Afstudeerscriptie Voedselverliezen; perverse prikkels in de voedselketen
Naam: Willem Tesselaar Klas: LE04A Studentnummer: 434477 E-mail:
[email protected] Educatie: Hogeschool Inholland Haarlem Afdeling: Logistiek & Economie Begeleidende leraar: Roderick Balk E-mail:
[email protected]
Voorwoord Deze scriptie is geschreven ter afsluiting van de Bachelor Logistiek & Economie aan de Hogeschool Inholland te Haarlem. Alhoewel ik altijd een belangstelling heb gehad voor de planeet waarop wij wonen en werken, heb ik nooit concrete actie ondernomen aan de hand van die belangstelling. Geen lid van Greenpeace, geen vrijwilligerswerk om straatvuil te rapen en de supermarkt om de hoek werd met de auto bezocht. Maar met verloop van tijd begon in mij toch een besef te groeien dat we allemaal verantwoordelijk zijn voor onze leefstijl en alhoewel een lidmaatschap van Greenpeace nog steeds niet aan de orde was, liet ik die auto toch vaker staan. Gedurende mijn differentiatieminor “Duurzaam Ondernemen”, waarvoor ik vijf maanden in Indonesië verbleef, was mijn interesse voor duurzaamheid definitief gewekt. Voor het schrijven van mijn scriptie wilde ik zodoende een onderwerp met een duurzame achtergrond. Toen ik dus in gesprek met Roland Thonissen van het voormalige Ministerie van LNV en Antoine Heideveld van Agentschap NL was over een onderzoek naar perverse prikkels in de voedselketen die voedselverspilling stimuleren, was ik gelijk erg geïnteresseerd in het onderwerp, waarover ik tot op heden weinig had nagedacht, en was ik meteen over de streep gehaald door het enthousiasme van Roland en Antoine. Laat ik dit moment gelijk aangrijpen om alle mensen te bedanken die er voor mij waren tijdens het schrijven van mijn scriptie. Op de allereerste plaats wil ik mijn begeleider op de werkvloer, Antoine Heideveld, bedanken. Antoine had altijd tijd om mee te denken, advies te geven en was er altijd daar om mij te steunen. Ik had me geen betere begeleider kunnen wensen. Ook mijn begeleider vanuit school, Roderick, is een verademing geweest tijdens het schrijven. Betrokken en onderbouwend, het was een plezier om Roderick als begeleider te hebben. Andere personen die betrokken waren bij het onderzoek, Roland Thonissen, Jacintha Santen, Ineke Snijders, Toine Timmermans, Woody Maijers en alle personen die geïnterviewd zijn voor het onderzoek, zonder hun zou het niet mogelijk zijn geweest om dit onderzoek succesvol af te ronden. Veel dank gaat ook uit naar alle collega’s van de 5e verdieping van Agentschap NL. Ik ben erg dankbaar dat ik de kans kreeg om in deze omgeving mijn scriptie te schrijven. Oprecht geïnteresseerd en altijd aardig, ik ben blij dat ik 5 maanden bij jullie mijn scriptie mocht schrijven. Een speciaal dankwoord gaat natuurlijk uit naar mijn vriendin, Jelena, die er altijd voor mij was. Met haar kon ik altijd praten over het onderzoek, en zorgde ze ervoor dat ik niet in de stress schoot als het even niet lukte. Zonder haar was het waarschijnlijk ook gelukt, maar zeker lang niet zo leuk geweest! Ik wil met dit onderzoek een licht werpen op de “perversiteit” van de verspillingen die dagelijks plaatsvinden. Ik hoop dat het een interessant en boeiend rapport is om te lezen. Zo niet, dan kunt u het zo duurzaam mogelijk op een andere manier aanwenden.
2
Begripsdefiniëring Voedselverspilling/voedselverliezen: Er is sprake van voedselverspilling als voedsel, dat bestemd is voor menselijke consumptie niet voor menselijke consumptie wordt aangewend. Daarmee heeft voedselverspilling betrekking op: I.
het voedsel dat daadwerkelijk door consumenten en ketenpartijen niet voor menselijke consumptie wordt benut, wat over het algemeen wordt aangeduid als ‘voedselverliezen’
II. de verwaarding van de rest- en afvalstromen van voedsel, waarbij er gestreefd wordt naar een zo hoog mogelijke verwaarding, bij voorkeur behouden of opnieuw geschikt maken voor menselijke consumptie. III. het voorkomen dat voedsel in de voedselketen kwaliteit verliest waardoor het later, door consumenten of ketenpartijen, niet meer voor menselijke consumptie wordt benut. Ladder van Moerman: Een cascade van de optimale verwaarding van voedselresten, waarbij de bovenste trap de maximale waarde vertegenwoordigt, en iedere trap daaronder een afnemende waarde . Zie Bijlage I Perverse prikkel: Wordt veroorzaak door tegenstelde belangen, is ingebouwd in systemen, regelingen of gewoontes, en werkt gedrag in de hand, dat schadelijk is voor de economie, samenleving en/of het milieu. Derving: Treedt op wanneer producten niet meer in het gangbare kanaal verkocht kunnen worden.1 Derving houdt dus in verspilling in de economische zin van het woord. Ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit (LNV): Voormalig ministerie dat verantwoordelijk was voor de beleidsterreinen Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I): Samenvoeging van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit. Het ministerie van Economische Zaken was verantwoordelijk voor beleidsterreinen rondom het thema Economie zoals handel en industrie. Doordraaien: Producten die op de veiling de minimumprijs niet halen, die onverkocht gepasseerd worden. Deze worden vernietigd of voor andere doeleinden dan menselijke consumptie afgezet.2 Voedselketen: Totaal aantal productieschakels dat een voedselproduct doorloopt voor bij de consument te komen
1
Pegge, S.M., Dijke, I. van, Timmermans, A.J.M., Coalitievorming beperken derving van versproducten in de agroketen; 2004,
pag. 8 2
Andriessen, J.E., Miedema, S., Oort, C.J., De sociaaleconomische besturing van Nederland; 1967, pag. 147
3
Quotum: Beperking op de hoeveelheid productie van een bepaald product Milieudruk: Het effect op het milieu. Hoewel er geen vaste eenheid is om de milieudruk te meten, wordt de hoeveelheid koolstofdioxide-uitstoot gebruikt als leidraad om de milieudruk vast te stellen. Vervoerder: Partij die een lading vervoert Verlader: Partij die lading laat transporteren Reststromen: Restproducten van voedselstromen die niet meer geschikt of bestemd zijn voor menselijke consumptie3 Retourproducten: Producten die terug worden gestuurd omdat ze afwijken van de leveringsafspraken, dit kan zijn een verstreken of tekorte houdbaarheidsdatum, beschadigde verpakking of afgekeurde producten Primaire producent Houd zich bezig met de productie, het fokken of het telen van producten ten behoeve van de voedselvoorziening. Verwerkende industrie Verwerkt producten van de primaire sector tot bewerkte producten. Commerciële houdbaarheidsdatum: Datum waarop product onverkoopbaar wordt voor schakel in de keten vanwege de doorlooptijd van het product. Niet gerelateerd aan kwaliteit van het product.
3 Bouwmeester, H., Bokma-Bakker, M.H., Roest, J. van der, Alternatieve aanwending van (incidentele) reststromen buiten de diervoedersector; 2006
4
Samenvatting Jaarlijks wordt er voor miljarden euro’s aan voedsel weggegooid in Nederland. Dit staat in schril contrast tot de miljard mensen op aarde die ondervoed zijn. Naast de morele perversiteit zijn ook de economische gevolgen groot. Het ministerie van EL&I heeft als onderdeel van de nota duurzaam voedsel ( 2009) als doel gesteld om in 2015 een reductie van minimaal 20% voedselverspilling te realiseren. Hierbij is niet alleen sprake van voedselverspilling als voedsel weggegooid wordt maar ook als het niet optimaal gebruikt wordt. In de ladder van Moerman wordt de hoogst mogelijke verwaarding die voor humane consumptie genoemd. Daarna volgt diervoeder en nog lager in de verwaardingsketen bevindt zich vergisting voor energie opwekking en vervolgens verbranding. Dit onderzoek spitst zich toe op het identificeren van perverse prikkels. Hiermee wordt bedoeld de relatie tussen schakels in het voedselsysteem die voedselverspilling stimuleren. De prikkels worden geïdentificeerd en geanalyseerd in de voedselketen. Tot slot worden aanbevelingen gedaan om perverse prikkels te verminderen of te voorkomen. Het onderzoek bestaat uit een kwalitatief onderzoek door middel van interviews met bedrijven uit alle schakels van de voedselketen en experts op het gebied van voedselsystemen. De zeven schakels van de voedselketen die zijn onderzocht zijn: primaire producenten, verwerkende industrie, vervoerders, groothandel, supermarkten, catering en de voedselbank. Bij de primaire producenten is de groente-en fruit sector onderzocht. Hierin zijn twee perverse prikkels aangetroffen. De eerste prikkel is subsidie op het vergisten van de reststromen van voedselproducten. Door de subsidie ontstaat de mogelijkheid dat de reststromen van voedingsmiddelen niet hun maximale waarde bereiken. De tweede prikkel is de schaalvergroting. De reactie op een dalende prijs is het verhogen van de efficiency en het verlagen van de kostprijs door middel van schaalvergroting, en daarmee het aanbod weer te verhogen, wat resulteert in een verdere daling van de prijs. De constante verhoging van aanbod vergroot het risico op disbalans in het evenwicht tussen vraag en aanbod, waarmee voedselverspilling in de hand wordt gewerkt. In de verwerkende industrie is het onderzoek toegespitst op de vleesverwerkende industrie. De fokkerij richting speelt een rol in de uitvalpercentages. De vervoerders hebben te maken met levertijden bij de afnemer. Hierin zit een perverse prikkel. Buiten de gestelde levertijden mogen afnemers de lading weigeren. Omdat de afnemer de lading nodig heeft gebeurt dit echter zelden. Soms komt het toch voor, waarna de lading nagenoeg geen waarde heeft. De oorzaak kan zijn dat de afnemer niet primair gericht is op het serviceniveau maar op de prijs van producten. Bij een supermarkt kan er een perverse regeling zijn over brood. Een bakker kan contractueel verplicht worden het brood wat over is op het einde van de dag terug te nemen. Dit stelt de supermarkt in staat om een goede service te bieden (vers brood tot sluitingstijd) zonder verantwoordelijkheid te nemen tegen verspilling. 5
In de cateringsector wordt het huidige aanbestedingsmodel gekwantificeerd in economische maatstaven, waardoor onderbelichting van duurzaamheids aspecten ontstaat. Het gevolg hiervan is dat de voedselverliezen in de sector hoger zijn dan nodig omdat er geen afspraken worden gemaakt over het voorkomen van voedselverspilling. De voedselbank geeft de houdbaarheidsdatum aan als barrière bij het aangeleverd krijgen van producten. Deze barrière kan onderverdeeld worden in onwetendheid, angst voor imagoschade en juridische aansprakelijkheid. Door de barriere bereiken producten niet hun optimale verwaarding. Conclusies Perverse prikkels in de voedselketen ontstaan vanuit een eenzijdig economisch paradigma waarbij gekeken wordt naar de effecten op korte termijn voor de eigen productieschakel. Tevens kan een gebrek aan onderhandelingspositie ontaarden in een perverse prikkel, doordat de vragende partij kan afdwingen dat de aanbiedende partij de economische gevolgen draagt voor overschotten. Interne processen en activiteiten worden geoptimaliseerd door ondernemingen. Tussen de schakels bevinden zich de kritische punten waar het risico op voedselverspilling het grootst is. Bedrijven zeggen de voedselbank te zien als een hoogwaardige bestemming van menselijk voedsel dat niet in de reguliere distributiekanalen verhandeld kan worden. Perverse prikkel
Deel van de voedselketen
Omschrijving
#1
Vergisting
Primaire producenten
subsidie op reststromen belet optimale verwaarding voedselproducten
#2
Schaalvergroting
Primaire producenten
Reactie van producenten zorgt voor overaanbod
#3
Productiemethode
Verwerkende Inductie
#4
Levertijden
Vervoerders
Fokkerij richting speelt mede rol evenals koppel ipv individuele benadering van het dier Handhaving van levertijden bij transport Terugsturen bij te laat aanleveren
#5
Brood
Supermarkten
Structureel overschot in verband met het serviceniveau
#6
Aanbestedingsmodel
Catering
Huidig aanbestedingsmodel houdt geen rekening met verspilling
#7
Barrières
Voedselbank
UHT verantwoordelijkheid is voor leveranciers vaak de reden niet aan voedselbank te leveren
6
Inhoudsopgave Voorwoord Begripsdefinering Samenvatting Inhoudsopgave
1.
Inleiding
8
1.1 Achtergrond 1.2 Aanleiding 1.3 Perverse prikkels 1.4 Doelstelling 1.5 Probleemstelling 1.6 Onderzoeksvragen 1.7 Opbouw van het rapport
2.
Methodologie
13
2.1 Inleiding 2.2 Doel van het onderzoek 2.3 Onderzoekstype 2.4 Onderzoeksmethoden 2.5 Onderzoeksgroep 2.6 Procedures 2.7 Beschrijving van de analysebeslissingen 2.8 Bruikbaarheid, geldigheid en haalbaarheid
3.
Theoretisch kader
15
3.1 Vraag en aanbod 3.2 Schaalvergroting 3.3 Voedsel en Waren Autoriteit 3.4 Houdbaarheidsdatum 3.5 Koelketen 3.6 Energie uit biomassa 3.7 Veevoeder 3.8 Voedselbank
4.
Resultaten (& Perverse prikkels)
24
5.
Primaire Producenten; Groenten en Fruit
24
6.
Verwerkende industrie; Vlees
31
7.
Vervoerders
35
8.
Groothandel
38
9.
Retail
41
10.
Catering
45
11.
Voedselbank
49
12.
Conclusie
53
Bronnenlijst & bijlages
57
7
1. Inleiding 1.1
Achtergrond
Per jaar wordt er in Nederland door consumenten voor circa 2.4 miljard euro aan eten weggegooid4. Dit komt neer op bijna €150 per jaar per persoon. Tegelijkertijd hebben wereldwijd een miljard mensen hongersnood en lijden aan ondervoeding. Jaarlijks sterven per dag meer dan 25.000 mensen aan de gevolgen van ondervoeding. In het kader hiervan hebben de Verenigde Naties in de millenniumdoelstellingen zich als taak gesteld om het percentage mensen dat aan hongersnood lijdt te halveren tussen 1990 en 20155. De uitdagingen rondom voedselsystemen gaan echter niet alleen over het terugdringen van hongersnood. Zo zien we in het Westen een stelselmatige overconsumptie van voedsel. In 2007 waren er voor het eerst in de geschiedenis even veel mensen met overgewicht als mensen met ondergewicht.6 De gevolgen die overgewicht met zich meebrengen hebben een groot effect op het zorgstelsel en de maatschappelijke kosten. Naast de gevolgen voor de volksgezondheid leidt de vraag naar voedsel, die steeds sneller stijgt door de economische groei van landen zoals China en India, tot een toenemende druk op het ecosysteem.7 De toenemende vraag naar landbouwgrond en grondstoffen, concurrentie tussen verschillende behoeftes voor de benutting van grond en de consequenties van intensieve ontginning zoals bodemerosie, aardverschuivingen en oprukkende woestijnen zijn slechts enkele voorbeelden van de problematiek rondom voedselsystemen.
1.2
Aanleiding
Het besef onder de mensen dat de grondstoffen die gebruikt worden niet onuitputtelijk zijn, wordt steeds groter. Als gevolg hiervan wordt de verspilling van grondstoffen steeds meer als een onwenselijk onderdeel van onze maatschappij gezien. Economisch gezien zijn voedselverspillingen onwenselijk omdat de energie en grondstoffen die in een product gaan zitten, niet tot hun volledige economische verwaarding komen. Hiermee wordt niet alleen de productie bedoeld, waarvoor bijvoorbeeld water en mest nodig is, maar ook de benzine die vrachtwagens gebruiken om het product naar zijn bestemming te vervoeren en de elektriciteit voor de vrieskisten in de supermarkt. Dezelfde verspillingen van grondstoffen en energie zijn vanuit het perspectief van het milieu ook onwenselijk Maatschappelijk is de derving van voedsel onwenselijk omdat er iedere dag mensen honger hebben, ook in Nederland. Het is niet te verantwoorden tegenover mensen die een tekort aan voedsel hebben, dat we teveel hebben gekookt en geen zin hebben om het te bewaren, en het dus maar weggooien.
4
Ministerie van LNV, Factsheet Voedselverspilling; Mei 2010
5
UN Millennium project, Investing in development, a practical plan to achieve the millennium develoment goals; 2005
6
Ministerie van LNV, Nota duurzaam voedsel; Juni 2009
7
Ministerie van LNV, Nota duurzaam voedsel; Juni 2009
8
Om te voorkomen dat er voedsel verspild wordt moet dit proactief worden bestreden. Dit kan door het handelingsperspectief van mensen te vergroten door ze meer bewust te maken van voedselverspilling, maar ook door efficiëntere voedselstromen in de voedselketen.
1.3
Perverse prikkels
Perverse prikkels worden vandaag de dag voornamelijk geassocieerd met de bonussen die bankiers krijgen om hun doelstellingen te halen. Gedreven door de drang om zoveel mogelijk aan bonussen binnen te halen werden onverantwoorde risico’s genomen met een economische crisis als resultaat. Om deze perverse prikkels weg te nemen worden zogeheten positieve prikkels ontwikkeld. Dit soort prikkels moet mensen dan weer aanzetten tot goed gedrag. Maar daar wordt de theorie achter perverse en positieve prikkels al een stuk complexer. Want wat zijn nou eigenlijk positieve prikkels? En wat zijn perverse? De bonussen in de financiële wereld werden oorspronkelijk geïntroduceerd om talenten aan bedrijven te binden, waarmee de focus dus niet op maken van winst lag, maar meer op het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf door jong talent aan te trekken. Hetzelfde argument gaat op voor hogescholen en universiteiten die geld krijgen voor iedere student die zij binnenhalen of de publicatiedruk voor wetenschappers. De aard van een prikkel is subjectief. Er kan niet zomaar geconcludeerd worden dat een prikkel pervers of positief is. Dit hangt af vanuit welke perspectief er gekeken wordt naar de huidige omstandigheden in de dimensies van de samenleving. Zo was het bonussysteem uitermate succesvol in het aantrekken van talentvol personeel, op lange termijn zorgde het echter ervoor dat men onverantwoorde risico’s ging nemen om meer geld te verdienen. Er kunnen twee factoren onderscheiden worden die van invloed zijn op de effecten van een prikkel: a) Het effect wat de prikkel op de korte en op de lange termijn sorteert: de effecten die een prikkel op korte termijn creëert kan verschillen van het effect op lange termijn. Het bonussysteem is hier een uitstekend voorbeeld van. Zo kan het dus zijn dat een maatregel genomen wordt die op het eerste gezicht positief lijkt. Omdat men echter niet de gevolgen van de maatregelen overziet die op de langdurige termijn plaatsvinden, kunnen de huidige beoogde effecten in strijd zijn met toekomstige effecten. b) De dimensie van waaruit de prikkels gecreëerd wordt: Er kunnen drie dimensies geïdentificeerd worden aan de hand van de “Triple Bottom Line” theorie:
9
[De Triple Bottom Line werd het eerst gebruikt door John Elkington in het boek “Cannibals with Forks: the Triple Bottom Line of 21st Century Business”. De theorie gaat over het feit dat een onderneming voor het meten van zijn welvaart naast economische maatstaven zoals omzet en winst, ook ecologische en maatschappelijke factoren moet meewegen. Een onderneming is dus niet succesvol als deze winstgevend is, maar pas als ook duurzaam en goede arbeidsomstandigheden geboden worden. De laatste jaren is er kritiek op de theorie gekomen omdat de theorie gepresenteerd wordt als een framework om dimensies als milieu en maatschappij te meten, maar dat het niet mogelijk is om een objectieve maatstaf te gebruiken voor deze dimensies]
1.
Maatschappelijke dimensie (People): In de maatschappelijke dimensie ligt de focus sterk op de gevolgen voor mensen binnen de onderneming en de regio waarin de onderneming opereert. Hierbij kan je denken aan arbeidsvoorwaarden zoals werkuren, het uitsluiten van kinderarbeid, veiligheidsmaatregelen en investeringen in de gemeenschap.
2.
Milieutechnische dimensie (Planet): Concentreert zich op de effecten van de onderneming op het natuurlijk leefmilieu. Wat doet een onderneming om duurzaam te zijn. Hierbij wordt ingegaan op efficiënt produceren, het niet gebruiken van materialen die schadelijk zijn voor het milieu en gebruik van “schone” energie.
3.
Economische dimensie (Profit): In deze dimensie wordt winst als maatstaf gebruikt voor maatschappelijke waardering, waarbij de focus ligt op kostenoptimalisatie. De focus van deze dimensie ligt op het maximaliseren van winst, waarbij ethische en morele aspecten geen rol spelen.
Deze drie dimensies kunnen doorvertaald worden naar de voedselsector. In de economische dimensie verandert er niks aan de definitie. Het doel van ondernemingen vanuit een economisch standpunt is het maximaliseren van winst. Dit wordt bereikt door het minimaliseren van kosten door middel van procesoptimalisatie. Morele- en ethische aspecten zoals de evenredige distributie van voedsel en de duurzaamheid van de productie zijn hierbij van ondergeschikt belang. In de milieutechnische dimensie ligt de focus vooral op de interne en externe gevolgen die het produceren van voedsel heeft op het milieu. Met intern wordt de duurzaamheid van de voedingsproducten bedoeld. Worden er chemicaliën gebruikt bij het groeien van de gewassen? Op welke manier wordt het vee gefokt? Extern gaat in op gevolgen die de productie heeft voor de omgeving. Hierbij kan gedacht aan ontbossing ten behoeve van landbouwgrond of de vervuiling van grondwater als gevolg van het besproeien van grond met mengmest. Vanuit het maatschappelijke aspect ligt de aandacht op de dynamiek rondom voedselconsumptie. Het grootste thema dat een rol speelt binnen de dynamiek is de evenredige verdeling van voedsel, wat zich laat doorvertalen in andere onderwerpen zoals onder/overconsumptie en gezonde voedingspatronen. Voorbeelden hiervan zijn hongersnoden in Afrika, stijgende problematiek rondom obesitas en toenemende gevallen van suikerziekte die gerelateerd zijn voedingspatronen.
10
In de voedselsector kunnen perverse prikkels op twee punten onderscheiden worden: a) de prikkel is vanuit het focuspunt van één dimensie ontstaan b) Het beoogde effect van de prikkel is geconcentreerd op de gevolgen op de korte termijn.
Reclame is hier een uitstekend voorbeeld van. Op het eerste gezicht lijkt de actie “2e zak snoep voor de helft van de prijs” voor iedereen voordelig. De supermarkt creëert winst door meer om te zetten, en de klant is voordeliger uit. Vanuit het korte en economische perspectief zijn dit positieve prikkels. Vanuit het lange perspectief is het echter een perverse prikkel. Door meer snoep te kopen en te eten wordt men sneller dikker, wat resulteert in een hogere kans op hart- en vaatziekten. Daarnaast is het waarschijnlijker dat door acties consumenten eerder geneigd zijn eten weg te gooien, omdat ze teveel hebben gekocht en het niet op kunnen of omdat het bedorven is. Dit is niet alleen belastend voor het milieu, maar ook het economische aspect speelt een rol doordat alle waarde die er in een product wordt gestopt door de keten heen niet tot zijn recht komt.
1.4
Doelstelling
De ambitie die het voormalige ministerie van LNV beoogde is een reductie door de gehele voedselketen van minimaal 20% voedselverspilling in 2015.8 Het ministerie van EL&I heeft de ambitie op het gebied van voedselverliezen overgenomen van het voormalig ministerie van LNV. Om die reductie te realiseren wordt er zowel aandacht besteed aan het reduceren van voedselverliezen bij de consument, als in de rest van de voedselketen. Het is de doelstelling van dit rapport om perverse prikkels in de keten te inventariseren en analyseren zodat vervolgens alternatieve oplossingen kunnen worden bedacht en aangedragen.
1.5
Probleemstelling
Er is de afgelopen jaren heen door het Ministerie van LNV en andere instellingen zoals de Hogeschool Inholland en de Universiteit van Wageningen onderzoek gepleegd op het gebied van voedselverspilling. Vanuit het voormalige ministerie van LNV bestond het vermoeden dat er economische systemen bestaan die voedselverspilling stimuleren. Over deze zogeheten “perverse prikkels” is tot op heden vrij weinig bekend. De probleemstelling van het onderzoek is; zijn er perverse prikkels in de voedselketen aanwezig, en zo ja, hoe functioneren deze prikkels.
8
Ministerie van LNV, Nota duurzaam voedsel; Juni 2009
11
1.6
Onderzoeksvragen
Hoofdvraag Waar zitten de perverse prikkels in de voedselketen die leiden/aanzetten tot voedselverspilling, en hoe kan men deze prikkels wegnemen/verminderen?
Deelvragen Hoe functioneren de systemen die deze perverse prikkels creëren/in stand houden? Wie zijn er belanghebbenden bij het in stand houden/tegengaan van deze prikkels? Hoe kan je deze perverse prikkels tegengaan/positief beïnvloeden?
1.7
Opbouw van het rapport
In het eerste hoofdstuk is begonnen met de inleiding, waarin onder andere de aanleiding van het schrijven van het onderzoeksrapport is uitgelegd, wat de probleemstelling is en wat er getracht te bereiken is met het schrijven van het rapport. Uit deze probleemstelling is de onderzoeksvraag en de deelvragen herleid. Vervolgens gaat het rapport in op de beste manier waarop de probleemstelling onderzocht kan worden. Daarbij wordt ingegaan op het type onderzoek dat benodigd was voor het rapport, en wat de beste onderzoeksmethodes voor het rapport waren. Daarna zijn de procedures beschreven die gevolgd zijn bij het houden van interviews, en wat de bruikbaarheid en geldigheid van het rapport is. In het derde hoofdstuk wordt de literatuurverkenning behandeld. Hierin worden verschillende theorieën beschreven die later in het onderzoek regelmatig terugkomen. In hoofdstuk vier behandeld de resultaten van het onderzoek. Er is daarbij per schakel in de voedselketen beschreven welke verspillingen plaatsvinden, waarom zij plaatsvinden en op welke manier deze worden verwerkt. Aan het einde van ieder hoofdstuk zijn de aangetroffen perverse prikkels geïdentificeerd en gedetailleerd behandeld. Zo is beschreven waarom de verspillingen geïdentificeerd zijn als perverse prikkels, wat de belangen van partijen bij deze prikkels zijn, en eventuele oplossingen. Nadat alle schakels in de voedselketen zijn behandeld, zijn de conclusies opgetekend die zijn getrokken uit de besproken resultaten. Het rapport wordt afgesloten met een lijst van alle bronnen en bijlagen die voor het rapport gebruikt zijn.
12
2. Methodologie Inleiding In dit hoofdstuk wordt uitgelegd welke methodes zijn gebruikt voor het onderzoek en waarom. De centrale vraag die daarbij herleid wordt is: “met welke onderzoeksmethode kan ik het best het doel van mijn onderzoek bereiken?”
Door het doel van het onderzoek te beschrijven, is het vervolgens mogelijk om het onderzoekstype en de onderzoeksmethoden te herleiden. Hierin is verklaard welke methodes gebruikt zijn door het onderzoek heen om de centrale vraagstelling op te lossen en wat de motivatie is voor deze methodes. Aan de methodes zitten randvoorwaarden die ook beschreven en verklaard zijn. Tot slot wordt uiteengezet hoe alle verzamelde gegevens verwerkt is en hoe de beslissingen van de analyse gemotiveerd zijn.
2.1 2.1.1
Onderzoekstype Beschrijvende functie
De belangrijkste functie van het onderzoek is de beschrijvende functie omdat deze direct betrekking heeft tot de onderzoeksvraag. De belangrijkste zaken die beschreven worden zijn de voedselketen, de verspillingen die in de voedselketen plaatsvinden, de manier waarop de reststromen verwerkt worden en de perverse prikkels die voedselverspillingen veroorzaken.
2.1.2
Verklarende functie
Naast het in kaart brengen van de perverse prikkels, is onderdeel van het onderzoek om te kijken hoe deze prikkels en de economische systemen die hieraan ten grondslag liggen, functioneren. Door de prikkels te verklaren is men beter in staat om ze tegen te gaan.
2.1.3
Ontwerpende functie
Het onderzoek zal naast het in kaart brengen van de perverse prikkels ook een advies met zich meedragen. Dit advies zal ingaan op wat de beste manier is om deze perverse prikkels tegen te gaan of hun impact te verminderen.
2.2
Onderzoeksmethoden
De focus van het onderzoek ligt op het achterhalen van de motivatie van bepaalde voedselverspillingen. Het is hierbij belangrijk dat er voldoende diepte in het onderzoek is om tot de oorzaak van de probleemstelling te komen. Daarvoor wordt in dit onderzoek de voorkeur gegeven aan
13
een kwalitatief onderzoek. De bevindingen die hierbij gemaakt worden zullen gestaafd worden met behulp van kwantitatieve gegevens van eerdere onderzoeken.
2.2.1
Kwalitatief
(Diepte)interviews: In de interviews zijn personen die gezaghebbend zijn op het gebied van de probleemstelling, mensen uit de doelgroep die direct betrokken zijn bij het onderzoek en andere individuen die hierbij van waarde kunnen zijn, vragen gesteld die betrekking hebben tot het onderzoek. De soorten vragen waren afhankelijk van de manier waarop de personen betrokken zijn bij het onderwerp. Een lijst met alle geïnterviewde personen kan teruggevonden worden in bijlage II (Groeps)vergaderingen: Tijdens de vergaderingen zijn de laatste ontwikkelingen rondom het onderzoek worden besproken. Hierbij is input van de scriptieschrijver als leidraad genomen. De kerngroep voor de vergaderingen bestond uit: Roland Thonissen; Antoine Heideveld; Ineke Snijders; Jacintha Santen en Willem Tesselaar. De vergaderingen vonden iedere twee maanden plaats en zijn op initiatief van de Antoine Heideveld worden georganiseerd.
Kwantitatief
2.2.2
Literatuuronderzoek: Onder literatuuronderzoek wordt verstaan boeken, rapportages en andere documentatie. Kernwoorden: Supply Chain Management; ketenintegratie; ketenprocessen Voedselsystemen; Consumptiegedrag; Voedselverspilling; Agro-Logistiek; Economische systemen
2.3
Onderzoeksgroep
De onderzoeksgroep is in dit geval de personen die geïnterviewd zijn. Hieraan zijn de volgende kwalificaties verbonden: De geïnterviewde is werkzaam in/betrokken bij de voedselindustrie De geïnterviewde vervult een dusdanige functie binnen de onderneming/het onderzoeksveld, dat meningen en/of visies die geuit worden als relevant beschouwd mogen worden Om een vollediger beeld te krijgen van de voedselketen zijn er vanuit iedere sector van de keten meerdere mensen geïnterviewd.
2.4
Procedures
Voor de interviews zijn er een aantal regels opgesteld om de kwaliteit van de interviews zoveel mogelijk te waarborgen. In het interview is exact opgetekend wat de geïnterviewde verteld. 14
Tijdens het interview is er door de ondervrager geen druk worden uitgeoefend op de geïnterviewde. Hij is in staat gesteld om neutraal zijn verhaal te vertellen. Het interview is geschiedt op basis van een open interview. Er zijn een aantal hoofdlijnen vastgehouden. Daarnaast is er afgeweken van de lijnen die opgesteld staan. De vragen in het interview per persoon verschillen. Dit heeft te maken met bijvoorbeeld de werkzaamheden die de desbetreffende persoon verricht en de functie die deze bekleed. Na afloop van het interview heeft de ondervrager het interview schriftelijk uitgewerkt en ter controle opgestuurd naar de geïnterviewde zodat deze de mogelijkheid heeft gehad het verslag te becommentariëren. Mocht de geïnterviewde niet gereageerd hebben naar aanleiding van het uitgewerkte interview, dan is er aangenomen dat deze akkoord gaat met de tekst. De gehele scriptie is voorgelegd aan de geïnterviewde voor het akkoord aangaande de interpretatie van het gezegde.
2.5
Beschrijving van de analysebeslissingen
De gegevens zullen geanalyseerd worden op basis van de interviews en de eventuele inconsistenties die zich hierin voordoen. Mocht een opmerking van geïnterviewde x niet overeenkomen met een opmerking van geïnterviewde y dan zal op deze inconsistentie dieper worden ingegaan om erachter te komen wat de oorzaak ervan is. Op basis van de gegevens die zijn aangeleverd uit de interviews en de eventuele inconsistenties kunnen de perverse prikkels geïdentificeerd en geanalyseerd worden.
2.6
Bruikbaarheid, geldigheid & herhaalbaarheid
De conclusies en aanbevelingen van dit rapport kunnen als verkennend onderzoek worden overgenomen onder de Voedelnota van het Ministerie van EL&I (voorheen LNV). Indien het rapport voor extern gebruik wordt goedgekeurd, zijn de gegevens zogeheten “open source”, wat betekent dat zij voor iedereen beschikbaar zijn. De validiteit van dit onderzoek is zoveel mogelijk geprobeerd te waarborgen door uit de hele voedselketen personen uit verschillende actoren aan het woord te laten. De geïnterviewde personen zijn werkzaam bij bedrijven of organisaties die een belangrijk aandeel in (een deel van) de voedselketen vervullen. Zodoende wordt aangenomen dat hun uitlatingen een duidelijk beeld schetsen ten opzichte van de markt, tenzij anders wordt aangegeven.
15
3. Theoretisch kader In het theoretische kader worden theorieën die relevant zijn voor dit rapport behandeld. Voor het economische kader worden het vraag & aanbod en de Schaalvergroting als eerste behandeld. Vervolgens wordt duidelijk gemaakt wat de Voedsel en Waren Autoriteit doet en welke voorwaarden zij verbind aan de houdbaarheidsdatum. Daarna worden voedsel gerelateerde onderwerpen behandeld zoals de koelketen, energie uit biomassa en diervoeders.
3.1
Vraag & Aanbod
Wetten van vraag en aanbod Bij volledige concurrentie wordt de prijs bepaald volgens de wet van vraag en aanbod. De prijs die tot stand komt, zal de prijs zijn waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn. Bij die specifieke prijs houden vraag en aanbod elkaar in evenwicht. Bij een prijs hoger dan de marktprijs, is de aangeboden hoeveelheid kleiner dan de gevraagde hoeveelheid. Omgekeerd, zou op een moment de prijs onder marktprijs komen te liggen, dan is er bij die prijs een vraagoverschot. Dit vraagoverschot oefent een opwaartse druk uit op de prijzen. Hieruit kunnen de volgende ‘wetten’ geformuleerd worden: een stijging van de vraag heeft bij gelijkblijvend aanbod een prijsverhoging tot gevolg. Een daling van de vraag veroorzaakt bij gelijkblijvend aanbod een daling van de prijs. Een stijging van het aanbod bij constante vraag drukt de prijs. Een daling van het aanbod bij gelijke vraag werkt prijsverhogend.
Prijsvorming bij onvolledige concurrentie: Als er niet wordt voldaan aan de voorwaarden volledige concurrentie, dan is er sprake van onvolmaakte of onvolledige concurrentie. De aanbieder of afnemer kan dan in meer of mindere mate de markt naar zijn hand zetten.
Monopolie: Eén aanbieder tegenover veel vragers. Hierdoor kan de aanbieder macht uitoefenen over de markt en zelf een prijs bepalen. Hier zitten enkele voorwaarden aan vast zoals het bestaan van substitutieproducten, de kans dat andere concurrentie opduikt en de prijsgevoeligheid.
9
Houthoofd, N., Algemene Economie; 2006
16
Oligopolie: Enkele aanbieders tegenover veel vragers. Hierbij hebben de aanbieders nog steeds de mogelijkheid om de prijs naar hun hand te zetten, al is de invloed minder groot vanwege de meerdere opties die de afnemer heeft.
3.2
Schaalvergroting
Schaalvergroting in de voedselsector houdt in dat het aantal arbeidsobjecten (het aantal hectares of het aantal grootvee-eenheden) per arbeidskracht wordt opgevoerd9. Het opvoeren van de arbeidsobjecten gaat over het algemeen gepaard met technologische uitbreidingen. De technologische uitbreidingen elimineren beperkende factoren die het uitbreiden van het aantal arbeidsobjecten in de weg staan. Hierbij moet gedacht worden aan oogstmachines of melkrobots.
Kosten Er zijn twee belangrijke redenen waarom schaalvergroting toegepast wordt: 1.
Verlaging van de kosten per geproduceerde eenheid: Door het aantal geproduceerde arbeidsobjecten te verhogen kan er efficiënter en goedkoper geproduceerd worden. Als gevolg hiervan daalt de prijs per geproduceerde eenheid
2.
Door het aantal eenheden dat geproduceerd wordt te verhogen, is de producent in staat om zijn omzet tevens te verhogen.
Tegenover de verlaging in operationele kosten staat de verhoging in de strategische kosten. Om de slag in de vergroting te maken zijn investeringen te maken in de vorm van de aankoop van land, grootvee, apparatuur. Deze investeringen zorgen voor hoge betalingslasten die over het algemeen door externe financiering plaatsvinden. Daarnaast zijn er ook nog andere redenen voor schaalvergroting: -
Sterkere posities verkrijgen bij de afzet
-
Doorvoeren van innovaties
-
Ketenintegratie: werkzaamheden verder in de keten kunnen worden overgenomen
Schaalslagen Een trend die door de jaren heen is te zien dat er sprake is van een toenemende groei in de mate en hoeveelheid waarin schaalvergroting wordt toegepast. Het aantal bedrijven dat in de kopgroep van te produceren eenheden zit wordt steeds groter, terwijl het aantal midden- en kleinbedrijven steeds verder terugloopt. Deze trend verloopt grofweg hetzelfde in alle sectoren van de voedselindustrie. Van 9
Ploeg, J.D. van der, De virtuele boer; 2001; pag 340
17
de zuivelindustrie en de veehouderij tot de akkerbouw. De schaalvergroting in deze groep koplopers wordt gekenmerkt door disproportionele groei, waarbij voornamelijk wordt vertrouwd op externe financiering om schaalslagen te maken. Hierbij is continue vergroting van afzet en omzet een noodzaak vanwege de hoge externe financieringslasten die met de expansie komen10.
Varkenscyclus De omvang van diverse productiesectoren zoals de veehouderij kunnen alleen op lange tot middellange termijn aangepast worden. Dit is vanwege de investeringen in de arbeidseenheden en het proces om de arbeidseenheden te produceren. Vanwege de trage adaptatie kan er niet adequaat gereageerd worden op het evenwicht tussen vraag en aanbod waardoor de groei en krimp van de sectoren schokkend verloopt. De benaming komt uit de varkenssector, waarin producenten hun veestapel uitbreiden zodra de prijzen hoog waren, wat als gevolg had dat de prijzen daalden en sommige producenten moesten afhaken, wat weer als resulteert in een stijgende prijs.
3.3
nVWA
De missie van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) is om de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en de veiligheid van voedsel en consumentenproducten te bewaken, en natuurwetgeving te handhaven. De handhavingsstrategie van de nVWA gaat uit van 'compliance' in de zin van vrijwillige naleving van wet- en regelgeving door bedrijven, instellingen en consumenten. De houding van de nVWA ten opzichte van bedrijven en consumenten kenmerkt zich door het principe 'vertrouwen, tenzij...'. De nVWA werkt met een risicogerichte aanpak, gebaseerd op kennis van en samenwerking met de sector en op gedragsbeïnvloeding.
3.4
Houdbaarheidsdatum
Alle voorverpakte levensmiddelen in Nederland moeten onder de Warenwet aan een aantal uitgangspunten voldoen. Dit houdt onder andere in dat er een houdbaarheidsdatum op de verpakking moet staan. Dit is wettelijk verplicht en wordt gecontroleerd door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA). Bedrijven worden verplicht een houdbaarheidsdatum op producten te zetten om een aantal redenen:
Y
Volksgezondheid: De houdbaarheidsdatum wordt ten eerste op producten gezet om consumenten te informeren over tot wanneer de kwaliteit van een product gegarandeerd wordt en veilig is om te consumeren. Hierbij is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen Tenminste Houdbaar Tot (THT) en Te Gebruiken Tot (TGT).
Y
Juridische aansprakelijkheid: De producent die de houdbaarheidsdatum vaststelt van het product is na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum niet meer juridisch aansprakelijk
10
Ploeg, J.D. van der, De virtuele boer; 2001; pag. 354
18
voor de kwaliteit van een product. Mocht iemand dus ziek worden van het consumeren van een product waarvan de houdbaarheidsdatum verlopen is, dan kan diegene niet de producent die verantwoordelijk is voor het product aansprakelijk stellen voor de geleden schade.
Tenminste houdbaar tot De datum die wordt aangegeven bij “tenminste houdbaar tot” is de datum tot wanneer de producent of verkoper van het product garandeert dat het product veilig is om te consumeren. De datum mag vastgesteld of aangebracht worden door de producent, importeur of verkoper. Degene die de datum vaststelt en aanbrengt, is ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van het product. De THT-datum van producten mag na het verlopen verlengd worden, het product verkocht worden, mits deze zijn normale eigenschappen wat betreft geur, smaak, etc. nog bezit en geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Om deze voorwaarden te toetsten is het verplicht om een risicoanalyse uit te voeren. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gekoelde en ongekoelde producten. Voor ongekoelde producten is de THT-datum gericht op de kwaliteit van een product en niet zozeer op voedselveiligheid. Een kijk, geur en smaaktest is hierbij voldoende om de producten op eigen risico te verkopen. Voor gekoelde producten met THT-datum gelden andere eisen. Omdat dit over het algemeen bederfelijke waren betreft staat de THT-datum naast de kwaliteit ook voor de voedselveiligheidseisen. Indien men dit product met een verlopen THT-datum toch wenst te verkopen, dient er een op basis van risicoanalyse gebaseerde onderbouwing aanwezig te zijn, waarin de microbiologische voedselveiligheidsaspecten op adequate wijze getoetst zijn. Omdat veel bedrijven niet beschikken over de mogelijkheden beschikken om een dergelijke test te doen is het uitgangspunt bij gekoelde waren dat de THT-datum de uiterste verkoopdatum is. Uitzonderingen zijn (gepasteuriseerde) melkproducten en eieren. Hiervan is de verkoop na de THT-datum in alle gevallen verboden.
Te gebruiken tot Er zijn twee belangrijke verschillen in vergelijking met de kwalificatie “ten minste houdbaar tot” in de levensmiddelen waardoor fabrikanten verplicht worden om “te gebruiken tot” te vermelden.
Y
Het product moet tussen de 0ºC en de 6ºC bewaard worden
Y
Het product niet langer houdbaar is dan vijf dagen. Het gaat hier om levensmiddelen die zeer bederfelijk zijn (zoals vers vlees, verse vis, verse kip, vers gesneden groente, etc). Een dergelijke datum dient te worden beschouwd als de ‘uiterste consumptiedatum’ waarop het levensmiddel nog mag worden geconsumeerd11
Doordat deze producten als zeer bederfelijk staan aangemerkt dient de houdbaarheidsdatum als uiterste verkoop- en consumptiedatum. De datum wordt, in tegenstelling tot bij “tenminste houdbaar
11
Voedsel en Waren Autoriteit, Informatieblad houdbaarheidsdatum levensmiddelen voor bedrijven; juli 2009
19
tot” exclusief bepaald door de fabrikant van het product. Importeurs en/of verkopers mogen de datum op het product niet verlengen.
3.5
Koelketen
De koelketen bestaat uit alle materiële en menselijke activiteiten die plaatsvinden om de levensmiddelen op een voldoende lage temperatuur te houden om ervoor te zorgen dat het product zijn voedingswaarde, uiterlijk, smaak, geur en gezonde eigenschappen behoudt. De koelketen loopt van de productie en de opslag tot het transport en de distributie tot de consument. Bij elke schakel in deze keten vinden controles plaats, door de nVWA of medewerkers van de ondernemingen die rapporteren aan de nVWA, om te garanderen dat de koelketen gehandhaafd blijft.
primaire producten
mais, suikerriet, stro, graszaadhooi, natte gewasresten, mest, afval
secundaire producten
Resthout, restromen uit de voedings- en genotsmiddelen industrie, veilingafval
tertiaire producten
zuiveringsslib, afvalhout, GFT, restafval uit huishoudens en industrie, oud papier, vetten en oliën
3.6
Energie uit biomassa
Biomassa is de benaming voor de biologische afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.12 De biomassa wordt gewonnen uit primaire, secundaire en tertiaire reststromen. Primaire stromen bestaan uit (bij)producten die zijn vrijgekomen bij de productie. Secundaire (bij)producten komen vrij bij de verwerking van producten en de tertiaire stromen ontstaan na gebruik van het product.
In dit onderzoek gaat de aandacht uit naar reststromen die oorspronkelijk toegepast kunnen worden voor menselijke consumptie. Sinds 2001 is er de doelstelling van de Nederlandse overheid om 9% van het netto binnenlands elektriciteitsverbruik in 2010 duurzaam in te vullen. Deze doelstelling uit de Derde Energienota is afgeleid van de Europese richtlijn duurzame elektriciteit.13
12
Europese Raad, Richtlijn betreffende de bevordering van eektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne
elektriciteitsmarkt; september 2001 13
Koppejan, J., e.a., Beschikbaarheid van Nederlandse biomassa voor elektriciteit en warmte in 2020; November 2009
20
Biomassa wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze biobrandstoffen kunnen op verschillende manieren gewonnen worden en samengevat in twee categorieën ingedeeld worden: 1.
Verbranding: Bij verbranding wordt de biomassa door middel van verhitting omgezet in energie. De thermische energie kan worden omgezet in elektriciteit door middel van een stoomcyclus en generator. Emissies van schadelijke stoffen worden gereduceerd door middel van filters. Naast de opwekking van thermische energie wordt voor de restwarmte die vrijkomt bij het verbrandingsproces een alternatieve toepassing gevonden zoals opwarming van de verbrandingscentrale.
2.
Vergisting: Bij de vergisting van biomassa wordt in een zuurstofloze omgeving producten gefermenteerd waarbij biogassen vrijkomen. De biogassen worden vervolgens omgezet in warmte en elektriciteit. Hierbij kan er een onderscheid gemaakt worden tussen vergisting van mestproducten, en co-vergisting. Bij covergisting worden er organische stoffen aan het proces toegevoegd. De organische stoffen zorgen voor een versnelde vergisting en een sterke toename in de productie van biogas.
Subsidies Het opwekken van duurzame energie kost meer geld dan het opwekken van grijze energie en is dan ook niet altijd rendabel. Om de productie van duurzame energie ondanks het verschil in rendabiliteit te stimuleren, wordt de productie van duurzame energie gesubsidieerd. Zowel bedrijven, particulieren als instellingen kunnen in aanmerkingen komen voor de subsidie op duurzame energie. De subsidie op duurzame energie heet de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE). De subsidie die gegeven wordt op het produceren van duurzame stroom kan uitgedrukt worden in het verschil tussen de prijs voor het produceren van de duurzame (groene) energie en de prijs voor het produceren van normale (grijze) energie. Het correctiebedrag tussen grijze en groene stroom is dus de SDE-bijdrage. De gemiddelde vergoeding voor de reststromen is 15 eurocent per opgewekt kilowattuur.
21
Samenhang basisbedrag, correctiebedrag
De huidige SDE-regeling was in werking vanaf 2008 en is sinds 1 januari 2011 geëindigd. Ter vervanging van de SDE-regeling komt de SDE+14. De verwachting is dat deze uiterlijk 1 juli 2011 opengesteld gaat worden. Hoewel nog niet bekend is hoe de regeling er in zijn nieuwe vorm gaat uitzien, is in een kamerbrief het figuur van de nieuwe regeling al geschetst. De belangrijkste punten uit de brief zijn: De subsidie voor de SDE wordt teruggebracht van 2.126 miljard euro per jaar naar maximaal 1.4 miljard euro per jaar voor zowel de SDE als de Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) Maximale vergoeding van 15 eurocent per kilowattuur Gefaseerde openstelling: De eerste fase zal een lager subsidiebedrag hebben dan de opvolgende fase, waarbij het maximumbedrag oploopt tot 15 eurocent/ kWh in de laatste fase. De kans wordt dus groter op het succesvol aanvragen van subsidie bij aanmelding in een eerdere fase. Vrije categorie: Voor een lager basisbedrag dan de gehanteerde fase mogen ondernemers zich inschrijven in de zogeheten vrije categorie. Dit vergroot de kans dat er nog budget resteert. Ook projecten met een technologie die boven het maximum basisbedrag van 15 eurocent/kWh vallen mogen subsidie aanvragen in deze categorie.
3.7
Diervoeder
Diervoer wordt geproduceerd uit een samenstelling van verschillende producten. Gewassen, bijproducten uit productieprocessen en additieven zijn de hoofdbestandsdelen die gebruikt worden bij het maken van diervoeders. Deze producten komen uit verschillende schakels die onderverdeeld kunnen worden in drie stromen:
14
Ministerie van EL&I, Kamerbrief stimulering duurzame energie; 30 November 2010
22
Primaire stromen: producten uit de primaire stroom zijn producten die zijn geproduceerd specifiek voor diervoeders. Gewassen zoals graan, mais, hooi en peulvruchten vallen hieronder. Daarnaast zijn additieven zoals, smaakstoffen en vitamine- en eiwitpreparaten ook onderdeel van de primaire stromen. Secundaire stromen: Producten die ontstaan zijn als bijproduct tijdens het productieproces worden aangemerkt als secundaire stromen. Bijproducten ontstaan bij de productie in de groenten-, vlees-, vis- en zuivelindustrie Tertiaire stromen: Tertiaire stromen ontstaan uit de reststromen van gebruikte voedingsproducten. Hieronder kan GFT-afval verstaan worden, maar ook restafval van de catering of onverkoopbare voedingsmiddelen uit de groothandel of Retail sector. Wetgeving & Veiligheid15 Om de kwaliteit van diervoeder te garanderen bestaat er wetgeving rondom de productie en materialen van diervoeders. De kwaliteit van diervoeders is van groot belang omdat deze indirect gevolgen hebben voor de voedselveiligheid. De BSE-crisis en dioxine schandalen liggen hierbij nog vers in het geheugen. Wat betreft de wetgeving voor diervoeders is er in de Europese Unie verregaande harmonisatie. In Nederland is de wetgeving over diervoeder vormgegeven via de Kaderwet Diervoeders. De kaderwet kan grofweg in drie onderdelen worden behandeld: Besluit diervoeders: Algemene maatregel van bestuur betreffende de eisen bij de productie en distributie van diervoeders. De eisen gaan onder andere in op de productie, etikettering, verpakking, voedermiddelen, mengvoeders en de verpakking en distributie van vervangende voederproteïnen. Regeling diervoeders: Ministeriele regeling waarin het besluit diervoeders verder is uitgewerkt. Daarnaast behandelt de regeling de erkenning en registratie van bedrijven en tussenpersonen, de in- en uitvoer van diervoeders, retributies en de aanwijzing van laboratoria16 Als laatste gaat de Kaderwet via bepalingen in op de maatregelen die getroffen moeten worden wanneer diervoeders de gezondheid van mens, dier of milieu in gevaar brengen. Daarbij horen ook de bepaling die het verplichten om mee te werken aan de maatregelen die uitgevoerd moeten worden.
3.8
Voedselbank
De voedselbank is een liefdadigheidsinstelling gerund door vrijwilligers die voedselpakketten verzorgd voor gezinnen die het tijdelijk financieel moeilijk hebben. De tweeledige doelstelling is het helpen van personen met behulp van voedselpakketten en het voorkomen van voedselverspilling. De voedselbank
15
Ministerie van LNV, Kaderwet Diervoeding; Oktober 2003
16 23
fungeert hierbij als een platform waar aanbod (overschotten) en vraag (hulpbehoevenden) elkaar kunnen vinden De voedselbank krijgt zijn voedsel voornamelijk van ad hoc leveranciers, waarbij opgemerkt moet worden dat er nooit voor diensten en/of producten betaald wordt. Daarnaast ontvangt de voedselbank ook van vaste leveranciers. Deze ondernemingen hebben stelselmatig een overschot dat aangeboden wordt aan de voedselbank. Er zal dieper worden ingegaan op de voedselbank in hoofdstuk 11.
24
4. Resultaten Beschrijving onderzoek Om de hoofdvraag van het onderzoek zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden, is er kwalitatief onderzoek gehouden. In het kader hiervan zijn 18 personen geïnterviewd. Deze personen zijn werkzaam in de voedselindustrie, of in een veld dat gerelateerd is aan de voedselindustrie. Uit die gesprekken zijn de onderstaande resultaten voortgekomen. Er wordt beschreven welke factoren van invloed zijn op de derving van voedsel, en hoe de derving verder wordt verwerkt. Vanuit deze beschrijvingen zijn later perverse prikkels geïdentificeerd en verder geanalyseerd.
5. Primaire Producenten in de groente- en fruit sector Introductie De voedingsmiddelen sector is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie. De consument zet jaarlijks in Nederland ruim € 27 mld. aan voeding om en voor de voedingsmiddelenindustrie (incl. toelevering) is dit ruim € 42 mld. Daarmee genereert de voedingsmiddelenindustrie ca. 27 % van de omzet en 20% van de werkgelegenheid in de totale Nederlandse industrie17. De agrarische sector is een belangrijk onderdeel van de voedingsmiddelensector. Vanwege de intensieve agrarische sector die Nederland heeft, is de milieudruk in deze sector relatief hoog.
5.1
Verliezen
Bij de productie van groente en fruit kunnen een aantal factoren van invloed zijn op de verliezen die plaatsvinden. Hierbij kan het onderscheid gemaakt worden tussen factoren die van invloed zijn tijdens de teelt van groente en fruit en factoren die van invloed zijn na de teelt.
Weersomstandigheden Groente en fruit zijn levende organismen die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van onder andere zonlicht en water. Hierdoor hebben weersomstandigheden grote invloed op de gezondheid van groente en fruit, zowel in positieve als in negatieve zin. Extreme weersomstandigheden zijn in negatieve zin de grootste factor in verliezen bij de teelt van groente en fruit.
Ziekten en plagen Ziekten kunnen bij groente en fruit net zoals bij mensen een rol spelen bij de gezondheid. Bacteriën en virussen maar voornamelijk schimmels zorgen ervoor dat gewassen worden aangetast en niet meer
17
Ministerie van LNV, Factsheet Voedselverspilling; Mei 2010
25
geschikt zijn voor menselijk consumptie. Plagen zijn de grootste veroorzakers van voedselverliezen. In Nederland zijn luizen en rupsen de grootste veroorzakers van de aantasting van gewassen.
5.2
Verstoring van vraag en aanbod
In de praktijk blijkt het problematisch om een evenwicht te creëren tussen vraag en aanbod van groente en fruit. Dit wordt veroorzaakt door een aantal factoren die invloed hebben op de vraag en het aanbod van groente en fruit. Deze factoren zijn moeilijk of niet te beïnvloeden. Van weersomstandigheden en ziekten is al behandeld dat zij van invloed kunnen zijn op het aanbod. Daarnaast kunnen zij ook van invloed zijn op de vraag naar producten. Als voorbeeld kan gedacht worden aan het verschil in de verkoop van ijsjes op een zonnige dag en een regenachtige dag. Factoren als weersomstandigheden en ziekten hebben geen constant verloop en kunnen maar minimaal beïnvloed worden, wat resulteert in een niet constante vraag en aanbod in de groente en fruit sector. De markt van groente en fruit is de afgelopen decennia internationaler geworden. Het effect hiervan is dat groente- en fruitmarkten elkaars vraag en aanbod gaan beïnvloeden. Hierbij zorgt de internationalisering van de markt voor groente en fruit ervoor dat andere markten elkaar stabiliseren, omdat vraag en aanbod beter gespreid kan worden naar de behoeftes van de producenten en afnemers. In plaats van een stabiliserend effect kan de internationalisering van de markt ook een ontwrichtend effect hebben op het evenwicht. Disbalans tussen vraag en aanbod op één markt kan dan bijvoorbeeld het evenwicht van naburige markten verstoren. Een andere factor die het evenwicht tussen vraag en aanbod heeft beïnvloed is het landbouwbeleid van de Europese Unie. Na de Tweede Wereldoorlog was één van de doelstellingen van de Europese Unie een Europa te creëren dat zelfvoorzienend was in haar voedselvoorziening. Om dit te bereiken werd de productie van voedsel hevig gesubsidieerd. Deze subsidies hadden als gevolg dat de markt van vraag en aanbod binnen, maar ook buiten de Europese Unie ernstig werden verstoord. Hoewel er niet meer zo hevig als in het verleden wordt gesubsidieerd, worden de Europese en naburige markten nog steeds verstoord door subsidies. De tuinbouwsector krijgt relatief gezien weinig subsidie. Voor zover men subsidie krijgt is deze gericht op versterking van de afzetsituatie. In andere sectoren worden de effecten van schommelingen in vraag en aanbod getemperd door middel van opslag. In de groente- en fruit sector is opslag van producten vanwege de bederfelijke aard problematisch. De derving van producten kan in enkele gevallen tegengegaan worden door middel van gekoelde opslag. De kosten van de opslag staan echter niet altijd in verhouding met de waarde van de producten.
26
Het gevolg hiervan is dat factoren die de markt verstoren minder goed getemperd kunnen worden.
5.3
Verwerking
Omdat de prijs van productie in de groente- en fruitsector inelastisch is, kunnen verschillen in vraag of aanbod van grote invloed zijn op de prijs van de producten. De verschillen in vraag en aanbod laten zich niet alleen vertalen in sterke fluctuaties in de prijs van een product, maar ook in de snelheid waarmee de prijs kan fluctueren. Wanneer de prijzen van een product als gevolg van overmatig aanbod dalen, worden producenten gedwongen om hun producten op andere manieren te verwerken. Afzetten andere markten: Deze markten verwerken onder normale omstandigheden de Ben C-keus producten. De kwaliteit van deze producten ligt lager dan de A-keus en zijn bestemd voor de verwerkende industrie. Vergisting: Groente en fruit die op een veiling niet wordt verkocht, wordt aangeboden voor bio-energie door middel van vergisting. Dit is een betere optie van verwerken voor producenten in plaats van het vernietigen van producten, omdat voor de vernietiging van producten geld betaald moet worden. Daarnaast kon er de afgelopen jaren subsidie verkregen worden op reststromen die voor vergisting werden gebruikt in verband met het stimuleren van het ontwikkelen van duurzame stroom. Diervoeder: De reststromen van gewassen worden gebruikt voor diervoeders. Onderspitten: Door producten niet te oogsten maar onder te spitten behoudt de grond zijn voedingswaarde. Daarnaast loopt de producent niet het risico om te moeten betalen voor de vernietiging. De kosten en energie die de producent in de producten heeft gestopt is echter voor niks geweest. Dit komt dan ook niet vaak voor. Vernietigen/Storten: Als er geen andere optie rest dan wordt het product vernietigd of gestort. Naast de inkomsten die een ondernemer misloopt voor het niet verkopen van zijn product, moet deze ook betalen voor de verwerking van de reststromen. Het storten van voedselproducten is in Nederland verboden.
5.4
Schaalvergroting
Op het moment dat prijzen van producten dalen, en de winst van de producent onder druk komt te staan, vindt er bij de producent een schrikreactie plaats. Die schrikreactie houdt in dat de producent door middel van schaalvergroting meer gaat produceren. Dit vertaalt zich in een constante toename van grotere bedrijven in alle sectoren.18 Een vaak opgaande redenatie is dat de productie per bedrijf inderdaad toeneemt, maar dat er tegelijkertijd ook kleinere bedrijven verdwijnen, waardoor er een status quo in de huidige situatie ontstaat. Uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan
18
Ploeg, J.D. van der, De virtuele boer; 2001; pag. 354.
27
inderdaad worden opgemaakt dat het aantal akkerbouw- en tuinbouwbedrijven af is genomen met gemiddeld 30 procent. met 20,7%,
20
19
Daartegenover staat dat oogst van groente de afgelopen 10 jaar is gegroeid
terwijl de landoppervlakte met 7,4% niet evenredig toenam. Uit deze statistieken kan
geconcludeerd worden dat de productie stijgt, terwijl het aantal bedrijven daalt. Er is dus een groeiend aantal grootschalige bedrijven.
5.5
Perverse prikkels Vergisting; Identificeren perverse prikkel
In de huidige situatie komt het voor dat landbouwproducten op de veiling niet verkocht worden en als reststroom voor vergisting worden aangemerkt. Op de opwekking van duurzame energie door middel van vergisting zit subsidie waardoor indirect de vergisting van reststromen van landbouwproducten die niet verkocht worden, worden gesubsidieerd. Door het subsidiëren van de niet verkochte landbouwproducten ontstaat de mogelijkheid dat deze producten niet maximaal verwaard worden, volgens het systeem van verwaarding in de ladder van Moerman. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de hoeveelheid energie die is opgewekt. In het vergistingsproces worden verschillende reststromen met elkaar vermengd, waardoor het berekenen van de vergoeding per hoeveelheid kilogram van één bepaald product niet mogelijk is. Wel kan opgemerkt worden dat slechts 25 procent van alle aanvragen voor subsidie gehonoreerd kan worden. Hieruit kan opgemaakt worden dat het verwerken van reststromen via vergisting een populaire manier van verwerken is.
Vergisting; Tegengestelde belangen De primaire focus van een producent is de maximale economische verwaarding van zijn producten. Uit de interviews met stakeholders uit de groente- en fruit sector komt duidelijk naar voren dat producenten ernaar streven dat hun producten voor humane consumptie gebruikt worden. Mochten landbouwproducten niet verkocht worden op de reguliere markt, dan zal de producent proberen om zijn financiele derving te beperken door de producten op de economisch hoogst haalbare manier te verwaarden. Deze benadering van het verwaarden van onverkochte landbouwproducten kan tegenstrijdig zijn tot de verwaarding volgens de ladder van Moerman. De SDE-regeling die verantwoordelijk is voor de subsidie op biomassa heeft twee belangen: Naast het stimuleren van innovatie moet zij de uitrol van bio-energieprojecten ondersteunen. Een continue toelevering van biomassa is hierbij van vitaal belang. Door het subsidiëren van vergisting maakt de overheid het verwerken van doorgedraaide producten voor vergisting economisch aantrekkelijker dan
19 20
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80783NED&D1=0&D2=a&D3=0&D4=0,5,(l-2),(l-1),l&VW=T
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=37738&D1=a&D2=0-1,6-47&D3=2,7,1012&HDR=T,G2&STB=G1&VW=T
28
andere manieren van verwerken, zoals de be-, ver- en herbewerking van voedsel het toepassen voor diervoeders.
Vergisting Conclusie; Aanbevelingen De hoogte van de vergoeding kan niet precies berekend kan worden vanwege een aantal complicerende factoren. Zo wordt de vergoeding uitgekeerd aan de hand de opgewekte stroom, en niet de ingeleverde kilo’s reststromen. Verschillende soorten reststromen hebben verschillende energieopbrengsten. Zo is de energieopbrengst van mais hoger dan sla. Hierdoor is het problematisch om een koppeling te maken naar de prijs per kilo die een producent ontvangt voor doorgedraaide reststromen die worden gesubsidieerd. Uit het aantal aanvragen kan wel afgeleid worden dat vergisting een populaire manier is om reststromen te laten verwerken. De conclusie die getrokken kan worden is dat de subsidie zorgt voor een hogere economische verwaarding, en daarmee in de weg staat voor een optimale verwaarding volgens de theorie van de ladder van Moerman. Om een optimale verwaarding van de doorgedraaide voedselproducten te bewerkstelligen, is het aan te bevelen om in de nieuwe SDE+ regeling doorgedraaide voedselproducten die nog geschikt zijn voor humane consumptie, niet aan te merken voor de subsidie die betrekking heeft op het produceren van duurzame energie door middel van vergisting.
Schaalvergroting; prikkel identificeren Om concurrerend te blijven zijn producenten gedwongen om constante schaalvergroting toe te passen. De continue schaalvergroting resulteert in een toenemend aanbod van voedselproducten. Op het moment dat de vraag achterblijft op het groeiende aanbod, is er theoretisch gezien een toenemend risico dat dit tot een verstoring in het evenwicht van vraag en aanbod leidt, met als gevolg dat voedselproducten niet hun optimale verwaarding bereiken.
Schaalvergroting; Tegengestelde belangen Zelfbehoud is de voornaamste motivatie bij de constante schaalvergroting van producenten. Ondernemers die niet moderniseren blijven achter op het gebied van efficiëntie en kunnen niet concurreren met de lagere prijzen van concurrenten. Dit effect is met de toenemende internationalisering van de markt alleen maar toegenomen. Er is echter ook een kopgroep op het gebied van schaalvergroting die een visie hanteert waarin er in de landbouwsector slechts ruimte is voor een aantal grote tot zeer grote bedrijven21. Deze kopgroep stimuleert de schaalvergroting. Zij is dan ook van mening dat de schaalslagen noodzakelijk zijn en dat achterblijvers zelf de keuze hebben om door middel van schaalvergroting trachten om competitief te zijn, of om lagere prijzen accepteren.
21
Ploeg, J.D. van der, De virtuele boer; 2001; pag. 355
29
Daartegenover staat dat afnemers constant streven naar een zo laag mogelijke inkoopprijs. Vanuit een economisch perspectief hebben zij er dan ook baat bij om de huidige trend van uitbreiding en dalende prijzen in stand te houden. Het probleem ligt echter in de balans tussen de invloed van de afnemers en de producenten. Hoewel de producenten in combinaties, en via “intermediairs” zoals The Greenery vertegenwoordigd zijn, staat dit in schril contrast met de miljoenen- en miljardenondernemingen die hun producten afnemen. De afnemende ondernemingen werken tevens met elkaar samen om een nog sterkere positie in te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan de Superunie, een verbond van alle grote supermarkten in Nederland die gezamenlijk hun groente en fruit inkopen. Doordat de afnemers zoveel sterker staan in hun onderhandelingspositie tegenover de producenten, kunnen zij grote invloed uitoefenen op de groente en fruitsector om in pas te lopen met de zogeheten koplopers. Hierdoor ontstaat er het risico dat van een machtspositie gebruik gemaakt kan worden om een systeem in stand te houden dat verspilling in de hand werkt.
Schaalvergroting; Conclusie; Aanbevelingen
De afnemers zijn in vergelijking met de producenten in de groente- en fruit sector beter en internationaler georganiseerd. De druk die zij als gevolg hiervan kunnen uitoefenen, leidt ertoe dat producenten uit zelfpreservatie gedwongen worden om constant uit te breiden en te moderniseren. Er zijn twee opties om de verhoudingen tussen beide partijen weer in balans te brengen: 1
Het reduceren van de invloed van de afnemers door samenwerking te beperken. Het is onwaarschijnlijk dat bedrijven zelf hun onderhandelingspositie zullen verslechteren, waardoor een ingrijpen van de overheid noodzakelijk zou zijn. Naast de vraag of dit mogelijk en wenselijk is, is het maar de vraag of dit enige invloed heeft op de situatie. Sommige ondernemingen zijn van een dergelijke formaat dat zij niet hoeven te samenwerken om alsnog invloed uit te kunnen oefenen over producenten.
2
Een andere optie voor de producenten om grotere invloed over de onderhandelingspositie te bewerkstelligen is om de samenwerking tussen producenten te intensiveren. In de huidige situatie worden op nationaal niveau soortgelijke producten in een batch verkocht. de focus bij deze samenwerking ligt op het spreiden van het risico, in plaats van het vergroten van de invloed op de onderhandelingen. Binnen de GFT-sector kan er op twee vlakken naar samenwerking tussen producenten gekeken worden: Het eerst vlak is geografisch gekenmerkt. hierbij is de invloed op de onderhandelingspositie onderhevig aan de mate van samenwerking. Bij een regionale samenwerking kunnen nationale invloeden de onderhandelingspositie beïnvloeden. ditzelfde verhaal gaat op voor nationale samenwerking en internationale invloeden. vanuit deze redenatie zouden producenten maximale invloed kunnen uitoefenen op de onderhandelingspositie als zij internationaal georganiseerd zijn. 30
Het tweede vlak richt zich op de soorten waartussen samenwerking bestaat. samenwerking in de GFT-sector richt zich meestal op een bepaald type product, zoals tomaten of peren. naast samenwerking van producenten voor een productgroep, kan er samenwerking gecreëerd worden tussen meerdere productgroepen, alhoewel de verschillende oogstmethodes, jaargetijden en prijzen de situatie wel compliceren. De meeste voorkeur gaat zodoende uit naar internationale samenwerking tussen eensoortige productgroepen, om op deze manier een correcte afstemming van vraag en aanbod en het minimaliseren van ongewenste invloeden te bewerkstelligen.
31
6. Verwerkende industrie; Vlees Introductie In de verwerkende industrie worden producten als tomaten en vlees verwerkt tot een ander product zoals tomatenpuree en ham. Vanwege de grote variatie die er is in het be- en verwerken van producten, is besloten om alleen de vleesverwerkende tak van de industrie te behandelen. Er is voor de vleesverwerkende industrie gekozen omdat voor vlees hoge investeringen per product gemaakt moeten worden, die relatief gezien een hoge belasting op het milieu hebben. Vanwege de relatief hogere milieudruk zijn eventuele verspillingen in de vleessector interessant voor het onderzoek.
6.1
Verwerking
De vleesverwerkende industrie is een erg competitieve sector, waarin bedrijven gedwongen worden om constant vooruitgang te boeken, willen zij de concurrentie aangaan. Die vooruitgang vindt plaats door middel van overnames, schaalvergroting of efficiëntieverhoging. De continue drang naar efficiëntieverhoging leidt ertoe dat producten vanuit economisch perspectief zo optimaal mogelijk worden verwaard. De productstromen worden wel grotendeels in eigen beheer verwerkt wat ten koste komt van de transparantie van de stromen. Tijdens het slachten ontstaan er producten die onderverdeeld kunnen worden in twee categorieën:
Hoofdproducten: Hoofdproducten vallen in de categorie van vlees dat geschikt is voor menselijke consumptie. Hierbij kan het onderscheid gemaakt worden tussen verschillende delen van het dier. Ten eerste is er vlees van het dier, wat zonder verdere bewerking wordt versneden en verpakt zoals biefstuk of kipfilet. Daarnaast is er ook vlees dat geschikt is voor menselijke consumptie wat niet direct aangeboden kan worden voor consumptie en eerst verder verwerkt wordt tot een ander product zoals kipnuggets of knakworsten.
Bijproducten: Bijproducten zijn bestandsdelen van een dier die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. Hiervoor is een breed scala aan toepassingen zoals diervoeder, lijm, leer, etc.
32
6.2
Verspillingen
Verspillingen die plaatsvinden in de vleesverwerkende industrie vinden plaats door incidenten en uitval door afkeuring. Onder incidenten worden gebeurtenissen verstaan die procesmatig moeilijk te beïnvloeden zijn. Producten die afgekeurd worden vallen uit omdat de voedselveiligheid niet meer gegarandeerd kan worden.
Incidenten: De reden voor verspilling door een incident kan tijdens het hele productieproces voorkomen. De motivatie bij het afkeuren van het product is dat door het incident er een risico ontstaat dat het vlees niet meer geschikt is voor consumptie. Dit kan gebeuren door middel van directe besmetting, bijvoorbeeld als een productieapparaat niet goed is schoongemaakt. Het kan echter ook zijn dat er zich een incident afspeelt maar dat de aard daarvan niet meteen duidelijk is. Hierbij kan gedacht worden aan het onderbreken van de koelketen. Als voor het product niet een juiste kernwaarde wordt gehanteerd, bestaat er het risico dat aan het einde van de keten het vlees niet meer voldoet aan de eisen die gesteld worden.
Afkeuring: De nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (nVWA) is verantwoordelijk voor de keuring van alle dieren die geslacht worden. De controle op de slachting wordt afgelegd door medewerkers van de nVWA, of door medewerkers van de onderneming die direct verantwoording afleggen aan de nVWA. Ieder dier wordt bij binnenkomst in de slachterij individueel gecontroleerd op afwijkingen of gebreken. Vervolgens vindt er een tweede keuring plaats na de slachting waarbij gecontroleerd wordt op afwijkingen. De uitval van dieren die niet worden goedgekeurd varieert tussen de één en de drie procent. Deze cijfers zijn te vergelijken met de uitval van pluimvee tijdens de productiefase, oftewel de fase waarin de dieren worden gefokt. Deze liggen rond de tweeënhalf tot vier procent.
6.3
Retourstromen
Producten die retour worden gestuurd of niet geschikt zijn bevonden voor menselijke consumptie worden als reststroom verder verwerkt. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen twee stromen: Als de producten nog steeds geschikt zijn voor menselijke consumptie worden deze verder verwerkt tot andere producten. Over het algemeen zijn dit producten waarvan de houdbaarheidsdatum nog niet is verlopen. De bacteriën in het product worden door middel van een verhittingsproces ongevaarlijk gemaakt waardoor vervolgens het product klaar is voor verdere bewerking tot voedselproduct.
Is het product niet meer geschikt voor menselijke consumptie, dan is het vanuit de wetgeving verplicht om deze te vernietigen. De vernietiging van kadavers en dierlijk restmateriaal moet via gespecialiseerde apparatuur en processen plaatsvinden. Zodoende zijn er slechts een aantal bedrijven in Nederland die zijn gekwalificeerd om reststromen van vleesproducten te vernietigen. . De eindproducten diermeel en dierlijk vet worden in de energiesector, cementindustrie en de eigen bedrijven ingezet als duurzaam alternatief voor fossiele brandstoffen
6.4
Perverse prikkels Productiemethoden; perverse prikkel identificeren
Tijdens het fokken van pluimvee valt er een bepaald percentage aan pluimvee uit vanwege ziektes en een tekort aan voedsel en water. Deze factoren die verantwoordelijk zijn voor de uitval van pluimvee zijn te koppelen aan de gehanteerde productiemethode voor het fokken van pluimvee. Slachtkuikens worden in 40 dagen tot slachtrijp gewicht gebracht. Daarbij is het uiteindelijke gewicht van een slachtkuiken zo rond de twee kilo. Er mag voor 42 kilogram aan slachtkuikens per vierkante meter gehouden worden, wat neerkomt op ongeveer 20 kippen per vierkante meter. De uitval van de slachtkuikens worden onder andere beïnvloed door het versnelde groeipatroon en de leefomgeving.
Productiemethoden; Tegengestelde belangen De huidige methode van produceren is de meest kostenefficiënte methode. De uitval van slachtkuikens kan verminderd worden, maar dit zou inhouden dat de slachtkuikens meer ruimte nodig zouden hebben over een langere periode van tijd om hun slachtgewicht te bereiken. Vanuit een economisch perspectief gezien, wegen de kosten van deze manier, gebaseerd op de huidige verkoopprijs, niet op tegen de baten. Tevens hebben ondernemingen in de varkens- en pluimveesector te maken met een competitieve sector waarin de marges erg onder druk staan. Zodoende zijn ondernemingen gedwongen ieder jaar kostenconcurrerend te zijn door middel van overnames, efficiëntieverhogingen en/of schaalvergrotingen. In de afgelopen tientallen jaren is de prijs van vleesproducten door middel van efficiencyverhogingen en schaalvergrotingen sterk gedaald. Hierdoor is de consument gewend om kwalitatief goed vlees tegen een relatief lage prijs in te kopen. Een optimale verhouding tussen kwaliteit en prijs is daarbij van hoger belang dan de mate van uitval die beïnvloed wordt door het versnelde groeipatroon en de leefomgeving. De consument is gewend aan het huidige niveau van de prijs/kwaliteitverhouding, waardoor prijsstijgingen niet geaccepteerd worden.
Productiemethoden; Conclusies; Aanbevelingen
34
De huidige manier van fokken veroorzaakt een mate van uitval die vermeden of verminderd kan worden. Hiervoor zou er op een andere manier gefokt moeten worden. Dit zou betekenen meer ruimte voor slachtkuikens en meer tijd om op slachtgewicht te komen. Als gevolg hiervan zouden de prijzen voor de producten omhoog gaan, vanwege de lagere efficiëntie van het productieproces. Zoals al aangehaald in het vorige hoofdstuk, is het merendeel van de consumenten niet bereid om prijsstijgingen van vleesproducten te accepteren. Voor de huidige situatie waarin het merendeel van de slachtkuikens worden geproduceerd bestaan echter voldoende alternatieven. De consument kan hierbij de keuze maken om voor een hogere prijs een product aan te schaffen dat op een diervriendelijkere manier is gefokt. Het kan niet worden vastgesteld dat een diervriendelijke manier van fokken zorgt voor een lagere uitval, vanwege andere factoren die uitval veroorzaken, zoals roofdieren. Een productiemethode die puur gericht is op het vermijden van uitval zal sterk kostenverhogend werken, terwijl deze minder diervriendelijk zal zijn als alternatieven die nu al op de markt zijn. Hierdoor kan het product zich niet onderscheiden van reguliere vleesproducten, maar niet kostenconcurrerend zijn. Zodoende zal verandering in het huidige systeem zeer moeilijk te bewerkstelligen zijn.
35
7. Vervoerders Introductie De agrologistiek is verantwoordelijk voor het transport, de opslag en de distributie van producten uit de primaire land- en tuinbouw en de toeleverende en verwerkende industrieën. De agrologistiek is daarmee verantwoordelijk voor 28% van het totale wegvervoer in Nederland en de totale toegevoegde waarde komt uit op bijna 10% van het Bruto Nationaal Product.22 Naast landbouwproducten als groente, fruit en vlees, behelst de sector tevens de bloemenindustrie. Vanwege de bederfelijke aard van de waren is het een constante uitdaging voor vervoerders om snel te leveren met behulp van zo min mogelijk transportbewegingen gecombineerd met een maximale beladingsgraad, of simpelweg, zo snel en goedkoop mogelijk.
7.1
Vers transport & innovatie
Versproducten zijn een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven. Voor supermarkten zijn versproducten dan ook een belangrijke productgroep. Ongeveer 50% van de omzet in de supermarkt is gerelateerd aan versproducten. Als gevolg van een stijgende welvaart en meer eenpersoonshuishoudens is er een stijgende groep in de versproducten, de dagverse gemak producten. Dit zijn versproducten die al bewerkt zijn, zoals kant en klare salades, of wok-pakketten. Versproducten die al bewerkt zijn, hebben over het algemeen een kortere houdbaarheidsdatum en zodoende moet de logistiek rondom deze productgroepen optimaal verlopen. Door de opkomst van verschillende transportmodaliteiten en conserveringstechnieken is de markt voor versproducten daarnaast ook stevig geïnternationaliseerd. Constante innovatie speelt hierbij een grote rol. Zo worden producten tegenwoordig in geconditioneerde containers vervoerd in plaats van geconditioneerde vrachtscheepruimtes. Op deze manier kan op de temperatuur van voedselproducten nog meer invloed uitgeoefend worden.
7.2
Verspillingen
Schadegevoeligheid Voedselproducten zijn gevoelig voor schade. Bij deze producten bestaat het risico dat tijdens het transport de producten kneuzen, breken of op een andere manier beschadigen. Als gevolg van de beschadiging zijn de producten niet meer geschikt voor menselijke consumptie, of zijn de producten niet meer geschikt om te presenteren aan consumenten. Gekoeld transport Versproducten worden over het algemeen gekoeld getransporteerd. Dit heeft te maken met de bederfelijke aard van de productgroep. Technische defecten of menselijke fouten kunnen ervoor zorgen dat de kwaliteit van een lading niet meer gegarandeerd kan worden. Op het moment dat die
22
TNO Business Unit Mobiliteit en Logistiek, De agro-logistieke kracht van Nederland; 2009
36
garantie niet meer afgegeven kan worden, is de lading niet meer geschikt voor consumptie en moet deze op een andere manier verwerkt worden. Naast het regelmatig onderhouden van de ondersteunende apparatuur en passende training voor werknemers is er niet veel dat gedaan kan worden om dit soort incidenten te vermijden. Venstertijden Bij transport in de agrologistiek is het vanwege de bederfelijke aard van voedselproducten noodzakelijk dat de logistiek gedetailleerd en accuraat op elkaar wordt afgestemd. Als gevolg daarvan hebben vervoerders regelmatig te maken met venstertijden waarin ladingen afgeleverd moeten worden. De levering moet binnen deze tijd geleverd worden. Mocht de vervoeder buiten de venstertijd leveren, dan kan de afnemer zich het recht voorbehouden om de lading te weigeren. Dit zal niet vaak voorkomen, omdat weigering in zou houden dat de lading niet geleverd wordt. Versproducten worden dagelijks, of zelfs twee keer per dag, in relatief kleine series geleverd om de derving te beperken. De weigering van een lading versproducten creëert een groot risico dat er geen voorraad meer aanwezig is en er nee verkocht moet worden . De afnemer zal bij een te late levering voorrang verlenen aan het vermijden van out-of-stock. Volgorde van leveringen Bij het leveren van meerdere ladingen aan één afnemer wordt is het van belang dat de ladingen in de correcte volgorde afgeleverd worden. Dit komt omdat de ladingen aan de hand van de houdbaarheidsdatum worden ingeladen. De lading van de laatste vrachtwagen heeft in een dergelijk geval een langere houdbaarheidsdatum. Om te vermijden dat producten met een langere houdbaarheidsdatum eerder verkocht worden is het van belang dat de lading in de juiste volgorde worden aangeleverd. Dit gevaar dient zich voornamelijk aan als vervoerders de beladingsgraad maximaliseren en vrachtwagens meerdere ladingen moeten vervoeren. Bedrijven zullen ladingen die niet in de correcte volgorde worden geleverd weigeren. Mocht de lading geweigerd worden, of niet meer geschikt zijn om aan te bieden, dan zal de lading terug naar de opslagplaats getransporteerd worden, of direct als reststroom aangemerkt worden en verwerkt worden volgens een methode uit de ladder van Moerman.
7.3
Perverse prikkels
Levertijden; Identificeren perverse prikkels Het weigeren van ladingen zal alleen voorkomen als er geen out-of-stock dreigt voor de afnemer. Vanuit een economisch perspectief gezien is dit een verdedigbare beslissing voor veel ondernemingen. Bij de dreiging van een out-of-stock is de prioriteit om nee-verkopen te vermijden omdat er een serviceniveau gehanteerd wordt tegenover afnemers en consumenten. Het komt voor dat ladingen geweigerd worden terwijl er kwalitatief geen problemen zijn met de lading. De lading wordt dan geweigerd puur door het feit dat deze te laat is gearriveerd. 37
Levertijden;
Tegengestelde belangen:
Bij het aanbieden van producten aan consumenten handhaven veel bedrijven in de voedselsector een balans tussen service en prijs. In de sector zitten ook zogeheten prijsvechters. Deze ondernemingen leggen de prioriteit bij de prijs van het product dat ze verkopen en niet op de service die zij bieden. Hiermee onderscheiden zij zich. Omdat het serviceniveau lager ligt bij de prijsvechters zullen zij minder prioriteit geven aan het vermijden van nee-verkopen. Het distribueren van te laat geleverde goederen brengt extra kosten met zich mee. Als gevolg hiervan komt het bij deze prijs-georiënteerde ondernemingen voor, dat ladingen die buiten venstertijden geleverd worden geweigerd worden, los van de behoefte daaraan. Vervoerders zullen altijd vanuit een doelstelling opereren om de producten op tijd te leveren. Dit is de kernactiviteit van het bedrijf, en het te laat leveren kan schade opleveren aan de betrouwbaarheid van het bedrijf. Mocht er toch te laat geleverd worden, dan is het in het belang van de vervoerder dat de afnemer de partij alsnog accepteert, omdat vervoerders, in tegenstelling tot bijvoorbeeld schade die ontstaat door transport of derving, niet verzekerd in dergelijke gevallen, omdat de lading kwalitatief in orde is. Het weigeren van de lading komt op dat moment dus voor rekening van de vervoeder
Levertijden; Conclusies; Aanbevelingen Prijs georiënteerde ondernemingen zullen eerder geneigd zijn een lading te weigeren vanwege de kosten die daaraan verbonden zijn. De verspilling die daarmee veroorzaakt wordt is vanwege het prijstechnisch paradigma van de onderneming van ondergeschikt belang. De afnemer staat bij het weigeren van de lading contractueel in zijn recht. Er wordt echter niet nagedacht over verwerking van de voedselproducten op het moment dat de lading geweigerd is. Na weigering bestaat er altijd de mogelijkheid voor de vervoerder om de lading aan een andere onderneming aan te bieden. In het geval dat de producten specifiek voor een onderneming bestemd zijn, (op de verpakking staat de naam van de afnemer) wordt het al een stuk moeilijker om een alternatieve verwaarding via humane consumptie te vinden. Tussen de relatie tussen vervoerder en afnemers en het weigeren van leveringen zit een direct verband. Afnemers zullen minder snel geneigd zijn om leveringen te weigeren als zij intensief met een vervoerder samenwerken. Het intensiveren van de integratie tussen de vervoeder en afnemer is dan ook de beste manier om geweigerde leveringen te voorkomen.
38
8. Groothandel Introductie De groothandel fungeert als een schakel tussen producenten en afnemers die handelswaren aan consumenten verkopen. De groothandel kenmerkt zich door twee aspecten: 1.
De kernactiviteit van een groothandel is het doorverkopen van producten. Daarnaast ontplooien groothandelaren nevenactiviteiten als het produceren of verwerken van producten. De essentie ligt echter in het kopen, danwel verkopen van producten.
2.
Een groothandel verkoopt niet direct aan consumenten. Een groothandel verkoopt aan andere groothandels of ondernemingen die hun producten onder consumenten afzetten.
8.1
Verspillingen
De inkoop van de groothandel geschiedt volgens een vraagvoorspelling die opgesteld wordt. Daarbij worden factoren als de verkoop in het verleden en verwachte weersomstandigheden gebruikt om tot een zo accuraat mogelijke voorspelling te komen. Omdat de factoren die gebruikt worden voor de vraagvoorspelling variabel zijn, is het risico aanwezig dat de vraagvoorspelling niet nauwkeurig genoeg is, waardoor een tekort of een overschot ontstaat. In het geval van een overschot ontstaat dan het risico dat de voorraad onverkoopbaar wordt, en als gederfde goederen afgeschreven moeten worden. Naast inaccurate vraagvoorspellingen komt het voor dat producten geweigerd worden en terug worden gestuurd naar de groothandel. Over het algemeen worden producten geweigerd als de afspraken met de klant niet zijn nagekomen. Dit kan inhouden dat geleverde producten over de afgesproken houdbaarheidsdatum heen zien, of dat de verpakking van de producten niet in orde zijn. Het kan ook voorkomen dat de afnemer met de groothandel afspreekt dat producten die over de commerciële houdbaarheidsdatum gaan, retour worden gestuurd, waarna de groothandel de verwerking van de reststromen op zich neemt. Op deze manier levert de groothandel wel maar blijft deze ook verantwoordelijk voor de retourstromen.
8.2
Verwerking
Mochten geweigerde of geretourneerde producten nog verkoopbaar zijn, dan zal de groothandel allereerst trachten om de producten alsnog af zetten, mogelijkerwijs tegen gereduceerde prijs. Nadat de producten onverkoopbaar zijn geworden in het reguliere traject, in verband met de commerciële
39
houdbaarheidsdatum of beschadigingen aan het product, komen deze in aanmerking om als reststromen verder verwerkt te worden. Producten kunnen worden aangeboden bij de voedselbank, mits deze geschikt zijn voor consumptie. Barrières bij het leveren aan de voedselbank zijn de houdbaarheidsdatum van producten en eisen die de voedselbank kan stellen over de levering. Hier wordt dieper op ingegaan in hoofdstuk 11. Daarnaast kunnen producten aangemerkt worden als reststromen voor diervoeders. Producten kunnen hierbij afgewezen worden om in aanmerking te komen vanwege de strenge regelgeving aangaande diervoeders. Naast het aanbieden van producten voor menselijke- en dierlijke consumptie, kan het, indien geschikt, aangeboden worden als biomassa. Producten die niet in aanmerking komen voor vergisting worden verbrand met als doel energieopwekking
8.3
Perverse prikkel
Weigeren van producten; Identificeren van perverse prikkel Vanwege de doorlooptijd die producten hebben in het traject van groothandel naar consument, is het onwaarschijnlijk dat producten die geweigerd worden door de afnemer onverkoopbaar zijn vanwege het verstrijken van de houdbaarheidsdatum. Producten worden geweigerd vanwege hun commerciële houdbaarheidsdatum, die meer inspeelt op de doorlooptijd die een product nodig heeft om van de retailsector naar de consument te komen. Een te late levering wordt dus geweigerd door de afnemer vanwege het vergrote risico, dat ontstaat door een verkorte commerciële houdbaarheidsdatum, voor financiële derving. Naast inaccurate vraagvoorspellingen komt het voor dat producten geweigerd worden en terug worden gestuurd naar de groothandel. Over het algemeen worden producten geweigerd als de afspraken met de klant niet zijn nagekomen. Dit kan inhouden dat geleverde producten over de afgesproken houdbaarheidsdatum heen zien, of dat de verpakking van de producten niet in orde zijn.
Weigeren van producten Tegengestelde belangen identificeren De afnemer verwacht dat de producten waarvoor betaald wordt, volgens de eisen die zijn besproken geleverd worden. Een kortere houdbaarheidsdatum of een verkeerde verpakking kan lijden tot een economische derving, wat precies de reden is waarvoor de afspraken gemaakt zijn. Daartegenover staat dat de groothandel het weigeren van producten zoveel mogelijk wil vermijden, omdat geweigerde ladingen moeilijk verkoopbaar zijn vanwege de extra doorlooptijd die komt kijken bij het opnieuw transporteren.
40
Weigeren van producten Conclusies; aanbevelingen De verspillingen rondom geweigerde producten, die beschreven zijn in dit hoofdstuk worden veroorzaakt door de regeling die groothandel en afnemer met elkaar hebben afgesproken. Echter, doordat de belangen van beide partijen niet tegengesteld zijn met betrekking tot de geweigerde producten, kunnen deze verspillingen niet geïdentificeerd worden als een perverse prikkel. De groothandel zal altijd streven om producten te leveren die naar voldoening zijn van de afnemer. Door producten te leveren die geweigerd worden, lijdt de groothandel economische schade door middel van de derving die de geretourneerde producten ondervinden, de vervangingskosten voor de producten die nogmaals geleverd moeten worden, de geschade reputatie van de groothandel en kosten voor het verwerken van de reststromen van de producten die geweigerd zijn. Voor de afnemer is dit ook geen wenselijke situatie, omdat deze op het moment dat goederen niet naar wens zijn, een vergroot risico loopt om out-of-stock te gaan en nee te moeten verkopen tegen zijn afnemers. Dit veroorzaakt naast economische schade door gemiste inkomsten ook schade voor het bedrijf zelf, doordat de reputatie van de afnemer wordt geschaad. Beide partijen hebben dus geen baat bij om de producten te weigeren
41
9. Retail Introductie Waar supermarkten in het begin van hun ontstaan in de jaren ’60 zich voornamelijk bezig hielden met het verkopen van kruidenierswaren, hebben deze zich door de jaren heen uitgebreid met versproducten zoals vlees, vis, zuivel, groenten en fruit. Supermarkten zijn uitgegroeid tot multinationals waarbij de originele rol van schakel tussen leveranciers en consumenten verlaten is. Productie, vervoer en opslag binnen één bedrijf is geen uitzondering meer. Het merendeel van de bevolking gaat dan ook naar de supermarkt voor zijn boodschappen. De supermarktsector is sterk verdeeld. Als gevolg van de versplintering is de concurrentie tussen de supermarkten zeer heftig. Supermarkten proberen zich hierbij voornamelijk te onderscheiden in prijs en service. Er zijn een aantal supermarkten die zich onderscheiden door prijsvechters te zijn of een niche van de markt bestrijken. Bij prijsvechters ligt de focus op een zo laag mogelijke prijs, en is de service en de presentatie van producten van secundair belang. Nee-verkopen is bij prijsvechters dan ook geen taboe. Supermarkten voor nichemarkten concentreren hun aandacht op een manier om zich te onderscheiden. De verkoop van biologische of buitenlandse producten zijn hiervan goede voorbeelden.
9.1
Verspillingen
Service Naast het belang van scherp geprijsde producten is het voor supermarkten belangrijk om een goede service aan te bieden aan de consument. De service die een supermarkt levert bestaat uit de klantvriendelijkheid van het personeel, maar ook uit voldoende variatie en beschikbaarheid van producten. De hoeveelheid derving die een supermarkt accepteert hangt direct samen met het niveau van service die zij willen bieden op het gebied van de beschikbaarheid van producten. Een hoge service betekent dat het niet op voorraad hebben van producten taboe is. Het constant op voorraad hebben vergroot ook het risico dat producten niet verkocht raken en als derving aangemerkt worden Promotie Bij de promotie van een nieuw product wordt deze in grote aantallen tegen een lage prijs of gratis aangeboden. Bij het introduceren van een product op deze manier wordt altijd rekening gehouden met voedselverliezen als gevolg van de agressieve manier van verkopen, die ervoor moet zorgen dat het product een marktaandeel verwerft.
42
Voorraadvoorspellingen Inkopen worden aan de hand van voorraadvoorspellingen gedaan. Omdat de factoren aan welke hand de voorspelling gedaan wordt variabel zijn, bestaat er altijd het gevaar dat er een tekort of overschot ontstaat. In het geval van overschotten door verkeerd inkopen loopt de supermarkt het risico dat voorraad onverkoopbaar wordt en als derving aangemerkt wordt. Distributiecentrum Fouten die gemaakt worden met de distributie van producten kunnen ervoor zorgen dat voorraden onverkoopbaar worden, doordat zij bijvoorbeeld naar het verkeerde adres worden gestuurd, of blijven liggen, waardoor de houdbaarheidsdatum verloopt. Productiefouten Supermarkten houden zich naast het verkopen van producten, steeds vaker bezig met het produceren van producten die zij verkopen onder hun huismerk. De laatste jaren is de verkoop van huismerken bij iedere supermarktcombinatie explosief gestegen. Tijdens het productieproces is het mogelijk dat door productiefouten voedselverspilling optreed. Zo kan de samenstelling verkeerd zijn of het product verkeerd geëtiketteerd. De producten zijn vervolgens onverkoopbaar vanwege juridische aansprakelijkheid, imagoschade of kostprijs in-efficiency Bedrijven zijn via wetgeving verplicht te vermelden welke grondstoffen zijn gebruikt bij het produceren van het product. Bij het incorrect of onjuist vermelden van de informatie is het bedrijf juridisch aansprakelijk bij ongevallen die resulteren uit de onjuiste informatie. Zodoende mogen producten waarop onjuiste informatie staat niet worden verkocht. Hoewel het product geschikt is voor menselijke consumptie, kan een onjuiste samenstelling van een product zorgen voor een andere smaakbelevenis. Die smaakbelevenis kan zowel positief als negatief zijn. Bij een negatieve smaakbelevenis zal het product kwalitatief minder overkomen op de consument. Dit kan direct lijden tot imagoschade. Bij een positieve smaakbelevenis zal het product een kwalitatief hogere smaakbelevenis hebben. Indirect kan dit ook lijden tot imagoschade, omdat producten die een normale samenstelling hebben vergelijkenderwijs naderhand van mindere kwaliteit lijken ten opzichte van de consument. Bij verkeerde etikettering is het kostprijsinefficiënt om de producten opnieuw te labellen. Het productieproces is een geautomatiseerd proces dat zijn voordelen haalt uit continue serieproductie. Het stilleggen van de productie om de producten opnieuw te labellen of de producten handmatig labellen kost meer tijd en geld dan het opnieuw produceren van een serie.
9.2
Verwerking
De restproducten uit filialen gaan altijd terug naar het distributiecentrum van de supermarkt. Vanuit het distributiecentrum worden de reststromen verder verwaard. Net zoals in de verwerkende industrie, zijn de retourstromen van het bedrijf intern en zodoende niet transparant.
43
Voedselbank Producten die geschikt zijn voor menselijke consumptie komen in aanmerking voor afhandeling via de voedselbank. Barrières bij het aanbieden van producten aan de voedselbank zijn de houdbaarheidsdatum en de eisen die de voedselbank stelt aan de levering van producten. De supermarkt zal proberen om tot zo dicht mogelijk bij de houdbaarheidsdatum de producten proberen te verkopen, waardoor de voorraad geschikte producten voor aanbieding relatief klein is. Vergisting Vergisten van biomassa is een algemene manier van verwerken onder supermarkten omdat de verwerking hiervan geen geld kost, in tegenstelling tot het storten van afval. Daarnaast kunnen de reststromen in bulk worden verwerkt.
9.3
Perverse prikkels Productiefouten
In de productiefouten zit een aantal perverse prikkels. De producten zijn nog geschikt voor menselijke consumptie maar worden om verschillende redenen niet optimaal verwaard. Omdat de prikkel schuilt in het verwerken van de reststromen van de fout geproduceerde producten wordt de perverse prikkel behandeld in het hoofdstuk dat ingaat op de voedselbank.
Brood; Perverse prikkel identificeren Brood uit de supermarkt wordt ingekocht bij bakkerijen. De bakkerij heeft contractuele afspraken met de supermarkt waardoor de bakkerij verplicht is om het brood wat overblijft weer mee retour te nemen. Dit brood wordt vervolgens onder andere als reststroom verwerkt in diervoeders. Dankzij deze contractuele constructie is de supermarkt in staat om hoge service voor klanten te verzorgen door altijd brood op voorraad te hebben, terwijl de motivatie om kosten te besparen door de derving te minimaliseren of elimineren, weggenomen is.
Brood; Tegengestelde belangen identificeren In een optimale omgeving houden het serviceniveau en de kosten van het product elkaar in balans. Het is de doelstelling van de supermarkt om deze twee factoren te maximaliseren. De supermarkt bereikt deze maximalisatie door middel van de contractuele afspraken met de bakkerij. Omdat de supermarkt een grote klant is voor de bakkerij, kan de supermarkt afspraken afdwingen in het contract die voordelig zijn. Hoewel deze afspraken extra derving (van inkomsten) voor de bakkerij inhoudt, is de omzet die verdiend wordt dusdanig dat vanuit een economisch perspectief het nog steeds een goede beslissing is voor de bakkerij.
44
Brood; Conclusie Aanbevelingen Bedrijven hebben van nature een economische motivatie om verspilling tegen te gaan. Verspilling betekent namelijk extra kosten en dus minder omzet en winst. Het systeem dat de derving van producten streeft te minimaliseren of elimineren wordt verstoord door de afspraken die de supermarkt opstelt. Daarnaast worden de productstromen die retour worden gestuurd niet optimaal verwaard. De kern van de prikkel voor het voedselverlies zit in de contractuele afspraken die de supermarkt maakt met de bakkerij. Om de prikkel te elimineren moeten de afspraken in het contract worden aangepast. Voor de supermarkt is er geen economische motivatie om de afspraken te wijzigen, aangezien dit het optimale evenwicht tussen service en prijs zou verstoren. De bakkerij is in de huidige situatie niet bij machte om invloed uit te oefenen over de contractafspraken. Om deze situatie te veranderen moet de bakkerij een positie veroveren waarin het wel bij machte is om invloed uit te oefenen. Dit kan op verschillende manieren verkregen worden. Het bedrijf kan uitbreiden door middel van het vergroten van de productie of het overnemen van concurrenten. Daarnaast kan het bedrijf samenwerking zoeken met bedrijven uit de sector om meer invloed uit te kunnen oefenen bij onderhandelingen. Hierbij is de laatste keuze de meest haalbare optie omdat er geen investeringen benodigd zijn die een risico kunnen zijn voor de continuïteit van de onderneming.
45
10.
Catering
De cateringsector verzorgt voedselproducten voor consumenten. In het algemeen bereikt de cateraar de consument via een organisatie of evenement. In tegenstelling tot de retail- en horecasector, bepaalt de opdrachtgever de bedrijfsvoering rondom de voedselvoorziening. De diensten en producten die de cateraar levert worden vastgelegd in een contract. Aan het aanbesteden van cateringcontracten zitten bepaalde voorwaarden verbonden. Opdrachten voor overheidsinstellingen en opdrachten boven een bepaald bedrag moeten verplicht openbaar aanbesteed worden via het Europees aanbestedingsmodel. Aan dit model zitten een aantal voorwaarden gekoppeld. Zo moet de aanbesteding verplicht openbaar worden aangekondigd, waarbij iedere onderneming vrij is om zich in te schrijven. Daarnaast moet de gehele aanbestedingsprocedure afgewikkeld, beoordeeld en gemotiveerd worden volgens vooraf bekendgemaakte procedures, eisen en criteria. Bij het aanbestedingstraject zijn onderhandelingen in beginsel verboden. Bedrijven die zich inschrijven voor de aanbestedingen bieden dus een offerte aan die puur gebaseerd is op de eisen en criteria die de klant opstelt. Hierbij kunnen sommige eisen zeer zwaar meewegen en resulteren in uitsluiting bij een negatief antwoord. Bij grote aanbestedingsopdrachten wordt dan ook vaak gebruikt gemaakt van een intermediair die bekend is met de sector en het aanbestedingsproces, om het proces zo soepel mogelijk te laten verlopen. Doordat het contact verloopt via tussenpersonen en het voor cateraars niet mogelijk is om een dialoog aan te gaan, is het voor de cateraars lastig om de consequenties te communiceren die bepaalde eisen kunnen hebben voor de bedrijfsvoering.
10.1 Verspillingen De eisen die gesteld worden door de opdrachtgever hebben directe consequenties op de hoeveelheid voedsel die verspild wordt. Als een opdrachtgever de eis heeft dat het gehele assortiment beschikbaar is gedurende de totale openingstijd, zullen er na sluitingstijd onvermijdelijk voedselproducten niet verkocht zijn. Deze producten zijn vervolgens niet meer verkoopbaar en moeten als derving worden aangeschreven. Er zijn een aantal derving gevoelige productgroepen, die na de volgende alinea behandeld worden. Naast de eisen die gesteld worden aan de voedselvoorziening, speelt ook de beschikbaarheid van informatie een rol bij het beperken van voedselverspilling. De inkoop van producten vindt plaats op ervaringscijfers. Deze cijfers geven geen nauwkeurige indicatie van de daadwerkelijke vraag. Het gebrek aan precieze data aangaande de vraag werkt daarmee overschotten in de hand.
46
Verswaren Verswaren hebben een beperkte houdbaarheidsdatum, en zijn vatbaarder voor bederving. Hierbij is de manier waarop verswaren worden aangeboden van invloed op de houdbaarheid van de producten. Het correct koelen en verpakken van producten zorgt ervoor dat producten langer houdbaar zijn. Warme maaltijden Er worden in bedrijfsrestaurants regelmatig
uitgestald is, worden verwerkt tot croutons. Keuzes als breedte van het assortiment en de verpakking van het brood hebben invloed op de hoeveelheid brood dat verspild wordt. Vergaderlunches Voor vergaderingen die plaatsvinden bij het bedrijf, is het mogelijk dat de lunch verzorgd wordt door de catering. De hoeveelheid broodjes die bij de lunch geserveerd worden, zijn in het offertetraject vastgesteld.
warme maaltijden aangeboden. Na het maken/verwarmen van deze maaltijden is het niet meer mogelijk om ze nogmaals aan te bieden. Het op order maken van maaltijden, of
meer verspilling
minder verspilling
breed assortiment
smal assortiment
vers op schaal
in verpakking
ongekoeld
gekoeld
het beperkt aanvullen heeft invloed op de hoeveelheid derving die optreedt. Brood Brood dat uitgestald wordt, mag na sluitingstijd niet meer worden aangeboden. De restproducten van het brood dat niet
10.2 Verwerking Het verwaarden van producten via de voedselbank is bij de catering nauwelijks mogelijk. Ten eerste zal de cateraar altijd proberen om producten voor het verlopen van de houdbaarheidsdatum te verkopen. Ten tweede zijn cateraars op meerdere locaties gevestigd die wijdverspreid door Nederland zitten, met een hoeveelheid restproducten per vestiging die relatief klein is. De restproducten die overblijven kunnen vanwege voedselveiligheid niet mee terug genomen worden met de vrachtwagen die nieuwe producten levert. Restproducten worden dan ook grotendeels op locatie via de reguliere afvalstromen verwerkt.
47
10.3 Perverse prikkels Aanbestedingsmodel; Identificeren perverse prikkels In het proces van het Europees aanbestedingsmodel ontbreken er voldoende mogelijkheden voor het voeren van een dialoog en onderhandelingen met deelnemers van een aanbesteding. Als gevolg daarvan worden de consequenties van de gestelde eisen en criteria voor de hoeveelheid voedselverspilling onderbelicht. De mogelijkheid tot dialoog dient zich pas aan nadat het contract ondertekend is, waardoor suggesties om voedselverspilling te bestrijden onuitvoerbaar worden. Vanwege wetgeving is het niet mogelijk om van de Europese aanbestedingsmethode af te stappen.
Aanbestedingsmodel;
Tegengestelde belangen identificeren:
Het vastleggen van de vraag en toetsing van de aanbiedingen in objectieve eisen, wensen en criteria zorgt ervoor dat het proces transparanter en eenvoudiger wordt voor de opdrachtgever om concurrerende voorstellen met elkaar te vergelijken. Zodoende realiseert de opdrachtgever met het Europese aanbestedingsmodel besparingen doordat concurrentie de cateraars dwingt om hun beste aanbod in te dienen23. Daartegenover staat dat cateraars zich in een hevig concurrerende omgeving zeer matig kunnen profileren door de starheid van het onderhandelingsmodel. Omdat in het kader van transparantie de beslissing wordt genomen aan de hand van objectieve criteria, is het voor een onderneming lastig om zich te onderscheiden op het gebied van service en milieuvriendelijkheid. Deze twee factoren laten zich moeilijker kwantificeren dan kostenconcurrentie. Als gevolg hiervan moeten cateraars om concurrerend te blijven zich primair op economisch terrein onderscheiden.
Aanbestedingsmodel;
Conclusie; Aanbevelingen
Het Europese aanbesteding model zorgt ervoor dat de focus van de tender op de economische dimensie is, waarbij de maatschappelijke en milieutechnische dimensies onderbelicht worden. Dit wordt veroorzaakt doordat de objectiviteit van het proces het meest gewaarborgd is door deze te kwantificeren in economische maatstaven. Daarnaast bekijken intermediairs de situatie vanuit de historische kennis die tot hun beschikking staat, en niet vanuit hun visie, wat resulteert in een weinig innovatiegerichte aanpak. Als gevolg van de beschreven factoren kunnen de voedselverliezen in de catering hoger uitvallen dan noodzakelijk is, en worden reststromen niet optimaal verwaard. Om deze situatie te veranderen moet er in het onderhandelingsmodel de aandacht verschoven worden van het economische paradigma naar het maatschappelijke- en milieutechnische paradigma. Dit zou betekenen dat er door middel van intensievere dialogen een beter aangepast maatwerk voor de opdrachtgever ontstaat. Hierbij zou een model aangehangen kunnen worden waarbij de opdrachtgever
23
Esser, M.J.J.M., Aanbestedingrecht voor overheden, Elsevier Overheid; 2006
48
in het begin van de onderhandelingsfase een brede scope hanteert, waarin de basiscriteria staan waaraan de cateraar moet voldoen. Vervolgens kan er met de overgebleven deelnemers een intensievere selectieronde aangaan, waarin de deelnemers de kans hebben om zichzelf meer te profileren. Afhankelijk van het aantal deelnemers en voorkeuren van de opdrachtgever kan de selectie nog meer geïntensiveerd worden. Het voordeel van een aanbestedingsprocedure waarin de beginfase breed en relatief oppervlakkig en de eindfase smal en intensief georiënteerd is, is dat alle cateraars een kans hebben om zich in te schrijven, maar dat cateraars zich in latere fases beter kunnen profileren. De voornaamste barrière bij deze aanbeveling is dat het Europees aanbesteding model vanuit Europese wetgeving is vastgelegd. Zodoende kan de Nederlandse wetgeving zich niet onttrekken aan de criteria rondom het aanbestedingsmodel. Daarnaast zijn er kansen om na het aanbestedingstraject het contract tussentijds aan te passen. Dat dit tot succes kan leiden blijkt uit de proeven die Albron en het voormalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben gehouden op de catering locatie in het pand van het voormalige ministerie. Zo is onder andere besloten dat producten een kwartier voor tijd niet meer worden aangevuld, wat tot een reductie van voedselverspillingen leidde van 40%.
49
11.
Voedselbank Introductie
De voedselbank is een liefdadigheidsinstelling gerund door vrijwilligers die voedselpakketten verzorgd voor gezinnen die het tijdelijk financieel moeilijk hebben. De doelstelling van de organisatie is hierbij tweeledig: Helpen van personen met behulp van voedselpakketten Voorkomen van voedselverspilling De voedselbank brengt de vraag (hulpbehoevende gezinnen) en het aanbod (overschot bij aanbieder) bij elkaar door als een “bank” te fungeren. Voor geen van de producten of diensten die de voedselbank ontvangt wordt betaald. De organisatie van de voedselbank is ingericht in drie lagen namelijk nationaal, regionaal en lokaal. Deze lagen zijn gebonden aan elkaar via een aantal hoofdlijnen die het nationaal bestuur heeft opgesteld, maar functioneren onafhankelijk van elkaar als aparte stichtingen. Hierbij houdt het nationale bestuur zich bezig met beslissingen op strategisch niveau zoals fonds- en voedselwerving en vervullen de regionale voedselbanken de rol van distributiecentra. De laatste kunnen echter ook als lokale afdeling functioneren.
11.1 Levering voedsel Voor de levering van voedsel vertrouwt de voedselbank voornamelijk op ad hoc leveranciers. Zij heeft echter ook een aantal vaste leveranciers. De leveranciers die vast leveren, en dus met regelmaat voedsel teveel hebben, zijn bedrijven die voornamelijk leveren aan supermarkten. Één van de vaste leveranciers is een bedrijf dat groenten en fruit verwerkt tot verpakte gesneden groente. De verwerkte groente wordt geleverd aan een aantal van de grotere supermarktketens in Nederland. Bij de productie wordt een verlies van 3% verlies ingecalculeerd die ontstaat door de verplichting een veiligheidsvoorraad aan te houden. Deze reststromen komen terecht bij de voedselbank. Daarnaast levert een bakkerij die aan eigen winkels levert het brood dat terugkomt uit de winkels aan het einde van de dag. De ad hoc leveringen komen voornamelijk uit schakels die zich voor de retail, catering en horeca bevinden. Dit heeft te maken met de commerciële houdbaarheidsdatum. Retailers, cateraars of horeca zullen altijd proberen om een product nog af te zetten, totdat het niet meer verkoopbaar is vanwege de houdbaarheidsdatum. Bij schakels eerder in de voedselketen zoals groothandels en verwerkende bedrijven speelt de uiterste houdbaarheidsdatum een minder grote rol bij het aanbieden van producten aan de voedselbank. Dit komt omdat het voor deze schakels sneller moeilijker wordt om producten te verkopen omdat deze ook nog getransporteerd moeten worden. Een supermarkt wil geen pak melk wat bij aankomst nog maar twee dagen goed is. Schakels voor de retail, catering en horeca 50
kunnen het zich dus niet veroorloven om tot het laatste moment te wachten met het verkopen van producten en bieden het dus dan ruim voor het verlopen van de uiterste houdbaarheidsdatum aan de voedselbank aan. Naast de houdbaarheidsdatum zijn de voornaamste redenen dat producten aangeboden worden productiefouten zoals foute etikettering, planningsverschillen of incidenten zoals een tijdelijke onvoldoende opslagcapaciteit in het geval van de reparatie van vriezers. Daarnaast worden reststromen als overschotten van promotieartikelen en onverkoopbare oogsten aangeboden. Opmerkelijk bij het aanbieden van de reststromen is dat er voornamelijk A-merken aangeboden worden. De reden hiervoor is dat bij B- en C- producten eerst getracht zal worden om deze op andere markten aan te bieden. Bedrijven bieden hun A-merken niet aan op deze markten omdat dit tot imagoschade kan leiden.
11.2 Houdbaarheidsdatum De houdbaarheidsdatum is een belangrijke drempel bij het aanbieden van producten aan de voedselbank. Het komt vaak voor dat bedrijven producten niet leveren uit angst voor imagoschade of juridische gevolgen. Hiertegenover staat dat de voedselbank de juridische aansprakelijkheid op de producten niet kan overnemen. Omdat het een organisatie is die gebaseerd is op vrijwilligers. Bedrijven kunnen op dat moment geen controle meer uitoefenen over de kwaliteit van hun product, maar zijn er nog wel verantwoordelijk voor. Dit maakt bedrijven huiverig wat betreft het leveren van producten aan de voedselbank. Daarnaast komt het voor dat ondernemingen niet volledig geïnformeerd zijn omtrent de regels van houdbaarheidsdatum van producten. Een voorbeeld hiervan is dat ongekoelde producten in de categorie “ten minste houdbaar tot” met een simpele risicotest van een nieuwe houdbaarheidsdatum voorzien mogen worden. Een andere drempel die bedrijven ondervinden bij het aanbieden van producten zijn de eisen van de voedselbank aangaande levertijden. In de huidige situatie hanteert de voedselbank een systeem waarbij partijen die aangeboden worden aan de voedselbank naar het regionale centrum gebracht kunnen worden. Vanuit het regionale centrum verzorgd de voedselbank zelf het transport naar de lokale centra. Op deze manier probeert de voedselbank de levering voor de aanbieder te vergemakkelijken doordat deze maar op een punt hoeft te leveren. De voedselbank hanteert roostertijden waarop de levering kan geschieden of wanneer zij het op komen halen. Deze eisen kunnen belemmerend werken bij het aanbieden van producten
51
11.3 Perverse prikkel Barrières; Identificeren van de producten Er is vanuit de voedselsector een groot aanbod aan producten die niet meer verkoopbaar zijn, maar nog wel gebruikt kunnen worden voor menselijke consumptie. Er is vanuit ondernemingen in de voedselsector de motivatie om reststromen te verwaarden via de voedselbank, daarbij staat het economische motief niet voorop, omdat het verwerken van reststromen op andere manieren wellicht nog economische waarde heeft. Bij het aanbieden van producten lopen ondernemingen echter tegen barrières aan. De grootste barrière voor het leveren aan de voedselbank is de houdbaarheidsdatum. Daarnaast vormen de eisen van de ondernemingen en/of de voedselbank over de levering een barrière. De barrières die het leveren van producten aan de voedselbank in de weg staan, zorgen ervoor dat restproducten niet optimaal verwaard kunnen worden.
Barrières; Tegengestelde belangen De barrières kunnen ontstaan uit de beleefde risico’s die het leveren met zich meebrengt. De
motivatie die beide partijen hebben bij het leveren van reststromen, is verbonden aan het inperken van de risico’s die het uitleveren opleveren. Beide organisaties hebben er belang bij om deze risico’s te beperken. Juridische aansprakelijkheid Een groot deel van de producten die worden aangeboden bij de voedselbank zijn niet meer verkoopbaar in de voedselketen omdat de producten over of tegen de houdbaarheidsdatum aan zitten. Bedrijven willen producten die de houdbaarheidsdatum zijn gepasseerd niet meer aanbieden vanwege de juridische verantwoordelijkheid die dit met zich meebrengt. Door de verantwoordelijkheid te nemen stelt het bedrijf zich op dat moment bloot aan financiële risico’s. De voedselbank is niet in staat om juridische verantwoordelijkheid dragen voor het product, vanwege de organisatie die is gebaseerd op vrijwilligers, en geeft de voorkeur aan een constructie waarbij de voedselbank de partij overneemt maar de leverancier de verantwoordelijkheid blijft dragen. Vanuit het perspectief van het bedrijf is dit een onwenselijke situatie doordat er geen controle meer uitgeoefend kan worden op het product. Door het conflict in de belangen van beide partijen ontstaat een drempel bij het leveren van producten. Imagoschade Op het gebied van imagoschade is de prioriteit van het bedrijf dat het product aanbied niet gericht op de bescherming van het merk, maar op de bescherming van de kwaliteit van het product. Uit interviews met bedrijven die leveren aan de voedselbank en de voedselbank zelf kwam juist naar voren dat bedrijven producten die bedoeld zijn voor een hoger marktsegment eerder direct naar de voedselbank brengen, uit angst voor imagoschade bij het aanbieden van luxeproducten in goedkopere markten. Bedrijven zijn terughoudend bij het leveren omdat de blootstelling van producten van inferieure kwaliteit aan consumenten kan resulteren in imagoschade voor het bedrijf. Mede omdat het
52
bedrijf geen invloed kan uitoefenen over de kwaliteit nadat de voedselbank de producten heeft overgenomen kan dit een barrière opwerpen. De voedselbank heeft als prioriteit om verspilling tegen te gaan en mensen te assisteren door voedselpakketten aan te bieden. De smaakbelevenis is hierbij een ondergeschikt belang. Bij het inventariseren van de risico’s is van belang dat zowel bedrijven als de voedselbank volledig en correct geïnformeerd zijn over risico’s die levering van producten met zich meebrengt. Het kan voorkomen dat bedrijven al op voorhand huiverig zijn om producten te leveren die over de houdbaarheidsdatum zijn gegaan, hoewel dit niet nodig hoeft te zijn. Naast barrières die ontstaan uit vermijd gedrag, kunnen ook drempels ontstaan door de eisen die gesteld worden door bedrijven of de voedselbank over de levering. Als de eisen de operationele gang van zaken te veel verstoren kan dit een barrière vormen die ertoe leidt dat levering niet geschiedt. Het bedrijf dat de producten aanbiedt heeft een groter economisch belang bij het niet verstoren van de operationele processen, omdat het vertrouwd op zijn processen om omzet te creëren. Daartegenover staat dat de voedselbank afhankelijk is van vrijwilligers, en zodoende niet altijd bij machte is om aan de eisen van leverancier te voldoen
Barrières; Conclusie; Aanbevelingen Ondernemingen die producten aan de voedselbank leveren kunnen na het afleveren geen controle meer uitoefenen over de producten. Hierdoor stellen zij zichzelf bloot aan juridische- en imagoschade. De voedselbank komt hierin de ondernemingen niet tegemoet, door de verantwoordelijkheid van de producten ook niet te willen dragen. Daarnaast staan de eisen die door beide partijen gesteld worden omtrent de levering van producten de optimale verwaarding in de weg. Beide handelen hierbij vanuit het continueren van operationele processen. Het leveren van producten aan de voedselbank zal voor ondernemingen altijd een zeker risico inhouden vanwege de aard van sommige producten. (over de datum of nog net niet) Er zal dus altijd een zekere mate van vertrouwen te pas moeten komen bij het leveren van producten. Dit vertrouwen kan vergroot worden door de voedselbank door de manier waarop het product wordt opgeslagen en verder wordt verwerkt transparant wordt gemaakt, zodat het bedrijf kan zien dat de producten op een correcte manier worden behandeld. Zo kan de juridische- en imagobarriere kleiner gemaakt worden. Wat betreft de eisen die aan leveringen worden gesteld, zal het moeilijk worden om de huidige situatie aan te passen. Van producten wordt het vaak pas op hele korte termijn duidelijk dat zij niet meer verkocht worden en aan de voedselbank aangeboden worden. Als partijen door de voedselbank geweigerd worden vanwege het niet kunnen voldoen aan de eisen, wordt hierbij al snel met de vinger gewezen naar de voedselbank, omdat deze in het perspectief van de bedrijven niet in een positie is om eisen te maken omtrent producten die zij gratis krijgen. Bedrijven moeten echter in ogenschouw nemen dat op deze manier voedselproducten uit reststromen kosteloos verwerkt worden en toch maximale verwaarding krijgen.
53
12.
Conclusies
Aan de hand van de bevonden resultaten kunnen een aantal bevindingen gemaakt worden aangaande de verspilling van voedselproducten. In dit hoofdstuk zullen de bevindingen die in de resultaten gevonden zijn verder worden geanalyseerd en zullen er conclusies worden getrokken.
12.1 Economisch paradigma Aan het begin van het rapport is opgemaakt dat perverse prikkels ontstaan uit handelingen die voortkomen uit het focuspunt van één dimensie waarvan het effect van de prikkel is gericht op de gevolgen voor de korte termijn. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek dat gepleegd is, kan geconcludeerd worden dat de perverse prikkels in de voedselsector hoofdzakelijk voortkomen vanuit een economisch georiënteerd paradigma. Het economisch georiënteerde paradigma is inherent aan de aard van de onderneming. Ondernemingen in de private sector zijn afhankelijk van het genereren van omzet om zelfbehoud te waarborgen en worden grotendeels afgerekend op basis van economische maatstaven. Het gevolg hiervan is dat de verspilling van voedsel gestimuleerd kan worden op het moment dat de negatieve effecten van verspilling geen invloed, of zelfs een positief effect hebben op de economische prestaties,. Dit valt duidelijk terug te zien bij de perverse prikkels rondom vergisting van reststromen uit de GFTsector en de productie van vleesproducten. De subsidie op reststromen voor vergisting zorgt ervoor dat producenten een economisch gemotiveerde keuze maken op reststromen niet maximaal te verwaarden volgens de ladder van Moerman. Bij het fokken van pluimvee wordt een zekere mate van uitval geaccepteerd omdat de uiteindelijke economische kosten opwegen tegen de economische baten van de productiemethode die gehanteerd worden. Het creëren van een balans in de drie paradigma’s die de theoretische basis vormen van dit onderzoek, namelijk het economische model, het maatschappelijke model en het milieutechnische model, is een oplossing op lange termijn in het terugdringen van voedselverspilling door perverse prikkels. In een uitgebalanceerde situatie worden uitkomsten niet solitair beoordeeld op hun economische effect, maar ook op het effect wat zij als gehele keten op het milieu en de maatschappij sorteren. Hierbij kunnen ook conflicterende belangen tussen de andere dimensies optreden. Zo is het gevolg van de huidige manier van vleeskuikens produceren dat de prijs van het vlees lager is dan productiemethodes waarbij minder uitval wordt gegenereerd. Het maatschappelijke belang van het reduceren van verspilling wordt zodoende ondergeschikt gemaakt aan het beschikbaar stellen van een lagere prijs voor voedselproducten aan de consument. Vanuit milieutechnisch perspectief is een
54
constant groeiende productie van vleesproducten onwenselijk vanwege de relatief hoge CO2-belasting die vrijkomt bij de productie. In het onderzoek komt naar voren dat bedrijven die in de voedselsector opereren zich voornamelijk richten op de economische dimensie omdat dit inherent is aan de aard van de onderneming. Dezelfde lijn kan doorgetrokken worden naar organisaties die opereren in de voedselsector vanuit een maatschappelijk- of milieutechnisch standpunt, zoals humanitaire- of milieuorganisaties. Afhankelijk van de organisatie zal deze trachten om de invloed van de dimensie waarin de primaire focus ligt te vergroten. Zo zal een Oxfam de nadruk leggen op het verzorgen van voedsel in de gebieden waar zij actief zijn, terwijl het Voedingscentrum meer nadruk zal leggen op het vermijden van verspilling. De organisaties die werkzaam zijn in verschillende dimensies streven los van elkaar naar invloed, terwijl de drie dimensies niet los van elkaar gezien kunnen worden. Zij zijn integraal met elkaar verbonden, waardoor de gevolgen van de invloed van één dimensie doorwerken in andere dimensies. Zodoende is het van belang dat er niet alleen geconcentreerd wordt op samenwerking tussen verschillende schakels in de voedselketen, maar ook tussen organisaties die in verschillende dimensies werkzaam zijn.
12.2 Onderhandelingspositie De mate waarin verspillingen negatieve invloed hebben op de economische prestaties hangt gedeeltelijk samen met de machtsinvloeden die partijen op elkaar kunnen uitoefenen. De grootte van een onderneming of de marktomstandigheden zoals schaarste van een afnemer kunnen ertoe leiden dat de balans in de onderhandelingspositie tussen twee partijen wordt verstoord. In een dergelijke situatie kan de bovenliggende partij gebruik maken van zijn positie om een systeem te creëren waarin de economische nadelen die ontstaan bij het verspillen van voedsel, niet van invloed zijn op de bedrijfsvoering, maar voor rekening komen van de andere partij. De perverse prikkels die uitgaan van schaalvergroting en de broodvoorziening voor supermarkten zijn duidende voorbeelden. In de prikkels is een systeem opgezet die ervoor zorgt dat het aanbod van producten constant is, ook al gaat dit ten koste van de mate van verspilling. Daarnaast zorgen systemen ervoor dat voedselprijzen worden beïnvloed, wat indirect kan leiden tot overproductie doordat producten gedwongen zijn schaalvergroting toe te passen om te blijven concurreren qua kostprijs. De verspillingen die met beide voorbeelden gepaard gaat, hebben door middel van het systeem geen nadelige economische effecten voor het bovenliggende bedrijf. Het niet ondervinden van negatieve economische effecten creëert een situatie waarin de economische stimulans tot het reduceren van verspillingen wordt weggenomen. In deze situatie moet ook naar het economisch paradigma verwezen worden, die ten grondslag ligt aan de oorzaak van de verspilling. Het is het verlangen van bedrijven om economische voordelen te behalen, terwijl het voordeel in de balans tussen de partijen slechts een instrument is die gebruikt wordt om het verlangen te realiseren. Het creëren van een balans tussen de drie dimensies zou doorvloeien naar een balans tussen verhoudingen van beide partijen. Naast het in balans brengen van
55
de drie dimensies, zijn er drie opties om het evenwicht in de onderhandelingen te herstellen. De eerste houdt in dat de invloed van de bovenliggende partij wordt ingeperkt, hetzij door inkrimping van de onderneming, hetzij door veranderen van de marktomstandigheden door het ontbinden van samenwerkingsverbanden. Hiervoor zouden ondernemingen vrijwillig moeten meewerken aan het ondermijnen van hun superieure positie, iets wat niet gelijkstaat aan het doel van de onderneming en zodoende onwaarschijnlijk lijkt. Een andere optie is de interventie van een derde macht, hoogstwaarschijnlijk de overheid, die het misbruiken van de onderhandelingspositie belemmert. Dit zou niet de situatie elimineren maar alleen tijdelijk onmogelijk maken en is zodoende geen lange termijn oplossing. Als laatste heeft de onderliggende partij de mogelijkheid om zijn invloed te vergroten. Dit kan bereikt worden door onder meer uitbreiding of samenwerking. Dit is de meest wensbare en realistische optie in de huidige situatie.
12.3 Ketensamenwerking Uit het onderzoek is gebleken dat de ondervraagde ondernemingen de processen binnen de onderneming zoveel mogelijk trachten te optimaliseren om op die manier de economische derving te minimaliseren. Het optimaliseren van processen gaat gepaard met de reductie van verspillingen. Zodoende zijn ondernemingen gefocust op het optimaliseren van interne processen. Zodra het product niet de verantwoordelijkheid is van een onderneming en geen directe economische derving ondervindt van de verspilling verslapt de inspanning om de verspilling te minimaliseren. Dit symptoom is naar voren gekomen in meerdere schakels in de keten en wordt beschreven in de perverse prikkel die ingaat op de verspilling die ontstaat door ondernemingen die ladingen weigeren van vervoerders die buiten levertijden leveren. De lading wordt hierbij geweigerd door de onderneming omdat, naast de oorzaak van weigering, deze geen economische schade lijdt door de producten te weigeren. Er wordt puur gekeken naar de winstgevendheid van de eigen onderneming waarbij de (economische) gevolgen voor het weigeren van de producten niet in het belang van de organisatie valt. Ook in de catering is de afstemming met de eindgebruiker een probleem. In deze situatie wordt het gebrek aan integratie niet veroorzaakt door onwelwillendheid van de onderneming, maar door wetgeving die het succesvol integreren belemmert. De focus bij de aanbesteding komt te liggen bij het economische aspect van de te leveren diensten, omdat de wetgeving het onderscheiden van de ondernemingen op het gebied van service en duurzaamheid belemmerd. Zodoende is de cateraar niet in staat om optimaal te integreren met de consument. Alhoewel de aangehaalde voorbeelden ingaan op de integratie tussen twee schakels in de keten, ligt de focus bij samenwerking van alle schakels in de voedselketen. Het tegengaan van verspilling begint namelijk al bij de productie van voedsel. Ondernemingen kunnen huiverig zijn voor ketensamenwerking vanwege de verregaande aanpassingen die het met zich mee kan brengen en de beperking die als ondernemer wordt opgelegd. Daartegenover staat dat het prijsniveau van producten stabieler blijft, omdat vraag en aanbod in de keten beter op elkaar zijn afgestemd. De effecten van de samenwerking hangt af van de mate waarin samengewerkt wordt. Zo kunnen bedrijven los van elkaar opereren, maar afspraken hebben gemaakt over bepaalde zaken, zoals bedrijfsvoering of het type 56
ingrediënt dat gebruikt wordt. Daarnaast kunnen bedrijven horizontaal en verticaal integreren, waarbij verticaal integreren de meest verregaande vorm van samenwerking of integratie is. Het laten slagen van ketenintegratie hangt van een groot deel af van de bereidheid van deelnemers. Hierbij is het van belang dat de voordelen die aan ketenintegratie kleven duidelijk uiteengezet worden.
12.4 Voedselbank De voedselbank is de tussenliggende schakel in de verwaarding van reststromen die anders niet meer door consumenten genuttigd zouden worden. Met het vervullen van deze rol speelt zij een functie, niet alleen in faciliteren van voedsel aan hulpbehoevenden, maar ook door middel van het verwaarden van reststromen. Het merendeel van de bedrijven die zijn ondervraagd in het kader van dit onderzoek gaven aan dat van producten die niet meer aangeboden konden worden in het reguliere kanaal, getracht wordt deze te verwaarden via de voedselbank. Uit de gegevens komt een beeld naar voren dat erop duidt dat bedrijven de voedselbank zien als een volwaardig alternatief van het verwerken van hun reststromen, omdat de voedselproducten uiteindelijk door mensen geconsumeerd worden. Het risico dat aan deze zienswijze kleeft is dat het verwaarden van reststromen via de voedselbank door ondernemingen niet als verspilling wordt gezien, terwijl het verwerken van reststromen via humane consumptie nog steeds een vorm van voedselverspilling is. Deze zienswijze beperkt de motivatie om voedselverspilling te beperken. Zodoende is het van belang dat er duidelijk gecommuniceerd wordt naar ondernemingen dat preventie van verspilling de primaire focus moet zijn bij het bestrijden van verspillingen.
57
Bronnenlijst Bronnenlijst Agentschap NL, Samenhang basisbedrag, correctiebedrag en de SDE-bijdrage; datum onbekend Andriessen, J.E., Miedema, S., Oort, C.J., De sociaaleconomische besturing van Nederland; 1967 Bartels, J., e.a., Eten van waarde, peiling consument en voedsel; 2009 Bleijerveld, R.D., Brief NMA; November 2007 Bouwmeester, H., Bokma-Bakker, M.H., Roest, J. van der, Alternatieve aanwending van (incidentele) reststromen buiten de diervoedersector; 2006 Buck, S. te, e.a., Renewable energy monitoring protocol; Methodology for the calculation and recording of the amounts of energy produced from renewable sources in the Netherland; Juli 2010 Elbersen, W., Janssens, B., Koppejan, J., De beschikbaarheid van biomassa voor energie in de Agro Industrie; September 2010 Elkington, J., Enter the triple bottom line; 1994 Eppink, M. ,Waarts, Y., LEI; mondelinge mededelingen Esser, M.J.J.M., Aanbestedingrecht voor overheden, Elsevier Overheid; 2006 Europese Raad, Richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt; september 2001 Houthoofd, N., Algemene Economie; 2006 Humer, M., Flexibel of karakter; 2010 Janssen, E., e.a., Voedselverspilling in huishoudens, determinantenonderzoek; September 2010 Koppejan, J., e.a., Beschikbaarheid van Nederlandse biomassa voor elektriciteit en warmte in 2020; November 2009 LNV Consumentenplatform, Beleidsdossier Voedselverliezen, verspilde moeite; juni 2006 LNV Consumentenplatform, Consumentenpanels Voedselverliezen, verspilde moeite; juni 2006 LNV Consumentenplatform, Achtergrondinformatie Voedselverliezen, verspilde moeite; juni 2006 Luitjes, H., Voedselverspilling in de horeca; November 2007
58
Maijers, W., AKK ervaring voor LNV beleid; april 2008 Meulen, S.J., van der, Kindt, M.R.J., ING Sectormanagement Transport & Logistiek, Duurzame Logistiek; December 2010 Ministerie van EL&I, Kamerbrief stimulering duurzame energie; 30 November 2010 Ministerie van LNV, Kaderwet Diervoeding; Oktober 2003 Ministerie van LNV, Nota duurzaam voedsel; Juni 2009 Ministerie van LNV, Beleidsagenda duurzaam voedselsystemen; Juli 2009 Ministerie van LNV, Consumentenplatform; Informeren beinvloeden of_sturen; November 2009 Ministerie van LNV, Factsheet Voedselverspilling; Mei 2010 Ministerie van VROM, Terugdringen van voedselverspilling bij huishoudens; Januari 2010 Norman, W., Macdonald, C., Getting to the bottom of Triple Bottom Line; 2003 Pegge, S.M., Dijke, I. van, Timmermans, A.J.M., Coalitievorming beperken derving van versproducten in de agroketen; 2004 Ploeg, J.D. van der, De virtuele boer; 2001 Remmers, J., People, Planet, Profit in de supermarkt; Inspirerende voorbeelden uit binnen- en buitenland van Verantwoord Ondernemen in supermarkten; Juni 2004 Sevenster, M.N., Blonk, H., Flier S. van der, Milieuanalyses voedsel en voedselverliezen, ten behoeve van prioritaire stromen ketengericht afvalbeleid; December 2010 TNO Business Unit Mobiliteit en Logistiek, De agro-logistieke kracht van Nederland; 2009 Tromp, S.O., e.a., Agrologistiek 2015 milieuvriendelijk en marktgericht; 1998 UN Millennium project, Investing in development, a practical plan to achieve the millennium develoment goals; 2005 Vanthemsche P., e.a., Voedsel- en Warenautoriteit in de controle op slachthuizen en exportverzamelplaatsen; Juni 2008 Verweij, C.S., Molen, B.S. van der, De agrologistieke kracht van Nederland; 2009 Voedsel en Waren Autoriteit, Informatieblad houdbaarheidsdatum levensmiddelen voor bedrijven; juli 2009 Waarts, Y., e.a. Voedselverspilling, waarden van voedsel in de keten; Mei 2009 (a) Waarts, Y., e.a., Naar 20% reductie van voedselverspilling in 2015, een verkenning van behoeften en kansen; 2009 (b)
59
Bijlages Bijlage I; Ladder van Moerman
60
Bijlage II: Onderzoeksgroep
61
Bijlage III: Organogram Houdbaarheidsdatum
62
Bijlage IV: Flowchart GFT-Sector
63