hoofdvestiging; is het gebouw noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuwe school dan is de ligging niet relevant; - de omvang van het gebouw is van belang om vast te stellen of en zo ja welke in- of uitpandige investeringen noodzakelijk zijn om te zorgen voor voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen. - de bouwkundige en onderwijskundige kwaliteit van het gebouw is van belang om vast te stellen welke bouwkundige investeringen noodzakelijk zijn om het gebouw bouwkundig en onderwijskundig geschikt te maken als kwalitatief geschikte huisvesting. Het college kan besluiten tot het bekostigen van vervangende nieuwbouw als de investeringskosten om het gebouw voor het onderwijs geschikt te maken, zoals aanpassing, uitbreiding en onderhoud, vermeerderd met (eventuele) kosten van verwerving hoger zijn dan de kosten van volledige nieuwbouw. In gebruik nemen is ook mogelijk: - als vervanging van een bestaand gebouw aan de orde is en ingebruikgeving per saldo geen meerkosten met zich meebrengt; - bij een herschikkingsoperatie; - als gevolg ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening; - als uitbreiding van het huidige schoolgebouw aan de orde is. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw Verplaatsen van een tijdelijk gebouw kan alleen als het gebouw niet aard en nagelvast aan de grond is verbonden. Bij het verplaatsen van een tijdelijk gebouw moet rekening worden gehouden met de kosten van verplaatsen (verwijderen en opnieuw plaatsen) en het op termijn opnieuw verwijderen. Op dit punt kan het college een afweging maken tussen het verplaatsen en het bekostigen van een nieuwe voorziening. A.6 Terrein Terrein is een voorziening huisvesting onderwijs die niet automatisch wordt toegekend. Vervangende nieuwbouw of uitbreiding van het schoolgebouw kan bijv. op het bestaande schoolterrein worden gerealiseerd. Als voor het realiseren van de genoemde voorzieningen terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor de huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden, deze voorziening wordt opgenomen op het programma.
19
A.7 Eerste inrichting Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair wordt bekostigd aan een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs. Eerste inrichting en meubilair, leer- en hulpmiddelen wordt bekostigd aan een school voor voortgezet onderwijs. Voor alle onderwijssectoren is de bekostiging van de eerste inrichting gekoppeld aan het aantal m2 bruto vloeroppervlakte waarvoor de voorziening nieuwbouw of uitbreiding wordt toegekend. Bij fusie van scholen worden twee of meer scholen samengevoegd tot één school. In principe hebben de afzonderlijke scholen tot het moment van fusie ieder voor zich bekostiging voor eerste inrichting ontvangen. Dit betekent dat bij fusie van voorheen afzonderlijke scholen geen aanspraak bestaat op bekostiging van eerste inrichting als de bruto vloeroppervlakte van de gefuseerde scholen minder of gelijk is aan de bruto vloeroppervlakte van de voor de fusie afzonderlijke scholen. Uitbreiding eerste inrichting wordt uitsluitend toegekend in combinatie met uitbreiding van het schoolgebouw. Bij een fusie wordt voor de gefuseerde school geregistreerd de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen van de voorheen aan de afzonderlijke scholen is toegekend. A.8 Medegebruik Medegebruik is een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van het doelmatig gebruik van schoolgebouwen en de efficiënte inzet van middelen. Voordat het college besluit tot medegebruik is het noodzakelijk om inzicht te hebben: - in de periode waarvoor medegebruik noodzakelijk is (door middel van de leerlingenprognose), en - de periode van medegebruik in het schoolgebouw waar de leegstand is vastgesteld (wordt op korte termijn een toename van het aantal leerlingen verwacht dan is het de vraag of medegebruik zinvol is). De verordening kent geen beperking in het aantal locaties waarnaar bij medegebruik van leegstand kan worden verwezen. Wel hanteert de verordening bij medegebruik een afstandscriterium tussen de hoofdvestiging en de ruimte die in aanmerking komt voor het medegebruik, de zgn. verwijsafstand). In de verordening is als verwijsafstand opgenomen het criterium ‘voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg’. Dit criterium sluit aan bij de Verordening leerlingenvervoer gemeente Someren 2014. De verordening maakt geen onderscheid tussen leegstand in een schoolgebouw van scholen van verschillende onderwijssectoren. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de vastgestelde capaciteit (bruto vloeroppervlakte) op grond van bijlage III, deel A, en de voor de school vastgestelde ruimtebehoefte op grond van bijlage III, deel B. Of de berekende genormeerde leegstand ook als leegstaande ruimte geschikt is voor medegebruik wordt afzonderlijk vastgesteld. - Feitelijke leegstand in een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor voortgezet onderwijs is per definitie geschikt voor medegebruik. - Ruimten, die een bevoegd gezag met eigen middelen heeft bekostigd, maar waarvoor het college een vergoeding verstrekt (zogenaamde eigendoms- en huurscholen) maken onderdeel uit van de voorzieningen huisvesting onderwijs en komen in aanmerking voor medegebruik. - Ruimten die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen vergoeding van de overheid is ontvangen kunnen niet in medegebruik worden gegeven omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaken van de voor het schoolgebouw vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A). A.4 en A.8 Investeringskosten bij geschikt maken voor nieuwe bewoner In de situatie van het in gebruik nemen van een bestaand gebouw (A.4) en medegebruik (A.8) kan het noodzakelijk zijn dat bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen om het betreffende (school)gebouw geschikt te maken voor de nieuwe bewoner. De investeringskosten van deze investering komen voor rekening van de gemeente. A.9 Herstel van constructiefouten Herstel van constructiefouten is een voorziening huisvesting onderwijs. Voordat bekostiging voor een constructiefout wordt toegekend is het van belang vast te stellen dat het daadwerkelijk gaat om een constructiefout en wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van
20
de constructiefout. Als sprake is van een ontwerpfout o.i.d. kan de veroorzaker van de constructiefout aansprakelijk worden gesteld voor het herstel. In dit verband speelt ook het moment waarop bekostiging voor een constructiefout wordt aangevraagd een rol. In dit verband heeft de Raad van State uitgesproken dat herstel van riolering waarvoor het schoolbestuur verantwoordelijk was (onder schoolterrein) niet als een constructiefout kan worden aangemerkt maar als regulier onderhoud moet worden gezien. Tussen het moment van het aanleggen van de riolering en het aanvragen van bekostiging lag een periode van 28 jaar. De Raad van State was van oordeel dat, gelet op de levensduur, er op dat moment geen 7
sprake meer kan zijn van een constructiefout, maar dat sprake is van regulier onderhoud. Het herstel van een constructiefout is eveneens geen voorziening huisvesting onderwijs en komt voor rekening van het bevoegd gezag als de constructiefout het gevolg is van nalatigheid van het bevoegd gezag (artikel 100, tweede lid, van de WPO en artikel 76k, tweede lid, van de WVO.
8
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het bevoegd gezag geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijv. vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid). Bij het bepalen van de omvang van de bekostiging wordt rekening gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school worden vervangen door een schoolgebouw met minder bruto vloeroppervlakte als de leerlingenprognose daartoe aanleiding geeft. Ook kan het college in plaats van nieuwbouw een ander schoolgebouw toewijzen. Hiervoor geldt eveneens dat als de schade veroorzaakt wordt door nalatigheid van het bevoegd gezag (bijv. inbraak was mogelijk doordat een raam niet was afgesloten) de kosten voor rekening van het bevoegd gezag komen. Deel B – Voorzieningen voor lichamelijke oefening Tot een ruimte voor bewegingsonderwijs wordt niet alleen gerekend het traditionele lokaal bewegingsonderwijs (= gymnastiekruimten), maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. Een lokaal bewegingsonderwijs kan juridisch eigendom zijn van de gemeente, het bevoegd gezag, of een derde. B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikgeving Voor het vaststellen van de noodzaak van een van de gevraagde voorzieningen is een relatie gelegd tussen het aantal klokuren dat moet worden ingeroosterd en de afstand tussen het schoolgebouw dat van het lokaal bewegingsonderwijs gebruik moet maken. Als vervoer naar een verder weg gelegen lokaal bewegingsonderwijs voor de gemeente financieel een goed alternatief is kan het college besluiten in plaats van een voorziening het vervoer naar het lokaal bewegingsonderwijs te vergoeden. Voordat hierover een besluit wordt genomen voert het college overleg met het bevoegd gezag. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Someren 2015. B.3 Eerste inrichting Aanvullend meubilair voor het inrichten van het lokaal bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt als een bestaand lokaal: - met een te kleine oefenzaal wordt uitgebreid waarbij de oefenzaal wordt vergroot, of - vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd met een groter lokaal bewegingsonderwijs. In deze situaties is de eerste inrichting in het verleden bekostigd voor de toen gerealiseerde oppervlakte en voldoet de bestaande eerste inrichting naar verwachting niet aan de gestelde eisen, respectievelijk is voor deze vernieuwde lokalen bewegingsonderwijs niet eerder de volledige bekostiging eerste inrichting verstrekt. B.5 Medegebruik De mogelijkheid van medegebruik in een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op basis van het rooster bewegingsonderwijs dat het college heeft vastgesteld voor de scholen voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs en het rooster bewegingsonderwijs 7 8
LJN BJ7202, Raad van State, 200809152/1/H2. BX8979, Raad van State, 201200195/1/A2.
21
dat het bevoegd gezag van de school voor het voortgezet onderwijs heeft vastgesteld voor de school voor voortgezet onderwijs. Bijlage II – Prognosecriteria Op grond van de artikelen 7, eerste lid, onder e, en 18, eerste lid, is het bevoegd gezag verplicht een leerlingenprognose te overleggen als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding gebouw, eerste inrichting, in gebruik nemen, verplaatsen, terrein en medegebruik wordt ingediend. De leerlingenprognose is de basis voor het beoordelen van de noodzaak van de door de bevoegde gezagsorganen aangevraagde voorziening en van belang voor het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is.
22
Bijlage III – Beoordelingscriteria capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte In bijlage III wordt evenals in bijlage I een onderverdeling per voorziening huisvesting onderwijs gehanteerd. Op verschillen tussen de onderwijssectoren wordt bij de sectoren afzonderlijk ingegaan. Bij het vaststellen van de onderwijscapaciteit van het schoolgebouw die wordt geregistreerd wordt geen rekening gehouden met de m2 bruto vloeroppervlakte die een bevoegd gezag voor eigen rekening heeft gerealiseerd, waar dus geen (rijks)vergoeding voor is verstrekt. Deze capaciteit wordt wel geregistreerd. Deel A – Vaststellen capaciteit De capaciteit van een (school)gebouw wordt vastgesteld in m2 bruto vloeroppervlakte. Op basis van de vastgestelde capaciteit kan worden beoordeeld of het (school)gebouw: a. te maken heeft met leegstand, of b. moet worden uitgebreid omdat er een tekort aan capaciteit is (aanvullende ruimtebehoefte, deel C). De bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw wordt door het college opgenomen in de gemeentelijke administratie, omdat dit gegeven van wezenlijk belang is voor het uitvoeren van de verordening. Mutaties die plaatsvinden (nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding etc.) moeten op grond van artikel 5 van de verordening door de bevoegde gezagsorganen aan het college worden doorgegeven. Door het vastleggen van deze mutaties in de gemeentelijke administratie beschikt het college over de meest actuele bruto vloeroppervlakte van de (school)gebouwen. De bruto vloeroppervlakte is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van deel E, de meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen. Bij het vaststellen van de capaciteit kan vastgesteld worden dat als gevolg van de indeling van het schoolgebouw de vastgestelde capaciteit niet volledig geschikt is voor medegebruik (bijv. een gangenschool). Het schoolgebouw is dan ‘overgedimensioneerd’ als gevolg van een onevenwichtige indeling van het schoolgebouw. Op dat moment kan het bevoegd gezag het college vragen om de capaciteit lager vast te stellen. Het college neemt over dit verzoek een besluit. Besluit het college aan het verzoek van het bevoegd gezag te voldoen, dan registreert het college zowel de totale bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw en de bruto vloeroppervlakte die geschikt is als op minder onderwijscapaciteit. Op het moment dat het college een aanvraag voor het bekostigen van uitbreiding van het schoolgebouw ontvangt stelt het college vast of het mogelijk is de gevraagde uitbreiding geheel of gedeeltelijk inpandig te realiseren waardoor de ‘overdimensionering’ van het schoolgebouw wordt verminderd. A.1.2 en A.1.3 Dislocaties Als de school is gehuisvest in meerdere gebouwen wordt gesproken van huisvesting in een hoofdgebouw en een of meer dislocaties. Daalt het aantal leerlingen zodanig dat het gebruik van een van de locaties kan worden beëindigd, dan is het in eerste instantie aan het bevoegd gezag een besluit te nemen over de locatie die buiten gebruik wordt gesteld en wordt overgedragen aan het college, tenzij een van de locaties een gebouw is waarvoor het college een huurvergoeding betaalt. Een schoolgebouw waarvoor het college een huurvergoeding betaalt wordt als eerste buiten gebruik gesteld. Als het college van mening is dat het buiten gebruik stellen van een ander schoolgebouw de voorkeur heeft, dan vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en het college. A.1.4 Terrein De terreinoppervlakte waarop het schoolgebouw staat is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Het kan voorkomen dat de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein. Oorzaak is vaak dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en eventueel andere openbare gebouwen samen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd. In die situatie wordt voor het schoolgebouw het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
23
A.1.5 Inventaris Het vaststellen van het aantal leerlingen waarvoor eerste inrichting is bekostigd is noodzakelijk voor het beoordelen van een aanvraag voor het bekostigen uitbreiding van eerste inrichting. Evenals geldt voor het schoolgebouw is de uitbreiding van de eerste inrichting gekoppeld aan de uitbreiding met het aantal m2 bruto vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2015 de eerste inrichting is bekostigd waarop het bevoegd gezag tot die datum aanspraak maakte. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs Het vaststellen van het maximaal in te roosteren klokuren per gymlokaal (26 klokuren) is van belang om te kunnen vaststellen of het aantal klokuren voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of het aantal lesuren voor een school voor voortgezet onderwijs kan worden ingeroosterd. A.1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Of de terreinoppervlakte van het lokaal bewegingsonderwijs afzonderlijk wordt geregistreerd is afhankelijk van de ligging van het lokaal bewegingsonderwijs. Als het lokaal bewegingsonderwijs: - inpandig in het schoolgebouw is gerealiseerd maakt het onderdeel uit van de terreinoppervlakte van het schoolgebouw; - als aanbouw van het schoolgebouw, of als afzonderlijk gebouw is gerealiseerd op het terrein van het bevoegd gezag wordt het afzonderlijk geregistreerd; - ligt op een afzonderlijk terrein wordt het afzonderlijk geregistreerd; - onderdeel uitmaakt van een school voor voortgezet onderwijs en ligt op hetzelfde terrein als het schoolgebouw, dan wordt het niet afzonderlijk geregistreerd. A.1.6.3 Inventaris De eerste inrichting van het lokaal bewegingsonderwijs die bekostigd is wordt geacht voldoende te zijn om te voldoen aan de gesteld eisen van het bewegingsonderwijs. Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte Voor het vaststellen van de ruimtebehoefte is bepalend het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober voorafgaande aan het indienen van de aanvraag op de school aanwezig is. Op basis van het aantal leerlingen wordt de bruto vloeroppervlakte (= ruimtebehoefte) vastgesteld. Op basis van de uitkomst van de leerlingenprognose wordt vastgesteld voor welke periode deze ruimtebehoefte noodzakelijk is. B.1 Lesgebouwen De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor voortgezet onderwijs wordt gebaseerd op het aantal leerlingen vermenigvuldigd met een m2 bruto vloeroppervlakte per leerling. Een school voor voortgezet onderwijs maakt daarnaast aanspraak op een vaste voet, die afhankelijk is van: - de aard van de vestiging, te weten een hoofd- of een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak, en - de leerweg van de school voor vmbo of praktijkschool. B.1.1 School voor basisonderwijs De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs is opgebouwd uit de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit de vaste voet (200 m2) en de som van het aantal ongewogen leerlingen dat op de school voor basisonderwijs is ingeschreven vermenigvuldigd met 5,03 m2 per leerling. Op aanvullende ruimtebehoefte bestaat aanspraak als op de school ‘gewichtenleerlingen’ staan ingeschreven. De aanvullende ruimtebehoefte is afhankelijk van de ‘gewichtensom’. De som van de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte is de totale ruimtebehoefte. Onderdeel hiervan is een speellokaal.
24
B.1.2 School voor voortgezet onderwijs Een school voor voortgezet onderwijs kent uitsluitend de basisruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit een vaste voet, vermeerderd met de som van het aantal leerlingen vermenigvuldigd met de m2 bruto vloeroppervlakte per leerling, die geldt voor de onderwijsrichting waarop de leerling staat ingeschreven. De vaste voet wordt toegekend voor de hoofdvestiging van de school voor voortgezet onderwijs en de nevenvestiging met spreidingsnoodzaak. Daarnaast wordt een vaste voet toegekend voor de afzonderlijke leerwegen in het vmbo. Of sprake is van een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak wordt vastgesteld op basis van de door de minister van OCW aan het bevoegd gezag afgegeven beschikking. Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo) of de gemengde leerweg kan de school voor voortgezet onderwijs uitsluitend aanbieden in relatie met de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector en kan uitsluitend worden aangeboden als de minister van OCW hiervoor toestemming heeft verleend. De school voor voortgezet onderwijs beschikt dan over de betreffende licenties. B.2 Lokalen bewegingsonderwijs De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs is afhankelijk van het totaal aantal klokuren of lesuren dat in het lokaal bewegingsonderwijs is ingeroosterd. De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, is afhankelijk van het aantal gymgroepen. Het aantal gymgroepen voor de school voor basisonderwijs is afhankelijk van het aantal groepen leerlingen. Om het aantal groepen leerlingen te bepalen wordt de splitsingstabel gehanteerd in de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs. Beschikt de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, niet over een speellokaal, dan bestaat aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de leerlingen in de leeftijd van 4 en 5 jaar. Hierop bestaat geen aanspraak als de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal heeft gerealiseerd. Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte De aanvullende ruimtebehoefte wordt in de volgende stappen vastgesteld: stap 1 vastgestelde capaciteit (deel A) stap 2 vastgestelde ruimtebehoefte (deel B) stap 3 vaststellen aanvullende ruimtebehoefte = saldo capaciteit – vastgestelde ruimtebehoefte stap 4 stap 5
9
vaststellen of saldo van stap 3 gelijk of groter is dan de drempelwaarde is de uitkomst van stap 4: - lager dan de drempelwaarde, dan bestaat geen aanspraak op bekostigen voorziening, - gelijk of groter dan de drempelwaarde, dan bestaat aanspraak op het bekostigen van een voorziening op basis van de uitkomst van stap 3.
Een school voor basisonderwijs maakt geen aanspraak op extra bruto vloeroppervlakte voor een speellokaal, omdat deze bruto vloeroppervlakte is geïntegreerd in de vaste voet en bruto vloeroppervlakte per leerling. Heeft de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal gerealiseerd dan bestaat geen aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 wegens het ontbreken van een speellokaal. In deze situatie kan de school voor basisonderwijs een lokaal
9
Drempelwaarde: - 55 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening school voor basisonderwijs; - 50 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening speciale school voor basisonderwijs of voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs; - 40 m2 bruto vloeroppervlakte voor een tijdelijke voorziening voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, en - 10% van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 m2 voor een school voor voortgezet onderwijs.
25
bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 alleen gebruiken als het college hiervoor toestemming verleend, binnen het lokaal bewegingsonderwijs de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is en het bevoegd gezag bereid is een huurvergoeding te betalen. Bij een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening onderwijshuisvesting uitbreiding wordt vastgesteld of gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de capaciteit van het schoolgebouw lager vast te stellen dan de feitelijke bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw (zie toelichting deel A). Heeft deze situatie zich voorgedaan, dan wordt in de berekening voor het vaststellen van het aantal m2 uitbreiding van het schoolgebouw bekeken of het verschil tussen de feitelijk aanwezige capaciteit en de geregistreerde capaciteit kan worden opgeheven resp. verminderd. Doet deze situatie zich voor, dan geldt als uitgangspunt voor het ontwerpen van een bouwplan dat de toegekende uitbreiding in eerste instantie moet leiden tot het verminderen van de zgn. verschiloppervlakte. Dit kan leiden tot het toekennen van een interne aanpassing of beperkte uitbreiding in combinatie met een interne aanpassing van het schoolgebouw. De definitieve keuze is afhankelijk van de investeringskosten die moeten blijken uit een vergelijking tussen de investeringskosten van uitsluitend de aanpassing en de investeringskosten van een combinatie van aanpassing met een eventuele (beperkte) uitbreiding. Op het moment dat wordt vastgesteld dat de investeringskosten van de aanpassing hoger zijn dan de investeringskosten van een (beperkte) uitbreiding van het gebouw kan worden besloten het gebouw uit te breiden. In het voortgezet onderwijs bestaat pas aanspraak op bekostiging van de voorziening uitbreiding van het schoolgebouw als de gevraagde ruimtebehoefte minimaal tien procent hoger is dan de bruto vloeroppervlakte van de bestaande capaciteit. De wijze waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld is afhankelijk van de onderwijssoort. Bij het toekennen van de voorziening uitbreiding wordt onderscheid gemaakt in de ‘voor blijvend’ en de ‘voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening’. Wordt toegekend: - de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend de totaal berekende aanvullende ruimtebehoefte, er wordt dus geen rekening gehouden met de drempel van 10%; - de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend het aantal m2 dat de 10% overschrijdt, de aanvullende ruimtebehoefte tot 10% moet het schoolbestuur binnen 10
de bestaande capaciteit opvangen . C.1 en C.2 Voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen Bij het toekennen van ruimtebehoefte wordt onderscheid gemaakt in voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. De keuze tussen voor tijdelijk of permanent is afhankelijk van de verwachte periode dat de voorziening noodzakelijk is. Bij een periode van: - korter dan 4 jaar, dan in principe geen toekenning; - 4 jaar tot 10 jaar, dan toekennen van voor tijdelijk gebruik bestemde huisvesting; - langer dan 10 jaar, dan toekennen van voor blijvend gebruik bestemde huisvesting C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De mogelijkheid van ingebruikneming is afhankelijk van de vastgestelde ruimtebehoefte in relatie tot de capaciteit van het schoolgebouw. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven. De mogelijkheid van medegebruik is afhankelijk van de vastgestelde leegstand in het schoolgebouw en in relatie tot de vastgestelde ruimtebehoefte en de afstand tussen de hoofdvestiging en de vestiging waar het medegebruik kan worden gerealiseerd. De omvang van het terrein heeft betrekking op zowel de ondergrond van het schoolgebouw als het aangrenzende speelterrein. De minimaal noodzakelijke oppervlakte voor een school voor basisonderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs is opgenomen in deel D. Tot het terrein behoren niet de eventueel noodzakelijke parkeerplaatsen, of de ruimte voor een kiss-en-ride-strook.
10
LJN BW5954, Raad van State, 201107376/1/A2.
26
De omvang van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket of de uitbreiding is gekoppeld aan de voorziening nieuwbouw of uitbreiding. Wordt een van deze voorzieningen toegekend, of een alternatief (bijv. ingebruikgeving, medegebruik), dan ontstaat aanspraak op bekostiging van deze voorziening. C.4 Lokalen bewegingsonderwijs De bepalingen rond de verschillende voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op het lokaal bewegingsonderwijs zijn gelijk aan de bepalingen die van toepassing zijn op het toekennen van voorzieningen voor schoolgebouwen. Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen In de verordening zijn uitsluitend minimumnormen opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag om de ruimten en indeling van het schoolgebouw te bepalen. Daarbij moet het bevoegd gezag wel voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.
Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering Algemeen Artikel 102, derde lid, van de WPO en artikel 76m, derde lid, van de WVO verplichten de gemeenteraad normen vast te stellen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs die worden toegekend. Bijlage IV is de uitwerking van deze artikelen en deze bijlage heeft een relatie met artikel 4 van de verordening, waarin is opgenomen welke voorzieningen worden bekostigd op basis van normbedragen Naast het bekostigen van de genoemde voorzieningen onderwijshuisvesting is de gemeente verantwoordelijk voor het bekostigen van de onroerend zaak belasting (artikel 133 van de WPO en artikel 96c.1 van de WVO). Het bedrag dat de gemeente voor de OZB moet bekostigen is gelijk aan het bedrag van de opgelegde aanslag. Deel A – Indexering De normbedragen moeten jaarlijks worden aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening). Deel B – Normbedragen Vergoeding voorbereidingskrediet In de artikelen 3, 4, 7 en 13 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen om een voorbereidingskrediet aan te vragen en toe te kennen. Het voorbereidingskrediet wordt gebaseerd op 8% van het normbedrag zoals opgenomen in deze bijlage, of op 8% van het geraamde bedrag van de feitelijke kosten. Nadat het definitieve bedrag van de bekostiging is vastgesteld wordt bij het beschikbaar stellen van de vergoeding het al beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet in mindering gebracht op het bedrag van de vastgestelde bekostiging. A en B. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard De opgenomen normbedragen omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW. De hoogte van de normvergoeding is voor: - een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs] opgebouwd uit een: 1) startbedrag, inclusief een aantal m2 bruto vloeroppervlakte en 2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte. - een school voor voortgezet onderwijs opgebouwd uit een: 1) vaste voet (hoofdvestiging en nevenvestiging met spreidingsnoodzaak)
27
2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte, afhankelijk van de toegekende bruto vloeroppervlakte en toegekende ruimtesoort (lokaal specifiek en sectie specifiek). De normvergoeding ‘uitbreiding’ voor een school voor voortgezet onderwijs wordt als volgt vastgesteld: a. per ruimtesoort bepalen het verschil tussen bestaande capaciteit bruto vloeroppervlakte en toegekende uitbreiding bruto vloeroppervlakte; b. per ruimtesoort berekenen de vergoeding op basis van het onder a vastgestelde verschil in capaciteit, en c. vaststellen de hoogte van de vergoeding. Deze berekening is noodzakelijk omdat een uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs enerzijds bestaande ruimten in het schoolgebouw moeten worden uitgebreid en anderzijds mogelijk bestaande ruimten in bruto vloeroppervlakte kunnen worden teruggebracht. Naast de genoemde normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijv. fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren. A.2 Kosten voor terreinen De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen C. Tijdelijke voorziening Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn: - als eerste voorziening (nieuwbouw); - voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en - voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie. De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van: - tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en - aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting, waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen. Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de: - kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is); - korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of - periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur. D. Eerste inrichting De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. Voor het voortgezet onderwijs wordt bij (vervangende) nieuwbouw het bedrag van de bekostiging eerste inrichting waarop de school voor voortgezet onderwijs aanspraak maakt op
28
gelijke wijze berekend als de berekening van vergoeding bouwkosten (vervangende) nieuwbouw. Aanvullende bekostiging eerste inrichting leer- en hulpmiddelen is niet in alle gevallen noodzakelijk: als een school goedkope ruimte (bijv. algemene ruimte) moet ombouwen voor dure ruimte (bijv. werkplaats of specifieke ruimte) wordt het verschil in inventariskosten gecompenseerd; als een school een werkplaats of specifieke ruimte ombouwt tot algemene ruimte ontstaat de omgekeerde situatie, in principe wordt de school gekort op het bedrag voor inventaris. Als deze situatie zich voordoet wordt vastgesteld dat de school een hoger bedrag aan bekostiging heeft ontvangen dan waarop het volgens de verordening aanspraak maakt. Dit verschil wordt geregistreerd. E. Lokalen bewegingsonderwijs De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor: - nieuwbouw; - uitbreiding, en - eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair. F. Vergoeding feitelijke kosten Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn opgenomen de kosten van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden 11
gehouden met de kosten van technische advisering.
G. Huur sportvelden Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van het college voor het gebruik van een sportveld. Op deze vergoeding bestaat uitsluitend aanspraak als het sportveld niet is gerealiseerd met gemeentelijke middelen. De huurvergoeding is een vergoeding in de investeringskosten. Naast de vergoeding voor de investeringskosten die voor rekening van de gemeente komt kan de verhuurder aan de school voor voortgezet onderwijs in rekening brengen een vergoeding voor de exploitatiekosten. De hoogte van de exploitatiekosten wordt vastgesteld door degene die het sportveld beschikbaar stelt en deze kosten komen volledig voor rekening van het bevoegd gezag. De gemeentelijke vergoeding is gebaseerd op de periode van 8 weken en wordt alleen vermenigvuldigd met het aantal lesuren dat de school voor voortgezet onderwijs van het sportveld gebruik maakt.
11
BD3606 Raad van State, 200705694/1.
29
Bijlagen bij Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015. Bijlage I Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen Deel A - Lesgebouwen De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden. A.1 Nieuwbouw Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 10 jaar kunnen worden verwacht, of b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als: a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassing niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 10 jaar; b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en: c1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 10 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of c2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en d. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en e. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.3 Uitbreiding A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als: a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. daarnaast: b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens tien jaar kunnen worden verwacht, b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
b3.
c. d.
de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.3.2 Uitbreiding basisschool en speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als: a. tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; b. de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens tien jaar zal blijven bestaan; c. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is; d. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter onmogelijk is, en e. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte. A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens tien jaar kunnen worden verwacht, of b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren, en e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als: a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien; b. er binnen 1.500 meter hemelsbreed geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; c. het onmogelijk is om binnen een 1.500 meter hemelsbreed door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur. A.6 Terrein De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D. A.7 Eerste inrichting 1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer een eerste voorziening wordt toegekend en wanneer er een voorziening wordt toegekend die 2 -artikelen-
2. 3.
uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd. De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een basisschool wordt uitgebreid met een speellokaal. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.
A.8 Medegebruik 1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte: a. gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal twee jaar noodzakelijk is. 2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 1.500 meter hemelsbreed. 3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen. A.9 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming. De noodzaak van: a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als: d1. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; d2. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of d3. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor: e1. een school voor basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van: • ten minste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed; • ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed, of • ten minste 5 klokuren binnen 7,5 km hemelsbreed of e2. een school voor voortgezet onderwijs bij noodzakelijk gebruik waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen ruimte is, en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste tien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden. B.2 Terrein 3 -artikelen-
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is. B.3 Eerste inrichting De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als: a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs of speciaal basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt. B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is. B.5 Medegebruik De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is. B.6 Herstel constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
4 -artikelen-
Bijlage II Prognosecriteria A. Algemeen 1. Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode). 2. De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 3. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd. B. Voedingsgebied 1. Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn. 2. De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. 3. Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast. C. Prognose school voor basisonderwijs De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met: a. het voedingsgebied; b. de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied; d. veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b; e. veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad; f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en g. het onderwijs dat wordt gegeven. D. Prognose school voor voortgezet onderwijs De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in: a. de gemeente van herkomst van de leerlingen b. het voedingsgebied; c. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool; d. de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en e. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.
5 -artikelen-
Bijlage III Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte De criteria voor de oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen: - deel A – vaststellen capaciteit - deel B – Vaststellen ruimtebehoefte - deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte Deel A – Vaststellen capaciteit A.1 Uitgangspunten De capaciteit van de afzonderlijke gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. A.1.1 School voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs 1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld. 2. De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling. A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld. A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten. A.1.4 Terrein Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. A.1.5 Inventaris Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs. De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren. A.1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. A.1.6.3 Inventaris 6 -artikelen-
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn. Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte B.1 Lesgebouwen B.1.1 School voor basisonderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. 2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij: B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven. 3. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij: T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald: 1. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); 2. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal; 3. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen. B.1.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten: a. een leerlinggebonden component, en b. een vaste voet. 2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt. 3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. 4. De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van: a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten; b. de vaste voet per instelling; c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en d. als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs. 5. De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van: a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, en b. de vaste voet voor praktijkonderwijs. 6. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs 7 -artikelen-
worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum. Tabel 2.a – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort
Leerweg1
Ruimtetype
BVO/leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
-
Algemeen
6,18
Bovenbouw AVO/VWO
-
Algemeen
5,85
Bovenbouw theoretische leerweg
TLW
Algemeen
6,41
-
LWOO
Algemeen
7,07
Bovenbouw techniek
GLW
Algemeen
5,98
-
-
Specifiek
5,47
-
BLW
Algemeen
4,69
-
-
Specifiek
8,99
-
LWOO
Algemeen
4,44
-
-
Specifiek
12,72
Bovenbouw economie
GLW
Algemeen
5,95
-
-
Specifiek
0,89
-
BLW
Algemeen
5,56
-
-
Specifiek
2,25
-
LWOO
Algemeen
5,85
Specifiek
3,06
Algemeen
5,33
Specifiek
2,10
Algemeen
4,71
Specifiek
4,22
Algemeen
4,85
Specifiek
5,53
Algemeen
5,94
Specifiek
0,78
Algemeen
5,37
Specifiek
2,34
Algemeen
5,03
Specifiek
4,69
Algemeen
4,41
Specifiek
7,72
Bovenbouw zorg/welzijn
GLW
BLW
LWOO
Bovenbouw landbouw
GLW
BLW
LWOO
Praktijkonderwijs
TLW LWOO GLW BLW
1
= = = =
theoretische leerweg leerwegondersteunend onderwijs gemengde leerweg beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) 8 -artikelen-
Tabel 2.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort
Ruimtetype
Vaste voet
Hoofdvestiging
Algemeen
980
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak
Algemeen
550
Tijdelijke nevenvestiging
0
VMBO-techniek BLW
Specifiek
299
VMBO-economie BLW
Specifiek
196
VMBO-zorg/welzijn BLW
Specifiek
168
VMBO-landbouw BLW
Specifiek
117
Praktijkonderwijs
Algemeen
306
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld: a. voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep ` leerlingen 6 jaar en ouder; b. voor een speciale school voor basisonderwijs op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar. 2.
Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.
Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs Onderwijssoort
Leerweg
BVO per leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
-
1,66
Bovenbouw AVO/VWO
-
0,78
Bovenbouw theoretische leerweg
TLW
1,11
-
LWOO
1,26
Bovenbouw techniek
GLW
1,11
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Bovenbouw economie
GLW
1,11
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Bovenbouw zorg/welzijn
GLW
1,11
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Bovenbouw landbouw
GLW
1,11
9 -artikelen-
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Praktijkonderwijs
-
1,99
Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte /De bepaling van de omvang van de toekenning C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens tien jaar blijft bestaan. C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld. C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen 1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een: a.
school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van: a1. a2.
2.
55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs; 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs; b. school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%. Voor een speciale school voor basisonderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter.
C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en tien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil: a. bij een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en b. bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b. C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van een goedgekeurde voorziening: a. voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D. b. eerste aanschaf van: b1. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs, en b2. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van 10 -artikelen-
c.
d.
leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening. tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte. herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
C.4 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding met een lokaal bewegingsonderwijs wordt: a. voor een school voor basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en b. voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit. 2. De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3. 3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren. 4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid. 5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen D.1 Terreinoppervlakte Voor een school voor basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto. D.2 Speellokaal Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto. D.3 Lokaal bewegingsonderwijs 1. De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter. 2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid. Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.
E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen E.2.1 Speciaal basisonderwijs 11 -artikelen-
1. 2. 3.
De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw. Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs, wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
E.2.2 Voortgezet onderwijs De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens: a. de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en b. de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter. E.2.3 Uitzonderingen 1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen. 2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend. 3. Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.
12 -artikelen-
Bijlage IV Normbedragen voor vergoeding 2014 en indexering Deel A – Indexering De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling: A.1 Nieuwbouw en uitbreiding
1
---------------------------------------
*
MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) --------------------------------------Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)
MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) *
---------------------------------------
1
A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
1
--------------------------------------MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
*
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t) --------------------------------------Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)
*
MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) ---------------------------------------
1
Deel B – Normbedragen Alle in dit deel genoemde bedragen (prijspeil 2014) zijn inclusief BTW. A. Nieuwbouw met permanente bouwaard A.1 Kostencomponenten nieuwbouw 1. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten: a. kosten voor terrein; b. bouwkosten; c. toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; d. als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering; e. als het een speciale school voor basisonderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal. 2. Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B. A.2 Kosten voor terreinen
13 -artikelen-
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. A.3.1 Bouwkosten 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en b. de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo2 € 666.689,57 Voor elke volgende m2 bvo € 1.140,89 A.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bedragen: Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal Toeslag voor elk speellokaal
vastgesteld op basis van de volgende € 1.080.237,73 € 1.194,66 € 102.495,11
A.3.4 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs 1. Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. 2. De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten per schoolgebouw vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie. 3. Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 4. De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. 5. Voor het berekenen van de vergoeding voor de: a. ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort: < 460 m2
> 460 <2.500 m2
> 2.500 m2
Algemene en specifieke ruimte
€ 1.784,94
€ 1.059,30
€ 1.033,93
Werkplaatsen
€ 1.743,37
€ 1.410,24
€ 1.410,24
Werkplaatsen consumptief € 2.116,98 € 1.783,86 € 1.783,86 b. sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen: <460m2 > 460 <2.500 m2 > 2.500 m2 Algemene en specifieke ruimte € 0,00 € 112.625,40 Werkplaatsen, exclusief consumptief € 0,00 € 221.075,15 € 308.617,49 Werkplaatsen consumptief € 0,00 € 40.877,53 6. Tot de algemene en specifieke ruimte behoren:
2
Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 14 -artikelen-
a.
(uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en b. handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren. 7. Tot de werkplaatsen behoren: a. techniek algemeen: 1. Bouwtechniek; 2. Machinale houtbewerking; 3. Meten; 4. Elektrotechniek; 5. installatietechniek; 6. lasserij; 7. Metaal; 8. Motorvoertuigentechniek, en 9. Mechanische techniek; b. consumptief: werkplaats consumptieve techniek; c. grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en d. landbouw: groen-praktijk. 8. De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte. A.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs 1. Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld: a. paalfundering, en b. bemaling. 2. De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules: Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter € 3.283,18 + (€ 17,23 * A) Paallengte 15 tot 20 meter € 3.495,36 + (€ 29,24 * A) Paallengte 20 meter of langer € 3.902,46 + (€ 52,14 * A) Uitbreiding >= 1000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter Paallengte 15 tot 20 meter 3.
€ 4.009,36 € 5.229,55
+ +
(€ 6,03 * A) (€ 15,66 * A)
Paallengte 20 meter of langer € 7.941,51 + (€ 31,66 * A) Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,18 per vierkante meter terrein.
A.3.6 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs. 1. Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat het bestaande gebouw is gesloopt, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 2. De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Permanente bouw per m2 bvo € 46,25 Tijdelijke bouw per m2 bvo € 31,74
B. Uitbreiding met permanente bouwaard B.1 Reikwijdte Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing. B.2 Kosten terrein 15 -artikelen-
Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein. B.3.1 Bouwkosten 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, en b. kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter € 97.630,04 Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo € 65.086,70 Voor elke volgende m2 bvo € 1.300,53
B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: € 100.399,24 Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo € 66.932,83 Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een € 1.326,45 eventueel speellokaal Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in € 117.048,33 combinatie met uitbreiding van de school Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder € 215.200,42 gelijktijdige uitbreiding van de school
B.3.4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs Het bepaalde in A.3.5 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding. B.3.5 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding. C. Tijdelijke voorziening C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen 1. De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen: a. nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie; b. uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en c. uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. 2. In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. C.2 Kosten voor terreinen Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2. C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
16 -artikelen-
C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter € 37.966,88 Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo € 25.311,26 Voor elke volgende m2 bvo € 933,03 C.3.3 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 567,99 * A + € 39.049,94, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is. C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair onderwijs 1. De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. 2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen. C.4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter € 21.341,49 Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo € 14.227,66 Voor elke volgende m2 bvo € 977,65 C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten. D. Eerste inrichting D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair Bij nieuwbouw (eerste voorziening),uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. D.1.2 Vergoeding basisschool De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag € 38.300,32 Voor elke volgende m2 bvo € 133,98 D.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag € 81.259,53 Naast het startbedrag voor elke volgende m2 bvo € 138,61 D.1.4 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 7.415,30. D.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
17 -artikelen-
Ruimtetype
Functie
m2
Algemeen Specifiek
€ 158,06 (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie € 369,42 Handel/verkoop/administratie € 225,99 Praktijkonderwijs € 303,42 Werkplaatsen Techniek algemeen € 387,57 Consumptief € 750,55 Grafische techniek € 1.434,94 Landbouw € 0,00 2. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is. E. Lokalen bewegingsonderwijs E.1 Bouwkosten nieuwbouw 1. De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 vierkante meters bedraagt € 700.859,23 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 715.034,52 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein. 2. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen: Paallengte Vergoeding 1<15m € 14.097,01 15<20m € 19.433,46 >20m € 27.293,44 E.2 Uitbreiding Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding met een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Uitbreiding Normbedrag Paallengte 1 < 15 meter 15 < 20 meter > 20 meter 112 t/m 120 m2 € 162.835,79 € 6.310,99 € 10.930,99 € 17.870,96 121 t/m 150 m2 € 197.949,27 € 7.891,30 € 13.660,22 € 22.338,70 E.3.1 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.310,54. E.3.2 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Meubilair Leer- en hulpmiddelen Totaal Eerste lokaal € 1.083,67 € 64.621,30 € 65.704,97 Tweede lokaal € 1.083,67 € 50.409,52 € 51.393,19 Derde lokaal € 1.083,67 € 21.915,70 € 22.999,37 Oefenplaats 1 € 0,00 € 14.271,50 € 14.271,50 Oefenplaats 2 € 0,00 € 1.647,45 € 1.647,45 E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van: a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant.
18 -artikelen-
F. Vergoeding feitelijke kosten De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c. G. Huur sportvelden 1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 20,94 per klokuur. 2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.
19 -artikelen-
Bijlage V Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening 1. Algemeen Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst. 2. Onderscheid voorzieningen 1. Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn: a. om capaciteitstekorten op te heffen, en b. om een adequaat niveau te handhaven. 2. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen: a. nieuwbouw, inclusief terrein; b. uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein; c. in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein; d. verplaatsen tijdelijke gebouwen; e. eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen; f. uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair en g. medegebruik. 3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen: a. vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein; b. herstel van een constructiefout, en c. herstel en vervanging in verband met schade. 4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2. 3. Hoofd- en subprioriteit 1. Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit. 2. Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen: a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen; b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.
20 -artikelen-
Gemeente Someren project
: Overdracht reservering onderhoud scholen
opgesteld door
: C. Dijcks, afd. Realisatie, Beheer en Onderhoud 12 februari 2015
geraamde kosten verbeteren binnenklimaat omschrijving
hoevh ehd
prijs/ehd
TOTAAL
bijdrage
bijdrage
gemeente
schoolbesturen
70 %
30 %
Openbare basisschool Verbeteren binnenklimaat OBS Verbeteren binnenklimaat: - OBS Ranonkel: 8 lokalen adiabatische
8,00 lok
€ 10.000,00
€ 80.000,00
€ 56.000,00
€ 24.000,00
€ 80.000,00
€ 56.000,00
€ 24.000,00
€ 132.000,00
€ 92.400,00
€ 39.600,00
koeling Subtotaal binnenklimaat OBS:
Basischolen voor bijzonder onderwijs Verbeteren binnenklimaat BS bijz. onderw. Verbeteren binnenklimaat: - BS Brigantijn (met WTW)
12,00 lok
€ 11.000,00
- BS de Vonder (met WTW)
gerealiseerd in 2010
- BS St. Jozef (met WTW)
gerealiseerd in 2010
- BS Leerrijk (met WTW)
gerealiseerd in 2010
- BS Maria (ventilatie-installatie z. WTW)
13,00 lok
€ 4.950,00
€ 64.350,00
€ 45.045,00
€ 19.305,00
- BS 't Rendal (met WTW)
11,00 lok
€ 11.000,00
€ 121.000,00
€ 84.700,00
€ 36.300,00
€ 317.350,00
€ 222.145,00
€ 95.205,00
€ 397.350,00
€ 278.145,00
€ 119.205,00
€ 83.444,00
€ 58.410,00
€ 25.033,00
€ 480.794,00
€ 336.555,00
€ 144.238,00
Subtotaal binnenklimaat BS bijz. onderw.:
Totaal, excl BTW BTW 21 % Totaal, incl. BTW
Aandeel PlatOO (incl. BTW):
€ 29.040,00
Aandeel Prodas (incl. BTW):
€ 115.198,05
begroting investeringen scholen va 2015 \ raming vs2
printdatum: 12-2-2015
pagina 1 van 1
Gemeente Someren project
: Overdracht reservering onderhoud scholen
opgesteld door
: C. Dijcks, afd. Realisatie, Beheer en Onderhoud 30 januari 2015
geraamde kosten groot onderhoud en verbeteringen omschrijving
hoevh ehd
prijs/ehd
totaal
Openbare basisschool 1.
Verbeteren binnenklimaat OBS Verbeteren binnenklimaat: - OBS Ranonkel: 8 lokalen adiabatische
8,00 lok
€ 10.000,00
€ 80.000,00
koeling Subtotaal binnenklimaat OBS:
2.
€ 80.000,00
Groot onderhoud OBS Niet van toepassing Subtotaal groot onderhoud :
€ 0,00
Totaal Openbare basisschool:
€ 80.000,00
Basischolen voor bijzonder onderwijs 1.
Verbeteren binnenklimaat BS bijz. onderw. Verbeteren binnenklimaat: - BS Brigantijn (met WTW)
12,00 lok
€ 11.000,00
€ 132.000,00
- BS de Vonder (met WTW)
gerealiseerd in 2010
- BS St. Jozef (met WTW)
gerealiseerd in 2010
- BS Leerrijk (met WTW)
gerealiseerd in 2010
- BS Maria (ventilatie-installatie z. WTW)
13,00 lok
€ 4.950,00
€ 64.350,00
- BS 't Rendal (met WTW)
11,00 lok
€ 11.000,00
€ 121.000,00
Subtotaal binnenklimaat BS bijz. onderw.:
begroting investeringen scholen va 2015 \ raming vs1
printdatum: 4-2-2015
€ 317.350,00
pagina 1 van 2
project
: Overdracht reservering onderhoud scholen
opgesteld door
: C. Dijcks, afd. Realisatie, Beheer en Onderhoud 30 januari 2015
geraamde kosten groot onderhoud en verbeteringen omschrijving 2.
hoevh ehd
prijs/ehd
totaal
Groot onderhoud BS bijz. onderwijs - BS Brigantijn: Geen groot onderhoud binnen 10 jaar
nihil
- BS de Vonder: dakrenovatie bestaand hoog dak
523,00 m2
€ 55,00
€ 28.765,00
95,00 m2
€ 175,00
€ 16.625,00
- BS St. Jozef 2016 2016
dakoverstekken in hout vervangen HWA's vervangen
1,00 pst
€ 3.800,00
- BS Leerrijk 2017
Buitenkozijen aluminium vervangen
230,00 m2
€ 500,00
€ 115.000,00
Buitendeuren alumnium vervangen
8,00 st
€ 950,00
€ 7.600,00
- BS Maria 2022
Binnenkozijen en -deuren vervangen
1,00 pst
€ 40.000,00
- BS 't Rendal 2025
Buitenkozijen hout vervangen
199,00 m2
€ 500,00
€ 99.500,00
Buitendeuren hout vervangen
2,00 st
€ 950,00
€ 1.900,00
Subtotaal groot onderhoud :
€ 313.190,00
Totaal Bijzondere basisscholen:
€ 630.540,00
Totaal, excl BTW
€ 710.540,00
BTW 21 %
€ 149.213,00
Totaal, incl. BTW
begroting investeringen scholen va 2015 \ raming vs1
€ 859.753,00
printdatum: 4-2-2015
pagina 2 van 2
Raadsvoorstel Agenda nr.
Onderwerp: Soort: Opsteller: Portefeuillehouder:
Wijziging statuten Stichting PlatOO. Besluitvormend H.T.M. Hamacher T.C.W. Maas
Zaaknummer:
SOM/2015/002708
Documentnummer:
SOM/2015/002790
Datum:
9 februari 2015
1. Samenvatting Als gevolg van de invoering van de Wet Goed onderwijs, goed bestuur, moet er ook bij een schoolbestuur een splitsing zijn tussen bestuur en intern toezicht. Stichting PlatOO heeft hier al eerder aan voldaan bij de wijziging van de Statuten in 2009. Het aantal leden van de Raad van Toezicht wordt als (te) veel ervaren; voorgesteld wordt nu om dit aantal terug te brengen van 7 naar 5 leden, een meer pragmatisch en gangbaar aantal. Hiervoor is goedkeuring van uw raad vereist.
2. Voorstel Goedkeuring te verlenen aan de wijziging van de statuten van de Stichting PlatOO, bestuur van de openbare basisschool De Ranonkel.
3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond Sinds 1 januari 2009 is PlatOO (Platform Openbaar Onderwijs), bestuur voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs, een stichting met een Raad ven Toezicht en een College van Bestuur. Het College van Bestuur vraagt nu om aanpassing van de statuten, mede op grond van de Wet goed onderwijs, goed bestuur. -
4. Doelstelling (gewenste situatie) Voldoet het bestuur van de Stichting PlatOO aan de huidige eisen vanuit wetgeving.
6
5. Mogelijke oplossingen en effecten Volgens de Wet goed onderwijs, goed bestuur wordt ieder bestuur geacht te functioneren volgens algemene principes van goed bestuur. Als onderdeel daarvan stelt de wet als voorwaarde dat iedere rechtspersoon die met publieke gelden scholen in stand houdt, het interne toezicht op het bestuur goed regelt. Er dient dus een functiescheiding tussen intern toezicht en het bestuur te zijn. Dit aspect heeft schoolbestuur PlatOO al eerder geregeld. Nu vindt er een aanscherping plaats van artikel 12 van de statuten waarin deze functiescheiding nader is beschreven. Het aantal leden van de Raad van Toezicht bestaat nu uit 7 personen. Het College van Bestuur ervaart dit aantal (te) hoog en geeft de voorkeur aan een gangbaarder aantal van 5. Daarnaast zijn in de statuten de taken van de Raad van Toezicht benoemd. In bijgevoegd overzicht is aangegeven om welke wijzigingen het concreet gaat. Het College van Bestuur verzoekt nu goedkeuring van deze wijziging in de statuten, waarna de wijziging notarieel vastgelegd kan worden. EN KNIPPEN
6. Consequenties van de oplossingen 6.1 Financiële aspecten nvt
6.2 Juridische aspecten Nvt
6.3 Risico’s en kansen nvt
7. Communicatie en participatie Aan de Stichting PlatOO zal uw besluit medegedeeld worden.
8. Planning Na goedkeuring door de betrokken gemeenteraden kan de wijziging notarieel vastgelegd worden. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen:
O
NO
1. brief PlatOO inzake wijziging Statuten nr. 17199
X
2. oude Statuten nr. 17198
x
3. overzicht verschillen oude en nieuwe Statuten nr. 2767
x
4. concept besluit nr. 2856
x
2/2
Besluit gemeenteraad
Titel:
Goedkeuren wijziging statuten Stiching PlatOO
Zaaknummer:
SOM/2015/002708
Documentnummer:
SOM/2015/002856
Datum besluit:
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 februari 2015; gelet op de betreffende bepalingen in de Gemeentewet en de Wet op het primair onderwijs; b
e
s
l
u
i
t
:
goedkeuring te verlenen aan de wijziging statuten Stiching PlatOO. Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
*150002856*
-
Aan de gemeenteraden van Asten, Deurne, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Laarbeek, Nuenen, Someren, Son en Breugel
datum 17 december 2014 betreft statutenwijziging Raad van Toezicht PlatOO
•
Gemeente Someren INGEKOMEN
2 2 OEC. 201'! Nr,
onze ref A M / J M / 1 4 . 1 4 3
Geachte leden van de Raad, Sinds 1 januari 2009 is PlatOO, bestuur voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs een stichting met een Raad van Toezicht en een College van Bestuur. De Raad van Toezicht bestaat statutair uit zeven leden. In de vergadering van 31 maart j l . heeft de Raad van Toezicht de wens uitgesproken om het aantal Raad van Toezicht leden te wijzigen, te weten van zeven personen naar tenminste vijf personen. Deze wijziging kan enkel tot stand komen middels een statutenwijziging. De huidige statuten van PlatOO dateren uit 2009. In de huidige statuten zijn de wettelijke wijzigingen, voortkomend uit de wet 'Goed onderwijs, goed bestuur' nog niet opgenomen. De wijzigingen, voortkomend uit het in werking treden van deze wet, willen we ook statutair opnemen. Beide wijzigingen hebben betrekking op artikel 12. Sla deze statutenwijzigingen voldoet de stichting vervolgens aan de huidige wet, te weten areikel 48, lid 12 van de WPO en artikel 17a WPO. Conformarjiikel 15 lid 1 van de huidige statuten van PlatOO is het College van Bestuur bevoegd om wijzigingen vast te stellen. Deze wijzigingen hebben de voorafgaande goedkeuring nodig van de Raad van en gaat vervolgens, conform artikel 15, lid 1 naar de 8 betrokken gemeenten met de vraag o m goedkeuring te verlenen. De Raad van Toezicht heeft op 29 oktober 2014 goedkeuring verleend aan de voorliggende statuten en vervolgens heeft het College van Bestuur deze vastgesteld op 30 oktober 2014. Wij vernemen graag van u of u goedkeuring kunt verlenen aan het voorgestelde. Met vriendelijke groet,
A.M.B. Martens College van Bestuur Bijlagen: Uittreksel notulen Raad van Toezicht vergadering van 29 oktober jl. met Statutenwijziging Huidige statuten
PlatOO
waardevolle mensen... waardevol onderwijs!
•
UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN HET COLLEGE VAN BESTUUR EN DE RAAD VAN TOEZICHT 29 OKTOBER 2014 Aanwezig zijn: a. mevrouw Anna Maria Barbara Martens, geboren te Helmond op 27 september 1958, handelend als College van Bestuur van de stichting: Stichting PlatOO bestuur voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs, gevestigd te Helmond, feitelijk adres 5706 TK Helmond, Weth van Nunenstraat 12A, ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 17234696, b. de heer Michaël Hubertus Gerardus Marie Munnich, geboren te Nijmegen op 22 maart 1960, lid van de raad van toezicht van gemelde stichting; c. de heer Paul Rudolf Scheeren, geboren te Leiden op 6 juni 1960, lid van de raad van toezicht van gemelde stichting; d. de heer Dick Zumker, geboren te Rotterdam op 20 mei 1958, lid van de raad van toezicht van gemelde stichting; e. mevrouw Karen Sheila All, geboren te Paramaribo (Suriname) op 19 maart 1956, lid van de raad van toezicht van gemelde stichting; f. de heer Franciscus Johannes Hendrikus Josephus Hendriks, geboren te Eindhoven op 17 maart 1964, lid van de raad van toezicht van gemelde stichting. g. mevrouw Johanna Gerarda Maria Mateussen-van den Hurk, geboren te Son en Breugel op 21 mei 1964, secretariaat medewerker, in deze notulist (doorhalen wie niet aanwezig is) Het bestuur en de raad van toezicht hebben de vergadering, conform artikel 9 lid 4 en artikel 13 lid 4 van de statuten, rechtsgeldig bijeengeroepen op een termijn van ten minste zeven dagen onder opgave van de te behandelen statutenwijziging, waarbij een afschrift van het voorstel, bevattende de woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging, is bijgevoegd conform het bepaalde in artikel 15 lid 3. Deze vergadering is een openbare vergadering als bedoeld in artikel 9 lid 9 van de statuten en als zodanig aangekondigd. Als voorzitter van deze gezamenlijke vergadering wordt de heer Scheeren aangewezen. Tot notulist van deze gezamenlijke vergadering wordt mevrouw Mateussen-van den Hurk aangewezen. Aan de orde is de wijziging van de statuten van de stichting. Deze statutenwijziging is reeds aan de orde geweest op de vergadering van 8 oktober 2014. Aangezien er echter geen voltallige raad van toezicht was, kon het besluit niet genomen worden.
Daarom is deze tweede vergadering bijeengeroepen, welke niet eerder dan twee en niet later dan vier weken na de eerste vergadering gehouden wordt. In deze tweede vergadering kan het besluit worden genomen ongeacht het aantal aanwezigen. Voorgesteld wordt om artikel 12 van de statuten te wijzigen als volgt: Artikel 12 Raad van toezicht 1. De raad van toezicht houdt toezicht op het beleid van het college van bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting, onverminderd het bepaalde ten aanzien van de gemeenteraden in deze statuten en de WPO. De raad van toezicht bestaat uit ten minste vijf personen. Taken raad van toezicht De raad van toezicht heeft de taken als omschreven in de code voor goed bestuur als bedoeld In artikel 171 WPO. De raad van toezicht is In leder geval belast met de taken als omschreven in artikel 17c van de WPO. Per vandaag staat in dat artikel: a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de stichting; b. het toezien op de naleving door het college van bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voorgoed bestuur, bedoeld in artikel 171 lid 1 sub a WPO, en de afwijkingen van die code; c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de stichting die zijn verkregen op grond van de WPO; d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad van toezicht, en e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag. Verder heeft de raad van toezicht de bevoegdheden en taken die in deze statuten zijn gemeld. 2. Een lid van de raad van toezicht wordt door de gemeenteraad benoemd op bindende voordracht van de GMR. De gemeenteraad kan niet van deze bindende voordracht afwijken. De overige leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad op bindende voordracht van een commissie bestaande uit drie leden van de oudergeleding van de GMR, één lld van de personeelsgeleding van de GMR en drie leden aangewezen door het College van B en W. De gemeenteraad kan besluiten een door de commissie voorgedragen lld niet te benoemen. De commissie dient dan een andere bindende voordracht te doen. De gemeenteraad is niet bevoegd leden van de raad van toezicht te benoemen die niet zijn voorgedragen. 3. De voordracht geschiedt met inachtneming van een door de raad van toezicht opgestelde en vooraf openbaar gemaakte profielschets waarin de noodzakelijke competenties van de raad van toezicht en de afzonderlijke leden
4. 5.
6.
7. 8.
9.
van de raad van toezicht worden beschreven. De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van vier jaar. Aftreden geschiedt volgens een door de raad van toezicht op te stellen rooster van aftreden. Een volgens rooster aftredend lid van de raad van toezicht is onmiddellijk herbenoembaar. Herbenoeming is slechts eenmaal mogelijk. De In een tussentijdse vacature benoemde neemt op het rooster de plaats In van degene in wiens vacature hij werd benoemd. De raad van toezicht wijst uit zijn midden een voorzitter en een secretaris aan. Eventuele bezoldiging van de leden van de raad van toezicht en onkostenvergoedingen aan leden van het college van bestuur en de raad van toezicht geschieden op basis van een door de raad van toezicht vastgesteld en op hoofdlijnen in het jaarverslag openbaar gemaakt reglement Jaarlijks wordt door het college van bestuur uitdrukkelijk in de jaarrekening verwoord welke bedragen op grond van deze regeling zijn uitgegeven. Het college van bestuur verschaft de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taken en bevoegdheden noodzakelijke gegevens en voorts aan ieder lid van de raad alle inlichtingen betreffende de aangelegenheden van de stichting die deze mocht verlangen. De raad van toezicht is bevoegd Inzage te nemen en doen nemen van alle boeken, bescheiden, overige gegevensdragers en correspondentie van de stichting; het door de raad van toezicht aangewezen lid van de raad heeft te allen tijde toegang tot alle bij de stichting in gebruik zijnde ruimten en terreinen. De raad van toezicht kan zich voor rekening van de stichting in de uitoefening van zijn taak doen bijstaan door een of meer deskundigen. Een lid van de raad van toezicht defungeert: a. door zijn overlijden; b. door zijn vrijwillig aftreden (bedanken); c. door het verstrijken van de termijn vermeld In het rooster van aftreden; d. door zijn ontslag verleend door de rechtbank; e. door zijn ontslag hem verleend door de raad van toezicht bij besluit genomen met algemene stemmen van in functie zijnde leden van de raad van toezicht met uitzondering van het betrokken lid van de raad van toezicht. f door het verstrijken van de duur van de zittingstermijn indien geen herbenoeming plaats vindt; g. door zijn persoonlijke faillissement of wanneer de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing wordt verklaard of in geval van ondercuratelestelling of indien hij onder bewind wordt gesteld als gevolg van zijn geestelijke toestand. In vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Een niet voltallige raad van toezicht houdt zijn bevoegdheden. Bij ontstentenis of belet van alle leden van de raad van toezicht of van het enige (overgebleven) lid worden de taken en bevoegdheden van de raad van toezicht waargenomen door de perso(o)n(en) die daartoe door de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waar de stichting statutair is gevestigd, op verzoek van één of meer belanghebbende(n) Is of wordt/worden aangewezen.
10. Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van toezicht zich naar het belang van de stichting, het belang van de scholen die de stichting in stand worden gehouden en het belang van de samenleving. Voor het overige blijven de statuten ongewijzigd in stand. Aan de raad van toezicht wordt de voorafgaande goedkeuring gevraagd voor deze statutenwijziging. Het voorstel wordt in stemming gebracht. Alle aanwezige leden van de raad van toezicht stemmen voor het voorstel, zodat de gevraagde voorafgaande goedkeuring is verieend. Het college van bestuur stemt vervolgens voor het voorstel, zodat het voorstel is aangenomen. Aan mevrouw Martens wordt opdracht gegeven voor de uitvoering van het besluit zorg te dragen, de benodigde goedkeuring aan de gemeenteraden te vragen en (nadat de gemeenten deze goedkeuring hebben verleend) de notariële akte van statutenwijziging te tekenen. Aan iedere medewerker van Novitas Notariaat, Stoktstraat 2 te Horst, wordt hierbij volmacht verieend om de akte van statutenwijziging te ondertekenen ("passeren"), de benodigde formulieren voor het Kamer van Koophandel te ondertekenen, en verder al hetgeen te doen dat voor het uitvoeren van dit besluit vereist is, ook al zou daarvoor een aparte volmacht nodig zijn. Dit uittreksel uit de notulen wordt door de vergadering onmiddellijk vastgesteld, zodat de uitvoering van het besluit niet tot na de volgende vergadering hoeft te wachten. De voorzitter sluit de vergadering. Getekend voor uittreksel van de notulen van de vergadering die gehouden is te Helmond op 29 oktober 2014
Mevrouw A.M.B. Martens, voorzitter College van Bestuur
De heer P.R. Scheeren, voorzitter Raad van Toezicht
Stol
Tel. Fax
[email protected] www.novifasnofariaaf.nl
KvK nummer 14104974
AFSCHRIFT OPRICHTING STICHTING
077-3971515 077-3971376
9861 /AB
Vandaag, veertien oktober tweeduizend acht, verschijnt voor mij, mr. Martijn Jarig— Tolsma, notaris te Horst aan de Maas: mevrouw Anna Maria Barbara Martens, geboren te Helmond op zevenentwintig— september negentienhonderd achtenvijftig (rijbewijs nummer 3158398080, geldig— tot tweeëntwintig juli tweeduizend negen), wonende te 5707 HG Helmond, Emmastraat 2, gehuwd. De verschenen persoon verklaart: Considerans, in aanmerking nemende: 1. dat de openbare rechtspersoon Bestuur Openbaar Ondenwijs PlatOO conform het bepaalde van artikel 47 van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna te noemen WPO) het bestuur over de navolgende scholen voert: - Openbare basisschool De Horizon uit de gemeente Asten; - Openbare basisschool Het Toverkruid uit de gemeente Asten; - Openbare basisschool De Bron uit de gemeente Deurne; Openbare basisschool de Hasselbraam uit de gemeente Deurne; - Openbare basisschool 't Einder uit de gemeente Gemert-Bakel; - Openbare basisschool De Kleine Kapitein de gemeente Gemert-Bakel; - Openbare basisschool De Driehoek uit de gemeente Laarbeek; - Openbare basisschool Het Klokhuis uit de gemeente Laarbeek; - Openbare basisschool 't Schrijverke uit de gemeente Geldrop-Mierlo; Openbare basisschool de Rietpluim uit de gemeente Nuenen c a . ; Openbare basisschool de Ranonkel uit de gemeente Someren; Openbare basisschool de Regenboog uit de gemeente Son en Breugel. 2. dat in het kader van schaalvergroting gekozen is voor toetreding van algemeen bijzondere scholen tot PlatOO. 3. dat als gevolg hiervan een bestuurlijke omzetting van een openbare rechtspersoon ex artikel 47 WPO in een stichting noodzakelijk is. 4. bij deze akte een stichting in het leven te roepen, zoals mogelijk gemaakt in artikel 17 WPO, welke het bevoegd gezag gaat vormen van het openbaar basisonderwijs in de gemeenten Asten, Deurne, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel,Laarbeek, Nuenen c a . , Someren en Son en Breugel, en enkele scholen betreffende het algemeen bijzonder onderwijs in gemeld verzorgingsgebied na de bestuursoverdracht, welke in een nadere akte geregeld zal worden. De stichting zal worden geregeerd door de navolgende: STATUTEN Begripsbepalingen In deze statuten wordt verstaan onder: a. Gemeente: de gemeenten Asten, Deurne, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Laarbeek, Nuenen c a . , Someren en Son en Breugel. b. Gemeenteraad: de gemeenteraden van Asten, Deurne, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Laarbeek, Nuenen c a . , Someren en Son en Breugel. c. Scholen: De scholen waarover de stichting PlatOO bestuur voor openbaar en — algemeen toegankelijk ondenvijs het bevoegd gezag uitoefent.
OVERZICHT WIJZIGINGEN STATUTEN SCHOOLBESTUUR PLATOO; OPENBAAR EN ALGEMEEN TOEGANKELIJK ONDERWIJS
Artikel Artikel 12
Oud Lid 1. Onverminderd het bepaalde ten aanzien van de gemeenteraad in deze statuten en de wet is het toezicht op het beleid van het college van bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting opgedragen aan een raad van toezicht. De raad van toezicht bestaat uit zeven natuurlijke leden.
Lid 2. De leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad op – bindende
Nieuw Lid 2. De raad van toezicht houdt toezicht op het beleid van het college van bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting, onverminderd het bepaalde ten aanzien van de gemeenteraden in deze statuten en de WPO. De raad van toezicht bestaat uit tenminste vijf personen. Taken raad van toezicht De raad van toezicht heeft de taken als omschreven in de code voor goed bestuur als bedoeld in artikel 171 WPO. De raad van toezicht is in ieder geval belast met de taken als omschreven in artikel 17c van de WPO. Per vandaag staat in dat artikel: a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de stichting; b. het toezien op de naleving door het college van bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 171 lid 1 sub a WPO, en de afwijkingen van die code: c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de stichting die zijn verkregen op grond van de WPO; d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 932, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad van toezicht, en e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en uitoefening van de bevoegdheden bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag. Verder heeft de raad van toezicht de bevoegdheden en taken die in deze statuten zijn vermeld Lid 2. Een lid van de raad van toezicht wordt door de gemeenteraad benoemd op bindende voordracht van de GMR. De
voordracht van een commissie bestaande uit drie leden van de oudergeleding van de GMR, één lid van de personeelsgeleding van de GMR en drie leden aangewezen door het College van BenW. De gemeenteraad kan besluiten het voorgedragen lid niet te benoemen. De commissie dient dan een andere bindende voordracht te doen. De gemeenteraad is niet bevoegd leden van de raad van toezicht te benoemen die niet zijn voorgedragen.
gemeenteraad kan niet van deze bindende voordracht afwijken. De overige leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad op bindende voordracht van een commissie bestaande uit drie leden van de oudergeleding van de GMR en drie leden aangewezen door het College van BenW. De gemeenteraad kan besluiten een door de commissie voorgedragen lid niet te benoemen. De commissie dient dan een andere bindende voordracht te doen. De gemeenteraad is niet bevoegd leden van de raad van toezicht te benoemen die niet zijn voorgedragen.
Raadsvoorstel Agenda nr.
Onderwerp:
Dienstverleningsovereenkomst 2015 met de gemeente Helmond inzake Wmo en Jeugd
Soort: Opsteller:
Besluitvormend M. Peijnenburg
Portefeuillehouder: Zaaknummer:
SOM/2015/003608
Documentnummer:
SOM/2015/003614
Datum:
23 februari 2015
1. Samenvatting U wordt verzocht om toestemming te verlenen tot het aangaan van de dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Helmond inzake de uitvoering van de Wmo en de Jeugd voor het jaar 2015, voor wat betreft het gedeelte van individuele / maatwerkvoorziening en de bijbehorende inkoop.
2. Voorstel Toestemming te verlenen aan het college van burgemeester en wethouders van Someren onderscheidenlijk de burgemeester van voorgenoemde gemeente, ieder voor zover het de bevoegdheden van het betreffende orgaan betreft, tot het aangaan van een Samenwerkingsovereenkomst met de gemeente Helmond in de vorm van een “lichte” Gemeenschappelijke Regeling (GR) inzake de uitvoering van taken op het terrein van Wmo en Jeugd (Zorg) per 1-1-2015 door deze gemeente.
3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond In verband met decentralisatie AWBZ naar de Wmo en de transitie van de Jeugdzorg, is er voor gekozen door de gemeente in de Peelregio om een gedeelte van de Wmo en de Jeugdwet (zijnde de maatwerk- of individuele voorzieningen en de behorende inkoop) gezamenlijk uit te gaan voeren in uiteindelijk een nieuwe Gemeenschappelijke Regeling de Peel 6.1.
1/3
7
3.2 Centrale vraag Kan uw Raad instemmen met de GR ten behoeve van het in de Peelregio gezamenlijk uitvoeren van de Wmo en Jeugdwet (inzake de maatwerk- of individuele voorzieningen en behorende inkoop)?
3.3 Relatie met eerder gestelde kaders en wetgeving De gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Peel 6.1 vastgesteld in de raadsvergadering van februari 2014.
4. Probleemstelling (huidige situatie) Op dit moment is de uitvoeringsorganisatie van de GR Peel 6.1 nog niet zover dat er gezamenlijk uitvoering kan worden gegeven aan (een gedeelte van) de Wmo en Jeugd. Voor de Jeugd was er nog geen overeenkomst en voor de Wmo was de overeenkomst niet dekkend voor de wijziging van de Wmo.
5. Doelstelling (gewenste situatie) Gezamenlijke uitvoering in Peelverband van (de maatwerkvoorzieningen en de bijhorende inkoop van) de Wmo en Jeugd per 1 januari 2015.
6. Mogelijke oplossingen en effecten De oplossing is gevonden in het aangaan van een dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Helmond per 1 januari 2015 voor de gewijzigde Wmo en de Jeugd.
7. Consequenties van de oplossingen 7.1 Financiële aspecten De salariskosten van de Wmo-consulenten worden nog vanuit Someren verzorgd. In de begroting is rekening gehouden met de aanvullende kosten van de uitvoering, waarvoor dekking is gezocht in de middelen die overgekomen zijn voor de nieuwe taken van de Wmo. Bij de transitie Jeugdzorg zijn er geen middelen overgekomen voor de uitvoering. Dit betekent dat de kosten van de gezamenlijke uitvoering voor de Jeugd op Peelniveau tevens gedekt wordt via de middelen die overgekomen zijn voor de individuele voorzieningen van de Jeugd. Op dit moment is de inschatting dat de begroting dekkend zou moeten zijn. De kosten van de uitvoering worden verdeeld op basis van het inwonersaantal van de desbetreffende gemeente ten opzichte van de gehele Peelregio. De kosten van de maatwerkvoorzieningen (de programmakosten) worden verdeeld op basis van feitelijk gebruik.
7.2 Juridische aspecten De juridische aspecten van de dienstverleningsovereenkomst Wmo en Jeugd zijn bij het opstellen getoetst. Hieruit zijn opmerkingen gemaakt, welke in de nu voorliggende versie verwerkt zijn.
2/3
8. Communicatie en participatie De gemeente Helmond zal geïnformeerd worden over uw besluit.
9. Planning De dienstverleningsovereenkomst is reeds aangegaan onder voorbehoud van uw instemming.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen: Concept raadsbesluit tot het instemmen van het aangaan van de
O
NO X
dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Helmond inzake Wmo en Jeugd (kenmerk 2015/3654) Dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Helmond inzake Wmo en Jeugd
X
(kenmerk 2015/3605)
3/3
Besluit gemeenteraad
Titel:
Verlenen van toestemming tot het aangaan van een dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Helmond inzake de uitvoering van de Wmo en Jeugd per 1 januari 2015.
Zaaknummer:
SOM/2015/003608
Documentnummer:
SOM/2015/003654
Datum besluit:
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.25 februari 2015; overwegende dat: de personeel van het team Werk, Inkomen en Zorg (WIZ) voor het onderdeel Wmo per 1 juli 2014 via standplaatswijziging te werk is gesteld op de Unit Zorg en Ondersteuning in Helmond; gelet op het bepaalde in artikel 1 tweede lid en artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de daaruit voortvloeiende kosten en het bepaalde in de Gemeentewet ten aanzien van de financiële bevoegdheden; b
e
s
l
u
i
t
:
Toestemming te verlenen aan het college van burgemeester en wethouders van Someren, onderscheidenlijk de burgemeester van voornoemde gemeente, ieder voor zover het de bevoegdheden van het betreffende orgaan betreft, tot het aangaan van een Dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Helmond In de vorm van een "lichte" Gemeenschappelijke Regeling (GR) inzake de uitvoering van taken op het terrein van Wmo en Jeugd (zorg) per 1-1-2015 door deze gemeente; Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
*150003654*
Dienstverleningsovereenkomst tussen het college van burgemeester en wethouders van Helmond en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
op het terrein van zorg(lichte gemeenschappelijke regeling) Overwegende dat - de colleges van de zes peelgemeenten op 1 juli 2014 de gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Peel 6.1 zijn aangegaan onder andere ter uitvoering van de taken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, Jeugdzorg, inkomensondersteuning en schuldhulpverlening - er behoefte is aan het tijdelijk onderbrengen van deze taken bij de afdeling Zorgpoort van de gemeente Helmond totdat het openbaar lichaam Peel 6.1 operationeel is; - het openbaar lichaam Peel 6.1 naar verwachting uiterlijk per 1 januari 2016 operationeel zal zijn en dat de voornoemde taken per die datum door de uitvoeringsorganisatie van Peel 6.1. ter hand zullen worden genomen; - de gemeente in afwachting daarvan de uitvoering van die taken tijdelijk wil uitbesteden aan de gemeente Helmond met behoud van de bestuurlijke zeggenschap op het vlak van beleidsbepaling, gebaseerd op wettelijke kaders en verordeningen; - de dienstverlening zoals benoemd in deze overeenkomst, in de juridische vorm is gegoten van een lichte gemeenschappelijke regeling; gelet op artikel 1, tweede lid en artikel 8, derde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen; BESLUITEN: met ingang van 1 juli 2014 tot 1 januari 2016 of zoveel korter of langer partijen gezamenlijk overeenkomen, de navolgende dienstverleningsovereenkomst Zorg te treffen, welke luidt als volgt: Artikel 1 Definities. a. Deelnemende gemeenten:
b. het college: c. Peel 6.1: d. Wmo: e. Wmo-taken:
f. Jeugdzorg-taken:
g. BMS-taken:
h. Zorgtaken i. Programmakosten:
de gemeenten waarvan het college en burgemeester en wethouders deelnemen aan de Gemeenschappelijke regeling Peel 6.1; het college van burgemeester en wethouders; het openbaar lichaam Peel 6.1 c.q. het bevoegde bestuursorgaan van het openbaar lichaam; de Wet maatschappelijke ondersteuning; takenpakket dat de gemeenten dienen uit te voeren op grond van de wettelijke regelingen op het terrein van de Wmo, onderverdeeld in de Wmo-taken die de gemeenten voor 1 januari 2015 dienen uit te voeren (bestaande Wmo-taken) en Wmo-taken waaraan zij per 1 januari 2015 uitvoering dienen te geven (nieuwe Wmo-taken); Taken die de gemeenten dienen uit te voeren op grond van de Jeugdwet, in het bijzonder over toeleiding naar een individuele voorziening of een andere dan wel overige voorziening in de zin van die wet. Taken die de gemeenten dienen uit te voeren op het gebied van Bijzondere bijstand, Minimabeleid en Schuldhulpverlening. Samenvattende term voor de taken die de gemeenten dient uit te voeren op het gebied van Wmo, Jeugdzorg en BMS. alle directe kosten met betrekking tot de verstrekking van een algemene of individuele voorziening, met uitzondering van de operationele kosten en overheadkosten;
Pagina 1 van 44
j. Operationele kosten:
k. Overheadkosten:
l. Zorgpoort Helmond:
m. Dienstverlener: n. Portefeuillehoudersoverleg Zorg:
0. Beleidsrisico’s p. Bedrijfsvoeringrisico’s
de personele kosten inclusief werkgeverslasten en organisatiekosten die direct samenhangen met de uitvoering van de zorgtaken en incidentele implementatiekosten; kosten van alle ondersteunende diensten Financiën en Control, Personeel & Organisatie, Klantcontactcentrum, Helpdesk, Archiefdienst, Communicatie, Juridische control, en management. In personeel opzicht wordt in dit verband gesproken van ondersteuning van de zorgtaken; samenwerkingsverband van de gemeente Helmond met externe partners op het vlak van minimabeleid en schulddienstverlening en Wmo. In het kader van Peel 6.1 luidt de benaming Zorg en Ondersteuning. Waar in deze overeenkomst over Zorgpoort Helmond wordt gesproken, wordt daarmee tevens bedoeld Zorg en Ondersteuning; een entiteit die zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening aanbiedt aan inwoners van . het bestuurlijk overleg tussen de wethouders Zorg van de deelnemende gemeenten en Helmond over de bestuurlijke aspecten verbonden aan de samenwerking op de in deze dienstverleningsovereenkomst genoemde taken. de risico’s die worden gelopen als het beleid niet resulteert in effecten die vooraf zijn ingeschat. risico’s die samenhangen met de uitvoering van taken door de gemeente Helmond op het gebied van de zorgtaken.
Artikel 2 Onderwerp van de overeenkomst. 1. De gemeente Helmond verzorgt in opdracht van de gemeente de uitvoering van zorgtaken op basis van een daartoe verstrekkend verzoek van de gemeente . Daarbij geldt het volgende tijdspad: a. bestaande Wmo-taken: van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015; b. Wmo-taken, Jeugdwet, BMS-taken: van 1 januari 2015 tot en met einde van de duur van de overeenkomst 2. Deze overeenkomst kent een modulair karakter: een algemeen gedeelte dat betrekking heeft op alle zorgtaken die door de gemeente Helmond op verzoek van de gemeente tijdelijk worden uitgevoerd en twee afzonderlijke uitvoeringsarrangementen die toezien op een uitwerking van de taken als bedoeld in het eerste lid, onder a en b. De uitvoeringsarrangementen bevatten ieder een omschrijving van de uit te voeren taken op het betreffende beleidsveld. Hierbij kan worden afgeweken van de bepalingen van het algemeen gedeelte. 3. De colleges van de deelnemende gemeenten kunnen overeenkomen de dienstverlening door de gemeente Helmond uit te breiden naar andere taken dan die op het gebied van zorg. Het bepaalde in de tweede volzin van het tweede lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing. 4. De inrichting en werkwijze van de uitvoering en ondersteuning van de zorgtaken wordt bepaald door de gemeente Helmond, onverminderd het daarover bepaalde in de te nemen mandaatbesluiten als bedoeld in artikel 6 en de eventueel op basis daarvan gegeven instructies. Artikel 3 Personeel. 1. Voor de uitvoering van de zorgtaken wordt gebruik gemaakt van: a. eigen personeel van de deelnemende gemeenten; b. inhuur bij derden door de gemeente Helmond; c. aanstelling al dan niet op tijdelijke basis door de gemeente Helmond. Er wordt geen personeel van de gemeente bij Helmond gedetacheerd. 2. Het bepaalde in het eerste lid, tweede volzin, laat de mogelijkheid onverlet dat personeel van de gemeente wordt gestationeerd bij de gemeente Helmond.
Pagina 2 van 44
3. Voor de ondersteuning maakt de gemeente Helmond gebruik van eigen personeel, dan wel van door haar ingehuurd personeel, bij voorkeur van de overige deelnemende gemeenten. Artikel 4 ondersteuning De ondersteuning van de uitvoering van de zorgtaken, bestaat uit: a. I&A diensten: beschikbaarheid van de interne helpdesk en ondersteuning bij documentaire informatievoorziening (DIV), inclusief de aanleg, beheer en instandhouding van ICT-infrastructuur met het oog op de taakuitvoering van de zorgtaken. Verder facilitaire ondersteuning; b. Personeel & Organisatie; Tijdregistratie, werving, uitvoering en toepassing gemeentelijke rechtspositieregelingen; c. Klantencontactcentrum; KCC verzorgt telefonische intake van alle zorg-gerelateerde vragen; d. Financiële ondersteuning; financieel advies aan het management van de Zorgpoort Helmond op het gebied van Planning en Control, inclusief fiscale aspecten en inkoop; e. Financiële administratie: een afzonderlijke administratie van de zorgtaken via de planning en control cyclus conform de GR Peel 6.1, waaronder het opstellen van een financiële verantwoording en van managementrapportages, die inzicht geven in de operationele kosten én de programmakosten per deelnemende gemeente inzake individuele voorzieningenverlening; f. Juridische zaken: advisering over concernachtige aangelegenheden, klachtenbehandeling; g. Communicatie: nieuwsbrieven, brochures etc. h. Management. Artikel 5 Beleidsbepaling. 1. De kaderstelling op elk van de zorgtaken die door de gemeente Helmond in het kader van deze overeenkomst worden uitgevoerd, behoort, inclusief de controle daarop, toe aan de raad van de gemeentevoor zover het betreft inwoners van die gemeente. De bestemming van de toegekende rijksbudgetten, geschiedt derhalve overeenkomstig de door de raad van de gemeente vastgestelde verordeningen en op basis daarvan door het college vastgesteld beleid. 2. De bevoegdheid tot het vaststellen van uitvoeringsplannen, -richtlijnen en -beleidsen andere regels, hoe dan ook genaamd, ter uitvoering van de door de raad vastgestelde kaders, behoort toe aan het college van de gemeente . 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid, laat onverlet dat de voorbereiding van de genoemde beleidsstukken, al dan niet in de vorm van het opstellen van concepten, in het kader van deze overeenkomst door de gemeente Helmond ter hand wordt genomen. 3. Bij de beleidsbepaling en bij de vaststelling van uitvoeringsregels streven de deelnemende gemeenten naar het opstellen en uitvoeren van een uniform beleid. Artikel 6 Mandatering van bevoegdheden bestuursorganen. 1. Zorgtaken worden door de gemeente Helmond in het kader van deze overeenkomst uitgevoerd op basis van door het bevoegde gezag van de gemeente te verstrekken mandaten aan de gemeentesecretaris van Helmond, die op zijn beurt een ondermandaat voor uitvoering van de betreffende taken kan verstrekken aan de manager afdeling Zorgpoort van de gemeente Helmond c.q. onder die functionaris ressorterende functionarissen dan wel aan medewerkers van uitvoerende instanties. 2. Het college van de gemeente blijft bevoegd, na overleg met het college van Helmond, in het mandaatbesluit wijziging aan te brengen. 3. Het college van de gemeente kan op basis van het gestelde in de Awb aan de gemeentesecretaris van Helmond, instructies geven voor de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid. Een zelfde bevoegdheid heeft de heffingsen invorderingsambtenaar van de gemeente .
Pagina 3 van 44
Tot de instructies van het college van de gemeenten behoren in ieder geval het voldoen aan de mandaatregeling en regels voor budgethouderschap – zoals die gelden op het moment van aangaan van deze overeenkomst - bij ondermandatering. 4. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond stemt ingevolge artikel 10:4 Awb in met de externe mandaatverlening als bedoeld in het eerste lid. 5. De gemeente draagt zorg voor aanpassing van haar eigen verordeningen, regelingen en reglementen of hoe dan ook genaamd voor zover nodig in verband met de mandatering van bevoegdheden aan de gemeente Helmond. In ieder geval behoort daartoe het Privacy-reglement. Artikel 7 Beveiliging van persoonsgegevens. 1. Partijen zijn er mee bekend dat voor toegang tot de Basisregistratie personen (Brp) gebruik wordt gemaakt van het automatiseringssysteem van de gemeente Helmond. 2. Gemeente verstrekt over haar inwoners aan de gemeente Helmond die persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de zorgtaken. 3. De gemeente draagt zorg voor (aanpassing van) de melding aan het College bescherming persoonsgegevens en het informeren van de eigen inwoners in verband met de voorgestane verwerking van persoonsgegevens. 4. Ter beveiliging van de persoonsgegevens, zowel in opgeslagen toestand, als tijdens transmissie treft de gemeente Helmond maatregelen. Deze maatregelen houden ten minste voorzieningen in tegen: a. beschadiging of verlies van persoonsgegevens: b. onbevoegde wijziging van persoonsgegevens; c. ontvreemding van persoonsgegevens; d. kennisneming van persoonsgegevens door onbevoegden; e. onnodige verdere verwerking van persoonsgegevens. 5. Behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de gemeente , is de gemeente Helmond niet bevoegd tot verwerking en in het bijzonder opslag van de persoonsgegevens buiten Nederlands grondgebied noch bij een bedrijf waarvan de verwerking van persoonsgegevens mede onderhevig is aan de wettelijke regels van een land of gebiedsdeel buiten de Europese Unie. 6. Voor zover zij uit hoofde van hun functie kennis kunnen nemen van de persoonsgegevens, zijn de secretaris en de medewerkers van de gemeente Helmond die uitvoering geven aan de werkzaamheden als bedoeld onder artikel 2, eerste lid, verplicht tot geheimhouding. Een zelfde verplichting legt de gemeente Helmond op aan eventueel ingehuurd personeel c.q. in de daarop betrekking hebbende contracten. 7. De gemeente Helmond is uitsluitend bevoegd de persoonsgegevens van inwoners van de gemeente in het kader van de in deze overeenkomst overeengekomen taken te verwerken. 8. De gemeente Helmond draagt, middels het aangaan van een gelijkluidende overeenkomst als de onderhavige, zorg voor instemming van de overige deelnemende gemeenten, voor verwerking van persoonsgegevens van die gemeenten door medewerkers van de gemeente in het kader van uitvoering van de zorgtaken. Het bepaalde in het zesde lid is op de medewerkers van de deelnemende gemeenten van overeenkomstige toepassing. 9. Voor zover in het kader van de uitvoering van de zorgtaken, het verwerken van gegevens uit de BRP nodig is, geschiedt die verwerking met inachtneming van een nog af te sluiten ‘Convenant verwerking persoonsgegevens uit de BRP’ en het Beveiligingsplan BRP van de Gemeente Helmond. 10. Behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de gemeente is het de gemeente Helmond, na mandatering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet toegestaan de uitvoering van de diensten en taken aan derden uit te besteden, anders dan via inhuur van personeel. 11. De gemeente Helmond is verplicht om na beëindiging van de overeenkomst, de persoonsgegevens te vernietigen of aan de gemeente te retourneren. Eventuele kopiebestanden in het kader van back-up dienen eveneens te worden vernietigd. Pagina 4 van 44
12. De gemeente Helmond overlegt op verzoek van de gemeente een schriftelijk oordeel van een accountant of een gelijkwaardige deskundige over de wijze van uitvoering van de zorgtaken en de genomen maatregelen ter beveiliging van de beheerde persoonsgegevens. 13. De gemeente Helmond is verplicht zo nodig toegang tot en inzage in alle gegevens te verlenen die een accountant naar zijn oordeel nodig heeft voor het instellen van een nader onderzoek ter zake van het in het vorige lid verplichte. Artikel 8 Overleg. 1. Uitvoering van de zorgtaken wordt regelmatig besproken in het vakinhoudelijke portefeuillehoudersoverleg. 2. Over de bedrijfsvoering en beleidsafstemming vindt op basis van nader te maken afspraken, regelmatig ambtelijk overleg plaats. De nadere afspraken worden vastgelegd in een afsprakenboek. 3. De gemeenten breiden de verplichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid uit naar taken die zij aanvullend op grond van het bepaalde in artikel 2, derde lid, onder de werkingssfeer van deze overeenkomst brengen. Artikel 9 Programmakosten. 1. De gemeente Helmond betaalt de programmakosten van de gemeente en berekent deze één op één door aan de gemeente betaalt maandelijks een voorschot aan de gemeente Helmond. 3. Maandelijks stelt de gemeente Helmond een afrekening op van de gerealiseerde programmakosten, voorzien van de benodigde managementinformatie. Het bepaalde in artikel 8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 4. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing voor zover de gemeente Helmond op basis van landelijke afspraken reeds rijksbudgetten voor de gemeenten beheert. Artikel 10 Operationele kosten. 1. De operationele kosten komen in eerste instantie voor rekening van de gemeente Helmond. Zij verdeelt deze kosten over de deelnemende gemeenten conform de uitgangspunten van de Gemeenschappelijke regeling Peel 6.1. aan de hand van het door het CBS geregistreerde inwoneraantal met als peildatum 1 januari 2014. 2. De gemeente betaalt per kwartaal een voorschot voor haar deel van de operationele kosten. 3. Afrekening van de operationele kosten vindt jaarlijks plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten zoals die zijn opgenomen in de jaarrekening van de gemeente Helmond. De gemeente wordt hierover uiterlijk op 1 maart na het verstrijken van het boekjaar geïnformeerd. Artikel 11 Overhead. Het bepaalde in artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op de overheadkosten. Artikel 12 Risico’s. 1. Beleidsrisico’s worden door gemeenten afzonderlijk gedragen. Dit op basis van de verantwoordelijkheid van iedere gemeente inzake het budgetrecht en de bevoegdheid van iedere gemeente om zelfstandig algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels vast te stellen. 2. Bedrijfsvoeringrisico’s die zich bij een normale bedrijfsvoering voordoen, zijn voor rekening van de gemeente Helmond. Hiervan zijn uitgezonderd de aansprakelijkheidsstellingen van derden wegens vernietigde en herroepen besluiten omdat deze geacht worden te vallen onder de wa-verzekering van de gemeente . De gemeente Helmond vergoedt in voorkomend geval het eigen risico van de gemeente Deurne bij een dergelijke aansprakelijkheidsstelling.
Pagina 5 van 44
3. Eventuele BTW-problematiek van de dienstverlening wordt in onderling overleg opgelost. Artikel 13 Controle. 1. De interne controle van de uitvoering van de zorgtaken wordt uitgevoerd door of namens de gemeente Helmond. De hieraan verbonden kosten maken deel uit van de overhead. De verslaglegging van de interne controle wordt binnen drie maanden na het verstrijken van het kalenderjaar ter beschikking gesteld aan de gemeente . 2. De externe controle van de uitvoering van de zorgtaken vindt plaats door de externe accountant van de gemeente Helmond. De verslaglegging van de externe controle over het voorafgaande jaar wordt voor 1 april van het kalenderjaar ter beschikking gesteld van de gemeente . Artikel 14 Klachtenbehandeling en vertrouwenspersoon. 1. Klachten van burgers uit de gemeente over de uitvoering van de zorgtaken door personen die hiermee zijn belast worden ingediend bij en behandeld door de gemandateerde functionaris als bedoeld in artikel 5, eerste lid, overeenkomstig de in de gemeente Helmond geldende klachtenregeling. 2. Het college van de gemeente Helmond draagt er zorg voor dat de gemeente wordt geïnformeerd over eventuele wijzigingen inzake de in de gemeente Helmond geldende klachtenregeling 3. Het college van de gemeente Helmond draagt er tevens zorg voor dat het college van de gemeente per kwartaal wordt geïnformeerd over de binnengekomen klachten en de wijze en termijnen van afdoening. 4. Van de klachtenbehandeling moet onderscheiden worden een al dan niet bij wet ingestelde onafhankelijke vertrouwenspersoon die particulieren ondersteunt bij vragen, klachten over en/of problemen bij toeleiding naar zorg en ondersteuning. Artikel 15 Archiefbescheiden. 1. De ambtenaren van de gemeente Helmond, van de deelnemende gemeenten en ingehuurd personeel, allen voor zover belast met de uitvoering van de zorgtaken, hebben uit hoofde van hun functie het recht inzage te hebben in de dossiers van klanten van de gemeente , voor zover dat nodig is ter uitvoering van de zorgtaak waarmee zij zijn belast. 2. De archiefbescheiden betreffende zaken welke op het moment van overdracht van taken nog niet zijn afgedaan, worden ter beschikking gesteld aan de gemeente Helmond, die deze zaken zal afdoen. Van de terbeschikkingstelling door de gemeente wordt een verklaring opgemaakt, inhoudende een specificatie van de terbeschikkinggestelde bescheiden. 3. De archiefbescheiden betreffende zaken welke op het moment van overdracht van taken reeds zijn afgedaan blijven, tot hun overbrenging naar de archiefbewaarplaats of tot het moment dat de vernietigingstermijn is bereikt, berusten onder het archiefvormend onderdeel van de gemeente . Indien noodzakelijk voor de taakuitvoering van de gemeente Helmond worden zij gedurende een periode van ten hoogste drie maanden aan de gemeente Helmond ter beschikking gesteld. 4. De gemeente machtigt de gemeente Helmond tot vernietiging van de onder haar berustende archiefbescheiden, voor zover deze zijn omschreven in vernietigingslijsten krachtens de Archiefwet 1962 of selectielijsten als bedoeld in artikel 4 van de Archiefwet 1995. Opslag van de archiefbescheiden vindt om niet plaats door de gemeente Helmond. 5. De gemeente machtigt de gemeente Helmond om digitale vervanging te doen van de analoge archiefbescheiden conform het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente vastgestelde “Handboek digitale vervanging archiefbescheiden Peel 6.1”. De gemeente Helmond stelt een verklaring op van de vervanging. 6. Ten aanzien van de terbeschikkingstelling door de gemeente gelden de volgende nadere voorwaarden: Pagina 6 van 44
a. b.
c.
Klant gerelateerde post gaat in papieren vorm rechtstreeks naar de afdeling Zorgpoort gemeente Helmond. Indien er klant gerelateerde post in aangeleverd wordt, dient deze per omgaande doorgestuurd te worden naar de afdeling Zorgpoort van de gemeente Helmond. De gemeente Helmond die de archiefbescheiden tot haar beschikking heeft, kan de ordening en toegankelijkheid van de dossiers aanpassen. Hierbij is het Besluit informatiebeheer van de gemeente van toepassing.
Artikel 16 Wijziging. Deze dienstverleningsovereenkomst kan worden gewijzigd door een eensluidend besluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente en Helmond. Een voorstel tot wijziging kan door elk der partijen afzonderlijk worden gedaan. De raden dienen met de wijziging in te stemmen. Artikel 17 Onvoorziene omstandigheden. 1. Indien onvoorziene omstandigheden opkomen die van dien aard zijn dat deze dienstverleningsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd kan worden voortgezet zullen de gemeenten over de voorgestane wijziging van deze dienstverleningsovereenkomst met elkaar in overleg treden. 2. De gemeenten treden in overleg binnen vier weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij(en) schriftelijk heeft medegedeeld. Artikel 18 Geschillenbeslechting. Geschillen omtrent de toepassing van deze dienstverleningsovereenkomst, in de ruimste zin tussen besturen van de gemeente Helmond en gemeente worden beslist door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant overeenkomstig artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel 19 Tussentijdse opzegging. 1. Deze dienstverleningsovereenkomst kan door ieder van de colleges van de gemeente Helmond en en na toestemming van de raad van de betrokken gemeenten eenzijdig worden beëindigd. Opzegging geschiedt schriftelijk en met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, gerekend vanaf de datum van het goedkeuringsbesluit van de raad, tenzij partijen anders overeenkomen. 2. Als de gemeente Helmond kosten moet maken die direct of indirect voortvloeien uit de beëindiging van deze overeenkomst als gevolg van opzegging door de gemeente , dan treden partijen met elkaar in overleg over de bepaling van de hoogte van de door de gemeente te betalen vergoeding in verband met ontvlechtingskosten. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, staat het de gemeenten vrij het geschil te beslechten conform het bepaalde in artikel 18. 3. Als de gemeente Helmond de overeenkomst beëindigt door opzegging treden partijen met elkaar in overleg over de bepaling van de hoogte van de door de gemeente Helmond te betalen vergoeding aan de gemeente in verband met ontvlechtingskosten. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, staat het de gemeenten vrij dit geschil te beslechten conform het bepaalde in artikel 18. 4. Het bepaalde in het eerste lid, tweede volzin en het tweede en derde lid gelden niet indien de opzegging wederzijds geschiedt met het oog op onderbrenging van de zorgtaken in het Openbaar Lichaam Peel 6.1. op een eerder tijdstip dan de einddatum van deze overeenkomst. In dat geval dient tussen de beide gemeenten een nadere afspraak te worden gemaakt over de gevolgen van het beëindigen van deze dienstverleningsovereenkomst. Artikel 20 Duur van de overeenkomst. 1. Deze overeenkomst treedt op 1 januari 2015 inwerking en werkt terug tot 1 juli 2014 en eindigt in beginsel op 1 januari 2016. Een verlenging na 1 januari 2016 kan alleen schriftelijk worden overeengekomen. Het bepaalde in artikel 19, vierde lid, tweede
Pagina 7 van 44
volzin is van overeenkomstige toepassing bij een beëindiging in verband met het verstrijken van de werkingsduur van deze overeenkomst. 3. Eventuele al bestaande lichte gemeenschappelijke regelingen tussen de gemeente Helmond en de gemeente , betrekking hebben op de zorgtaken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, komen met het inwerkingtreden van de onderhavige regeling, te vervallen. 4. Onder zorgtaken worden niet begrepen de uitvoering van het regionaal Kompas, de Begeleiding en ondersteuning van asielzoekers, de coördinatie van de begeleiding en de ondersteuning van asielgerechtigden, de taakstelling huisvesting statushouders, Uitvoering Wet Educatie Beroepsonderwijs, Meldpunt discriminatie, Uitvoering Wswtaken, Veilig thuis, Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. De daarover gemaakte afspraken blijven onverkort van kracht.
Pagina 8 van 44
UITVOERINGSARRANGEMENT 1: WMO-BESTAAND (1 juli 2014 tot en met 31 december 2014) Artikel 1 Taakomschrijving. De uitvoering van de Wmo-taken zoals die wet luidde op 1 juli 2014, bestaat uit a. in dienstneming en aansturing gekwalificeerd personeel; b. het uitschrijven van aanbestedingen en het inkopen van diensten; c. het voorbereiden van een, zo mogelijk uniforme, gemeentelijke verordening, de daarbij behorende nadere regels en beleidsregels, voor individuele maatwerkvoorzieningen en uitkeringen op grond van de Wmo. Vaststelling van de verordening en overige regels blijft voorbehouden aan de bestuursorganen van de gemeente d. het opstellen van een regionaal uitvoeringsplan, richtlijnen en ontwerp beleidsregels ter uitvoering van de door de bevoegde organen van de deelnemende gemeenten vastgestelde beleidsplannen en verordeningen; e. het verwerken van meldingen, het voeren van keukentafelgesprekken, de invulling van de mogelijke intake, het verstrekken van adviezen en het geven van voorlichting aan burgers en derden in het kader van de uitvoering van de Wmo; f. het voorbereiden van besluiten op aanvragen van burgers afkomstig uit de deelnemende gemeenten om toekenning van individuele maatwerkvoorzieningen en uitkeringen bij de uitvoering van de Wmo; g. het op basis van een verleend extern mandaat besluiten op aanvragen om toekenning van individuele maatwerkvoorzieningen en uitkeringen bij de uitvoering van de WMO h. de afgifte namens de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten van individuele gehandicaptenparkeerkaarten (gpk) en – parkeerplaatsen (gpp), inclusief het heffen en innen van leges daarover ten gunste van de gemeente ; i. het behandelen van bij de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten binnen gekomen bezwaar- en beroepschriften tegen op grond van de Wmo genomen besluiten en het adviseren aan die bestuursorganen over de te nemen besluiten in bezwaar en over de ter zitting van de bestuursrechter, en al dan niet in (hoger beroep), in te nemen standpunten; j. het desgewenst verstrekken van periodieke rapportages over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de Wmo aan de deelnemende gemeenten, het Rijk en andere overheidsinstanties;; k. het organiseren van het toezicht en het bewaken van de kwaliteit van het dienstverleningsaanbod in de deelnemende gemeenten. l. het ondersteunen van cliëntenparticipatie. m. het behandelen van en beslissen op klachten van derden over gedragingen van medewerkers die onder verantwoordelijkheid van het college van Helmond belast zijn met de uitvoering van de Wmo; Artikel 2 Personeel. 1. De formatieomvang van het personeel dat is belast met de uitvoering van de Wmotaken, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van dit uitvoeringsarrangement, wordt vastgesteld op 48, 4 fte en 3 fte management. 2. Het aandeel van de door de gemeente te leveren en te stationeren personele capaciteit voor de uitvoering van de Wmo wordt bepaald door het inwonertal van de gemeente, conform hetgeen daarover is bepaald in artikel 32, tweede en derde lid, van de Gemeenschappelijke regeling van Peel 6.1. juncto artikel 9, eerste lid, van de bovenliggende dienstverleningsovereenkomst. Bijlage 1A bevat een overzicht van de totale formatieomvang die de gemeente op basis van deze verdeelsleutel dient in te brengen voor uitvoering van de bestaande Wmo-taken. 3. Voor zover de gemeente haar aandeel in te leveren personele capaciteit niet kan leveren, is de gemeente Helmond gerechtigd hiervoor Wmo-personeel in te huren of in dienst te nemen. Bij de inhuur kan gebruik worden gemaakt van bestaande
Pagina 9 van 44
contracten van de gemeente Helmond mits daarbij de hand wordt gehouden aan regels van aanbesteding. 4. De gemeente Helmond stelt 3,0 fte aan management zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van dit uitvoeringsarrangement ter beschikking ter uitvoering van de Wmo. 5. Het personeel benodigd voor de ondersteuning als bedoeld in artikel 4 van de dienstverleningsovereenkomst, is in dienst bij de gemeente Helmond. Bijlage 1B bevat een overzicht van de beschikbare en benodigde formatieomvang. 6. De gemeente Helmond zal voor de “vacatureruimte” van 4,65 fte zoveel mogelijk geschikte medewerkers van de deelnemende gemeenten inhuren. Artikel 3 Verrekening van operationele kosten en kosten overhead. 1. De operationele kosten en kosten overhead bestaan uit: a. De door de deelnemende gemeenten zelf betaalde personeelskosten van de met de uitvoering van de WMO-taken belaste medewerkers; b. De door de gemeente Helmond betaalde kosten voor ondersteuning van de uitvoering van de WMO, zoals opgenomen in bijlage 1b, op begrotingsbasis € 285.000 c. De overige operationele kosten zoals opgenomen in de begroting Peel 6.11, op begrotingsbasis voor 2014 € 470.000. d. De kosten van het de door de gemeente Helmond te leveren management (3 fte). 2. De verrekening van de personeelskosten vindt als volgt plaats: indien de gemeente feitelijk minder fte’s beschikbaar heeft gesteld dan het objectief benodigde aantal fte’s (zie bijlage 1a), dan is de gemeente de hiermee gemoeide loonkosten verschuldigd aan de gemeente Helmond. Indien de gemeente feitelijk meer fte’s beschikbaar heeft gesteld dan het objectief benodigde aantal, dan is de gemeente Helmond de hiermee gemoeide loonkosten verschuldigd aan de gemeente . 3. De door de gemeente Helmond werkelijk gemaakte kosten voor de ondersteuning van de uitvoering (bijlage 1b) worden over de deelnemende gemeenten verdeeld op basis van inwoneraantal; 4. De werkelijk gemaakte overige operationele kosten (zie begroting Peel 6.1) worden verdeeld over de deelnemende gemeenten op basis van inwoneraantal en verrekend met de reeds door gemeente aan Peel 6.1 betaalde voorschotten.; 5. De gemeente Helmond brengt de kosten van het benodigde 2,0 fte management als bedoeld in artikel 2, vierde lid niet in rekening bij de deelnemende gemeenten. De kosten van 1 fte management worden door de gemeente Helmond verdeeld op basis van inwoneraantal en in rekening gebracht bij de andere 5 deelnemende gemeenten, op basis van nacalculatie. 6. De verrekening van de personeelskosten (lid 2) vindt per kwartaal achteraf plaats; 7. De verrekening van de overige operationele kosten vindt plaats op basis van de in de jaarrekening verantwoorde kosten. De gemeente Helmond informeert de gemeente
1
Bedoeld is de begroting zoals die op 18 december ter goedkeuring aan het Algemeen Bestuur wordt voorgelegd Pagina 10 van 44
UITVOERINGSARRANGEMENT 2: A.
WMO-NIEUW, Jeugdwet en BMS.
Wmo 2015
Artikel 1 taakomschrijving De uitvoering van de Wmo-taken zoals die wet per 1 januari 2015 luidt, komt overeen met de taakomschrijving zoals opgenomen in artikel 1 van het uitvoeringsarrangement 1 inzake Wmo-2014, met dien verstande dat onder de individuele maatwerkvoorzieningen, tevens worden begrepen Kort verblijf, Begeleiding en Beschermd wonen. Artikel 2 Personeel. 1. Ten behoeve van de uitvoering van de Wmo wordt de formatieomvang van het personeel als bedoeld in artikel 2 van het uitvoeringsarrangement 1, per 1 januari 2015 uitgebreid met de in bijlage 2 genoemde aantallen en functies. Bijlage 3 bevat het onderliggende formatieplan voor uitvoering van de Wmo na 1 januari 2015. 2. Indien mocht blijken dat de omvang en samenstelling van het eigen personeel van de deelnemende gemeenten niet aansluit bij die van de extra benodigde formatie, is de gemeente Helmond gerechtigd extern personeel te werven en vervolgens in dienst te nemen of in te huren. 3. Bij de keuze tussen indienstneming en inhuur dient de gemeente Helmond een grens van maximaal 75% vast personeel in acht te nemen. Het gedeelte van ten minste 25% is een flexibele schil. 4. De in het eerste lid genoemde formatieomvang is gebaseerd op een inschatting. Bijstelling is mogelijk op basis van een door de colleges goed te keuren aanpassing van de businesscase. Artikel 3 Verrekening van operationele kosten en kosten overhead. Verrekening van de operationele kosten en kosten overhead vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 10 juncto artikel 11, van de bovenliggende dienstverleningsovereenkomst. B.
JEUGDWET.
Artikel 1 Taakomschrijving. 1. De uitvoering van de taken op het gebied van de Jeugdwet bestaat uit: a. in dienstneming en aansturing gekwalificeerd personeel; b. het uitschrijven van aanbestedingen en het inkopen van diensten; c. het voorbereiden van een, zo mogelijk uniforme, gemeentelijke verordening, de daarbij behorende nadere regels en beleidsregels, voor individuele maatwerkvoorzieningen en uitkeringen op grond van de Jeugdwet. Vaststelling van de verordening en overige regels blijft voorbehouden aan de bestuursorganen van de gemeente ; d. het opstellen van een regionaal uitvoeringsplan ter uitvoering van de door de bevoegde organen van de deelnemende gemeenten vastgestelde beleidsplannen en verordeningen; e. het nemen van een beslissing op een aanvraag of hoe dan ook om het toekennen van individuele voorziening, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de verordening Jeugdhulp 2015, zowel in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), inclusief het opleggen van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt toegekend; f. het toeleiden van jeugdigen en ouders naar overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van de verordening Jeugdhulp van de gemeente g. het treffen van een passende tijdelijke maatregel of het vragen van een machtiging gesloten jeugdhulp, in spoedeisende gevallen, als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van de verordening Jeugdhulp;
Pagina 11 van 44
h. het verrichten van alle feitelijke en uitvoeringshandelingen die gepaard gaan met het verstrekken van voorzieningen als bedoeld onder e en f; i. het aanwijzen van deskundigen op het gebied van Jeugdhulp, die zijn belast met het verrichten van die handelingen als bedoeld onder h; j. het herzien dan wel intrekken van een beslissing aangaande een individuele voorziening, alsmede het beëindigen daarvan; k. het geheel of gedeeltelijk vorderen van de geldwaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening c.q. pgb, dan wel van een pgb die meer dan zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden; l. het ten gunste van de jeugdige of zijn ouders in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van de verordening Jeugdhulp 2015; m. het nemen van een beslissing over gevallen waarin de verordening Jeugdhulp 2015 niet voorziet; n. Het voeren van overleg met een gecertificeerde instelling bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (artikel 3.4 van de Jeugdwet); o. het indienen van verweerschriften namens en het vertegenwoordigen van burgemeester en wethouders tijdens hoorzittingen van de daartoe ingestelde bezwaarschriftencommissie en in procedures bij de bestuursrechter voor zover nodig in verband met ingediende bezwaar- en beroepschriften in verband met de uitvoering van de bevoegdheden als genoemd in dit artikel, door of namens klanten van de gemeente; Tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt eveneens begrepen het verstrekken van een machtiging aan personen die zijn belast met uitvoering van de Jeugdwet; p. het verstrekken van periodieke rapportages over de door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de Jeugdwet, aan het Rijk en andere overheidsinstanties; q. het bewerken van persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens conform een daartoe af te sluiten bewerkersovereenkomst met jeugdhulpaanbieders; r. het behandelen van en beslissen op klachten van derden over gedragingen van medewerkers die onder verantwoordelijkheid van het college van Helmond belast zijn met de uitvoering van de Jeugdwet; s. het uitoefenen van rechten en plichten, voortvloeiende uit inkoopcontracten met Jeugdhulpaanbieders; Artikel 2 Personeel 1. Ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet wordt de formatieomvang van de afdeling Zorgpoort van de gemeente Helmond per 1 januari 2015 uitgebreid met de in bijlage 2 genoemde aantallen en functies. Bijlage 4 bevat het onderliggende formatieplan voor uitvoering van de Jeugdwet 2. Het personeel benodigd voor de uitvoering van de Jeugdwet, wordt door de gemeente Helmond geworven en bij die gemeente in dienst genomen of wordt door haar ingehuurd bij derden. Ook hier geldt een flexibele schil van ten minste 25%. 3. De formatieomvang van het personeel dat belast is met de uitvoering van de Jeugdwet, is een indicatie. Bijstelling is mogelijk op basis van een door de colleges goed te keuren aanpassing van het onderliggende businessplan. Artikel 3 Verrekening van operationele kosten en kosten overhead. Verrekening van de operationele kosten en kosten overhead vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 10 juncto artikel 11, van de bovenliggende dienstverleningsovereenkomst.
Pagina 12 van 44
C.
Bijzondere bijstand, Minimabeleid en Schuldhulpverlening (BMS).
Artikel 1 Taakomschrijving A. Schuldhulpverlening. a. in dienstneming en aansturing gekwalificeerd personeel; b. het voorbereiden van een, zo mogelijk uniforme, gemeentelijke kadernota Schuldhulpverlening, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, alsmede van eventueel daarop gebaseerde uitvoeringsregels. Vaststelling van de kadernota is voorbehouden aan het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente ; c. het uitvoering geven aan de kadernota Schuldhulpverlening van de gemeente , waaronder het nemen van een concrete beslissing om een inwoner al dan niet tot een voorziening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs toe te laten of om de inwoner tussentijds uit te sluiten van de voorziening door deze te beëindigen of die te wijzigen. d. het treffen van alle voorbereidings- en uitvoeringshandelingen die gepaard gaan met het nemen van een beslissing over toegang tot een voorziening voor schuldhulpverlening: voeren van intake-gesprek (eventueel doorgeleiden van inwoners naar een selectie van lokale instellingen die producten en diensten aanbieden in het kader van de schulddienstverlening. Met deze instellingen worden “harde afspraken” gemaakt hoe en tot op welk niveau instellingen een probleemanalyse mogen uitvoeren met betrekking tot de financiële situatie van een inwoner en welke producten en diensten ingezet worden om problemen te verhelpen; Schuldsanering (vullen van EOS, aanschrijven schuldeisers en inventarisatie, heronderzoek); budgetbeheer en coaching (dossiervorming, opstartgesprek, voortgangsgesprek, eindgesprek); financieel beheer (opstart, maandelijkse beheer, beëindiging, heronderzoek); WSNP-verklaringen (invullen EOS, voorbereiding WSNP-aanvraag); overig (intakecompas, beleidsadviezen, coördinatie, o.a. kwaliteitscontrole); e. het bij de bevoegde rechtbank indienen van een verzoek een afkoelingsperiode af te kondigen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de gemeentelijke schuldhulpverlening; f. het onder bij algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden aan bestuursorganen en aan bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties verstrekken van gegevens voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet, die deze bestuursorganen en instanties behoeven in verband met uitoefening van hun taak en dienstverlening (al dan niet door tussenkomst van tussenkomst van het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. g. het indienen van verweerschriften namens en het vertegenwoordigen van burgemeester en wethouders tijdens hoorzittingen van de daartoe ingestelde bezwaarschriftencommissie en in procedures bij de bestuursrechter voor zover nodig in verband met ingediende bezwaar- en beroepschriften inzake de uitvoering van de bevoegdheden als genoemd in dit artikel, door of namens klanten van de gemeente; Tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt eveneens begrepen het verstrekken van een machtiging aan personen die zijn belast met uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; h. het verstrekken van periodieke rapportages over de door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de Wet schuldhulpverlening, aan het Rijk en andere overheidsinstanties, waaronder het kosteloos verstrekken aan
Pagina 13 van 44
de Minister, de gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft; i. het bewerken van persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens conform een daartoe af te sluiten bewerkersovereenkomst met externe instanties; j. het behandelen van en beslissen op klachten van derden over gedragingen van medewerkers die onder verantwoordelijkheid van het college van Helmond belast zijn met de uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; B. Bijzondere bijstand en minimaregelingen. a. in dienstneming en aansturing gekwalificeerd personeel; b. het desgewenst voorbereiden van beleidsvoorstellen over uniforme toepassing van gemeentelijke bepalingen omtrent het toekennen van bijzondere bijstand en/of inkomensondersteunende voorzieningen voor zogenaamde minima, inclusief de daarbij behorende nadere regels en richtlijnen. Vaststelling van verordeningen en overige regels blijft voorbehouden aan de bevoegde bestuursorganen van de gemeente ; c. het nemen van een beslissing op een aanvraag om bijzondere bijstand of een overige inkomensondersteunende voorziening, inclusief het verrichten van alle feitelijke voorbereidingshandelingen die daaraan vooraf gaan; d. het herzien dan wel intrekken van een beslissing aangaande bijzondere bijstand of een inkomensondersteunende voorziening, alsmede het beëindigen daarvan; e. het verhalen en terugvorderen van onterecht uitgekeerde voorzieningen f. het indienen van verweerschriften namens en het vertegenwoordigen van burgemeester en wethouders tijdens hoorzittingen van de daartoe ingestelde bezwaarschriftencommissie en in procedures bij de bestuursrechter voor zover nodig in verband met ingediende bezwaar- en beroepschriften inzake de uitvoering van de bevoegdheden als genoemd in dit artikel, door of namens klanten van de gemeente; Tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt eveneens begrepen het verstrekken van een machtiging aan personen die zijn belast met uitvoering van reels omtrent bijzondere bijstand en minimaregelingen; g. het verstrekken aan de gemeenten van periodieke rapportages over de door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de bijzondere bijstand en minimaregelingen; h. het bewerken van persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens conform een daartoe af te sluiten bewerkersovereenkomst met externe instanties; i. het behandelen van en beslissen op klachten van derden over gedragingen van medewerkers die onder verantwoordelijkheid van het college van Helmond belast zijn met de uitvoering van de bijzondere bijstand en minimaregelingen. Artikel 2 Personeel 1. Het personeel benodigd voor de uitvoering van de BMS-taken bestaat qua omvang uit de formatie die op 1 januari 2015 in dienst is bij de gemeente Helmond, aangevuld met 4 tot 5 fte, afkomstig van de gemeenten Asten, Laarbeek en Someren. 2. Het personeel van de gemeenten Asten, Laarbeek en Someren blijft gedurende de looptijd van deze overeenkomst in dienst van de eigen gemeente, maar krijgt als vaste standplaats Helmond. 3. De formatieomvang van het personeel dat belast is met de uitvoering van de BMStaken is een indicatie. Of de formatieomvang voldoende is hangt af van de mate van harmonisering van het beleid bijzondere bijstand en minimaregelingen. In zoverre dient een bandbreedte in acht te worden genomen. Een businesscase en begroting, op te stellen door de gemeente Helmond, geeft een definitief beeld van de benodigde formatieomvang.
Pagina 14 van 44
Artikel 3 Verrekening van operationele kosten en kosten overhead. Verrekening van de operationele kosten en kosten overhead vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 10 juncto artikel 11, van de bovenliggende dienstverleningsovereenkomst.
Helmond, Burgemeester en wethouders Helmond,
, Burgemeester en wethouders ,
De burgemeester,
De secretaris,
De burgemeester ,
De secretaris,
………………….. Helmond,
……………………
……………………….. , .
………………..
Pagina 15 van 44
BIJLAGEN: 1A. Overzicht benodigde en beschikbare formatieomvang uitvoering bestaande Wmotaken. 1B. Overzicht benodigde en beschikbare formatieomvang ondersteuning bestaande Wmotaken.
Pagina 16 van 44
Bijlage 2 Business case taken Zorg en Ondersteuning 2015 Inleiding De onderhavige business case bevat de onderbouwing van de formatieomvang en bijbehorende operationele kosten en kosten overhead van de tijdelijke uitvoering van taken op het gebied van zorg en ondersteuning door de gemeente Helmond. Hierbij wordt opgemerkt dat alle taken, baten en lasten in feite worden opgenomen in de begroting van Peel 6.1. Aangezien deze echter nog niet gereed is geven wij hieronder een beeld naar huidig inzicht. Uitgangspunten De berekening van de baten en lasten is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: • In deze memo geven wij op hoofdlijnen inzicht in kosten en opbrengsten. De verrekensystematiek als gevolg van het inbrengen van personeel wordt later uitgewerkt; • De formatie voor de nieuwe taken zoals die in het volgende hoofdstuk is genoemd past binnen de marge zoals opgenomen in de DVO’s; • De totale formatie is gebaseerd op de bestaande taken WMO, nieuwe taken WMO, Jeugd en bestaande taken BMS; • Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met de organiseerprincipes zoals deze gelden voor Peel 6.1; • Bij de werving en selectie voor de nieuwe taken WMO en Jeugd wordt rekening gehouden dat maximaal 75% in vaste dienst wordt geworven. De overige 25% maakt onderdeel uit van de flexibele schil; • Op basis van bestaand beleid wordt gerekend met een opslag op de loonkosten van 60% o Voor de PIOFA taken in het kader van de hosting door Helmond; o Voor de kosten van het management; o Voor de operationele kosten; o Voor de incidentele implementatiekosten. • Tussentijds en na afloop van het jaar 2015 worden de gemeenten geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot formatie – en kostenontwikkeling. Afrekening vindt na afloop van het jaar plaats op basis van daadwerkelijke kosten. Dit geldt zowel voor de formatie – en kostenontwikkeling binnen Zorg en Ondersteuning als voor de hosting. Tijdens de eerste afrekening zullen wij ook de incidentele kosten 2014/2015 meenemen; • De uitvoering van de BMS-werkzaamheden gebeurt formatie-neutraal. Dit betekent dat wij er in eerste instantie van uit gaan dat de beschikbare formatie voor deze werkzaamheden voldoende is en dat de medewerkers die bij de gemeenten deze werkzaamheden nu uitvoeren mee overgaan naar Zorg en Ondersteuning. Op het moment dat het beleid van de verschillende gemeenten niet vergaand geharmoniseerd wordt zal dit tot een opwaarts effect op de formatie leiden. Formatie Bijgevoegd zijn de formatieplannen voor de nieuwe taken WMO en Jeugd. Voor de taken BMS moet nog een formatiecalculatie worden gemaakt. Met inachtneming daarvan is hieronder per decentralisatie een overzicht opgenomen van de noodzakelijke formatie per 1 januari 2015. De toename van het aantal medewerkers bij Zorg en Ondersteuning leidt ook tot een uitbreiding van management. Deze uitbreiding is opgenomen in de hosting.
Pagina 17 van 44
Formatie Jeugd
Functiebenaming Consulent Administratief medewerker Financieel medewerker Kwaliteitsmedewerker Applicatiebeheerder Beleidsadviseur Secretarieel medewerker Financieel consulent Totaal
Fte 2,7 3,3 1,5 1,2 0,5 1,6 0,1 0,5 11,4
Extra formatie nieuwe taken WMO
Functiebenaming Consulent Administratief medewerker Financieel medewerker Kwaliteitsmedewerker Applicatiebeheerder Beleidsadviseur Secretarieel medewerker Financieel consulent Totaal
Fte 9,6 3,8 1,2 1,8 0,9 1,6 0,5 0,5 19,9
Formatie bestaande taken WMO
Functiebenaming Consulent Administratief medewerker Financieel medewerker Kwaliteitsmedewerker Applicatiebeheerder Beleidsmedewerker Secretarieel medewerker Totaal
Fte 25,9 11,2 2,0 4,3 2,0 2,0 1,0 48,4
Pagina 18 van 44
Totale formatie WMO en Jeugd per 1-1-2015
Functiebenaming Consulent Administratief medewerker Financieel medewerker Kwaliteitsmedewerker Applicatiebeheerder Beleidsadviseur Secretarieel medewerker Financieel consulent Totaal
Fte 38,2 18,3 4,7 7,3 3,4 5,2 1,6 1,0 79,7
Overhead en operationele kosten Bij de uitgangspunten is opgenomen dat de piofa taken in het kader van de hosting door Helmond worden uitgevoerd. De hiermee gepaard gaande kosten worden op dit moment geraamd op 60% van de personeelslasten. Onder andere de volgende kostencomponenten zitten hierin begrepen: • Facilitaire zaken; • Automatisering; • Financiën; • Juridische zaken; • Personeelszaken; • Klantencontactcentrum; • Communicatie; • Personele kosten; • Overige operationele kosten; • Incidentele implementatiekosten; • Management. Totale kosten en verdeling per gemeente Met inachtneming van het vorenstaande is hieronder een overzicht opgenomen van de kosten van formatie en hosting inclusief de verdeling per gemeente. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat dit een raming is naar huidig inzicht. Zoals gezegd vindt tussentijdse monitoring plaats en zal na afloop van 2015 een eindafrekening worden gemaakt.
Wmo Wmo Jeugd BMS bestaand nieuw loonkosten 2.812.270 1.185.460 663.587 pm overhead en operationele kosten 1.687.362 711.276 398.152 pm totale kosten uitvoeringsorganisatie 4.499.632 1.896.736 1.061.739 pm
Pagina 19 van 44
TOTAAL 4.661.317 2.796.790 7.458.107
Financiële consequenties per gemeente Hieronder is het overzicht van uitvoeringskosten per gemeente opgenomen. Dit vormt de basis van de in rekening te brengen voorschotten voor de kosten bedoeld in artikel 10 en 11 van de dienstverleningsovereenkomst op het terrein van zorg. Achteraf vindt verrekening plaats op basis van de werkelijk gemaakte kosten.
inwoners kosten uitvoering Jeugd kosten uitvoering Wmo nieuw kosten uitvoering Wmo bestaand* kosten uitvoering BMS berekende voorschotten 2015
Asten Deurne Gemert-B Helmond 16.447 31.666 29.311 89.258 84.289 150.578 133.956 pm 368.823
162.285 289.912 257.910 pm 710.107
150.216 268.352 238.729 pm 657.297
457.438 817.186 726.980 pm 2.001.603
Laarbeek Someren 21.805 18.686 111.748 199.632 177.595 pm 488.975
95.764 171.076 152.192 pm 419.032
Totaal 207.173 1.061.739 1.896.736 1.687.362 pm 4.645.837
* betreft alleen de overhead en operationele kosten Wmo bestaand, de loonkosten lopen niet via de uitvoeringsorganisatie. Eventuele verschillen tussen wel en niet "geleverd" personeel en de daardoor ontstane kosten van vacatures worden per gemeente afzonderlijk afgerekend op basis van realisatie. Zoals beschreven in artikel 3, tweede lid van het uitvoeringsarrangement 1 Wmo bestaand.
Pagina 20 van 44
Bijlage 3. Formatieplan nieuwe taken WMO Inleiding Voor de opzet van de formatieberekening voor de uitvoering van de nieuwe taken WMO, - Begeleiding, Kort Verblijf en Beschermd Wonen-, wordt gebruik gemaakt van de formatiecalculatie zoals deze is ingezet bij de vaststelling van de formatie huidige taken WMO van de unit Zorg en Ondersteuning, Peel 6.1 per 1 juli 2014. Op deze wijze is er uniformiteit is het berekenen en vaststellen van de benodigde formatie en tevens uitgesplitst naar functie. De formatiecalculatie is in maart 2014 door het organisatieadviesbureau Stimulansz beoordeeld. Zij kwamen tot de conclusie dat de methode valide is. Proces Voor de verwerking van de nieuwe verzoeken om Begeleiding, Kort Verblijf en Beschermd Wonen wordt het proces gehanteerd zoals de unit Zorg en Ondersteuning deze thans kent bij de behandeling van vragen en problemen op het terrein van de huidige WMO. Dit proces is uitgebreid beschreven in de notitie “Uitvoeringsorganisatie Peelsamenwerking WMO – Prestatieveld 6” dat in september 2013 is vastgesteld in de gemeenteraden van de 6 Peelgemeenten. In samenspraak met het CIZ is vastgesteld dat de eerste contacten voor ruim meer dan 90% telefonisch ontstaan. Hiermee is een vergelijk te trekken met het ontstaan van het eerste contact van de huidige WMO taken. Het proces zal dan ook in het kort er als volgt uit zien: - Telefonisch contact consulent WMO Vraagverheldering; - Huisbezoek door consulent WMO die werkt in het gebied en eventueel een vervolghuisbezoek; - Opstellen rapport met begeleidingsvoorstel; - Bespreken inhoud van de begeleiding met de klant, en sociaal netwerk en betrokken instanties; - Administratieve verwerking. Vraagverheldering - Uitgegaan wordt van een telefonisch contact met de vertegenwoordiger van de klant. Denk hierbij aan ouders/familie, zorgaanbieder of klantondersteuner; - Vooruitlopend op het telefonisch contact zal door de consulent Vraagverheldering worden bezien welke relevante informatie van de betreffende burger aanwezig is; - Vervolgens wordt telefonisch contact opgenomen met de beller/vertegenwoordiger van de klant; - De informatie wordt vastgelegd in een rapportage en daar waar aan de orde wordt een huisbezoek gepland. De verwachting is dat vrijwel bij alle nieuwe aanvragen en ook herindicaties een huisbezoek zal plaatsvinden. Huisbezoeken - In het eerste huisbezoek wordt besproken wat de situatie inhoud. Welke problemen worden er ervaren, op welke wijze dit eerder werd opgelost, welke mogelijkheden er zijn binnen de eigen omgeving en de algemene voorzieningen. - Vervolgens gaat de consulent beoordelen welke problemen een oplossing behoeven. Daarbij kijkend naar de mogelijkheden in de algemene voorzieningen. Voor de resterende zaken wordt een passende oplossing in het professionele circuit beoordeeld. Waarbij een programma met doelen en resultaten wordt opgesteld. - Van het geheel wordt een terugkoppeling met de klant en diens vertegenwoordiger gedaan. Via een 2e huisbezoek wordt hieraan inhoud gegeven. - Zo nodig wordt nog nader onderzoek uitgevoerd (bijv. medisch onderzoek, consultatie van behandelaar, e.d.) Pagina 21 van 44
-
In multi probleemsituaties of bij complexe problematiek kan nog een overleg worden georganiseerd. In het begeleidingsvoorstel worden doelen en te verwachten resultaten geformuleerd. Middels een heronderzoek / herhalingscontact wordt gemonitord of de begeleiding goed loopt, de doelen worden gerealiseerd en of bijstelling van de ingezette begeleiding noodzakelijk is.
Berekening tijdinvestering • Consulenten Vraagverheldering, inclusief verwerking Huisbezoeken (2x onderzoek + terugleggen oplossing) Rapporteren + onderzoek Contact algemene voorzieningen Contact zorgaanbieder Herhalingscontact (huisbezoek, rapport, evt. bijstellen) Totaal •
Proces ondersteuners Verwerken nieuw contact Verzorgen correspondentie (naar klant en archiveren) Verwerken in systeem (GWS) Totaal
1,25 uren 4,00 4,00 1,00 1,00 3,00 14,25
1,00 1,00 1,00 3,00
Mutaties als gevolg van wijziging woonsituatie, overlijden en dergelijke zijn inbegrepen bij het herhalingscontact. Aantallen Voor de beoordeling van de totale formatie wordt uitgegaan van de volgende gegevens: 2015: Op basis van de informatie van het CAK zijn er voor 2015 908 herindicaties begeleiding en 200 herindicaties Beschermd Wonen, uit te voeren. Daarnaast worden nieuwe meldingen/aanvragen verwacht tot een totaal van 434. - Herindicaties 2015: 1.108 - Nieuwe indicaties 2015: 434 - Totaal 1.542 2016 -2018 In de jaren 2016 tot en met 2018 worden de overige herindicaties uitgevoerd , in totaal 1.981. Voorgesteld wordt deze herindicaties gelijkelijk over de 3 jaren te verdelen. Per jaar gaat het dan om 660 herindicaties en 150 herindicaties Beschermd Wonen. Evenals voor 2015 wordt uitgegaan van 434 nieuwe meldingen/aanvragen. Dit betekent dat er voor de komende 3 jaren jaarlijks het volgende beeld ontstaat: - Herindicaties 810 - Nieuwe aanvragen 434 - Totaal 1.244 2019 en volgende jaren In de jaren 2015 en 2016 zal ervaring worden opgedaan met de nieuwe functies. Ervaring over de wijze van inhoud geven aan werkwijze, ervaring met de doelgroep, ervaring met de samenwerking met de zorgaanbieders en ervaring met de inzet van algemene voorzieningen, de welzijnsorganisaties en de mogelijkheden van inzet van het sociaal netwerk. Op basis van deze ervaringen zal een heronderzoeksplan worden opgesteld. Dit plan zal inhoud geven aan het aantal herindicaties dat jaarlijks zal worden uitgevoerd. Extra inzet 2015 ten opzichte van volgende jaren In 2015 zijn er meer herindicaties uit te voeren dan de jaren daarna. Pagina 22 van 44
Op basis van de vorenstaande weergave van de werkzaamheden zijn er in 2015 250 indicaties extra uit te voeren. Als basis wordt dan gekozen voor de uitvoering van de jaren 2016 en volgende. Berekening extra capaciteit consulent en administratie Zie de bijgaande excel berekening. 2015 op basis van 1.542 indicaties Consulent, niveau 9 Administratief medewerker, niveau 6 Totaal
11,8 4,0 15,8
Bij de keuze van de jaren 2016 (1.244 indicaties) en volgende als basis ziet de berekening er als volgt uit: Consulent, niveau 9 9,6 Administratief medewerker, 3,3 niveau 6 Totaal 12,9 Ondersteunende taken binnen Zorg en Ondersteuning De nieuwe taken en de daarmee gepaard gaande extra werkzaamheden zijn van invloed op ondersteunende taken binnen Zorg en Ondersteuning. Het gaat hierbij om: - Kwaliteit incl. bezwaar en beroep; - Financiën; - Beleid/inkoop; - Applicatiebeheer; - Secretariaat. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende niveaus van beleid: 1. Lokaal: alles met betrekking tot de nulde lijn, de aansluiting met de uitvoeringsorganisatie en nieuwe beleidsvraagstukken; 2. Peel 6.1: kwaliteit: de operationalisering van beleid in het kader van de nieuwe taken. 3. Peel 6.1: coördinatie, voorbereiding en afstemming (lokaal, peel en landelijk) beleidsontwikkeling op nieuwe vraagstukken. Binnen de uitvoeringsorganisatie zullen de onderdelen 2 en 3 een plek krijgen. kwaliteit De operationalisering (onderdeel van ad. 2) van beleid wordt uitgevoerd door de juridisch kwaliteitsmedewerker en betreffen de volgende werkzaamheden: • Kwaliteitscontrole; • Maken instructies, formats, richtlijnen etc.; • Actualiseren werkprocessen; • Voorlichting; • Ondersteuning inkoop (juridische kwaliteit); • Documentbeheer; • Toetsing rechtmatigheid; • Behandeling bezwaar- en beroepszaken • Overige ‘kwaliteitswerkzaamheden’. De omvang van de geraamde extra capaciteit voor deze werkzaamheden worden geraamd op 1,6 fte structureel.
Pagina 23 van 44
Beleid Naast de kwaliteitswerkzaamheden zijn er ook taken uit te voeren die geduid kunnen worden als beleidswerkzaamheden. Deze werkzaamheden (genoemd onder ad. 3 hiervoor) betreffen: • Coördinatie, voorbereiding en afstemming (lokaal, peel en landelijk), tevens voorzitter Peel beleidsteam (Afstemmingsoverleg Wmo Peelregio) , ook nieuwe landelijke ontwikkelingen • verantwoordelijk voor verbinding 3D; • Secretaris Peelportefeuillehouderoverleg Wmo, ter voorbereiding van de bestuurlijke afstemming en besluitvorming op Wmo-aangelegenheden • Informatieverzameling, kennisdeling en relatiebeheer op regionaal en landelijk niveau (o.a. landelijk Wmo-projectleidersoverleg, Peelregionale vertegenwoordiging Kennisnetwerk Wmo); • Opzet van systematiek managementinformatie; • Inhoudelijk aanspreekpunt voor gemeenten en extern; • Bijdragen aan uitwerking van onderdelen van de Ontwikkelagenda (zie inkoop): i.s.m. de voorzitter inkooptafel het trekken van diverse werkgroepen en uitwerken van voorstellen. • Doorontwikkeling cliëntproces • Opstellen, wijzigen uitvoeringsbeleid, verordeningen en nadere regels. Genoemde werkzaamheden voor de beleidsadviseur worden geraamd op 1 fte. Bij deze functie is ook opgenomen het onderdeel ‘voorzitter Afstemmingsoverlegbeleidsteam WMO Peelregio’. Daarnaast is deze medewerker belast met de coördinatie en afstemming van de beleidsontwikkeling op het terrein van de Wmo, daar waar dit ontwikkelingen betreft die de gezamenlijke uitvoering raken of voor de Peelregio van belang is. Het afstemmingsoverleg WMO is medio 2014 opgestart en bestaat uit lokale beleidsmedewerkers Wmo van de Peelgemeenten. Zij blijven werkzaam voor hun eigen gemeente. Om de relatie met de gemeenten goed te borgen wordt geadviseerd om dit afstemmingsoverleg WMO in zijn huidige vorm te handhaven en een grotere functie te geven. Per 1-1-2015 wordt immers het Projectteam Beleidsvernieuwing Wmo opgeheven, die zich met name bezig hield met de voorbereiding van de decentralisatie. Een deel van de medewerkers hiervan is inmiddels al voor de Uitvoeringsorganisatie Peel 6.1. werkzaam. Om de beleidsontwikkeling toch verder gestalte te geven, alsmede de doorontwikkeling van de opdrachten van de Ontwikkelagenda, is er behoefte aan voortzetting en intensivering van het Afstemmingsoverleg Wmo Peelregio, zodat betrokkenheid van alle gemeenten bij de verdere doorontwikkeling goed geborgd is. Het proces dat we zijn ingeslagen is een proces dat volop in ontwikkeling is en de komende 1 à 2 jaar de nodige bijstelling zal behoeven. Dat is geen taak voor de Uitvoeringsorganisatie alleen, gemeenten moeten daarin niet op afstand komen te staan. Door deze constructie te kiezen wordt zowel de samenhang tussen uitvoering en beleid als tussen lokaal en peelregionaal positief beïnvloed. Op basis daarvan wordt minimaal 8 uur per medewerker geraamd. Via een tussentijdse evaluatie na 6 maanden kan bezien worden of geraamd aantal uren toereikend is dan wel het gehele jaar 2015 noodzakelijk is. Geadviseerd wordt om de hiervoor genoemde constructie voor de jaren 2015 en 2016 te hanteren en tussentijds regelmatig te evalueren en mogelijk bij te stellen. Tijdens de evaluatie kan vervolgens ook bezien worden in welke mate doorontwikkeling naar een 3d beleidsteam tot de mogelijkheden behoort. Dit benadrukt nog meer de samenhang binnen het sociale domein.
Pagina 24 van 44
Inkoop In 2014 worden de inkoopwerkzaamheden uitgevoerd via het model van ‘bestuurlijk aanbesteden’. Kern hiervan is dat samen met de partijen die deelnemen aan de fysieke overlegtafel overleg is om te komen tot dienstverleningsovereenkomsten met betrekking tot de WMO taken. Deze werkwijze blijft ook de komende periode gehandhaafd. Op dit moment zijn er afzonderlijke inkooptrajecten voor WMO en Jeugd. Geadviseerd wordt om in verband met de specifieke problematiek en verschil in voortgang dit vooralsnog zo te houden doch wel verbinding en afstemming te zoeken. Door zowel de inkoop van Jeugd als WMO onder te brengen bij de uitvoeringsorganisatie is de verbinding en afstemming gegarandeerd. Bij de raming is uitgegaan van de ervaringen zoals die zijn opgedaan in het aanloopjaar 2014. Bij het onderdeel wordt geadviseerd om structureel uit te gaan van: Functie Eindverantwoordelijke (beleidsadviseur) Administratieve ondersteuning Juridische ondersteuning(kwaliteitsmedewerker)2 Financiële ondersteuning2 Inkoopexpertise Bizob
fte 0,6 0,5 0,3 0,3 Inkoop
Ondersteuning voor de eindverantwoordelijke inkoop WMO kan indien noodzakelijk tijdelijk plaatsvinden door iemand uit het beleidsteam hiervoor aan te wijzen (dit is overeenkomstig de huidige situatie). Degene die binnen de uitvoeringsorganisatie belast is met coördinatie en afstemming kan als sparringpartner voor de eindverantwoordelijke Inkoop gezien worden. De structurele beleidscapaciteit van 0,6 fte zal voor 2015 niet voldoende zijn. Voor 2015 is 0,4 fte extra geraamd. Zie hiervoor onder formatiecalculatie. Van belang is dat er nog de nodige inzet op dit onderdeel zal moeten plaatsvinden, omdat vanwege de vele onzekerheden er voor gekozen is om tarieven alleen voor 2015 vast te stellen en dan –op basis van de nieuwe informatie over de Wmo-middelen- weer tot tarief bespreking voor 2016 te komen. Voor Beschermd wonen geldt dat er landelijk dermate veel onzekerheid over deze functie is dat 2015 opnieuw moet worden bekeken wat de consequenties van de landelijke ontwikkelingen zullen zijn voor de uitvoering en inkoop. Daarnaast is in de deelovereenkomsten een Ontwikkelagenda opgenomen. Deze ontwikkelpunten geven de onderdelen aan die nadere uitwerking behoeven in 2015 en 2016, op basis van ervaringen die we in de komende periode gaan opdoen. Dit vraagt een actieve en meer intensieve inzet op ‘inkoop’ dan in het verleden het geval was. ICT Voor de uitvoering WMO wordt gebruik gemaakt van de module WMO van de Centric applicatie GWS4all. Voor de nieuwe taken moet de inrichting van deze module worden aangepast en uitgebreid. Voor het applicatie- en gegevensbeheer is extra capaciteit noodzakelijk. Naast de dagelijkse beheerwerkzaamheden waaronder uitgifte van autorisaties, helpdesk functie, (oplossen van storingen en knelpunten), implementeren nieuwe releases en versies en de koppeling met Verseon, zijn belangrijke aandachtspunten het berichtenverkeer met de SVB, het CAK en de zorgaanbieders, bulkfacturering en het genereren van gegevens zowel voor externe partijen als ten behoeve van managementen bestuursinformatie.
2
Uren zijn al geraamd bij ‘juridische kwaliteitsmedewerker’. 2 Uren zijn al geraamd bij ‘financieel consulent’ Pagina 25 van 44
Financiën Met de uitbreiding van de taken zal de financiële administratie extra aandacht vragen. Het aantal zorgaanbieders wordt fors groter. Er is extra capaciteit nodig voor controle van facturen van zorgaanbieders, afrekenen van Pgb’s met de SVB en correcte afrekening met de Peelgemeenten. Formatiecalculatie Hieronder samenvattend op basis van het voorgaande de benodigde structurele extra formatie WMO. Zoals in de inleiding is aangegeven is bij de formatieberekening gebruik gemaakt van de formatiecalculatie zoals deze is ingezet bij de vaststelling van de formatie huidige taken WMO per 1 juli 2014. Stimulansz heeft de wijze van calculeren destijds valide bevonden. Bij de nieuwe taken WMO is ook nog veel onduidelijk en onzeker. De berekening moet dan ook gezien worden als een eerste raming. Structurele formatie Extra formatie WMO Begeleiding 2015 e.v
functiebenaming Consulent, niveau 9 Administratief medewerker, niveau 6 Kwaliteitsmedewerker, niveau 10 beleidsadviseur, niveau 11 Applicatiebeheerder, niveau 9 Secretarieel, niveau 6/7 Financieel medewerker, niveau 7 Financieel consulent, niveau 9 Totaal
Fte 8,5 3,5 1,6 1,5 0,8 0,5 1,1 0,5 18,0
Extra formatie WMO Beschermd Wonen 2015 e.v
Functiebenaming Consulent, niveau 9 Administratief medewerker, niveau 6 Kwaliteitsmedewerker, niveau 10 Beleidsadviseur, niveau 11 Applicatiebeheerder, niveau 9 Secretarieel, niveau 6/7 Financieel medewerker, niveau 7 Totaal
Fte 1,1 0,3 0,2 0,1 0,1 0,0 0,1 1,9
Pagina 26 van 44
Structureel extra formatie totaal t.b.v. nieuwe taken WMO 2015 e.v.
Functiebenaming Consulent, niveau 9 Administratief medewerker, niveau 6 Kwaliteitsmedewerker, niveau 10 beleidsadviseur, niveau 11 Applicatiebeheerder, niveau 9 Secretarieel, niveau 6/7 Financieel medewerker, niveau 7 Financieel consulent, niveau 9 Totaal
Fte 9,6 3,8 1,8 1,6 0,9 0,5 1,2 0,5 19,9
De formatie voor de huidige taken per 1 juli 2014 bedraagt 48,4 fte exclusief management. Hieronder de totale geraamde formatie WMO per 1 januari 2015. Totale Formatie WMO
2015 e.v.
Functiebenaming Consulent, niveau 9 Administratief medewerker, niveau 6 Kwaliteitsmedewerker, niveau 10 beleidsadviseur, niveau 11 Applicatiebeheerder, niveau 9 Secretarieel, niveau 6/7 Financieel medewerker, niveau 7 Financieel consulent, niveau 9 Totaal
Fte 35,5 15,0 6,1 3,6 2,9 1,5 3,2 0,5 68,3
Incidentele formatie 2015 Gelet op het grote aantal herindicaties in 2015 kan het zijn dat incidenteel extra formatie nodig is in 2015. Voor de nieuwe taken wordt voorgesteld een bandbreedte te hanteren tussen de 18-22 fte (exclusief management). In dit kader is ook van belang dat er voor de WMO een ontwikkelagenda ligt die naar verwachting in 2015 extra capaciteit vergt. Deze ontwikkelagenda komt voort uit de contracten die aan de fysieke overlegtafels tot stand zijn gekomen (zie inkoop). Het proces dat we zijn ingeslagen is een proces dat volop in ontwikkeling is en de komende 1 à 2 jaar de nodige bijstelling zal behoeven. Daarnaast zijn er nog veel zaken die nog goed ingeregeld moeten worden en die in 2014 niet kunnen worden afgerond. Zie hiervoor ook hieronder waar de onderwerpen staan opgesomd waar we in 2015 mee aan de slag moeten. Dit betekent dat met name voor inkoop in 2015 naast de structureel geraamde capaciteit extra capaciteit beschikbaar moet worden gesteld. Hierbij wordt gedacht aan 0,4 fte.
Pagina 27 van 44
Onderwerpen o.a. voor de ontwikkelagenda 2015 1) Prijsstelling en bekostiging - Categorie-indeling - Resultaatsfinanciering 2) Kwaliteit incl. veiligheid 3) Toezicht en handhaving: - Preventief - Bij calamiteiten - fraudebestrijding 4) Informatievoorziening en automatisering: - Monitoring en verantwoording - Gegevensuitwisseling (iWmo) - 3D regiesysteem - Cliëntervaringsonderzoek / benchmark 5) Toegang : - doorontwikkeling en bijstelling - 3D 6) Vervoer 7) Social Return / SROI 8) Communicatie - incl. doorontwikkeling Guido - communicatie richting cliënten 9) Samenhang binnen het sociaal domein / andere wetgeving: - Relatie 18+ en 18- 3D beleid en 3D toegang – in 2015 met name ontwikkelen 10) Cliëntparticipatie 3D / i.r.t. Peel: -o.a. afstemming Wmo-raden Peel 11) Cliëntondersteuning 3D 12) Inkoop: -van subsidie naar inkoop (o.a. opvang) -proces(begeleiding) bestuurlijke overlegtafels 13) HHT: ontwikkeling en monitoring 14) Inloopfunctie GGZ
15) Beschermd wonen: - Instroom WLZ - Ombouw naar ambulant 16) Huiselijk geweld
Pagina 28 van 44
Bijlage 4 Formatieplan uitvoeringsorganisatie Jeugd Samenvatting Met ingang van 1 januari 2015 voert de uitvoeringsorganisatie Zorg en Ondersteuning de werkzaamheden uit voor de 6 Peelgemeenten. Hosting gebeurt door de gemeente Helmond. Om de werkzaamheden uit te kunnen voeren is formatie nodig. Om deze te bepalen is inzicht in de processen, omvang van de inhoud en inzicht in de ondersteunende systemen noodzakelijk. Dit noodzakelijke inzicht is op dit moment nog niet volledig beschikbaar. De formatieberekening is daarom ook mede gebaseerd op een toelichting zoals die gemaakt is door het landelijke Ondersteunings Team Decentralisaties. De richtlijnen die door dat team gegeven worden zijn gebaseerd op een pilot in Haarlem. Het Ondersteunings Team geeft ook nadrukkelijk aan dat het gaat om een inschatting en dat naar verwachting in 2015 extra capaciteit nodig is om alles goed in te regelen. Met inachtneming van deze context is in dit document een inschatting gemaakt van de noodzakelijke formatie. In deze samenvatting worden de conclusies opgenomen waarmee in één oogopslag duidelijk is met hoeveel formatie gestart dient te worden. Een toelichting hierop is in de volgende hoofdstukken opgenomen. In de bijlagen zijn gespecificeerde berekeningen opgenomen die de basis van de formatieberekening zijn. Het is van belang dat de werkzaamheden en de formatieve inzet in 2015 heel nadrukkelijk gemonitord worden. Alleen op deze wijze kan adequaat gehandeld worden op noodzakelijke bijstellingen. Aangezien er in veel gevallen uit is gegaan van aannames is het verder van belang om het eerste jaar niet alle mensen in vaste dienst aan te nemen. Zorg voor een flexibele schil en zoek nadrukkelijk de verbinding met de werkzaamheden van de WMO. Hierdoor ontstaan efficiencyvoordelen en flexibiliteit. Het vorenstaande past ook in het beeld dat het Ondersteuningsteam schetst. In grote lijnen ziet het proces voor de aanvraag voor zorg Jeugd er als volgt uit. Een aanvraag voor zorg kan via diverse kanalen gedaan worden. Genoemd kunnen worden de opvoedondersteuners, jeugd – en gezinswerkers, medici, justitiële keten maar ook rechtstreeks bij de uitvoeringsorganisatie. Het directe contact met de klant vindt in de meeste gevallen dan ook plaats buiten de uitvoeringsorganisatie. Daar vindt de vraagverheldering plaats. De uitvoeringsorganisatie komt vooral in beeld voor het maken van de beschikkingen (al dan niet met een advies van de expertpool), het doen van betalingen, het verwerken van berichten, verstrekken van informatie en de inkoop. Het is dus vooral een backoffice organisatie. Dit wordt ook zichtbaar in de functies zoals die in dit formatieplan zijn opgenomen. Daar waar de uitvoeringsorganisatie zelf een vraag voor jeugd ontvangt vindt uiteraard het klantcontact en de vraagverheldering plaats. In de tabel hieronder is de formatie per taak voor het onderdeel jeugd vanaf 2015 structureel opgenomen. In de volgende hoofdstukken wordt een meer gedetailleerde toelichting gegeven.
Functiebenaming Consulent Administratief medewerker Financieel medewerker Kwaliteitsmedewerker Applicatiebeheerder Beleidsadviseur Secretarieel medewerker Financieel consulent Totaal
Fte 2,7 3,3 1,5 1,2 0,5 1,6 0,1 0,5 11,4 Pagina 29 van 44
De functies worden gepositioneerd bij Zorg en Ondersteuning. Dit formatieplan wordt gelijktijdig aangeboden met de formatiecalculaties van de nieuwe taken WMO en BMS. Bij de werving en selectie zal nadrukkelijk bezien worden waar verbindingen gelegd kunnen worden om de organisatie zo optimaal mogelijk in te richten. De nieuwe taken en de daarmee gepaard gaande extra werkzaamheden zullen voor de hostingsactiviteiten ook van invloed zijn. Het betreft dan de volgende activiteiten: DIV, KCC, interne controle, grootboek Financiën, personeelszaken, juridische control, facilitair en automatisering. De effecten hiervan zijn niet meegenomen in deze nota maar zullen uiteindelijk wel meegenomen worden in de beschrijving van de business case Jeugd. Voor wat betreft de noodzakelijke extra incidentele inzet voor het jaar 2015 dient vooralsnog uitgegaan te worden van onderstaande formatie. Functiebenaming
Uren per week
Applicatiebeheer tot 01.07.2015 Consulent – 3 maanden Administratieve ondersteuning tot 01.04.2015 Implementatiemanager - Voor afronding en borging implementatiewerkzaamheden. Duur 3 tot 6 maanden.
18 72 36 24
Inleiding Met ingang van 1 januari 2015 voert Zorg en Ondersteuning de werkzaamheden uit voor de 6 Peelgemeenten. Hosting gebeurt door de gemeente Helmond. In dit formatieplan is aangegeven hoeveel formatie nodig is om de noodzakelijke werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De effecten op de omvang van de hosting is hierbij vooralsnog niet betrokken. Dit zal separaat inzichtelijk worden gemaakt en onderdeel uitmaken van de nog te beschrijven business case Jeugd. Nadrukkelijk wordt hierbij opgemerkt dat dit een eerste raming is. Veel is op het moment van schrijven nog onduidelijk. Gegevens zijn niet volledig, ondersteunende systemen zijn nog niet beschikbaar, regionale afstemming over hoe werkzaamheden uitgevoerd moeten worden is nog niet afgerond en de werkzaamheden zijn nieuw. Dat leidt ertoe dat op basis van een inschatting en met inachtneming van de ervaringen zoals die bij de uitvoeringsorganisatie vanaf juli 2014 zijn opgedaan een inschatting is gemaakt. Deze inschatting zal de komende maanden gemonitord moeten worden om te bezien of de inschatting juist is en/of bijstelling noodzakelijk is. De raming is verder gebaseerd op een rekenmodel zoals dat opgesteld is door het Ondersteunings Team Decentralisaties. Op basis van een pilot bij de gemeente Haarlem zijn ervaringscijfers beschikbaar gekomen. Aangezien niet iedere gemeente of regio dezelfde werkwijze hanteert voor Jeugd dient de interpretatie van de cijfers zorgvuldig beoordeeld te worden. De formatie zoals die hierna genoemd is gaat over de structurele capaciteit. De noodzakelijke incidentele capaciteit komt separaat aan de orde. Formatie De beschrijvingen van de cliëntprocessen is afgerond en de bedrijfsvoeringprocessen worden de komende weken beschreven. Dit is vervolgens weer de basis voor de inrichting van de systemen maar kan ook aanleiding zijn om gemaakte keuzes met betrekking tot de formatie te herzien. Hieronder wordt nader ingegaan op de diverse werkzaamheden binnen de uitvoeringsorganisatie voor het onderdeel jeugd.
Pagina 30 van 44
Proces Een aanvraag voor zorg kan via diverse kanalen gedaan worden. Genoemd kunnen worden de opvoedondersteuners, jeugd – en gezinswerkers, medici, justitiële keten maar ook rechtstreeks bij de uitvoeringsorganisatie. Het directe contact met de klant vindt in de meeste gevallen dan ook plaats buiten de uitvoeringsorganisatie. Daar vindt de vraagverheldering plaats. De uitvoeringsorganisatie komt vooral in beeld voor het maken van de beschikkingen (al dan niet met een advies van de expertpool), het doen van betalingen, het verwerken van berichten, verstrekken van informatie en de inkoop. Het is dus vooral een backoffice organisatie. Dit wordt ook zichtbaar in de functies zoals die in dit formatieplan zijn opgenomen. Daar waar de uitvoeringsorganisatie zelf een vraag voor jeugd ontvangt vindt uiteraard het klantcontact en de vraagverheldering plaats. Met inachtneming hiervan wordt hieronder ingegaan op de verschillende functies zoals die in de uitvoeringsorganisatie voor het onderdeel jeugd noodzakelijk zijn. Frontoffice Hieronder wordt ingegaan op de frontoffice werkzaamheden waarbij het uitgangspunt is dat de telefoontjes in eerste aanleg binnenkomen bij het CJG (0800) nummer. Daar wordt op basis van q&a. een eerste afhandeling van vragen gedaan. Indien CJG er niet uit komt vindt doorverwijzing plaats naar de consulent binnen de uitvoeringsorganisatie tenzij duidelijk is naar welke opvoedondersteuner of jeugd –en gezinswerker doorverwezen dient te worden. Hieronder wordt nader op de capaciteit van de consulenten ingegaan. De capaciteit raming voor KCC wordt meegenomen bij het onderdeel Hosting. De frontoffice werkzaamheden bestaan uit de dienstverlening als gevolg van het eerste klantcontact. Dit is het eerste klantcontact via telefoon, mail en post. Voor de afvang van de telefoontjes wordt uitgegaan van 1,4 fte. Deze raming is gebaseerd op de cijfers die in dit verband van CJG, bureau Jeugdzorg en CIZ zijn ontvangen. Daarnaast is voor het afhandelen van verzoeken per mail/post en als achtervang voor de telefonische dienstverlening 0,5 fte nodig. Ter onderbouwing van deze cijfers is in bijlage 1 een specificatie opgenomen. Voor wat betreft de positionering van de vraagafhandeling is in het cliëntproces ervoor gekozen dat de frontoffice niet alleen dient als doorgeefluik. Wanneer iemand belt, mailt of schrijft met een vraag rondom opvoeden en opgroeien dan moet de medewerker van de front-office in staat zijn: • Informatie en advies te geven; • Op basis van eerste vraagverheldering kunnen beoordelen welke vervolgstap nodig is en daartoe processtappen kunnen ondernemen; • Risico’s in kunnen schatten/mate van spoed kunnen inschatten; • Verheldering kunnen geven over de voortgang van het proces rondom een verzoek individuele voorziening. Bij de formatieberekening wordt ervan uitgegaan dat er tijdens kantoortijden minimaal 1 gekwalificeerde medewerker telefoondienst heeft. Er zullen echter ook vragen te beantwoorden zijn waarvoor specifieke kennis niet benodigd is. Met goede belscripts, FAQ en inzicht in processen/toegang tot systemen kan een gedeelte van de vragen door een telefoniste van het CJG nummer (0800) afgehandeld worden. Door het werken met het ‘medewerkersportaal’ van het KCC worden alle inkomende gesprekken geregistreerd in dit portaal en is de voortgang van de vraag te registreren en te volgen en wordt er historie met de beller opgebouwd. Met inachtneming van het bovenstaande wordt de route: • Mensen bellen het 0800 nummer. Hier vindt in eerste aanleg beantwoording van vragen plaats. • Indien de telefoniste van het 0800-nummer er niet uit komt vindt doorverwijzing plaats naar de consulent binnen de uitvoeringsorganisatie; • Consulent doet de vraagverheldering en verbindt indien mogelijk door naar een opvoedondersteuner; • Indien consulent (en) bezet zijn dan wordt een terugbelnotitie gemaakt ; • Consulent neemt vervolgens contact op met de beller.
Pagina 31 van 44
Op basis van het vorenstaand is 1,4 fte consulent noodzakelijk. Naast deze inschatting van telefoontjes is er ook nog 0,4 fte formatie nodig voor het afhandeling van mailtjes, brieven. Geadviseerd wordt om de personen die hiervoor geworven te worden ‘breder’ inzetbaar te maken zodat ook andere werkzaamheden kunnen worden verricht op het moment dat dat mogelijk is. In bijlage 1 is de specificatie van deze berekening opgenomen. Verwerken aanvragen Op basis van de zgn. ‘mandatentabel’ worden voor het jaar 2015 naar verwachting in totaliteit ruim 7.000 aanvragen voor jeugdzorg verwacht (geëxtrapoleerd op basis van de gegevens 2012). Met inachtneming van het beleidsplan moet voor ongeveer 7.000 van deze aanvragen een beschikking worden afgegeven. Ruim 900 aanvragen worden voor advies voorgelegd aan de expertpool terwijl bijna 800 aanvragen door de consulent jeugd direct worden afgehandeld. Een gedeelte van de aanvragen wordt voor advies doorgeleid naar de expertpool. Na ontvangst van het advies zal een consulent een globale toetsing uitvoeren (o.a. op consistentie). Daarnaast zal de consulent zelf een aantal aanvragen afhandelen (inclusief het gesprek met de cliënt). In totaliteit is hiervoor 1,3 fte tbv consulent noodzakelijk. Voor het administratief maken van de beschikkingen is 2,2 fte nodig. Bij de administratieve afhandeling is naast het maken van de beschikkingen ook begrepen: • Doorsturen en terugontvangt adviezen expertpool; • Opdrachtformulering aanbieders; • Afhandelen pgb met SVB; • Doorgeven eigen bijdragen aan CAK; • Administratieve zaken rondom bezwaar en beroep ; • Administratieve verwerking bezwaar en beroep. Daarnaast is voor het onderdeel ‘bezwaar en beroep’ 0,2 fte voor een kwaliteitsmedewerker opgenomen. Concluderend voor wat betreft het verwerken van de aanvragen tot beschikkingen wordt (afgerond) geadviseerd : • Administratief 2,2 fte • Inhoud (consulent) 1,3 fte • Bezwaar en beroep 0,2 fte Ter onderbouwing van het vorenstaande is hieronder een toelichting opgenomen. Voor het jaar 2015 is zoals gezegd uitgegaan van 7.222 aanvragen. Deze zijn vervolgens verdeeld naar de verschillende zorgvormen. Op deze wijze is vervolgens bepaald hoeveel beschikkingen per onderdeel gemaakt moeten worden waarbij rekening is gehouden met hetgeen hierover in het beleidsplan is opgenomen. In bijlage 2 is de nadere detaillering voor wat betreft de raming van het aantal beschikkingen opgenomen. Voor 2015 is dit 6.963. Van de ruim 7.000 aanvragen wordt een gedeelte voorgelegd aan de expertpool en de rest wordt afgedaan door de consulent jeugd die werkzaam is binnen de uitvoeringsorganisatie. Op basis van het hiervoor genoemde overzicht van aanvragen is er een aanname gemaakt. In bijlage 3 is een gespecifieerd overzicht opgenomen. Als toelichting hierop: • Voor wat betreft de pgb’s (1.072) gaan er 500 naar de expertpool; • Voor de 2e lijnszorg ambulant ggz kan er tot 1.000 euro afhandeling plaatsvinden door opvoedondersteuner en jeugd-gezinswerker. Daarboven mede-advies van de expertpool mogelijk. Van de 3.910 aanvragen wordt er van uit gegaan dat het grootste gedeelte door de huisarts wordt verwezen en dat er slechts 100 voor advies naar de expertpool gaan; • Voor de 2e lijnszorg ambulant so/lvg geldt dat tot 55 per uur afhandeling door opvoedondersteuner en jeugd-gezinswerker worden afgehandeld. Daarboven mede-advies van de expertpool mogelijk. Van de 285 aanvragen wordt aangenomen dat er 150 boven de grens van 55 per uur zitten en waarvan er vervolgens 75 naar de expertpool gaan;
Pagina 32 van 44
•
Voor het overige is in de bijlage aangegeven hoe de verdeling expertpool – uitvoeringsorganisatie is.
Meer gedetailleerde informatie is te vinden in bijlage 3. Uiteraard is bij de raming van de tijdbesteding rekening gehouden met de cijfers van het Ondersteunings Team Decentralisaties. Financiële administratie Op het moment van schrijven van dit formatieplan is besluitvorming over de inrichting van de (sub)regionale facturering nog niet afgerond. Op basis van het voorstel dat nu voorligt ziet het proces er als volgt uit. Er wordt maandelijks een verzamelfactuur ontvangen van de zorgaanbieder waarin opgenomen is de te verwachten zorg (n.a.v. beschikkingen). Onderdeel van de verzamelfactuur is de afrekening van de afgesloten trajecten. Met de verzamelfactuur wordt een zgn. csv-bestand geleverd waardoor koppeling op cliëntniveau mogelijk is. De prestatieverklaring (bericht van de cliënt dat de gefactureerde zorg is geleverd) wordt door de zorgaanbieder geregeld. Voor de taken jeugdbescherming en jeugdreclassering is met bureau Jeugdzorg afgesproken dat de gemeenten eenmaal per kwartaal het te betalen voorschot overmaken. Met inachtneming hiervan en op basis van de gegevens van het Ondersteunings Team Decentralisaties is een inschatting gemaakt van de tijd die de uitvoeringsorganisatie kwijt is aan het controleren van facturen, doen van voorschotbetalingen en de feitelijke betalingen. Voor deze werkzaamheden wordt 1,3 fte geraamd. In bijlage 4 is een gespecificeerd overzicht opgenomen. Algemene ondersteuning De algemene ondersteuning bevat de taken op het gebied van: • Secretarieel: agendabeheer, verzorgen vergaderingen, ondersteuning management. Hiervoor wordt 0,1 fte geraamd; • Inkoop: administratieve ondersteuning voor de inkoop. Hiervoor wordt 0,2 fte geraamd; • Berichtenverkeer: administratieve ondersteuning voor applicatiebeheer. Dit betreft het berichtenverkeer (tussen haakjes de raming van het aantal meldingen voor zover een inschatting is te maken) met CAK (500), AMHK (200), CORV en IJW. Hiervoor wordt 0,2 fte geraamd. In totaliteit wordt voor het onderdeel algemene ondersteuning 0,5 fte geraamd. Beleid Binnen de uitvoeringsorganisatie worden een aantal werkzaamheden uitgevoerd die voorheen werden aangeduid als ‘beleid’. Voor deze werkzaamheden wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende niveaus van beleid: 1. Lokaal: alles met betrekking tot de nulde lijn, de aansluiting met de uitvoeringsorganisatie en nieuwe beleidsvraagstukken; 2. Peel 6.1: kwaliteit: de operationalisering van beleid in het kader van de nieuwe taken; 3. Peel 6.1: coördinatie en afstemming (lokaal, peel en landelijk) beleidsontwikkeling op nieuwe vraagstukken. Binnen de uitvoeringsorganisatie zullen de onderdelen 2 en 3 een plek krijgen. De operationalisering (onderdeel van ad. 2) van beleid wordt uitgevoerd door de juridisch kwaliteitsmedewerker en betreffen de werkzaamheden in relatie tot: • Kwaliteitscontrole; • Maken instructies, formats, richtlijnen etc.; • Actualiseren werkprocessen; • Voorlichting; • Ondersteuning inkoop (juridische kwaliteit); • Documentbeheer; • Toetsing rechtmatigheid; Pagina 33 van 44
• •
Bezwaar en beroep; Overige ‘kwaliteitswerkzaamheden’.
De omvang van deze werkzaamheden worden geraamd op 1,2 fte structureel. Naast de kwaliteitswerkzaamheden zijn er ook nog taken uit te voeren die geduid kunnen worden als beleidswerkzaamheden. Deze werkzaamheden (genoemd onder ad. 3 hiervoor) betreffen: • Coördinatie en afstemming (lokaal, peel en landelijk), tevens voorzitter beleidsteam (in bijlage 4 is een meer uitgebreide beschrijving van taken opgenomen zoals dat door de Stuurgroep wmo-jeugd besloten is); • Sturing op transformatie; • Relatiebeheer; • Opzet van systematiek managementinformatie; • Opdrachtgever voor de operationele aansturing extern; • Inhoudelijk aanspreekpunt voor gemeenten en extern; • Bevorderen samenwerking intern en extern; • Doorontwikkeling cliëntproces. Genoemde werkzaamheden voor de beleidsadviseur worden geraamd op 1 fte. Bij deze functie is ook opgenomen het onderdeel ‘voorzitter beleidsteam jeugd’. Daarnaast is deze medewerker belast met de coördinatie en afstemming beleidsontwikkeling. De beleidsmedewerkers die zitting hebben in het beleidsteam jeugd blijven werkzaam voor hun eigen gemeente. Om de relatie met de gemeenten goed te borgen wordt geadviseerd om het beleidsteam jeugd in zijn huidige vorm te handhaven. De verantwoordelijke voor de transformatie is voorzitter van het overleg en daar worden mogelijke nieuwe beleidswerkzaamheden verdeeld. Voordeel hiervan is ook dat de beleidsmedewerkers bij hun eigen gemeenten hun eigen werkzaamheden kunnen blijven uitvoeren. Uitgaande van een tweewekelijks overleg én de verwachting dat er de komende jaren inzet noodzakelijk blijft voor peelwerkzaamheden wordt uitgegaan van 8 uur per week per medewerker. Dit is inmiddels gecommuniceerd met de betreffende medewerkers. De werkzaamheden die nu niet worden uitgevoerd worden doorgeschoven naar de zgn. ontwikkelagenda. Op basis daarvan wordt 8 uur per medewerker geraamd. Via een tussentijdse evaluatie na 6 maanden kan bezien worden of genoemd aantal uren het gehele jaar 2015 noodzakelijk is. De werkzaamheden die het beleidsteam de komende periode dient uit te voeren worden opgenomen op de ontwikkelagenda. Door de verantwoordelijke voor de transformatie aan te laten sluiten bij de huidige beleidsmedewerkers WMO kan daar de verbinding tussen beide werkvelden worden geborgd en wordt ook de kwetsbaarheid van de beperkte capaciteit opgeheven. Door deze constructie te kiezen wordt zowel de samenhang tussen uitvoering en beleid als tussen lokaal en peelregionaal positief beïnvloed. De kosten van deze werkwijze zijn relatief beperkt, er wordt ingezet op transformatie en er wordt aangesloten op de praktijk. Degene die stuurt op transformatie zit immers in de uitvoeringsorganisatie en heeft de contacten met de uitvoerders Geadviseerd wordt om de hiervoor genoemde constructie voor de jaren 2015 en 2016 te hanteren en tussentijds regelmatig te evalueren en mogelijk bij te stellen. Tijdens de evaluatie kan vervolgens ook bezien worden in welke mate doorontwikkeling naar een 3d beleidsteam tot de mogelijkheden behoort. Dit benadrukt nog meer de samenhang binnen het sociale domein. Inkoop In 2014 worden de inkoopwerkzaamheden, evenals bij de WMO uitgevoerd via het model van ‘bestuurlijk aanbesteden’. Kern hiervan is dat samen met de partijen die deelnemen aan de fysieke overlegtafel overleg is om te komen tot dienstverleningsovereenkomsten met betrekking tot de jeugdzorgtaken. Deze werkwijze blijft ook de komende periode gehandhaafd. Onduidelijk is echter wat de omvang van de inkoopwerkzaamheden zal zijn aangezien definitieve besluitvorming over waar de regionale inkoop wordt uitgevoerd nog Pagina 34 van 44
moet plaatsvinden. Op dit moment zijn er afzonderlijke inkooptrajecten voor WMO en Jeugd. Geadviseerd wordt om in verband met de specifieke problematiek en verschil in voortgang dit vooralsnog zo te houden doch wel verbinding en afstemming te zoeken. Bij de raming is uitgegaan van de ervaringen zoals die zijn opgedaan in het aanloopjaar 2014. Voor het jaar 2015 wordt geadviseerd om voor het onderdeel Inkoop uit te gaan van: Functie Eindverantwoordelijke (beleidsadviseur) Administratieve ondersteuning (inclusief contractbeheer) Juridische ondersteuning (kwaliteitsmedewerker)3 Financiële ondersteuning Inkoopexpertise Bizob
fte 0,6 0,5 0,3 0,2 Inkoop
Ondersteuning voor de eindverantwoordelijke inkoop Jeugd kan indien noodzakelijk tijdelijk plaatsvinden door iemand uit het beleidsteam hiervoor aan te wijzen (dit is overeenkomstig de huidige situatie). Degene die binnen de uitvoeringsorganisatie belast is met coördinatie en afstemming kan als sparringpartner voor de eindverantwoordelijke Inkoop gezien worden. ICT De uitvoeringsorganisatie maakt gebruik van de backofficeapplicatie Suite4jeugdzorg van Centric. Suite4jeugdzorg maakt onderdeel uit van GWS zoals dat door de uitvoeringsorganisatie WMO wordt gebruikt. Daarnaast zal er ook een rol zijn voor beheer van het regiesysteem en ‘zorg voor de jeugd’. Voor de uitvoering van de dagelijkse beheerwerkzaamheden is een applicatie /gegevensbeheerder nodig. De applicatie -gegevensbeheerder heeft een verantwoordelijkheid voor het bewaken van de datakwaliteit. Hij dient ervoor te zorgen dat de administratieve gegevens eenmalig, gestructureerd, volgens vooropgezet plan door medewerkers met de juiste bevoegdheden, tijdig, centraal, vindbaar, consistent en begrijpelijk worden opgeslagen. Daarnaast is de applicatiebeheerder namens de organisatie gesprekspartner voor overleg met externe partijen. Verder is hij verantwoordelijk voor het verwerken van in- en externe signalen en meldingen en het in bulk verwerken van signaallijsten van externe partijen en het aanleveren van statistiekbestanden. De applicatie - /gegevensbeheerder is ook verantwoordelijk voor het de automatisering van het berichtenverkeer met SVB, CAK en de justitiële keten (CORV) , uitgifte van autorisaties, versiebeheer van software en de koppeling met Verseon. In de periode tot 1 juli 2015 zal veel eenmalig werk verzet moeten worden. Hier wordt separaat op teruggekomen. Structureel wordt de formatie op basis van ervaringscijfers bij andere organisaties geraamd op 0,5 fte voor de functie van applicatie /gegevensbeheerder. Financieel Zorg en Ondersteuning krijgt een forse toename van het budget. Het is van belang om binnen Zorg en Ondersteuning een financieel consulent beschikbaar te hebben die management en medewerkers kan ondersteunen en daarbij tevens als sparring-partner kan dienen voor de financieel adviseur die via de hosting beschikbaar is. Bij zowel de WMO als bij de Jeugd is 0,5 fte hiervoor geraamd.
3
Uren zijn al geraamd bij ‘juridische kwaliteitsmedewerker’. Pagina 35 van 44
Formatiecalculatie Hiervoor is ingegaan op de formatie die structureel nodig is voor het uitvoeren van de werkzaamheden Jeugd voor de Peelgemeenten. Heel nadrukkelijk is daarbij aangegeven dat het nieuwe werkzaamheden zijn en dat nog veel onduidelijk en onzeker is. Zo dient deze raming ook bezien te worden. Met inachtneming daarvan is hieronder het samenvattende overzicht van de formatiecalculatie structureel opgenomen. In eerste aanleg is de opbouw van het formatieplan gevolgd en is een overzicht van de werkzaamheden gegeven. Daarna is een overzicht per functie en fte opgenomen. Vervolgens komt de noodzakelijke incidentele capaciteit aan de orde. Structurele formatie
Werkzaamheden Frontoffice
Functiebenaming Niveau Fte Consulent 9 1,4 Administratief 6 0,4 Verwerken aanvragen Consulent 9 1,3 Administratief 6 2,2 Kwaliteitsmedewerker 10 0,2 Financiële administratie Financieel medewerker 7 1,3 Algemene ondersteuning Administratief 6 0,5 Beleid Kwaliteitsmedewerker 10 1,0 Beleidsadviseur 11 1,0 Inkoop Beleidsadviseur 11 0,6 Administratief 6 0,3 Financieel medewerker 7 0,2 ICT Applicatiebeheerder 9 0,5 Financiën Financieel consulent 9 0,5 Totaal 11,4 Hieronder is het overzicht per functie opgenomen.
Functiebenaming Consulent Administratief medewerker Financieel medewerker Kwaliteitsmedewerker Applicatiebeheerder Beleidsadviseur Secretarieel medewerker Financieel consulent Totaal
Fte 2,7 3,3 1,5 1,2 0,5 1,6 0,1 0,5 11,4
Incidentele formatie 2015 In het rekenmodel van het Ondersteunings Team Decentralisaties is aangegeven dat de berekening een onzekerheidsmarge bevat van 15 %. Aangezien de systematiek van het rekenmodel niet 1 op 1 naar de situatie in de Peel is te leggen heeft dit geen absolute waarde voor onze berekening voor 2015. Het zegt uiteraard wel iets over een mogelijke extra tijdelijke capaciteit. In genoemd rekenmodel wordt aangegeven dat extra capaciteit met name in 2015 nodig is maar ook zal doorlopen in 2016. Pagina 36 van 44
Geadviseerd wordt aldus om aan de bovenkant van de marge te gaan zitten. Met inachtneming hiervan wordt voor de incidentele formatie 2015 het volgende opgemerkt. Prioritering 2014 In de detailplanning zijn alle zaken opgenomen die georganiseerd moeten zijn voor het functioneren van de uitvoeringsorganisatie. Gezien de nog resterende korte voorbereidingstijd is het van belang om een nadere prioritering aan te brengen. Onderstaande processen moeten in ieder geval rond 15 december as. gereed zijn: • Frontoffice activiteiten (Verwerken van telefoon, post en mail); • Maken van beschikkingen (al dan niet op basis van advies expertpool); • Doen van betalingen; • Verwerken van de eenmalige gegevensoverdracht/inrichten berichtenverkeer CORV, SVB, CAK, IJW • Communicatie met bestaande en nieuwe klanten (brieven e.d.). Om dit te realiseren zal er de komende tijd ‘vol’ ingezet moeten worden op de uitwerking van de cliëntprocessen, het beschrijven van de bedrijfsvoeringprocessen en het inrichten van de systemen. Daarnaast moeten de werkzaamheden verankerd worden in de organisatie, moet er een begroting opgesteld worden etc. Werkzaamheden 2015 De werkzaamheden voor het jaar 2015 bevatten het volgende: • Afronding business case jeugd; • Verdere verfijning van de cliënt – en optimalisatie van de bedrijfsvoeringprocessen; • Ontwikkeling en implementatie 3d toegang; • Terugdringen bureaucratie (minder beschikkingen ?); • Onderzoek cliënttevredenheid; • Inrichting informatievoorziening tbv extern en intern (CBS, iv3, lokaal, peel, Eindhoven) • Optimaliseren informatievoorziening burgers (CJG website in relatie tot Guido en de websites./digitaal loketten van de verschillende gemeenten); • Ontwikkeling 3d systemen; • Vervanging systeem zorg voor jeugd (contract loopt af eind 2015) • Optimaliseren gegevensuitwisseling SVB, CAK, iJW • Werkzaamheden ontwikkelagenda 2015 : o Inkoop; o Monitoring; o Transformatie; o Ontschotting samenwerking tussen instellingen en gemeenten; o Integratie 3d; o Doorontwikkeling gedwongen kader; o Ontwikkeling pgb; o Evaluatie beleidsplan, verordeningen; Capaciteit Het is van belang dat de capaciteit die nu wordt geworven voor de incidentele werkzaamheden kwaliteit (verbinding cliëntprocessen en bedrijfsvoeringprocessen als ook telefonie) een doorloop heeft tot 1 maart 2015. Daarnaast is het van belang om voor eenzelfde periode een administratief ondersteuner te werven voor het verwerken en analyseren van de eenmalige gegevensoverdrachten. Uitgegaan kan worden van 1 fte tot 1 maart as. Voor het onderdeel Applicatiebeheer is het noodzakelijk om tot 1 juli 2015 0.5 fte ondersteuning te werven aanvullend op de 0.5 fte die structureel voor Jeugd beschikbaar is. De werkzaamheden voor Jeugd worden ingebed in de uitvoeringsorganisatie WMO-Jeugd per 1.1.2015. De effecten daarvan worden separaat zichtbaar gemaakt in een notitie over de aanpassing van de structuur. Daar zal dan met name worden ingegaan op de capaciteit voor management/aansturing. Er wordt vanuit gegaan dat daar ook verdere implementatiewerkzaamheden worden voorbereid. Het is echter te verwachten dat mede Pagina 37 van 44
als gevolg van de toename van nieuwe taken, nieuw personeel en nieuwe werkwijzen en daarmee een toename van de span of control van de leidinggevenden de capaciteit te beperkt is om een periode de implementatie adequaat te borgen. Het is daarom noodzakelijk om tbv borging en doorontwikkeling implementatie iemand specifiek aan te wijzen die voor de periode van drie tot zes maanden. Het gaat hierbij vooral om bedrijfsvoering aspecten . Daarnaast is het van belang om de formatie voor coördinatie en afstemming (beleidsadviseur 1 fte, zie hiervoor) vanaf 1 januari as. beschikbaar te hebben voor de begeleiding van de ontwikkelagenda. Dit maakt dus onderdeel uit van een structurele functie. Cliënten van bureau Jeugdzorg kunnen tot 31 december 2014 een aanvraag tot (her)indicatie doen. Bureau Jeugdzorg stopt echter op 1 januari 2015 met het afhandelen van deze aanvragen en hevelt op dat moment alle dossiers over naar Peel 6.1. Geadviseerd wordt om voor het op orde brengen van de dossiers en het inhoudelijk afhandelen van nieuwe aanvragen en herindicaties 2 fte consulenten jeugd te werven voor een periode van 3 maanden. Concluderend leidt dit tot het volgende overzicht (noodzakelijke incidentele capaciteit). Functiebenaming
Uren per week
Applicatiebeheer tot 01.07.2015 Consulent Jeugd – 3 maanden Administratieve ondersteuning tot 01.04.2015 Implementatiemanager - Voor afronding en borging implementatiewerkzaamheden. Duur 3 tot 6 maanden.
18 72 36 24
Aangezien op dit moment nog tal van zaken onzeker zijn wordt er nagedacht over noodscenario’s. In dat verband zal de komende tijd ook de mogelijkheden van een zgn. ‘crisisteam’ bezien worden. Gedachte hierbij is dat vanaf 1 januari as. een aantal personen op de achtergrond klaar zitten om te assisteren bij operationele problemen (bv. ICT, telefonie, procedures etc.). Hosting De werkzaamheden die in het kader van Jeugd worden uitgevoerd zullen ook van invloed zijn op de hostingsactiviteiten. Het betreft dan de volgende activiteiten: DIV KCC, interne controle, grootboek Financiën, personeelszaken, juridische control, facilitair en automatisering. De effecten hiervan zijn niet meegenomen in deze nota maar zullen uiteindelijk wel meegenomen worden in de beschrijving van de business case Jeugd. Tot slot Hiervoor is een overzicht gegeven van de functies die – naar huidig inzicht - ten behoeve van de jeugdtaken in de uitvoeringsorganisatie nodig zijn. De waardering van deze functies wordt de komende tijd voorbereid. Aangezien de jeugdtaken worden ondergebracht bij de uitvoeringsorganisatie WMOJeugd dient de komende periode nadrukkelijk de verbinding te worden gelegd met de WMO. De kwetsbaarheid wordt hierdoor verminderd en achtervang is daardoor geregeld.
Pagina 38 van 44
Bijlage 5. Financieringsstromen Wmo en Jeugd 2015. Inleiding De afdeling Zorgpoort van de gemeente Helmond gaat, voor de Peelgemeenten, de taken uitvoeren op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, Jeugd, bijzondere bijstand, minimaregelingen en schulddienstverlening op basis van de bovenliggende dienstverleningsovereenkomst (dvo). Met de uitvoeringsorganisatie wordt dan ook bedoeld de afdeling Zorgpoort van de gemeente Helmond. De kosten die de uitvoeringsorganisatie maakt bestaan uit programmakosten, operationele kosten en kosten overhead. In deze notitie wordt verder ingegaan op de financieringsstromen van de programmakosten, zoals bedoeld in artikel 9 van de dvo. Deze notitie is een uitwerking van de financieringsstromen die voortvloeien uit: de systematiek van bevoorschotting van zorgaanbieders door uitvoeringsorganisatie, op basis van de contractafspraken (zie hoofdstuk 2) de systematiek van bevoorschotting, door gemeenten aan uitvoeringsorganisatie, gebaseerd op de dienstverleningsovereenkomst, artikel 9 (zie hoofdstuk 3). De systematiek van de bevoorschotting en afrekening van de operationele kosten en kosten overhead is nader uitgewerkt in artikel 10 en 11 van de dvo. De hoogte van deze voorschotten worden gebaseerd op de bedragen, zoals opgenomen in bijlage 1 “Business case taken Zorg en Ondersteuning 2015” van de dvo. Financieringsstromen Gemeenten ontvangen vanuit het Rijk, via een integratie uitkering, middelen voor de uitvoering van de Wmo en Jeugd. De middelen worden wekelijks via de algemene uitkering ontvangen (50 keer per jaar, wekelijks met uitzondering van de laatste 2 weken van het jaar). De middelen zijn vanaf 2015 beschikbaar. Dit betekent dat gemeenten voor de eerste keer geld ontvangen op 6 januari 2015. Financieringsstromen Jeugd De middelen die de gemeenten ontvangen voor de decentralisatie van Jeugd, zijn bij collegebesluiten van 30 september 2014 als volgt verdeeld: Asten Deurne GemertHelmond Laarbeek Someren Totaal Peel Specialistische jeugdhulp 103.000 273.700 211.300 1.009.700 152.500 120.400 1.870.600 Inkoop Zuidoost-Brabant 1.479.600 4.239.500 2.874.200 16.663.300 2.484.300 2.004.500 29.745.400 Jeugdzorgplus 0 507.100 63.400 697.200 126.800 126.800 1.521.300 Verblijf 482.800 1.895.200 1.204.000 7.425.000 1.069.900 699.000 12.775.900 Bureau Jeugdzorg 179.600 553.000 429.700 2.428.200 278.800 251.000 4.120.300 Tweedelijns Specialistische 776.800 1.457.000 1.147.400 5.462.600 963.500 937.500 10.744.800 Inkoopkosten en verevening 40.400 -172.800 29.700 650.300 45.300 -9.800 583.100 Inkoop Peel 6.1 850.900 1.908.500 1.874.800 6.364.300 981.000 716.900 12.696.400 Jeugd & Gezinswerkers 115.300 211.300 230.500 1.075.800 134.500 96.100 1.863.500 Specialistische Ondersteuning PGB 596.800 1.377.000 1.334.100 4.290.900 686.800 503.700 8.789.300 Specialistische Ondersteuning ZIN 138.800 320.200 310.200 997.600 159.700 117.100 2.043.600 Utvoeringskosten inkoop peel 17.000 38.200 37.500 127.300 19.600 14.300 253.900 Lokaal budget 288.100 819.800 622.100 2.689.300 419.400 345.800 5.184.500 Totaal Sociaal Domein - Jeugd 2.738.600 7.279.700 5.619.900 26.853.900 4.056.800 3.201.900 49.750.800
Per onderdeel gaan de financieringsstromen als volgt: Specialistische jeugdhulp (landelijk) Enkele zeer specialistische voorzieningen worden landelijk ingekocht. Hiervoor wordt 3,76% van het totale budget jeugdhulp gereserveerd. Er worden geen voorschotten verstrekt. Er wordt betaald op basis van werkelijk verbruik. Hiervoor worden door gemeenten facturen ontvangen. Nadere informatie volgt nog via de VNG.
Inkoop Zuidoost-Brabant Pagina 39 van 44
De gemeente Eindhoven doet de inkoopaanbesteding voor 21 gemeenten voor de onderdelen, Jeugdzorgplus, Verblijf, Bureau Jeugdzorg en 2e lijns specialistische jeugdzorg. De verschillende onderdelen worden hieronder afzonderlijk toegelicht. Jeugdzorgplus Jeugdzorgplus (gesloten jeugdzorg) is een vorm van zorg en behandeling voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Jongeren worden gedwongen opgenomen en krijgen in hun eigen belang hulp in een gesloten omgeving. Op dit moment is nog niet bekend hoe de bevoorschotting/facturering van de jeugdzorgplus middelen gaat plaatsvinden. Dit komt omdat de contracten met de aanbieders nog niet afgesloten zijn. De gesprekken hierover zijn nog in volle gang. BJZ: Bureau Jeugdzorg De inkoopaanbesteding aan Bureau Jeugdzorg betreft Jeugdbescherming, jeugdreclassering, AMK (Advies- en meldpunt Kindermishandeling) en SEZ (crisisdienst/spoedeisende zorg). De bevoorschotting naar Bureau Jeugdzorg gebeurt per kwartaal vooraf, vanuit de Peel naar de gecertificeerde instelling. Aan het einde van het jaar wordt afgerekend op basis van werkelijk gebruik via de gemeente Eindhoven. Als een gemeente binnen de regio minder heeft gebruikt dan gepland en een andere gemeente meer heeft gebruikt dan wordt er onderling verrekend. Als alle gemeenten in de regio samen minder hebben gebruikt dan gepland, dan betaalt de gecertificeerde instelling niet terug, maar wordt het verschil ingezet voor verbetering van het aanbod. Als er in totaliteit meer is gebruikt dan gepland, betalen de gemeenten bij. Verblijf Voor wat betreft de facturatie is afgesproken dat er gewerkt wordt met één verzamelfactuur per aanbieder per maand (op cliëntniveau). Hierin is opgenomen de voorschotten voor de komende maand en de afrekeningen van de afgelopen maand. Deze facturen zijn opgebouwd volgens de landelijk afgesproken berichtenstructuur Het vorenstaande wordt verwerkt in addendum 2.0. Dit behoort vervolgens weer bij de contracten die zijn opgesteld. Aanbieders kunnen vanaf de 15e van de voorafgaande maand een factuur indienen. Betaling binnen 30 dagen. 2e lijns specialistische jeugdhulp Voor wat betreft de facturatie is afgesproken dat er gewerkt wordt met één verzamelfactuur per aanbieder per maand (op cliëntniveau). Hierin is opgenomen de voorschotten voor de komende maand en de afrekeningen van de afgelopen maand. Deze facturen zijn opgebouwd volgens de landelijk afgesproken berichtenstructuur Het vorenstaande wordt verwerkt in addendum 2.0. Dit behoort vervolgens weer bij de contracten die zijn opgesteld. Aanbieders kunnen vanaf de 15e van de voorafgaande maand een factuur indienen. Betaling binnen 30 dagen. Inkoop Peel 6.1 Op het niveau van Peel 6.1 zijn 2 aanbestedingen gedaan: voor specialistische ondersteuning en voor Jeugd en gezinswerkers. Specialistische ondersteuning De specialistische ondersteuning betreft de AWBZ-jeugdzorg zonder verblijf (Zorg in Natura (ZIN) en PersoonsGebonden Budget (PGB)). Betaling van PGB’s aan SVB (Sociale Verzekerings Bank) gebeurt op basis van bevoorschotting maandelijks op de laatste dag van de maand. In de contractafspraken is over facturering en bevoorschotting het volgende opgenomen: Dienstverlener of combinatie van Dienstverleners die een Individuele voorziening – specialistische ondersteuning uitvoert declareert per vier weken (inclusief BTW). De factuur wordt binnen 30 kalenderdagen betaald.
Pagina 40 van 44
Vanuit de uitvoeringsorganisatie wordt er op ingezet dat er wat betreft facturatie en bevoorschotting uniformering plaatsvindt, met als uitgangspunt de afspraken op regionaal niveau: Voor wat betreft de facturatie gaan we uit van één verzamelfactuur per aanbieder per maand (op cliëntniveau). Hierin is opgenomen de voorschotten voor de komende maand en de afrekeningen van de afgelopen maand. Deze facturen zijn opgebouwd volgens de landelijk afgesproken berichtenstructuur. Aanbieders kunnen vanaf de 15e van de voorafgaande maand een factuur indienen. Betaling binnen 30 dagen. Jeugd- en gezinswerkers In de contractafspraken is over facturering en bevoorschotting het volgende opgenomen: Bevoorschotting vindt per kwartaal plaats, in overleg, op basis van 80% van de geraamde trajecten. Er zijn 2 trajectprijzen. J&G en J&G plus. Verrekening van de inzet van de Jeugd en Gezinswerkers vindt plaats op basis van trajecten. De Dienstverlener stuurt achteraf een factuur, op basis van aantal gerealiseerde trajecten, gespecificeerd op naam van de jeugdige inwoner(s). Betaling binnen 30 dagen. Vanuit de uitvoeringsorganisatie wordt er op ingezet dat er wat betreft facturatie en bevoorschotting uniformering plaatsvindt, met als uitgangspunt de afspraken op regionaal niveau: Voor wat betreft de facturatie gaan we uit van één verzamelfactuur per aanbieder per maand (op cliëntniveau). Hierin is opgenomen de voorschotten voor de komende maand en de afrekeningen van de afgelopen maand. Deze facturen zijn opgebouwd volgens de landelijk afgesproken berichtenstructuur. Aanbieders kunnen vanaf de 15e van de voorafgaande maand een factuur indienen. Betaling binnen 30 dagen. Uitvoeringskosten inkoop Peel 6.1 Net zoals dit is toegepast bij de inkoop en aanbesteding die op regionaal verband is opgepakt, wordt 2% van de aanbestedingsbedragen die op Peelniveau worden ingekocht gereserveerd voor inkoopkosten. Lokaal budget Het restant van het budget betreft de lokale georganiseerde jeugdhulp en ondersteuning, zoals opvoedondersteuner, voorliggende voorzieningen, etc. Daarnaast is nog een bedrag beschikbaar voor uitvoeringskosten en transformatieruimte. Met betrekking tot de uitvoeringskosten; hiervan is peelregionaal aangegeven dat (een gedeelte van) deze middelen gereserveerd moet worden voor de kosten van de uitvoeringsorganisatie. Met betrekking tot de transformatieruimte; hiervan is peelregionaal aangegeven dat deze middelen gereserveerd moeten blijven, zodat tegenvallers in de programmakosten (aanbesteding en volume zorgkosten) kunnen worden opgevangen. Bevoorschotting zorginstellingen Uitgangspunt voor wat betreft de facturatie en bevoorschotting is, dat de aanbieders op de 15e van de maand een factuur indienen voorafgaande aan de maand dat de zorg wordt geleverd. De eerste factuur kan op 15 december 2014 worden ontvangen. Bevoorschotting gemeenten aan de uitvoeringsorganisatie Bevoorschotting van de zorginstellingen van zorg, die op het niveau van ZuidoostBrabant en Peel 6.1 is ingekocht, gebeurt door de uitvoeringsorganisatie. Het landelijke en het lokale budget blijven bij de gemeenten. Om de bevoorschotting naar de zorginstellingen te kunnen doen, moet de uitvoeringsorganisatie gelden c.q. voorschotten ontvangen van de 6 gemeenten. Het gaat hierbij voor Jeugd om de volgende bedragen: Asten
bevoorschotting jeugd
Deurne
GemertHelmond Laarbeek Someren Totaal Peel Bakel 2.330.500 6.148.000 4.749.000 23.027.600 3.465.300 2.721.400 42.441.800
Pagina 41 van 44
Dit betekent dat gemeenten maandelijks een bedrag als voorschot aan de uitvoeringsorganisatie betalen. Voor de gecertificeerde instelling een bedrag per kwartaal en voor de overige zorginstellingen per maand. Schematisch ziet dit er als volgt uit:
Rijk € 49,7 miljoen In 50 wekelijkse termijnen vanaf 6 januari 2015
Gemeenten
€ 42,4 miljoen Peel 6.1
€ 4,1 miljoen Per kwartaal
Waarvan € 38,3 miljoen in maandelijkse termijnen vanaf december 2014 En € 4,1miljoen per kwartaal vanaf december 2014
€ 38,3 miljoen Maandelijks
BJZ
Overige
Financieringsstromen Wmo (oud) In 2014 heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de budgetten Wmo (oud) bij alle deelnemende gemeenten: Wmo (oud) wmo pv 6 voorziening Bevoorschotting
Asten Deurne Gemert-Bakel Helmond Laarbeek Someren Totaal 1.762.100 2.266.300 1.853.300 7.989.600 1.860.200 1.016.100 16.747.600 0 1.425.400 1.084.300 2.850.000 912.000 511.500 6.783.200 1.762.100 3.691.700 2.937.600 10.839.600 2.772.200 1.527.600 23.530.800
De zorginstellingen die zorg leveren voor de Wmo, worden niet bevoorschot. De betaling van de facturen van de zorginstellingen van zorg, die op het niveau van Peel 6.1 is ingekocht, gebeurt door de uitvoeringsorganisatie. Op basis van de begrote jaarcijfers zijn in 2014 door de uitvoeringsorganisatie, maandelijks voorschotten in rekening gebracht bij de gemeenten, waarna op basis van maandelijkse nacalculatie is verrekend. M.b.t. huishoudelijke ondersteuning zullen a.g.v. de doorgevoerde budgetkorting in 2015 de uitgaven lager worden. Daar staat tegenover dat in de eerste maanden van 2015 nog sprake is van overgangsrecht. Ook laten de maandelijkse uitgaven in 2014 nog niet helemaal een stabiel beeld zien.
Pagina 42 van 44
Daarom worden in het 1e kwartaal van 2015 dezelfde maandelijkse voorschotbedragen in rekening gebracht als in 2014. Na het 1e kwartaal 2015 wordt een nieuw voorschot berekend op basis van de te verwachten kosten. Financieringsstromen Wmo (nieuw) De middelen die de gemeenten ontvangen voor de nieuwe Wmo taken (o.b.v. meicirculaire 2015) zijn als volgt verdeeld: Wmo (nieuw) Asten DeurneGemert-Bakel Helmond Laarbeek Someren totaal Inkoop via peel 1.476.000 2.567.000 2.550.700 24.105.500 1.840.100 1.491.100 34.030.400 Doventolk 7.500 13.000 12.900 43.000 9.300 7.500 93.200 Bevoorschotting 1.483.500 2.580.000 2.563.600 24.148.500 1.849.400 1.498.600 34.123.600 Maatschappelijke opvang 0 0 0 1.163.700 0 0 1.163.700 Lokaal / uitvoeringskosten 363.600 632.200 628.200 2.095.300 453.200 367.200 4.539.700 Wtcg en cer 201.400 350.200 348.000 1.160.900 251.100 203.500 2.515.100 Totaal wmo nieuw 2.048.500 3.562.400 3.539.800 28.568.400 2.553.700 2.069.300 42.342.100
De zorginstellingen die zorg leveren voor de Wmo, worden niet bevoorschot, met uitzondering van één instelling. De uitzondering is, financieel gezien, beperkt van omvang. De betaling van de facturen van de zorginstellingen van zorg, die op het niveau van Peel 6.1 is ingekocht, gebeurt door de uitvoeringsorganisatie. Het lokale budget en de uitvoeringskosten wordt niet meegenomen in de berekening van de bevoorschotting van programmakosten Wmo (nieuw). De kosten voor Wtcg en Cer worden niet opgenomen in de berekening van de bevoorschotting van de programmakosten Wmo (nieuw), maar zullen worden opgenomen in de berekening van de bevoorschotting van de programmakosten BMS. Financieringsstromen BMS In deze notitie wordt niet ingegaan op de financieringsstromen van BMS. Hierover wordt een afzonderlijke notitie opgesteld, waarin de berekening van de bevoorschotting van de programmakosten wordt opgenomen. Bevoorschotting naar uitvoeringsorganisatie Maandelijkse bevoorschotting De programmakosten worden op basis van maandelijkse voorschotten bij de gemeenten in rekening gebracht. De afrekening zal vervolgens maandelijks plaatsvinden op basis van nacalculatie verhoogd met een nieuw maandvoorschot. In december 2014 wordt het voorschot januari 2015 in rekening gebracht. In februari 2015 wordt het voorschot verrekend met de werkelijke kosten over januari 2015. In de 2e helft van 2015 zal bezien worden in hoeverre volstaan kan worden met een maandelijks voorschot. Er worden afzonderlijke facturen verstuurd voor Wmo (oud en nieuw), Jeugd, en BMS (Bijzondere Bijstand, Minima en Schulddienstverlening). De facturen worden digitaal verzonden naar de contactpersonen van de gemeenten. Kwartaalvoorschot jeugd Naast bovenstaande maandelijkse voorschotten, wordt ook een deel van de jeugd per kwartaal bevoorschot aan de uitvoeringsorganisatie. Dit betreft het onderdeel Bureau Jeugdzorg, dat ook per kwartaal moet worden bevoorschot.
Pagina 43 van 44
Per saldo ziet de bevoorschotting er als volgt uit: Bevoorschotting uitvoeringsorganisatie Wmo oude taken
Asten
Deurne
GemertBakel
1.762.100
3.691.700
2.937.600
Helmond Laarbeek 10.839.600
2.772.200
Someren
totaal
1.527.600
23.530.800
Wmo nieuwe taken
1.483.500
2.580.000
2.563.600
24.148.500
1.849.400
1.498.600
34.123.600
Jeugd
2.330.500
6.148.000
4.749.000
23.027.600
3.465.300
2.721.400
42.441.800
Totaal per jaar
5.576.100 12.419.700 10.250.200 58.015.700 8.086.900 5.747.600 100.096.200
Wmo oude taken
147.000
308.000
245.000
903.000
231.000
127.000
1.961.000
Wmo nieuwe taken
124.000
215.000
214.000
2.012.000
154.000
125.000
2.844.000
Jeugd
179.000
466.000
360.000
1.717.000
265.000
206.000
3.193.000
450.000
989.000
819.000
4.632.000
650.000
458.000
7.998.000
45.000
138.000
107.000
607.000
70.000
63.000
1.030.000
Totaal per maand Jeugd, per kwartaal
Geldstromen / Liquiditeiten Op basis van bovenstaande uitgangspunten, is een grove liquiditeitenraming opgesteld van de geldstromen voor de taken van Wmo (oud en nieuw) en jeugd voor zowel uitvoeringsorganisatie als gemeenten. De liquiditeitenraming is bijgevoegd. Hieruit blijkt dat de gemeenten te maken hebben met een liquiditeitstekort. Wij verzoeken u hiermee rekening te houden in de liquiditeitenplanning van uw gemeente. Liquiditeitenraming geldstromen Wmo en jeugd
Pagina 44 van 44
Raadsvoorstel Agenda nr.
Onderwerp: Soort: Opsteller: Portefeuillehouder:
Vaststellen richtinggevende financiële kaders 2016-2019 Kaderstellend en besluitvormend J.H.M. Sonnemans W.L.G. Hanssen
Zaaknummer:
SOM/2015/003203
Documentnummer:
SOM/2015/003240
Datum:
18 februari 2015
1. Samenvatting Recente ontwikkelingen Op dit moment spelen een aantal ontwikkelingen die zich financieel lastig laten vertalen in het op te stellen meerjarenperspectief 2016-2019. Zo is er op dit moment nog geen enkele duidelijkheid in de toereikendheid van de rijkswege toegekende budgetten voor de decentralisaties. Vooralsnog wordt uitgegaan van een budgettair neutraal karakter. Daarnaast is er nog geen duidelijkheid over de financiële gevolgen van de tweede fase groot onderhoud (lees: herverdeling) gemeentefonds. De eerste fase is inmiddels afgerond en verwerkt in het huidige meerjarenperspectief. Middels de meicirculaire 2015 zullen we worden geïnformeerd over de gevolgen van de tweede en tevens laatste fase. Deze tweede fase heeft betrekking op vier (sub)clusters, te weten: Brandweer en rampenbestrijding, Werk en inkomen, Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing en Onderwijshuisvesting. Voor wat betreft de samenwerking in de Peelregio is het volgende te melden. Naast de decentralisaties zullen in 2015 naar verwachting alleen de activiteiten rondom belastingen op Peelniveau georganiseerd gaan worden. Over verdere invulling van de genoemde onderdelen uit het advies van de stuurgroep voor de Peelsamenwerking is nog geen planning bekend. Met het opstellen van businesscases is reeds gestart. Inmiddels is bekend dat de overheveling van werkzaamheden naar Werkplein gepaard gaat met een extra kostenpost voor dit jaar van € 250.000,--. Zodra het totale financiële plaatje van alle business-cases bekend is, kan nadere besluitvorming hierover plaatsvinden waarna de financiële doorvertaling hiervan in de (meerjaren)begroting verwerkt kan worden.
1/7
8
Ook de keuze voor het al dan niet terugstorten van het te verwachten voordeel van het E-budget van jaarlijks € 400.000,-- speelt een belangrijke rol. Destijds was hierbij de afspraak gemaakt dat dit voordeel gedurende een periode van 4 jaar (tot het bedrag van de totale investering ten bedrage van € 1.600.000,--) wordt teruggestort in de vastgelegde algemene reserve. De vraag is in hoeverre we hieraan moeten vasthouden gelet op de te verwachten tekorten in de komende jaren. Als laatste zal een keuze moeten worden gemaakt voor wat betreft de termijn voor het presenteren van een sluitende begroting. Gaan we voor een meerjarig sluitende begroting 2016-2019 of voor een sluitende begroting 2016 ? In dit voorstel wordt aangegeven hoe om te gaan met deze ontwikkelingen in relatie tot het financieel meerjarenperspectief.
Verwachte tekorten In het geactualiseerde meerjarenperspectief is de komende jaren sprake van forse tekorten. Om deze tekorten verder terug te dringen worden in de bijlage een aantal bezuinigingsmaatregelen voorgesteld.
2. Voorstel 1.
Het meerjarenperspectief 2016-2019 voor kennisgeving aan te nemen;
2.
In het kader van het provinciaal toezicht uit te gaan van een sluitende begroting 2016;
3.
in te stemmen met de bezuinigingsvoorstellen zoals genoemd in de bijlage;
4.
Het jaarlijkse voordeel van de E-gemeente ad 400.000,-- niet terug te storten in de vastgelegde algemene reserve.
3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond Als voorloper op de te presenteren begroting 2016-2019 zal binnenkort de kadernota 2016 worden gepresenteerd. Op basis van de vast te stellen kaders zal het financieel beleid voor de komende jaren nader vorm moeten worden gegeven. Zoals eerder aangegeven hebben we op dit moment hebben niet alle informatie beschikbaar om een betrouwbaar inzicht te kunnen geven. Dit maakt het lastig om de noodzakelijke omvang van het pakket van bezuinigingen vast te stellen. Hierbij speelt ook de keuze voor het al dan niet terugstorten van het te verwachten voordeel van het E-budget van jaarlijks € 400.000,-- een belangrijke rol. Ingeval daadwerkelijk tot terugstorting wordt besloten zullen tot dit bedrag aanvullende bezuinigingen moeten worden doorgevoerd.
3.2 Centrale vraag Centrale vraag is hoe om te gaan met de geschetste ontwikkelingen in relatie tot het financieel meerjarenperspectief in de kadernota 2016.
3.3 Relatie met eerder gestelde kaders en wetgeving Het provinciaal toezicht heeft in 2014 aanvullende eisen gesteld voor het structureel in evenwicht zijn van de begroting. Ingevolge de financiële kaders van de provincie dienen begrotingen structureel in evenwicht te zijn. Opgenomen voordelen van taakstellingen worden als gevolg van deze aangescherpte eisen enkel als structureel aangemerkt in geval sprake is van een gedetailleerde en juiste onderbouwing voorzien van besluitvorming door college en/of raad. 2/7
4. Probleemstelling (huidige situatie) Inmiddels zijn er een aantal ontwikkelingen die aanleiding zijn tot het maken van keuzes als het gaat om het toekomstig financieel meerjarenperspectief. In het vervolg van dit voorstel passeren deze de revue en zal worden aangegeven hoe hiermee om te gaan.
5. Doelstelling (gewenste situatie) Doelstelling is te komen tot een gezonde financiële positie, waarbij sprake is van een sluitende begroting met inbegrip van een verantwoorde belastingdruk en een afgewogen prioriteitenstelling van meerjarige investeringen en nieuw beleid.
6. Mogelijke oplossingen en effecten In onderstaand overzicht is het geactualiseerd meerjarenperspectief weergegeven op basis van huidige omstandigheden en inzichten. Meerjarenperspectief Bedragen x 1.000 Jaar
2016
2017
2018
2019
Resultaat primaire begroting
-196
-207
-614
-614
200
200
200
200
Terugstorting E-budget
-400
-400
-400
-400
Resultaat begroting na eerste wijziging
-396
-407
-814
-814
54
69
49
30
-83
0
0
0
Rentecoupons geldleningen
-158
-158
-158
-158
Bijgesteld resultaat
-583
-496
-923
-942
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Eerste wijziging begroting als gevolg van amendementen:
Aframing kosten bijstandsverlening
Bijstellingen begroting:
Mutatie algemene uitkering (september/december circulaire):
Huishoudelijke hulp (tijdelijke toelage)
Kostenposten waarover nog nadere besluitvorming dient plaats te vinden: Standplaatswijziging personeel WIZ naar Werkplein per 1-1-2015
3/7
Jaar
2016
2017
2018
2019
Peelsamenwerking
-200
-200
-200
-200
Gevolgen decentralisaties
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Groot onderhoud gemeentefonds tweede fase (meicirculaire)
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Geactualiseerd resultaat
-783
-696
-1.123
-1.142
432
424
491
491
-351
-272
-632
-651
Bezuinigingsmogelijkheden:
Voorgestelde besparingen volgens bijlage
Verwacht resultaat
Toelichting Aframing kosten bijstandsverlening De raad heeft tijdens de begrotingsbehandeling een motie aangenomen waarin wordt voorgesteld de mogelijke verhoging van kosten van bijstandsverlening van € 200.000 niet door te voeren.
Terugstorting investering E-budget Bij het beschikbaar stellen van het krediet E-gemeente is besloten het jaarlijks voordeel van € 400.000,- tot het bedrag van de investering t.w. € 1.600.000,- terug te storten in de vastgestelde algemene reserve. In de huidige meerjarenbegroting is geen rekening gehouden met deze terugstorting omdat de verwachte toekomstige exploitatieresultaten hiertoe geen financiële ruimte boden. Bij daadwerkelijke uitvoering van het destijds genomen raadsbesluit zal de exploitatie gedurende de jaren 2016 t/m 2019 alsnog met € 400.000,- worden belast.
Mutatie algemene uitkering Genoemde mutaties zijn de mutaties ingevolge de september- en decembercirculaire.
Huishoudelijke hulp In de post mutatie algemene uitkering, zoals vermeld in het meerjarenoverzicht, is een bedrag opgenomen van € 83.000,-- als toelage huishoudelijke hulp. Het betreft hier een tijdelijke compensatieregeling voor de jaren 2015 en 2016. Deze bedragen zijn geoormerkt en dienen als claim te worden opgenomen.
Rentecoupons geldleningen Vanwege de lage marktrente hebben inmiddels drie banken gebruik gemaakt van de optie om de leningen voortijdig af te lossen.
4/7
Standplaatswijziging personeel WIZ naar het Werkplein Helmond per 1-1-2015 De extra kosten voor het jaar 2015 ad € 250.000 worden ten laste van de reserves frictiekosten Wet Werken naar Vermogen € 100.000,-- en ten laste van de reserve basisvoorziening € 150.000,gebracht. Voor de jaren vanaf 2016 is nog onduidelijk wat de omvang van deze overheadkosten zullen zijn en hoe de structurele dekking van eventuele meerkosten moet plaatsvinden. Vooralsnog gaan we voor het meerjarenperspectief 2016-2019 uit van de kosten volgens de oorspronkelijke begroting 2015.
Peelsamenwerking In het kader van de peelsamenwerking is in de begroting van 2016 rekening gehouden met een besparing van € 200.000,--. Zoals reeds aangegeven zullen in 2015 alleen de activiteiten rondom belastingen op Peelniveau georganiseerd gaan worden. Over de verdere invulling van de overige onderdelen is nog geen planning bekend. Naar verwachting zal opgenomen taakstelling niet vanaf 2016 kunnen worden gerealiseerd. In afwachting van de resultaten van de op te stellen businesscases van de overige over te dragen onderdelen gaan we vooralsnog meerjarig uit van de kosten zoals opgenomen in de begroting 2015. Conform het financieel toezichtskader van de provincie is het niet toegestaan taakstellingen als structureel voordeel op te nemen in geval die niet nader onderbouwd kunnen worden en niet voorzien van nadere besluitvorming. Mede om deze reden zullen de financiële gevolgen eerst in de begroting worden verwerkt zodra de resultaten van de businesscases bekend zijn.
Gevolgen decentralisaties In het meerjarenperspectief wordt ervan uitgegaan dat de beschikbaar gestelde rijksbudgetten toereikend zullen zijn om de overgehevelde taken uit te voeren. Op dit moment ontbreekt echter het inzicht in de toereikendheid van de overgehevelde budgetten. Om deze reden zijn hiervoor p.m.ramingen in het overzicht opgenomen.
Groot onderhoud gemeentefonds tweede fase (meicirculaire) De eerste fase grootonderhoud gemeentefonds is inmiddels afgerond. In de meicirculaire 2015 zullen we worden geïnformeerd over de gevolgen van de tweede fase herverdeling gemeentefonds. De tweede fase heeft betrekking op vier (sub)clusters, te weten Brandweer en rampenbestrijding, Werk en inkomen, Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing en Onderwijshuisvesting. Op dit moment is er nog geen enkele duidelijkheid wat de financiële gevolgen hiervan voor onze gemeente zijn. Om deze reden is een p.m.-raming opgenomen.
Voorgestelde besparingen De opgenomen bedragen zijn opgenomen in de bijlage. De voorstellen zijn toegelicht in de werkgroep financiën.
5/7
Verwacht resultaat In de begroting is voor 2016 een structurele besparing opgenomen van 4 ton als gevolg van uitwerking kadernota “Organisatie en personeel” en bijbehorende bestuursopdracht. Deze besparing vergt investeringen. Middelen hiervoor zijn destijds door de raad beschikbaar gesteld in de vorm van het E-budget. Hierbij is de afspraak gemaakt dat het bedrag van de totale investering ad € 1.600.000,-- gedurende een periode van 4 jaar wordt teruggestort in de vastgelegde algemene reserve. Deze terugstorting is opgenomen in het geactualiseerde meerjarenperspectief. Het effect van de 4 ton besparing zal hierdoor pas vanaf 2020 zichtbaar worden in het exploitatieresultaat. De grote vraag is of we deze doelstelling kunnen halen gelet op het geschetste financiële meerjarenperspectief, de ontwikkelingen in de Peel 6.1 en de decentralisaties. Door deze onzekerheden is het noodzakelijk om meer armslag te hebben voor wat betreft de toekomstige financiële ruimte. In dit kader zullen er echter keuzes gemaakt moeten worden. Grofweg moet hierbij een keuze worden gemaakt uit een van de volgende 3 mogelijkheden: 1. Het voorstel volgen waarbij geen gelden worden teruggestort in de vastgelegde algemene reserve. Dit voorstel levert vanaf 2016 direct een exploitatievoordeel op van € 400.000,--. Gevolg hiervan is dat de voorgestelde bezuinigingsmaatregelen toereikend zijn om een sluitende begroting 2016 te kunnen presenteren; 2. Vasthouden aan het oorspronkelijke besluit voor terugstorting. In de praktijk houdt dit in dat voor de verwachte tekorten aanvullende bezuinigingen noodzakelijk bovenop de reeds voorgestelde bezuinigingen. Om een sluitende begroting 2016 te kunnen presenteren zal een aanvullend pakket van bezuinigingen van € 350.000,-- (afgerond) moeten worden doorgevoerd; 3. Kiezen voor een mengvorm van de mogelijkheden genoemd onder 1. en 2. Mogelijke oplossingsrichtingen kunnen worden gevonden in verlenging van de termijn van terugstorting b.v. jaarlijks € 200.000,-- terugstorten gedurende 8 jaar, gecombineerd met een nog in te vullen pakket van bezuinigingen voor het resterend tekort. Uitgaande van een jaarlijkse terugstorting van € 200.000,-- zal nog een aanvullend pakket van bezuinigingen noodzakelijk zijn voor een bedrag van € 150.000,--.
Sluitende begroting 2016 of meerjarig sluitende begroting 2016-2019 ? Door de geschetste onzekere fatoren is het op dit moment niet mogelijk een betrouwbare indicatie te geven van de noodzakelijke omvang van door te voeren bezuinigingen. Om deze reden zijn we er voorstander van om jaarlijks, op basis van voortschrijdend inzicht, te beoordelen of nadere bezuinigingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Wij stellen dan ook voor om evenals voorgaande jaren te opteren voor een sluitende begroting 2016.
6/7
7. Consequenties van de oplossingen 7.1 Financiële aspecten Op basis van het voorstel is de ontwikkeling meerjarenperspectief als volgt: Bedragen x 1000 2016
2017
2018
2019
-/-351
-272
-632
-651
400.
400.
400.
400
49
128
-232
-251
Resultaat volgens geactualiseerd meerjarenperspectief Niet via exploitatie terugstorten voordeel van budget E-gemeente Verwacht resultaat
7.2 Juridische aspecten N.v.t.
7.3 Risico’s en kansen
8. Communicatie en participatie N.v.t.
9. Planning Voorstel vaststellen richtinggevende kaders 2016-2019: Behandeling commissie Burger en Bestuur: 12 maart 2015. Behandeling raad: 26 maart 2015 Kadernota 2016 Behandeling commissie Burger en Bestuur: 11 juni 2015. Behandeling raad: 25 juni 2015.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen:
O
NO
Concept raadsbesluit
X
Bezuinigingsmaatregelen
X
7/7
Besluit gemeenteraad
Titel:
Vaststellen richtinggevende financiële kaders 2016-2019
Zaaknummer:
SOM/2015/003203
Documentnummer:
SOM/2015/003266
Datum besluit:
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.; 25 februari 2015
b
e
s
l
u
i
t
:
1.
Het meerjarenperspectief 2016-2019 voor kennisgeving aan te nemen;
2.
In het kader van het provinciaal toezicht uit te gaan van een sluitende begroting 2016;
3.
In te stemmen met de bezuinigingsvoorstellen zoals genoemd in de bijlage;
4.
Het jaarlijkse voordeel van de E-gemeente ad 400.000,-- niet terug te storten in de vastgelegde algemene reserve.
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
*150003266*
Overzicht
Kostenplaats
Voorstel
Bedrag 2016
Algemeen Gemeentelijk 1 vastgoed
Storting in onderhoudsvoorziening kan in 2016-2019 verlaagd worden met € 25.000.
2017
2018
2019
€
25.000
€
25.000
€
25.000
€
25.000
Programma 1: Bestuur en Dienstverlening Product: Raad, raadscommissies en rekenkamer Deze post van € 10.000 niet meer structureel begroten maar incidenteel wanneer raad behoefte heeft aan een onderzoek. 2 Rekenkamer
€
10.000
€
10.000
€
10.000
€
10.000
Product: Overige aangelegenheden bestuur Structurele begroting verlagen van € 15.000 naar € 5.000. Bij inschakelen van juridische advisering dit zoveel mogelijk ten laste Juridische laten komen van projecten of budgetten waar dit van toepassing op is. 3 advisering
€
10.000
€
10.000
€
10.000
€
10.000
Product: Burgerzaken Geen kosten van derden begroten in jaar waarin geen verkiezingen plaats vindt. Dit geldt alleen voor 2016. 4 Verkiezingen
€
14.700
Programma 3: Verkeer, Vervoer en openbare ruimte Product: Aanpassing openbaar gebied Vorig jaar al op bezuinigd. Hierdoor minder ruimte om wensen Aanpassingen bewoners te honoreren. Indien IP's na 2016 door blijven lopen kan exploitatiedeel eventueel vervallen. 5 openbaar gebied
€
15.000
€
15.000
€
15.000
€
15.000
€
15.000
€
15.000
€
15.000
€
15.000
€ €
10.000 14.300
€ €
10.000 14.300
€ €
10.000 14.300
€ €
10.000 14.300
€
60.000
€
60.000
€
60.000
€
60.000
6 7 8
9
Product: Wegen, straten en pleinen Wegen die nauwelijks gebruikt worden uit onderhoudsprogramma Wegen halen. Structurele verhoging van 2012 terugdraaien. Met strakker beleid Onverharde wegen hanteren moet deze besparing mogelijk zijn. Bermen Als gevolg van bermkantverharding is deze bezuiniging mogelijk Alle kosten op €10.540 na (voor vergoedingen en onderhoud materieel) worden flexibel gemaakt. Dus alle uren besteed aan Gladheid eventuele gladheidsbestrijding moeten in zomernota bijgeraamd bestrijding: worden.
C:\Users\fhur\AppData\Local\Temp\VERSEONVIEWER\20150850682AA9A974F3E48B68EBDAF7C31CC125Bxls
1
Overzicht
Kostenplaats
Voorstel
Bedrag 2016
2017
2018
2019
Product verkeersveiligheid Gemeentelijk verkeersUitbesteden uren plaatsen verkeerstellers. 10 veiligheidbeleid
€
5.000
€
5.000
€
5.000
€
5.000
Product Plantsoenen en parken Vanaf 1 januari 2015 is het kwalteitsbeeld van de gazons gewijzigd van beeldkwaliteit A naar B. Om de bezuinigingsopgave van € 10.000,- te halen zal er 500 are (50.000 m2) in beheer van gras naar berm binnen de kom moeten gaan. Deze hoeveelheid lijkt niet realistisch. Wat wel realistisch is, is niet duidelijk. Extensiver maaien kan tot effect hebben dat de kosten van onkruidbestrijding op verhardingen en het overgroeien van trottoirs met gras explosief toeneemt. 11 Gazon
€
2.000
€
2.000
€
2.000
€
2.000
Programma 4: Economische zaken en toerisme Product: Starterslening Conform raadsbesluit worden kosten geboekt op reserve grondbedrijf. 12 Starterslening
€
7.000
€
14.000
€
20.000
€
20.000
Product: Overig openbaar groen en openluchtrecreatie 13 Kampeerterreinen Bedrag voor belastingen/ heffingen staat ten onrechte nog
€
2.775
€
2.775
€
2.775
€
2.775
Product: Overige recreatieve voorzieningen Geen kerstbomen meer plaatsen 14 Volksfeesten GW Bestek buitendienst terug naar niveau 2013 15
€ €
4.500 6.000
€ €
4.500 6.000
€ €
4.500 6.000
€ €
4.500 6.000
Programma 5: Milieu en water Product: Riolering en waterzuivering Rente voorziening / reserve riolering laten vrijvallen naar algemene middelen. Geen effect op lopend plan en bijbehorende rioolheffing. Daarna mogelijk effect. 16 Riolering
€
37.642
€
28.506
€
22.791
€
22.791
Product: Milieuvergunningen
C:\Users\fhur\AppData\Local\Temp\VERSEONVIEWER\20150850682AA9A974F3E48B68EBDAF7C31CC125Bxls
2
Overzicht
Kostenplaats
Voorstel
Bedrag 2016
Omgevingsvergunningen 17 inrichting
2017
We zijn nog t/m 2017 gebonden aan de afspraken vanuit GR ODZOB. Vanaf 2018 mogen we 3% minder laten uitvoeren door de ODZOB van de verzoektaken. Niet van de basistaken. Eind 2016-2017 het overleg hierover opstarten met ODZOB. Vraag of 10% gehaald kan worden.
Programma 6: Sport en Cultuur Product: Openbaar bibliotheekwerk Openbare Fictieve post inhuur uit begroting halen 18 bibliotheek
€
23.157
Product: Kunst en cultuur 19 Kunstbevordering Project cultuureducatie eindigt eind 2016.
2018
2019
€
64.000
€
64.000
€
23.157
€
23.157
€
23.157
€
6.000
€
6.000
€
6.000
Product: Sport Verwacht wordt dat leden aantal terugloopt als gevolg van 20 Sportverenigingen veranderende bevolkingssamenstelling.
€
2.500
€
5.000
€
7.500
€
7.500
Programma 7: Maatschappelijke zorg Product: Aanvullend openbaar vervoer De 70+ vervoersregeling is aangedragen als mogelijke bezuinigingsmaatregel omdat het een niet-wettelijk taak betreft en qua gedachtegoed niet aansluit bij de insteek die we vanuit het sociaal domein kiezen (ondersteuning is maatwerk). Aangezien het contract voor de regeling per 1 maart 2015 van rechtswege eindigt, moest de keuze uiterlijk in december 2014 worden gemaakt voor het al dan niet opnieuw aanbesteden. Wij hebben besloten de 70+ vervoersregeling niet opnieuw aan te besteden Vervoersregeling / en daarmee de regeling te beëindigen per 1 maart 2015. De subsidie Buurtbus à € 1.100 blijft bestaan. € 21 70+
19.900
€
19.900
€
19.900
€
19.900
Product: WMO voorzieningen Woning aanpassingen Begroten op 1 ton, eventuele overschrijding bijramen in zomernota. 22 gehandicapten
21.000
€
21.000
€
21.000
€
21.000
€
C:\Users\fhur\AppData\Local\Temp\VERSEONVIEWER\20150850682AA9A974F3E48B68EBDAF7C31CC125Bxls
3
Overzicht
Kostenplaats
Voorstel
Bedrag 2016
2017
2018
2019
Programma 8: Jeugd en onderwijs Product:Kinderopvang Nadere berekening geeft aan dat € 5.078,92 te weinig is meegenomen aan huuropbrengsten. 23 Kinderopvang
€
5.078
€
5.078
€
5.078
€
5.078
Programma 10: Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting Product: Ruimtelijke ordening Bestemmings Uren team beleid VROM worden meer toegeschreven aan projecten en grondexploitatie. 24 plannen
€
100.000
€
100.000
€
100.000
€
100.000
Product: Volkshuisvesting Kosten aan woningen dienen gedekt te worden door huur opbrengsten (of verkoop van woningen) 25
€
22.000
€
22.000
€
22.000
€
22.000
TOTAAL aanvoorstellen
€ 432.552
€ 424.216
C:\Users\fhur\AppData\Local\Temp\VERSEONVIEWER\20150850682AA9A974F3E48B68EBDAF7C31CC125Bxls
€ 491.001
€ 491.001
4
Agenda nr.
Onderwerp: Soort: Opsteller: Portefeuillehouder: Zaaknummer:
9a
Informatieve notitie betreffende de ambulancezorg in 2013 Informatieve notitie M. Peijnenburg T.C.W. Maas SOM/2014/006241
1. Samenvatting In dit voorstel wordt er inzicht geboden in de Ambulancezorg over het jaar 2013, door middel van het landelijke rapport Ambulances in-zicht, het regionale jaarverslag van de RAV Brabant-Zuidoost en een rapport over de lokale inzet in Someren. In het rapport Ambulances in-zicht 2013 wordt door Ambulancezorg Nederland inzicht gegeven over de inzet in heel Nederland en een vergelijking tussen de diverse regio’s. In het jaarverslag van de RAV Brabant-Zuidoost 2013 genaamd “alles voor de patiënt” wordt er nadere uitleg gegeven over de ambulancezorg (zoals de organisatie, de urgenties en de kwaliteitszorg). Daarnaast wordt een verantwoording gegeven met betrekking tot de inzet van de ambulancezorg in de regio ZuidoostBrabant. Ook treft u een rapport over de inzet in Someren over 2013 tot en met het tweede trimester van 2014 aan.
2. Inleiding Op 4 juli 2014 werd een brief ontvangen van de RAV Brabant-Zuidoost met een verwijzing naar het jaarverslag RAV Brabant-Zuidoost 2013 op het internet. Eind december 2014 werd het rapport Ambulances in-zicht 2013 op het internet pas beschikbaar gesteld. Dit is veel later als gebruikelijk vandaar dat deze informatie ook later als gebruikelijk tot u komt. Middels dit voorstel willen wij u informeren over de inzetten in Someren in 2013 en de eerste helft van 2014, het regionale jaarverslag 2013 van de RAV Brabant-Zuidoost en over het landelijke rapport Ambulances in-zicht 2013.
1/4
3. Informatie In de ambulancezorg wordt gewerkt met normtijden. Het betreft hier politieke (c.q. rekenkundige) normen. De landelijke politiek heeft bepaald dat 95% van de ritten binnen 15 minuten (voor A1inzetten) hetzij 30 minuten (voor A2-inzetten) theoretisch voltooid zou moeten kunnen worden. Een maximum responstijd van 15 minuten hetzij 30 minuten kan echter niet gegarandeerd worden, omdat er sprake kan zijn van overmacht1. Naast de A-ritten zijn er ook B-ritten binnen de ambulancezorg. Dit zijn ritten die op afspraak gaan, dit betekent dat hier geen normen voor gesteld zijn. Hieronder treft u een overzicht aan van de regionale A-inzetten ten opzichte van de landelijke inzetten. A1-inzetten A1
2010 2013 2012 2011 2009 Brabant Brabant Brabant Brabant Brabant Zo Landelijk Zo Landelijk Zo Landelijk Zo Landelijk Zo Landelijk
Aanname en uitgifte
1:56
1:58
1:55
1:58
2:00
1:52
1:52
1:51
1:47
1:52
Uitruktijd
0:56
1:01
0:55
1:01
0:54
1:02
0:49
1:02
0:55
1:09
Aanrijtijd
6:32
6:39
6:33
6:39
6:23
6:36
6:34
6:45
6:34
6:42
Responstijd
9:27
9:39
9:23
9:40
9:20
9:32
9:19
9:40
9:17
9:44
94,0%
92,6%
93,4%
92,9%
92,4%
93,3%
92,5%
92,3%
92,1%
92,0%
% binnen 15 minuten
A2-inzetten A2
2011 2010 2013 2012 2009 Brabant Brabant Brabant Brabant Brabant Zo Landelijk Zo Landelijk ZO Landelijk ZO Landelijk Zo Landelijk
Aanname en uitgifte
2:58
3:10
2:49
3:11
3:01
3:14
2:54
3:25
2:57
Uitruktijd
1:19
1:15
1:14
1:17
1:15
1:19
1:06
1:20
1:15
1:39
Aanrijtijd
10:19
10:39
10:00
10:32
9:46
10:37
9:48
10:51
9:55
10:51
Responstijd
14:46
15:26
14:09
15:15
14:09
15:25
13:55
15:51
14:13
16:15
% binnen 30 minuten
97,0%
96,1%
98,1%
96,3%
97,7%
96,0%
98,0%
95,5%
97,6%
94,5%
1
3:22
Oorzaken van overschrijdingen van de normtijden zijn: door drukte moet ambulance van verder komen,
meerdere incidenten in het zelfde gebied, extra tijd nodig voor het uitvragen/ indiceren van zorg, verkeersdrukte (bijvoorbeeld langs het kanaal of op de snelweg), afgelegen of lastig te vinden adres en extreme weersomstandigheden (bijvoorbeeld gladheid of extreem onweer).
2/4
Inzetten in Someren Hieronder treft u een samenvatting van de inzetten in Someren aan voor de periode 2009 tot en met de eerste helft van 2014: A1
Someren Totaal 1jan. - 31 jul. 2014 1 jan. - 31 dec 2013 1 jan. - 31 dec 2012 1 jan. - 31 dec. 2011 1 jan. – 31 dec. 2010 1 jan. – 31 dec. 2009
A2
B Totaal
Totaal
307
% 15 min. 82%
112
% 30 min. 98%
394
88%
179
98%
86
414
89%
174
99%
108
374
81%
148
97%
111
379
80%
166
95%
99
342
74%
163
86%
107
57
In het begin van 2014 is er gewerkt aan de implementatie van een nieuw triageysteem voor de meldkamer. Hierdoor zijn de uitrijtijden tijdelijk wat toegenomen en daardoor ook de responstijd. Dit is terug te zien in de cijfers van de eerste helft van 2014. Naast de A1, A2 en B inzetten, kan ook nog de First responder worden ingezet. In 2013 is dit 63 keer het geval geweest, waarvan er 7 eerder aanwezig waren als de ambulance. De First Responder was in 2 gevallen eerder dan de Ambulance (die niet binnen de normtijd aanwezig kon zijn). Dit heeft de prestatie van de A-inzetten verbeterd met 1,43% (dit is reeds verwerkt in de bovenstaande gegevens). Jaarverslag RAV Brabant Zuidoost 2013 en het klachtenjaarverslag 2013 Dit jaar richt het jaarverslag zich op ‘Alles voor de patiënt’. Er staat een toelichting op het thema patiëntveiligheid en hoe dit thema in de praktijk naar voren komt, bijvoorbeeld in relatie tot innovatie. Uiteraard wordt er uitleg gegeven over het hoe en wat van de ambulancezorg, van organisatie naar kwaliteitszorg, van toelichting op het begrip urgentie in de zorg tot uitleg over het type ritten van de ambulances. De resultaten van de regio Brabant Zuidoost en globale gegevens over de inzet per gemeente worden ook in dit verslag benoemd. In de voorgaande paragrafen staat deze informatie reeds vermeld. Daarnaast is er dit jaar een (geanonimiseerd) klachtenjaarverslag uitgebracht. In 2013 zijn in totaal achttien klachten in behandeling genomen. Vijftien klachten gingen over de ambulancezorg, drie hadden betrekking op de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). Aan het einde van het verslagjaar was nog één klacht in behandeling. In het verslagjaar werden achttien klachten afgedaan, een ervan dateerde uit 2012. Alle klachten werden in overleg, door bemiddeling en het treffen van een schikking veelal tot tevredenheid van de klager afgehandeld.
3/4
4. Vervolg Waar nodig wordt actie ondernomen en aandacht gevraagd voor de Somerense situatie. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
O
Bijlagen:
NO
Rapport Inzet Ambulance in Someren 2013 (6212)
X
Rapport Inzet First Responder in Someren (6213)
X
Jaarverslag RAV Brabant Zuidoost (6201)
X
Jaarverslag Ambulances in-zicht 2013 (299)
X
e
Rapport Inzet Ambulance in Someren t/m 2 trimester 2014 (2015/1218) e
Brief RAV inzake Inzet Ambulance in Someren t/m 2 trimester 2014 (2015/1219)
X X
4/4
Rapport
RAV Datum
27-jan-2014
Rapport Someren Periode tussen 1-jan-2013 en 31-dec-2013
Status
Definitief Versie
1.0
Inzetten per urgentie Inleiding Niet alle ambulancezorginzetten vragen evenveel spoed. Er wordt daarom onderscheidt gemaakt in drie urgenties. Deze drie urgenties zijn: -A1, acute bedreiging van de vitale functies van de patiënt, of wanneer dit pas na beoordeling door het ambulanceteam kan worden uitgesloten. De RAV gaat zo snel mogelijk naar de patiënt. Er wordt gestreefd naar een maximale responstijd van 15 minuten. -A2, geen direct levensgevaar, maar wel risico op (ernstige) gezondheidsschade. De RAV gaat zo snel mogelijk naar de patiënt. Er wordt gestreefd naar een maximale responstijd van 30 minuten. -B, geen spoedeisende ambulancezorg, maar ambulancezorg op afspraak. Het aantal inzetten in de periode tussen 1-jan-2013 en 31-dec-2013 bedraagt: Hele regio Brabant-Zuidoost Urgentie
Aantal inzetten
A1
18.477
A2
11.099
B
11.709
Overzicht
41.285
Someren Urgentie
Aantal inzetten
A1
397
A2
181
B
86
Overzicht
664
Inzetten in regio Brabant-Zuidoost
Inzetten in Someren
A2 27%
B 28%
A2 27%
B 13%
A1 45%
P Gemeenterapport vorig jaar v7Tussen 1-jan-2013 en 31-dec-2013
A1 60%
2 van 5
27-jan-2014 12:47:10
A1 inzetten binnen 15 minuten Inleiding De RAV registreert welk deel van de A1 inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt aankomt. In de onderstaande overzichten zijn de resultaten van deze registratie weergegeven. De eerste tabel toont de gegevens op regioniveau. In de tweede tabel wordt ingegaan op de prestaties op gemeentelijk niveau. De kaart toont het percentage van de A1 inzetten dat binnen 15 minuten bij de patiënt aankomt. Hele regio Brabant-Zuidoost Jaar
Periode
Aantal A1 inzetten binnen 15 minuten
Totaal aantal A1 inzetten
% A1 binnen 15 minuten
2013
Kwartaal 1
3.858
4.122
94%
Kwartaal 2
3.922
4.160
94%
Kwartaal 3
3.637
3.897
93%
Kwartaal 4
4.225
4.512
94%
2013
Overzicht
15.642
16.691
93,7%
2013
Hele jaar
15.642
16.691
93,7%
Someren Jaar
Periode
Aantal A1 inzetten binnen 15 minuten
Totaal aantal A1 inzetten
2013
Kwartaal 1
87
Kwartaal 2 Kwartaal 3
% A1 binnen 15 minuten 94
93%
78
86
91%
93
111
84%
Kwartaal 4
90
103
87%
2013
Overzicht
348
394
88%
2013
Hele jaar
348
394
88%
Regiokaart A1 spoedzorg 2013 % binnen 15 minuten
Gemert-Bakel
Laarbeek Best
Son en Breugel
Oirschot
Nuenen
95,0% 92,0% 85,0% 75,0%
Helmond
Eindhoven Geldrop-Mierlo Veldhoven Eersel
Someren
Waalre
Reusel-De Mierden Bladel
Deurne Asten
Heeze-Leende Bergeijk
Valkenswaard Cranendonck
P Gemeenterapport vorig jaar v7Tussen 1-jan-2013 en 31-dec-2013
3 van 5
27-jan-2014 12:47:10
A2 inzetten binnen 30 minuten Inleiding Naast de A1 spoedinzetten, kent de RAV ook A2 spoedinzetten. Hierbij is geen sprake van een levensbedreigende situatie, maar wel van spoed. Ook van deze A2 inzetten wordt een tijdsregistratie bijgehouden. In de onderstaande overzichten zijn de resultaten van deze registratie weergegeven. De eerste tabel toont de gegevens op regioniveau. In de tweede tabel wordt ingegaan op de prestaties op gemeentelijk niveau. De kaart toont het percentage van de A2 inzetten dat binnen 30 minuten bij de patiënt aankomt. Hele regio Brabant-Zuidoost Jaar
Periode
Aantal A2 inzetten binnen 30 minuten
Totaal aantal A2 inzetten
% A2 binnen 30 minuten
2013
Kwartaal 1
2.506
2.578
97%
Kwartaal 2
2.418
2.494
97%
Kwartaal 3
2.309
2.395
96%
Kwartaal 4
2.445
2.537
96%
2013
Overzicht
9.678
10.004
96,7%
2013
Hele jaar
9.678
10.004
96,7%
Someren Jaar
Periode
Aantal A2 inzetten binnen 30 minuten
Totaal aantal A2 inzetten
% A2 binnen 30 minuten
2013
Kwartaal 1
43
43
100%
Kwartaal 2
60
63
95%
Kwartaal 3
40
41
98%
Kwartaal 4
32
32
100%
2013
Overzicht
175
179
98%
2013
Hele jaar
175
179
98%
Regiokaart A2 spoedzorg 2013 % binnen 30 minuten
Gemert-Bakel
Laarbeek Best
Son en Breugel
Oirschot
Nuenen
95,0% 92,0% 85,0% 75,0%
Helmond
Eindhoven Geldrop-Mierlo Veldhoven Eersel
Someren
Waalre
Reusel-De Mierden Bladel
Deurne Asten
Heeze-Leende Bergeijk
Valkenswaard Cranendonck
P Gemeenterapport vorig jaar v7Tussen 1-jan-2013 en 31-dec-2013
4 van 5
27-jan-2014 12:47:10
Histogram A1 inzetten Inleiding De RAV registreert niet alleen of een ambulance wel of niet binnen 15 minuten bij een A1 inzet is aangekomen. Ook de precieze responstijd wordt bijgehouden. De informatie op deze pagina gaat hier verder op in. De tabel toont per minuut responstijd het aantal inzetten met die betreffende responstijd en het totale percentage van de patiënten dat binnen die betreffende responstijd door een ambulance is bereikt. De grafiek geeft de informatie uit de tabel grafisch weer. Het aantal inzetten is in de kolommen opgenomen, het totale percentage in de lijn. Onderaan de pagina is af te lezen bij welke responstijd de RAV 95% van de patiënten heeft bereikt.
Histogram Someren
Someren Opgeteld % van de inzetten met deze responstijd
50
60%
40
< 06 minuten
4
2%
< 07 minuten
2
2%
< 08 minuten
12
5%
< 09 minuten
18
10%
10
< 10 minuten
17
14%
0
< 11 minuten
55
28%
< 12 minuten
69
46%
< 13 minuten
71
64%
< 14 minuten
63
80%
< 15 minuten
34
88%
< 16 minuten
18
93%
< 17 minuten
11
96%
< 18 minuten
6
97%
< 19 minuten
5
98%
< 20 minuten
3
99%
< 21 minuten
1
99%
>= 30 minuten
2
100%
Percentage van de inzetten 95%
P Gemeenterapport vorig jaar v7
40%
30 20
20%
< 01 minuut
0% < 21 minuten
1%
< 19 minuten
1
< 17 minuten
< 05 minuten
80%
60
< 15 minuten
1%
< 13 minuten
1
< 11 minuten
< 03 minuten
70
< 09 minuten
0%
< 07 minuten
1
100% Cummulatief percentage
< 01 minuut
80
< 05 minuten
Aantal inzetten met deze responstijd
Aantal ritten
Responstijd in minuten
Tussen 1-jan-2013 en 31-dec-2013
Responstijd in minuten Aantal ritten
Cummulatief percentage
waarbij de ambulance binnen de onderstaande responstijd bij de patiënt is aangekomen. 16 minuten 52 seconden
5 van 5
27-jan-2014 12:47:10
Retouradres, Postbus 242, 5600 AE Eindhoven
Gemeente Someren
RAV Onderwerp
First Responder 2013 Datum
27 januari 2014
Geacht college,
Uw brief van
De RAV Brabant-Zuidoost maakt al enkele jaren gebruik van de inzet van First Responders (FR). In 2013 hebben wij 300 maal de FR ingezet in de regio, en daar waar
Uw kenmerk
de First Responder bij A1 inzetten eerder was dan de Ambulance (en deze later dan 15 minuten ter plaatse was), mogen wij de rit wegstrepen van de overschrijdingsstatistieken. Vorig jaar waren dit 289 inzetten, waarvan 45 keer eerder dan de te late Ambulance bij A1. In 4 gevallen was de inzet in de gemeente Oisterwijk. In 2013 was dit voor 56 ritten het geval, hieronder ziet u de inzet per gemeente:
Behandeld door
dhr. J.G.F. Rops Telefoon
(040) 2 608 696 Ons kenmerk
Plaats
FR later
FR eeder
Eindtotaal
Asten
5
2
7
Bladel
1
2
3
Eersel
1
2
3
Gemert-Bakel
76
9
85
Heeze-Leende
1
0
1
Laarbeek
1
1
2
Oirschot
74
18
92
Oisterwijk
4
0
4
Reusel-De Mierden
25
15
40
Someren
56
7
63
Eindtotaal
244
56
300
Aantal bijlagen
In afschrift aan
Als aanvulling op het gemeenterapport voor de gemeente Someren was de Ambulance bij de 394 A1 ritten 348 maal op tijd, 7 maal was de FR eerder en de Ambulance te laat. Dit verbetert de prestatie met 1,8% (zie onderstaande tabel):
Bezoekadres
RAV Brabant-Zuidoost.
Deken van Somerenstraat 2 5611 KX Eindhoven Telefoon (040) 2 608 608 [email protected] www.veiligheidsregiobzo.nl Postadres
Postbus 242 5600 AE Eindhoven
Alles voor de patiënt
Jaarverslag 2013 Regionale Ambulance Voorziening Brabant-Zuidoost
“
Binnen RAV draait alles wat wij doen om het leveren van goede patiëntenzorg. Een juiste behandeling van de patiënt is cruciaal om gezondheidsschade of overlijden te voorkomen.” Marc van Aken Sectormanager RAV Brabant-Zuidoost
Jaarverslag RAV 2013
Voorwoord Het jaarverslag van RAV Brabant-Zuidoost staat dit jaar in het teken van patiëntveiligheid. De laatste jaren is in de gezondheidszorg veel
Patiëntveiligheid is op de volgende elementen
aandacht voor dit onderwerp. Ook binnen de RAV
gebaseerd:
draait alles wat wij doen om het leveren van goede patiëntenzorg. Een juiste behandeling van de patiënt
•
Beleid en strategie
is cruciaal om gezondheidsschade of overlijden te
•
Prospectieve risico-analyse
voorkomen. Beleid op het gebied van patiëntveiligheid
•
Veilig Incident Melden
is daarom van groot belang, zowel binnen het
•
Continu verbeteren
ambulancezorgproces zelf als bij de schakels in de
•
Patiëntparticipatie
ketens waarin wij werken. In dit jaarverslag leest u
•
Cultuur
hoe en wat wij in het afgelopen verslagjaar hebben Verderop in dit verslag is te lezen hoe de
bereikt.
RAV Brabant-Zuidoost dit in 2013 vanuit planvorming
Patiëntveiligheid
naar uitvoering brengt.
Patiëntveiligheid betekent vooral systematisch en doelgericht te werk gaan. Hiermee creëer je een patiëntveilige organisatie waardoor er minder risico’s zijn voor de patiënten. Bij RAV Brabant-Zuidoost proberen we zo veel mogelijk risico’s te verminderen bij het verlenen van de zorg zelf, maar ook bij de voorbereidingen en organisatie van die zorg. Onze aanpak bestaat uit vier onderdelen: beleid, nadenken over risico’s, leren van incidenten en cultuurverandering.
2
Jaarverslag RAV 2013
112
Als elke seconde telt Nederland telt 25 regionale ambulancediensten. De Regionale Ambulance Voorziening (RAV) BrabantZuidoost is verantwoordelijk voor de ambulancezorg in 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant. Het hele jaar door, 7 dagen per week, 24 uur per dag staan wij klaar om de juiste zorg te verlenen.
Visie en missie Visie De Regionale Ambulance Voorziening BrabantZuidoost gaat voor verantwoorde ambulancezorg op maat, op het afgesproken moment en/of zo spoedig mogelijk. Missie RAV Brabant-Zuidoost staat voor het bieden van verantwoorde ambulancezorg door medewerkers met actuele professionele kennis en vaardigheden en hoogwaardige middelen.
Ambulancezorg, veel omvattend proces Ambulancezorg is een veelomvattend proces dat begint met de telefonische melding en eindigt met het overdragen van de zorg voor de patiënt aan een ziekenhuis. Alles draait om samenwerking en coördinatie. Goed opgeleide verpleegkundig centralisten in de meldkamer sturen de ambulanceteams aan. 3
Jaarverslag RAV 2013
De ambulanceteams bestaan uit gespecialiseerde ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs. De verpleegkundig centralisten en de gespecialiseerde ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs vormen de professionele basis van de organisatie. Zij beschikken over actuele medische en verpleegkundige vakkennis en expertise, waarbij ze gebruik kunnen maken van de meest moderne middelen, instrumenten en technologie. Hun ervaring, deskundigheid en resultaatgerichte samenwerking worden ondersteund door de staf en medewerkers van verschillende afdelingen.
Focus op kernactiviteit RAV Brabant-Zuidoost focust constant op de kwaliteit en de perfectionering van onze kernactiviteit: de zorgprestatie. Al onze activiteiten zijn patiëntgericht. De open structuur van de organisatie stimuleert de collegiale samenwerking tussen de operationele tak, het bedrijfsbureau en de partners in de zorg.
Schakel in groter geheel; meerdere aandachtsgebieden Ambulancezorg is een schakel in een groter geheel waarin de zorg voor de patiënt centraal staat. RAV Brabant-Zuidoost heeft meerdere aandachtsgebieden die patiëntgericht zijn. In dit jaarverslag 2013 komen de belangrijkste aandachtsgebieden aan de orde. Vanzelfsprekend doen wij er alles aan om de samenwerking met onze eerste- en tweedelijns ketenpartners te stimuleren. Dat zijn de ziekenhuizen, huisartsen, medisch specialisten, politie, brandweer, GHOR, defensie en het Rode Kruis.
De organisatie
Samenwerkingsverband
RAV Brabant-Zuidoost werkt met de
RAV Brabant-Zuidoost is een samenwerkingsverband
gemeenschappelijke meldkamer die de ambulances
van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost en GGD Brabant-
aanstuurt. We hebben negen standplaatsen:
Zuidoost. De Veiligheidsregio is verantwoordelijk voor
Eindhoven, Best, Bladel, Deurne, Eersel, Helmond,
de meldkamer ambulancezorg. De ambulancezorg
Lieshout, Maarheeze en Valkenswaard. Om binnen
‘op straat’ tijdens de rijdiensten wordt verricht door
de wettelijke en operationele kaders goed te kunnen
ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs
presteren en de afgesproken paraatheid te leveren,
en valt onder de verantwoordelijkheid van de GGD
beschikt de organisatie over 30 ambulances (inclusief 4
Brabant-Zuidoost.
zorgambulances) en 2 Rapid Responder voertuigen. De ambulances en de Rapid Responders worden bemand door 182 ambulancemedewerkers van de rijdienst. Op de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) werken 19 centralisten. De organisatie wordt aangestuurd door een sectormanager en ondersteund door een sectorsecretaresse, 4 teammanagers, 2 medisch managers ambulancezorg, 5 staffunctionarissen en 3 teamsecretaresses.
4
Jaarverslag RAV 2013
Urgenties in de zorg
deel van de ritten dat eerder of later dan 15 minuten
Voor het beoordelen van de ernst en urgentie van een melding, hanteren de centralisten in de meldkamer een triagemethodiek. Het doel van deze methode is om de situatie goed in te schatten en prioriteiten te stellen. In welke mate van spoed is zorg nodig? Heeft een patiënt meer of minder complexe medische zorg nodig? Bij triage hanteren we drie urgentiecategorieën; A1, A2 en B ritten.
aan. Bij 97% van de inzetten komt de ambulance aan bij ongeveer 20 minuten.
Belemmerende factoren Qua logistiek, coördinatie en communicatie proberen we waar mogelijk winst te behalen. Er zijn echter altijd belemmerende factoren waar wij geen invloed op hebben zoals de weersomstandigheden, doorgeven van verkeerde locaties of meerdere incidenten op dezelfde spelen, zoals opgebroken wegen, openstaande bruggen
RAV Brabant-Zuidoost kwam in 2013 bij 93,7% van de inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt aan. Om een beter beeld te krijgen van de kwantitatieve prestaties vinden we het belangrijk om ook te kijken naar het
of verkeershinder. Door deel te nemen aan landelijke, provinciale en regionale overleggen, proberen we invloed uit te oefenen op deze belemmerende factoren.
Rapid Responder Het voertuig van de Rapid Responder is een compacte
Resultaten A1 en A2-urgentie
personenauto die is uitgerust met alle benodigde apparatuur om acute spoedeisende hulp te verlenen.
Jaar 2013
De Rapid Responder wordt bemand door een ervaren A1
A2
B
Totaal
Post Eindhoven
8.156
4.609
3.480
16.245
Post Eersel
2.047
1.103
839
3.989
Post Helmond
5.330
2.984
1.949
10.263
Post
2.328
1.385
1.094
4.807
Valkenswaard Rapid
A1-inzetten komt de ambulance binnen tien minuten
locatie. Ook kunnen infrastructurele factoren een rol
Totaalscore en knelpunten
Aantal ritten
bij de patiënten aankwam. Bij ongeveer 60% van de
ambulanceverpleegkundige. De Rapid Responder is goedkoper dan een gewone ambulance en biedt op een effectieve wijze zorg. Het enige verschil met een reguliere ambulance is dat er geen patiënten kunnen worden vervoerd. Als dat toch nodig is, wordt alsnog een ambulance ingezet. Uiteraard wordt de Rapid Responder alleen ingezet wanneer dit voor de patiënt verantwoord is. In 2013 zijn 1675 ritten verreden door Rapid Responders.
588
1.032
111
1.675
0
0
4.238
4.238
18.449
11.113
11.711
36.979
Responder B-vervoer Totaal
5
Jaarverslag RAV 2013
Aantal spoedritten binnen 15 minuten
95% binnen 15 minuten 85% binnen 15 minuten 92% binnen 15 minuten 75% binnen 15 minuten
First Responder First Responder is een team van de brandweer dat
Het Reanimatieteam Brandweer wordt op verzoek
in bepaalde gebieden sneller bij een patiënt kan
aangestuurd als deze sneller ter plaatse kan zijn dan
zijn dan de ambulance. Het team First Responder
een ambulance. Immers, elke seconde telt.
verricht levensreddende handelingen in afwachting
De brandweer start de reanimatie. Zodra de ambulance
van de ambulance. Zij rijden in een personenauto van
ter plaatse is, neemt deze de zorg over. Als de
de brandweer en rukken uit na meldingen waarbij
brandweer geen assistentie hoeft te verlenen, vertrekt
spoedeisende medische zorgverlening wordt verlangd
ze weer. Uiteraard is de brandweer opgeleid in het
zoals ongevallen, hartfalen en onwel wordingen.
reanimeren van patiënten en zijn zij aan hun kleding herkenbaar als ‘ Reanimatie Team Brandweer’.
Reanimatieteam Brandweer Sinds 2011 werken we intensief samen met verschillende brandweerkorpsen in de regio Zuidoost-Brabant als het gaat om reanimaties. 6
Jaarverslag RAV 2013
Zorg voor kwaliteit
Veilig Incident Melden
Bij RAV Brabant-Zuidoost functioneren medewerkers in een open cultuur waarin de eigen verantwoordelijkheid en de zorg voor patiënten voorop staat.
Het doel van het Veilig Incident Melden (VIM) is inzicht
Beleid en strategie
melding doen wij een PRISMA-analyse. Uit die analyse
De grote betrokkenheid en flexibiliteit van onze mensen vormt de basis van de zorgkwaliteit die wij als ambulancedienst in onze regio leveren. Een goede samenwerking met onze partners in zorg en veiligheid, is daarbij voor de patiënt van groot belang. De mensen in onze ambulancedienst werken doeltreffend en efficiënt. Ze zijn goed op elkaar afgestemd en gericht op het welzijn en de behoefte van de patiënt. In oktober 2012 zijn wij gestart met het project Patiëntveiligheid. Met dit project wil RAV BrabantZuidoost een veiligere organisatie creëren met minder risico’s voor patiënten. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen is een cultuur waarin het werken aan patiëntveiligheid geaccepteerd en geborgd is.
Prospectieve risico-analyse Er is een werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers uit de hele organisatie. De groep is begin 2013 gestart met het uitvoeren van een prospectieve risicoanalyse. Deze analyse resulteerde in een rapport met aanbevelingen voor het management om de organisatie en patiëntveiligheid verder te verbeteren.
18 Aantal klachten
13 Geregistreerde Incidenten agressie en geweld (GIR)
3 Calamiteiten 121 VIM-meldingen
te krijgen in het hoe en waarom van ongewenste gebeurtenissen in het ambulancezorgproces. Elke RAV medewerker kan een melding indienen naar aanleiding van een (bijna) incident. Naar aanleiding van een VIMkomen verbeterpunten die we meenemen in de verbetercyclus. Uit het aantal VIM-meldingen kwamen 3 calamiteiten.
Verbetercyclus Het doel is om continu te leren en te verbeteren naar aanleiding van incidenten. Punten om te verbeteren worden altijd geregistreerd. De proceseigenaar neemt het verbeterpunt in behandeling en rapporteert in het Regionaal Management Overleg over de status van deze verbeterpunten. Ook in de directiebeoordeling komt de verbetercyclus aan de orde.
Patiëntenparticipatie
Werken aan patiëntveiligheid betekent voor mij… ...een lerende omgeving creëren waarbij na analyse (mogelijk) verbeteringen worden opgepakt door zowel de leiding als alle medewerkers. Het afgelopen jaar investeerden wij in een kwaliteitsmanagementsysteem. Voor alle collega’s
Een belangrijk onderdeel van het VMS is
is het nu eenvoudig om documenten, afspraken,
patientenparticipatie. In september 2013 zijn
formulieren, enzovoort makkelijk en altijd te vinden.
afspraken gemaakt met Zorgbelang Brabant om
Dit heeft tot gevolg dat afspraken en invullen van
een klankbordgroep op te zetten voor patienten.
verschillende formuleren nu enorm verbeterd is.
Deelnemers aan de klankbordgroep kunnen middels
We zijn via de Prisma methodiek gestart met VIM
dit platform meedenken over de ambulancezorg in
(Veilig Incident Melding). Hierdoor kunnen we
onze regio en hun ideeen over de ambulancezorg naar
heel eenvoudig een melding maken, die daarna
voren brengen. Door de gemaakte afspraken kan het
geanalyseerd wordt.
onderdeel patientenparticipatie daarmee in 2014 echt Zo’n analyse is niet om medewerkers af te rekenen
van start gaan.
maar om de processen te verbeteren waardoor de
Cultuur
patiëntveiligheid verhoogd wordt. We hebben ook
De veiligheidscultuur in de organisatie wordt
een aantal medewerkers getraind om deze analyse
gestimuleerd door het belang te onderschrijven
uit te voeren en de eerste ervaringen zijn heel goed.
van patiëntveiligheid. Hier is een projectplan voor geschreven. In 2013 is gestart met het realiseren van de doelen die beschreven staan in het projectplan. 7
Ruud van Driel, teammanager
Jaarverslag RAV 2013
Patiënten De kwaliteit van zorg en de beleving daarvan door de patiënt zijn nauw met elkaar verbonden.
Toetsing zorgkwaliteit In december 2013 heeft RAV Brabant-Zuidoost een opvolgingsaudit gehad en is daarmee op basis van het nieuwe certificeringsschema ambulancezorg versie 2011, HKZ-gecertificeerd.
Beide facetten bepalen de tevredenheid van onze klanten en daarom zoeken wij continu naar verbetering daarvan. Dit doen we enerzijds door het kwaliteitsbewustzijn van onze mensen te stimuleren. Anderzijds door als organisatie klantbewust naar
“
buiten te treden, bekendheid te geven aan de ambulancezorg in onze regio en patiënten mee te laten denken over de kwaliteit.
Werken aan patiëntveiligheid betekent voor mij… ...een prachtige leerzame manier om mijn eigen werk onder een vergrootglas te bekijken en te
Aangepaste naalden Om een bepaald soort pneumothorax (spanning klaplong) bij een patiënt te ontlasten gebruiken we een dikke infuusnaald, die we tot in de borstholte aanbrengen om zo lucht te laten ontsnappen. Dat is een handeling die we regelmatig trainen op oefenpoppen, maar zelden in de praktijk uitvoeren, omdat de indicatie weinig voorkomt. Maar uit een van deze weinige praktijksituaties bleek echter dat de naalden die we gebruiken op de oefenpoppen goed functioneren, maar in werkelijkheid voor een bepaalde groep patiënten gewoon te kort zijn. Gelukkig was in de casus die het betrof de heli-arts aanwezig met ander materiaal.
verbeteren. Voor mijzelf, mijn collega’s en bovenal De casus is geëvalueerd en teruggekoppeld aan het medisch stafbureau. Via de materialencommissie zijn alternatieve naalden aangeschaft en schriftelijk geïntroduceerd, omdat het nieuwe device erg veel leek op het oude. Alleen de naald was een stuk langer. Het probleem leek te zijn opgelost. In de praktijk bleek toch dat er behoefte was aan training met de nieuwe naalden. Dit is ook via een VIM* melding naar voren gekomen. Nu worden op dit moment alle verpleegkundigen tijdens hun praktijktrainingen geschoold in het gebruik van de nieuwe naald voor wat betreft ontlasten van de spannningspneumathorax.
de patiënten. Ik zie een heel duidelijke omslag bij collega’s. We melden incidenten en risico’s veel meer en beter en we kijken ook veel kritischer naar processen. Hierdoor kunnen we allemaal veel leren. Ook de ICT mogelijkheden hiertoe zijn sterk verbeterd. We kunnen de komende jaren nog meer bereiken als we elkaar nog meer kunnen en durven aanspreken over twijfels, fouten of bijna fouten. Dat vraagt natuurlijk tijd, maar het voorkomt dat kansen voor verbetering blijven liggen en niet met elkaar worden gedeeld. Karel Somers, ambulanceverpleegkundige
* Veilig Incident Melden 8
Jaarverslag RAV 2013
Opleidingen De kwaliteit van onze medewerkers is een belangrijke pijler van een succesvolle organisatie. Het is voorwaardelijk voor het leveren van goede zorg en het beïnvloedt de concurrentiepositie. Kwaliteit van medewerkers begint al bij de basis. Goed opgeleide medewerkers zijn beter gemotiveerd, productiever en duurzaam inzetbaar. Dit is essentieel voor het behoud van talent en de continuïteit van de organisatie. Onze visie op opleiden, trainen en oefenen (OTO) is gericht op de (door)ontwikkeling van de medewerkers.
Opleidingscommissie Ontmoeten, samenwerken en kennisdelen doen we vooral met directe collega’s. De opleidingscommissie richt zich op het overdragen van kennis, vaardigheden, houdings- en gedragsaspecten. De commissie bestaat uit ambulanceverpleegkundigen, ambulancechauffeurs, meldkamercentralist, medisch manager, medewerker opleidingen, de rijinstructeur en de beleidsadviseur OTO. In 2013 zijn provinciebrede competentieprofielen ingevoerd voor leden van de opleidingscommissie. Er is gedifferentieerd naar praktijktrainer en ontwikkeltrainer. Naast de praktijktrainers, die de bij- en nascholing van hun collega’s verzorgen, zijn per standplaats en ook voor de meldkamer werkbegeleiders aangesteld. Zij zijn verantwoordelijk voor het bijstaan van nieuwe collega’s in de praktijk tijdens hun vervolgopleiding tot ambulancechauffeur of ambulanceverpleegkundige en meldkamer centralist bij de Academie voor
Regionale bij- en nascholing In de regionale bij- en nascholingen staat patiëntveiligheid centraal. Door medewerkers jaarlijks een aantal verplichte scholingen aan te bieden wordt de professionaliteit van medewerkers en daarmee de patiëntveiligheid geborgd. In de draaiboeken die aan de OTO producten ten grondslag liggen wordt aangegeven hoe patiëntveiligheid in de betreffende scholing tot uiting komt. In 2012 spraken vier RAV organisaties in ZuidNederland de intentie uit om samen te gaan werken rond OTO. Dit heeft in 2013 geresulteerd in een geaccrediteerd scholingsaanbod voor zowel ambulanceverpleegkundigen als –chauffeurs. Er is een breed aanbod aan scholingsthema’s aangeboden waar deelnemers uit de vier regio’s gemengd aan deelnamen. Voor de verpleegkundigen betrof dit de thema’s klinisch redeneren, verloskunde, non-trauma en ventilatie. De ambulancechauffeurs volgden verloskunde. De uitwisseling van ervaringen is zeer positief ontvangen. Ook voor de medewerkers van de zorgambulance, de Rapid Responder en de MKA werden regionale en provinciale scholingsproducten aangeboden. Zorgambulancemedewerkers volgden scholing BLS/ AED en opleidingen rond de thema’s radiotherapie, ergo, ouder- en kindermishandeling en C2000/ portofoongebruik. Alle Rapid Responders werden geschoold in hun nieuwe rol als gewondencoördinator opgeschaalde zorg (HGN). Daarnaast was veel aandacht voor rijvaardigheid met e-learning rond brancherichtlijnen, rijvaardigheid en vrijstellingen en ontheffingen.
Ambulancezorg (AvA).
9
Jaarverslag RAV 2013
Alle Rapid Responders pasten dit vervolgens toe tijdens een on-the-job training rijvaardigheid.
Bij- en nascholing in de keten RAV Brabant-Zuidoost heeft een bijdrage geleverd aan
De themadagen bij de meldkamer waren gericht op de
deskundigheidsbevordering van externe partijen zoals
communicatie, kind/intoxicatie en C2000.
scholen, opleidings- en ketenpartners, brandweer,
E-learning In 2013 hebben we alle RAV medewerkers
ziekenhuizen en huisartsen. Dit waren trainingen gericht op reanimatie, traumatologie, training First Responders en Basic Life Support/AED.
e-learning modules aangeboden. Deze waren gericht op de thema’s: voorbehouden handelingen, brancherichtlijnen, theorie rijvaardigheid, C2000
Kwaliteitsregister Onze verpleegkundigen en ook chauffeurs zijn in 2013
en kindermishandeling. De modules worden zoveel
collectief ingeschreven in het kwaliteitsregister V&V
mogelijk als onderdeel van blended learning ingezet.
van de Vereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden
Daarbij doorlopen de deelnemers vooraf de e-learning
Nederland (V&VN). Dit is een door de branchesector
om de kennis op te frissen en zo nodig aan te vullen.
Ambulancezorg Nederland erkend kwaliteitsregister.
Daarna passen zij deze toe tijdens de praktijktraining.
In het register is de medewerker zelf
Ketensamenwerking
verantwoordelijk voor het registreren van de behaalde accreditatiepunten. Elke vijf jaar vindt een
RAV Brabant-Zuidoost organiseerde stagedagen in
herregistratie plaats waarbij V&VN controleert of
samenwerking met ziekenhuizen, verloskundigen,
de medewerker de verplicht gestelde punten heeft
verpleegtehuizen, Mobiel Medisch Team en andere
behaald. Het digitaal portfolio is inmiddels een vast
ketenpartners. In onze samenwerking GHOR/RAV
onderdeel voor het jaargesprek tussen medewerker en
hebben we deelgenomen aan de multidisciplinaire
teammanager.
vorm, we observeerden elkaar en gaven feedback
...dat ik kan bijdragen aan een veilige (werk) omgeving voor mijzelf, mijn collega’s, onze patiënten en onze ketenpartners. De grootste winst die wij rond patientveiligheid in 2013 hebben gehaald is voor mij de implementatie
oefening Mono- en Multi motorkapoverleg. Hierbij trainden een eerste ambulance in opgeschaalde
Werken aan patiëntveiligheid betekent voor mij…
Ontwikkelingen in de toekomst De landelijke trend laat zien dat de komende jaren
aan de hand van de STARR-methode. De bijzondere
de vraag naar zorg alleen maar zal toenemen. De
aandachtspunten zijn opnieuw getraind en de evaluatie
(interne) opleiding van de beroepsprofessionals in
is verwerkt in de vervolgacties. Op verzoek van
samenwerking met andere partners in opleiden is en
verschillende brandweerkorpsen zijn we gevraagd
blijft daarom van cruciaal belang. Om de kwaliteit,
om ondersteuning te bieden tijdens hun technische
effectiviteit en efficiency te waarborgen blijven wij
hulpverlening.
opleidingsproducten ontwikkelen en zoeken naar samenwerking en afstemming.
In 2013 is een bijzondere toenadering gezocht met de vliegbasis Eindhoven voor het scholen van hun First
Het verbeteren van individuele vaardigheden van
Responders en met OTCRij (rijschool van defensie)
medewerkers heeft direct invloed op de kwaliteit
voor het uitwisselen van expertise op het gebied van
van zorg én op de kwaliteit van arbeid. Het op een
rijinstructie.
professionele wijze ontwikkelen en uitvoeren van OTOactiviteiten is een kans om een bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van RAV Brabant-Zuidoost. 10
van het veiligheidmanagement systeem in onze RAV. Dit VMS diende in 2013 door alle RAV organisaties geïmplementeerd te worden en wordt in 2014 volgens de HKZ-normen gecertificeerd. Waar nodig hebben we nieuwe werkafspraken en protocollen gemaakt. Vanzelfsprekend kan een VMS alleen slagen als alle medewerkers van RAV Brabant-Zuidoost zich daar volledig voor inzetten. En daar moeten we de komende tijd flink aan werken. Krijg je te maken met een incident of risico, dan moet melden vanzelfsprekend worden. Want alleen als je de problemen kent en hoort, kun je pas aan de oplossingen gaan werken. Jarno Jurjus, ambulancechauffeur
Jaarverslag RAV 2013
De medewerkers zijn betrokken en gemotiveerd om nieuwe kennis, ideeën en inzichten met elkaar te delen. Trends omgezet in strategische doelen naar de toekomst vormen het uitgangspunt en worden vertaald in competentieprofielen en persoonlijke ontwikkelingsplannen voor de medewerkers. Om zorg op maat blijvend te leveren, is differentiatie in het aanbod wenselijk. Patiënten zullen beter weten wat ze mogen verwachten van de ambulancemedewerker. Medewerkers worden gestimuleerd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen als het gaat om opleiden en trainen. De medewerker wordt hierdoor in staat gesteld om kritisch te reflecteren op het eigen handelen. De basis van de vooropleiding van elke nieuwe medewerker is van groot belang om blijvend te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de professionals in de zorg. Op lange termijn ligt hier een uitdaging in het kader van loopbaanontwikkeling.
Loopbaanontwikkeling In 2013 is loopbaanontwikkeling binnen onze organisatie verder vormgegeven. Een aantal ambulancechauffeurs werkt aan omscholing via SEHverpleegkundige tot ambulanceverpleegkundige. Daarnaast zijn twee verpleegkundigen in opleiding tot Physician Assistant (PA). Poulers (medewerkers die op meerdere fronten in het RAV-proces inzetbaar zijn) krijgen de kans om zich horizontaal te ontwikkelen op het terrein van meldkamer, rijdienst, zorgambulance, Rapid Responder en rijinstructeur. Jaarlijks inventariseren wij loopbaanbehoeften tijdens de individuele POP (Persoonlijk Ontwikkelplan) gesprekken. We bespreken steeds centraal welke verzoeken dat jaar ingewilligd kunnen worden.
11
Jaarverslag RAV 2013
Goede afspraken met partners Er is een goede samenwerking en communicatie tussen RAV BrabantZuidoost, de regionale huisartsen en hun organisaties. In de regio Zuidoost-Brabant zijn twee grote organisaties van huisartsen actief; de Centrale
Werken aan patiëntveiligheid betekent voor mij… ...een uitdaging. Als zorgambulance verpleegkundige zit ik pas kort in de VIM commissie, maar ik kan nu al zeggen dat het melden van incidenten en de analyse van deze meldingen een merkbare stap voorwaarts is als het gaat om patiëntveiligheid.
”
Esther Vermulst, verpleegkundige zorgambulance
Huisartsen Post (CHP) en Samenwerkende Huisartsen Organisatie Kempen en Omstreken (SHOKO). De meldkamer heeft korte lijnen met de callcenters
Meldingen buiten praktijkuren die door de
van beide huisartsenorganisaties. Deze callcenters
meldkamercentralisten worden getrieerd als
zijn actief van 17.00 uur ’s middags tot 08.00 uur
huisartsenzorg, worden direct doorgezet naar het CHP-
GHOR verantwoordelijk voor de coördinatie van de
’s morgens. Daarnaast zijn de callcenters ook actief
of SHOKO-callcenter. Zij nemen dan de zorg voor deze
geneeskundige zorgverlening. RAV Brabant-Zuidoost
tijdens de weekeinden en de feestdagen.
patiënt over.
opereert dan als onderdeel van deze organisatie
1. Acute gezondheidszorg In geval van zeer grote incidenten of rampen is de
en levert materieel en personeel. Dit betreft zowel Ieder jaar worden de huisartsen getraind door
reguliere ambulanceteams als staffunctionarissen.
ervaren ambulanceverpleegkundigen van onze RAV. Tijdens deze trainingen gaat de aandacht uit naar
2. Publieke gezondheidszorg
spoedeisende situaties, hulpverleningsmethoden
De GHOR adviseert gemeenten en
en handelingen die huisartsen kunnen verrichten.
evenementenorganisaties op het gebied van de
Via een VIM* melding werd aangegeven dat in
Ieder jaar wordt de training aangescherpt met
geneeskundige hulpverlening bij evenementen. Dit
een operationele defibrillator een oefenkabel zat.
verbeterpunten uit voorgaande trainingen.
alles wordt zoveel mogelijk afgestemd met andere
De goede kabel
Met een dergelijke kabel kan niet daadwerkelijk gedefibrilleerd worden in de praktijk. Het bleek nu dat bij scholingen tijdelijk een andere kabel op
Samenwerking GHOR In het kader van rampenbestrijding werken
het apparaat was gezet en deze niet op tijd terug
we intensief samen met de GHOR. De GHOR is
gewisseld was. De oefenkabel lijkt erg veel op
verantwoordelijk voor twee processen:
een echte kabel. Gelukkig is de defibrillator niet gemist tijdens een inzet en werd de fout op tijd ontdekt. Nu zijn alle oefenkabels duidelijk gelabeld en daardoor is het voor iedereen duidelijk dat ze alleen voor trainingsdoeleinden zijn. *VIM= Veilig Incident Melden 12
disciplines binnen de regio, onder andere Technische Hygiënezorg van de GGD. Het uitgangspunt hierbij is de bescherming van de gezondheid van betrokkenen.
Jaarverslag RAV 2013
Gemeenschappelijke meldkamer De Gemeenschappelijke Meldkamer Brabant-Zuidoost (GMK) omvat de drie disciplines ambulancezorg, brandweerzorg en politie. De drie meldkamers zijn ondergebracht in één ruimte in het hoofdbureau van de politie aan de Mathildelaan in Eindhoven. Als deze locatie ontruimd moet worden, kunnen de drie disciplines gebruik maken van het Gemeenschappelijk Meldcentrum in ’s-Hertogenbosch.
Geïntegreerd Meldkamer Systeem Meldingen voor ambulancezorg, politie en brandweer komen in één gezamenlijke meldkamer binnen. Dit zorgt voor goede afstemming en coördinatie. Het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) brengt alle informatie samen. In het GMS zijn verschillende rampenbestrijdingsplannen en incidentscenario’s ingevoerd. Cruciale informatie met betrekking tot een bepaald incident kan met elkaar worden gedeeld. Steeds is duidelijk welke acties worden ondernomen, wie wat doet en op welk moment. De GMK beschikt
De MKA steunt sinds 2009 het burgerinitiatief AED. Als de MKA een oproep voor een reanimatie ontvangt, kan zij automatisch via het omroepsysteem een burgerhulpverlener in de omgeving alarmeren en oproepen om naar het slachtoffer te gaan en met de reanimatie te starten. Op deze wijze worden kostbare seconden of soms minuten gewonnen.
Toekomstperspectief MKA In december 2012 heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een nieuw integraal plan opgesteld voor alle politielocaties en meldkamerlocaties. Op 16 oktober 2013 is het transitieakkoord voor ‘de Meldkamer van de Toekomst’ getekend. Met de ondertekening van dit akkoord is de beslissende stap gezet op weg naar een nieuwe meldkamerorganisatie, die nog beter voldoet aan de vragen van burgers en hulpverleners. In het akkoord zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de locaties, de taken, het organisatiemodel, de financiering en de verantwoordelijkheden. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de te volgen weg van de oude naar de nieuwe situatie. De locatie voor de meldkamer voor Zuidoost-Brabant is ’s-Hertogenbosch.
Werken aan patiëntveiligheid betekent voor mij… ...werken in een omgeving die voor mij de juiste randvoorwaarden creëert waardoor ik mij voor 100% kan focussen op mijn rol en verantwoordelijkheden als centralist in al zijn facetten. Patiëntveiligheid begint met de melding bij de meldkamer en eindigt pas als het ambulanceteam de patiënt heeft overgedragen aan het ziekenhuis of thuis heeft onderzocht en/of overgedragen.
ook over een eigen intranet. Politie, brandweer en
In 2013 hebben we definitief gekozen voor een
ambulancezorg delen kennis met elkaar en hebben
geprotocolleerd triagesysteem, waarbij de kans
inzicht in elkaars processen en protocollen. Op de GMK
op inschattingsfouten zo klein mogelijk is. In dit
wordt 24/7 gewerkt met een Calamiteiten Coördinator
zogenaamde ProQa staat de patientveiligheid
(CACO). De CACO krijgt bij grootschalige incidenten
voorop, samen met de veiligheid voor de
de operationele leiding op de GMK. In dergelijke
melders en de hulpverleners. In 2014 vindt de
situaties zorgen zij voor een goede communicatie met leidinggevenden op straat, adequate informatiedeling en contact met de burgemeester van de betreffende plaats over de actuele stand van zaken.
13
”
implementatie van het systeem plaatst. Gerrie van den Broek, centralist MKA
Jaarverslag RAV 2013
Zorgverbetering en zorginnovatie RAV Brabant-Zuidoost zet zich voortdurend in voor verbetering van de zorgkwaliteit die we bieden. Dit gebeurt zelfstandig in samenwerking met partners in de zorg en veiligheid en in overleg met landelijke en regionale partners. RAV Brabant-Zuidoost is vertegenwoordigd in verschillende landelijke, provinciale en regionale commissies en besturen. De rijksoverheid bepaalt de capaciteit, de spreiding en de beschikbaarheid van de ambulancezorg per regio. Zorgverzekeraars financieren de ambulancezorg. RAV Brabant-Zuidoost heeft vier keer per jaar overleg met twee gesprekspartners vanuit de zorgverzekeraar. We hebben regelmatig overleg in de overkoepelende organisaties Ambulancezorg Nederland en het Traumacentrum Brabant. Binnen de regio is er structureel overleg met de spoedeisende eerste hulp van de ziekenhuizen en
Werken aan patiëntveiligheid betekent voor mij… ...goed nadenken over welke richting onze patiëntenzorg op moet gaan, hoe die eruit moet zien en dit duidelijk delen met iedereen binnen en buiten de organisatie. Afspraken maken, scholing en de juiste materialen en middelen horen daarbij. Tenslotte moeten we kunnen aantonen dat we op de goede weg zijn door te meten en bij te sturen. Ik vind dat we in 2013 de grootste vooruitgang hebben geboekt in het veiligheidsdenken. Dit is in de organisatie en bij alle medewerkers echt meer ontwikkeld. Dat merk je in de dagelijkse praktijk doordat iedereen beter oog heeft voor onduidelijke regels, onhandige afspraken en mogelijk gevaarlijke situaties voor patiënt, collega’s of de RAV. En dat is toch het fundament voor het creëren van een echte veiligheidscultuur. De uitdaging voor ons is dan ook vooral om dit vlammetje bewustzijn voor patientveiligheid op te doen laaien tot een echt veiligheidsvuur. Dit vuur moeten we voeden met continue feedback over de stand van zaken rond VIM meldingen, calamiteitenonderzoeken en verbetervoorstellen. We moeten transparant blijven over maatregelen maar ook eerlijk benoemen wat niet kan en waarom. De medewerker die meldt blijven we prijzen en waarderen voor zijn of haar bijdrage. Harm van de Pas, medisch manager
de huisartsenposten. RAV Brabant-Zuidoost streeft naar actieve samenwerking van alle betrokken partners om het hele zorgverleningproces rond een patiënt te optimaliseren. Zorginspanningen moeten logistiek en qua medisch handelen perfect op elkaar aansluiten en getoetst kunnen worden. Uiteindelijk streven we gezamenlijk naar hetzelfde doel: gezondheidswinst van de patiënt.
Ambulancezorg Nederland De sectororganisatie voor de regionale ambulancediensten is Ambulancezorg Nederland en is het aanspreekpunt voor andere sectororganisaties en het ministerie. Ambulancezorg Nederland verzorgt de opleidingen van onze medewerkers en ontwikkelt nieuwe protocollen en standaarden.
Feedback, opgebouwde kennis en ervaring vanuit de verschillende regio’s spelen een belangrijke rol.
Op 1 januari 2013 trad de Tijdelijke Wet
Zorgverzekeraars Zorgverzekeraars leveren een belangrijke bijdrage in de zorgverbetering. De zorgverzekeraars vergoeden de reguliere ambulancezorg en zijn een belangrijke stimulerende factor als het gaat om vernieuwingen in de ambulancesector. Vanaf 2011 vindt vanuit de efficiencykorting geen budgettaire verhoging plaats voor een periode van drie jaar. De verhoging van het ritaanbod moet opgevangen worden vanuit de bestaande middelen. 14
”
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport AmbulanceZorg (TWAZ) in werking. Deze heeft de Wet Ambulancevervoer vervangen. De TWAZ is een tijdelijke wet die het leveren van ambulancezorg opdraagt aan vergunninghouders die voldoen aan de gestelde eisen. Omdat op dit moment de ambulancezorg volop in ontwikkeling is en ook de vorming van de veiligheidsregio’s nog niet is afgerond, geldt de TWAZ voor een periode van vijf jaar. In die periode wordt gewerkt aan een definitieve regeling.
Jaarverslag RAV 2013
Innovatie RAV Brabant-Zuidoost streeft er naar om zo snel mogelijk bij een patiënt te zijn, uiterlijk binnen 15 minuten. Als het gaat om gezondheidswinst is een dergelijk criterium niet doorslaggevend. Voor de kwaliteit van ambulancezorg zijn de feitelijke gemiddelde responstijd, het zorginhoudelijke prestatieniveau en de mate van efficiëntie in de samenwerking met andere zorgaanbieders eigenlijk betere indicatoren. Helaas zijn met name deze laatste twee slecht meetbaar. RAV Brabant-Zuidoost is in het bijzonder gericht op zorginnovatie, omdat daaruit verbeteringen volgen waaruit werkelijke gezondheidswinst kan worden behaald.
Medisch stafbureau
In 2013 heeft een aantal ontwikkelingen expliciet bijgedragen aan de verbetering van de patiëntveiligheid. •
Ritboncontroles
Na de hulp aan een patiënt vullen verpleegkundigen ritbonnen in. De ritbonnen zijn formulieren waar de verpleegkundigen informatie noteren, zoals toegediende medicatie en/of klachten van de patiënt. Het Medisch Stafbureau controleert deze ritbonnen steekproefsgewijs en geeft daarna een terugkoppeling aan de verpleegkundige. In 2014 gaan we werken met een digitaal ritformulier. Door de invoering van een digitaal ritformulier kunnen de ritformulieren uitgebreider gecontroleerd worden en zullen verpleegkundigen feedback krijgen van minimaal een aantal ritten per jaar.
Sinds 2012 bestaat het Medisch Stafbureau. Binnen dit bureau wordt gewerkt aan een eenduidig medisch
•
beleid voor de regio en waar mogelijk voor de hele
Op de meldkamer wordt 3% van de gesprekken
provincie. In 2013 zijn we een zelfstandig medisch
teruggeluisterd. Ook hierdoor vindt controle plaats en
stafbureau begonnen. Het Medisch Stafbureau richt
wordt gestreefd naar een unanieme werkwijze. Om dit
zich op de volgende aspecten:
nog beter te laten verlopen hebben we in 2013 een
•
Scholingsbeleid (waaronder assesments en
opzet gemaakt voor de invoering van AMPDS/ProQa.
portfolio’s)
In maart 2014 zal ProQa worden ingevoerd op de
•
Autorisatiebeleid (vakbekwaamheidsbeoordelingen)
meldkamer. Doel van dit meldkamerprogramma is om
•
Ritbon- en meldingsverwerkingsevaluaties
alle gesprekken zo uniform mogelijk te laten verlopen
•
Medisch inhoudelijke advisering
en op de juiste momenten de goede vragen te stellen.
•
Incidentonderzoek
Hierdoor kunnen we een nog betere inschatting maken
•
Innovatie en onderzoek.
van de situatie ter plaatse en dus ook beter hulp
Het Medisch Stafbureau is een groeimodel dat eind 2015 volledig op sterkte dient te zijn. Naast de medisch managers maken ook Physician Assistants (PA) deel uit van het bureau. Aan het eind van het groeimodel is het de bedoeling dat ook Verpleegkundig Specialisten Acute Zorg (VSAZ) zitting hebben genomen.
Meldkamercontrole
organiseren. •
Klinisch redeneren
Eind 2013 zijn we gestart met de scholing klinisch redeneren. Inmiddels zijn alle ambulanceverpleegkundigen geschoold. 15
RAV Brabant-Zuidoost Deken van Somerenstraat 2 5611 KX Eindhoven Postbus 242 5600 AE Eindhoven 040-220 37 68 [email protected] RAV Brabant-Zuidoost is een samenwerking tussen GGD Brabant-Zuidoost en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost Tekst en vormgeving: GGD Brabant-Zuidoost Team Communicatie Fotografie: •
RAV Brabant-Zuidoost
•
RICO Valkenswaard
541.164 A1-inzetten
274.907 A2-inzetten
Ambulances in-zicht 2013
328.709 B-inzetten
Colofon
Voorwoord
Ambulancezorg Nederland Veerallee 68 Postbus 489, 8000 AL Zwolle telefoon: 038 422 57 72 [email protected] www.ambulancezorg.nl
Ambulancezorg Nederland staat er goed op. U kunt zich daarvan overtuigen in Ambulances in-zicht 2013.
Tekst Ambulancezorg Nederland, Zwolle Eindredactie Isolde Boers Cijfers Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven (ritgegevens) AZN (overige gegevens), Zwolle Grafieken RIVM, Bilthoven Studio Lakmoes, Arnhem Kaarten RIVM, Bilthoven
Al een groot aantal jaren verantwoorden wij ons ieder jaar met dit document. Een rapportage waarin we verslag doen van alle feiten en cijfers van onze branche. Over die duizenden uitrukken per jaar in al onze ambulanceregio’s. We verantwoorden ons over de manier waarop we er -gelukkig bijna altijd- in slagen te voldoen aan verantwoorde zorg en wettelijke vereisten. Er wordt in de zorg veel gesproken over transparantie; toch lukt het vaak niet dat ook echt in de praktijk te brengen. Ambulancezorg Nederland zal de komende jaren dit nog verder willen bevorderen door ook nadrukkelijker te gaan rapporteren over de echte kwaliteit van onze diensten. 2013 was in menig opzicht een jaar vol initiatief. Op 1 januari van dat jaar trad -na lange jaren van voorbereidingen- de Tijdelijke wet ambulancezorg in werking. Een looptijd van vijf jaar is voorzien. Dat betekent dat AZN zich, samen met het ministerie van VWS, nu al oriënteert op de volgende fase. Hierbij staat de vraag centraal hoe we bestuurlijk en financieel de ambulancezorg vorm kunnen en moeten geven in deze tijd van snelle veranderingen in de gehele keten van acute zorg. In 2013 is ook veel aandacht besteed aan de landelijke meldkamerorganisatie. In het najaar werd het transitieakkoord ondertekend. De ontwikkeling naar tien goed geoutilleerde en moderne meldkamers zal de komende jaren zijn beslag krijgen. Het uiteindelijke doel is dat politie, brandweer en ambulancezorg de burger nog beter bedienen dan vandaag: ieder voor zich, waar nodig samen en waar nodig op grotere schaal. De acute dienstverlening in Nederland staat al op hoog niveau; de inspanning is erop gericht nog verder te verbeteren.
Vormgeving Vormix, Maarssen
Het is met veel plezier dat we u Ambulances in-zicht 2013 aanbieden. Een verantwoording van hoe 486 miljoen euro aan zorgpremies wordt besteed. Ik zeg met volle overtuiging: voor dat gemeenschapsgeld staat ieder uur van de dag en nacht een voortreffelijke acute zorgverlener klaar. Ik zou zeggen: overtuig uzelf.
Druk Stimio, Tiel
Hans Simons, voorzitter Ambulancezorg Nederland
Illustraties Studio Lakmoes, Arnhem
Met dank aan Anne van den Berg, Geert Jan Kommer, Maarten Mulder, Marjolein Pijnappels, Luppo de Vries Alle in dit rapport gepubliceerde cijfers zijn geverifieerd en vastgesteld door de betrokken regio’s en ambulanceorganisaties.
ambulances in-zicht 2013 | voorwoord
3
Inhoudsopgave Voorwoord Verantwoording Inleiding & leeswijzer Facts & figures ambulancezorg 2013
3 7 8 9
DEEL A DE BASIS VAN AMBULANCEZORG
11
1 2
12 15 15 17
Ambulancezorg Ambulances & standplaatsen 2.1 Ambulances 2.2 Standplaatsen
DEEL B PRODUCTIE EN PRESTATIE AMBULANCEZORG
19
3 Volumegroei ambulancezorg: urgentie 3.1 Inzicht in regionale verschillen in volume 3.2 Ambulancezorg per inwoner 4 Spoedeisende en planbare ambulancezorg 4.1 Verhouding spoedeisend en planbaar 4.2 Spoedeisende ambulancezorg: A1 ten opzichte van A2 4.3 Drukke en rustige dagen 4.4 Ambulancezorg per gebied 5 Responstijden 5.1 Normen binnen de ambulancezorg 5.2 Opbouw responstijd 6 A1-inzetten 6.1 A1-inzet 6.2 Het aantal A1-inzetten in 2013 6.2.1 A1-inzetten en dag van de week 6.2.2 A1-inzetten en aard van het gebied 6.3 Prestaties A1-inzetten in 2013 6.3.1 Responstijd A1-inzetten 6.3.2 Aanname en uitgifte A1-inzetten 6.3.3 Uitruktijd A1-inzetten 6.3.4 Aanrijtijd A1-inzetten 7 A2-inzetten 7.1 A2-inzet 7.2 Het aantal A2-inzetten in 2013 7.2.1 A2-inzetten en dag van de week 7.2.2 A2-inzetten en aard van het gebied 7.3 Prestaties A2-inzetten in 2013 7.3.1 Responstijd A2-inzetten 7.3.2 Aanname en uitgifte A2-inzetten 7.3.3 Uitruktijd A2-inzetten 7.3.4 Aanrijtijd A2-inzetten
20 22 24 26 27 29 31 33 34 34 35 36 36 37 37 38 38 40 47 48 49 51 51 52 53 53 53 55 62 63 64
4
ambulances in-zicht 2013 | inhoudsopgave
8 B-inzetten 8.1 B-inzet 8.2 Het aantal B-inzetten in 2013 8.2.1 B-inzetten en dag van de week 8.2.2 B-inzetten en aard van het gebied 9 Spoedeisende ambulancezorg: rapid responder 10 MICU-inzetten 11 Ambulance-inzetten naar aard van de inzet 11.1 Declarabele inzetten 11.2 EHGV-inzetten 11.3 Loze inzetten 12 Ambulance-inzetten voor andere regio’s 13 Productieafspraken 14 Ambulancezorg vanuit medisch-inhoudelijk perspectief 14.1 De beperkingen van de huidige registratie 14.2 De patiënten van ambulancezorg 14.3 De werkdiagnose van de ambulance-eenheid 14.4 De uitgevoerde voorbehouden handelingen 14.5 Reanimatie
66 66 67 68 68 69 70 71 74 75 76 77 79 83 83 84 85 86 87
DEEL C KWALITEIT VAN AMBULANCEZORG
89
15 16 17 18 19
90 90 91 91 92
Kwaliteitscertificering Deskundigheid en scholing Patiëntveiligheid Patiënttevredenheid: CQI spoedeisende ambulancezorg Klachten
DEEL D MEDEWERKERS VAN AMBULANCEZORG 20 21 22 23 24 25
CAO Ambulancezorg Formatie 21.1 Formatie naar functie in aantallen 21.2 Formatie naar functie in fte 21.3 Formatie naar leeftijden 21.4 Formatie naar arbeidsduur Beschikbare uren voor ambulancezorg Loopbaanmobiliteit 23.1 In- en uitstroom 23.2 Achtergronden bij instroom 23.3 Achtergronden bij uitstroom Ziekteverzuim 24.1 Landelijk gemiddeld ziekteverzuim 24.2 Ziekteverzuim per regio 24.3 WIA-instroom Agressie & geweld 25.1 Inleiding
ambulances in-zicht 2013 | inhoudsopgave
93 94 94 95 99 101 103 104 107 107 109 109 110 110 112 113 114 114
5
25.2 25.3 25.4 25.5 25.6 25.7 25.8
Aantal en aard van de incidenten Dag en tijdstip Locatie Veroorzakers Aanleiding Juridische consequenties Opvang door de RAV
114 116 117 118 119 119 120
AMBULANCEZORG is KETENPARTNER
121
De keten van acute zorg 26.1 Aanvullend op ambulancezorg: MMT 26.2 Aanvullend op ambulancezorg: first responder De keten van openbare orde en veiligheid 27.1 Incidenten jaarwisseling 27.2 Landelijke grootschalige incidenten en evenementen
122 123 123 125 125 125
Bijlagen
127
DEEL E 26 27
Bijlage 1: Vergelijkbaarheid cijfers van de verschillende jaren en andere aspecten met betrekking tot de betrouwbaarheid Bijlage 2: Toelichting op aanrijtijdnormen binnen de ambulancezorg (hoofdstuk 5 t/m 7) Bijlage 3: Toelichting op de gebruikte medische terminologie (hoofdstuk 14) Bijlage 4: Toelichting op Actieprogramma Veilige Publieke Taak (hoofdstuk 25) Bijlage 5: Kernset 2013 Bijlage 6: (relevante) Definities Bijlage 7: Verantwoording RIVM Bijlage 8: Gebruikte afkortingen Bijlage 9: Relevante documenten Bijlage 10: Leden Ambulancezorg Nederland Bijlage 11: Standplaatsen in Nederland
Verantwoording De vergunninghouders van de individuele RAV-regio’s zijn verantwoordelijk voor: de betrouwbaarheid van de gegevens. De vergunninghouders leveren hun rittendatabases aan bij het RIVM. Het RIVM berekent vervolgens de productie- en prestatiecijfers. Berekeningen zijn gebaseerd op de meetplannen, die zijn vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Ambulancezorg Nederland. Het RIVM past de meetplannen op eenduidige en uniforme wijze voor alle regio’s toe. De werkgroep betrouwbaarheid houdt zich binnen AZN bezig met de constante verbetering van de kwaliteit van de meetplannen en daarmee de betrouwbaarheid van de gegevens. Het RIVM is verantwoordelijk voor: de inhoud van de tabellen en grafieken met betrekking tot productie en prestatie. Ambulancezorg Nederland is verantwoordelijk voor: de inhoud van de overige tabellen en grafieken. Het RIVM is verantwoordelijk voor: de samenstelling en lay-out van de kaarten.
129 131 132 134 135 145 150 154 155 156 158
Ambulancezorg Nederland is verantwoordelijk voor: de teksten en beleidsanalyses.
6
ambulances in-zicht 2013 | inhoudsopgave
ambulances in-zicht 2013 | verantwoording
7
Inleiding & leeswijzer
Facts & figures ambulancezorg 2013
Ambulances in-zicht is het jaarlijkse sectorrapport van de ambulancesector en geeft inzicht in de Nederlandse ambulancezorg. Dit is de achtste editie over het jaar 2013. Deze digitale versie ondersteunt ‘Ambulances in-zicht 2013, de highlights’, de beknopte gedrukte versie.
Onderstaand worden de belangrijkste facts en figures met betrekking tot de Nederlandse ambulancezorg in 2013 weergegeven. Alle onderwerpen worden in het sectorrapport nader uitgewerkt.
opbouw Ambulances in-zicht 2013 ‘Ambulances in-zicht 2013’ is als volgt opgebouwd: • deel A, ‘De basis van ambulancezorg’ legt uit wat ambulancezorg is en gaat onder andere in op de wettelijke en financiële randvoorwaarden voor het kunnen verlenen van ambulancezorg; • ‘Productie en prestatie ambulancezorg’ is deel B en beschrijft enerzijds de aantallen inzetten in 2013 en anderzijds de resultaten die in 2013 behaald zijn; • Het derde deel, ‘Kwaliteit van ambulancezorg’ gaat in op kwaliteitsaspecten met betrekking tot ambulancezorg;
basisgegevens ambulancezorg aantal RAV-regio’s op 31 december 2013 25 regio’s aantal RAV’s op 31 december 2013 25 RAV’s aantal ambulances op 31 december 2013 744 aantal standplaatsen op 31 december 2013 215 macro-budget voor de ambulancezorg in 2013 (incl. MKA) E486 miljoen actueel wettelijk kader in 2013 Wet Ambulancevervoer inwerkingtreding Tijdelijke wet ambulancezorg 1 januari 2013
proces & product ambulancezorg • Deel D, ‘Medewerkers van ambulancezorg’ gaat in op diverse thema’s met betrekking tot de medewerkers die werkzaam zijn binnen de ambulancezorg. Hoofdstuk 25 doet verslag van de registratie van agressie-incidenten; • Ambulances in-zicht 2013 eindigt met deel E, ‘Ambulancezorg is ketenpartner’, dat de rol van de ambulancesector beschrijft in zowel de keten van acute zorg als de keten van openbare orde en veiligheid.
Conform de Tijdelijke wet ambulancezorg zijn er in Nederland 25 RAV-regio’s. In de tabellen, grafieken en afbeeldingen in dit rapport zijn 24 regio’s weergegeven: de twee regio’s Amsterdam en ZaanstreekWaterland worden cijfermatig als één regio beschouwd.
8
ambulances in-zicht 2013 | inleiding & leeswijzer
aantal A1-inzetten in 2013 gemiddelde responstijd A1-ritten in 2013 % A1-inzetten binnen 15 minuten ter plaatse in 2013 aantal A2-inzetten in 2013 gemiddelde responstijd A2-inzetten in 2013 % A2-inzetten binnen 30 minuten ter plaatse in 2013 aantal B-inzetten in 2013 totaal aantal inzetten in 2013 aantal declarabele inzetten in 2013 aantal EHGV-inzetten in 2013 aantal loze inzetten in 2013 totaal aantal inzetten in 2013 volumegroei 2013 tov 2012 gemiddelde volumegroei per jaar in de periode 2009-2013 aantal regio’s dat reanimaties heeft geregistreerd in 2013 aantal reanimaties in 2013 aantal MICU-regio’s in 2013 aantal MICU-inzetten in 2013
ambulances in-zicht 2013 | facts & figures
541.164 9:39 minuten 92,6% 274.907 15:26 minuten 96,1% 328.709 1.144.780 853.330 226.016 65.434 1.144.780 4,0% 2,0% 17 regio’s 5.688 7 regio’s 1.697
9
aantal regio’s dat inzetten rapid responder heeft geregistreerd in 2013 aantal inzetten rapid responder in 2013 aantal regio’s dat MMT-inzetten heeft geregistreerd in 2013 aantal MMT-inzetten in 2013 aantal regio’s dat inzetten first responder heeft geregistreerd in 2013 aantal inzetten first responder in 2013 aantal klachten in 2013 aantal klachten per 1.000 ambulance-inzetten in 2013
22 56.190 23 regio’s 6.437 9 regio’s 2.604 645 0,56
medewerkers ambulancezorg aantal medewerkers op 31 december 2013 5.509 aantal medewerkers in de drie kernfuncties op 31 december 2013 4.787 aantal fte’s op 31 december 2013 4.954 fte aantal fte’s in de drie kernfuncties op 31 december 2013 4.343 fte aantal beschikbare uren voor het verlenen van ambulancezorg in 2013 3.169.506 gemiddeld instroompercentage in 2013 7,0% gemiddeld uitstroompercentage in 2013 4,0% gemiddeld ziekteverzuim in 2013 5,0% aantal regio’s dat agressie-incidenten heeft geregistreerd in 2013 23 regio’s aantal geregistreerde incidenten in 2013 421
10
ambulances in-zicht 2013 | facts & figures
A
Deel A: de basis van ambulancezorg
ambulances in-zicht 2013 | deel A
11
1 Ambulancezorg Definitie ambulancezorg Ambulancezorg is zorg aan patiënten die dit acuut nodig hebben. Bijvoorbeeld omdat ze het slachtoffer van een ongeval zijn of omdat ze plotseling ernstig ziek worden. Bij acute ambulancezorg hoort het eventuele vervoer van de patiënt naar bijvoorbeeld een ziekenhuis. Ambulancezorg is ook planbare zorg en vervoer van mensen van of naar het ziekenhuis, die hier niet zelf kunnen komen en onderweg zorg nodig hebben. Het doel van ambulancezorg is hoe dan ook het voorkómen of beperken van gezondheidsschade bij de patiënt.
(ambulance)zorg op het juiste moment en op de juiste plaats wordt ingezet. Indien noodzakelijk geeft de MKA de melder instructies hoe te handelen tijdens het wachten op de ambulance. Tot slot ondersteunt de MKA de ambulance-eenheid onderweg en ter plaatse. De MKA is hiermee de regisseur van de ambulancezorg en heeft een poortwachtersfunctie bij de toegang tot de acute zorg.
Wettelijk kader ambulancezorg De Tijdelijke wet ambulancezorg is van kracht sinds 1 januari 2013 en is een tijdelijke wet met een looptijd van vijf jaar. Dat betekent dat op 1 januari 2018 een nieuwe wet voor de ambulancezorg in werking moet treden.
Regionale Ambulancevoorziening De ambulancezorg is per regio georganiseerd in Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s). De RAV is sinds 1 januari 2013 conform de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) wettelijk aangewezen als de rechtspersoon die ambulancezorg mag verlenen en de meldkamer ambulancezorg in stand moet houden. De rechtsvorm van RAV´s verschilt per regio: er zijn stichtingen, gemeenschappelijke regelingen, coöperatieve verenigingen, Besloten Vennootschappen en een vennootschap onder firma (vof).
Meldkamer ambulancezorg De meldkamer ambulancezorg is integraal onderdeel van de RAV. De RAV is verantwoordelijk voor de instandhouding van deze meldkamer. In nagenoeg alle regio’s is sprake van een gecolokeerde meldkamer. Dit houdt in dat medewerkers van ambulancezorg, brandweer en politie gebruikmaken van dezelfde locatie en voorzieningen. De meldkamer ambulancezorg (MKA) speelt een centrale rol in het proces van ambulancezorg. De MKA stelt vast of ambulancezorg noodzakelijk of gewenst is en met welke urgentie, en zorgt ervoor dat de juiste
kaart 1.1: RAV-regio’s, RAV’s en rechtsvorm
Financieel kader ambulancezorg In Nederland zijn de zorgverzekeraars verantwoordelijk voor de financiering van de ambulancezorg. De zorgverzekeraars verdelen het landelijke macrobudget. De verdeling vindt plaats op basis van de beleidsregels, die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vaststelt. In de rijksbegroting 2013 was voor de ambulancesector 486 miljoen opgenomen. Eind 2013 had Nederland 16.829.289 inwoners. De ambulancezorg kostte in 2013 dus 28,90 per inwoner. Hiervoor is ambulancezorg 24 uur per dag zeven dagen per week beschikbaar en zijn in 2013 1.144.780 inzetten uitgevoerd.
12
ambulances in-zicht 2013 | deel A
ambulances in-zicht 2013 | deel A
13
Ambulancezorg is ketenpartner Ambulancezorg is partner in de keten van acute zorg en in de keten van openbare orde en veiligheid.
Acute zorg RAV’s werken nauw samen met de partners in de acute zorgketen, zoals ziekenhuizen, traumacentra, huisartsen, huisartsenposten, GGZ-instellingen en verloskundigen. Een belangrijke partij in de keten van acute zorg is het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). In het ROAZ maken de aanbieders van acute zorg in regionaal verband afspraken over een betere samenwerking. Het doel van het ROAZ is er voor te zorgen dat een patiënt zo snel mogelijk op de juiste plaats terecht komt wanneer hij acute zorg nodig heeft. (Zie ook hoofdstuk 26.)
Openbare orde en veiligheid RAV’s werken nauw samen met partners in de keten van openbare orde en veiligheid, zoals politie en brandweer. De samenwerking vindt zowel onder normale omstandigheden plaats, als ten tijde van grootschalige ongevallen en rampen. In het laatste geval liggen de coördinatie en eindverantwoordelijkheid in handen van de lokale overheid en verloopt de samenwerking voor de ambulancezorg via de GHOR (Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio). (Zie ook hoofdstuk 27.)
14
ambulances in-zicht 2013 | deel A
2 Ambulances & standplaatsen 2.1 Ambulances In Nederland zijn zeven dagen per week 24 uur per dag ambulances en ambulancemedewerkers beschikbaar om ambulancezorg te kunnen verlenen. Op 31 december 2013 hadden de RAV’s in Nederland 744 ambulances beschikbaar, op 31 december 2012 waren dit er 725. In de praktijk zijn er niet voortdurend 744 ambulances op de weg. De beschikbare capaciteit wordt ook gedeeltelijk gereserveerd voor grootschalige rampen of calamiteiten of is nodig tijdens onderhoud of schade aan voertuigen en tijdens overlappende diensten.
kaart 2.1: aantal ambulances in 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel A
15
2.2 Standplaatsen
tabel 2.1: aantal ambulances per regio in 2013 Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Midden Gelderland Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Brabant Zuidoost Noord Limburg Zuid Limburg Flevoland totaal
2013 38 38 24 29 28 32 23 27 46 26 67 24 10 46 31 60 18 24 42 25 29 19 24 14 744
2012 38 38 22 29 26 32 23 21 46 26 67 24 10 46 30 60 18 24 37 23 29 19 24 13 725
2011 38 38 22 29 26 32 23 21 46 26 67 24 11 37 30 60 18 24 37 22 26 17 24 13 711
2010 38 38 22 28 26 32 23 21 42 26 65 24 11 36 30 55 17 24 37 22 26 17 24 13 697
2009 38 38 22 28 26 32 23 18 42 24 65 24 11 37 29 55 17 23 37 22 26 17 22 13 689
Om de beschikbare ambulances optimaal over de regio te spreiden, beschikt iedere RAV over een aantal standplaatsen. Op 31 december 2013 waren er 215 standplaatsen in Nederland. In veel regio’s is, zeker overdag, sprake van dynamische paraatheid. Dit houdt in dat een ambulance na afloop van een opdracht niet terugkeert naar een standplaats, maar op de weg blijft. Bij een nieuwe inzet van deze ambulance is dan geen sprake van uitruktijd.
kaart 2.2: standplaatsen in 2013
Het aantal ambulances van een regio hangt samen met diverse regionale factoren, zoals het aantal inwoners, de mate van stedelijkheid en de beschikbare financiële middelen. RAV’s maken hier afspraken over met de zorgverzekeraar.
16
ambulances in-zicht 2013 | deel A
ambulances in-zicht 2013 | deel A
17
Evenals het aantal ambulances varieert ook het aantal standplaatsen per regio. Het aantal standplaatsen blijft over het algemeen redelijk stabiel. Het is immers niet eenvoudig om zonder meer een standplaats te verplaatsen, op te heffen of een nieuwe standplaats te realiseren. In het Landelijk Referentiekader Spreiding & Beschikbaarheid is berekend wat (in theorie) de optimale spreiding van standplaatsen is om te kunnen voldoen aan het uitgangspunt dat onder normale omstandigheden in geval van spoed 95% van de bevolking binnen vijftien minuten na de start van de melding bij de meldkamer ambulancezorg bereikt moet worden. Ook is vastgelegd hoeveel ambulances per tijdseenheid beschikbaar moeten zijn. In tabel 2.2 is naast het feitelijke aantal standplaatsen per regio ook het theoretische aantal standplaatsen conform het referentiekader 2008 aangegeven.
tabel 2.2: aantal standplaatsen per regio in 2013
2013
2012
2011
2010
2009
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Midden Gelderland Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Brabant Zuidoost Noord Limburg Zuid Limburg Flevoland totaal
18
11 18 16 12 9 9 7 8 11 9 9 4 3 8 9 12 6 11 10 6 7 10 4 6 215
11 18 13 10 9 9 7 8 11 9 9 4 3 8 9 9 6 11 10 6 7 10 4 6 207
11 18 13 10 9 9 7 8 11 9 9 4 3 8 10 9 6 11 9 7 7 9 4 6 207
11 18 12 10 9 9 7 8 11 9 9 4 3 8 9 9 6 11 9 7 7 7 3 6 202
ambulances in-zicht 2013 | deel A
11 17 12 10 9 9 7 8 11 9 9 4 3 9 9 9 6 10 9 7 7 7 4 6 202
standplaatsen conform referentiekader 2013
13 20 11 10 9 10 7 8 11 8 9 5 2 6 7 9 6 11 13 7 7 7 4 6 206
B
Deel B: Productie en prestatie ambulancezorg
ambulances in-zicht 2013 | deel B
19
3 Volume ambulancezorg: urgentie
grafiek 3.2: ontwikkeling volume ambulancezorg 2008 - 2013
In 2013 hebben in Nederland 1.144.780 ambulance-inzetten plaatsgevonden. In Nederland is er onderscheid in spoedeisende (A1 en A2) en planbare (B) ambulancezorg. Dit gaat over de urgentie waarmee een ambulance naar een patiënt wordt gestuurd. In 2013 waren er 541.164 A1-inzetten, 274.907 A2-inzetten en 328.709 B-inzetten.
tabel 3.1: volume ambulancezorg 2009-2013 A1-inzetten A2-inzetten B-inzetten alle inzetten
2013 541.164 274.907 328.709 1.144.780
2012 500.835 273.692 325.892 1.100.419
2011 478.331 263.257 342.838 1.084.426
2010 463.913 247.008 350.347 1.061.268
2009 454.309 239.572 348.085 1.041.966
grafiek 3.1: verdeling gerealiseerde inzetten in 2013
grafiek 3.3: ontwikkeling volume A1-, A2- en B-inzetten 2008 - 2013
Van 2009 tot 2014 is het aantal inzetten gegroeid van 1.041.966 in 2008 tot 1.144.780 inzetten in 2013. Dit is een groei met 102.814 inzetten, of 9,9%. Het aantal inzetten groeide in deze periode jaarlijks met gemiddeld 2,0%.
20
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
21
3.1 Inzicht in regionale verschillen in volume Het aantal inzetten verschilt regionaal sterk en heeft te maken met bijvoorbeeld de omvang en oppervlakte van een regio, het aantal inwoners, de bevolkingsdichtheid, de mate van stedelijkheid, de aanwezigheid en de aard van instellingen voor gezondheidszorg in de betreffende regio.
Uit onderstaande tabel blijken de verschillen in aantallen inzetten per urgentie per regio in 2013. De tabel is aangevuld met: • in de vierde kolom het totaal aantal inzetten van de regio • in de vijfde kolom het regionale aandeel in het landelijke totaal aantal inzetten • in de zesde tot en met de laatste kolom het totaal aantal inzetten in de jaren 2009 tot en met 2012
Onderstaande kaart geeft per regio weer hoeveel inzetten in 2013 per 1.000 inwoners zijn uitgevoerd: tabel 3.2: aantallen inzetten per regio in 2013 kaart 3.1: aantal A1-, A2- en B-inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
2013 aantal aantal aantal regionaal A1- A2- B- totaal t.o.v. inzetten inzetten inzetten landelijk Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011 totaal 2010 totaal 2009
22
ambulances in-zicht 2013 | deel B
21.401 10.947 21.532 10.609 16.917 9.345 13.318 9.920 11.893 13.911 19.418 13.951 17.389 10.766 15.331 10.041 31.574 23.007 21.408 8.219 59.256 13.765 22.438 6.645 8.054 2.344 41.220 17.300 27.281 9.278 45.265 20.727 15.039 7.305 12.059 7.315 35.165 18.161 18.467 11.601 19.391 11.929 15.364 11.041 19.835 11.011 12.149 5.769 541.164 274.907 500.835 273.692 478.331 263.257 463.913 247.008 454.309 239.572
2012
2011
2010
2009
14.871 47.219 4,1% 46.395 46.542 46.015 44.157 10.793 42.934 3,8% 41.308 40.409 39.680 38.439 9.000 35.262 3,1% 33.967 34.762 33.451 32.385 9.267 32.505 2,8% 31.739 32.354 32.572 31.636 10.000 35.804 3,1% 34.469 33.718 31.948 31.583 9.834 43.203 3,8% 43.242 42.894 41.785 39.923 9.974 38.129 3,3% 35.021 34.431 34.225 32.516 10.305 35.677 3,1% 33.698 31.968 32.309 31.809 30.062 84.643 7,4% 83.613 83.732 85.152 87.333 8.943 38.570 3,4% 38.943 36.970 33.461 35.273 35.139 108.160 9,4% 108.266 103.973 101.472 100.831 9.734 38.817 3,4% 38.414 39.031 37.924 38.094 5.627 16.025 1,4% 16.033 16.075 15.580 15.832 27.654 86.174 7,5% 67.275 66.160 64.338 64.828 14.339 50.898 4,4% 49.929 49.786 47.529 47.467 31.064 97.056 8,5% 96.846 98.101 97.681 93.579 9.555 31.899 2,8% 30.203 29.913 30.059 28.638 5.158 24.532 2,1% 24.514 23.747 23.042 22.887 19.844 73.170 6,4% 67.347 65.444 64.226 60.879 8.178 38.246 3,3% 36.887 35.008 33.514 32.320 12.326 43.646 3,8% 43.546 41.946 41.001 38.967 6.982 33.387 2,9% 31.597 28.979 29.110 27.486 15.519 46.365 4,1% 44.740 46.962 44.310 44.539 4.541 22.459 2,0% 22.427 21.521 20.884 20.565 328.709 1.144.780 100% 325.892 1.100.419 1.100.419 342.838 1.084.426 1.084.426 350.347 1.061.268 1.061.268 348.085 1.041.966 1.041.966
ambulances in-zicht 2013 | deel B
23
3.2 Ambulancezorg per inwoner
Onderstaande tabel legt een relatie tussen het aantal inzetten -spoedeisend, planbaar en totaal- en het aantal inwoners van een regio (aantallen en percentages per 1.000 inwoners):
Gemiddeld zijn in 2013 68 inzetten per 1.000 inwoners uitgevoerd, 49 inzetten per 1.000 inwoners hadden een A1-, of A2-urgentie.
grafiek 3.4: aantal inzetten per 100 inwoners per regio in 2013
24
ambulances in-zicht 2013 | deel B
aantal inwoners
aantal spoed- ritten
% inwoners (spoed)
aantal B- inzetten
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011 totaal 2010 totaal 2009
580.777 646.354 489.529 530.000 637.391 811.972 664.511 538.566 1.245.294 645.421 1.279.012 527.283 245.042 1.045.050 768.645 1.268.840 483.901 382.000 1.087.675 643.430 749.236 515.991 605.900 399.500 16.791.320 16.503.527 16.717.778 16.616.284 16.529.770
32.348 32.141 26.262 23.238 25.804 33.369 28.155 25.372 54.581 29.627 73.021 29.083 10.398 58.520 36.559 65.992 22.344 19.374 53.326 30.068 31.320 26.405 30.846 17.918 816.071 774.527 741.588 710.921 693.881
5,6% 5,0% 5,4% 4,4% 4,0% 4,1% 4,2% 4,7% 4,4% 4,6% 5,7% 5,5% 4,2% 5,6% 4,8% 5,2% 4,6% 5,1% 4,9% 4,7% 4,2% 5,1% 5,1% 4,5% 4,9% 4,7% 4,4% 4,3% 4,2%
14.871 10.793 9.000 9.267 10.000 9.834 9.974 10.305 30.062 8.943 35.139 9.734 5.627 27.654 14.339 31.064 9.555 5.158 19.844 8.178 12.326 6.982 15.519 4.541 328.709 325.892 342.838 350.347 348.085
ambulances in-zicht 2013 | deel B
% inwoners totaal (B) inzetten 2,6% 1,7% 1,8% 1,7% 1,6% 1,2% 1,5% 1,9% 2,4% 1,4% 2,7% 1,8% 2,3% 2,6% 1,9% 2,4% 2,0% 1,4% 1,8% 1,3% 1,6% 1,4% 2,6% 1,1% 2,0% 2,0% 2,1% 2,1% 2,1%
47.219 42.934 35.262 32.505 35.804 43.203 38.129 35.677 84.643 38.570 108.160 38.817 16.025 86.174 50.898 97.056 31.899 24.532 73.170 38.246 43.646 33.387 46.365 22.459 1.144.780 1.100.419 1.084.426 1.061.268 1.041.966
% inwoners (totaal) 8,1% 6,6% 7,2% 6,1% 5,6% 5,3% 5,7% 6,6% 6,8% 6,0% 8,5% 7,4% 6,5% 8,2% 6,6% 7,6% 6,6% 6,4% 6,7% 5,9% 5,8% 6,5% 7,7% 5,6% 6,8% 6,7% 6,5% 6,4% 6,3%
25
4
Spoedeisende en planbare ambulancezorg
Het Nederlandse onderscheid tussen spoedeisende en planbare ambulancezorg gaat over de urgentie waarmee een ambulance naar een patiënt wordt gestuurd.
Spoedeisende ambulancezorg Bij spoedeisende ambulancezorg moet een ambulance zo spoedig mogelijk bij de patiënt zijn. De centralist van de meldkamer ambulancezorg bepaalt met welke urgentie de ambulance wordt ingezet: A1 of A2. Ter plaatse bepaalt de ambulance-eenheid of volstaan kan worden met het verlenen van zorg aan de patiënt of dat de patiënt ook vervoerd dient te worden. Kenmerkend voor spoedeisende ambulancezorg is dat deze op ieder willekeurig moment van de dag noodzakelijk kan zijn.
4.1 Verhouding spoedeisend en planbaar De verhouding spoedeisende en planbare ambulance is de laatste jaren geleidelijk aan het verschuiven. Een paar jaar geleden bedroeg de spoedeisende ambulancezorg tweederde deel van de totale ambulancezorg, inmiddels het is aandeel hoger. In 2013 was 71% spoedeisende en 29% planbare ambulancezorg. De onderstaande grafiek geeft het landelijk gemiddelde weer.
grafiek 4.1: verdeling spoedeisende en planbare ambulancezorg in 2013
Planbare ambulancezorg Planbare ambulancezorg is niet spoedeisend en vindt vaak plaats op afspraak over bestemming en tijdstip. Er is sprake van, min of meer, planbare ambulancezorg bij zorg en vervoer van patiënten tussen het woon- of verblijfadres en/of zorginstellingen voor diagnostiek, therapie, opname of ontslag. Planbare ambulancezorg vindt plaats op afspraak over bestemming en tijdstip, de ambulance wordt ingezet met een B-urgentie.
Spoedeisende versus planbare ambulancezorg Bij planbare ambulancezorg wordt altijd een patiënt vervoerd, bij spoedeisende ambulancezorg is dit niet altijd noodzakelijkerwijs het geval. In beide gevallen wordt de patiënt liggend vervoerd en heeft deze onderweg zorg nodig.
Complexiteit van zorg De mate van urgentie (spoedeisend of een planbaar) zegt niets over de complexiteit van de zorg. Deze varieert van hoog- tot laagcomplex bij zowel planbare als spoedeisende ambulancezorg. MICU-ritten vormen een voorbeeld van hoogcomplexe planbare zorg.
Regionaal varieerde in 2013 de verhouding tussen spoedeisende en planbare ambulancezorg van 65% tot 80% spoedeisende ambulancezorg en van 20% tot 35% planbare ambulancezorg. Dit regionale verschil heeft onder andere te maken met het aantal grote gespecialiseerde ziekenhuizen in een regio. Deze verschillen worden zichtbaar in onderstaande grafiek: grafiek 4.2: spoedeisende ten opzichte van planbare ambulancezorg per regio in 2013
26
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
27
De voorgaande grafiek is een vertaling van de navolgende tabel: tabel 4.1: spoedeisende ten opzichte van planbare ambulancezorg per regio in 2013 Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011 totaal 2010 totaal 2009
28
% spoedeisende ambulancezorg tov totaal 69% 75% 74% 71% 72% 77% 74% 71% 64% 77% 68% 75% 65% 68% 72% 68% 70% 79% 73% 79% 72% 79% 67% 80% 71% 70% 68% 67% 67%
% planbare a mbulancezorg tov totaal 31% 25% 26% 29% 28% 23% 26% 29% 36% 23% 32% 25% 35% 32% 28% 32% 30% 21% 27% 21% 28% 21% 33% 20% 29% 30% 32% 33% 33%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
4.2 Spoedeisende ambulancezorg: A1 ten opzichte van A2 Het aandeel A1-inzetten is al jaren circa tweederde van het totaal aantal spoedeisende inzetten: in 2013 betrof 66% A1-inzetten en 34% A2-inzetten.
grafiek 4.3: verhouding binnen de spoedeisende ambulancezorg in 2013
Deze verhouding 66-34 is een landelijk gemiddelde. Regionaal varieerde het percentage A1-inzetten in 2013 van 46% tot 81% en daarmee het percentage A2-inzetten van 19% tot 54%. Dit is zichtbaar in de volgende grafiek:
grafiek 4.4: A1-inzetten ten opzichte van A2-inzetten per regio in 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel B
29
De grafiek is een vertaling van de volgende tabel:
4.3 Drukke en rustige dagen
tabel 4.2: A1-inzetten ten opzichte van A2-inzetten per regio in 2013
Een gemiddelde dag
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011 totaal 2010 totaal 2009
30
% A1-inzetten tov spoedeisend 66% 67% 64% 57% 46% 58% 62% 60% 58% 72% 81% 77% 77% 70% 75% 69% 67% 62% 66% 61% 62% 58% 64% 68% 66% 65% 65% 65% 66%
% A2-inzetten tov spoedeisend 34% 33% 36% 43% 54% 42% 38% 40% 42% 28% 19% 23% 23% 30% 25% 31% 33% 38% 34% 39% 38% 42% 36% 32% 34% 35% 36% 35% 35%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
Op een gemiddelde dag in 2013 vonden er 3.137 inzetten plaats. Er waren dan gemiddeld 1.483 A1-inzetten, 753 A2-inzetten en 901 B-inzetten. Gemiddeld waren er 68 inzetten per 1.000 inwoners, waarvan 49 spoedeisende inzetten (A1 en A2).
Drukke en rustige dagen De meeste ambulance-inzetten vonden in 2013 plaats op vrijdag 1 februari. De rustigste dag was vrijdag 12 mei.
Ambulancezorg en dagen van de week De spoedeisende ambulance-inzetten zijn redelijk evenwichtig verdeeld over alle weekdagen, de planbare ambulancezorg vindt met name op werkdagen plaats.
grafiek 4.5: verdeling inzetten per urgentie en totaal per dag van de week in 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel B
31
Spoedeisende ambulancezorg en dagen van de week Op dinsdag 1 januari hebben de meeste spoedeisende inzetten van 2013 plaatsgevonden, gevolgd door dinsdag 30 april en vrijdag 20 december. 1 januari en 30 april waren feestdagen, 20 december was het begin van de kerstvakantie. De minste spoedeisende inzetten in 2013 waren op woensdag 31 juli, gevolgd door dinsdag 30 augustus en dinsdag 9 september. Dit zijn data in de zomer en in de vakantieperiode.
4.4 Ambulancezorg per gebied De meeste inzetten vinden plaats binnen stedelijk gebied of richting stedelijk gebied (50,4%). Dit geldt vooral voor de B-inzetten (58,0%). Dit zijn veelal inzetten tussen, naar en vanuit instellingen voor gezondheidszorg. De verdeling van inzetten over de verschillende soorten gebieden ziet er als volgt uit:
grafiek 4.6: aantal A1- en A2-inzetten per dag in 2013 tabel 4.3: verdeling inzetten per soort gebied in 2013 A1-inzetten A2-inzetten B-inzetten totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011
stedelijk gebied 48,6% 45,0% 58,0% 50,4% 52,5% 52,8%
matig stedelijk gebied 16,0% 18,0% 19,4% 17,4% 18,2% 18,5%
perifeer gebied 35,4% 36,9% 22,6% 32,1% 29,3% 28,7%
grafiek 4.7: verdeling inzetten per soort gebied in 2013
Deze drukke en rustige dagen weerspiegelen het gemiddelde in Nederland.
Planbare ambulancezorg en dagen van de week De piekdagen voor de planbare ambulancezorg zijn heel andere dan voor de spoedeisende ambulancezorg. Deze laatste vonden vooral plaats op feestdagen, dagen waarop de planbare ambulancezorg minimaal is. Gemiddeld worden op vrijdag de meeste B-inzetten uitgevoerd (18,8%). De meeste planbare inzetten in 2013 waren op maandag 4 februari, de rustigste dag was zondag 18 augustus.
32
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
33
5 Responstijden De responstijd van een inzet heeft betrekking op het eerste deel van een inzet en betreft de tijd tussen het aannemen van de telefoon door de centralist van de meldkamer ambulancezorg tot en met de aankomst van de ambulance bij de patiënt. Wanneer dit noodzakelijk of wenselijk is, wordt deze tijd benut om eerste hulp ter plaatse te verlenen door de inzet van first of rapid responders of het geven van adviezen aan de melders door de meldkamer ambulancezorg. Het moment van aankomst van de first responder telt niet mee voor de responstijd, die van de rapid responder en de reguliere ambulance wel. De inzet is echter nog niet afgelopen op het moment dat de ambulance arriveert, maar duurt tot en met de overdracht van de patiënt aan een andere zorgverlener.
De vijftienminutennorm is daarnaast ook een planningsnorm die wordt gebruikt voor het opstellen en actualiseren van het Landelijk Referentiekader Spreiding & Beschikbaarheid. Dit kader beschrijft het aantal benodigde ambulances, het aantal standplaatsen en de meest geschikte locaties van de standplaatsen. In 2013 is het nieuwe landelijk referentiekader vastgesteld.
5.2 Opbouw responstijd Vooraf
5.1 Normen binnen de ambulancezorg
Voor de volgende hoofdstukken (6 tot en met 14) geldt dat de RAV-regio het uitgangspunt is voor de regionale cijfers en nadrukkelijk niet de (individuele) RAV. Inzetten die een RAV heeft uitgevoerd in een andere dan de eigen regio, worden aan deze andere regio toegerekend. Deze keuze heeft te maken met het feit dat de RAV verantwoordelijk is voor de totale ambulancezorg binnen de RAV-regio, ook als de verleende ambulancezorg door een andere RAV is uitgevoerd.
Responstijd
Responstijd
In de Kwaliteitswet Zorginstellingen is vastgelegd dat instellingen aan een aantal eisen moeten voldoen om zorg van goede kwaliteit te kunnen bieden. Instellingen moeten verantwoorde zorg leveren. Een zorginstelling moet zelf, of op koepelniveau, een visie op het begrip verantwoorde zorg ontwikkelen. De ambulancesector doet dit op sectoraal niveau en heeft een en ander vastgelegd in de Nota Verantwoorde Ambulancezorg. In februari 2013 is een vernieuwde editie van de Nota Verantwoorde Ambulancezorg vastgesteld. De ambulancesector stelt zichzelf voor de kwaliteitsnorm ‘korte responstijd’: in geval van spoedeisende medische hulpverlening dient de ambulancezorg de patiënt zo spoedig mogelijk bereikt te hebben. Een en ander betekent dat de sector ambulancezorg ernaar streeft om onder normale omstandigheden in geval van een spoedeisende situatie in maximaal vijftien minuten na het begin van de melding op de meldkamer ambulancezorg (dit is het opnemen van de telefoon door de centralist van de Meldkamer Ambulancezorg) bij de patiënt aanwezig te zijn.
De responstijd begint op het moment dat de centralist van de meldkamer ambulancezorg de telefoon aanneemt en eindigt wanneer de ambulance arriveert bij de plaats waar de patiënt zich bevindt en waar de ambulance nog kan komen. De responstijd is gelijk aan het totaal van de tijdsduur aanname en uitgifte, de uitruktijd en de aanrijtijd.
De aard van het gebied (stedelijk, matig stedelijk of platteland) is van invloed op de responstijd, evenals weersomstandigheden of bijvoorbeeld onvoldoende beschikbaarheid door gelijktijdigheid van meldingen of verkeersproblemen.
Tijdsduur aanname en uitgifte
Vervoers- en zorgnormen Ook al is de ambulancezorg een onderdeel van de zorgsector, de gehanteerde normen zijn nog vooral logistieke normen. De sector streeft ernaar in de (nabije) toekomst adequate zorginhoudelijke normen te kunnen ontwikkelen. Naast responstijd zijn er immers meer aspecten die kunnen bijdragen aan de gezondheidswinst en het terugdringen van de mortaliteit. Daarnaast is het zo dat sneller niet altijd per definitie gelijk is aan beter.
Vijftien minuten: rekenkundige en planningsnorm Hoewel in het algemeen wordt aangenomen dat een korte responstijd bijdraagt aan grotere overlevingskansen van patiënten of in ieder geval aan het beperken van gezondheidsschade, is er strikt genomen geen wetenschappelijke basis voor de responstijd van vijftien minuten. De zogeheten vijftienminutennorm is in eerste instantie vooral een rekenkundige norm om te bepalen hoeveel ambulances op welke plaats noodzakelijk zijn om aan de wettelijke eisen van spreiding en beschikbaarheid te kunnen voldoen. Een absolute maximum responstijd van vijftien minuten kan echter in geen geval gegarandeerd worden. Een ambulance is in Nederland een schaars goed en als gevolg van gelijktijdigheid van inzetten kan het zijn dat er bijvoorbeeld tijdelijk geen ambulance beschikbaar is, of dat de responstijd langer duurt dan vijftien minuten omdat de ambulance een grote(re) afstand moet overbruggen.
34
Het begrip responstijd is van toepassing op de spoedeisende ambulancezorg en wordt niet toegepast voor de planbare ambulancezorg.
ambulances in-zicht 2013 | deel B
De tijdsduur aanname en uitgifte begint op het moment dat de centralist van de meldkamer ambulancezorg de telefoon aanneemt en eindigt wanneer de centralist de ambulance-eenheid heeft gealarmeerd, dan wel een opdracht heeft gegeven.
Uitruktijd De uitruktijd begint op het moment dat de centralist van de meldkamer ambulancezorg de ambulanceeenheid heeft gealarmeerd, dan wel een opdracht heeft gegeven, en eindigt wanneer de volledige ambulance-eenheid vertrekt naar het door de centralist opgegeven adres.
Aanrijtijd De aanrijtijd begint wanneer de volledige ambulance-eenheid vertrekt naar het door de centralist opgegeven adres en eindigt wanneer de ambulance arriveert bij de plaats waar de patiënt zich bevindt en waar de ambulance nog kan komen.
ambulances in-zicht 2013 | deel B
35
6 A1-inzetten
6.2 Het aantal A1-inzetten in 2013
6.1 A1-inzet
In 2013 waren in Nederland 541.164 inzetten met A1-urgentie. Dit is 47,3% van het totaal aantal ambulance-inzetten in 2013. Het aantal A1-inzetten is in 2013 gestegen met 40.329 inzetten ten opzichte van 2012. Het totaal aantal A1-inzetten is sinds 2009 met 19,1% gestegen, dit is gemiddeld 3,8% per jaar.
Een inzet met A1-urgentie is een spoedeisende rit in opdracht van de centralist van de meldkamer ambulancezorg. Er is sprake van een acute bedreiging van de vitale functies van de patiënt of dit kan pas na beoordeling door de ambulance-eenheid ter plaatse worden uitgesloten. De rit wordt zo snel mogelijk uitgegeven en de ambulance-eenheid dient zo spoedig mogelijk bij de patiënt ter plaatse te zijn. De ambulance maakt altijd gebruik van optische en geluidssignalen (zwaailichten en sirene). Voorbeelden van inzetten met A1-urgentie betreffen patiënten met pijn op de borst, patiënten die onwel zijn geworden en slachtoffers van verkeersongevallen.
grafiek 6.1: aantal A1-inzetten per regio in 2013
kaart 6.1: aantal A1-inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
6.2.1 A1-inzetten en dag van de week grafiek 6.2: verdeling A1-inzetten per dag van de week en uur van de dag in 2013
36
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
37
Tot en met 2010 waren er pieken zichtbaar met tijdstippen waarop de meeste A1-inzetten op een dag plaatsvonden. Sinds 2011 is dit niet meer het geval. Het was in 2013 overdag vanaf ongeveer acht uur tot en met zes uur structureel druk met A1-inzetten. De rustigste uren zijn van twee tot zes uur ’s nachts. In 2013 vonden de meeste A1-inzetten (42,4%) overdag plaats, 37,7% vond ’s avonds plaats en 19,8% ’s nachts.
Naast een snelle responstijd zijn er meer factoren die kunnen bijdragen aan de gezondheidswinst van patiënten en het terugdringen van de mortaliteit. Het is daarom ook interessant om te weten hoeveel A1inzetten korter of langer dan vijftien minuten hebben geduurd. De volgende grafiek laat het beeld van de afgelopen jaren zien:
6.2.2 A1-inzetten en aard van het gebied
grafiek 6.3: landelijke curve gemiddelde responstijd A1-inzetten in 2013
De meeste A1-inzetten zijn in stedelijk gebied uitgevoerd, namelijk 48,6%. 16,0% vond plaats in matig stedelijk gebied en 35,4% in perifeer gebied.
6.3 Prestaties A1-inzetten in 2013 In acute, spoedeisende situaties moet men zo spoedig mogelijk zorg ter plaatse kunnen verlenen, de ambulance moet daarom binnen maximaal vijftien minuten na het begin van de melding bij de patiënt arriveren. Samengevat was de responstijd van een gemiddelde A1-inzet in 2013 als volgt opgebouwd: • tijdsduur aanname en uitgifte: 1:58 minuten • uitruktijd: 0:58 minuten • aanrijtijd: 6:39 minuten • responstijd: 9:39 minuten In gemiddeld 92,6% van de A1-inzetten is in 2013 de ambulance binnen 15 minuten na het begin van de melding bij de patiënt gearriveerd.
tabel 6.1: landelijk gemiddelde tijdsduren A1-inzetten in 2013 tijdsduur aanname en uitgifte uitruktijd aanrijtijd responstijd inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt
38
2013 1:58 min. 0:58 min. 6:39 min. 9:39 min. 92,6 %
2012 1:58 min. 1:01 min. 6:39 min. 9:40 min. 92,9 %
ambulances in-zicht 2013 | deel B
2011 1:52 min. 1:02 min. 6:36 min. 9:32 min. 93,3 %
2010 1:51 min. 1:02 min. 6:45 min. 9:40 min. 92,3 %
2009 1:52 min. 1:09 min. 6:42 min. 9:40 min. 92,0%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
39
6.3.1
Responstijd A1-inzetten
grafiek 6.4: gemiddelde responstijd A1-inzetten per regio in 2013
Landelijk gemiddelde responstijd A1-inzetten De landelijk gemiddelde responstijd van A1-inzetten bedroeg in 2013 9:39 minuten en was daarmee gelijk een seconde korter dan de 9:40 minuten in 2012.
tabel 9.2: gemiddelde responstijd A1-inzetten per regio (in min:sec) Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
40
2013 8:42 9:21 9:09 9:39 8:57 10:29 9:29 9:27 9:15 10:17 10:15 8:33 8:52 9:19 9:20 9:47 9:49 9:49 10:22 10:15 9:27 9:52 10:05 9:06 9:39
2012 8:34 9:35 9:16 9:35 8:52 10:18 9:05 9:14 9:13 10:49 9:42 8:41 8:48 9:35 9:57 10:36 9:22 10:03 9:51 9:42 9:23 9:57 10:04 9:23 9:40
2011 8:34 9:57 9:05 9:37 9:02 10:12 9:02 9:32 9:01 10:11 9:32 8:07 9:02 9:32 9:35 10:29 9:25 10:09 9:37 9:25 9:20 9:52 9:52 9:23 9:32
ambulances in-zicht 2013 | deel B
2010 8:43 9:48 9:08 9:28 9:13 10:09 9:13 9:41 9:16 10:16 9:44 8:37 9:24 9:42 9:16 10:21 9:41 10:46 10:04 9:43 9:19 10:06 10:07 9:32 9:40
2009 8:54 9:51 8:54 9:11 9:10 10:25 9:55 10:13 9:11 9:56 10:04 8:38 9:20 9:39 9:16 10:24 9:29 11:16 9:56 9:54 9:17 10:32 10:08 9:49 9:44
kaart 6.2: gemiddelde responstijd A1-inzetten per regio in 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel B
41
Over de jaren 2009-2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde responstijd van A1-inzetten: • de langste landelijk gemiddelde responstijd van 9:44 minuten is geregistreerd in 2009 • de kortste landelijk gemiddelde responstijd van 9:32 minuten is in 2011 gerealiseerd • een responstijd van 9 of meer minuten kwam in 2013 het meest voor
A1-inzetten en vijftien minuten De landelijk gemiddelde responstijd van 9:39 minuten in 2013 ligt ruim onder de vijftienminutennorm. Van alle A1-ritten die in 2013 werden gemaakt, was de ambulance in 92,6% binnen vijftien minuten na het begin van de melding bij de patiënt aanwezig. Dit is een daling van 0,3% ten opzichte van 2012, toen het percentage 92,6% was.
grafiek 6.5: ontwikkeling responstijd A1-inzetten 2008 - 2013 tabel 6.3: A1-inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt per regio
2013 2012 aantal % aantal
Groningen 18.288 Friesland 16.762 Drenthe 14.350 IJsselland 9.912 Twente 10.818 Noordoost Gelderland 16.490 Gelderland Midden 14.256 Gelderland Zuid 11.942 Utrecht 24.911 Noord-Holland Noord 18.931 Amsterdam/Waterland 40.791 Kennemerland 15.793 Gooi- en Vechtstreek 6.430 Haaglanden 34.565 Hollands Midden 23.396 Rotterdam-Rijnmond 35.690 Zuid-Holland Zuid 12.043 Zeeland 9.344 Midden- en West Brabant 28.268 Brabant-Noord 14.694 Zuidoost Brabant 15.525 Limburg Noord 11.409 Zuid Limburg 16.007 Flevoland 9.863 gewogen landelijk gemiddelde 430.478
42
ambulances in-zicht 2013 | deel B
95% 92% 94% 93% 95% 89% 93% 95% 95% 93% 91% 95% 97% 95% 95% 91% 93% 91% 89% 89% 94% 90% 92% 94%
%
2011 2010 2009 aantal % aantal % aantal
%
17.248 12.249 7.991 9.378 10.091 15.470 13.684 12.293 23.710 15.938 45.137 12.043 6.457 34.086 21.755 33.291 11.437 9.203 23.379 13.225 14.932 10.448 14.583 10.707
96% 90% 93% 93% 95% 90% 95% 95% 95% 88% 93% 95% 97% 96% 96% 89% 94% 89% 92% 94% 93% 90% 92% 93%
17.769 12.842 8.591 7.774 9.499 14.544 12.258 10.429 22.843 15.011 43.651 17.659 6.465 34.128 22.128 35.422 11.017 8.603 18.493 10.345 13.886 9.318 14.215 10.245
96% 89% 94% 93% 94% 90% 95% 93% 96% 90% 94% 96% 96% 97% 96% 90% 94% 88% 92% 94% 92% 90% 92% 93%
16.875 13.575 11.250 8.587 9.379 13.422 11.716 10.322 18.005 14.305 42.878 17.136 6.227 31.195 22.427 35.375 10.507 7.786 17.061 9.100 13.297 8.875 12.790 9.534
95% 90% 92% 93% 93% 89% 95% 92% 95% 90% 93% 95% 95% 97% 96% 89% 92% 85% 89% 93% 93% 88% 91% 92%
16.627 13.117 11.203 8.132 8.997 12.659 11.704 10.121 22.193 15.753 39.383 16.883 6.501 31.997 21.634 33.330 9.874 7.433 15.664 8.292 12.878 8.483 12.344 8.993
94% 89% 93% 94% 94% 88% 91% 90% 96% 90% 92% 95% 95% 97% 96% 90% 93% 82% 91% 92% 92% 86% 91% 92%
93% 398.735
93%
387.135
93% 371.624
92%
364.195
92%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
43
Ten opzichte van 2009 is er nog steeds een verbetering van het percentage A1-inzetten binnen vijftien minuten bij de patiënt zichtbaar:
Differentiatie in responstijden A1-inzetten De onderstaande tabel beperkt zich, als het om de responstijd van A1-inzetten gaat, niet tot vijftien minuten. Over het algemeen blijken de overschrijdingen zich immers te beperken tot hooguit enkele minuten, al zijn er uiteraard altijd uitzonderingen.
kaart 6.3: A1-inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt per regio in 2013 93% van de A1-inzetten was binnen vijftien minuten aanwezig, 95% van de A1-inzetten was in 2013 binnen zestien minuten aanwezig.
tabel 6.4: percentage A1-inzetten binnen 14, 15 en 16 minuten bij de patiënt per regio in 2013 % A1-inzetten bij de patiënt binnen: 95% ter
grafiek 6.6: ontwikkeling percentage A1-inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt 2008 - 2013
44
ambulances in-zicht 2013 | deel B
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde 2013 gewogen landelijk gemiddelde 2012 gewogen landelijk gemiddelde 2011 gewogen landelijk gemiddelde 2010 gewogen landelijk gemiddelde 2009
14 min 92% 89% 90% 90% 91% 84% 89% 91% 92% 87% 88% 93% 92% 92% 92% 87% 89% 87% 85% 85% 90% 87% 89% 90% 89% 89% 90% 89% 76%
15 min 95% 92% 93% 93% 94% 89% 93% 95% 95% 93% 91% 95% 97% 95% 95% 91% 93% 91% 89% 89% 93% 90% 92% 94% 93% 93% 93% 92% 88%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
16 min 96% 94% 96% 95% 96% 92% 95% 96% 97% 94% 94% 96% 98% 70% 96% 93% 95% 93% 92% 92% 95% 93% 95% 95% 95% 95% 95% 94% 92%
plaatse in: 16 minuten 17 minuten 16 minuten 17 minuten 16 minuten 18 minuten 17 minuten 16 minuten 15 minuten 17 minuten 17 minuten 15 minuten 15 minuten 15 minuten 16 minuten 18 minuten 17 minuten 18 minuten 18 minuten 18 minuten 16 minuten 17 minuten 17 minuten 17 minuten 16 minuten 17 minuten 16 minuten 17 minuten 17 minuten
45
Responstijd A1-inzetten en aard van het gebied
6.3.2
In 2013 is 48,6% van de A1-inzetten in stedelijk gebied uitgevoerd, 16% vond plaats in matig stedelijk gebied en 35,4% in het perifeer gebied. De aard van het gebied is van invloed op de responstijden, de verschillen worden zichtbaar in onderstaande tabel:
De landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van A1-inzetten bedroeg in 2013 1:58 minuten en was daarmee gelijk aan de gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte in 2012.
Aanname en uitgifte A1-inzetten
tabel 6.6: gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte A1-inzetten per regio (in min:sec) tabel 6.5: responstijden A1-inzetten in stedelijk en niet-stedelijk gebied in 2013 10 minuten 12 minuten 14 minuten 15 minuten 16 minuten 18 minuten 20 minuten
stedelijk matig stedelijk gebied gebied 70% 60% 85% 78% 93% 90% 95% 93% 96% 95% 98% 97% 99% 98%
plattelands- gebied 47% 68% 84% 89% 92% 96% 98%
totaal 60% 92,6% 78% A1
89% 93% binnen95% 15 minuten 97% 98%
96,1% A2 binnen 30 minuten
Waar
Wanneer
landelijk gebied
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
2013 1:41 1:43 1:43 1:58 1:26 1:56 1:40 1:37 1:39 1:36 2:48 1:18 1:35 2:16 1:35 2:35 1:59 1:22 2:09 1:58 1:56 1:27 2:00 1:34 1:58
2012 1:41 1:50 1:44 2:01 1:34 1:58 1:31 1:34 1:40 2:15 2:28 1:26 1:32 2:22 2:23 2:17 1:31 1:31 2:02 1:55 1:55 1:26 1:58 1:34 1:58
2011 1:47 1:52 1:27 2:04 1:35 2:00 1:31 1:44 1:50 1:37 2:34 1:05 1:41 2:08 2:01 2:07 1:24 1:37 1:40 1:30 2:00 1:24 1:45 1:38 1:52
2010 1:46 1:48 1:27 1:53 1:41 1:49 1:33 1:37 1:54 1:36 2:32 1:25 1:46 2:06 1:41 2:05 1:29 1:47 1:45 1:33 1:52 1:24 1:49 1:40 1:51
2009 1:51 1:51 1:24 1:34 1:37 1:57 1:42 1:39 1:47 1:27 2:44 1:26 1:40 1:54 1:44 2:11 1:24 1:52 1:45 1:33 1:47 1:37 1:50 1:47 1:52
's nachts overdag
stad avond
perifeer gebied
1. 46
dinsdag 1 januari
2.
dinsdag 30 april
ambulances in-zicht 2013 | deel B
3.
vrijdag 20 december ambulances in-zicht 2013 | deel B
47
Ontwikkeling tijdsduur aanname en uitgifte
Ontwikkeling uitruktijden
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van A1-inzetten: • de langste landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van 1:58 minuten is geregistreerd in 2012 en 2013 • de kortste landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van 1:51 minuten is in 2010 gerealiseerd Een en ander is visueel weergegeven in grafiek 6.7 op pagina 50.
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde uitruktijd van A1-inzetten: • de langste landelijk gemiddelde uitruktijd van 1:09 minuten is geregistreerd in 2009 • de kortste landelijk gemiddelde uitruktijd van 0:58 minuten is in 2013 gerealiseerd
6.3.3
6.3.4
Uitruktijd A1-inzetten
Een en ander is visueel weergegeven in grafiek 6.7 op pagina 50.
Aanrijtijd A1-inzetten
De landelijk gemiddelde uitruktijd van A1-inzetten bedroeg in 2013 0:58 minuten en is daarmee drie seconden korter dan de 1:01 minuten in 2012.
De landelijk gemiddelde aanrijtijd van A1-inzetten bedroeg in 2013 6:39 minuten en was gelijk aan de landelijk gemiddelde aanrijdtijd in 2012.
tabel 6.7: gemiddelde uitruktijd A1-inzetten per regio (in min:sec)
tabel 6.8: gemiddelde aanrijdtijd A1-inzetten per regio (in min:sec)
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
48
2013 0:44 0:54 0:49 0:35 0:29 0:58 0:39 1:00 1:03 0:50 1:11 0:55 0:56 1:03 0:59 1:32 1:08 0:58 0:46 0:42 0:56 0:58 0:56 0:33 0:58
2012 0:43 0:54 0:49 0:35 0:45 0:52 0:37 0:49 1:05 0:51 1:10 0:55 0:55 1:23 1:04 1:36 1:02 0:58 0:41 0:37 0:55 1:02 1:00 0:58 1:01
2011 0:41 0:55 0:46 1:01 0:46 0:51 0:41 0:44 0:54 0:49 1:10 0:51 0:53 1:32 1:07 1:34 1:07 0:59 0:42 0:38 0:54 0:57 0:58 1:08 1:02
2010 0:43 0:54 0:44 1:02 0:43 0:54 0:45 0:48 0:57 0:51 1:12 0:53 0:52 1:31 1:05 1:26 1:21 1:07 0:40 0:41 0:49 0:49 1:01 1:09 1:02
ambulances in-zicht 2013 | deel B
2009 0:44 0:57 0:43 1:25 0:56 1:08 1:08 1:04 1:09 0:54 1:16 1:01 0:56 1:30 1:12 1:24 1:28 1:34 0:46 0:53 0:55 1:02 1:10 1:37 1:09
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
2013 6:15 6:39 6:34 6:21 5:56 7:27 7:02 7:10 6:33 7:46 6:21 6:15 6:19 6:08 6:46 5:32 6:39 7:21 7:19 7:27 6:32 7:23 7:03 6:57 6:39
2012 6:09 6:45 6:37 6:48 6:32 7:24 6:56 6:51 6:28 7:38 6:08 6:15 6:22 5:55 6:29 6:31 6:48 7:29 7:04 7:08 6:33 7:26 6:58 6:49 6:39
2011 6:04 7:01 6:48 6:28 6:41 7:21 6:49 7:04 6:17 7:42 5:53 6:05 6:26 5:55 6:26 6:37 6:58 7:27 7:12 7:15 6:23 7:29 7:00 6:36 6:36
2010 6:13 6:59 6:53 6:20 6:48 7:23 6:53 7:16 6:25 7:50 6:01 6:14 6:46 6:08 6:29 6:47 6:51 7:45 7:36 7:27 6:34 7:50 7:09 6:43 6:45
ambulances in-zicht 2013 | deel B
2009 6:17 6:58 6:44 6:22 6:34 7:18 7:02 7:33 6:26 7:34 5:58 6:11 6:47 6:12 6:20 6:43 6:38 7:42 7:29 7:25 6:34 7:49 6:59 6:19 6:42
49
Ontwikkeling aanrijtijden Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde aanrijtijd van A1-inzetten: • de langste gemiddelde aanrijtijd van 6:45 minuten is geregistreerd in 2010 • de kortste gemiddelde aanrijtijd van 6:36 minuten is zowel in 2008 als in 2010 gerealiseerd
7 A2-inzetten
Onderstaand is de ontwikkeling van de tijdsduur aanname en uitgifte, de uitruktijd en de aanrijtijd van A1-inzetten over de jaren 2009 tot en met 2013 visueel weergegeven.
grafiek 6.7: ontwikkeling tijdsintervallen A1-inzetten 2008 - 2013
7.1 A2-inzet Een inzet met A2-urgentie is een (spoedeisende) rit in opdracht van de centralist van de meldkamer ambulancezorg. Naar aanleiding van de zorgvraag blijkt dat er geen sprake is van direct levensgevaar. Er kan echter wel sprake zijn van (ernstige) gezondheidsschade. Net als bij een inzet met A1-urgentie dient de ambulance ook bij een inzet met A2-urgentie zo spoedig mogelijk ter plaatse te zijn. Indien wenselijk kan gebruik gemaakt worden van optische en geluidssignalen. Dit is in 2013 bij ongeveer 9% van de A2-inzetten gedaan. Voorbeelden van inzetten met A2-urgentie zijn patiënten met blindedarmontsteking of sportblessures. Ook spoedoverplaatsingen tussen verschillende zorginstellingen vinden plaats met A2-urgentie. Directe inzet van de ambulancezorg is dan noodzakelijk, maar omdat er wel adequate hulp bij de patiënt aanwezig is, hoeft niet voor een A1-urgentie gekozen te worden.
50
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
51
kaart 7.1: aantal A2-inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
7.2.1
A2-inzetten en dag van de week
grafiek 7.2: verdeling A2-inzetten per dag van de week en uur van de dag in 2013
7.2 Het aantal A2-inzetten in 2013 In 2013 waren in Nederland 274.907 inzetten met A2-urgentie. Dit is 24,0% van het totaal aantal ambulanceinzetten in 2013. Het aantal A2-inzetten is in 2013 toegenomen met 1.215 inzetten ten opzichte van 2012. Het totaal aantal A2-inzetten is sinds 2009 met 14,7% gestegen, dit is gemiddeld 2,9% per jaar.
De meeste A2-inzetten vonden in 2013 overdag plaats (51,3%) met een piek op werkdagen tussen elf en twee uur. Van elf uur ’s nachts tot zeven uur ’s ochtends vinden relatief weinig A2-inzetten plaats. 34,8% van de inzetten vond ’s avonds plaats en 13,9% ’s nachts.
grafiek 7.1: aantal A2-inzetten per regio in 2013
7.2.2
A2-inzetten en aard van het gebied
De meeste A2-inzetten zijn in stedelijk gebied uitgevoerd, namelijk 45,1%. 18,0% vond plaats in matig stedelijk gebied en 36,9% in perifeer gebied.
7.3 Prestaties A2-inzetten in 2013 In acute, spoedeisende situaties moet men zo spoedig mogelijk zorg ter plaatse kunnen verlenen. In de praktijk wordt ernaar gestreefd dat de ambulance in het geval van een A2-inzet zo spoedig mogelijk en binnen maximaal dertig minuten na het begin van de melding bij de patiënt arriveert. Samengevat was de responstijd van een gemiddelde A2-inzet in 2013 als volgt opgebouwd: • tijdsduur aanname en uitgifte: 3:10 minuten • uitruktijd: 1:15 minuten • aanrijtijd: 10:39 minuten • responstijd: 15:26 minuten In gemiddeld 96,1% van de A2-inzetten is in 2013 de ambulance binnen dertig minuten na het begin van de melding bij de patiënt gearriveerd. 52
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
53
7.3.1
tabel 7.1: landelijk gemiddelde tijdsduren A2-inzetten in 2013
Responstijd A2-inzetten
Landelijk gemiddelde responstijd A2-inzetten tijdsduur aanname en uitgifte uitruktijd aanrijtijd responstijd inzetten binnen 30 minuten bij de patiënt
2013 3:10 min. 1:15 min. 10:39 min. 15:26 min. 96,1%
2012 3:11 min. 1:17 min. 10:32 min. 15:15 min. 96,3%
2011 3:14 min. 1:19 min. 10:37 min. 15:25 min. 96,0%
2010 3:25 min. 1:20 min. 10:51 min. 15:51 min. 95,5 %
2009 3:22 min. 1:39 min. 10:51 min. 15:15 min. 94,5%
Naast een snelle responstijd zijn er meer factoren die kunnen bijdragen aan de gezondheidswinst van patiënten en het terugdringen van de mortaliteit. Het is daarom ook interessant om te weten hoeveel A2-inzetten korter of langer dan dertig minuten hebben geduurd. De volgende grafiek laat het beeld van de afgelopen jaren zien:
grafiek 7.3: landelijke curve gemiddelde responstijd A2-inzetten in 2013
54
ambulances in-zicht 2013 | deel B
De landelijk gemiddelde responstijd van A2-inzetten bedroeg in 2013 15:26 minuten en is daarmee elf seconden korter dan de 15:15 minuten in 2011.
tabel 7.2: gemiddelde responstijd A2-inzetten per regio (in min:sec) Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
2013 14:55 14:20 14:38 15:57 14:55 18:14 16:35 14:04 16:08 14:48 17:16 15:05 14:21 16:20 13:57 15:18 14:10 15:30 14:57 15:24 14:46 15:23 15:09 14:02 15:26
2012 14:53 13:19 12:29 16:28 14:44 17:51 15:59 13:52 15:51 16:21 17:07 15:38 13:58 16:44 14:53 16:33 14:24 16:12 14:12 14:58 14:09 14:55 15:02 14:45 15:15
2011 15:47 14:07 12:58 16:21 15:14 17:59 15:57 14:37 15:29 16:21 17:16 14:21 14:22 17:22 15:14 16:38 14:53 16:01 14:12 14:54 14:09 14:52 14:50 15:09 15:25
2010 16:11 14:41 14:27 15:22 16:01 17:38 16:17 14:53 16:07 16:12 17:46 15:18 14:56 17:43 15:05 17:04 15:29 16:19 14:40 15:16 13:55 15:07 15:30 15:17 15:51
ambulances in-zicht 2013 | deel B
2009 17:12 14:36 14:02 15:19 15:52 19:23 16:41 15:56 16:28 16:00 19:53 15:27 15:47 18:18 15:06 17:31 15:13 17:31 14:42 15:49 14:13 15:44 15:24 15:07 16:15
55
grafiek 7.4: gemiddelde responstijd A2-inzetten per regio in 2013
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde responstijd van A2-inzetten: • de langste landelijk gemiddelde responstijd van 16:15 minuten is geregistreerd in 2009 • de kortste landelijk gemiddelde responstijd van 15:15 minuten is in 2012 gerealiseerd • een responstijd van 14 minuten of meer kwam in 2013 het meest voor
grafiek 7.5: ontwikkeling responstijd A2-inzetten 2008 - 2013
kaart 7.2: gemiddelde responstijd A2-inzetten per regio in 2013
56
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
57
A2-inzetten en dertig minuten
Over de afgelopen vijf jaren is een verbetering van het percentage A2-inzetten binnen dertig minuten bij de patiënt zichtbaar:
De landelijk gemiddelde responstijd van 15:26 minuten in 2013 ligt ruim onder de veldnorm van dertig minuten. Van alle A2-inzetten die in 2013 werden uitgevoerd, was de ambulance in 96,1% binnen dertig minuten na het begin van de melding bij de patiënt aanwezig. Dit betekent een verbetering van 0,2% ten opzichte van 2012, toen het percentage 96,3% was.
kaart 7.3: A2-inzetten binnen 30 minuten bij de patiënt per regio
tabel 7.3: A2-inzetten binnen 30 minuten bij de patiënt per regio
2013 2012 aantal % aantal
Groningen 8.963 Friesland 8.935 Drenthe 8.129 IJsselland 7.671 Twente 12.424 Noordoost Gelderland 11.715 Gelderland Midden 8.535 Gelderland Zuid 7.435 Utrecht 16.514 Noord-Holland Noord 7.442 Amsterdam/Waterland 9.469 Kennemerland 4.776 Gooi- en Vechtstreek 1.956 Haaglanden 14.361 Hollands Midden 8.018 Rotterdam-Rijnmond 16.545 Zuid-Holland Zuid 6.296 Zeeland 5.776 Midden- en West Brabant 15.392 Brabant-Noord 9.637 Zuidoost Brabant 9.823 Limburg Noord 8.502 Zuid Limburg 8.987 Flevoland 4.878 gewogen landelijk gemiddelde 222.179
58
96% 97% 96% 96% 97% 91% 93% 98% 96% 98% 96% 96% 97% 96% 98% 95% 99% 94% 97% 96% 97% 97% 97% 97%
8.808 11.728 13.635 7.593 12.426 11.637 8.236 8.054 16.292 6.077 9.690 3.355 1.819 13.116 8.404 15.917 6.431 5.300 17.467 10.031 9.260 8.587 9.442 4.966
96% 228.271
% 96% 97% 97% 94% 97% 93% 94% 98% 96% 95% 95% 95% 98% 96% 97% 94% 98% 94% 98% 97% 98% 97% 98% 96%
2011 2010 2009 aantal % aantal % aantal 8.022 9.041 13.130 7.120 11.875 11.727 8.167 7.024 15.417 6.069 9.154 4.931 1.888 12.782 7.246 14.263 5.825 5.152 20.160 10.937 8.542 7.702 9.317 4.746
96% 220.237
ambulances in-zicht 2013 | deel B
95% 97% 96% 95% 96% 91% 94% 97% 97% 95% 95% 97% 98% 95% 97% 94% 98% 95% 98% 97% 98% 97% 97% 95%
7.295 7.465 9.935 8.631 11.440 11.448 7.724 6.847 15.418 6.001 8.574 4.799 1.928 13.265 5.722 13.912 5.898 4.957 18.659 9.865 8.076 7.242 8.614 4.697
96% 208.412
94% 97% 95% 97% 95% 92% 94% 97% 95% 95% 95% 96% 97% 96% 97% 94% 97% 94% 98% 97% 98% 96% 96% 964%
%
7.278 6.965 9.629 9.032 11.031 10.320 7.110 6.447 14.954 5.837 7.704 4.737 1.886 13.100 5.433 11.827 5.620 4.669 18.057 9.592 7.253 6.438 8.086 4.686
92% 97% 96% 96% 95% 89% 94% 95% 95% 95% 88% 96% 96% 93% 98% 92% 97% 93% 98% 96% 98% 96% 96% 94%
96% 197.691
95%
grafiek 7.6: ontwikkeling percentage A2-inzetten binnen 30 minuten bij de patiënt 2008 - 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel B
59
Differentiatie in responstijden A2-inzetten
Responstijd A2-inzetten en aard van het gebied
De onderstaande tabel beperkt zich, als het om de responstijd van A2-inzetten gaat, niet tot dertig minuten. Over het algemeen blijken de overschrijdingen zich immers te beperken tot hooguit enkele minuten, al zijn er uiteraard altijd uitzonderingen.
In 2013 is 45,1% van de A2-inzetten in stedelijk gebied uitgevoerd, 18,0% vond plaats in matig stedelijk gebied en 36,9% in het perifeer gebied. De aard van het gebied is van invloed op de responstijden, de verschillen worden zichtbaar in onderstaande tabel.
96% van de A2-inzetten was in 2013 binnen dertig minuten aanwezig, 95% van de A2-inzetten was in 2012 binnen 29 minuten aanwezig.
tabel 7.5: responstijden A2-inzetten in stedelijk en niet-stedelijk gebied in 2013
tabel 7.4: percentage A2-inzetten binnen 25, 30 en 35 minuten bij de patiënt per regio in 2013 % A2-inzetten bij de patiënt binnen: 95% ter Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde 2013 gewogen landelijk gemiddelde 2012 gewogen landelijk gemiddelde 2011 gewogen landelijk gemiddelde 2010 gewogen landelijk gemiddelde 2009
60
25 min 92% 93% 92% 90% 93% 84% 88% 94% 90% 93% 89% 92% 93% 89% 95% 91% 95% 90% 94% 92% 94% 92% 94% 93% 91% 92% 91% 90% 89%
30 min 96% 97% 96% 96% 97% 91% 93% 98% 96% 98% 96% 96% 97% 96% 98% 95% 99% 94% 97% 96% 97% 97% 97% 97% 96% 96% 96% 96% 95%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
35 min 98% 98% 98% 98% 99% 95% 96% 99% 99% 99% 98% 98% 98% 98% 99% 97% 99% 96% 99% 98% 98% 97% 99% 99% 98% 98% 98% 98% 97%
plaatse in: 29 minuten 26 minuten 29 minuten 30 minuten 28 minuten 35 minuten 32 minuten 26 minuten 29 minuten 27 minuten 30 minuten 29 minuten 27 minuten 30 minuten 26 minuten 31 minuten 25 minuten 31 minuten 27 minuten 29 minuten 26 minuten 28 minuten 27 minuten 28 minuten 29 minuten 29 minuten 29 minuten 30 minuten 31 minuten
20 minuten 25 minuten 29 minuten 30 minuten 31 minuten 35 minuten 40 minuten
stedelijk matig stedelijk gebied gebied 83% 80% 93% 92% 96% 96% 97% 96% 97% 97% 98% 98% 99% 99%
plattelands- gebied 75% 90% 95% 95% 96% 98% 99%
ambulances in-zicht 2013 | deel B
totaal 80% 91% 95% 96% 97% 98% 99%
61
7.3.2
Aanname en uitgifte A2-inzetten
7.3.3
Uitruktijd A2-inzetten
De landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van A2-inzetten bedroeg in 2013 3:10 minuten en is daarmee één seconden korter dan de 3:11 minuten in 2012.
De landelijk gemiddelde uitruktijd van A2-inzetten bedroeg in 2013 1:15 minuten en is daarmee twee seconden korter dan de 1:17 minuten in 2012.
tabel 7.6: gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte A2-inzetten per regio (in min:sec)
tabel 7.7: gemiddelde uitruktijd A2-inzetten per regio (in min:sec)
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
2013 3:19 2:49 3:10 2:54 2:55 4:00 3:34 2:32 3:31 2:06 4:06 2:31 3:00 4:16 2:31 3:52 2:40 2:30 2:36 2:41 2:58 2:37 2:59 2:57 3:10
2012 3:30 2:41 2:40 2:57 2:59 4:01 3:15 2:34 3:29 2:57 3:55 2:53 2:46 4:36 3:15 3:45 2:43 2:50 2:30 2:57 2:49 2:29 2:54 3:37 3:11
2011 4:03 2:50 2:27 3:51 3:15 4:09 3:09 2:49 3:36 2:53 4:09 2:10 2:47 4:29 3:10 3:42 2:41 2:52 2:27 2:55 3:01 2:25 2:39 4:06 3:14
2010 4:00 2:54 2:47 3:17 3:49 3:50 3:10 2:44 3:55 2:38 4:29 2:51 2:59 4:29 2:52 4:34 2:54 3:09 2:37 3:09 2:54 2:26 2:52 3:58 3:25
2009 4:11 2:56 2:42 2:44 3:53 3:56 3:10 2:38 3:45 2:28 5:24 3:05 3:08 4:22 2:56 4:00 2:30 3:10 2:41 3:13 2:57 2:45 2:58 3:02 3:22
2013 1:06 1:11 1:01 0:53 1:25 1:21 1:14 1:03 1:21 1:03 1:39 1:23 1:10 1:15 1:15 2:00 1:25 1:13 0:56 0:55 1:19 0:57 1:16 0:40 1:15
2012 1:03 1:05 0:57 0:54 1:33 1:12 1:06 0:55 1:25 1:11 1:50 1:24 1:14 1:47 1:29 2:02 1:16 1:19 0:51 0:49 1:14 1:01 1:17 1:22 1:17
2011 1:04 1:05 0:55 1:22 1:32 1:14 1:11 0:50 1:19 1:07 1:53 1:15 1:07 2:07 1:38 2:01 1:26 1:23 0:54 0:49 1:15 1:00 1:17 1:40 1:19
2010 1:04 1:04 0:58 1:29 1:23 1:19 1:13 0:55 1:26 1:09 1:56 1:15 1:08 2:04 1:41 1:47 1:58 1:30 0:49 0:54 1:06 0:55 1:21 1:33 1:20
2009 1:07 1:09 0:57 1:43 1:48 2:03 1:44 1:34 2:02 1:12 2:12 1:25 1:31 2:08 1:53 1:49 2:12 2:15 1:04 1:20 1:15 1:13 1:36 2:13 1:39
Ontwikkeling tijdsduur aanname en uitgifte
Ontwikkeling uitruktijden
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van A2-inzetten: • de langste landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van 3:25 minuten is geregistreerd in 2010 • de kortste landelijk gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte van 3:10 minuten is in 2013 gerealiseerd
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is een daling zichtbaar van de landelijk gemiddelde uitruktijd van A2-inzetten: deze is gedaald van 1:39 minuten in 2009 tot 1:15 minuten in 2013. Een en ander is visueel weergegeven in grafiek 7.7 op pagina 65.
Een en ander is visueel weergegeven in grafiek 7.7 op pagina 65.
62
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
63
7.3.4
Aanrijtijd A2-inzetten
De landelijk gemiddelde aanrijtijd van A2-inzetten bedroeg in 2013 10:39 minuten en is daarmee zeven seconden langer dan de gemiddelde aanrijtijd van 10:32 minuten in 2012.
Onderstaand is de ontwikkeling van de tijdsduur aanname en uitgifte, de uitruktijd en de aanrijtijd van A2-ritten over de jaren 2009 tot en met 2013 visueel weergegeven.
grafiek 7.7: ontwikkeling tijdsintervallen A2-inzetten 2008 - 2013 tabel 7.8: gemiddelde aanrijdtijd A2-inzetten per regio (in min:sec) Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
2013 10:11 10:09 9:48 10:18 9:30 12:00 11:00 10:28 11:16 11:40 11:34 10:53 9:52 10:50 10:02 8:54 9:58 11:07 11:16 11:35 10:19 11:42 10:50 10:00 10:39
2012 9:57 9:22 8:26 10:50 10:17 11:53 11:03 10:24 10:57 12:06 11:28 10:58 9:49 10:33 9:52 10:14 10:25 11:27 10:45 11:00 10:00 11:12 10:45 9:47 10:32
2011 10:01 10:01 8:54 10:18 10:27 11:53 11:03 10:57 10:35 12:04 11:19 10:41 10:13 10:49 10:16 10:24 10:46 11:13 10:44 10:54 9:46 11:18 10:45 9:36 10:37
2010 10:18 10:38 9:54 9:57 10:48 11:45 11:17 11:15 10:45 12:10 11:25 10:52 10:23 11:10 10:26 10:42 10:43 10:55 11:03 10:56 9:48 11:26 11:04 9:43 10:51
2009 10:58 10:23 9:41 10:02 10:09 11:32 11:15 11:39 11:33 12:06 11:22 10:46 10:43 11:17 10:12 10:59 10:20 11:07 10:52 11:01 9:55 11:30 10:34 9:00 10:51
Ontwikkeling aanrijtijden Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de volgende variatie zichtbaar in de landelijk gemiddelde aanrijtijd van A2-inzetten: • de langste landelijk gemiddelde aanrijtijd van 10:51 minuten is geregistreerd in 2009 en 2010 • de kortste landelijk gemiddelde aanrijtijd van 10:32 minuten is in 2012 gerealiseerd
64
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
65
8 B-inzetten
kaart 8.1: aantal B-inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
8.2 Het aantal B-inzetten in 2013
In 2013 waren in Nederland 328.709 inzetten met B-urgentie. Dit is een lichte groei met 2.817 inzetten ten opzichte van 2012. Het aantal B-inzetten is sinds 2009 echter met 5,6% gedaald, dit is een daling van gemiddeld 1,1% per jaar. grafiek 8.1: aantal B-inzetten per regio in 2013
8.1 B-inzet Een B-inzet betreft het planbare vervoer van patiënten naar of tussen ziekenhuizen voor opname, onderzoek of behandeling, vervoer van patiënten die na ontslag uit het ziekenhuis naar huis gebracht worden of vervoer van patiënten en bewoners van en naar verzorgings-, verpleeg- en revalidatiecentra. Kenmerkend voor de planbare ambulancezorg is dat patiënten liggend vervoerd moeten worden en onderweg zorg nodig kunnen hebben. Er wordt geen gebruik gemaakt van optische en geluidssignalen. Een voorbeeld van een inzet met B-urgentie is een patiënt die voor een bestraling naar een radiotherapeutisch centrum wordt gebracht of een oudere patiënt die met een gebroken heup in het verpleeghuis wordt opgenomen. Vanuit het oogpunt van zorg is het niet wenselijk dat een patiënt lang op vervoer moet wachten. In de praktijk is het plannen van B-inzetten echter niet altijd even gemakkelijk. Zo is het vooraf niet altijd duidelijk wanneer een patiënt klaar is voor vervoer. B-inzetten zijn echter voor een deel ook tijdgebonden omdat sommige patiënten op een bepaald moment in een ziekenhuis moeten zijn, bijvoorbeeld voor MRI-onderzoek. Bovendien is de beschikbaarheid van ambulances afhankelijk van de onvoorspelbare, variërende vraag om spoedeisende ambulancezorg. De spoedeisende ambulancezorg gaat bij onvoldoende beschikbare paraatheid voor op de planbare ambulancezorg.
66
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
67
8.2.1
B-inzetten en dag van de week
De B-inzetten vinden minder gelijkmatig verdeeld over de dagen van de week plaats dan de spoedeisende ambulancezorg. Er zijn in wat mindere mate B-inzetten in de weekenden. Voor de B-inzetten zijn twee pieken zichtbaar. De eerste piek is op werkdagen rond tien uur ’s ochtends en de tweede piek is op werkdagen rond één uur ’s middags. In 2013 hebben de meeste B-inzetten overdag plaatsgevonden, 73,6%. Een klein deel heeft ’s avonds plaatsgevonden, 21,2%. Het aantal B-inzetten gedurende de nacht is minimaal en betrof in 2012 5,2%, het betreft vooral inzetten tijdens de vroege ochtenduren.
9 Spoedeisende ambulancezorg: rapid responder De rapid responder is een ambulanceverpleegkundige die ter plaatse geheel zelfstandig handelt. Indien noodzakelijk, en zeker als de patiënt vervoerd moet worden, wordt de inzet van de rapid responder gevolgd door die van een ambulance. De rapid responder is, in tegenstelling tot een first responder, een zorgprofessional en functioneel verbonden aan de ambulanceorganisatie. Een first responder is dit over het algemeen niet en is veelal een brandweerfunctionaris of lekenhulpverlener (meer over de first responder in hoofdstuk 26.2).
grafiek 8.2: verdeling B-inzetten per dag van de week en uur van de dag in 2013 Uit de registratie over 2013 en de voorgaande jaren blijkt dat 22 RAV-regio’s structureel werken met rapid responders. De wijze waarop de functie van rapid responder wordt ingevuld, varieert van regio tot regio. Deze verschillen hebben geen betrekking op de wijze waarop de rapid responder beroepsinhoudelijk de functie vervult, maar met name op het vervoermiddel waar de rapid responder gebruik van maakt. Zo gebruikt men solo-ambulances, motorambulances en fietsambulances. In 2013 hebben de 22 RAV-regio’s 56.190 keer een rapid responder ingezet. tabel 9.1: aantal inzetten rapid responder in 2013 aantal inzetten door aantal regio’s 2013 2012 2011 2010 2009
8.2.2
56.190 53.946 53.397 41.022 37.195
22 22 22 21 20
B-inzetten en aard van het gebied
Voor B-inzetten geldt dat deze vooral in stedelijk gebied plaatvinden (58,0%). Dit heeft ermee dat maken dat B-inzetten overwegend worden verreden tussen, naar en vanuit instellingen voor gezondheidszorg, en die bevinden zich voornamelijk in steden. 19,4% van de B-inzetten vond plaats in matig stedelijk gebied en 22,6% in perifeer gebied.
68
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
69
10 MICU-inzetten In 2013 hadden de volgende RAV’s een MICU-vergunning (verbonden aan het universitair centrum): Groningen en IJsselland (Groningen), Gelderland Zuid (Nijmegen), Utrecht (Utrecht), Amsterdam (Amsterdam), Rotterdam-Rijnmond (Rotterdam) en Zuid Limburg (Maastricht). Sinds 2009 zijn alle zeven MICU-regio’s actief, in 2008 waren dit nog slechts drie. In 2013 zijn 1.697 MICU-ritten uitgevoerd. Het aantal MICU-ritten in 2013 is toegenomen ten opzichte van 2012 (1.243) en laat over de afgelopen jaren een fluctuerend beeld zien. Hier is geen eenduidige verklaring voor bekend.
11 Ambulance-inzetten naar aard van de inzet Naast onderscheid in inzetten met verschillende urgentie maakt de Nederlandse ambulancezorg ook onderscheid in de aard van de inzetten. Er zijn declarabele inzetten (kenmerkend is dat er een patiënt wordt vervoerd), er zijn EHGV-inzetten (Eerste Hulp Geen Vervoer: de patiënt wordt hierbij niet vervoerd) en er zijn loze ritten (waarbij bijvoorbeeld geen patiënt wordt aangetroffen). Het totaal aantal declarabele inzetten plus EHGV-inzetten plus loze inzetten is gelijk aan het totaal van alle A1-, A2- en B-inzetten. In 2013 zijn ambulances in Nederland 1.144.780 keer ingezet.
tabel 10.1: aantal inzetten MICU in 2013 Groningen IJsselland Gelderland Zuid Utrecht Amsterdam/Waterland Rotterdam-Rijnmond Zuid-Limburg totaal
2013 124 152 278 92 326 551 174 1.697
2012 150 111 275 125 313 150 119 1.243
2011 141 125 266 140 405 151 154 1.382
2010 126 109 271 143 366 537 155 1.707
2009 134 100 227 86 449 326 91 1.710
tabel 11.1: volume declarabele, EHGV- en loze inzetten declarabele inzetten EHGV-inzetten loze inzetten alle inzetten
2013 853.330 226.016 65.434 1.144.780
2012 829.271 219.464 51.684 1.100.419
2011 826.193 209.782 48.451 1.084.426
2010 823.333 193.178 44.757 1.061.268
2009 810.015 183.571 48.380 1.041.966
Er was sprake van een absolute groei van 102.814 inzetten in de jaren van 2009 tot en met 2013: van 1.41.966 in 2008 tot 1.144.780 in 2013. Sinds 2009 is het aantal inzetten met 9,9% toegenomen. Het aantal inzetten groeit jaarlijks met gemiddeld 2,0%.
grafiek 11.1: verdeling gerealiseerde inzetten in 2013
70
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
71
Uit onderstaande tabel blijken de verschillen in aantallen inzetten per urgentie per regio. De tabel is aangevuld met: • in de vierde kolom het totaal aantal inzetten van de regio • in de vijfde kolom het regionale aandeel in het landelijke totaal aantal inzetten • in de zesde tot en met de laatste kolom het totaal aantal inzetten in de jaren 2009 tot en met 2013
tabel 11.3: percentage declarabele en EHGV-ritten tov totaal
tabel 11.2: aantallen inzetten per regio in 2013
2013 aantal aantal aantal landelijk declar. EHGV- loze totaal t.o.v. inzetten inzetten inzetten region.
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011 totaal 2010 totaal 2009
37.192 7.401 32.601 7.798 27.226 6.854 24.798 6.204 28.446 6.209 34.024 8.170 27.853 7.783 25.327 7.595 59.482 20.023 28.703 8.659 78.804 22.537 29.382 8.072 12.050 3.207 63.181 15.611 37.950 10.190 74.153 18.051 24.559 5.455 18.982 4.922 54.122 14.040 27.499 8.252 31.665 9.619 24.377 5.851 35.036 8.491 15.918 5.022 853.330 226.016 829.271 219.464 826.193 209.782 823.333 193.178 810.015 183.571
72
2012
2011
2010
2009
2.626 47.219 4,1% 46.395 46.542 46.015 44.157 2.535 42.934 3,8% 41.308 40.409 39.680 38.439 1.182 35.262 3,1% 33.967 34.762 33.451 32.385 1.503 32.505 2,8% 31.739 32.354 32.572 31.636 1.149 35.804 3,1% 34.469 33.718 31.948 31.583 1.009 43.203 3,8% 43.242 42.894 41.785 39.923 2.493 38.129 3,3% 35.021 34.431 34.225 32.516 2.755 35.677 3,1% 33.698 31.968 32.309 31.809 5.138 84.643 7,4% 83.613 83.732 85.152 87.333 1.208 38.570 3,4% 38.943 36.970 33.461 35.273 6.819 108.160 9,4% 108.266 103.973 101.472 100.831 1.363 38.817 3,4% 38.414 39.031 37.924 38.094 768 16.025 1,4% 16.033 16.075 15.580 15.832 7.382 86.174 7,5% 67.275 66.160 64.338 64.828 2.758 50.898 4,4% 49.929 49.786 47.529 47.467 4.852 97.056 8,5% 96.846 98.101 97.681 93.579 1.885 31.899 2,8% 30.203 29.913 30.059 28.638 628 24.532 2,1% 24.514 23.747 23.042 22.887 5.008 73.170 6,4% 67.347 65.444 64.226 60.879 2.495 38.246 3,3% 36.887 35.008 33.514 32.320 2.362 43.646 3,8% 43.546 41.946 41.001 38.967 3.159 33.387 2,9% 31.597 28.979 29.110 27.486 2.838 46.365 4,1% 44.740 46.962 44.310 44.539 1.519 22.459 2,0% 22.427 21.521 20.884 20.565 65.434 1.144.780 100% 51.684 1.100.419 1.100.419 48.451 1.084.426 1.084.426 44.757 1.061.268 1.061.268 48.380 1.041.966 1.041.966
ambulances in-zicht 2013 | deel B
aantal declar. inzetten Groningen 37.192 Friesland 32.601 Drenthe 27.226 IJsselland 24.798 Twente 28.446 Noordoost Gelderland 34.024 Midden Gelderland 27.853 Gelderland Zuid 25.327 Utrecht 59.482 Noord-Holland Noord 28.703 Amsterdam/Waterland 78.804 Kennemerland 29.382 Gooi- en Vechtstreek 12.050 Haaglanden 63.181 Hollands Midden 37.950 Rotterdam-Rijnmond 74.153 Zuid-Holland Zuid 24.559 Zeeland 18.982 Midden- en West Brabant 54.122 Brabant-Noord 27.499 Zuidoost Brabant 31.665 Noord Limburg 24.377 Zuid Limburg 35.036 Flevoland 15.918 totaal 2013 853.330 totaal 2012 829.271 totaal 2011 826.193 totaal 2010 823.333 totaal 2009 810.015
% decl.-inzetten tov totaal
aantal EHGV inzetten
% EHGV- inzetten tov totaal
totaal aantal inzetten
3,2% 2,8% 2,4% 2,2% 2,5% 3,0% 2,4% 2,2% 5,2% 2,5% 6,9% 2,6% 1,1% 5,5% 3,3% 6,5% 2,1% 1,7% 4,7% 2,4% 2,8% 2,1% 3,1% 1,4% 74,5% 75,4% 76,2% 77,6% 77,7%
7.401 7.798 6.854 6.204 6.209 8.170 7.783 7.595 20.023 8.659 22.537 8.072 3.207 15.611 10.190 18.051 5.455 4.922 14.040 8.252 9.619 5.851 8.491 5.022 226.016 219.464 209.782 193.178 183.571
0,6% 0,7% 0,6% 0,5% 0,5% 0,7% 0,7% 0,7% 1,7% 0,8% 2,0% 0,7% 0,3% 1,4% 0,9% 1,6% 0,5% 0,4% 1,2% 0,7% 0,8% 0,5% 0,7% 0,4% 19,7% 19,9% 19,3% 18,2% 17,6%
47.219 42.934 35.262 32.505 35.804 43.203 38.129 35.677 84.643 38.570 108.160 38.817 16.025 86.174 50.898 97.056 31.899 24.532 73.170 38.246 43.646 33.387 46.365 22.459 1.144.780 1.100.419 1.084.426 1.061.268 1.041.966
(n.b.: de percentages declarabele en EGHV-inzetten bedragen samen geen 100%, loze inzetten maken immers ook onderdeel uit van het totaal aantal inzetten)
grafiek 11.2: ontwikkeling declarabele, EHGV- en loze inzetten 2008 - 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel B
73
11.1 Declarabele inzetten
11.2 EHGV-inzetten
De centralist van de MKA stuurt de ambulance altijd met A1-, A2- of B-urgentie naar een patiënt. Als de ambulance-eenheid een patiënt aantreft, deze behandelt en vervoert naar bijvoorbeeld een ziekenhuis, is er sprake van een declarabele inzet. In 2013 waren in Nederland 853.330 declarabele inzetten. Dit is een stijging met 24.059 inzetten ten opzichte van 2012. Het aantal declarabele inzetten is sinds 2009 met 5,3% gestegen, dit is gemiddeld 1,1% per jaar (zie ook grafiek 11.2 op pagina 73).
Een ambulance wordt altijd ingezet met de intentie tot hulpverlening en/of vervoer van een patiënt. Er is sprake van een EHGV-inzet als ter plaatse, na onderzoek en/of behandeling van de patiënt, blijkt dat vervoer niet noodzakelijk is. Bij een EHGV-inzet is altijd sprake van zorgverlening aan een patiënt. Ook als een patiënt behandeling weigert of als de patiënt reeds overleden wordt aangetroffen, is er sprake van een EHGV-inzet. In 2013 waren in Nederland 226.016 EHGV-inzetten. Dit is een stijging met 6.552 inzetten ten opzichte van 2012. Het aantal EHGV-inzetten is sinds 2009 met 23,1% gestegen, dit is gemiddeld 4,6% per jaar (zie ook grafiek 11.2 op pagina 73).
grafiek 11.3: aantal declarabele inzetten per regio in 2013
grafiek 11.4: aantal EHGV-inzetten per regio in 2013
kaart 11.1: aantal declarabele inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
kaart 11.2: aantal EHGV-inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
74
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
75
11.3 Loze inzetten Het kan voorkomen dat er geen patiënt wordt aangetroffen of dat de patiënt nog niet gereed is voor vervoer. In deze gevallen is er sprake van een loze rit. Een rit blijkt pas tevergeefs te zijn op het moment dat de ambulance is gearriveerd op de locatie waar de patiënt zou moeten zijn. Evenals een EHGV-inzet wordt een loze inzet uitgevoerd met de intentie tot hulpverlening en/of vervoer. Ter plaatse blijkt echter de noodzaak tot geen van beide (nog) aanwezig te zijn. In 2013 waren in Nederland 65.434 loze inzetten. Dit is een stijging met 13.750 inzetten ten opzichte van 2012. Het aantal loze inzetten is sinds 2009 met 35,3 % gestegen, dit is gemiddeld 7,1% per jaar (zie ook grafiek 11.2 op pagina 73). grafiek 11.5: aantal loze inzetten per regio in 2013
12 Ambulance-inzetten voor andere regio’s In Nederland zijn RAV’s verantwoordelijk voor de ambulancezorg die in de eigen RAV-regio wordt uitgevoerd. Dit betekent echter niet dat de RAV ook iedere inzet uitvoert die in de eigen regio plaatsvindt. Om verschillende redenen kan het beter zijn dat een inzet door een ambulance van een andere regio wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld omdat deze ambulance sneller ter plaatse kan zijn. De ambulancesector heeft hierover afspraken gemaakt, vastgelegd in het beleidsdocument ‘Dynamisch ambulancemanagement’. Deze afspraken hebben primair betrekking op de spoedeisende ambulancezorg, maar ambulanceorganisaties kunnen ook voor B-inzetten in voorkomende gevallen een beroep op elkaars ambulances doen. Het Landelijk Referentiekader Spreiding & Beschikbaarheid is ook op dit principe gebaseerd. Centraal uitgangspunt is dat de beschikbare ambulancecapaciteit zo efficiënt mogelijk wordt ingezet. RAV-regio’s hebben in 2013 12.403 spoedeisende inzetten (11.848 in 2012) voor elkaar uitgevoerd, dit is bijna 1,1% van het totaal aantal ritten dat in 2013 is uitgevoerd. Circa 75% van deze 12.403 inzetten waren inzetten met een A1-urgentie, 25% van de inzetten had een A2-urgentie. Het gaat vooral om inzetten voor en door aangrenzende regio’s.
kaart 11.3: aantal loze inzetten per regio per 1.000 inwoners in 2013
76
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
77
tabel 12.1: aantal spoedeisende inzetten voor en door andere regio’s dan de eigen regio in 2013 Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal 2013 totaal 2012 totaal 2011 totaal 2010 totaal 2009
assistentie verleend aan andere regio’s A1 A2 761 169 461 112 565 152 1233 709 201 151 229 67 574 252 420 179 259 43 156 16 4 - 669 50 282 41 859 250 270 43 286 78 576 193 187 39 199 80 559 271 109 22 227 134 44 14 177 31 9.307 3.096 8.208 3.276 7.350 3.105 7.059 2.667 8.369 3.672
assistentie ontvangen van andere regio’s A1 A2 735 171 169 48 865 198 333 115 106 31 1.522 1.012 285 63 322 65 414 77 485 30 404 79 178 19 95 16 123 31 311 53 1.054 339 171 43 64 16 321 102 304 116 137 89 644 325 67 25 198 33 9.307 3.096 8.208 3.276 7.350 3.105 7.059 2.677 8.369 3.672
13 Productieafspraken RAV’s maken afspraken met de zorgverzekeraar over onder andere het aantal declarabele inzetten, het aantal EHGV-inzetten en het aantal kilometers dat zij verwachten in het komende jaar te zullen rijden. Het budget van de organisatie is gebaseerd op deze productieafspraken. Tabel 13.1 geeft de ontwikkeling van de productieafspraken in de afgelopen jaren weer, aangevuld met de daadwerkelijke realisatie.
tabel 13.1: productieafspraken en realisatie declarabele inzetten EHGV-inzetten
2013 2012 2011 2010 2009 afspraak realisatie afspraak realisatie afspraak realisatie afspraak realisatie afspraak realisatie 810.531 853.330 839.345 829.271 826.466 826.193 831.943 823.333 786.183 810.015 188.448 226.016 190.376 219.464 189.638 209.782 186.359 193.178 166.653 183.571
grafiek 13.1: productie: afspraken en gerealiseerde productie 2011-2013
RAV’s en ambulances hebben in voorkomende gevallen ook inzetten gedaan voor patiënten in België en Duitsland. Voor deze situaties hebben de betreffende regio’s afspraken gemaakt met hun buitenlandse buurregio’s.
78
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
79
tabel 13.2a: regionale productieafspraken en realisatie: declarabele inzetten Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal gerealiseerd
80
2013 37.549 26.098 24.857 26.375 33.753 27.558 25.700 58.913 28.710 82.791 30.881 12.059 63.411 36.563 77.004 23.396 16.380 49.011 25.676 30.182 22.731 36.021 14.912 810.531 853.330
2012 37.549 31.989 26.098 26.362 26.375 33.753 27.558 23.166 58.913 28.431 80.772 28.676 12.296 63.411 36.563 77.004 23.396 18.500 49.011 25.676 30.182 22.731 36.021 14.912 839.345 829.271
2011 37.549 32.611 26.098 26.362 26.375 33.750 27.558 23.766 58.913 26.707 82.820 28.676 11.883 49.486 36.775 77.004 23.396 18.113 49.011 25.767 30.182 22.731 36.021 14.912 826.466 826.193
2010 37.054 32.402 26.323 27.334 26.708 34.455 27.084 23.578 62.094 28.344 77.541 30.400 12.170 50.495 39.072 75.762 23.750 18.906 49.011 25.767 30.707 22.255 36.380 14.980 831.943 823.333
ambulances in-zicht 2013 | deel B
tabel 13.2b: regionale productieafspraken en realisatie: EHGV-inzetten 2009 35.317 30.489 25.761 26.000 25.241 33.900 25.236 23.992 57.302 25.636 74.470 27.801 11.042 48.682 36.000 70.613 21.356 17.938 45.962 24.018 28.573 21.317 35.247 14.290 786.183 810.015
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal gerealiseerd
2013 5.930 6.338 6.252 5.541 6.456 6.662 7.741 19.073 6.483 20.453 9.198 3.111 11.743 9.064 16.847 4.678 5.000 8.857 4.875 7.803 4.809 6.909 4.625 188.448 226.016
2012 5.930 5.901 6.338 5.272 5.541 6.456 6.662 5.846 19.073 7.080 19.953 8.542 3.072 11.743 9.064 16.847 4.678 4.500 8.857 4.875 7.803 4.809 6.909 4.625 190.376 219.464
2011 5.930 6.314 6.338 5.272 5.541 6.459 6.662 6.316 19.073 6.031 20.272 8.542 2.990 11.761 8.853 16.847 4.678 3.881 8.857 4.875 7.803 4.809 6.909 4.625 189.638 209,782
2010 6.260 5.691 6.101 5.100 5.492 6.081 6.776 5.997 18.648 6.900 17.789 8.436 3.386 12.524 9.391 17.175 4.447 3.517 8.857 4.875 7.170 4.250 6.800 4.520 186.359 193.178
ambulances in-zicht 2013 | deel B
2009 6.331 4.963 5.477 4.000 5.080 4.684 5.612 5.386 17.490 6.272 17.084 7.913 2.745 10.818 8.455 14.151 4.271 2.836 7.300 4.028 6.672 4.099 6.776 4.210 166.653 48.380
81
tabel 13.2c: regionale productieafspraken en realisatie: kilometers Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal
2013 1.721.785 1.546.000 1.369.000 1.325.209 1.746.739 1.298.390 1.102.169 2.886.039 1.400.111 2.517.068 1.085.000 363.036 1.455.846 1.426.765 2.577.708 994.393 1.342.317 1.943.926 1.114.856 1.220.000 1.327.294 1.115.243 864.370 33.743.264
2012 1.721.758 1.858.641 1.546.000 1.450.309 1.328.209 1.746.739 1.298.390 1.102.169 2.886.039 1.400.111 2.462.305 1.085.000 363.036 1.455.846 1.426.765 2.577.708 994.393 1.140.000 1.943.926 1.114.856 1.220.000 1.327.294 1.115.243 864.370 35.429.107
2011 1.721.758 1.858.641 1.546.000 1.450.309 1.328.209 1.746.739 1.298.390 1.172.223 2.886.039 1.400.111 2.548.020 1.085.000 363.036 1.356.326 1.426.765 2.555.366 994.393 1.342.317 1.943.926 1.114.856 1.220.000 1.327.294 1.098.580 864.370 35.648.668
2010 1.694.170 1.868.954 1.546.000 1.470.000 1.270.000 1.689.364 1.169.245 1.100.000 2.886.039 1.562.699 2.646.769 1.085.000 387.498 1.270.053 1.400.000 2.726.620 999.400 1.268.000 1.943.926 1.114.856 1.176.000 1.263.100 1.050.000 860.000 35.421.405
2009 1.750.306 1.741.860 1.490.000 1.450.000 1.180.000 1.581.000 1.054.000 1.017.897 2.659.905 1.394.447 2.615.931 1.026.269 357.139 1.067.200 1.307.700 2.609.275 843.908 1.251.658 1.852.119 1.113.406 1.083.000 1.227.965 1.047.088 796.027 33.518.100
14 Ambulancezorg vanuit medisch-inhoudelijk perspectief
14.1 De beperkingen van de huidige registratie Sinds 2008 registreert de sector ambulancezorg op landelijk niveau een beperkt aantal medische gegevens om hiermee transparant en eenduidig inzicht te geven in de medisch-inhoudelijke processen binnen de ambulancezorg. Het is op dit moment nog niet mogelijk om veel verder te gaan dan inzicht te geven in aantallen, zoals hoeveel patiënten en hoeveel handelingen. Prestatie-indicatoren, aan de hand waarvan in de toekomst inzicht geboden kan worden in de resultaten van de geboden ambulancezorg, zijn in ontwikkeling. Nog niet alle RAV’s hebben hun registratiesystemen volledig afgestemd op de vastgestelde medische gegevensset. Van 22 RAV’s zijn, al dan niet gedeeltelijk, gegevens over 2013 ontvangen.
82
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
83
14.2 De patiënten van ambulancezorg
14.3 De werkdiagnose van de ambulance-eenheid
Al deze 22 regio’s hebben in 2013 het geslacht van de behandelde patiënten geregistreerd: • 50% was man (51% in 2012) • 50% was vrouw (49% in 2012)
De sector heeft zes medische specialismen aangewezen, waar de ambulancezorg veel mee te maken heeft: cardiologie, gynaecologie/obstetrie, interne geneeskunde, neurologie, pulmonologie, en traumatologie/heelkunde. Voor iedere patiënt is bepaald bij welk specialisme het ziektebeeld past dat ambulanceverpleegkundige bij de werkdiagnose constateert. Van 15 regio’s is informatie ontvangen over de door de ambulance-eenheid geconstateerde werkdiagnose. Meest voorkomend zijn: • 14,8% de cardiologische ziektebeelden (20,9% in 2018) • 12,7% ziektebeelden passend bij interne geneeskunde (18,8% in 2012) • 8,9% traumatologie/heelkunde (12,3% in 2012)
50%
50% In mindere mate komen werkdiagnoses door de ambulanceverpleegkundige voor passend bij: • 7,3% neurologie (9,2% in 2012) • 4,7% pulmonologie (4,8% in 2012) • 0,8% gynaecologie (1,2% in 2012) (voor een nadere toelichting: zie bijlage 3)
In 2013 hebben de 22 regio´s ook de leeftijd van de patiënten geregistreerd. Er worden vijf leeftijdscategorieën onderscheiden. Dit onderscheid is relevant, aangezien per groep de benodigde zorg verschilt. Voor de behandeling en zorg aan kinderen zijn aparte protocollen ontwikkeld en vooral in de traumatologie zijn er voor ouderen accentverschillen in de te bieden zorg.
grafiek 14.1: werkdiagnoses ambulance-eenheid, ondergebracht binnen specialismen in 2013
tabel 17.1: patiënten per leeftijdscategorie pasgeboren of t/m 30 dagen zuigeling 1 maand tot 1 jaar kind 1 jaar tot 16 jaar volwassene 16 t/m 74 jaar oudere 75 jaar en ouder
2013
2012
2011
2010
2009
1,3% 3,9% 59,9% 34,9%
1,3% 3,7% 59,4% 35,6%
1,5% 3,7% 59,8% 35,0%
2% 3,5% 58,2% 36,3%
1,6% 4,1% 60,3% 34,0%
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat in 50,8% van de gevallen (33,2% in 2011) is aangeven dat er sprake is van een ander medisch specialisme dan de genoemde zes. Hierbij kan gedacht worden aan kinderen, maar ook aan psychiatrische patiënten, patiënten die met spoed naar een ander ziekenhuis worden overgeplaatst en patiënten waarbij het niet (goed) mogelijk is ter plaatse een werkdiagnose te stellen en dus een specialisme bepalen evenmin (goed) mogelijk is.
84
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
85
14.4 De uitgevoerde voorbehouden handelingen
14.5 Reanimatie
In Nederland wordt door de ambulance-eenheid gewerkt conform de ABCD-methode. Dit houdt in dat er gestructureerd onderzoek wordt uitgevoerd naar de gezondheidsproblemen van de patiënt. Binnen deze methodiek wordt een vaste volgorde aangehouden, naar belangrijkheid van de problemen (voor een toelichting, zie bijlage 3).
Reanimatie
De ambulanceverpleegkundige voert zijn of haar werk uit aan de hand van een landelijk protocol ambulancezorg, aangevuld met regionale protocollen. In dit protocol is gestructureerd omschreven welke handelingen wanneer uitgevoerd moeten worden en bijvoorbeeld ook welke medicatie in welke dosering wanneer toegediend mag worden.
De Utstein standaard is een wereldwijd ontwikkeld format, aan de hand waarvan kerngegevens over het proces en de resultaten van reanimaties geregistreerd kunnen worden. Het is wetenschappelijk onderbouwd dat de overlevingskansen van een patiënt na een hartstilstand worden beïnvloed door de samenhang van de factoren tijd, het moment waarop na de hartstilstand hartmassage start, de eventuele aanwezigheid van omstanders, de toepassing van een Automatische Externe Defibrillator (AED) en het initiële hartritme. De Utstein standaard wordt in de ambulancezorg nog niet volledig geregistreerd, voorlopig is gekozen voor de registratie van een aantal in het oog springende items voor de ambulancezorg. Het doel van de registratie van deze gegevens is om in de toekomst, wanneer de gehele standaard wordt geregistreerd, uitspraken te kunnen gaan doen over de bijdrage van ambulancezorg aan de totale keten van overleving bij hartstilstand buiten het ziekenhuis.
De Wet BIG onderscheidt zogenaamde voorbehouden handelingen. Dit zijn handelingen die alleen zelfstandig door artsen of verloskundigen uitgevoerd mogen worden, dan wel door een verpleegkundige in opdracht van een arts. In de ambulancezorgsector verleent de medisch manager ambulancezorg deze opdracht formeel middels protocollen aan de ambulanceverpleegkundige. Ambulanceverpleegkundigen zijn hiermee bevoegd om op basis van een toestandsbeeld aan de hand van een protocol een behandeling te starten of uit te voeren op straat of in de ambulance, zonder dat hier direct een arts bij aanwezig is of geconsulteerd wordt. Het medisch management van de RAV bepaalt in overleg met de ambulanceverpleegkundige onder welke voorwaarden hij/ zij bevoegd is tot het uitvoeren van de voorbehouden handelingen. Naast de voorbehouden handelingen zijn er ook risicovolle handelingen die door de verpleegkundige moeten worden uitgevoerd, c.q. onder hun verantwoordelijkheid vallen. Voorbehouden handelingen die in de ambulancezorg worden uitgevoerd op het terrein van de vrije luchtweg en ademhaling zijn vooral endotracheale intubaties. Ook worden coniotomieën en thoraxdrainages uitgevoerd. Risicovolle handelingen zijn het toedienen van zuurstof, het aanbrengen van mayotubes en masker-ballonbeademingen (zie bijlage 3). Voorbehouden handelingen in de ambulancezorg met betrekking tot de circulatie door ambulance-eenheden zijn vooral het plaatsen van (intraveneuze) infusen. Als een intraveneuze toegang niet lukt, wordt een intraossale naald geplaatst (zie bijlage 3).
Reanimatie is volgens de definitie van de Nederlandse Reanimatie Raad het geheel van inspanningen gericht op het herstel van circulatie en ademhaling. Over het algemeen gaat het hier om een combinatie van beademing met hartmassage.
• zeventien regio’s hebben in 2013 informatie met betrekking tot reanimatie en circulatie aangeleverd (17 regio’s in 2012) • er zijn 5.688 reanimaties door 17 regio’s geregistreerd (5.277 reanimaties door 17 regio’s in 2012) • zes regio’s hebben alle gevraagde gegevens met betrekking tot de Utstein standaard aangeleverd: - zij hebben 2.158 patiënten behandeld met een acute hartstilstand, 1.972 van hen zijn gereanimeerd; - 716 van de patiënten met een acute hartstilstand (33,2%) zijn door first responders met een AED behandeld. Defibrilleren houdt in dat er elektroshocks worden toegediend, bijvoorbeeld met een AED, met het doel het hartritme te herstellen; - bij bijna de helft van de patiënten met een acute hartstilstand was het eerste ritme defibrilleerbaar, dit houdt in dat de hartritmestoornis met een AED behandeld kon worden; - bij de overige patiënten was dit niet het geval en kon het hartritme niet middels defibrillatie hersteld worden. Dit verslechtert de overlevingskansen aanzienlijk.
Reanimatie is een voorbehouden handeling met betrekking tot cardiologie en komt in paragraaf 15.5 aan de orde. Andere cardiologische voorbehouden handelingen in de ambulancezorg zijn transcutane pacebehandelingen en cardioversies (zie bijlage 3). In 2013 hebben in zeker 16 regio´s ambulancemedewerkers ondersteuning verleend bij ruim 200 bevallingen. De inzet van de ambulance-eenheid varieert hierbij van uitsluitend vervoer van een vrouw die aan het bevallen is naar het ziekenhuis, tot daadwerkelijke assistentie bij een bevalling.
86
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel B
87
C
Deel C: kwaliteit van ambulancezorg Er zijn veel verschillende factoren die een indicator (kunnen) zijn voor de kwaliteit van ambulancezorg, bijvoorbeeld deskundige, bekwame en betrokken medewerkers, tevreden cliënten, het aantal ingediende klachten en de manier waarop de RAV een en ander afhandelt, de wijze waarop invulling wordt gegeven aan samenwerking met ketenpartners en innovatie van zorg, de logistieke resultaten, de manier waarop de planbare zorg is georganiseerd en de bedrijfsvoering van de RAV.
88
ambulances in-zicht 2013 | deel B
ambulances in-zicht 2013 | deel C
89
15 Kwaliteitscertificering
17 Patiëntveiligheid
De ambulancesector heeft in het afgelopen decennium veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de ambulancezorg. Toen de RAV-vorming aan het begin van deze eeuw van start ging, hebben de organisaties zich gecommitteerd aan het voornemen allen een HKZ-certificaat te behalen (Harmonisatie Kwaliteit Zorginstellingen). De HKZ-certificaten zijn in 2012 geprolongeerd en de ambulancesector was op 31 december 2013 weer 100% HKZ-gecertificeerd.
Patiëntveiligheid is een thema dat van groot belang is voor de ambulancesector, zowel binnen het ambulancezorgproces als bij de schakels in de ketens waarin de ambulancezorg actief is. Een veiligheidsmanagementsysteem is een goede basis voor het borgen van patiëntveiligheid.
In juni 2011 is het nieuwe HKZ-schema voor de ambulancezorg uitgegeven. In dit schema is de module Patiënt-/cliëntveiligheid opgenomen. In de bestuurlijke afspraken Patiëntveiligheid heeft de sector vastgelegd dat een RAV eind 2013 beschikt over een gecertificeerd veiligheidsmanagementsysteem, als integraal onderdeel van het kwaliteitsmanagementsysteem. De helft van de RAV’s had dit op 31 december 2013 ook daadwerkelijk gerealiseerd.
16 Deskundigheid en scholing De ambulance-eenheid wordt met veel verschillende omstandigheden en heel uiteenlopende typen patiënten geconfronteerd. De verantwoordelijkheid van een ambulanceverpleegkundige is groter dan die van een ‘gewone’ verpleegkundige in bijvoorbeeld een ziekenhuis. De ambulanceverpleegkundige moet zelf een aantal medische beslissingen kunnen nemen en daarmee samenhangende handelingen kunnen uitvoeren, die in ziekenhuizen door artsen worden uitgevoerd. In Nederland is de ambulancezorg georganiseerd op basis van een nurse-based systeem, wat betekent dat (para-) medici geen deel uitmaken van de ambulance-eenheid. Ambulanceverpleegkundigen volgen een specifieke opleiding bij de Academie voor Ambulancezorg in Harderwijk. De ambulancechauffeur assisteert de verpleegkundige bij specifieke medische handelingen en heeft daarmee meer verantwoordelijkheden dan alleen het besturen van de ambulance. Ook de ambulancechauffeurs volgen een toegesneden opleiding bij de Academie voor Ambulancezorg. Deze opleiding bestaat uit een vervoerstechnisch en een medisch-assisterend deel. Centralisten van de meldkamer ambulancezorg bepalen 24 uur per dag welke zorg patiënten nodig hebben en met welke urgentie. De centralisten coördineren het ambulancezorgproces en adviseren melders bij het verlenen van eerste hulp aan patiënten in afwachting van de komst van de ambulance. Net als de ambulanceverpleegkundigen en -chauffeurs, volgen ook de centralisten een specifieke opleiding bij de Academie voor Ambulancezorg. Medewerkers in de kernfuncties (ambulanceverpleegkundige, ambulancechauffeur en centralist) worden permanent bij- en nageschoold, zowel landelijk als regionaal.
90
ambulances in-zicht 2013 | deel C
In 2011 is de ambulancesector een landelijk patiëntveiligheidsprogramma gestart. Het doel van dit programma is het verbeteren van de patiëntveiligheid binnen de ambulancezorg door veiligheidsrisico’s te beheersen en vermijdbare onbedoelde schade tot een minimum te beperken. De afspraken en doelstellingen van het programma zijn vastgelegd in bestuurlijke afspraken. Ambulancezorg Nederland heeft samen met het veld instrumenten ontwikkeld, als handreiking voor de RAV’s om binnen de eigen organisatie patiëntveiligheid op de agenda te zetten en een veiligheidsmanagementsysteem in te richten. In 2013 waren RAV’s, net als in 2012, volop bezig met het inrichten van het VMS binnen de organisatie. Eind 2013 is het drie-jarige programma formeel afgerond. Patiëntveiligheid blijft de continue aandacht van de sector en de RAV’s houden.
18 Patiënttevredenheid: CQI spoedeisende ambulancezorg Consumer Quality index (CQi)-vragenlijsten worden worden in Nederland gebruikt om de kwaliteit van de zorg vanuit patiëntperspectief op een gestandaardiseerde manier te meten. Het NIVEL is in 2009 gestart met het ontwikkelen van een vragenlijst voor de spoedeisende ambulancezorg. In 2013 is deze vragenlijst geactualiseerd en in de praktijk toegepast. 16 RAV’s hebben deelgenomen aan het onderzoek en hebben de vragenlijst aan hun patiënten voorgelegd. Uiteindelijk hebben bijna 1.700 patiënten de vragenlijst beantwoord. De algemene conclusie is dat patiënten uiterst positief zijn over de spoedeisende ambulancezorg, waar dan ook in Nederland. Er zijn geen RAV’s die er negatief of positief uitspringen. Kenmerkend voor spoedeisende ambulancezorg is dat patiënten niet in de gelegenheid zijn om van tevoren voor een bepaalde zorgverlener te kiezen. Dit betekent dat spoedeisende ambulancezorg overal, altijd en op andere onderdelen zo goed mogelijk moet zijn. Patiënten waren bij het onderzoek in 2013 bijzonder positief over de bejegening, de communicatie en de behandeling door het ambulancepersoneel. Ook over de meldkamer ambulancezorg zijn patiënten positief, al wordt een enkele maal benoemd dat de informatievoorziening vanuit de meldkamer verbeterd zou kunnen worden.
ambulances in-zicht 2013 | deel C
91
19 Klachten Het aantal klachten dat een organisatie ontvangt zou een indicator kunnen zijn voor de kwaliteit van de organisatie. Veel klachten betekent echter nog niet automatisch dat de kwaliteit van de betreffende organisatie ook gelijk slecht zou zijn. Onder klacht verstaat de sector een uiting van onvrede over de behandeling of bejegening die door de juiste persoon en op de juiste wijze (schriftelijk en ondertekend) bij de organisatie is ingediend. In totaal hebben ambulanceorganisaties in 2013 645 ontvangen klachten geregistreerd (709 in 2012). In de onderstaande tabel is dit aantal voor iedere regio teruggerekend naar het aantal klachten per 1.000 inzetten. Het aantal klachten per 1.000 inzetten is enigszins toegenomen. Op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen beschikken alle individuele RAV’s over een klachtenreglement. Afhandeling van de klachten vindt per RAV plaats op basis van het klachtenreglement.
tabel 19.1: aantal klachten per 1.000 inzetten per regio Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland totaal
92
2013 1,02 0,44 0,20 0,12 0,53 0,35 0,45 0,45 0,50 0,75 0,85 0,70 0,69 0,32 0,39 0,63 0,75 0,82 0,62 0,47 0,41 0,81 0,35 0,98 0,56
2012 0,88 0,51 0,35 0,03 0,55 0,53 0,57 0,65 0,54 1,08 0,70 0,70 0,81 0,42 0,32 0,50 0,70 4,00 0,56 0,49 0,60 0,41 0,45 0,94 0,64
2011 0,41 0,32 0,32 0,34 0,53 0,56 0,41 0,50 0,32 0,87 0,29 0,56 0,81 0,23 0,16 0,44 0,53 0,29 0,21 0,37 0,64 0,83 0,34 1,16 0,48
2010 0,76 0,35 0,18 0,25 0,53 0,60 0,64 0,74 0,50 1,23 0,34 0,13 0,39 0,28 0,25 0,46 0,30 0,52 0,42 0,51 0,51 0,82 0,27 0,81 0,46
ambulances in-zicht 2013 | deel C
2009 0,84 0,34 0,40 0,25 0,85 0,20 0,65 0,53 1,01 0,99 0,44 0,18 0,63 0,31 0,25 0,58 0,17 0,35 0,77 0,22 0,26 0,80 0,36 0,73 0,52
D
Deel D: medewerkers van ambulancezorg Medewerkers zijn cruciaal voor het uitvoeren van verantwoorde en kwalitatief hoogwaardige ambulancezorg.
ambulances in-zicht 2013 | deel D
93
20 CAO Ambulancezorg Per 1 januari 2013 expireerde de cao ambulancezorg, de sector-cao die door alle RAV’s wordt gevolgd. De werkgeversdelegatie van Ambulancezorg Nederland en de vakbonden Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak hebben vanaf november 2012 overleg gevoerd over de nieuwe cao onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. Na intensieve onderhandelingen is op 25 april 2013 een principe-akkoord bereikt. Het definitieve akkoord is ondertekend op 3 juni 2013. Op 25 juni 2013 is de tweede sector-cao met een looptijd van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 gepubliceerd.
21 Formatie
21.1 Formatie naar functie in aantallen Het aantal medewerkers is toegenomen van 5.043 in 2009 tot 5.509 in 2013, dit is een stijging van 9,2% (gemiddeld 1,9% per jaar). De ambulancesector werkt hard aan de differentiatie van het zorgaanbod. De variëteit in het vervoermiddel is steeds groter en in 2012 is het kwaliteitskader zorgambulance vastgesteld. De differentiatie heeft tot gevolg dat het aantal ambulanceverpleegkundigen en het aantal ambulancechauffeurs steeds minder gelijk op lopen. Als gevolg van de invoering van de zorgambulance voeren steeds meer RAV’s een nieuwe functiegroep in, namelijk de zorgambulancemedewerkers. Deze groep wordt sinds 2013 ook expliciet in beeld gebracht in deze rapportage (voorheen waren de functies zorgambulancebegeleider (niveau 3 en 4) en zorgambulancechauffeur verwerkt in respectievelijk de formatie ambulanceverpleegkundige en ambulancechauffeur).
In 2013 waren 5.509 medewerkers, verdeeld over 4.954 fte, werkzaam binnen de sector ambulancezorg. Het primaire proces van de ambulancezorg kent een beperkt aantal kernfuncties: ambulanceverpleegkundige, ambulancechauffeur en (verpleegkundig) centralist van de meldkamer ambulancezorg. Ook de zorgambulancebegeleider en zorgambulancechauffeur (aantallen worden sinds 2013 voor deze publicatie geregistreerd) zullen conform de CAO tot de kernfuncties gaan behoren. De ambulancesector is een compacte sector met veel gespecialiseerde medewerkers die direct gelieerd aan het primaire proces werkzaam zijn. Er zijn relatief weinig staf- en overige medewerkers. Van de 5.509 medewerkers in 2013 was 86,9% werkzaam in het primaire proces. Dit zijn 4.787 medewerkers, verdeeld over 4.343 fte.
94
ambulances in-zicht 2013 | deel D
tabel 21.1: landelijke formatie aantallen medewerkers man vrouw ambulanceverpleegkundige 1.414 719 ambulancechauffeur 1.685 228 MKA verpleegkundig centralist 143 265 MKA niet-verpleegkundig centralist 24 9 zorgambulancebegeleider (niv. 3 & 4) 55 142 zorgambulancechauffeur 74 29 overig 413 309 totaal 3.808 1.701
2013 totaal man vrouw 2.133 1.445 773 1.913 1.712 237 408 134 243
2012 totaal man vrouw 2.218 1.439 775 1.949 1.720 229 377 133 253
2011 totaal 2.214 1.949 386
33
29
8
37
40
11
51
197 103 722 5.509
- - 414 3.734
- - 333 1.594
- - 747 5.328
- - 429 3.761
- - 296 1.564
725 5.325
ambulances in-zicht 2013 | deel D
95
grafiek 21.1: aantal medewerkers per functie in 2013
tabel 21.2: regionale formatie aantallen medewerkers in 2013 AVP ACH Groningen 118 110 Friesland 106 108 Drenthe 78 72 IJsselland 85 76 Twente 80 70 Noordoost Gelderland 92 83 Gelderland Midden 67 54 Gelderland Zuid 78 70 Utrecht 129 104 Noord-Holland Noord 86 76 Amsterdam/Waterland 158 146 Kennemerland 73 69 Gooi- en Vechtstreek 32 22 Haaglanden 102 84 Hollands Midden 85 81 Rotterdam-Rijnmond 147 142 Zuid-Holland Zuid 56 50 Zeeland 87 76 Midden- en West Brabant 123 104 Brabant-Noord 74 64 Zuidoost Brabant 80 72 Limburg Noord 67 57 Zuid Limburg 79 77 Flevoland 51 46 totaal 2013 2.133 1.913 totaal 2012 2.218 1.949 totaal 2011 2.214 1.949
96
ambulances in-zicht 2013 | deel D
MK vpc 11 13 9 14 17 12 20 15 24 32 28 19 10 21 16 24 8 13 19 14 19 15 20 15 408 377 386
MK ZAB ZAC overig totaal totaal totaal nvpc 2013 2012 2011 1 3 0 26 269 258 259 4 15 0 31 277 272 256 4 16 0 53 232 237 230 2 15 0 29 221 219 245 0 11 9 35 222 226 226 1 5 2 14 209 214 229 0 8 4 15 168 162 163 0 8 5 27 203 186 187 0 19 20 87 383 394 387 0 1 1 27 223 210 217 0 26 23 81 462 426 431 1 2 1 10 175 174 175 0 0 0 7 71 68 70 0 18 14 47 286 268 254 10 0 0 46 238 209 212 7 14 0 37 371 353 376 0 13 4 18 149 150 149 0 2 2 10 190 171 176 0 6 4 19 275 277 259 0 4 6 14 176 177 173 0 0 4 13 188 198 190 1 11 4 46 201 180 167 0 0 0 18 194 178 167 2 0 0 12 126 121 127 33 197 103 722 5.509 37 - - 747 5.328 51 - - 725 5.325
ambulances in-zicht 2013 | deel D
97
Man-/vrouwverdeling ambulancesector De ambulancesector is van oudsher en sector waarin vooral mannen werken. In de afgelopen jaren is de man-/vrouwverhouding aan het verschuiven van 75/25 in de richting van 70/30. Dit geldt niet voor de functie van centralist, die kent juist meer vrouwen dan mannen.
21.2 Formatie naar functie in fte Vertaald naar full time equivalenten (fte) zag de formatie in de ambulancezorg er in 2013 als volgt uit (voorheen waren de functies zorgambulancebegeleider (niveau 3 en 4) en zorgambulancechauffeur verwerkt in respectievelijk de formatie ambulanceverpleegkundige en ambulancechauffeur):
grafiek 21.2: man-/vrouwverdeling per functie in 2013 tabel 21.4: landelijke formatie aantallen medewerkers (in fte) man vrouw ambulanceverpleegkundige 1.329 617 ambulancechauffeur 1.606 194 MKA verpleegkundig centralist 126 212 MKA niet-verpleegkundig centralist 21 6 zorgambulancebegeleider (niv 3 & 4) 50 111 zorgambulancechauffeur 58 13 overig 376 235 totaal 3.566 1.388
2013 totaal man vrouw 1.946 1.354 655 1.800 1.658 202 338 120 194
2012 totaal man vrouw 2.009 1.329 596 1.860 1.628 244 314 131 199
2011 totaal 1.925 1.872 330
27
28
6
34
41
15
56
161 71 611 4.954
- - 379 3.539
- - 247 1.304
- - 626 4.843
- - 363 3.492
- - 215 1.269
578 4.761
grafiek 21.3: ontwikkeling fte’s van 2009 tot en met 2013
Onderstaande tabel brengt de verschuiving sinds 2006 in beeld: tabel 21.3: man-/vrouwverdeling in de loop der jaren mannen vrouwen
98
2013 69,1% 30,9%
2012 70,1% 29,9%
2011 70,6% 29,4%
2010 71,7% 28,3%
2009 72,6% 27,4%
2008 73,9% 26,1%
ambulances in-zicht 2013 | deel D
2007 73,9% 26,1%
2006 75,9% 24,1%
ambulances in-zicht 2013 | deel D
99
21.3 Formatie naar leeftijden
tabel 21.5: regionale formatie aantallen medewerkers (in fte) in 2013 AVP ACH Groningen 105 103 Friesland 101 102 Drenthe 75 71 IJsselland 78 72 Twente 76 66 Noordoost Gelderland 89 82 Gelderland Midden 62 51 Gelderland Zuid 70 64 Utrecht 114 99 Noord-Holland Noord 77 70 Amsterdam/Waterland 137 125 Kennemerland 62 59 Gooi- en Vechtstreek 27 22 Haaglanden 96 82 Hollands Midden 79 78 Rotterdam-Rijnmond 134 134 Zuid-Holland Zuid 52 49 Zeeland 78 73 Midden- en West Brabant 111 101 Brabant-Noord 66 61 Zuidoost Brabant 70 69 Limburg Noord 64 55 Zuid Limburg 74 70 Flevoland 49 42 totaal 2013 1.946 1.800 totaal 2012 2.009 1.860 totaal 2011 1.974 1.834
MK vpc 10 10 8 11 13 12 17 12 20 25 22 17 7 18 13 18 7 11 15 12 16 13 17 14 338 314 319
MK ZAB nvpc 1 1 4 10 3 11 2 5 0 5 1 3 0 4 0 4 0 34 0 1 0 23 1 2 0 0 1 17 4 0 6 11 0 7 0 2 1 0 0 1 0 2 27 34 46
5 3 7 6 0 0 161 - -
ZAC overig totaal totaal totaal 2013 2012 2011 0 23 243 243 237 0 29 256 253 238 0 48 216 220 208 0 23 191 188 209 7 29 196 198 197 1 12 200 196 205 4 12 150 148 144 4 19 173 168 168 0 79 346 357 354 1 24 198 189 189 22 69 398 371 373 1 10 152 148 154 0 6 62 62 63 13 40 267 255 234 0 26 200 185 193 0 32 335 327 326 1 15 131 131 128 2 11 177 154 163 4 3 4 4 0 0 71 - -
19 256 260 12 157 159 13 179 194 31 174 156 17 178 161 12 119 117 611 4.954 626 4.843 599
De gemiddelde leeftijd van medewerkers in de ambulancezorg is relatief hoog. Dit heeft te maken met het feit dat de meeste medewerkers al een carrière elders achter de rug hebben voordat zij instromen in de ambulancezorg. Vaak stroomt men vanaf het 30e levensjaar in. De meeste medewerkers hebben een leeftijd tussen de 35 en 55 jaar (3.936, 67%) en 54% van de medewerkers is tussen de 40 en 55 jaar. 33% van de medewerkers is jonger dan 40 jaar en ruim 12% van de medewerkers is ouder dan 55 jaar.
grafiek 21.4: leeftijdsopbouw medewerkers ambulancezorg in 2013 (landelijk)
240 157 169 155 153 116
4.772
(Deze tabel bevat afgeronde getallen. Als gevolg daarvan kan het voorkomen dat de som van de individuele getallen niet overeenkomt met het totaal dat in de tabel staat.)
Overigens is er een verschil zichtbaar als het gaat om leeftijden tussen mannen en vrouwen. Onder mannen is de groep van 45 tot 50 jaar het grootst, de grootste groep bij de vrouwen is die van 40 tot 45 jaar. tabel 21.6: leeftijdsopbouw medewerkers ambulancezorg 2011 - 2013 (landelijk) 2013
Binnen de MKA zijn zowel verpleegkundig als niet-verpleegkundig centralisten werkzaam. De verpleegkundig centralist is verantwoordelijk voor het meldkamerproces, geeft hier inhoud aan en zorgt voor een verantwoorde uitvoering van het proces van intake, indicatiestelling, zorgtoewijzing en zorginstructie. De niet-verpleegkundig centralist wordt veelal ingezet op het logistieke proces van uitgifte van ambulance-inzetten.
100
ambulances in-zicht 2013 | deel D
geslacht < 20 jaar 20 t/m 24 jaar 25 t/m 29 jaar 30 t/m 34 jaar 35 t/m 39 jaar 40 t/m 44 jaar 45 t/m 49 jaar 50 t/m 54 jaar 55 t/m 59 jaar ≥ 60 jaar totaal
man 2 23 136 372 616 637 735 725 456 106 3.808
vrouw 6 25 115 210 327 374 297 225 98 24 1.701
totaal % totaal 8 0,1% 48 0,9% 251 4,6% 582 10,6% 943 17,1% 1.011 18,4% 1.032 18,7% 950 17,2% 554 10,1% 130 2,4% 5.509 100,0%
ambulances in-zicht 2013 | deel D
2012 totaal % totaal 5 0,1% 42 0,8% 229 4,3% 570 10,7% 899 16,9% 1004 18,8% 1045 19,6% 949 17,8% 504 9,5% 81 1,5% 5.328 100%
2011 totaal % totaal 4 0,1% 44 0,8% 247 4,6% 624 11,7% 922 17,3% 1.000 18,8% 1.036 19,5% 904 17,0% 468 8,8% 76 1,4% 5.325 100% 101
21.4 Formatie naar arbeidsduur
tabel 21.7: leeftijdsopbouw medewerkers ambulancezorg 2011 - 2013 (regionaal)
< 20 jaar Groningen 0 Friesland 0 Drenthe 0 IJsselland 1 Twente 0 Noordoost Gelderland 0 Gelderland Midden 0 Gelderland Zuid 1 Utrecht 0 Noord-Holland Noord 0 Amsterdam/Waterland 0 Kennemerland 0 Gooi- en Vechtstreek 0 Haaglanden 0 Hollands Midden 6 Rotterdam-Rijnmond 0 Zuid-Holland Zuid 0 Zeeland 0 Midden- en West Brabant 0 Brabant-Noord 0 Zuidoost Brabant 0 Limburg Noord 0 Zuid Limburg 0 Flevoland 0 totaal 2013 8 totaal 2012 5 totaal 2011 4
102
20 t/m 24 jaar 0 0 0 0 0 0 9 2 0 3 5 1 0 2 5 1 2 3 2 0 0 12 1 0 48 42 44
25 t/m 29 jaar 14 11 10 2 6 8 20 5 15 11 26 4 3 10 9 20 6 20 11 2 10 16 9 3 251 229 247
30 t/m 34 jaar 33 37 14 17 15 19 22 15 42 20 32 15 9 31 26 46 15 50 35 23 23 17 13 13 582 570 624
35 40 45 t/m t/m t/m 39 44 49 jaar jaar jaar 50 52 54 51 60 39 43 46 56 33 50 46 23 41 63 39 40 40 27 33 26 23 45 45 53 67 78 41 46 39 82 66 73 26 35 36 14 16 8 44 62 38 31 39 41 64 49 63 21 19 22 59 29 22 58 52 57 33 39 37 37 39 44 32 30 40 40 31 40 19 25 25 943 1.011 1.032 899 1.004 1.045 922 1.000 1.036
ambulances in-zicht 2013 | deel D
50 jaar 54 jaar 28 39 39 45 51 38 21 36 80 32 103 36 16 59 36 77 27 4 34 28 30 28 33 30 950 949 904
55 t/m 59 jaar 31 29 17 23 16 24 9 21 45 28 54 20 5 26 37 41 31 3 25 11 5 22 22 9 554 504 468
60 ≥ totaal jaar
Medewerkers in de ambulancezorg zijn gemiddeld lang werkzaam in de sector.
tabel 21.8: dienstjarenverdeling medewerkers ambulancezorg 2011 - 2013 7 269 11 277 7 232 4 221 7 222 1 209 1 168 10 203 3 383 3 223 21 462 2 175 0 71 14 286 8 238 10 371 6 149 0 190 1 275 3 176 0 188 4 201 5 194 2 126 130 5.509 81 5.328 76 5.325
2013 aantal dienstjaren medewerkers % < 1 jaar 371 6,7% 1 t/m 4 jaar 1.271 23,1% 5 t/m 9 jaar 1.173 21,3% 10 t/m 14 jaar 1.165 21,1% 15 t/m 19 jaar 577 10,5% > 20 jaar 859 15,6% aantal dienstjaren onbekend 93 1,7% totaal 5.509 100,0%
2012 medewerkers % 342 6,4% 1.355 25,4% 1.154 21,7% 1.123 21,1% 526 9,9% 735 13,8% 93 1,7% 5.328 100%
medewerkers 380 1.452 1.208 980 495 695 115 5.325
2011 % 7,1% 27,3% 22,7% 18,4% 9,3% 13,1% 2,2% 100%
Er is een verschuiving zichtbaar in de dienstjarenverdeling. Tot 2009 was de grootste groep de groep met 5 tot 10 dienstjaren, sinds 2010 is dit de groep met 1 tot 5 dienstjaren. Echter ook de groepen met medewerkers die langer in dienst zijn (15 jaar en langer) nemen in omvang toe. Overigens zijn medewerkers in de ambulancezorg vaak al langer werkzaam in de zorg, meestal zijn zij afkomstig uit het ziekenhuis. De instroomcijfers bevestigen dit beeld. Naar verwachting zal dit in de toekomst geleidelijk veranderen, met de mogelijke instroom van de Medisch Hulpverleners die nu aan diverse hogescholen worden opgeleid. Ook verwacht de sector dat het aantal medewerkers dat al 20 jaar of langer in dienst is in de toekomst zal gaan afnemen.
grafiek 21.5: aantal jaren dat medewerkers in dienst zijn (landelijk) 2011 - 2013
ambulances in-zicht 2013 | deel D
103
22 Beschikbare uren voor ambulancezorg
tabel 22.2: beschikbare uren per dienstsoort per regio in 2013
Om zeven dagen per week 24 uur per dag ambulancezorg te kunnen bieden, is voldoende personeel noodzakelijk. Onderstaand is het aanwezige personeel uitgedrukt in beschikbare (ingeroosterde) uren. De ambulancesector kent drie soorten diensten: parate diensten, aanwezigheidsdiensten en beschikbaarheidsdiensten. De dienstenstructuur verschilt van regio tot regio en hangt onder meer samen met de mate van verstedelijking van de regio. De parate dienst komt het meest voor. In 2013 waren gedurende 3.169.506 uren ambulance-eenheden beschikbaar voor het verlenen van ambulancezorg. Dit betrof 91% parate diensten, 8% aanwezigheidsdiensten en voor 1% beschikbaarheidsdiensten.
tabel 22.1: beschikbare uren ten behoeve van ambulancezorg 2011-2013 parate diensten aanwezigheidsdiensten beschikbaarheidsdiensten totaal
2013 aantal % 2.862.174 91% 262.836 8% 44.496 1% 3.169.506
2012 aantal % 2.855.921 93% 196.510 6% 37.257 1% 3.089.688
2011 aantal 2.833.336 249.438 42.925 3.125.699
grafiek 22.1: totaal beschikbare uren ten behoeve van ambulancezorg 2011 - 2013 (landelijk)
104
ambulances in-zicht 2013 | deel D
% 91% 8% 1%
aantal parate uren heids Groningen 139.872 Friesland 153.373 Drenthe 105.987 IJsselland 110.351 Twente 116.188 Noordoost Gelderland 114.223 Gelderland Midden 98.098 Gelderland Zuid 104.395 Utrecht 215.393 Noord-Holland Noord 109.542 Amsterdam/Waterland 216.040 Kennemerland 90.168 Gooi- en Vechtstreek 35.880 Haaglanden 140.808 Hollands Midden 115.462 Rotterdam-Rijnmond 210.584 Zuid-Holland Zuid 79.822 Zeeland 96.928 Midden- en West Brabant 175.027 Brabant-Noord 103.512 Zuidoost Brabant 102.550 Limburg Noord 76.795 Zuid Limburg 98.880 Flevoland 52.296 totaal 2013 2.862.174 totaal 2012 2.855.921 totaal 2011 2.833.336
aantal aanwezig- bare uren 19.710 48.276 42.705 31.113 0 32.778 0 0 0 6.899 0 0 0 0 0 0 5.840 23.400 0 0 0 22.995 0 29.120 262.836 196.510 249.438
aantal totaal totaal beschik- 2013 2012 uren 0 159.582 159.582 26.280 227.929 228.349 6.474 155.166 104.121 0 141.464 141.464 0 116.188 116.242 0 147.001 144.033 0 98.098 95.176 0 104.395 103.712 0 215.393 218.128 0 116.441 116.703 0 216.040 208.416 0 90.168 90.168 0 35.880 35.880 0 140.808 132.577 0 115.462 115.462 0 210.584 207.896 6.420 92.082 92.082 0 120.328 120.924 0 175.027 171.592 0 103.512 102.908 0 102.550 105.025 0 99.790 127.577 5.322 104.202 103.095 0 81.416 48.576 44.496 3.169.506 3.089.688 37.257 3.089.688 42.925
ambulances in-zicht 2013 | deel D
totaal 2011
159.662 211.925 153.231 141.464 116.242 144.033 95.363 99.232 216.940 107.563 213.824 90.168 37.440 132.306 115.462 203.664 92.082 117.904 169.416 102.284 103.137 95.125 129.856 77.376
3.125.699
105
grafiek 22.2: totaal beschikbare uren per regio in 2013
23 Loopbaanmobiliteit tr o
om
uitstr
oo
i
m
ns
7%
4%
De differentiatie in het zorgaanbod biedt steeds meer variatie in mogelijkheden van loopbaanpaden in de sector. Ook vindt er steeds meer samenwerking met ketenpartners plaats, bijvoorbeeld met ziekenhuizen. Een en ander leidt tot kansen en mogelijkheden, die de sector steeds beter weet in te vullen.
23.1 In- en uitstroom De landelijk gemiddelde in- en uitstroompercentages geven inzicht in de bewegingen binnen het personeelsbestand. Het instroompercentage is gestegen ten opzichte van vorig jaar. De gemiddelde instroom bedroeg in 2013 7,0% ten opzichte van 6,0% in 2012. Het landelijk gemiddelde instroompercentage heeft sinds 2009 gefluctueerd tussen 6,0% en 11,7%. Het uitstroompercentage is licht gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren. De gemiddelde uitstroom bedroeg 4,0% in 2013, ten opzichte van 4,2% in 2012. Het landelijk gemiddelde uitstroompercentage heeft sinds 2009 gefluctueerd tussen 4,0% en 7,1%.
grafiek 23.1: landelijk gemiddelde in- en uitstroom 2011 - 2013
106
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel D
107
In tabel 23.1 staan de regionale in- en uitstroompercentages van de afgelopen vijf jaren. De regionale cijfers verschillen aanzienlijk. Dit kan onder meer te maken hebben met de overgangsregelingen voor oudere medewerkers in de sector. Deze omvatten afspraken waarbij het dienstverband doorloopt, terwijl men niet meer actief is.
tabel 23.1: regionale in- en uitstroompercentages
Groningen Friesland Drenthe IJsselland Twente Noordoost Gelderland Gelderland Midden Gelderland Zuid Utrecht Noord-Holland Noord Amsterdam/Waterland Kennemerland Gooi- en Vechtstreek Haaglanden Hollands Midden Rotterdam-Rijnmond Zuid-Holland Zuid Zeeland Midden- en West Brabant Brabant-Noord Zuidoost Brabant Limburg Noord Zuid Limburg Flevoland gewogen landelijk gemiddelde
108
in 8,4 5,8 3,8 2,0 1,8 5,0 5,5 10,8 2,8 11,2 9,7 6,6 11,2 4,9 13,8 6,1 9,0 7,5 7,8 2,2 6,8 12,5 10,3 6,7 7,0
2013 2012 2011 2010 2009 uit in uit in uit in uit in uit 3,8 5,0 5,0 8,2 6,2 6,6 6,6 11,5 6,2 5,1 13,5 2,4 7,3 4,2 6,8 2,9 5,6 3,1 4,2 7,0 5,0 5,0 8,8 14,0 6,0 8,0 1,4 2,2 2,9 6,6 7,3 2,5 7,4 3,2 8,1 3,1 3,3 2,1 1,1 8,9 3,9 4,9 2,3 8,6 1,5 4,7 3,7 2,2 7,9 0,9 6,1 9,7 9,9 11,4 4,0 6,4 4,9 13,0 4,3 7,1 3,8 17,3 6,3 2,5 4,1 2,5 10,6 5,8 8,9 3,9 6,4 5,3 5,6 5,6 4,2 12,2 5,4 11,8 7,7 17,6 7,3 3,6 5,7 2,2 7,0 4,5 8,1 4,3 9,1 1,7 5,4 7,8 4,3 7,0 7,0 9,3 6,3 8,4 6,6 1,1 2,2 2,4 5,1 4,0 5,0 4,5 10,2 3,2 1,6 6,4 3,4 4,8 6,4 9,4 10,9 8,0 11,1 5,7 4,4 8,0 8,8 11,7 6,3 4,4 8,7 6,1 3,8 3,3 4,7 6,0 8,3 3,7 3,1 3,7 2,8 3,9 3,5 3,1 4,6 2,7 5,7 5,0 9,6 8,4 3,4 4,2 2,9 7,8 2,4 5,5 2,8 13,3 8,8 0,0 7,8 4,5 9,0 1,2 12,5 7,8 14,7 10,1 3,9 7,3 4,9 9,0 5,7 8,9 3,9 12,0 5,0 1,6 3,9 5,1 13,8 4,3 12,5 7,0 11,2 7,5 6,8 9,0 3,2 7,8 5,7 7,7 4,8 10,5 5,5 3,1 11,6 5,0 5,4 12,3 8,2 3,1 6,8 3,0 5,8 10,9 6,3 5,2 2,7 6,6 3,6 13,0 1,9 2,5 4,1 6,2 7,1 5,5 10,5 8,9 17,9 5,7 4,0 6,0 4,2 7,9 5,3 8,0 5,2 11,7 7,1
ambulances in-zicht 2013 | deel D
23.2 Achtergronden bij instroom In 2013 zijn 404 medewerkers in dienst van de ambulancesector getreden (355 in 2012). 292 van hen zijn ingestroomd in een van de drie kernfuncties (274 in 2012). Uit de aangeleverde cijfers met betrekking tot de instroom kunnen de volgende conclusies worden afgeleid: • de grootste instroom betreft ambulanceverpleegkundigen (34%), gevolgd door ambulancechauffeurs (24%) • het verschil in instroom tussen ambulanceverpleegkundigen en –chauffeurs hangt samen met de toenemende zorgdifferentiatie; • het verschil in instroom tussen verpleegkundig en niet-verpleegkundig centralisten (14% respectievelijk 0,5%) hangt samen met de beschikbare werkzaamheden (verantwoordelijk voor het zorginhoudelijke proces en inzetbaar op logistieke werkzaamheden); • medewerkers kiezen voor werken in de ambulancezorg op grond van de inhoud en de kenmerken van de functie; • nieuwe ambulanceverpleegkundigen en verpleegkundig centralisten zijn afkomstig van SEH- en ICafdelingen van ziekenhuizen en in mindere mate van andere RAV’s; • nieuwe chauffeurs hebben over het algemeen al langer ervaring als chauffeur en zijn vaak werkzaam geweest in de zorg, al dan niet bij een andere RAV.
23.3 Achtergronden bij uitstroom In 2013 hebben 232 medewerkers hun dienstverband beëindigd (247 in 2012), 181 van hen waren werkzaam in één van de drie kernfuncties (197 in 2011) en in ieder geval 71 van hen hebben ook de ambulancezorg verlaten (81 in 2012). Uit de aangeleverde cijfers met betrekking tot de uitstroom kunnen de volgende conclusies afgeleid worden: • redenen van uitstroom zijn vooral het aanvaarden van een andere functie, al dan niet binnen de ambulancezorg, en beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd; • een groot deel van de uitgestroomde ambulancemedewerkers heeft de VUT-/pensioengerechtigde leeftijd bereikt; • uitstromende ambulancemedewerkers gaan vaak bij een collega-RAV werken of bij andere zorginstellingen zoals het ziekenhuis. De zorgsector wordt niet vaak verlaten.
ambulances in-zicht 2013 | deel D
109
24 Ziekteverzuim
tabel 24.1: ontwikkeling gemiddeld ziekteverzuim 2009 - 2013 (landelijk)
>60 jaar 55-59 50-54 45-49
0-25 26-50 51-75 76-100
40-44 35-39 30-34 25-29 20-24
gemiddeld ziekteverzuim gemiddeld kortdurend ziekteverzuim gemiddeld middellangdurend ziekteverzuim gemiddeld langdurend ziekteverzuim 1 gemiddeld langdurend ziekteverzuim 2 gemiddeld langdurend ziekteverzuim 3
2013 5,0% 1,2% 1,2% 1,3% 0,6% 0,8%
2012 5,0% 1,0% 1,1% 1,3% 0,9% 0,9%
2011 5,2 % 1,0 % 1,3 % 1,3 % 0,7 % 0,9 %
2010 4,8% 1,0% 1,5% 1,2% 0,5% 0,6%
2009 4,3% 1,2% 1,2% 1,1% 0,4% 0,4%
<20
grafiek 24.1: ontwikkeling gemiddeld ziekteverzuimpercentage 2008 - 2013 8 procent 7 6 5 4 3 2
26 weken - 2 jaar 13-26 weken (lang) 6-13 weken 1-6 weken (middellang) 1 week (kort)
1 0 Flevoland
Limburg Noord
Zuid Limburg
Brabant Zuidoost
Midden- en West-Brabant
Brabant-Noord
Zeeland
Rotterdam-Rijnmond
Zuid-Holland Zuid
Hollands Midden
Gooi- en Vechtstreek
Haaglanden
Amsterdam/Waterland
Kennemerland
Noord-Holland Noord
Utrecht
Gelderland Midden
Gelderland Zuid
Noordoost Gelderland
IJsselland
Twente
Friesland
Drenthe
Groningen
Het ziekteverzuim binnen de ambulancezorg wordt niet alleen in een algemeen gemiddeld ziekteverzuimpercentage weergegeven, maar is ook opgesplitst in vijf verschillende tijdvakken. Het gaat om kortdurend ziekteverzuim (maximaal één week), middellangdurend (1 tot 6 weken), langdurend 1 (6 tot 13 weken), langdurend 2 (13 weken tot 6 maanden) en langdurend 3 (langer dan 6 maanden).
24.1 Landelijk gemiddeld ziekteverzuim Het landelijk gemiddelde ziekteverzuimpercentage was in 2013 5,0%. Tot 2010 was een trend zichtbaar van dalend ziekteverzuim tot 4,8%. In 2011 is het ziekteverzuim gestegen tot 5,2%, in 2012 was er weer sprake van een daling naar 5,0%. De sector verklaart een en ander uit de percentages van het langdurig ziekteverzuim en de fluctuaties daarin. Het langdurig ziekteverzuim drukt, gezien de beperkte omvang van de ambulancesector vrij zwaar op het totale ziekteverzuimpercentage. Het langdurend ziekteverzuim binnen de ambulancezorg is echter beperkt in vergelijking met de zorgsector in het algemeen.
110
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel D
111
24.2 ziekteverzuim per regio
grafiek 24.2: gemiddeld ziekteverzuimpercentage per regio in 2013
Onderstaande tabel brengt het ziekteverzuim in de ambulancezorg per RAV-regio in beeld: tabel 24.2: gemiddeld ziekteverzuim per regio 2011 - 2013 alg. ziekte- verzuim % Groningen 4,1 Friesland 6,2 Drenthe 3,0 IJsselland 4,9 Twente 3,9 Noordoost Gelderland 2,9 Gelderland Midden 4,3 Gelderland Zuid 4,7 Utrecht 6,9 Noord-Holland Noord 4,8 Amsterdam/Waterland 6,5 Kennemerland 6,5 Gooi- en Vechtstreek 4,4 Haaglanden 5,9 Hollands Midden 5,2 Rotterdam-Rijnmond 5,6 Zuid-Holland Zuid 4,5 Zeeland 4,6 Midden- en West Brabant 3,6 Brabant-Noord 4,0 Zuidoost Brabant 6,2 Limburg Noord 2,3 Zuid Limburg 5,6 Flevoland 5,4 gewogen landelijk gemiddeld 2013 5,0 gewogen landelijk gemiddelde 2012 5,0 gewogen landelijk gemiddelde 2011 5,2
kort- middellang- durend durend 1,1 0,9 4,1 1,0 2,2 0,5 1,2 1,3 1,1 1,4 1,1 0,9 0,8 0,8 1,2 1,6 1,1 0,9 1,0 1,0 0,9 1,2 1,2 2,1 1,2 1,0 1,2 1,5 1,6 1,2 0,7 1,2 0,9 0,9 1,2 1,9 0,7 0,8 0,7 0,9 0,9 1,2 0,8 0,5 0,7 0,8 1,0 1,4 1,2 1,2 1,0 1,1 1,0 1,3
lang- durend I 0,5 0,2 0,4 0,9 0,7 0,5 1,6 0,8 0,8 0,4 4,4 2,6 0,6 1,2 0,8 2,2 1,8 0,1 0,7 1,0 0,9 0,3 4,1 0,8 1,3 1,3 1,3
lang- lang- durend II durend III 0,5 1,2 0,3 0,6 0,0 0,1 0,8 0,7 0,3 0,5 0,2 0,2 0,0 0,0 0,8 0,3 1,0 3,1 0,5 1,9 0,6 0,0 1,6 0,0 1,2 0,8 0,9 0,7 1,0 1,1 0,0 0,0 0,5 0,9 0,6 0,8 0,9 0,5 1,4 2,1 0,3 0,4 1,2 1,0 0,6 0,8 0,9 0,9 0,7 0,9
kaart 24.1: gemiddeld ziekteverzuimpercentage per regio in 2013
24.3 WIA-instroom De WIA-instroom was ook in 2013 weer beperkt. In 2012 zijn acht personen in de WIA ingestroomd, dit is 0,15% (7 personen in 2012, dit was 0,15%). In de voorgaande jaren was de WIA-instroom steeds uiterst beperkt. Hieruit kan afgeleid worden, dat het verzuimbeleid en de mogelijkheden om tijdig te anticiperen op langdurige uitval als gevolg van ziekte goed zijn ontwikkeld binnen de ambulancesector.
112
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel D
113
25 Agressie & geweld
Onderstaande tabel en grafiek geven weer welke incidenten gemeld zijn: tabel 25.1: aantal en verdeling incidenten 2009 - 2013
25.1 Inleiding De ambulancesector heeft agressie en geweld gedefinieerd als ‘voorvallen waarbij de werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid’ (conform artikel 4 lid 2 van de Arbowet). De registratie van agressie- en geweldsincidenten door de ambulancesector gebeurt mede in het kader van het actieprogramma ‘geweld tegen werknemers met een publieke taak’. In 2006 heeft AZN dit actieprogramma mede ondertekend.
25.2 Aantal en aard van de incidenten
verbale agressie en geweld serieuze bedreiging fysieke agressie en geweld seksuele intimidatie, agressie en geweld totaal
2013 2012 2011 2010 2009 aantal % aantal % aantal % aantal % aantal % 243 57,7% 284 56,8% 151 52% 94 55% 68 47% 48 11,4% 69 13,8% 36 12% 20 12% 29 20% 126 29,9% 142 28,4% 99 34% 50 29% 46 32% 4 1,0% 421 100%
5 500
1,0% 100%
3 1% 295 100%
7 171
4% 100%
2 1% 145 100%
grafiek 25.1: verdeling incidenten in 2013
In 2013 hebben 23 regio’s agressie-incidenten geregistreerd. Deze regio’s hebben in 2013 421 incidenten geregistreerd. Dit betekent een daling van het aantal geregistreerde incidenten met 69 ten opzichte van 2012 (500 incidenten in 2012). Het ziet er naar uit dat het Plan van Aanpak Agressie & Geweld, dat de sector vanaf 2011 heeft uitgevoerd, nog steeds zijn vruchten afwerpt. Afgezet tegen de 1.144.780 ambulance-inzetten die in 2013 zijn uitgevoerd, is er sprake van 0,37 incidenten per 1.000 inzetten en 37 incidenten per 100.000 inzetten (0,45 incidenten per 1.000 inzetten in 2012 en 45 incidenten per 100.000 inzetten). De ambulancesector maakt onderscheid in verbale agressie of geweld, serieuze bedreigingen, fysieke agressie en geweld en seksuele intimidatie, agressie en geweld. Wat de sector precies onder ieder van deze vier categorieën verstaat, is weergegeven in bijlage 5. • het meest voorkomend is verbale agressie of verbaal geweld (57,7% in 2013); • gevolgd door fysieke agressie of fysiek geweld (29,9% in 2013).
114
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel D
115
25.3 Dag en tijdstip
grafiek 25.3: percentage incidenten naar tijdstip in 2013
Van de 421 incidenten die in 2013 zijn geregistreerd, is van 397 bekend op welke dag het incident heeft plaatsgevonden: • de meeste incidenten vonden plaats in het weekend (86 incidenten op zaterdag en 76 op zondag); • in 2013 vonden de minste incidenten op dinsdag plaats (38 incidenten).
tabel 25.2: percentage incidenten per dag van de week 2009 - 2013 maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag onbekend
2013 9% 9% 11% 13% 14% 20% 18% 6%
2012 11% 11% 8% 10% 11% 16% 19% 14%
2011 11% 11% 10% 11% 14% 22% 18% 1%
2010 19% 9% 8% 12% 5% 16% 33% 9%
2009 9% 8% 7% 13% 13% 23% 11% 17%
grafiek 25.2: percentage incidenten per dag van de week in 2013
25.4 Locatie Van de 421 geregistreerde incidenten in 2013 is van 313 incidenten bekend waar het incident heeft plaatsgevonden (417 van de 500 in 2012), in ongeveer een kwart van de gevallen is de locatie niet geregistreerd. Niet alleen de ambulance-eenheid, die naar de patiënt toe gaat en onderweg of ter plaatse gehinderd kan worden, wordt geconfronteerd met agressie. Ook centralisten van de meldkamer ambulancezorg hebben met (vooral verbale) agressie te maken. De meeste incidenten vonden binnen bij de patiënt plaats, gevolgd door incidenten buiten op straat. In 2010 vonden juist de meeste incidenten tijdens het telefonisch contact plaats. • 32% van de incidenten speelde zich binnen bij de patiënt af (45% in 2012), • 25% van de incidenten vond op straat plaats (38% in 2012), • 15% van de incidenten vond plaats tijdens het telefonisch contact (16% in 2012).
grafiek 25.4: percentage incidenten naar locatie in 2013
Er is niet alleen bijgehouden op welke dag de incidenten plaatsvonden, maar ook het tijdvak: • 23% van de incidenten vond plaats tussen 0.00 en 7.00 uur, (36% in 2012), • 34% van de incidenten vond plaats tussen 7.00 en 18.00 uur (25% in 2012), • 38% van de incidenten vond plaats tussen 18.00 en 0.00 uur (25% in 2012), • van 6% van de incidenten is in 2013 het tijdstip niet geregistreerd (14% in 2012).
116
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel D
117
25.5 Veroorzakers
25.6 Aanleiding
Bij 308 van de 421 geregistreerde incidenten is vastgelegd wie het incident veroorzaakte: • in 43% van de gevallen was dit de patiënt zelf (181 patiënten in 2013, 66% in 2012), • in 46% van de gevallen was het iemand anders dan de patiënt (194 andere veroorzakers in 2013, 34% in 2012).
De aanleiding van het incident is in 2013 bij 280 van de 421 incidenten geregistreerd. Vaak gaat het om een combinatie van factoren, waarbij hetzij emotie, hetzij alcohol een belangrijke rol spelen. • bij 28% speelt emotie een hoofdrol (19% in 2013), • bij 16% is alcohol benoemd als omstandigheid die tot agressie leidde (27% in 2013), • bij 10% is ook de psychische gesteldheid van de patiënt aangewezen (22% in 2013).
Wie in deze 194 gevallen precies de veroorzaker (anders dan de patiënt) was, loopt uiteen: • in 52% van de incidenten gaat het om familie of direct betrokkenen (26% in 2012), • bij 35% is de veroorzaker (en diens relatie tot de patiënt) onbekend (55% in 2012), • 12% van de veroorzakers zijn omstanders (12% in 2012). Dit beeld fluctueert sterk per jaar.
grafiek 25.6: percentage incidenten naar aanleiding in 2013
grafiek 25.5: percentage incidenten naar veroorzaker in 2013
25.7 Juridische consequenties Er wordt nog lang niet altijd aangifte gedaan van agressie/incidenten. Het beeld over 2013 is als volgt: • 27 incidenten zijn wel gemeld bij de politie, maar er is geen aangifte over deze incidenten gedaan, • er is aangifte gedaan over 45 incidenten, bij tien incidenten is anoniem aangifte gedaan, • geen aangifte van 220 incidenten, • van de overige 156 incidenten is niet bekend of hier aangifte van gedaan is. Aangifte doen betekent niet altijd automatisch dat er proces verbaal opgemaakt wordt door de politie: • van 41 incidenten is proces verbaal opgemaakt, • van de overige incidenten is niet bekend of een proces verbaal is opgemaakt. De volgende stap bestaat uit de eventuele strafrechtelijke consequenties van het incident: • van 15 incidenten is bekend dat er strafrechtelijke consequenties waren (waaronder drie boetes, eenmaal een strafrechtelijke vervolging, vier keer een taakstraf en vijf keer een andere (onbekende) consequentie),
118
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel D
119
• van de overige 26 incidenten waarvan proces verbaal is opgemaakt is hetzij bekend dat zij geen (strafrechtelijke) consequenties hebben, dan wel is dit nog niet bekend op het moment van publicatie van dit sectorrapport.
grafiek 25.7: juridische consequenties van incidenten in 2013
E
Deel E: ambulancezorg is ketenpartner Ambulancezorg is partner in de keten van acute zorg en in de keten van openbare orde en veiligheid. Binnen de keten van acute zorg werken RAV’s samen met onder andere huisartsen, verloskundigen en SEH-afdelingen van ziekenhuizen. Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving op het terrein van acute zorg. Verschillende aanvullende voorzieningen op de ambulancezorg komen in dit hoofdstuk aan de orde. Samenwerkingspartners voor RAV’s in de keten van openbare orde en veiligheid zijn politie, brandweer en GHOR (Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio). De ministeries van BZK en VenJ zijn verantwoordelijk voor wet- en regelgeving met betrekking tot de keten van openbare orde en veiligheid.
25.8 Opvang door de RAV RAV’s zijn verplicht beleid te ontwikkelen voor ondersteuning aan en (eerste) opvang van de medewerkers die te maken hebben gehad met een agressie-incident. Hiervoor zijn diverse hulpmiddelen beschikbaar, zoals een werkpakket agressie en geweld als onderdeel van de arbocatalogus. Ook ondersteunt de RAV in voorkomende gevallen bij het doen van aangifte en het verhalen van schade op de daders vanuit het programma Veilige Publieke Taak. De direct leidinggevende, het bedrijfsopvangteam (BO-Team), de directie en de afdeling P&O spelen een rol in de opvang en afwikkeling van agressie-incidenten. Bij 40 incidenten in 2013 heeft de RAV eerste opvang geboden en bij 39 incidenten is door de RAV in ondersteuning geboden bij de aangifte van het incident. In twee gevallen is externe opvang voor de betreffende medewerkers georganiseerd. Het BO-team is 115 keer in actie gekomen.
120
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel E
121
26 De keten van acute zorg
26.1 Aanvullend op ambulancezorg: MMT
RAV’s werken nauw samen met de partners in de acute zorgketen, zoals ziekenhuizen, traumacentra, huisartsen, huisartsenposten, GGZ-instellingen en verloskundigen.
Voor aanvullende medische hulp in bijzondere situaties, zoals zeer ernstig gewonde patiënten of grootschalige ongevallen, kunnen zowel de meldkamer ambulancezorg (MKA) als de ambulance-eenheid een beroep doen op het Mobiel Medisch Team. Het MMT levert ter plekke specialistische acute medische zorg aan patiënten. Het MMT is gekoppeld aan een van de elf traumacentra in Nederland.
Het ministerie van VWS streeft ernaar om op het terrein van de acute zorg dusdanige condities te scheppen, dat patiënten met een acute zorgbehoefte snel op de juiste plek de juiste zorg kunnen ontvangen. In de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) en de bijbehorende beleidsregels is expliciet geregeld dat er binnen de acute zorg sprake moet zijn van goede samenwerking in de vorm van een regionale organisatie en afspraken. Ook de RAV is een zorginstelling krachtens de WTZi. Een belangrijke partij in de keten van acute zorg is het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). In het ROAZ maken de aanbieders van acute zorg in regionaal verband afspraken over een betere samenwerking. De kwaliteit van de acute keten wordt immers bepaald door de mate waarin zorgaanbieders met elkaar samenwerken, elkaar informeren en op de hoogte zijn van elkaars expertise en handelen. Het doel van het ROAZ is er voor te zorgen dat een patiënt zo snel mogelijk op de juiste plaats terecht komt wanneer hij acute zorg nodig heeft. Het ROAZ brengt daartoe het aanbod van acute zorg in de regio in beeld en bedenkt oplossingen voor eventuele knelpunten. Het ROAZ wordt geïnitieerd door de ziekenhuizen met een traumacentrum. Ziekenhuizen en de ambulancezorg in de betreffende regio zijn deelnemers aan het ROAZ en vaak ook huisartsen, huisartsenposten, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg met een crisisfunctie en verloskundigen.
kaart 26.1: traumacentra in Nederland
Uit de registratie over 2013 blijkt dat het MMT in 2013 door 23 regio’s 6.437 keer is ingezet in aanvulling op de reguliere ambulancezorg, zowel grondgebonden als met de helikopter (5.489 MMT-inzetten door 20 regio’s in 2012).
tabel 26.1: MMT-inzetten in 2013 2013 2012 2011 2010 2009
aantal inzetten MMT door aantal regio’s 6.437 23 5.489 20 6.647 22 7.218 22 5.906 21
Het MMT verplaatst zich, afhankelijk van de omstandigheden, per auto of per helikopter. Afhankelijk van de vervoerswijze bestaat het MMT uit een speciaal opgeleide (trauma-)arts uit het ziekenhuis, een gespecialiseerde verpleegkundige en een chauffeur of piloot. Indien gebruik wordt gemaakt van de traumahelikopter wordt ook een Heli Landing Officer, die verantwoordelijk is voor het veilig opstijgen en landen van de helikopter aan het MMT toegevoegd. Vier van de traumacentra beschikken over een traumahelikopter (Groningen, Nijmegen, Amsterdam en Rotterdam-Rijnmond), deze kunnen ook ’s nachts ingezet worden. De overige zeven traumacentra hebben een MMT dat vanuit beschikbaarheidsdienst kan worden opgeroepen. Een deel van Nederland wordt afgedekt door buitenlandse helikopters: Zeeuws Vlaanderen en Walcheren door België (Brugge), Zuid Limburg en Twente door Duitsland (respectievelijk Würselen en Rheine). Patiënten op de Waddeneilanden (met uitzondering van Texel) worden vervoerd naar een ziekenhuis op het vasteland met een helikopter uit Leeuwarden van de Search and Rescue eenheid (SAR) van de Koninklijke Luchtmacht. Dit is geen traumahelikopter, omdat er geen trauma-arts beschikbaar is. Ook heeft de SAR-verpleegkundige andere bevoegdheden dan de ambulanceverpleegkundige.
26.2 Aanvullend op ambulancezorg: first responder Een first responder is een hulpverlener, die als eerste ter plaatse komt en die competent is eerste hulp te verlenen in een situatie waarin dit noodzakelijk is, in afwachting van een ambulance-eenheid. De first responder kan levensreddende handelingen verrichten en kan de behandeling opstarten, maar is niet bevoegd om de patiënt zelfstandig te behandelen. De first responder is niet, zoals de rapid responder, functioneel verbonden aan de RAV. De inzet van de first responder vindt wel plaats via de MKA, nadat de MKA een ambulance-eenheid heeft ingezet.
122
ambulances in-zicht 2013 | deel E
ambulances in-zicht 2013 | deel E
123
In 2013 is door negen regio’s een first responder ingezet, waarbij deze inzet ook als zodanig is geregistreerd. Zij hebben 2.604 keer een first responder ingezet (2.449 geregistreerde first responderinzetten in negen regio’s in 2012).
tabel 26.2: inzetten first responder in 2013 2013 2012 2011 2010 2009
aantal inzetten first responder door aantal regio’s 2.604 9 2.449 9 2.353 9 2.782 12 1.898 11
Er zijn regio’s waar gewerkt wordt met medewerkers van brandweer of politie, AED-hulpverleners of met lekenhulpverleners als first responders. Indien deze laatsten worden ingezet, beperkt de taak van de MKA zich tot alarmering. De inzet van de lekenhulpverlener valt niet onder de verantwoordelijkheid van de ambulanceorganisatie.
27 De keten van openbare orde en veiligheid RAV’s werken nauw samen met partners in de keten van openbare orde en veiligheid, zoals politie en brandweer. De samenwerking vindt zowel onder normale omstandigheden plaats, als ten tijde van grootschalige ongevallen en rampen. In het laatste geval liggen de coördinatie en eindverantwoordelijkheid in handen van de lokale overheid. De samenwerking verloopt voor de ambulancezorg in dat geval via de GHOR (Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio). De GHOR is op dat moment belast met de coördinatie en de regie van de geneeskundige hulpverlening en met de advisering van overheden en andere organisaties op het gebied van geneeskundige hulpverlening. Wet- en regelgeving op het terrein van openbare orde en veiligheid is afkomstig van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ). Het betreft hier met name de Wet Veiligheidsregio’s (WVR) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
27.1 Incidenten jaarwisseling Al enkele jaren houdt het ministerie van VenJ bij hoe de jaarwisseling is verlopen. Er wordt informatie verzameld over onder meer onrust, vernieling en agressie jegens medewerkers met een publieke taak (zoals brandweer-, politie- en ambulancepersoneel). Sinds de jaarwisseling 2008-2009 werkt de sector ambulancezorg hier aan mee: medewerkers die tijdens de jaarwisseling werken, houden bij hoeveel agressieincidenten zich jegens ambulancemedewerkers voordoen. Ook geven zij aan wat de aard van het incident is (verbale agressie, fysieke agressie, etc.). Over het algemeen kan gesteld worden dat de jaarwisselingen voor de ambulancezorg relatief rustig verlopen. Het is wel een drukkere nacht dan gemiddeld, met veel inzetten die relatief vaak vuurwerk- of alcoholgerelateerd zijn. Er worden wel agressie-incidenten gemeld tijdens de jaarwisseling, maar het gaat om ´slechts´ enkele incidenten, waarbij vooral sprake is van verbale agressie. Opgemerkt wordt dat er in de afgelopen jaren sprake is van een meer intensieve samenwerking met politie. In diverse regio´s gaat de ambulance niet meer alleen naar een incident, maar wordt de ambulanceeenheid begeleid door een politie-eenheid.
27.2 Landelijke grootschalige incidenten en evenementen openbare orde en veiligheid: incidenten Eén aspect van de GHOR-werkzaamheden door ambulanceorganisaties is de inzet van ambulances tijdens rampen en grootschalige incidenten.
openbare orde en veiligheid: evenementen Een ander aspect is de (geplande) aanwezigheid van ambulances tijdens diverse evenementen. Er zijn in Nederland ieder jaar verschillende grote evenementen met een landelijke uitstraling. Bij al deze evenementen zijn ambulances stand by aanwezig, om indien noodzakelijk ingezet te kunnen worden. Voorbeelden hiervan zijn de TT in Assen, de Sneekweek, de Gay Parade in Amsterdam, Koninginnedagvieringen, wielerrondes en bevrijdingsfestivals.
124
ambulances in-zicht 2013 | deel D
ambulances in-zicht 2013 | deel E
125
Bijlage 1: Vergelijkbaarheid cijfers van de verschillende jaren en andere aspecten met betrekking tot de betrouwbaarheid Bijlage 2: Toelichting op aanrijtijdnormen binnen de ambulancezorg (hoofdstuk 8 t/m 10) Bijlage 3: Toelichting op de gebruikte medische terminologie (hoofdstuk 17) Bijlage 4: Toelichting op Actieprogramma Veilige Publieke Taak (hoofdstuk 27) Bijlage 5: Kernset 2012 Bijlage 6: (relevante) Definities Bijlage 7: Verantwoording RIVM Bijlage 8: Gebruikte afkortingen Bijlage 9: Relevante documenten Bijlage 10: Leden Ambulancezorg Nederland Bijlage 11: Standplaatsen in Nederland
126
ambulances in-zicht 2013 | deel E
Bijlagen Bijlage 1: Vergelijkbaarheid cijfers van de verschillende jaren en andere aspecten met betrekking tot de betrouwbaarheid Bijlage 2: Toelichting op aanrijtijdnormen binnen de ambulancezorg (hoofdstuk 5 t/m 7) Bijlage 3: Toelichting op de gebruikte medische terminologie (hoofdstuk 14) Bijlage 4: Toelichting op Actieprogramma Veilige Publieke Taak (hoofdstuk 25) Bijlage 5: Kernset 2013 Bijlage 6: (relevante) Definities Bijlage 7: Verantwoording RIVM Bijlage 8: Gebruikte afkortingen Bijlage 9: Relevante documenten Bijlage 10: Leden Ambulancezorg Nederland Bijlage 11: Standplaatsen in Nederland
ambulances in-zicht 2013 | bijlagen
127
Bijlage 1: Vergelijkbaarheid cijfers van de verschillende jaren en andere aspecten met betrekking tot de betrouwbaarheid
Managementinformatie, nog steeds in ontwikkeling In 2005 startte Ambulancezorg Nederland (AZN) met het traject managementinformatie (MI). Een van de doelen hiervan was, en is nog steeds, te komen tot een landelijk eenduidige registratie van gegevens, zodat data en resultaten van de verschillende regio’s naast elkaar en in samenhang gepresenteerd kunnen worden. Organisaties kunnen op deze manier ervaringen en best practices met elkaar uitwisselen. De gegevensset is een dynamische set die uitgebreid kan worden en frequent gescreend en aangescherpt wordt.
Kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens De ambulancesector heeft voortdurend aandacht voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de gegevens. De werkgroep betrouwbaarheid speelt hier een belangrijke rol in en kan gevraagd en ongevraagd advies geven. AZN werkt met betrekking tot de logistieke gegevens (gepresenteerd in hoofdstuk 3 t/m 12) samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM berekent op eenduidige wijze de ritgegevens uit de rittendatabases die door de regio’s worden overgedragen aan het RIVM. De ritgegevens worden voor alle regio’s op dezelfde wijze berekend aan de hand van sectoraal vastgestelde meetplannen, wat de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de gegevens ten goede komt.
Andere berekening sinds 2009 Sinds 2009 wijken de cijfers, zoals gepubliceerd in hoofdstuk 2, af van de cijfers over de voorgaande jaren (2008 en vroeger). Sinds 2009 wordt voor ieder tijdsinterval -tijdsduur aanname en uitgifte, uitruktijd, aanrijtijd en responstijd- een andere database gehanteerd. In de tijdsregistratie kunnen fouten gemaakt worden. Binnen de sector is afgesproken dat inzetten waarbij zich deze (plot) fouten hebben voorgedaan, niet worden meegenomen bij de berekening hoe lang de inzet of de onderdelen daarvan geduurd hebben. Tot en met 2008 werd in dit geval de gehele inzet afgekeurd. Om een meer compleet beeld van de ambulance-inzetten te geven en om de beschikbare data zo optimaal mogelijk te kunnen benutten, is besloten om met ingang van 2009 de inzet niet meer voor alle tijdsonderdelen af te keuren, maar slechts voor het tijdsonderdeel waarop de foute registratie heeft plaatsgevonden. Enerzijds kan zo een zuiverder beeld van de gemiddelde prestaties gegevens worden. Anderzijds wordt hiermee ook een verbetering van de betrouwbaarheid van de gegevens bewerkstelligd. Concreet betekent een en ander het volgende: Er is een plotfout gemaakt op het moment dat de ambulance-eenheid uitrukt, maar de overige tijdsmomenten zijn wel goed geregistreerd. De plotfout heeft betrekking op de uitruktijd en wordt daarom niet opgenomen in de database voor de uitruktijd. De plotfout heeft echter geen betrekking op de overige drie tijdsonderdelen (tijdsduur aanname en uitgifte, aanrijtijd en responstijd). De inzet wordt derhalve wel opgenomen in de databases voor de berekeningen van deze drie tijdsonderdelen.
128
ambulances in-zicht 2013 | bijlagen
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 1
129
Een en ander heeft ook tot gevolg dat de optelsom van de gemiddelde tijdsduren niet meer gelijk is aan de gemiddelde responstijd. Tot en met 2008 was dit nog wel het geval. Dit geldt zowel voor de cijfers op regionaal niveau als de landelijke gemiddelden.
Bijlage 2:
Toelichting op aanrijtijdnormen binnen de ambulancezorg (hoofdstuk 5 t/m 7)
Territoriale congruentie In de Tijdelijke wet ambulancezorg is geregeld dat de RAV-regio’s overeenkomen met de veiligheidsregio’s. In de praktijk komen de regio’s nog niet volledig overeen, wijzigingen worden geleidelijk doorgevoerd. Per 1 januari 2008 heeft voor de ambulancezorg een belangrijke wijziging plaatsgevonden. De gemeente Haarlemmermeer is overgegaan van de regio Amsterdam naar de regio Kennemerland. Dit heeft gevolgen voor alle aspecten, zoals aantallen ritten, formatie en aantallen standplaatsen. De effecten van de gebiedswijziging zijn sinds vorig jaar niet meer zichtbaar in dit sectorrapport.
De aanrijtijden van ambulances zijn altijd al een belangrijk onderwerp van aandacht en discussie geweest. Reeds in 2000 heeft de toenmalige minister van VWS, mevrouw Borst, de Tweede Kamer geïnformeerd over aanrijtijden van ambulances in Nederland ten opzichte van de ons omringende landen.
Steeds verdere aanscherping De 15-minutennorm is in de loop der jaren in Nederland steeds verder aangescherpt. In het voormalige Eisenbesluit ambulancevervoer, dat al jaren niet meer van kracht is, was vastgelegd dat een ambulance onder normale omstandigheden binnen vijftien minuten na de opdracht aan de CPA ter plaatse moet kunnen zijn. De vervoerder was in die tijd niet verantwoordelijk voor de MKA (CPA) en kon ook geen invloed uitoefenen op het presteren van de MKA. Sinds de inrichting van RAV-en is de vergunninghouder integraal verantwoordelijk voor zowel de meldkamer ambulancezorg als voor het aanrijden van de ambulance. De norm is hiermee, sinds de nota ‘Met zorg verbonden’ uit 1997, verschoven naar binnen vijftien minuten na melding bij de MKA ter plaatse kunnen zijn. Het begrip ‘na melding bij de MKA’ bleek in de praktijk op verschillende manieren geïnterpreteerd te kunnen worden. In 2005 heeft de sector de responstijd eenduidig gedefinieerd, en daarmee is ook de vijftienminutennorm eenduidig gedefinieerd: een ambulance dient -in geval van een inzet met A1-urgentie- binnen vijftien minuten nadat de centralist van de meldkamer ambulancezorg de telefoon heeft aangenomen aanwezig te zijn.
Vergelijking met het buitenland In 2000 heeft de minister van VWS geconstateerd dat er in het buitenland een grote diversiteit aan normen voor het aanrijden van ambulances is, waarbij Nederland niet uit de toon valt. In een onderzoek naar de relatie tussen responstijd en gezondheidswinst uit 2008 is dit beeld bevestigd.
Is er een relatie tussen responstijd en gezondheidswinst? In opdracht van de minister van VWS is in 2008 onderzocht wat de relatie is tussen responstijd en gezondheidswinst. Uit het onderzoek is gebleken dat responstijd slechts één van de vele aspecten is die bepalend zijn voor gezondheidswinst en het overleven van patiënten. Een korte responstijd kan bijdragen aan gezondheidswinst, maar is niet als enige bepalend voor de mate en de aard van deze winst. Er kan geen ‘ideale’ duur van de responstijd aangegeven worden, al kan over het algemeen wel gesteld worden ‘hoe sneller, hoe beter’.
130
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 1
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 2
131
Bijlage 3:
Toelichting op de gebruikte medische terminologie (hoofdstuk 14)
In deze bijlage worden de medisch-inhoudelijke begrippen, die in hoofdstuk 14 worden gebruikt, nader toegelicht. De terminologie is in de bijlage opgenomen in volgorde waarin de begrippen voorkomen.
endotracheale intubatie: de luchtweg wordt definitief vrijgemaakt en vrijgehouden door middel van het inbrengen van een tube in de luchtpijp waardoor de patiënt beademd kan worden cricothyreotomie: een methode om een vrije ademweg te creëren wanneer het niet mogelijk is de patiënt te intuberen of met een masker of ballon te beademen (ook wel: coniotomie) spoedthoraxdrainage: met behulp van een infuusnaald de pleuraholte, een structuur rondom de longen, aangeprikt om daar aanwezige lucht af te voeren
Hoofdspecialismen Cardiologie houdt zich bezig met het opsporen, diagnosticeren en behandelen van ziekten van het hart. De werkdiagnose wordt onder het specialisme cardiologie geregistreerd als een patiënt bijvoorbeeld pijn op de borst heeft, de patiënt gereanimeerd moet worden of hartritmestoornissen heeft. Interne geneeskunde houdt zich bezig met aandoeningen van inwendige organen zoals de nieren en de lever. Ook houdt de interne geneeskunde zich bezig met orgaansystemen, zoals organen die hormonen produceren, en met algemene systemen in het lichaam zoals afweer, stofwisseling, bloeddrukregulatie en bloedstolling. De werkdiagnose wordt onder interne geneeskunde geregistreerd als een patiënt acute pijn in de buik heeft, er sprake is van alcohol-, drugs of andere vergiftigingen, de patiënt uitgedroogd is, de patiënt klachten heeft als gevolg van diabetes mellitus, bij allergische reacties en bij oncologie. Bij traumatologie/heelkunde gaat het enerzijds om de behandeling van verwondingen, tumoren en infecties, meestal middels operaties (heelkunde of chirurgie). Anderzijds gaat het om de medische hulp aan patiënten die betrokken zijn geweest bij een ongeval of ongeluk. (N.b.: traumatologie is een onderdeel van heelkunde.) Voorbeelden hiervan zijn diverse vormen van verwondingen, verbrandingen of fracturen. Neurologie heeft te maken met ziekten van de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen. Ook spierziekten vallen over het algemeen onder neurologie. De werkdiagnose wordt onder neurologie geregistreerd bij bijvoorbeeld patiënten met epilepsie, patiënten die (vermoedelijk) een herseninfarct hebben gehad, als er sprake lijkt te zijn van meningitis, aandoeningen aan het ruggenmerg en bij klachten als duizeligheid en rugpijn. Pulmonologie houdt zich bezig met longziekten en -aandoeningen. De werkdiagnose wordt onder pulmonologie geregistreerd bij respiratoire insufficiëntie, meestal door COPD. Andere voorbeelden zijn het vermoeden dat een patiënt een longontsteking heeft, wanneer er sprake lijkt te zijn van een longbloeding, een longembolie en wanneer de patiënt schadelijke stoffen of rook heeft ingeademd. Bij gynaecologie/obstetrie gaat het -in het kader van ambulancezorg- vooral complicaties tijdens de zwangerschap of tijdens of vlak na de bevalling.
intramusculaire injectie: een injectie gegeven in de spier intraveneuze naald: wordt geplaatst in een ader intraossale naald: wordt in de beenmergholte ingebracht alle drie hebben tot doel vocht en/of medicatie toe te dienen, bij de laatste twee wordt over het algemeen ook een verblijfscatheter geplaatst Utstein template De Utstein standaard is een wereldwijd ontwikkeld format, aan de hand waarvan kerngegevens over het proces en de resultaten van reanimaties geregistreerd kunnen worden. Wetenschappelijk is onderbouwd dat er een relatie bestaat tussen enerzijds de samenhang van de factoren tijd, het moment waarop na de hartstilstand gestart wordt met hartmassage, de al dan niet aanwezigheid van omstanders, toepassing van een AED en het initiële hartritme en anderzijds de overlevingskansen van een patiënt. • bij een acute hartstilstand heeft de patiënt geen circulatie en ademhaling en is bewusteloos • reanimatie: het geheel van inspanningen gericht op het herstel van circulatie en ademhaling (definitie Nederlandse Reanimatie Raad) • het eerste ritme is het hartritme van de patiënt op het moment dat de ambulance is gearriveerd • defibrilleren: het toedienen van inwendige of uitwendige elektroshocks met het doel het hartritme te herstellen • onder defibrilleerbaar ritme wordt verstaan dat de hartritmestoornis te behandelen is door middel van defibrilleren (ventrikelfibrilleren of polsloze ventrikeltachycardie) • onder niet-defibrilleerbaar ritme wordt verstaan dat de hartritmestoornis niet te behandelen is door middel van defibrilleren (asystolie of PEA) • ROSC is return of spontaneous circulation, dit houdt in dat er een output producerend ritme is gedurende tenminste 30 seconden cardioversie: een handeling met tot doel snelle of onregelmatige hartritmes om te zetten in een normaal sinusritme transcutane pacebehandeling: gebruik van een pacemaker buiten het lichaam om het hart te stimuleren tot een normale hartfrequentie
(Voorbehouden) handelingen ABCD-methode: gestructureerd onderzoek naar de gezondheidsproblemen van de patiënt A = airway of ademweg en heeft betrekking op het openen en openhouden van de luchtweg B = breathing of ademhaling en heeft betrekking op het controleren van de ademhaling en eventuele ademhalingsstoornissen C = circulation en heeft betrekking op de eventuele problemen met de circulatie (bloedsomloop) van de patiënt D = disability en bewustzijn en heeft betrekking op eventuele problemen en stoornissen van het bewustzijn 132
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 3
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 3
133
Bijlage 4:
Toelichting op Actieprogramma Veilige Publieke Taak (hoofdstuk 25)
Bijlage 5: Kernset 2013 ALG
Algemeen
1.
NAW-gegevens
ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG ALG
1.1 1.2.1 1.2.2 1.3.1 1.3.2 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.11.2 1.11.3
Intensiveringstraject VPT
2
capaciteit
In 2010 werkte VPT samen met vijf grote landelijke werkgevers met een publieke taak aan intensivering van hun aanpak van agressie en geweld. Dit vindt plaats vanuit de gedachte dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, hulpverleners en overheidspersoneel, onacceptabel is en een stevige aanpak vereist. De ondersteuning in het kader van het intensiveringstraject is een aanvulling op de reguliere ondersteuning en advies die het programma VPT biedt aan alle werkgevers met een publieke taak. Uitvoering en implementatie van (bestaand of niet) beleid staan centraal. Doel van het intensiveringstraject met werkgevers is te komen tot een effectieve aanpak, waardoor het aantal incidenten van agressie daalt en medewerkers zich veiliger voelen. De ambulancesector heeft, in overleg met het programma VPT, een plan van aanpak opgesteld. Dit is in 2011 uitgevoerd. Aan medewerkers zijn vaardigheidstrainingen aangeboden en ook leidinggevenden en P&O-medewerkers zijn opgeleid, onder meer om de resultaten van de vaardigheidstrainingen te borgen.
ALG ALG
2.1 2.2
3
ingeroosterde uren
In 2006 is het actieprogramma ‘Geweld tegen werknemers met een publieke taak’ van start gegaan. Het doel van het actieprogramma is dat de werknemers het publiek met respect behandelen, maar dan ook evenveel respect terug verwachten. Het actieprogramma is eind 2006 ondertekend door onder andere AZN. Andere ondertekenaars zijn het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Openbaar Ministerie en alle partijen die mensen met een hulpverlenende taak vertegenwoordigen. In de praktijk wordt het actieprogramma aangeduid met VPT, Veilige Publieke Taak.
Maatregelen getroffen door de ambulancesector De sector ambulancezorg heeft, mede in het kader van de deelname aan het programma Veilige Publieke Taak, diverse maatregelen getroffen om het aantal agressie incidenten zoveel mogelijk te beperken. Deze maatregelen hebben enerzijds betrekking op het informeren van de samenleving en het voorkomen van incidenten (via onder andere de publiekscampagne, een protocol en opleiding/training van medewerkers) en anderzijds op het afhandelen van incidenten en de nazorg aan de medewerkers die geconfronteerd zijn met de agressie (onder andere in de vorm van een noodknop op de mobilofoon, de mogelijkheid tot anonieme aangifte en registratie van incidenten).
134
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 4
naam RAV/MKA/regio adres postadres postcode postcode postadres woonplaats telefoonnummer faxnummer emailadres contactpersoon type RAV juridische structuur RAV is er sprake van een gecolokeerde of gemeenschappelijke meldkamer? is er sprake van een geïntegreerde meldkamer?
aantal ambulances standplaatsen: aantal en welke
totaal aantal uren in het dienstrooster van ambulance-eenheid (ambulance-eenheid = de teleenheid, dus niet ambulanceverpleegkundige + ambulancechauffeur) ALG 3.1 aantal uren paraatheid ALG 3.2 aantal uren aanwezigheid ALG 3.3 aantal uren beschikbaarheid
4
regionale gegevenst
ALG ALG
4.1 4.2
PP
PRIMAIR PROCES AMBULANCEZORG, LOGISTIEK
A1
A1-ritten
PP-A1 PP-A1
1.1 1.2
aantal A1-ritten aantal A1-ritten ten behoeve van een andere regio
PP-A1
2.1
aanname- en uitgiftetijd A1-ritten
aantal inwoners RAV-regio oppervlakte RAV-regio
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
135
PP-A1 PP-A1 PP-A1
2.2 2.3 2.4
uitruktijd A1-ritten aanrijtijd A1-ritten responstijd A1-ritten
PP-A1 PP-A1
3.1 3.2
aantal A1- ritten binnen 15 minuten na de start van de melding ter plaatse percentage A1-ritten binnen 15 minuten na de start van de melding ter plaatse
A2
A2-ritten
PP-A2 PP-A2 PP-A2 PP-A2
1.1 1.1.1 1.1.1 1.2
aantal A2-ritten aantal A2-ritten met gebruik van optische en geluidssignalen aantal A2-ritten zonder gebruik van optische en geluidssignalen aantal A2-ritten ten behoeve van een andere regio
PP-A2 PP-A2 PP-A2 PP-A2
2.1 2.2 2.3 2.4
aanname- en uitgiftetijd A2-ritten uitruktijd A2-ritten aanrijtijd A2-ritten responstijd A2-ritten
PP-A2 PP-A2
3.1 3.2
aantal A2- ritten binnen 30 minuten na de start van de melding ter plaatse percentage A2-ritten binnen 30 minuten na de start van de melding ter plaatse
R
inzetten rapid responder (was: MI-AV 1.3)
PP-R
1.1
B PP-B PP-B
E
EHGV-ritten
PP-E
1.1
L
loze ritten
PP-L
1.1
V
voorwaardenscheppende ritten
PP-V
1.1
MICU
MICU-ritten
136
aanvullende voorzieningen ambulancezorg
PP-AV PP-AV
1.1.1 1.1.2
aantal MMT-inzetten: primaire inzet (heli en grondgebonden) aantal MMT-inzetten: secundaire inzet (heli en grondgebonden)
PP-AV
1.2
aantal inzetten first responder
PR
Productie
1 PR PR
productieafspraken 1.1.1 afspraken 2013: totaal aantal declarabele ritten A1+A2+B 1.1.2 afspraken 2013: totaal aantal EHGV-ritten
PR
1.2.1
2 PR PR
gerealiseerde productie 2.1.1 realisatie 2013: totaal aantal declarabele ritten A1+A2+B 2.1.2 realisatie 2013: totaal aantal EHGV-ritten
PR
2.2.1
K
Kwaliteit
1 K K
certificering 1.1 is de RAV HKZ-gecertificeerd? (sinds?) 1.2 indien HKZ-certificering ontbreekt: verwachte datum van certificatie
2 K
klachten 2.1 aantal klachten
M
PRIMAIR PROCES AMBULANCEZORG: MEDISCH
AP 1 M-AP M-AP
algemene patiëntgegevens geslacht patiënt 1.1 aantal mannen 1.2 aantal vrouwen
afspraken 2013: totaal aantal kilometers
realisatie 2013: totaal aantal kilometers
aantal inzetten rapid reponder
B-ritten 1.1 aantal B-ritten 1.2 aantal B-ritten ten behoeve van een andere regio
PP-MICU 1.1 PP-MICU 1.2
AV
aantal EHGV-ritten
aantal loze ritten
aantal voorwaardenscheppende ritten
aantal MICU-ritten aantal MICU-ritten ten behoeve van een andere regio
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
2 leeftijd patiënt aantal patiënten in de leeftijdsgroep:
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
137
M-AP M-AP M-AP M-AP M-AP M-AP M-AP
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
van 0 tot en met 24 uur van 24 uur (1 dag) tot en met 72 uur (3 dagen) van 72 uur (3 dagen) tot en met 30 dagen (1 maand) van 1 maand (31 dagen) tot en met 1 jaar van 1 jaar tot en met 16 jaar van 17 jaar tot en met 74 jaar van 75 jaar en ouder
WD
werkdiagnose/toestandsbeeld
M-HCa 1.3 aantal patiënten met een acute hartstilstand dat door een first responder met een AED is behandeld M-HCa 1.4.1 aantal patiënten met een acute hartstilstand waarbij het eerste ritme defibrilleerbaar was M-HCa 1.4.1 aantal patiënten met een acute hartstilstand waarbij het eerste ritme niet defibrilleerbaar was M-HCa 1.5 aantal patiënten met een acute hartstilstand met ROSC bij aankomst ziekenhuis 2 overige cardiologische handelingen M-HCa 2.1 aantal cardioversie M-HCa 2.2 aantal transcutane pacebehandelingen
1 werkdiagnose ambulance-eenheid het ziektebeeld van de patiënt is passend bij het specialisme: M-WD 2.1 traumatologie/heelkunde M-WD 2.2 interne geneeskunde M-WD 2.3 pulmonologie M-WD 2.4 cardiologie M-WD 2.5 neurologie M-WD 2.6 gynaecologie/obstretie M-WD 2.7 overige specialismen
P&O
Personeel & Organisatie
H
(voorbehouden) handelingen
F
formatie
A M-HA M-HA M-HA M-HA M-HA M-HA
handelingen met betrekking tot ademhaling 1.1 aantal mayo-tubes 1.2 aantal masker-ballonbeadeMngen 1.3 aantal endotracheale intubaties 1.4 aantal coniotoMeën 1.5 aantal spoedthoraxdrainages 1.6 aantal zuurstoftoedieningen
1 PO-F waarvan: PO-F PO-F PO-F PO-F PO-F
beschikbaar personeel in fte (man - vrouw - totaal) 1.1.1 totaal aantal werkzame personen
C M-HC M-HC M-HC
handelingen met betrekking tot circulatie 1.1 aantal intramusculaire infusen 1.2 aantal intraveneuze infusen 1.3 aantal intraossale infusen
2 PO-F waarvan: PO-F PO-F PO-F PO-F PO-F
beschikbaar personeel in absolute aantallen (man - vrouw - totaal) 2.1.1 totaal aantal werkzame personen
D M-HD M-HD M-HD
handelingen met betrekking tot disability 1.1 aantal immobilisaties halswervels 1.2 aantal immobilisaties wervelkolom 1.3 aantal immobilisaties bekken
O overige handelingen P partus M-HOP 1.1 aantal parti
1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.3.1
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.3.1
aantal ambulanceverpleegkundigen aantal ambulancechauffeurs aantal verpleegkundig centralisten MKA aantal niet-verpleegkundig centralisten MKA aantal overig
aantal ambulanceverpleegkundigen aantal ambulancechauffeurs aantal verpleegkundig centralisten MKA aantal niet-verpleegkundig centralisten MKA aantal overig
Ca cardiologische handelingen 1 handelingen met betrekking tot reanimatie (voor de ambulancezorg relevante onderdelen van de Utstein template) M-HCa 1.1 aantal patiënten met een acute hartstilstand M-HCa 1.2 aantal reanimaties 138
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
139
L
leeftijden
1 PO-L PO-L PO-L PO-L PO-L PO-L PO-L PO-L PO-L PO-L
aantal werkzame personen RAV (man - vrouw - totaal): 1.1 jonger dan 20 jaar 1.2 20 tot en met 24 jaar 1.3 25 tot en met 29 jaar 1.4 30 tot en met 24 jaar 1.5 35 tot en met 39 jaar 1.6 40 tot en met 44 jaar 1.7 45 tot en met 49 jaar 1.8 50 tot en met 54 jaar 1.9 55 tot en met 59 jaar 1.10 60 jaar of ouder
M
in-, door- en uitstroombeleid
1 PO-M
instroom 1.0.1 instroompercentage 2010
aantal ingestroomde: PO-M 1.1.1 ambulanceverpleegkundigen PO-M 1.1.2 ambulancechauffeurs PO-M 1.1.3 verpleegkundig centralisten MKA PO-M 1.1.4 niet-verpleegkundig centralisten MKA redenen van instroom: PO-M 1.2.1 arbeidsvoorwaarden PO-M 1.2.2 arbeidsomstandigheden PO-M 1.2.3 inhoud en kenmerken van de functie PO-M 1.2.4 geografische redenen PO-M 1.2.5 ontwikkelmogelijkheden, uitstraling organisatie en/of werkzaamheden PO-M 1.2.6 zorgberoep PO-M 1.2.7 overige redenen of onbekend instroomrichtingen ambulanceverpleegkundigen en (niet) verpleegkundig centralisten MKA : PO-M 1.3.1 collega-RAV/ambulanceorganisatie PO-M 1.3.2 MKA PO-M 1.3.3 ziekenhuis: intensive care PO-M 1.3.4 ziekenhuis: spoedeisende hulp PO-M 1.3.5 ziekenhus: cardiologie PO-M 1.3.6 ziekenhuis: overige afdelingen PO-M 1.3.7 school PO-M 1.3.8 anders of onbekend
140
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
instroomrichtingen ambulancechauffeurs: PO-M 1.4.1 collega-RAV/ambulanceorganisatie PO-M 1.4.2 chauffeursvak PO-M 1.4.3 zorgachtergrond PO-M 1.4.4 defensie PO-M 1.4.5 school PO-M 1.4.6 anders of onbekend 2 PO-M
uitstroom 2.0.1 uitstroompercentage 2010
aantal uitgestroomde: PO-M 2.1.1 ambulanceverpleegkundigen PO-M 2.1.2 ambulancechauffeurs PO-M 2.1.3 verpleegkundig centralisten MKA PO-M 2.1.4 niet verpleegkundig centralisten MKA redenen van uitstroom: PO-M 2.2.1 ontslag PO-M 2.2.2 beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd PO-M 2.2.3 andere functie of dienstbetrekking binnen de sector PO-M 2.2.4 andere functie of dienstbetrekking buiten de sector PO-M 2.2.5 VUT/pensioen PO-M 2.2.6 WIA/arbeidsongeschiktheid PO-M 2.2.7 overlijden PO-M 2.2.8 overige redenen of niet bekend uitstroomrichtingen: PO-M 2.3.1 ziekenhuis PO-M 2.3.2 andere functie binnen de zorg PO-M 2.3.3 andere functie buiten de zorg
D
arbeidsduur
1 aantal dienstjaren aantal medewerkers in dienst gedurende: PO-D 1.1 korter dan 1 dienstjaar PO-D 1.2 1 tot en met 4 jaar PO-D 1.3 5 tot en met 9 jaar PO-D 1.4 10 tot en met 14 jaar PO-D 1.5 15 tot en met 19 jaar PO-D 1.6 20 tot en met 24 jaar PO-D 1.7 25 tot en met 29 jaar PO-D 1.8 30 tot en met 34 jaar PO-D 1.9 35 tot en met 39 jaar PO-D 1.10 40 jaar of langer
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
141
A
arbeidsvoorwaarden
1 CAO welke CAO hanteerde de RAV PO-A 1.1 CAO Ambulancezorg PO-A 1.2 CAR-UWO PO-A 1.3 CAR-B4 PO-A 1.4 CAO Ziekenhuizen
2 locatie waar het incident heeft plaatsgevonden aantal incidenten: AG-TL 2.1 tijdens het telefonisch contact AG-TL 2.2 binnen bij de patiënt AG-TL 2.3 binnen in een zorginstelling AG-TL 2.4 buiten op straat AG-TL 2.5 op overige niet nader genoemde locaties
O AO
AO
1.1
gemiddeld ziekteverzuimpercentage
ziekteverzuimpercentage: AO 2.1 kortdurend ziekteverzuim AO 2.2 middellangdurend ziekteverzuim AO 2.3 langdurend ziekteverzuim I AO 2.4 langdurend ziekteverzuim II AO 2.5 langdurend ziekteverzuim III AO AO
3.1 3.2
AG
AGRESSIE & GEWELD
A
aantal incidenten
WIA-instroom in absolute aantallen WIA-instroom in percentage
2
aanleiding van het incident aantal incidenten veroorzaakt door: aantal incidenten veroorzaakt door: AG-O 1.2.1 emotie AG-O 1.2.2 alcohol AG-O 1.2.3 drugs AG-O 1.2.4 de psychische gesteldheid van de patiënt AG-O 1.2.5 een combinatie van factoren AG-O 1.2.6 andere factoren
D
dader/veroorzaker van het incident
1
incidenten waarbij de patiënt de dader/veroorzaker is aantal incidenten veroorzaakt door: AG-D 1.1 de patiënt AG-D 1.2.1 psychiatrische/IBS-patiënt onder begeleiding AG-D 1.2.2 psychiatrische/IBS-patiënt zonder begeleiding
2
incidenten waarbij de dader/veroorzaker een ander dan de patiënt zelf is aantal incidenten veroorzaakt door: AG-D 2.1 familieleden of direct betrokkenen AG-D 2.2 door omstanders AG-D 2.3 een andere hulpverlener AG-D 2.4 een andere dan bovengenoemde dader/veroorzaker
incident: waar en wanneer?
1 dag en tijdstip waarop het incident heeft plaatsgevonden AG-TL 1.1 t/m 1.7 aantal incidenten op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag of zondag
142
1 incidenten waarbij de aanleiding van het incident bekend is 1 aantal incidenten AG-O 1.1 aantal incidenten waarbij de aanleiding of oorzaak van het incident bekend is
2 incidenten waarbij de aanleiding van het incident niet bekend is AG-O 2.1 aantal incidenten waarbij de aanleiding of oorzaak van het incident niet bekend is
aantal incidenten waarbij sprake was van: AG 1.1 verbale agressie of verbaal geweld AG 2.1 serieuze bedreiging AG 3.1 fysieke agressie of fysiek geweld AG 4.1 seksuele intimidatie, agressie of geweld
TL
aanleiding van het incident
Arbeidsomstandigheden
1.1.1 1.1.2 1.1.3
tussen 0.00 en 6.59 uur tussen 7.00 en 17.59 uur tussen 18.00 en 23.59 uur
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
143
Bijlage 6:
(relevante) Definities
3
incidenten waarbij de dader/veroorzaker niet bekend is AG-D 3.1 aantal incidenten veroorzaakt door een onbekende dader/veroorzaker
JC
juridische consequenties van het incident
1
is er aangifte gedaan bij de politie? AG-JC 1.1 aangifte AG-JC 1.2 geen aangifte AG-JC 1.3 aangifte onbekend
2
heeft de politie procesverbaal opgemaakt? AG-JC 2.1 proces verbaal AG-JC 2.2 geen proces verbaal AG-JC 2.3 proces verbaal onbekend
3
heeft het incident strafrechtelijke consequenties voor de dader/veroorzaker? AG-JC 3.1 strafrechtelijke consequenties
ambulance: een ambulance is het voertuig waarmee ambulancezorg wordt uitgevoerd en dat speciaal is ingericht voor vervoer en behandeling van patiënten.
welke strafrechtelijke consequentie: AG-JC 3.1.1 boete AG-JC 3.1.2 strafrechtelijke vervolging AG-JC 3.1.3 taakstraf AG-JC 3.1.4 andere strafrechtelijke consequenties
standplaats: een locatie waar vandaan de ambulance vertrekt, waar voorzieningen zijn voor het ambulancepersoneel en waar materieel voorradig is.
AG-JC
3.2
geen strafrechtelijke consequenties
AG-JC
3.3
strafrechtelijke consequenties onbekend
Sp
ondersteuning door de RAV
aantal incidenten: AG-Sp 1.1 AG-Sp 1.2 AG-Sp 1.3 AG-Sp 1.4 AG-Sp 1.5 AG-Sp 1.6
Bij hoofdstuk 1:
zonder ondersteuning door de RAV eerste opvang inzet BO-team ondersteuning bij het doen van aangifte externe opvang via de RAV andere vormen van ondersteuning
ambulancezorg is de zorg die beroepsmatig wordt verleend om een patiënt binnen het kader van zijn aandoening of letsel hulp te verlenen en waar nodig adequaat te vervoeren met inachtneming van datgene wat op grond van algemeen beschikbare medische en verpleegkundige kennis vereist is, dan wel de patiënt te verwijzen naar een andere zorgverlener. ambulance-eenheid: de ambulance-eenheid bestaat uit een ambulanceverpleegkundige en een ambulancechauffeur.
Bij hoofdstuk 2:
Landelijk Referentiekader spreiding & beschikbaarheid: het landelijk referentiekader spreiding & beschikbaarheid is een modelmatige beschrijving van de spreiding en beschikbaarheid van ambulancezorg op landelijk niveau. Het referentiekader vormt tevens de grondslag voor de regionale verdeling van budgetten en het landelijke macro-budget. spreiding: spreiding is de wijze waarop de beschikbare ambulances in de RAV-regio over de standplaatsen (en eventuele andere uitrukposten) worden verdeeld. beschikbaarheid: beschikbaarheid betreft het beschikbare aanbod van ambulances, inclusief ambulanceeenheid conform het dienstrooster, in de RAV-regio waarover een centralist gedurende een bepaald tijdvak kan beschikken. Het beschikbare aanbod wordt ingezet naar aanleiding van een concrete zorgvraag voor ambulancezorg, met en zonder spoed (ritten met A- of B-urgentie).
Bij hoofdstuk 5: tijdsduur aanname en uitgifte: de tijdsduur vanaf het begin van de aanname (= het opnemen van de telefoon) door de centralist van de meldkamer ambulancezorg tot het moment waarop de centralist de ritopdracht heeft verstrekt aan de uitvoerende ambulance-eenheid. uitruktijd: de tijdsduur vanaf het moment waarop de centralist de uitvoerende ambulance-eenheid heeft gealarmeerd tot het moment waarop de ambulance na de alarmering vertrekt (= wielen in beweging) met de volledige ambulance-eenheid naar de door de centralist opgegeven plaats. aanrijtijd: de tijdsduur vanaf het moment waarop de ambulance na de alarmering vertrekt met de volledige ambulance-eenheid naar de door de centralist aangegeven plaats tot het moment waarop de ambulance arriveert bij de plaats waar de patiënt zich bevindt en waar de ambulance nog kan komen
144
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 5
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 6
145
responstijd: de tijdsduur vanaf het begin van de aanname door de centralist van de MKA tot het moment waarop de ambulance arriveert bij de plaats waar de patiënt zicht bevindt en waar de ambulance nog kan komen.
loze rit: een rit die wordt uitgevoerd met de intentie tot hulpverlening en/of vervoer, waarbij na aankomst op de (veronderstelde) locatie van de patiënt blijkt dat geen noodzaak voor hulpverlening en/of vervoer (meer) aanwezig is
Bij hoofdstuk 6:
Bij hoofdstuk 19:
A1-inzet: een spoedeisende inzet met A1-urgentie in opdracht van de centralist van de MKA in geval van acute bedreiging van de vitale functies van de patiënt of in het geval dat dit gevaar pas na beoordeling door de ambulance-eenheid ter plaatse kan worden uitgesloten. De rit wordt zo snel mogelijk uitgegeven en de ambulance-eenheid dient zo snel mogelijk ter plaatse te zijn.
klacht: een uiting van onvrede over behandeling of bejegening die op de juiste wijze is ingediend bij de RAV. Met juiste wijze wordt bedoeld dat de indienende persoon recht van spreken heeft en de klacht schriftelijk en ondertekend heeft ingediend.
Bij hoofdstuk 22: Bij hoofdstuk 7: A2-inzet: een inzet met A2-urgentie in opdracht van de centralist van de MKA naar aanleiding van een zorgvraag waaruit blijkt dat er geen sprake is van direct levensgevaar, maar waarbij er wel sprake kan zijn van (ernstige) gezondheidsschade en de ambulance wel zo snel mogelijk ter plaatse dient te zijn.
Bij hoofdstuk 8:
paraatheid: tijdens parate diensten verricht of dient de ambulance-eenheid te allen tijde arbeid te verrichten aanwezigheid: tijdens aanwezigheidsdiensten is de ambulance-eenheid aanwezig om op afroep arbeid die is voorzien te verrichten beschikbaarheid: tijdens beschikbaarheidsdiensten is de ambulance-eenheid op afroep beschikbaar om voorziene arbeid te verrichten, de ambulance-eenheid is echter niet aanwezig
B-inzet: een rit met B-urgentie in opdracht van de centralist van de MKA naar aanleiding van een zorgvraag zonder A1- of A2-urgentie, waarbij een tijdstip of tijdsinterval is afgesproken voor het halen of brengen.
Bij hoofdstuk 24:
Bij hoofdstuk 9:
ziekteverzuimpercentage: het deel van de arbeidscapaciteit in een bepaalde periode dat wegens ziekteverzuim verloren is gegaan
rapid responder: een rapid responder is een ambulanceverpleegkundige die ter plaatse geheel zelfstandig handelt, al dan niet in afwachting van de komst van een ambulance of andere zorgverlener
ziekteverzuimpercentage kortdurend ziekteverzuim: het ziekteverzuim vanaf 1 kalenderdag tot en met 7 kalenderdagen (=1 week)
Bij hoofdstuk 10:
ziekteverzuimpercentage middellangdurend ziekteverzuim: het ziekteverzuim vanaf 8 kalenderdagen (= 1 week) tot en met 42 kalenderdagen (= 6 weken)
MICU-rit: het interklinisch transport van een IC-patiënt, begeleid door een MICU-team. Het MICU-team bestaat uit een IC-arts of intensivist en een MICU-verpleegkundige, beiden bekwaam in het uitvoeren van MICU-transport. Het MICU-transport wordt uitgevoerd met behulp van een Mobiele Intensive Care Unit, bestaande uit een MICU-trolley en een IC-ambulance.
ziekteverzuimpercentage langdurend ziekteverzuim 1: het ziekteverzuim vanaf 43 kalenderdagen (= 6 weken) tot en met 91 kalenderdagen (= 13 weken)
Bij hoofdstuk 11:
ziekteverzuimpercentage langdurend ziekteverzuim 3: het ziekteverzuim vanaf 183 kalenderdagen (= 26 weken) tot en met 730 kalenderdagen (= 2 jaar)
ziekteverzuimpercentage langdurend ziekteverzuim 2: het ziekteverzuim vanaf 92 kalenderdagen (= 13 weken) tot en met 182 kalenderdagen (= 26 weken)
declarabele inzet: een inzet waar een vergoeding van de zorgverzekeraar tegenover staat EHGV-inzet: een inzet die wordt uitgevoerd met de intentie tot hulpverlening en/of vervoer van één of meer patiënten, waarbij ter plaatse de noodzaak tot vervoer na onderzoek van de patiënt of hulpverlening niet is gebleken. 146
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 6
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 6
147
Bij hoofdstuk 25:
Bij hoofdstuk 26:
agressie & geweld: voorvallen waarbij de werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid (Arbowet artikel 4 lid 2)
Mobiel Medisch Team: een MMT bestaat uit een gespecialiseerd arts, een gespecialiseerd verpleegkundige en een chauffeur of piloot. Het MMT levert ter plekke specialistische acute medische zorg aan slachtoffers van ernstige ongevallen en rampen. Het MMT is gekoppeld aan een traumacentrum. De zorg door het MMT vormt een aanvulling op de reguliere ambulancehulpverlening.
verbale agressie: onder verbale agressie of verbaal geweld wordt verstaan: • belediging • vernedering • smaad • treiteren • discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, huidskleur/herkomst, religie • uitschelden • verbale bedreigingen • intimidatie • vloeken
first responder: een first responder is een hulpverlener, die als eerste ter plaatse komt en die competent is eerste hulp te verlenen in een situatie waarin dit noodzakelijk is, in afwachting van een ambulance
serieuze bedreiging: onder serieuze bedreiging wordt verstaan: • houding, gebaar • stalken • dwingen tot taken • bemoeilijken/onmogelijk maken of juist dwingen tot taken/handelingen • lokaalvredebreuk • schennis der eerbaarheid • poging tot schoppen, slaan, verwonden fysieke agressie: onder fysieke agressie of fysiek geweld wordt verstaan: • mishandeling, al dan niet met (nep-)wapen • verwonden • handtastelijkheden • beetpakken, duwen, trekken • slaan, schoppen, krabben • bijten, spugen • gericht gooien met voorwerpen • wapen gebruikt of bedreiging met (nep-)wapen • diefstal, vernieling of beschadiging van eigendommen • besmette prikken gebruiken • fysiek hinderen het werk uit te voeren • fysiek hinderen in bewegingsvrijheid seksuele intimidatie, agressie of geweld: onder seksuele intimidatie, agressie of geweld wordt verstaan: • seksueel getinte opmerkingen of gedragingen • aanranden • verkrachten • handtastelijkheden
148
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 6
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 6
149
Bijlage 7:
Verantwoording RIVM
Inleiding In het proces van dataverzameling zijn binnen en buiten het RIVM de volgende acties ondernomen: • buiten het RIVM: voor de registratiepakketten Ravis en OpenCare: AMBU hebben de producenten FACE en CENTRIC modules ontwikkeld voor een selectie van ritgegevens. Deze modules zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor het onderzoek Landelijk Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid en in 2008 aangepast voor het sectorrapport 2007. In 2009, 2010 en 2011 zijn deze modules opnieuw gebruikt. De modules zijn aan de regio’s ter beschikking gesteld. Met de modules konden de regio’s de benodigde ritgegevens en stamtabellen (codetabellen) selecteren. Het resultaat is aan het RIVM toegestuurd. In een aantal gevallen is de gegevensverzameling via CENTRIC verlopen omdat de regio de benodigde software voor selectie niet had. • door het RIVM: de databewerking door het RIVM verliep in twee stappen. In de eerste stap zijn per regio de ritgegevens en de stamtabellen ingelezen in een database waarna productiecijfers zijn geselecteerd. De selectie van de productiecijfers is in een verslag voorgelegd aan de regio. Na goedkeuring door de regio zijn de productiecijfers ingelezen in een landelijke database. In de tweede stap van de databewerking is een analyse van de ritgegevens uitgevoerd conform de AZN-meetplannen. De resultaten hiervan zijn ter goedkeuring aan de regio voorgelegd. Na goedkeuring zijn de cijfers beschikbaar gekomen voor publicatie in voorliggend rapport.
Selectie van productiecijfers Voor de selectie van de productiecijfers zijn een aantal stamtabellen van groot belang. Dit zijn de stamtabellen ‘Organisatie’ of ‘Vervoerder’, ‘Standplaats’ en/of ‘Wagen’ (of ‘ambulancenummer’) en ‘Soort vervoer’. De stamtabellen ‘Organisatie’ en ‘Vervoerder’ geven codes die aangeven of een inzet is uitgevoerd door en voor de eigen RAV. De stamtabel ‘Standplaats’ bepaalt door welke standplaats de inzet is uitgevoerd. Soms wordt een inzet door een standplaats uit een andere regio uitgevoerd, deze worden dan niet bij de productie van de ene regio meegenomen. Een aantal regio’s maken geen gebruik van de standplaats codering, maar hanteert in plaats daarvan het wagennummer, of ambulancenummer. Hierbij is door het RIVM uitgegaan van het ‘Nationaal Nummerplan’ (versie 4.0, mei 2007). Steeds meer regio’s hanteren dit nummerplan. In de analyse van ritgegevens zijn ook ‘Rapid Responders’ geïdentificeerd. In de stamtabel ‘Soort vervoer’ wordt in de praktijk een groot aantal verschillende codes gehanteerd. Het volgende schema geeft een globaal overzicht van de codes die inzetten uitsluiten van de productie: • ritten zonder vervoerscode (‘geen code’) • stand-by ritten, • voorwaardenscheppende ritten • andere vervoerder (een vervoerder anders dan van de eigen RAV, hieronder vallen ook buitenlandse vervoerders) • coördinator gewonden vervoer • dienstrit of ritten zonder opdracht, • dubbele rit • officier van dienst GGD • testrit, oefenrit, dummyritten, sociaal vervoer en ritten ten behoeve van onderhoud ambulance • inzet huisarts of HAP of schouwarts,
150
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 7
• • • •
inzet heli of MMT overige niet declarabele ritten en ritten zonder factuur vanuit CPA verkeerd gekoppelde ritten, of CPA-doorverwijzingen first-responder inzetten
Deze selectie van productiecijfers en de gehanteerde criteria op basis van de stamtabellen ‘Organisatie’/‘Vervoerder’, ‘Standplaats’, ‘Wagennummer’ en ‘Soort vervoer’ zijn in detail teruggekoppeld aan de regio. Er is geconstateerd dat de regio’s stamtabellen op verschillende manieren hanteren waardoor maatwerk per regio noodzakelijk is.
Analyse tijdenregistratie spoedvervoer Interregionale assistentie In de meetplannen voor A-vervoer wordt uitgegaan van ritten die in de RAV-regio zijn verreden. Dat wil zeggen dat wij de productiecijfers corrigeren voor interregionale assistentie (grensoverschrijdende assistentie, ook wel ‘burenhulp’ genoemd). Assistentie naar een andere regio wordt afgetrokken van de productie, verkregen assistentie wordt opgeteld bij de productie. Er is hierbij sprake van een uitvoerende RAV en een ‘ontvangende’ RAV. De ontvangende RAV is bepaald door de locatie waar de hulp heeft plaatsgevonden, het afhaaladres. De indeling van deze ritten is gebaseerd op de variabelen ‘afhaaladres’ en ‘afhaalplaats’ in de ritgegevens. Het RIVM hanteert bij de toewijzing naar ontvangende RAV een 4-cijferige postcode. Deze is ontleend aan de 6-cijferige postcode van het afhaaladres. Als deze niet correct is ingevuld kijken we naar plaatsnaam, als ook deze niet is ingevuld wordt de centroïde van de uitvoerende RAV gehanteerd. Opgemerkt wordt dat de indeling naar 4-positie postcode voor alle ritten is uitgevoerd. Correctie voor grensoverschrijdende assistentie is alleen uitgevoerd voor A-vervoer. B-vervoer blijft toegedeeld aan de uitvoerende RAV-regio.
Criteria meetplannen De aantallen spoedritten worden vervolgens verder gefilterd ten behoeve van de analyse van de geregistreerde tijden. Volgens de meetplannen worden de volgende ritten van de meting uitgesloten: 1. ritten naar gemeenten die niet tot het verzorgingsgebied van de RAV behoren 2. ritten met een meldkamerurgentie B en A2 (bij A1-selectie) of A1 (bij A2-selectie) 3. urgentiewijzigingen 4. meerinzetten, neonatologieritten, IC-lance, overplaatsing of interklinisch vervoer 5. GHOR-inzetten, MMT-vervoer 6. standby-ritten 7. voorwaardenscheppende ritten 8. loze ritten 9. geannuleerde ritten 10. achteraf aangemaakte ritten 11. ritten waarbij de tijdsregistratie onjuist is. Opmerkingen bij deze criteria: Ad 1, 5, 6 en 7: deze selectie is al uitgevoerd bij de selectie van productiecijfers en de correctie voor interregionale assistentie voor spoedvervoer. Ad 2: selectie geschiedt op basis van urgentie meldkamer Ad 3, 9 en 10: urgentiewijzigingen, geannuleerde ritten en achteraf aangemaakte ritten kunnen niet op een
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 7
151
betrouwbare manier worden geïdentificeerd in de gegevens. Het meetplan is voor deze criteria niet goed toe te passen. Ad 4 en 8: in de analyse van tijdenregistratie worden alleen ritten geselecteerd met een code soort vervoer ‘EH/geen vervoer’; ‘Opname’, ‘Poliklinisch’ en ‘SEH-presentatie’. Andere soorten vervoer worden niet meegenomen (zoals loze ritten, ontslagritten, interklinische ritten, overplaatsingen, vws, standby en ritten zonder codering werden er al uitgefilterd in de selectie van de productiecijfers). In de praktijk wordt een veelvoud aan varianten op deze benamingen gehanteerd. Deze benamingen zijn door het RIVM ingedeeld naar een standaard soort vervoer: 1. EH/geen vervoer 2. Loze rit 3. Opname 4. Ontslag 5. Poliklinisch 6. Overplaatsing 7. Interklinisch (ziekenhuis) 8. Interklinisch (zorgverzekeraar) 9. Voorwaardescheppend 10. SEH (presentatie)
Uitwerking tijdenanalyse De AZN-meetplannen zijn in 2011 op dezelfde manier als in 2010 geïnterpreteerd. Dit betreft de volgende punten: • Per tijdsinterval (tijdsduur aanname en uitgifte, uitruktijd, aanrijtijd en responstijd) worden aparte selecties van ritten gemaakt. In voorgaande jaren werd één selectie van ritten gemaakt, waarbij alle tijdstippen (melding, uitgifte, vertrek en aankomst bij patiënt) werden geverifieerd. Dit heeft bijvoorbeeld als gevolg dat nu de gemiddelde rijtijd op een ander aantal ritten gebaseerd kan zijn dan de gemiddelde uitruktijd. • Regio’s konden per tijdsinterval ritten met ‘plotfouten’ en ‘meerinzetten’ aangeven. In de volgende stap wordt geschoond op ‘dubbele ritten’. De definitie van een ‘dubbele rit’ is gelijk aan die van vorig jaar en luidt: Een rit Y is een dubbele rit als Y met een rit X de volgende velden gelijk heeft: datum, afhaaladres (6-positie postcode, straat en huisnummer), urgentie, meldtijd, tijd opdracht ambulance, tijd vertrek ambulance, tijd aankomst patiënt en wagennummer. Vervolgens worden ‘meerinzetten’ uitgefilterd. De regio’s hadden de mogelijkheid om zelf meerinzetten aan te geven. Er zijn acht regio’s die dit hebben gedaan. Voor de andere regio’s is een generieke methode gehanteerd, met dezelfde definitie als vorig jaar, die als volgt is: Een rit Y is een meerinzet als Y met een rit X de volgende velden gelijk heeft: datum, afhaaladres (6-positie postcode, straat en huisnummer) en urgentie, en als het verschil tussen de tijd opdracht aan X en Y minder of gelijk is aan 60 minuten. Een aantal regio’s heeft zowel hun eigen meerinzetten informatie aangeleverd als het generieke filter gehanteerd.
tijdenregistratie. Hiervoor konden de regio’s hun eigen definitie hanteren, en zelf tabellen met plotfouten aanleveren. Deze tabellen zijn door het RIVM als filter gehanteerd. Als een regio niet zelf tabellen met plotfouten aanleverde is het generieke filter gehanteerd. Deze is als volgt gedefinieerd: • plotfout tijdsduur aanname en uitgifte: Een rit heeft een plotfout op de tijdsduur aanname en uitgifte als de tijdsduur aanname en uitgifte nul is of als deze groter is dan 10 minuten (A1-rit) of groter dan 20 minuten (A2-rit). • plotfout uitruktijd: Een rit heeft een plotfout op de uitruktijd als de uitruktijd nul is of als deze groter is dan 10 minuten (A1-rit) of groter dan 20 minuten (A2-rit). • Plotfout aanrijtijd: Een rit heeft een plotfout op de aanrijtijd als de aanrijtijd nul is of als deze groter is dan 30 minuten (A1-rit) of groter dan 60 minuten (A2-rit). • Plotfout responstijd: Een rit heeft een plotfout op de responstijd als de responstijd nul is of als deze groter is dan 40 minuten (A1-rit) of groter dan 70 minuten (A2-rit). Enkele regio’s hebben zowel hun eigen (handmatig gecontroleerde) plotfouten gebruikt als ook het generieke filter. Na deze filters worden de gemiddelde tijdsduur aanname en uitgifte, uitruktijd, aanrijtijd en responstijd bepaald, en wordt het aantal inzetten binnen de vijftien- en dertig- minuten vastgesteld.
Generieke plotfoutfilter Bij de inhoud van het generieke filter, zoals hierboven beschreven, moet worden opgemerkt dat het filter een benadering van plotfouten geeft, maar geen dekkende definitie is. Het identificeert een aantal ritten met plotfouten, maar niet alle. Daarnaast selecteert het filter ook ritten waarbij geen plotfout is geregistreerd. Het filter heeft hierdoor twee effecten, die per regio verschillend kunnen uitwerken. De uitwerking is van groot belang voor de berekening van het overschrijdingspercentage, de prestatiemeting. 1. Er wordt een onnodig groot aantal ritten zonder overschrijding gefilterd. Hierdoor neemt de noemer van de prestatiemeting af en wordt het overschrijdingspercentage te hoog geschat. 2. Er wordt een onnodig groot aantal ritten met overschrijding gefilterd. Hierdoor neemt de teller van de prestatiemeting af en wordt het overschrijdingspercentage te laag geschat. Uit de vergelijking met door de regio gepubliceerde cijfers, zoals jaarverslagen, blijkt dat beide effecten voorkomen. Het feit dat het filter soms zijn doel niet haalt en soms zijn doel voorbij schiet is inherent aan het karakter van een plotfout. Deze fouten in tijdsregistratie kunnen zo divers zijn dat ze heel erg moeilijk, zo niet onmogelijk, in een filter op basis van tijdsduur aanname en uitgifte, uitruk- en aanrijtijd te definiëren is.
Op dit punt splitst de analyse zich in vier tijdsintervallen: tijdsduur aanname en uitgifte, uitruktijd, aanrijtijd, responstijd. Voor deze vier intervallen worden vier verschillende filters uitgewerkt. Eerst wordt gekeken of de benodigde tijdstippen geregistreerd zijn, en de velden dus niet leeg zijn. Vervolgens wordt gecontroleerd of de volgorde logisch is, dat wil zeggen dat het betreffende interval groter of gelijk aan nul is. Per interval worden verschillende soorten ‘plotfouten’ gehanteerd. Een plotfout is een rit met onjuiste
152
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 7
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 7
153
Bijlage 8:
Gebruikte afkortingen
Bijlage 9:
Relevante documenten
Airway Breathing Circulation Disability Automatische Externe Defribrillator Ambulancezorg Nederland Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg
Ambulances in-zicht 2012, ‘de highlights’, Ambulancezorg Nederland, 2013
ABCD(-methode) AED AZN (wet) BIG
= = = =
BZK
= ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Beleidsdocument Dynamisch Ambulancemanagement, Ambulancezorg Nederland, 2009
COPD CPA
= Chronic Obstructive Pulmonary Disease = Centrale Post Ambulancezorg
Nota verantwoorde ambulancezorg, versie 4.0, Ambulancezorg Nederland, 2013
DAM
= Dynamisch Ambulancemanagement
EHGV
= Eerste Hulp Geen Vervoer
GHOR
= Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio
HBO HKZ
= Hoger Beroepsonderwijs = Harmonisatie Kwaliteit Zorginstellingen
IC
= Intensive Care
MI MICU MKA MMT
= = = =
NZa
= Nederlandse Zorgautoriteit
RAV RIVM ROAZ ROSC
= = = =
SAR SEH
= Search And Rescue = Spoedeisende Hulp
Twaz
= Tijdelijke wet ambulancezorg
VenJ VPT VWS
= ministerie van Veiligheid & Justitie = Veilige Publieke Taak = ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WAV WAZ WIA WTZi
= = = =
154
Ambulances in-zicht 2012/2011/2010/2009/2008/2007/2006, Ambulancezorg Nederland, 2013/2012/2011/2010/2009/2008/2007
Referentiekader spreiding en beschikbaarheid, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2009 Uniform begrippenkader ambulancezorg, versie 3.0, Ambulancezorg Nederland, 2013 Tijdelijke wet ambulancezorg, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2011
managementinformatie Mobiele Intensive Care Unit Meldkamer Ambulancezorg Mobiel Medisch Team
Regionale Ambulancevoorziening Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionaal Overleg Acute Zorg Return Of Spontaneous Circulation
Wet Ambulancevervoer Wet Ambulancezorg Wet Inkomen naar Arbeid Wet Toelating Zorginstellingen
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 8
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 9
155
Bijlage 10: Leden Ambulancezorg Nederland RAV-regio
leden
RAV-regio
leden
1
Groningen RAV Groningen
21
Brabant Noord
RAV Brabant Noord
2
Friesland
Coöperatie Regionale Ambulancevoorziening Fryslân
22
Brabant Zuidoost
RAV Brabant Zuidoost
3
Drenthe
Stichting RAV UMCG
23
Noord Limburg
RAV Limburg Noord
4
IJsseland
RAV IJsselland
24
Zuid Limburg
RAV Zuid Limburg
5
Twente
Ambulance Oost
25
Flevoland
RAV Flevoland
6
Noord- en Oost- Gelderland
Connexxion Ambulance Services (NOG)
7
Gelderland-Midden
RAV Gelderland Midden
8
Gelderland-Zuid
RAV Gelderland Zuid
9
Utrecht
RAV Utrecht
10
Noord-Holland Noord
Vereniging Ambulancezorg regio Noord Holland Noord
11
Zaanstreek-Waterland
Ambulance Amsterdam (Zaanstreek-Waterland)
12 Kennemerland
Coöperatie Regionale Ambulancevoorziening Kennemerland
13
Amsterdam
Ambulance Amsterdam (Amsterdam-Waterland)
14
Gooi en Vechtstreek
RAV Gooi en Vechtstreek
15 Haaglanden
Coöperatie Regionale Ambulancevoorziening Haaglanden
16
Hollands Midden
RAV Hollands Midden
17
Rotterdam-Rijnmond
Coöperatie Ambulancezorg Rotterdam-Rijnmond
18
Zuid-Holland Zuid
Veiligheidsregio Zuid- Holland Zuid
19
Zeeland
Connexxion Ambulance Services (Zeeland)
20
Midden- en West- Brabant
RAV Midden-West Brabant
156
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 10
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 10
157
Bijlage 11: Standplaatsen in Nederland (In onderstaand overzicht zijn alleen de standplaatsen opgenomen conform de definitie in het UBK; uitrukposten, steunpunten, etc. zijn niet opgenomen.) 1 Groningen
Appingedam Groningen Noord Groningen Zuid Leens Niebert Sappemeer Stadskanaal Ter Apel Veendam Uithuizermeeden Winschoten
2 Friesland Ameland Bergum Bolsward Buitenpost Dokkum Drachten Harlingen Koudum Leeuwarden Leeuwarden Lemmer Oosterwolde Schiermonnikoog Sneek Stiens Vlieland Terschelling Wolvega 3 Drenthe Annen Assen Assen-Noord Beilen Borger Coevorden Dieverbrug Eelde Emmen Emmen-Noord Hoogeveen
158
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 11
Hoogeveen-Oost Klazienaveen Meppel Roden Westerbork
4 IJsselland
Balkbrug Deventer Hardenberg Ommen Raalte Rouveen (‘Lichtmis’) Schalkhaar Steenwijk Vollenhove IJsselmuiden Zwartsluis Zwolle
5 Twente 6 Noordoost Gelderland 7 Gelderland Midden
Almelo Enschede Haaksbergen Hengelo Markelo Nijverdal Oldenzaal Tubbergen Vroomshoop Apeldoorn Borculo Doetinchem Elburg Ermelo Heerde Varsseveld Winterswijk Zutphen Arnhem Barneveld Dieren Ede Oosterhout (gemeente Nijmegen) Renkum Zevenaar
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 11
159
8 Gelderland Zuid 9 Utrecht
Culemborg Druten Geldermalsen Kesteren Nijmegen Tiel Wijchen Zaltbommel Amersfoort - Centrum Amersfoort - Noord Doorn Maarssen Nieuwegein Rhenen Utrecht - Centrum Utrecht - Noord Vinkeveen Woerden Zeist
10 Noord-Holland Noord
Alkmaar Noord Alkmaar Zuid De Mossel Den Burg Den Helder Hoogkarspel Schagen Wieringerwerf Wognum
11/13 Amsterdam & Zaanstreek-Waterland
Aalsmeer Amsterdam Amsterdam Amstelveen Krommenie Monnickendam Purmerend Zaandam
12 Kennemerland
Haarlem Heemskerk Hoofddorp Velsen
14 Gooi en Vechtstreek 15 Haaglanden
Noord Weesp Zuid
16 Hollands Midden 17 Rotterdam-Rijnmond 18 Zuid-Holland Zuid
Alphen a/d Rijn Gouda Hillegom Leiden Leiderdorp Moordrecht Nederlek Nieuwveen Noordwijk
Delft Den Haag Den Haag Centrum Het Witte Kruis Ambulancezorg Leidschendam, Voorburg Wassenaar Westland Zoetermeer
Barendrecht Brielle Capelle aan den IJssel Dirksland Goedereede Haringvlietdam Noord (Hellevoetsluis) Maasvlakte Oude Tonge Rotterdam Centrum Rotterdam Noord Schiedam Spijkenisse Dordrecht Gorinchem Klaaswaal Meerkerk Papendrecht Zwijndrecht
160
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 11
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 11
161
19 Zeeland
Burg Haamstede Goes Grijpskerke Hulst Kruiningen Middelburg Oostburg Poortvliet Terneuzen Wissenkerke Zierikzee
20/21 Brabant Midden-West-Noord
Bergen op Zoom Breda-Noord Breda-Zuid (Ulvenhout) Boxtel Den Bosch Giessen Haps Oosterhout Oss Roosendaal-Zuid Tilburg-Noord Tilburg-Zuid Uden Veghel Waalwijk Zevenbergen
22 Brabant-Zuidoost
Best Deurne Eersel Eindhoven Helmond Maarheeze Valkenswaard
22 Limburg Noord
Blerick Echt Horst Panningen Roermond Roggel Venlo Venray Weert Well
162
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 11
24 Zuid-Limburg
Geleen Gulpen Heerlen Maastricht
25 Flevoland
Almere Dronten Emmeloord Lelystad Urk Zeewolde
ambulances in-zicht 2013 | bijlage 11
163
Rapport
RAV Datum
23-sep-2014
Rapport Someren Periode tussen 1-jan-2014 en 31-aug-2014
Status
Definitief Versie
1.0
Inzetten per urgentie Inleiding Niet alle ambulancezorginzetten vragen evenveel spoed. Er wordt daarom onderscheidt gemaakt in drie urgenties. Deze drie urgenties zijn: -A1, acute bedreiging van de vitale functies van de patiënt, of wanneer dit pas na beoordeling door het ambulanceteam kan worden uitgesloten. De RAV gaat zo snel mogelijk naar de patiënt. Er wordt gestreefd naar een maximale responstijd van 15 minuten. -A2, geen direct levensgevaar, maar wel risico op (ernstige) gezondheidsschade. De RAV gaat zo snel mogelijk naar de patiënt. Er wordt gestreefd naar een maximale responstijd van 30 minuten. -B, geen spoedeisende ambulancezorg, maar ambulancezorg op afspraak. Het aantal inzetten in de periode tussen 1-jan-2014 en 31-aug-2014 bedraagt: Hele regio Brabant-Zuidoost Urgentie
Aantal inzetten
A1
14.774
A2
6.474
B
7.621
Overzicht
28.869
Someren Urgentie
Aantal inzetten
A1
311
A2
112
B
57
Overzicht
480
Inzetten in regio Brabant-Zuidoost
Inzetten in Someren
A2 23%
B 26%
A2 22%
B 12%
A1 51%
P Gemeenterapport huidig jaar v7Tussen 1-jan-2014 en 31-aug-2014
A1 65%
2 van 5
23-sep-2014 15:01:28
A1 inzetten binnen 15 minuten Inleiding De RAV registreert welk deel van de A1 inzetten binnen 15 minuten bij de patiënt aankomt. In de onderstaande overzichten zijn de resultaten van deze registratie weergegeven. De eerste tabel toont de gegevens op regioniveau. In de tweede tabel wordt ingegaan op de prestaties op gemeentelijk niveau. De kaart toont het percentage van de A1 inzetten dat binnen 15 minuten bij de patiënt aankomt. Hele regio Brabant-Zuidoost Jaar
Periode
2014
Trimester 1
Aantal A1 inzetten binnen 15 minuten
Totaal aantal A1 inzetten
6.342
% A1 binnen 15 minuten
6.858
92%
Trimester 2
6.496
7.152
91%
2014
Overzicht
12.838
14.010
91,6%
2013
Hele jaar
15.643
16.692
93,7%
Someren Jaar
Periode
Aantal A1 inzetten binnen 15 minuten
Totaal aantal A1 inzetten
% A1 binnen 15 minuten
2014
Trimester 1
120
141
85%
Trimester 2
132
166
80%
2014
Overzicht
252
307
82%
2013
Hele jaar
348
394
88%
Regiokaart A1 spoedzorg 2014 % binnen 15 minuten
Gemert-Bakel
Laarbeek Best
Son en Breugel
Oirschot
Nuenen
95,0% 92,0% 85,0% 75,0%
Helmond
Eindhoven Geldrop-Mierlo Veldhoven Eersel
Someren
Waalre
Reusel-De Mierden Bladel
Deurne Asten
Heeze-Leende Bergeijk
Valkenswaard Cranendonck
P Gemeenterapport huidig jaar v7Tussen 1-jan-2014 en 31-aug-2014
3 van 5
23-sep-2014 15:01:28
A2 inzetten binnen 30 minuten Inleiding Naast de A1 spoedinzetten, kent de RAV ook A2 spoedinzetten. Hierbij is geen sprake van een levensbedreigende situatie, maar wel van spoed. Ook van deze A2 inzetten wordt een tijdsregistratie bijgehouden. In de onderstaande overzichten zijn de resultaten van deze registratie weergegeven. De eerste tabel toont de gegevens op regioniveau. In de tweede tabel wordt ingegaan op de prestaties op gemeentelijk niveau. De kaart toont het percentage van de A2 inzetten dat binnen 30 minuten bij de patiënt aankomt. Hele regio Brabant-Zuidoost Jaar
Periode
Aantal A2 inzetten binnen 30 minuten
Totaal aantal A2 inzetten
% A2 binnen 30 minuten
2014
Trimester 1
3.073
3.160
97%
Trimester 2
2.793
2.900
96%
2014
Overzicht
5.866
6.060
96,8%
2013
Hele jaar
9.679
10.005
96,7%
Someren Jaar
Periode
2014
Trimester 1
Aantal A2 inzetten binnen 30 minuten
Totaal aantal A2 inzetten 48
% A2 binnen 30 minuten 49
98%
Trimester 2
62
63
98%
2014
Overzicht
110
112
98%
2013
Hele jaar
175
179
98%
Regiokaart A2 spoedzorg 2014 % binnen 30 minuten
Gemert-Bakel
Laarbeek Best
Son en Breugel
Oirschot
Nuenen
95,0% 92,0% 85,0% 75,0%
Helmond
Eindhoven Geldrop-Mierlo Veldhoven Eersel
Someren
Waalre
Reusel-De Mierden Bladel
Deurne Asten
Heeze-Leende Bergeijk
Valkenswaard Cranendonck
P Gemeenterapport huidig jaar v7Tussen 1-jan-2014 en 31-aug-2014
4 van 5
23-sep-2014 15:01:28
Histogram A1 inzetten Inleiding De RAV registreert niet alleen of een ambulance wel of niet binnen 15 minuten bij een A1 inzet is aangekomen. Ook de precieze responstijd wordt bijgehouden. De informatie op deze pagina gaat hier verder op in. De tabel toont per minuut responstijd het aantal inzetten met die betreffende responstijd en het totale percentage van de patiënten dat binnen die betreffende responstijd door een ambulance is bereikt. De grafiek geeft de informatie uit de tabel grafisch weer. Het aantal inzetten is in de kolommen opgenomen, het totale percentage in de lijn. Onderaan de pagina is af te lezen bij welke responstijd de RAV 95% van de patiënten heeft bereikt.
Histogram Someren
Someren
6
5%
< 09 minuten
12
9%
< 10 minuten
22
16%
< 11 minuten
31
26%
< 12 minuten
40
39%
< 13 minuten
46
54%
< 14 minuten
44
68%
< 15 minuten
42
82%
< 16 minuten
25
90%
< 17 minuten
11
94%
< 18 minuten
5
95%
< 19 minuten
4
97%
< 20 minuten
1
97%
< 21 minuten
2
98%
< 22 minuten
2
98%
< 23 minuten
1
99%
< 24 minuten
1
99%
< 27 minuten
1
99%
>= 30 minuten
2
100%
Percentage van de inzetten 95%
P Gemeenterapport huidig jaar v7
60%
20
40%
10
20%
0
0% < 27 minuten
< 08 minuten
30
< 23 minuten
3%
< 21 minuten
3
80%
< 19 minuten
< 06 minuten
40
< 17 minuten
2%
< 15 minuten
3
< 13 minuten
< 05 minuten
< 11 minuten
1%
< 09 minuten
3
100% Cummulatief percentage
< 04 minuten
50
< 06 minuten
Opgeteld % van de inzetten met deze responstijd
< 04 minuten
Aantal inzetten met deze responstijd
Aantal ritten
Responstijd in minuten
Tussen 1-jan-2014 en 31-aug-2014
Responstijd in minuten Aantal ritten
Cummulatief percentage
waarbij de ambulance binnen de onderstaande responstijd bij de patiënt is aangekomen. 17 minuten 26 seconden
5 van 5
23-sep-2014 15:01:28
Retouradres, Postbus 242, 5600 AE Eindhoven
Gemeente Someren
RAV Onderwerp
Operationele Prestaties 2e trimester 2014 Geacht college,
Datum
Zoals verwacht en reeds eerder gecommuniceerd, zijn door de ingebruikname van het
Uw brief van
15 oktober 2014
nieuwe triagesysteem op de meldkamer van RAV Brabant-Zuidoost, de prestaties op A1 spoedritten teruggelopen. Dit effect is ook landelijk zichtbaar. Het nieuwe triagesysteem
Uw kenmerk
garandeert een betere patiëntenzorg en ondersteunt de melder met een handelingsperspectief. Echter de verwerkingstijd op de meldkamer neemt hierdoor toe.
Behandeld door
Als corrigerende maatregel is de RAV Brabant-Zuidoost in juli 2014 gestart met het
Telefoon
dhr. J.G.F. Rops
protocol Directe Inzet Ambulance (DIA), waarbij direct een ambulance wordt gestuurd zodra het adres bekend is. Tijdens het aanrijden wordt door de MKA-centralist het
Ons kenmerk
uitvraagprotocol dan verder gespecificeerd. Het resultaat zal naar verwachting een significante afname van het aantal overschrijdingen op A1 spoedritten zijn en een kleinere totale responsetijd. Dit is nu nog niet terug te zien in de cijfers tot en met 31 augustus 2014.
Aantal bijlagen
1 In afschrift aan
First Responder De RAV Brabant-Zuidoost maakt al jaren gebruik van de inzet van First Responders (FR). In de eerste 8 maanden van 2014 hebben wij 172 maal de First Responder ingezet in de regio. De RAV Brabant-Zuidoost registreert deze inzetten en maakt deze apart inzichtelijk waar de First Responder bij A1 urgentie inzetten eerder ter plaatse is dan de Ambulance, en binnen de 15 minuten. Vorig jaar waren dit 300 inzetten, waarvan 56 keer eerder dan de te late Ambulance bij A1.
Bezoekadres
Deken van Somerenstraat 2 5611 KX Eindhoven Telefoon (040) 2 608 608 [email protected] www.veiligheidsregiobzo.nl Postadres
Postbus 242 5600 AE Eindhoven
In de eerste twee trimesters 2014 was er voor 41 ritten een reductie van de overschrijding in onze regio.
RAV
Als aanvulling op het gemeenterapport voor de gemeente Someren was de Ambulance bij de 307 A1 ritten 252 maal op tijd, de First Responder is 29 maal ingezet, hiervan was
Onderwerp
de First Responder 3 maal binnen de 15 minuten ter plaatse. Dit heeft de prestaties van
Operationele Prestaties 2e trimester 2014
de Ambulances met 0,98% verbeterd.
Ons kenmerk
gemeente Someren
A1 307
op tijd 252
extra 3
huidig % nieuw % verschil 82,08% 83,08% 0,98%
Hopende u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Marc van Aken Sectormanager
2
Raadsnotitie Agenda nr.
Onderwerp: Soort: Opsteller: Portefeuillehouder:
Informatieve notitie betreffende begrotingswijziging GGD over het jaar 2014 Informatieve notitie M. Peijnenburg T.C.W. Maas
Zaaknummer:
SOM/2015/002836
Documentnummer:
SOM/2015/002839
Datum:
9b
10 februari 2015
1. Samenvatting Middels dit voorstel wordt u geïnformeerd over de begrotingswijzigingen die plaats hebben gevonden op begroting van 2014 van de GGD. Het betreft hier uiteindelijk vooral administratieve wijzigingen. De wijzigingen worden uiteindelijk ook verwerkt in de jaarrekening 2014.
2. Inleiding Ieder jaar ontvangt u de concept-begroting van de GGD van het daaropvolgende jaar, waarop u een zienswijze uitbrengt. Vervolgens wordt door het Algemeen Bestuur (AB) van de GGD de begroting vastgesteld. In het jaar daaropvolgend ontvangt u in het derde kwartaal de jaarafrekening. In 2014 zijn er tussentijdse begrotingswijzigingen geweest. U wordt door middel van dit voorstel erover geïnformeerd.
3. Informatie In december zijn de leden van het Algemeen Bestuur (AB) benaderd om een reactie ten behoeve van een aantal voorgenomen besluiten. Het ging hier om een 2e en 3e begrotingswijziging over het jaar 2014. De 2e begrotingswijziging had betrekking op een verlaging van de gemeentelijke bijdrage a.g.v. verlaging van huisvestingskosten van de GGD door verkoop van het pand Callenburgh in Helmond “onder voorbehoud van de feitelijke verkoop van de Callenburgh”. De 3e begrotingswijziging had betrekking op een aantal administratieve wijzigingen (geen beleidswijzigingen). Wij hebben een positieve reactie gegeven op de voorgenomen besluiten ten aanzien van de begrotingswijzigingen.
1/2
Op 18 december 2014 waren 13 reacties bij de GGD binnengekomen. De reacties zijn op diezelfde datum in het Dagelijks Bestuur (DB) besproken. Het DB heeft in haar vergadering op 18 december 2014 vastgesteld dat er een meerderheid in het AB is voor de derde begrotingswijziging. Enkele AB-leden hebben er op gewezen dat de 2e begrotingswijziging m.b.t. de verkoop van de Callenburgh pas geëffectueerd kan worden als de verkoop een feit is. Deze begrotingswijziging is daarom door het DB ingetrokken, aangezien de verkoop van de Callenburgh op dat moment geen feit was en het zag er op dat moment ook niet naar uit dat dat voor 1 januari 2015 zou gaan gebeuren (het pand was inderdaad op 1 januari 2015 nog niet verkocht). Wat betreft begrotingswijziging die betrekking heeft op de verkoop van de Callenburgh is geconstateerd dat, als het pand binnenkort alsnog verkocht zou worden, dan bij de resultaatbestemming bij vaststelling van de jaarrekening 2014 een besluit met dezelfde strekking als van deze begrotingswijziging kan worden genomen. Het administratief effect van de intrekking van die begrotingswijziging is dat de 3e begrotingswijziging nu dus de 2e wordt en dat daarvan de bijlagen 1, 2, 4 en 5 een kleine aanpassing ondergaan, immers het intrekken van de begrotingswijziging m.b.t. verkoop Callenburgh heeft effect op de cumulatieve bedragen in de genoemde bijlagen. Die bedragen zijn dan ook aangepast (zie in de bijgaande aangepaste wijziging met kenmerk 2015/845).
4. Vervolg U ontvangt naar verwachting in september 2015 de jaarrekening van de GGD over het jaar 2014.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen: e
2 begrotingswijziging GGD 2014 (kenmerk 2015/845)
O
NO x
2/2
2e BEGROTINGSWIJZIGING 2014:
Actualisering begroting 2014
Toelichting: Zie bijlage 1
UITGAVEN
INKOMSTEN
Codering Omschrijving van de post Programma Publieke Gezondheid
Bedrag Verhoging Verlaging 274.000 749.000
Codering Omschrijving van de post Programma Publieke Gezondheid
106.000 340.000
3.4.2 Bijdragen gemeenten Bijdr frictiekosten GB/SMA
58.000
5.3.4 Contracttaken gemeenten
4.1.0 Personele kosten Pers. frictiekosten GB/SMA 6.2.0 Rente en afschrijvingen 8.3.0 Inhuur personeel van derden
50.000
10.3.1 Energie
7.4.1 Bijdragen Rijk 15.000
9.3.4 Baten zorgverzekeraars
12.3.3 Duurzame goederen 275.000
Programma Ambulancezorg
-45.000
968.000
580.000 110.000 65.000
708.000
500.000
92.000 -475.000 283.000
43.000
5.3.4 Contracttaken gemeenten
10.000
7.4.1 Bijdragen Rijk
14.3.4 Overige goederen en diensten
225.000
11.3.4 Baten instellingen/bedrijven
16.6.0 Toevoeging reserves-voorziening
228.000
17.3.4 Overige baten
43.000 220.000 -30.000 20.000
45.000 260.000
Saldo inkomsten
Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur van de GGD Brabant Zuidoost dd 10 december 2014
Voorzitter: Mevr MM de Leeuw-Jongejans
Secretaris: Mevr. H.G. Tindemans-van Tent
1
23.000
3.4.2 Bijdragen gemeenten
9.3.4 Bijdragen Zorgverzekeraars
Verrekening overhead
30.000
5.000
Programma Ambulancezorg
99.000
9.000
17.3.4 Overige baten
15.000
Saldo uitgaven
220.000
4.000
Saldo inkomsten
564.000
6.2.0 Rente en afschrijvingen
10.3.1 Energie
46.000
15.2.0 Rentebaten
19.6.0 Onttrekking reserves
-475.000
4.1.0 Personele kosten
8.3.0 Inhuur personeel van derden
13.3.4 Bijdragen particulieren
224.000
Verrekening overhead Saldo uitgaven
Bedrag Verlaging 343.000 818.000
11.3.4 Baten instellingen/bedrijven
14.3.4 Overige goederen en diensten 16.6.0 Toevoeging reserves-voorziening
Verhoging
260.000
Bijlage 1. Toelichting 2e begrotingswijziging 2014 Met deze begrotingswijziging worden, ten behoeve van vereenvoudiging van de rechtmatigheidscontrole door de accountant bij de jaarrekening, een aantal administratieve wijzigingen in de begroting 2014 van de GGD Brabant Zuidoost opgenomen. Dit betreft dus geen inhoudelijke beleidswijzigingen noch aanpassing van de gemeentelijke bijdragen per inwoner, maar administratieve correcties die, zoals in onderstaande toelichting aangegeven, betrekking hebben op aanpassing van de begroting aan de actualiteit. In bijlage 2 wordt de totale herziene begroting 2014 weergegeven, afgezet tegen de herziene begroting 2013 en tegen de primaire begroting 2014 inclusief de voorgaande 1e wijziging. Die wijziging betrof de aanpassing ivm overdracht GHOR-middelen van de Veiligheidsregio naar de GGD. In bijlage 3 en 4 worden de gewijzigde staat van investeringen en reserves en voorzieningen weergegeven. In bijlage 5 wordt het actuele overzicht van de gemeentelijke bijdragen weergegeven.
Programma Openbare Gezondheidszorg - de personele kosten nemen met ca € 100.000 af met name vanwege een lagere formatie als gevolg van de afname op contracttaken en de reorganisatie van de ondersteuning. de personele kosten van boventallige medewerkers voor de BCF-Eindhoven en SMA ca € 340.000 zijn lager dan oorspronkelijk begroot; enerzijds door een te hoge raming, anderzijds door herplaatsing en uitstroom van deze boventallige medewerkers. De bijdragen van gemeenten voor frictiekosten dalen hierdoor ook. - rente en afschrijvingen zijn afgenomen vanwege uitgestelde investeringen en de lage rentestand. - ca € 50.000 hogere uitgaven inhuur derden, vanwege noodzakelijke ziektevervanging en invulling voor tijdelijke extra opdrachten ter voorkoming van wachtgeldverplichtingen. - de afname van post overige goederen en diensten wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door afname van activiteitenkosten van contracttaken. - de hogere toevoeging aan reserves en voorzieningen wordt enerzijds veroorzaakt door uitstel van werkzaamheden voor de monitorcyclus naar volgend jaar en anderzijds doordat volgens verslaggevingsvoorschriften een reservering gedaan moet worden in het kader van de reorganisatie op overheadfuncties. - de forse afname van gemeentelijke contracttaken betreft met name de verdere terugloop BCF Eindhoven (ca € 150.000) en de beeindiging van SMA (ca € 200.000), die nog niet in de programmabegroting was opgenomen. De toename inzake het puber contactmoment is voor 2014 nog ca € 200.000 lager uitgevallen dan begroot. - hogere bijdrage van het Rijk betreft hogere opleidingsvergoedingen en toename van SOA-baten. - de baten van zorgverzekeraars betreft met name de vergoeding van tbc-wekzaamheden. - de hogere onttrekking reserves betreft de reeds eerder besloten aanwending van de reserve gezondheidsprojecten tbv tariefsverlaging en uitwerking strategisch plan. Programma Ambulancezorg - bij de personele kosten treedt een forse afname op van vanwege een aantal openstaande vacatures voor verpleegkundige. Als gevolg van de vacatures en een hoog ziekteverzuim is de post inhuur derden fors toegenomen. Verzekeraars hebben hiervoor een hogere vergoeding (ca € 200.000) toegekend. Daarnaast neemt de bijdrage van verzekeraars toe ivm de hogere indexering. - rente en afschrijvingen zijn afgenomen vanwege uitgestelde investeringen. - diverse materiële uitgavenposten zijn toegenomen als gevolg van de gestegen ritproductie. In 2014 zijn eenmalig extra uitgaven gedaan voor de invoering van het digitaal ritformulier. Daarnaast zijn dit jaar de onderhoudskosten hoger vanwege de uitgestelde vervanging van ambulances en zijn er diverse noodzakelijke eenmalige uitgaven gedaan naar aanleiding van aanmerkingen van de inspectie. - geconstateerd is dat tot nu toe en onrechte geen voorziening is gevormd voor de opgebouwde PLB-uren (PersoonlijkLevensfaseBudget). Dat wordt nu rechtgezet, waardoor een storting van ca. € 200.000 noodzakelijk is.
2
Bijlage 2 Herziene begroting 2014
Volgnr. Cat. Omschrijving Lasten 2
0.0 Onvoorzien
4
1.0 Personele kosten Pers. frictiekosten GB/SMA
6
Progr. Openbare Gezondheidszorg Begroting Begroting Begroting 2013 2014 2014 na 1e wijz. na 1e wijz na 2e wijz.
Progr. Ambulancezorg Begroting Begroting Begroting 2013 2014 2014 na 1e wijz. na 1e wijz na 2e wijz.
Totaal GGD Begroting 2014 na 1e wijz
Begroting 2013 na 1e wijz.
Begroting 2014 na 2e wijz.
140.000
0
0
0
0
0
140.000
0
0
12.913.000
12.891.000 590.000
12.785.000 250.000
11.735.000 0
11.834.000 0
11.270.000 0
24.648.000 0
24.725.000 590.000
24.055.000 250.000
2.0 Rente en afschrijvingen
614.000
698.000
640.000
925.000
984.000
885.000
1.539.000
1.682.000
1.525.000
8
3.0 Inhuur personeel van derden
190.000
125.000
175.000
1.005.000
500.000
1.000.000
1.195.000
625.000
1.175.000
10
3.1 Energie
50.000
50.000
35.000
380.000
390.000
405.000
430.000
440.000
440.000
12
3.3 Duurzame goederen
35.000
35.000
35.000
0
0
0
35.000
35.000
35.000
14
3.4 Overige goederen en diensten
5.000.000
5.075.000
4.800.000
2.110.000
2.090.000
2.315.000
7.110.000
7.165.000
7.115.000
16
6.0 Toevoeging reserves en voorz.
200.000
86.000
310.000
1.420.000
92.000
320.000
1.620.000
178.000
630.000
-947.000
-950.000
-905.000
947.000
950.000
905.000
0
0
0
18.195.000
18.600.000
18.125.000
18.522.000
16.840.000
17.100.000
36.717.000
35.440.000
35.225.000
Verrekening overhead Totaal lasten Baten 1
4.2 Gem. bijdrage per inwoner
10.975.000
11.330.000
11.330.000
0
68.000
68.000
10.975.000
11.398.000
11.398.000
3
4.2 Bijdragen gemeenten Bijdr frictiekosten GB/SMA
925.000
399.000 645.000
445.000 425.000
145.000 0
148.000 0
105.000 0
1.070.000 0
547.000 645.000
550.000 425.000
5
3.4 Contracttaken gemeenten
2.900.000
3.160.000
2.580.000
48.000
35.000
25.000
2.948.000
3.195.000
2.605.000
7
4.1 Baten Rijk
1.300.000
1.150.000
1.260.000
1.240.000
1.172.000
1.215.000
2.540.000
2.322.000
2.475.000
9
3.4 Baten Zorgverzekeraars
40.000
0
65.000
15.395.000
15.380.000
15.600.000
15.435.000
15.380.000
15.665.000
11
3.4 Baten instell/bedrijven
760.000
644.000
635.000
54.000
37.000
67.000
814.000
681.000
702.000
13
3.4 Baten particulieren
1.110.000
1.180.000
1.210.000
0
0
0
1.110.000
1.180.000
1.210.000
15
2.0 Rentebaten
0
4.000
0
0
0
0
0
4.000
0
17
3.4 Diverse baten
19
6.0 Onttrekking reserves Totaal baten Saldo
25.000
50.000
45.000
1.640.000
0
20.000
1.665.000
50.000
65.000
160.000
38.000
130.000
0
0
0
160.000
38.000
130.000
18.195.000
18.600.000
18.125.000
18.522.000
16.840.000
17.100.000
36.717.000
35.440.000
35.225.000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
3
Bijlage 3 Gewijzigde Staat van investeringen 2014 Omschrijving
Aanschaf- Investeringen Afboeking waarde geheel begin 2014 2014 afgeschreve n
Desinvesteringen 2014
Aanschafwaarde eind 2014
Restwaarde
Totaal Boekwaarde afschr. begin 2014 begin 2014
Afschrijvingen 2014
Boekwaarde eind 2014
Rentekosten 2014
Kapitaallasten 2014
Algemene gezondheidszorg Software
77.000
55.000
26.000
0
106.000
0
70.000
7.000
6.000
56.000
2.000
8.000
Instrumentarium
75.000
6.000
6.000
0
75.000
0
38.000
37.000
6.000
37.000
1.000
7.000
Rontgenapparaat
340.000
0
0
0
340.000
0
196.000
144.000
28.000
116.000
3.000
31.000
Totaal Algemene gezondheidszorg
492.000
61.000
32.000
0
521.000
0
304.000
188.000
40.000
209.000
6.000
46.000
Ambulancezorg Huisvesting
1.568.000
33.000
33.000
0
1.568.000
0
678.000
890.000
70.000
853.000
23.000
93.000
Ambulances
3.664.000
1.062.000
938.000
124.000
3.664.000
452.000
2.083.000
1.581.000
522.000
1.997.000
39.000
561.000
278.000
160.000
80.000
0
358.000
30.000
209.000
69.000
40.000
189.000
3.000
43.000
1.038.000
250.000
185.000
0
1.103.000
0
619.000
419.000
115.000
554.000
11.000
126.000
358.000
150.000
0
0
508.000
0
206.000
152.000
60.000
242.000
4.000
64.000
6.906.000
1.655.000
1.236.000
124.000
7.201.000
482.000
3.795.000
3.111.000
807.000
3.835.000
80.000
887.000
Piketauto's Instrumentarium C2000/Digitaal ritformulier/Software Totaal Ambulancezorg
Bedrijfsondersteuning en P&O Huisvesting
7.842.000
50.000
0
2.000.000
5.892.000
0
3.058.000
4.784.000
195.000
2.639.000
195.000
390.000
Digitale werkomgeving
1.974.000
575.000
575.000
0
1.974.000
0
878.000
1.096.000
322.000
1.349.000
28.000
350.000
Totaal Bedrijfsondersteuning en P&O
9.816.000
625.000
575.000
2.000.000
7.866.000
0
3.936.000
5.880.000
517.000
3.988.000
223.000
740.000
Software GB
70.000
0
0
0
70.000
0
70.000
0
0
0
0
0
Totaal Gezondheidsbevordering
70.000
0
0
0
70.000
0
70.000
0
0
0
0
0
39.000
0
36.000
0
3.000
0
37.000
2.000
0
2.000
0
0
Gezondheidsbevordering
Jeugdgezondheidszorg Instrumentarium JGZ Software JGZ
41.000
7.000
7.000
0
41.000
0
30.000
11.000
3.000
15.000
1.000
4.000
Totaal Jeugdgezondheidszorg
80.000
7.000
43.000
0
44.000
0
67.000
13.000
3.000
17.000
1.000
4.000
17.364.000
2.348.000
1.886.000
2.124.000
15.702.000
482.000
8.172.000
9.192.000
1.367.000
8.049.000
310.000
1.677.000
TOTAAL GGD
4
Bijlage 4 Gewijzigde Staat van Reserves en Voorzieningen 2014 Stand per 1-1-2014
Toevoeging 2014
Ontrekking 2014
Vrijval
Bestemming resultaat
Stand per 31-12-2014
Reserves Algemene reserve
€
245.496
€
Reserve Aanv. Kosten
€
1.222.485
Bestemmingsreserves Gezondheidsprojecten TBC bestrijding Monitoringscyclus Aanloopkosten region. TBC Verbetering Kwaliteitszorg Spaarvariant
€ € € € € €
368.265 33.278 53.184 15.042 40.182 32.602
Nog te bestemmen resultaat
€
65.333
Totaal reserves
€
2.075.867
€
204.000
Onderhoud gebouw Maarheeze Onderhoud gebouw Best Dubieuze debiteuren ambulancezorg FLO-regeling ambulancezorg PLB-Uren ambulancezorg Frictiekosten logopedie Frictiekosten reorganisatie
€ € € € € € €
61.062 13.796 56.658 366.000 50.000 -
€ € €
4.000 8.000 100.000
€
205.000
€
107.000
Totaal voorzieningen
€
547.516
€
424.000
€
€ €
115.000 7.000
€
4.000
€
5.000
65.333
204.000
€
131.000
€
65.333-
€
-
€
310.829
€
1.222.485
€ € € € € €
253.265 26.278 257.184 11.042 40.182 27.602
€ €
-
-
€
2.148.867
€ € € € € € €
65.062 21.796 66.658 366.000 205.000 50.000 107.000
€
881.516
Voorzieningen €
90.000
€
90.000
5
€
-
€
-
Bijlage 5 Gewijzigd Overzicht gemeentelijke bijdragen per inwoner aan het gezamenlijke takenpakket en bijzondere bijdragen. Gemeente
Inwoners per 1-1-2013
Asten 16.403 Bergeijk 18.190 Best 28.635 Bladel 19.624 Cranendonck 20.358 Deurne 31.736 Eersel 18.206 Eindhoven 218.456 Geldrop-Mierlo 38.775 Gemert-Bakel 29.088 Heeze-Leende 15.404 Helmond 89.025 Laarbeek 21.772 Nuenen, Gerwen en Nederwetten 22.623 Oirschot 17.921 Reusel-De Mierden 12.674 Someren 18.621 Son en Breugel 16.123 Valkenswaard 30.576 Veldhoven 44.081 Waalre 16.718 745.009
Gemeensch. takenpakket per inwoner 15,2991
Bijdrage sociaal plan reorgan. '96 GGD ZOB
250.951 278.290 438.089 300.229 311.458 485.531 278.535 3.342.174 593.221 445.019 235.667 1.362.000 333.091 346.111 274.175 193.900 284.884 246.667 467.784 674.398 255.770
1.558 1.727 2.719 1.863 1.933 3.014 1.729
11.397.945
50.000 *)
Bijdrage onderzoekslocaties JGZ
3.682 2.762 1.463 8.454 2.067 2.148 1.702 1.203 1.768 1.531 2.903 4.186 1.587
Bijdrage ambulance zorg
Bijdrage pers. frictie kosten fusie '08
Bijdrage uitloop schalen
10.000 105.000
143.000
142.000
105.000 *)
143.000 *)
142.000 *)
23.000
15.000
111.000 *)
*) Deze bijdragen worden achteraf afgerekend obv de werkelijke kosten
6
Totaal
(BCF en SMA)
3.000
44.000 9.000 7.000
Bijdrage frictiekosten 2013 e.v.
561 5.298 5.915 5.690 7.036 1.289 5.999 306.822 1.233 28 5.074 59.341 168 981 196 1.710 813 757 9.418 1.822 4.849
256.069 285.315 446.722 307.783 320.427 499.834 286.262 4.082.996 607.137 454.810 242.203 1.452.795 335.327 349.240 276.073 196.814 287.465 248.955 495.106 680.406 262.207
425.000 *)
12.373.945
Raadsnotitie Agenda nr.
Onderwerp: Soort: Opsteller: Portefeuillehouder:
Informatieve notitie betreffende de inloopfunctie GGZ in het jaar 2015 Informatieve notitie M. Peijnenburg T.C.W. Maas
Zaaknummer:
SOM/2015/002853
Documentnummer:
SOM/2015/002854
Datum:
9c
10 februari 2015
1. Samenvatting Onderdeel van de AWBZ-decentralisatie naar de Wmo, vormde de overheveling van verantwoordelijkheid van de inloopfunctie GGZ naar de gemeente. In overleg met de GGZ Oostbrabant is besloten om de inloopfunctie GGZ in 2015 te behouden in dezelfde vorm als de voorgaande jaren om zodoende rust te creëren voor de doelgroep en tijd te nemen om te onderzoeken hoe deze functie het beste vorm kan worden gegeven lokaal. De inloopfunctie GGZ is in Someren onderdeel van de Viersprong.
2. Inleiding Een van de onderdelen van de decentralisaties is de inloopfunctie GGZ. Dit was tot voor kort een onderdeel van de AWBZ en valt sinds 1 januari 2015 onder de gemeentelijke verantwoordelijkheden binnen de Wmo. In Someren hebben we, samen met Asten, een inloopfunctie GGZ bij de Viersprong. De financiering hiervan vanuit de AWBZ is per 1 januari 2015 komen te vervallen.
3. Informatie Op het moment dat definitief duidelijk werd dat de inloopfunctie GGZ overkwam naar de gemeente, is in de Peelgemeenten besloten hierin gezamenlijk op te trekken. Dit besluit werd mede ingegeven door de verwachting dat de middelen vooralsnog aan de centrumgemeente toebedeeld zouden worden. Daarnaast hebben de huidige inloopplekken een functie voor de regio en is deze niet alleen beperkt tot de eigen gemeente.
1/2
Een ambtelijke afvaardiging van de Peelgemeenten is hierover vervolgens in gesprek gegaan met de GGZ Oost-brabant, welke deze functie uitvoert in de Peelgemeenten. Gezamenlijk is besloten om de huidige voorzieningen in stand te houden gedurende 2015. Dit vanuit allereerst de rust voor onze inwoners die op dit moment al gebruik maken van deze voorziening en ten tweede om daarmee ruimte te creëren om te bezien hoe deze voorziening vorm gegeven dient te worden binnen de (lokale) ontwikkelingen. Dit voorstel is vervolgens besproken in het portefeuillehoudersoverleg Wmo van de Peelregio. Aangezien de centrumgemeente de middelen inderdaad heeft ontvangen, is afgesproken dat zij de financiering van deze functie in 2015 zullen formaliseren met de GGZ. In de bijlage treft u een brief aan van gemeente Helmond waarmee zij u informeren over het genomen besluit ten aanzien van de inloopfunctie GGZ (kenmerk 2015/878).
4. Vervolg Er wordt gezamenlijk door de Peelgemeenten onderzocht op welke wijze de inloopfunctie GGZ na 2015 dient te krijgen, waarbij er gekeken wordt naar aansluiting bij de coleur locale maar ook de laagdrempelige ondersteuningsfunctie voor mensen met een ggz-problematiek. U wordt hier in 2015 nog nader over geïnformeerd. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen: Brief Gemeente Helmond inzake de inloopfunctie GGZ in 2015 (2015/878)
O
NO X
2/2
Gemeente Heimond Gemeente Someren I N G E K O M E N
1 JAN. 2015 Aan het college van de Peelgemeente Someren Postbus 290 5710 AG Someren
Nr.
VERZONDEN 13 JAN 2015
Maatschappelijke Ontwikkeling en Dienstverlening Helmond, 12 januari 2015
Ons kenmerk: 1599008224 DN
Doorkiesnr.; 0492-587201
Onderwerp: Inloopfunctle GGz 2015
Uw kenmerk: n.v.t.
Uw brief d.d.:
Geachte dames/heren, Bij deze informeren wij u - conform afspraak in het Portefeuillehouderoverleg Wmo binnen de Peelregio - over het recente collegebesluit van de gemeente Helmond m.b.t. de "Inloopfunctie GGz", Aanleiding en collegebesluit Helmond Het Rijk heeft besloten de Inloopfunctle GGz per 1-1-2015 te decentraliseren naar de gemeenten. Het gaat in de Peelregio om twee Inlooppunten, een in Helmond en een in Someren. Voor 2015 worden de middelen hiervoor uitgekeerd aan de centrumgemeenten -i.e. Helmond- middels toevoeging aan de decentralisatieuitkering Maatschappelijke Opvang. Met ingang van 2016 zullen de middelen naar verwachting naar alle gemeenten worden gedecentraliseerd. Het college Helmond heeft op 6 januari 2015 besloten de middelen voor 2015, zijnde € 207.000, in te zetten voor de continuering van de twee inlooppunten in de huidige vorm. In de loop van 2015 zal in gezamenlijk overleg tussen de Peelgemeenten een nader voorstel dienen te worden ontwikkeld over de voortzetting van deze functie vanaf 2016. Dit is teruggekoppeld aan de Instelling die deze functie momenteel vervuld, de GGz Oost-Brabant. Beoogd effect en/of resultaat Bij de Inloopfunctie GGz gaat het om een laagdrempelige ontmoetingsfunctie en dagactiviteitencentrum voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA). De begeleiding vindt plaats door GGz begeleiders. De inzet richt zich op het versterken van de zelfredzaamheid en resocialisatie van veelal (ex)cliënten GGz (de voorziening in Someren is toegankelijk voor een bredere doelgroep van kwetsbare burgers). Dit gebeurt door het bieden van een veilige ontmoetingsplek, lotgenotencontact en een aanbod aan (niet geïndiceerde) vrije-tijdactiviteiten. De centra hebben bovendien een belangrijke (vroeg)signalenngsfunctie van verslechterende toestand of naderende crisis. Er kan snel worden opgeschaald indien dit noodzakelijk is om crisis te voorkomen. In de Peelregio zijn er 2 locaties waarop deze functies worden aangeboden door de GGz Oost-Brabant, te weten Helmond (Claraklooster) en Someren (de Viersprong). Informatie We gaan ervan uit dat u met deze brief voldoende bent geïnformeerd. Indien deze brief onverhoopt niet al uw vragen beantwoordt, verzoeken we u contact op te nemen met de betrokken
Gemeente Heimond
beleidsmedewerker van de gemeente Heimond, mevrouw Daniela Nideröst, d,niderost(S)helmond.nl Met vriendelijke groet, namep^ b'ürgenieestef-en wethouders van Helmond,
Mevrouv/drs. H.J.E>peijs afdeltnpsmanagepMaatschappelijke Ontwikkeling en Dienstverlening
Bijlage Notitie GGz over de twee huidige Inloopfuncties in de Peelregio
Weg op den Heuvel 35/tel. 14 0492/fax: 0492-587400 Correspon(dentlea(dres; Postbus 950/5700 AZ Helmonid / vww.helmond.nl e-mail; [email protected] / Bankrelatie: IBANnummer NL05 RABO 0112 5675 92 Op grond van de Wet beschenning persoonsgegevens kunt u inzage en eventueel verbetering vragen van over u opgenomen gegevens In de registraties
Ontmoetingsfunctie GGZ Locaties: Helmond, Claraklooster en Someren, de Viersprong. Openingstijden In Helmond: Van 9,00 tot 16.30 van maandag tot en met vrijdag. Gemiddeld 100 bezoekers per week. Dit aantal neemt de laatste maanden toe doordat we meer zijn gaan Investeren in locatie begeleiding en activiteiten. Openingstijden Someren: IVIaandag van 9.00 tot 16.30 Dinsdagmiddag van 13.00 tot 16.30 Donderdagmorgen van 9.00 tot 12.00 Vrijdagmiddag van 13.00 tot 16.30 Het aantal bezoekers varieert. Someren kent nog niet veel ontmoeters. De v/isseling van locatie en de samenvi/erking met andere organisaties heeft het aantal bezoekers flink doen zakken. Dit zijn we weer langzaam aan het opbouwen.
De - zeer belangrijke - ontmoetingsfunctie is binnen onze organisatie gekoppeld aan de ontmoetings- en dagactiviteitencentra (ODAC). De ontmoetingsfunctie heeft voor de doelgroep mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) grote meerwaarde, al dan niet in combinatie met geïndiceerde dagbesteding. Mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA) zijn kwetsbaar en kampen vaak met stemmingswisselingen, verandering van toestandsbeelden. In het sociale verkeer worden zij vaak bekeken als zonderlingen, "aparte" en/of gestoorde mensen. Deze stigmatisering is niet terecht en dekt niet alle mogelijkheden die deze mensen bezitten. Psychiatrisch (of in combinatie met somatisch) ziek raken betekent voor de meeste EPA cliënten verlies. Niet alleen verlies van gezondheid, maar ook verlies van rollen, sociale contacten en identiteit. Mensen verliezen partners, werk, kinderen verbreken de relatie, vrienden vallen weg, de omgeving weet meestal niet hoe om te gaan met mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid en daarmee is het sociaal netwerk van iemand met een ernstig psychiatrische aandoening binnen enkele jaren gekrompen tot een heel kwetsbaar aantal mensen, meestal hulpverleners en welzijnswerkers, heel soms lotgenoten. De ontmoetingsfunctie biedt voor deze mensen een veilige laagdrempelige plek, een eerste stap om hun isolement te doorbreken, op de weg naar herstel. De ontmoeting is ingericht om deze kwetsbare doelgroep in alle veiligheid opnieuw te laten wennen aan deelname aan de samenleving. Vroegsignalering De ontmoeting heeft een laagdrempelig karakter, waar op een veilige manier met de juiste dosering in het contact aandacht wordt besteedt aan verbetering en versterking van zelfredzaamheid. Vaak gaat het om (ex-)cliënten die hulpbehoeftig zijn en nog geen hulpvraag richting behandelaren, geïndiceerde dagbesteding of andere vormen van behandeling kunnen stellen. Vroegsignalering van groeiende problematiek, een verslechterende toestand, of naderende crisis is een belangrijke functie van de ontmoeting. De ontmoeting is een schakel binnen een keten van GGZzorg. Door de kennis en deskundigheid van de GGZ begeleiders kunnen we binnen de ontmoeting snel opschalen van de zorg binnen de keten indien dat nodig is en om crisis te voorkomen.
Hoort bij raadsvoorstel 1-2015
Empowerment De begeleiders van de ontmoeting ondersteunen de bezoekers en kijken samen met wat ze nodig hebben om hun zelfredzaamheid en kwaliteit van leven te vergroten. Empowerment is een belangrijk aspect in het contact tussen de begeleider en de bezoeker. Empowerment gebeurt in een ontmoeting als bijna vanzelf door: Ergens te mogen 'zijn' Het gevoel ergens bij te horen Genieten van kleine sociale momenten als samen koffie drinken Lotgenotencontact, gevoel hebben/krijgen er niet alleen voor te staan Deelnemen aan georganiseerde (niet geïndiceerde) vrije-tijd-activiteiten De begeleiders zijn van onmiskenbaar belang om een veilige en uitnodigende sfeer te creëren en te bewaken waardoor bezoekers in staat zijn om met elkaar te werken aan herstel.
Resocialiseren Zoals eerder beschreven verliezen mensen met EPA naast werk en maatschappelijke rol ook vaak partners, kinderen, vrienden. Vereenzaming Is een groot probleem binnen deze doelgroep met complexe problematiek. Voor velen is het sociaal netwerk van de ontmoeting hun enige sociaal netwerk. Begeleiders hebben veel aandacht hiervoor en ondersteunen bezoekers bij het (weer) opbouwen en uitbreiden van dit netwerk. Activeren Door deel te nemen aan (indicatievrije) activiteiten van de ontmoeting maken cliënten met EPA een eerste stap richting activering. Begeleiders hebben een motiverende en stimulerende rol om bezoekers te prikkelen om naast de activiteiten van de ontmoeting ook vooral zelf weer aan de slag te gaan. Voorbeelden van activiteiten: Spellen middag Wandelen Naar de stad Filmavonden Cursussen voor en door cliënten Educatieve activiteiten (bv praatgroepen met een geestelijk verzorger) Zelfredzaamheid: Zelfredzaamheid onderscheid zich in diverse perspectieven en is opgebouwd uit de mate van : zelfbeeld, zelfhandhaving, zelfbepaling en zelfontplooiing. Zelfbeeld is het beeld dat je hebt over jezelf op basis van vergelijking In relatie tot anderen Zelfhandhaving is de mate van jezelf kunnen handhaven in situaties, omstandigheden waarin je verkeerd. Zelfbepaling is de mate van regie op je eigen handelen binnen situaties, omstandigheden. Zelfontplooiing zegt iets van je eigen ontwikkel mogelijkheden. Mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen zijn kwetsbaar op deze gebieden. De ontmoetingsfunctie van de GGZ biedt een "werkplaats"om hiermee te oefenen binnen een veilige context waarbinnen de noodzakelijke faciliteiten en ondersteuning aanwezig is op een laagdrempelige manier.
Hoort bij raadsvoorstel 1 -2015
De ontmoeting is altijd een categorale voorziening geweest. We zijn echter met enkele collega organisaties voorzichtig in gesprek over de mogelijkheden van de ontmoetingsfunctie voor een bredere doelgroep. In Someren Is de ontmoeting al beschikbaar voor meerdere doelgroepen door de al bestaande samenwerking met ORG en SWZ. In Helmond zijn we nu met dezelfde organisaties in gesprek om de mogelijkheden te onderzoeken.
De ontmoeting is een onmisbaar onderdeel van de keten voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening. De combinatie met een dagactiviteiten centrum en in de toekomst de FACT teams maakt een stevig geheel met deskundigheid op afroep/consultatie basis. Dit is de veilige basis waarin vanuit verschillende invalshoeken (ontmoeten, begeleiden, behandelen) gewerkt wordt aan het vergroten van zelfredzaamheid.
Hoort bij raadsvoorstel 1-2015
Raadsnotitie Agenda nr.
Onderwerp: Soort:
Informatieve notitie betreffende normenkader 2014 Informatieve notitie
Opsteller:
V.K.T. Goossens
Portefeuillehouder:
W.L.G. Hanssen
Zaaknummer:
SOM/2015/001889
Documentnummer:
SOM/2015/003885
Datum:
9d
24 februari 2015
Geef een samenvatting van maximaal 6 regels. Hier moet in een oogopslag de essentie van de notele1. Samenvatting Jaarlijks dient ons college een geactualiseerd normenkader voor de controle op financiële rechtmatigheid vast te stellen. Voor het verslagjaar 2014 is het normenkader inmiddels vastgesteld. Zoals gebruikelijk wordt u geïnformeerd over het geactualiseerde normenkader. Ten opzichte van normenkader 2013 zijn een aantal regelingen toegevoegd en een aantal regelingen verwijderd. Daarmee is het normenkader aangepast aan de stand per 2014. 2. Inleiding Zoals u bekend is, wordt het normenkader door de accountant gehanteerd bij de controle op financiële rechtmatigheid als onderdeel van het jaarwerk. Sinds 2009 heeft de accountant op basis daarvan een positief oordeel geveld over de rechtmatigheid. Dat was ook het geval bij de jaarrekening over 2013. 3. Informatie Het normenkader vermeldt alle Europese en landelijke wetgeving, alsmede de lokale verordeningen die door de raad zijn vastgesteld, waaraan getoetst moet worden bij de controle op financiële rechtmatigheid. Aangezien regelingen jaarlijks kunnen wijzigen, dient het normenkader jaarlijks geactualiseerd te worden. Daar het hier het normenkader 2014 betreft, kunt u regelingen tegenkomen die inmiddels – in 2015 – zijn komen te vervallen of zijn ingetrokken. In het normenkader 2015 zullen deze dan ook niet meer terugkomen. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van 2013 zijn volgende onderdelen: •
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen (WNT),
•
Wet verplicht schatkistbankieren,
•
Wet houdbare overheidsfinanciën (HOF), 1/2
•
Aanbestedingswet (wijziging),
•
Wet Markt en Overheid.
Dat betekent dat nu ook vanuit deze wetgeving (aanvullende) interne controlewerkzaamheden plaatsvinden. 4. Vervolg Het vastgestelde normenkader 2014 zal voor de accountant beschikbaar zijn op het moment dat deze de controle op de jaarrekening 2014 uitvoert.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Bijlagen: Normenkader Rechtmatigheid 2014 (Excel-blad)
O
NO O
2/2
Normenkader 2014
20 febr-13
Gemeente Someren
Proces
Wetgeving extern
Regelgeving intern gemeente Someren Raadsverordeningen
1. Uitkeringen
Wet Werk en Bijstand
Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand en Bbz 2013
Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemer (IOAW)
Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand en IOAW/IOAZ 2013 Verordening cliëntenparticipatie Wet Werk en Bijstand Verordening cliëntenparticipatie WSW Someren 2008
Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandige (IOAZ)
Verordening hoogwaardige handhaving Werk en Inkomen Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ 2013
Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen 2004
Wet Werk en Inkomen Kunstenaars Wet op het kredietbeheer
2. WMO
Verordening voor de adviescommissie zelfstandigen 1997 Verordening persoonsgebonden budget Wsw Someren 2008 Verordening subsidiebeleid WIW en vrijlating van inkomsten Abw, IOAW en IOAZ 2002 Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2013 Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 Verodening volgorde plaatsing wachtlijst Wsw Someren 2008
Wet sociale werkvoorziening
Verordening langdurigheidstoeslag WWB Someren 2013
Wet- en regelgeving specifieke uitkeringen (SiSa)
Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren 2009
Wet participatiebudget (wpb)
Minimaverordening Meedoen 2012
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 Deelverordening Burgerparticipatie WMO 2013
3. Personeelskosten – ingehuurd personeel
Burgerlijk Wetboek Gemeentewet Fiscale wetgeving Sociale verzekeringswetten
4. Personeelkosten – eigen personeel
Gemeentewet Ambtenarenwet Fiscale wetgeving Sociale verzekeringswetten Pensioenwetgeving
4a. Vergoedingen bestuurders e.d.
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) Gemeentewet Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT)
S:\RAAD\Publicatiestukken raad.cie\2015\03. CieBB12032015\09d.1 Normenkader Rechtmatiigheid 2014
Verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden gemeente Someren 2006 Verordening op de ambtelijke bijstand en fractieondersteuning 2003 1/4
Normenkader 2014 Proces
20 febr-13
Gemeente Someren Wetgeving extern
Regelgeving intern gemeente Someren Raadsverordeningen Verordening rekenkamercommissie Deurne, Asten, Someren 2008 Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden
5. Beheer financiële middelen
Grondwet
Financiële verordening art. 212 gemeente Someren 2011
Burgerlijk Wetboek
Programmabegroting 2014
Gemeentewet
Treasurystatuut gemeente Someren 2010
Besluit Begroting en Verantwoording
Verordening rekenkamercommissie Deurne, Asten, Someren 2008 Verordening bestuursrechtelijke geldschulden gemeente Someren Verordening onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid vd gemeente Someren.
Wet gemeenschappelijke regelingen Algemene wet bestuursrecht Fiscale wet- en regelgeving inzake BTW en BCF
Budgetregeling gemeente Someren 2013
Wet financiering decentrale overheden
Wet Houdbare Overheids Financiën (HOF)
Wet verplicht Schatkistbankieren 6. Rioolrechten
Invorderingswet 1990
Verordening rioolheffing 2014
Gemeentewet 7. Afvalstoffenheffing
Invorderingswet 1990
Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2014
Gemeentewet 7a. Kwijtschelding
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
8. Onroerende zaakbelasting
Wet Waardering Onroerende Zaken
Verordening onroerende zaakbelasting 2014
Invorderingswet 1990
Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2006
Gemeentewet
Legesverordening 2014 (inclusief tarieventabel)
9. Inkoop
Burgerlijk Wet boek EU-aanbestedingsregels EU-verdrag inzake staatssteun Aanbestedingswet (april 2013) Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao)
10. Exploitatie grondbedrijf
Wet ruimtelijke ordening
S:\RAAD\Publicatiestukken raad.cie\2015\03. CieBB12032015\09d.1 Normenkader Rechtmatiigheid 2014
Exploitatieverordening gemeente Someren 1995
2/4
Normenkader 2014 Proces
20 febr-13
Gemeente Someren Wetgeving extern
Regelgeving intern gemeente Someren Raadsverordeningen
Besluit op de ruimtelijke ordening
Procedureregeling/verordening planschade 2008
Grondexploitatiewet 11. Verhuur (inkomsten)
· · · ·
Huurprijzenwet woonruimte Leegstandswet Huurwet Huursubsidiewet
12. Leges (exclusief bouwleges)
Legesverordening 2014 (inclusief tarieventabel)
13. Bouwleges
Legesverordening 2014 (inclusief tarieventabel) Bouwverordening 2010
14. Overige opbrengsten
Gemeentewet
Verordening niet-ingezetenen-belasting 2014 Verordening hondenbelasting 2014 Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2006 Verordening op de afschaffing van de verordening brandweerrechten 2011.
15. Leerlingenvervoer
Zie 17
Verordening leerlingenvervoer gemeente Someren 2002/2 + nieuwe verordening 2014 (vanaf 1 aug. 2014)
16. Subsidieverstrekkingen
Algemene wet bestuursrecht
Monumentenverordening gemeente Someren 2004 Regeling subsidiëring intergemeentelijke sportvereninging Asten-Someren 1975 Algemene subsidieverordening Someren 2009
17. Onderwijshuisvesting
Wet primair Onderwijs
Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Someren 2011
Wet op de basiseducatie Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006-2010 Wet op het voortgezet onderwijs Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek Wet educatie- en beroepsonderwijs Overigen normenkader
Algemene wet bestuursrecht
Archiefverordening gemeente Someren Mandaatregeling gemeente Someren 2008
Brandweerwet 1995
Brandbeveiligingsverordening 2012
Telecommunicatiewet
Telecommunicatieverordening gemeente Someren 2010
Wet milieubeheer
Afvalstoffenverordening 2013
S:\RAAD\Publicatiestukken raad.cie\2015\03. CieBB12032015\09d.1 Normenkader Rechtmatiigheid 2014
3/4
Normenkader 2014 Proces
20 febr-13
Gemeente Someren Wetgeving extern
Regelgeving intern gemeente Someren Raadsverordeningen Verordening garantieprijs oud papier en karton 2007
Wet inburgering nieuwkomers
Verordening Wet Inburgering 2007
Wet basisvoorziening kinderopvang
Verordening Kinderopvang 2005
Wet Kinderopvang Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Burgerlijk wetboek Wet GBA
Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens Someren
Wet rechten burgerlijke stand Paspoortwet
Controleverordening gemeente Someren
Wet Markt en Overheid Gemeentewet
S:\RAAD\Publicatiestukken raad.cie\2015\03. CieBB12032015\09d.1 Normenkader Rechtmatiigheid 2014
Algemene plaatselijke verordening gemeente Someren 2013
4/4