Lydia Bruidegom
Afbeelding op de voorkant: Natuurgebied ‘de Weele’. C.B.M. Groot (1995). Aquarel.
2
Natuur- en milieucentra: mens, natuur en presentatie
Lydia Bruidegom
Afstudeeronderzoek
Opleiding: Specialisatie: Instelling: Docent: Datum: Plaats van uitgave:
Sociale Geografie Vrij doctoraal; Milieugeografie van Hoogontwikkelde gebieden en Cultuurlandschapgeografie Universiteit van Amsterdam drs. L. de Klerk 27-01-2005 Amsterdam
Collegekaartnr: Adres: Woonplaats Tel: Emailadres:
9834559 Vijzelgracht 47 I 1017 HP Amsterdam 06-24557440
[email protected]
3
God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvormende planten en allerlei bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. … God zei: ‘De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. God maakte alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt. En God zag dat het goed was. God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ Ook zei God: ‘Hierbij geef ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. … God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. (Bijbel, Nieuwe vertaling, Genesis 1.1-20, 2004, pp. 17-18).
4
Voorwoord
Deze scriptie is een afstudeerproject voor de opleiding Sociale Geografie aan de Universiteit van Amsterdam, met een vrij doctoraal op het gebied van Milieugeografie en Cultuurlandschapgeografie. In natuur en milieu ben ik altijd zeer geïnteresseerd geweest en het leek mij dan ook interessant om stage te lopen in een centrum dat zich met natuur, milieu en de voorlichting hierover bezighoudt. Door de stage bij EcoMare en het onderzoek over het succes van hun nieuwste tentoonstelling dat ik voor hen verricht heb, ontstond het idee om een landelijk onderzoek te doen naar dergelijke instellingen. Een onderzoek die zich uitsluitend achter het bureau afspeelt trok mij niet. Ik wilde naar de centra toe om ze te bestuderen omdat ik nieuwsgierig was naar de manier waarop de instellingen hun informatie ter plekke overbrengen. Door een nauwkeurige bestudering van een beperkt aantal instellingen, is de scriptie kwalitatief van aard geworden. Binnen de natuur- en milieucentra is de nadruk gelegd op wat zij precies laten zien in de tentoonstellingen, met name op het gebied van mens en milieu. Dit wordt vervolgens met elkaar en met wetenschappelijke literatuur vergeleken. Hoewel er op het gebied van natuur en milieu ontzettend veel geschreven is, ontbrak het aan literatuur over natuur- en milieucentra en over de presentatie van natuur en milieu. Dit is in de beginfase een belemmering geweest maar heeft wel geleid tot een onderzoek dat geheel op eigen bevindingen is gebaseerd. Hoewel deze scriptie een vrij lang traject is geworden, heb ik er het grootste deel van de tijd met plezier aan gewerkt. Dit heb ik onder andere te danken aan het geduld en de goede raad van mijn begeleider dhr. L. de Klerk. Die wil ik hiervoor dan ook hartelijk bedanken. Tijdens het onderzoek hebben een aantal medewerkers van de onderzochte centra tijd vrijgemaakt om vragen te beantwoorden, ook die wil ik hierbij bedanken. Verder gaat mijn dank uit naar Stefan Fritz voor de technische ondersteuning bij het werken met GIS, Johan Schepers, Maarten Dejong en Ed Groot voor het redigeren van de tekst en een aantal medewerkers van EcoMare die tijdens mijn stage hebben geholpen met brainstormen over een scriptieonderwerp. Natuurlijk gaat mijn dank ook uit naar mijn ouders, vrienden, met name Petra en Karin, en familie voor alle steun en hulp. Tot slot wil ik nog een ding duidelijk maken. Er is in deze scriptie kritisch geschreven over een aantal aspecten van de onderzochte natuur- en milieucentra. Daardoor zou het beeld kunnen ontstaan dat ik sommige centra niet leuk of educatief vind. Dit is absoluut niet het geval. De gekozen casestudies zijn allen zeer leuke en interessante centra om te bezoeken, dit heb ik dan ook met veel plezier gedaan. Al met al kan ik zeggen dat het schrijven van deze scriptie een zeer leerzaam proces is geweest, waardoor ik meer inzicht heb verkregen in alles wat bij het doen van onderzoek komt kijken. Ik wens u allen veel leesplezier toe. Lydia Bruidegom, Universiteit van Amsterdam, januari 2005.
5
Inhoudsopgave Pagina:
Inleiding
9
Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.4.1 1.4.2
1.5 1.5.1 1.5.2
1.6 1.7
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2
2.3 2.3.1 2.3.2
2.4
Hoofdstuk 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3
3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4
Natuur en milieu; introductie en presentatie Geschiedenis van het denken over natuur en milieu Natuur- en milieueducatie Milieucommunicatie Natuur in de sociale wetenschappen Myths of Nature De wereld volgens Hägerstrand
Natuur in de natuurwetenschappen Introductie in de fysische geografie Introductie in de ecologie
11 11 12 12 14 14 15 16 17 17 19
Geschiedenis van de Nederlandse natuurmusea en natuureducatie Slot
21
Onderzoeksopzet
23
Inleiding Vraagstelling, onderzoeksvragen en verantwoording
23
Hoofdstukindeling
23 23 24 25 25 26 26
Het inventariserend onderzoek
27
Werkwijze
27 27 29 30 31 31 32 33 33
Vraagstelling en onderzoeksvragen Relevantie
Onderzoeksopzet en methoden van onderzoek Het inventariserend onderzoek Het verdiepend onderzoek
Het zoekproces Variabelenanalyse Het maken van de kaart met behulp van ArcGIS
De resultaten Informatieve musea Op collectie georiënteerde musea Bezoekerscentra NME-centra
6
3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.2.8
3.3
Hoofdstuk 4 4.1 4.1.1 4.1.2
4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7 4.2.8 4.2.9 4.2.10 4.2.11 4.2.12
4.3
Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.1
Centra voor een duurzame leefstijl Entertainmentparken Indeling naar omvang Spreiding van de centra
Conclusies
35 35 36 37 39
Het verdiepend onderzoek
41
Werkwijze
Conclusies
41 41 42 42 42 44 44 46 47 48 49 50 52 53 54 56 58
Eindconclusie
63
Inleiding Wat heeft Nederland te bieden aan natuur- en milieucentra? Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra?
63
De selectie Het diepte-onderzoek
Resultaten Naturalis Natuurmuseum Brabant EcoMare Natuurmuseum Rotterdam Museum Heijmans Bezoekerscentrum Natuurmonumenten ’s-Graveland Bezoekerscentrum Staatsbosbeheer het Zandspoor Bezoekerscentrum de Zandwaaier MEC Breda NME-centrum Zaanstreek De Kleine Aarde EcoDrome
Epiloog
63 65
69
7
Bronvermelding: Literatuurlijst Bronnen Bibliografie Interviewlijst Websites
73 75 75 75 76
Bijlagen: Bijlage 1: Tabellenblad Bijlage 2: Overzicht websites Bijlage 3: Observatieschema Bijlage 4: CD-ROM
77 81 83
Tekstboxen: Box 1: Massamediale en interpersoonlijke communicatiemiddelen Box 2: Fotosynthese en stofwisseling
13 18
Afbeeldingen, figuren en kaarten: Figuur 1: Mythen der natuur Kaart 1: Spreiding van natuur- en milieucentra Afbeelding 1: Onderdeel van een kabouterpad Afbeelding 2: Het Natuurtheater Afbeelding 3: De Waterzaal Afbeelding 4: WereldNatuur Afbeelding 5: Kinderhoekje Afbeelding 6: Excursie naar de duinen Afbeelding 7: Plattegrond Kleine Aarde Afbeelding 8: Zwanenbootjes Afbeelding 9: Startpagina van de website van het Plaswijckpark Afbeelding 10: Pagina over exposities van het Natuurhistorisch Museum Maastricht Afbeelding 11: Bezoekerscentra van het Flevolandschap Afbeelding 12: Activiteitenpagina van NME-centrum Parkstad Limburg
8
15 37 35 43 46 46 51 51 55 57 81 81 82 82
Inleiding
Natuur en milieu zijn een wezenlijk onderdeel van ons bestaan. Met het begrip natuur wordt de natuurlijke omgeving bedoeld, het begrip milieu zou omschreven kunnen worden als ‘omgeving’. Dit is alles wat om ons heen is, zowel natuur als cultuur. In de algemene milieukunde wordt het milieu omschreven als: ‘de fysieke levende en niet levende omgeving van de maatschappij, waarmee deze in een wederkerige relatie staat’ (Bouwer, 1995, p. 11). Overigens worden er vele betekenissen aan het begrip milieu toegekend, afhankelijk van de discipline die het bestudeert en de context waarin het gebruikt wordt. Zoals uit de definitie van milieu valt op te maken, heeft de mens veel met natuur en milieu te maken, het omringt ons en we zijn er afhankelijk van om te kunnen bestaan. In mijn ogen is de mens een onderdeel van de natuur. Wel een onderdeel dat behoorlijk dominant geworden is en voor een groot deel de toestand van het milieu bepaalt. De invloed van de mens heeft geleid tot bedreigingen van de kwaliteit van het milieu; milieuproblemen. De mens is de laatste eeuwen zodanig met de natuur omgesprongen dat er een achteruitgang te bespeuren is in het aantal soorten planten en dieren dat in Nederland (en op aarde) voorkomt. Water, lucht en bodem worden vervuild en het landschap verschraalt (Huitzing, 1978, p. 9). Om die reden is het nodig dat men goed geïnformeerd is over dit soort zaken. Ik denk namelijk dat kennis een belangrijke bijdrage is en een goed begin om begrip te kweken voor natuur en milieu. Een van de manieren om deze kennis bij te brengen, is door middel van natuur- en milieucentra. In deze scriptie ga ik een kijkje nemen in de wereld van de musea, bezoekerscentra, educatiecentra en andere centra in Nederland die zich gespecialiseerd hebben in het geven van voorlichting over natuur en/of milieu. Hierbij zal met name gelet worden op hoe zij tegenover de relatie tussen de mens en de natuur staan en hoe zij dat vervolgens presenteren. Het onderzoek bestaat uit twee delen die ik in de scriptie voor een groot deel apart zal beschrijven. Het eerste deel is een inventarisatieonderzoek waarbij ik in kaart breng wat Nederland te bieden heeft aan natuur- en milieucentra. Dit onderzoek is gedaan door middel van internet. In het tweede deel wordt dieper op de inhoud van de tentoonstellingen en andere aspecten van de centra ingegaan. Het volgende hoofdstuk biedt een theoretische inleiding op het onderzoek, waarin ik licht laat schijnen op wetenschappelijke theorieën betreffende natuur, milieu en de presentatie daarvan.
9
10
Hoofdstuk 1: Natuur en milieu; introductie en presentatie
1.1: Geschiedenis van het denken over natuur en milieu De manier waarop de mens met de natuur omgaat, komt voort uit het beeld dat de mens van de natuur heeft en van de relatie tussen mens en natuur. Over deze relatie werd reeds in het verleden veel geschreven. Denk bijvoorbeeld aan Thomas Malthus, die eind achttiende eeuw de beperkingen benadrukte die de aarde oplegt aan de ontwikkeling van mensen (Simmons, 1996, p. 4). Hij beweerde dat de voedselproductie de toenemende bevolkingsgroei niet zou kunnen bijhouden en zou leiden tot hongersnood, conflicten en misère voor de armen (Middleton, 1999, p. 19). In de negentiende eeuw werd deze deterministische gedachtegang voortgezet, onder andere door Darwin met zijn ‘Origin of species’. Het zogenaamde fysisch determinisme deed zijn intrede, wat inhoudt dat het fysisch milieu van grote invloed is op het menselijk gedrag. Een voorbeeld hiervan is de gedachte dat het klimaat waarin een bevolkingsgroep leeft de mate van ontwikkeling van die groep bepaalt. Hier ontstond een reactie op; het possibilisme, geassocieerd met Paul de la Blache en de Franse school van Geografie. Zij zagen het milieu juist als bron van mogelijkheden voor de ontwikkeling van de mens (Simmons, 1996, p. 6). Onder andere op deze stromingen is het huidige denken over de natuur gebaseerd. Het heersende westerse wereldbeeld van de afgelopen eeuwen ziet de natuur voornamelijk als een verzameling bronnen die de mens kan gebruiken om zijn behoeften mee te bevredigen. Maar door het toenemend ingrijpen in de natuur is ook de bezorgdheid om de natuur toegenomen, het determinisme is hier al een beginvorm van. Goudie (2000, p. 426) noemt de periode van 1830 tot 1890 the 'natural history period'. Interesse in de natuurlijke historie nam erg toe, er werden verenigingen opgericht om de natuur te bestuderen en natuurbescherming deed zijn intrede. De twintigste eeuw kent een toename van bezorgdheid om de natuur, mede omdat in de tweede helft van deze eeuw de overexploitatie van de natuur grote vormen begon aan te nemen. In 1987 werd het begrip duurzaamheid geïntroduceerd door het rapport ‘Our common future’ van het World Commission on Environment and Development, ofwel de Brundtland commissie. Het rapport wil op wereldschaal ontwikkelings- en milieubeleid combineren. Het sleutelwoord hiervoor is duurzame ontwikkeling, wat gedefinieerd wordt als ‘ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de mogelijkheid voor toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien te verminderen/schaden’(Tellegen, 1998, p. 56). Met andere woorden, de mens moet zodanig met de natuur omgaan, dat de natuur zich kan handhaven om in de toekomst ook voor genoeg hulpbronnen te zorgen. Op zich is dit is een antropocentrische visie, omdat er vanuit de mens gedacht wordt. Veel natuurorganisaties hebben een ecocentrische visie, die de intrinsieke waarde, ofwel eigenwaarde van de natuur juist centraal stelt.
11
1.2: Natuur- en milieueducatie Natuur- en milieueducatie, dat verder wordt afgekort als NME, is een verzamelnaam voor activiteiten die mensen bewust maken van de waarde van natuur en milieu en die hen mogelijkheden laten ontdekken hoe zij zelf natuur- en milieuvriendelijker kunnen handelen. Inzicht in de wisselwerking tussen mensen, hun fysieke omgeving (natuur en milieu) en hun sociale omgeving (maatschappij) speelt daarbij een centrale rol (de Vries, 1996, p. 175). Er wordt bij NME van twee veronderstellingen uitgegaan. De eerste is dat inzicht in de samenhang van het ingewikkelde geheel dat we ‘omgeving’ noemen, gesteund door een beter begrip van onszelf in relatie tot onze omgeving, tot een andere houding tegenover onze omgeving kan leiden. Deze houding werkt door in ons handelen. De tweede veronderstelling is dat iedereen op zijn manier aan een beter beheer van onze omgeving kan bijdragen, zowel door dingen te laten als door dingen te doen (Huitzing, 1978, pp. 9-10). Het uiteindelijke doel van NME is dus dat mensen zich milieuvriendelijker gaan gedragen. Deze scriptie gaat over centra die informatie geven over natuur en milieu. Dit hoeft niet per definitie te betekenen dat ze gedrag willen veranderen, zoals uit de omschrijving van NME valt op te maken. Het kan ook zijn dat een centrum alleen wil laten zien wat er aan objecten in huis is. Na afloop van het onderzoek zal blijken in hoeverre centra uiteindelijk het gedrag van de bezoeker willen veranderen.
1.3: Milieucommunicatie Er zijn verschillende manieren om grote groepen mensen van informatie te voorzien. Onderwijs en media zijn twee belangrijke en bekende middelen om dit te doen, maar er zijn ook informatiebronnen en communicatiemiddelen waar de gemiddelde mens minder vaak mee geconfronteerd wordt, bijvoorbeeld musea en andere soortgelijke instellingen. Zij hebben veel informatie in huis en kunnen zelf bepalen wat ze laten zien en hoe het gepresenteerd wordt. Ook informatie over natuur en milieu kan op deze manier aan de man gebracht worden. Musea en andere museale instellingen worden beschouwd als volwaardige, specifiek functionerende, massamediale voorzieningen die naast recreatieve doelen, ook leerdoelen kunnen bereiken voor vele doelgroepen (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 25). Natuur- en milieucentra gebruiken verschillende communicatiemethoden. In eerste instantie moet het bestaan van een centrum onder de aandacht gebracht worden. Hiervoor worden middelen ingeschakeld die een groot bereik hebben zoals folders en websites, zogenaamde massamediale methoden. Als de bezoekers eenmaal geworven zijn kan een centrum beschikken over tal van (communicatie)middelen om informatie over te brengen of objecten te laten zien. De belangrijkste zijn tentoonstellingen, excursies, lezingen en lessen. Deze middelen behoren tot de interpersoonlijke communicatiemiddelen. De meeste vormen van informatie via een natuur- en milieucentrum zijn op vrijwillige basis, het is niet verplicht om er aan deel te nemen. Dit houdt in dat lang niet iedereen in aanraking komt met deze centra en dus met de informatie die er gegeven wordt. Aan de andere kant kun je verwachten dat de mensen die het wel opzoeken, geïnteresseerd zullen zijn in hetgeen er geboden wordt. Dit geldt in ieder geval voor de meer interpersoonlijke vormen. Verder is een centrum minder gebonden aan belangen en strikte doelstellingen dan bijvoorbeeld onderwijs. Dit benadrukt de vrijheid waarin een centrum kan functioneren.
12
Box 1: Massamediale en interpersoonlijke communicatiemiddelen
In de milieucommunicatie wordt een onderscheid gemaakt tussen massamediale en interpersoonlijke communicatiemethoden. Massamediale methoden houdt in dat de boodschap openbaar is, verspreid wordt via hulpmiddelen, er een indirect contact is tussen zender en ontvanger (deze zijn gescheiden in ruimte en tijd), er sprake is van eenrichtingsverkeer, dus er is geen directe mogelijkheid tot feedback en het wordt aan een verspreid publiek overgebracht (dus niet aan een groep mensen die bij elkaar is op een plek). Tentoonstellingen behoren ook tot de massamediale middelen; de boodschap is openbaar, de zender en ontvanger zijn gescheiden in tijd, er is (meestal) geen feedback van de bezoeker. Toch is er wel interactie; het centrum tast namelijk af wat de markt is en past daar de tentoonstelling op aan. De bezoeker bekijkt de tentoonstelling wel of niet en vaak is het mogelijk om commentaar te geven. Excursies, lezingen en schoollessen behoren tot de interpersoonlijke communicatiemethoden, wat inhoudt dat het gericht is op een beperkte doelgroep, er een direct contact is tussen zender en ontvanger en de leden van de ontvangende groep zich bij elkaar bevinden (de Vries, 1996). Een interessant punt is mate waarin en de manier waarop centra proberen gedrag van bezoekers te veranderen. Hieronder volgt de beschrijving van twee thema’s die centra zouden kunnen benadrukken om uiteindelijk dit doel bij de bezoekers te bereiken. Of er in werkelijkheid een scheiding is tussen deze twee invalshoeken is onbekend, maar het vermoeden bestaat op basis van eerdere bezoeken aan natuurcentra en door mijn stage. De eerste manier is het verwerven van inzicht in de natuur. Hierdoor wordt nieuwsgierigheid en interesse opgewekt. De rol van de mens wordt vrijwel buiten beschouwing gelaten. Door kennis over de natuur te geven, kan de bezoeker vanzelf tot het inzicht komen dat de natuur iets moois is en zal de bezoeker op den duur zelf tot handelen over gaan als die dat nodig acht. In paragraaf 1.4.1 wordt er onderscheid gemaakt tussen twee verschillende manieren waarop de natuur gepresenteerd kan worden in musea. Dit is naar aanleiding van een artikel van T. Hägerstrand. Overigens is het belangrijk te realiseren dat het hier gaat om hoe één persoon dit ziet. Het is geen vaststaand onderscheid, maar voor dit onderwerp wel relevant om te laten zien. De tweede manier om gedragsverandering te bereiken is door middel van het geven van inzicht in de relatie tussen de natuur en de mens. Dit kan op een confronterende en agressieve manier zijn, waarbij de mens wordt afgebeeld als een verstoorder van de natuur, maar dat hoeft niet. De relatie mensnatuur kan op verschillende manieren gebracht worden en tevens de rol die de mens daarbij inneemt. Dit verschil van aanpak is goed te zien in de geschiedenis van EcoMare. Hun doel is het bevorderen van een bewustere houding jegens het omliggende gebied. In de periode 1975 tot 1985 gebruikte EcoMare een confronterende manier om dit doel te bereiken. De bezoeker werd buiten het ecosysteem geplaatst en werd slechts als verstoorder gezien. Een voorbeeld van een element uit een tentoonstelling destijds is de spiegel met Adam en Eva. Als bezoekers hun hoofd door een gat staken zagen ze zichzelf als Adam of Eva, waarmee duidelijk gemaakt werd dat zij zelf ook verantwoordelijk zijn voor allerlei zaken zoals milieudegradatie. Door dit beleid ontstond het beeld dat natuurliefhebbers allemaal zeurpieten zijn. Het bleek op deze manier dus niet effectief om de doelstelling te bereiken. Mede daardoor is halverwege de jaren tachtig EcoMare van inslag veranderd. De doelstelling is hetzelfde gebleven, maar de manier waarop dit tot uiting komt is enorm veranderd. Er wordt getoond hoe mooi de natuur is, er wordt een koppeling met de mens gemaakt en er wordt relatief beperkt aandacht besteed aan de bedreigingen. De bezoeker kan
13
zelf invullen wat hij of zij met die informatie doet. Zowel de huidige manier van aanpak als die van dertig jaar geleden wil de bezoeker inzicht geven in de relatie tussen de mens en de natuur. De veranderende aanpak komt overeen met wat er in de gids voor Natuur- en milieueducatie staat: ‘Natuur- en milieueducatie dient voor grote aantallen mensen aantrekkelijk te zijn, wil het op den duur effect hebben. De eerste kennismaking moet een aangename zijn. Het milieuvraagstuk is echter allerminst aangenaam. Informatie erover, in kranten en op radio en tv, is voor velen bedreigend en voor bedreigende informatie sluiten mensen zich in de regel af. Door deze reactie, waarmee ieder mens in meer of mindere mate is toegerust, kan een mogelijk leerproces afdoende worden geblokkeerd (Huitzing, 1978, p. 20). Met andere woorden; om mensen kennis en begrip voor de natuur bij te brengen, moet het op een positieve manier gebracht worden. Dit boek pleit voor een drie stappenmodel voor NME. De eerste stap is belangstelling wekken voor de natuur en er daardoor waardering voor krijgen. De tweede stap is verdieping. Dat gaat door middel van deelname aan activiteiten zoals excursies ed. Hierdoor zal stap 3; tot handelen overgaan volgen. De twee manieren van natuureducatie worden in de volgende paragraaf geïllustreerd door voorbeelden uit de sociale milieuwetenschappen. Dit is allereerst een theorie die ingaat op verschillende mensnatuur relaties, gevolgd door een voorbeeld van verschillende natuurbeelden. Na deze voorbeelden komt de manier waarop de natuurwetenschappen de natuur bestuderen aan bod in paragraaf 1.5.
1.4: Natuur in de sociale wetenschappen Over de maatschappelijke kanten van natuur en milieu bestaan verschillende theorieën, waarvan er hier twee als voorbeeld dienen. De eerste is een risicotheorie, waarin de relatie tussen de mens en de natuur centraal staat. Vervolgens wordt ingegaan op een theorie over natuurbeelden. 1.4: Myths of Nature Een interessante manier om onderscheid te maken tussen verschillende natuuropvattingen, in dit geval verschillende manieren waarop er naar de relatie tussen mens en natuur gekeken wordt, is volgens de risicoperceptietheorie van Schwarz en Thompson (WRR, 1994, p. 40). Zij onderscheiden vier ‘Myths of Nature’ die elk een opvatting weergeven over hoe de natuur reageert op menselijke activiteiten (Harrison, 1994, p. 297). De natuur wordt voorgesteld als een bal op een vlak en de mens kan invloed op de bal uitoefenen, zie figuur 1. Afhankelijk van de vorm van het vlak kan dit verschillende gevolgen hebben voor de stabiliteit van de bal. De situaties met de bal en het vlak kunnen gekoppeld worden aan verschillende benaderingswijzen van risico’s van menselijke invloed op de natuur. Het plaatje links onder laat een welgezinde natuur zien. Het maakt niet uit hoe hard we de bal (en dus de natuur) een stoot geven, het zal altijd terug komen op de plaats waar het ligt. De natuur herstelt zich dus snel van ingrepen en incidenten. De kwetsbare natuur is ongeveer het tegenovergestelde. Een kleine menselijke ingreep is al een potentieel gevaar voor het natuurlijk systeem. Beheerders moeten het ecosysteem met grote zorg behandelen. Bij de derde ‘Myth of Nature’ is de natuur tolerant. De natuur heeft bepaalde grenzen. Binnen deze grenzen is er niks aan de hand en hersteld de natuur zich weer, maar bij een incidentele grensoverschrijdende gebeurtenis kan het fout gaan.
14
Figuur 1: Mythen der natuur
Bron: WRR, 1994, p. 40)
De laatste mythe is de ongevoelige natuur. Het maakt hierbij niet uit wat men doet, natuurlijke gebeurtenissen vinden random plaats en is niet aan wetten gebonden. Dit vraagt om een pragmatische manier van handelen ten opzichte van de natuur (Harrison, 1994, p. 298). Verschillende natuuropvattingen kunnen ook leiden tot verschillende opvattingen met betrekking tot begrippen, bijvoorbeeld duurzaamheid. Vanuit de visie ‘kwetsbare natuur’ is duurzaamheid een begrip waarbij de natuur centraal staat. De natuur mag niet aangetast worden en moet eigenlijk terug naar de oorspronkelijke staat. Met een visie van de welgezinde natuur gaat het er om dat de mens over honderd jaar ook nog in zijn behoeften kan voorzien. Met natuurwaarden hoeft geen rekening gehouden te worden, want de natuur herstelt zich toch weer. Hieruit blijkt dat er voor het bereiken van een zelfde doelstelling, verschillende benaderingswijzen kunnen bestaan. Overigens is het wel goed te realiseren dat de risicoperceptie-theorie slechts één manier is om naar mens-natuurbeelden te kijken. Bovendien is het een erg simplistische manier van kijken, de natuur is een behoorlijk ingewikkeld systeem, dat hier als balletje en ondergrond weergegeven wordt. Toch is deze manier van kijken interessant en goed te gebruiken voor dit onderzoek. Soms zullen dergelijke maatschappelijke theorieën te ver gaan om in de gemiddelde tentoonstelling opgenomen te worden, maar misschien hebben centra wel een leuke manier gevonden om sociale milieuthema’s aan de orde te stellen. Ook is het interessant om te kijken met welke van deze vier gedachtengangen de visie van de natuurcentra het meest overeenkomt. 1.4.2: De wereld volgens Hägerstrand Niet alleen theorieën over de relatie tussen de mens en natuur is een bron voor discussie, ook de natuur op zichzelf is dat. In het volgende stuk wordt een artikel besproken van T. Hägerstrand, die twee denkwijzen over de natuur tegenover elkaar zet. In het artikel ‘Presence and Absence: A look at Conceptual Choices and Bodily Necessities’ (1984) maakt Hägerstrand duidelijk dat er een denkwijze nodig is die de wereld als een geheel ziet. Volgens hem is het probleem van de huidige wetenschap dat er slechts delen van die wereld bestudeerd worden. Hägerstrand vindt dat de natuur bestudeerd moet worden door een stuk natuur in het geheel te nemen, inclusief alles wat daar groeit en leeft. Zoals hij het noemt: “doe een stap terug en kijk naar de wereld door de ogen van een kind”. Die ziet een stukje natuur met alles erop en eraan, niet een geordend geheel van soorten. Want dat is wat men doet in de wetenschap, soorten classificeren.
15
Dezelfde soorten worden bij elkaar genomen om te bestuderen. Hierbij worden volgens Hägerstrand vele kleine elementen uit het oog verloren die ook hun invloed op het geheel uitoefenen. Het verrassende aan dit artikel is dat hij als belangrijkste voorbeeld hiervan (natuur)musea neemt. In het Nordic Museum in Stockholm heeft een discussie plaats gevonden over het tentoonstellen van de collectie, waarbij een veelomvattend beeld gegeven moest worden van de natuur en cultuur van het gebied en waarbij de collectie op een pedagogische manier gepresenteerd moest worden. De oprichter van het museum wilde deze doelen bereiken door de collectie als zogenaamde ‘scenic arrangements’ te presenteren, ofwel diorama’s (Hägerstrand, 1984, p. 375). De toeschouwer kijkt naar een driedimensionaal landschap waarin allerlei elementen uit dat landschap te zien zijn, of naar een huiskamer waarin mensen omgeven zijn met hun dagelijkse spullen. Deze aanpak stuitte op veel verzet, vooral van etnologen die zich aan de academische principes wilden houden. Een diorama is niet helemaal waarheidsgetrouw, omdat er altijd delen worden nagemaakt en aspecten erbij worden verzonnen. Deze groep wilde dat objecten, bijvoorbeeld dieren, netjes geordend worden, soort bij soort. Deze opvatting heeft de strijd gewonnen want tot voor kort werden musea gedomineerd door de soortenclassificatie. Hägerstrand vindt dat het diorama een belangrijke meerwaarde heeft. Wanneer dingen samen gepresenteerd worden vormen ze een geheel, ze staan in verhouding tot elkaar, hebben (machts)relaties met elkaar, op een andere manier dan simpelweg afgeleid kan worden door wetenschappelijke wetten. Dit verklaart ook de ‘presence and absence’ uit de titel van zijn artikel; het gaat er om wat er wel en niet aanwezig is. In het echte leven zijn menselijke handelingen ook afhankelijk van welke elementen er aanwezig zijn in het diorama om ons heen en welke relaties deze met elkaar vormen. Tegenwoordig maken Natuurmusea veel gebruik van diorama’s waarin een stuk natuur te zien is. Sommige musea hebben het woord diorama zelfs in hun naam zitten, zoals bijvoorbeeld Natuurdiorama Holterberg. Daarnaast zijn er ook natuurmusea die de collectie op de wetenschappelijke, ordelijke manier presenteren. Een voorbeeld hiervan is Naturalis in Leiden. EcoMare is ook in dit opzicht veranderd. Een aantal jaar geleden bestond een groot deel van de tentoonstelling uit diorama’s, maar nu is dat slechts een klein onderdeel geworden. De oorzaak hiervan is dat het een te statische manier van presenteren wordt gevonden. De informatie wordt nu op een speelse wijze overgebracht waarin de bezoeker zelf van alles kan doen. Op deze manier gaat EcoMare ervan uit dat de informatie beter overkomt dan door middel van een diorama, waar de bezoeker buiten staat. Ondanks de gevarieerdheid in thema's en middelen, hebben de tentoonstellingen de ordelijke natuurwetenschappelijke inslag. Tijdens dit onderzoek zal ik ook kijken of en hoe de tweedeling in presentatie die Hägerstrand noemt tot uiting komt en welke manier mij het meeste aanspreekt.
1.5: Natuur in de natuurwetenschappen De natuur wordt meestal bestudeerd door natuurwetenschappers; biologen, fysisch geografen, geologen, technische milieuwetenschappers, scheikundigen etc. Hier volgt een korte inleiding in twee vakgebieden, de ecologie, dat een onderdeel vormt van de biologie, en de fysische geografie. Er is voor deze twee vakgebieden gekozen omdat deze het meest toegespitst zijn op de tastbare natuur en daardoor het meest aan bod zullen komen in natuur- en milieueducatie.
16
1.5.1: Introductie in de fysische geografie De fysische geografie bestudeert het landschap, ofwel de oppervlakte van de aarde. Het landschap kan ook wel gedefinieerd worden als een momentopname in de interactie van drie dynamische natuurruimtelijke systemen met verschillende omloopsnelheden. In de eerste plaats is er het geologische systeem, gestuurd door geotektonische processen. Het resultaat van dit systeem is het ontstaan van oceanen en continenten waarvan de verspreiding over de aardoppervlakte verandert tegen een tijdas van miljoenen jaren. In de tweede plaats is er het landschappelijke systeem, gestuurd door bodemkundige en geomorfologische processen. Het resultaat hiervan is het ontstaan van reliëf en bodem tegen een tijdas van eeuwen en millennia. In de derde plaats is er het ecosysteem, gestuurd door biochemische kringlopen die actief zijn tegen de tijdas van het dagelijks leven (van Mourik, 2000, p. 6). De fysische geografie bestudeert de samenhang tussen deze systemen en maakt daarbij gebruik van de verschillende componenten waaruit de aarde bestaat. Deze zijn: - de lithosfeer: de wereld der gesteenten - de geomorfologie (de leer over de vormen van het aardoppervlakte) - de atmosfeer (dampkring) met het klimaat - de hydrosfeer: het watersysteem - de bodem: de bovenste laag van het aardoppervlak - de biosfeer: de planten en dierenwereld (Zonneveld, 1993, p. 9) De eerste vijf componenten vormen de abiotische wereld; het niet levende deel van het landschap. De laatste twee componenten vormen de biotische, ofwel levende wereld. De componenten staan op verschillende manieren met elkaar in relatie. Deze benadering, in termen van componenten, is een vorm van de classificerende bestudering die Hägerstrand in zijn artikel noemde. Behalve deze ordening, kan de fysische geografie ook regionaal bestudeerd worden. Dit houdt in dat per gebied naar het landschap en de bijbehorende factoren gekeken wordt, studie binnen een soort diorama dus. 1.5.2: Introductie in de ecologie Ecologie zou je kunnen omschrijven als de relatie tussen de levende organismen en hun omgeving. Het wordt in de biologie op vier niveaus bestudeerd, te weten op het niveau van: - Organismen; hoe individuen met hun omgeving in relatie staan - Populaties; over groepen van dezelfde soort. - Leefgemeenschappen; over groepen van meerdere populaties - Ecosystemen; de leefgemeenschap samen met het fysisch milieu. Ofwel het biotische deel met het abiotische deel van een bepaald gebied en de relaties daartussen. (Townsend, 2000, pp. 8-9) Voor deze scriptie is het vooral relevant om uiteen te zetten hoe een ecosysteem in grote lijnen functioneert. Ik verwacht dat natuurcentra, indien ze aandacht besteden aan ecologie, dat op het niveau van het ecosysteem zullen doen omdat dat het meest overzichtelijke en algemene beeld geeft van de natuur. Bovendien is door kennis over de werking van een ecosysteem, de kern van veel milieuproblemen beter te begrijpen.
17
Abiotische en biotische onderdelen van het ecosysteem zijn in het landschap aan elkaar geketend door energiestromen en materiekringlopen (van Mourik, 2000, p. 62). In Box 2 wordt hier dieper op ingegaan. Een ecosysteem wordt gekenmerkt door een energiestroom die begint bij de absorptie van zonnestraling en vervolgt bij de doorgifte van organische energiedragers naar opeenvolgende niveaus. Het is van groot belang dat alle elementen, nodig voor de productie van biomassa in het ecosysteem, in de kringloop beschikbaar blijven en niet het systeem verlaten. Indien een kringloop wordt verstoord door bijvoorbeeld houtkap, kan dit betekenen dat de voorraad elementen in het systeem onvoldoende is om herstel van de vegetatie mogelijk te maken. Ecologische verschraling en systeemdegradatie is het gevolg. De mens ondervond al in een ver verleden dat er grenzen zijn aan het functioneren van ecosystemen. Verschillende manieren van landgebruik leidden toen al tot bodemdegradatie en erosie. En doorgaans was de primaire oorzaak dat de biochemische kringlopen werden verstoord. Vroeger was het vaak de schaarste aan organische mest die tot landdegradatie leidde. In Nederland is het huidige probleem juist een overschot aan mest (van Mourik, 2000, p. 66). De (ecosysteem)ecologie die hier beschreven is, behoort ook tot de wetenschappelijke, wetmatige manier van bestuderen. Toch wordt er naar meerdere aspecten binnen dit systeem gekeken. Zowel de abiotische omgeving als de flora en fauna spelen een rol binnen de kringloopmodellen. Een ecosysteem speelt zich af in een bepaalde omgeving, dit zou je ook een soort diorama kunnen noemen. Naar mijn idee is de scheiding zoals Hägerstrand die maakt dus niet geheel duidelijk en strikt.
Box 2: Fotosynthese en stofwisseling
Het begint allemaal met zonne-energie. Hierdoor kunnen groene planten (producenten) anorganische stof omzetten in organische stof. Dit wordt fotosynthese genoemd. Koolzuur in de vorm van CO2 en water worden omgezet in zuurstof en suiker (in de vorm van de plant zelf). Er wordt meer organische stof geproduceerd dan nodig is voor de stofwisseling van de planten. Het overschot, ofwel biomassa, wordt ook wel de nettoproductie genoemd. De nettoproductie zegt dus iets over de hoeveelheid groene planten die ergens groeien. De efficiëntie van de fotosynthese hangt af van de beschikbaarheid van de benodigde bouwstenen. In aride gebieden wordt de biomassaproductie geremd door de hoeveelheid water, in polaire gebieden door de hoeveelheid zonlicht. De vrijgekomen zuurstof en de opgebouwde organische stof hebben de consumenten (dieren) nodig om te leven. Bij de stofwisseling van het organisme komt chemische energie vrij. Consumenten produceren vervolgens organisch afval, dat door reducenten weer verwerkt wordt tot anorganische stof. Reducenten zijn bacteriën en schimmels. Het stofwisselingsproces van consumenten en reducenten is ongeveer het tegenovergestelde van fotosynthese; de organische stof samen met zuurstof wordt omgezet in koolzuur, water en energie. Die energie komt vrij in de vorm van warmte. Zo is de cirkel weer rond (van Mourik , 2000).
18
1.6: Geschiedenis van de Nederlandse natuurmusea en natuureducatie De grondslag van het moderne museum werd gelegd in de 18e eeuw. De musea van toen waren multidisciplinair, er was binnen een museum aandacht voor zowel kunst, techniek en natuur. In de loop van de 19e en 20e eeuw zijn musea zich al meer gaan specialiseren. Onder andere de volkenkundige en natuurhistorische collecties gingen uit elkaar. Artis bijvoorbeeld, droeg de volkenkundige collectie over aan het tropenmuseum. Hoewel deze scheiding belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van de etnografie (volkenkunde), betekende het een verarming voor de twee sectoren; de mens verdween uit de natuurhistorische presentatie en de natuur verdween uit de volkenkundige presentatie. De specialisatie in de museale sector liep parallel met academische specialisatie. Er ontstonden steeds duidelijker verschillen tussen voorwerpgerichte en nietvoorwerpgerichte specialisaties, waarbij de eerste de nadruk kreeg in musea. Op het terrein van de natuurlijke historie betekende dit dat vooral de taxonomie opgenomen werd in het wetenschappelijke werk van musea. Taxonomie is de leer van de biologische systematiek (www.vandale.nl, januari 2005), ofwel ordening van planten en dieren. Onderwerpen als genetica, ethologie en biochemie werden niet behandeld. Ecologie werd wel steeds meer onderdeel van het publieksgerichte werk in natuurhistorische musea. Halverwege de 19e eeuw ontstond het bipartite museummodel, er werd een scheiding aangebracht tussen presentatie en depot. Hierdoor ontstond in de presentatie ruimte voor andere disciplines. Door de komst van het fenomeen tijdelijke tentoonstelling eind 19e eeuw, ontstonden hiervoor nog meer mogelijkheden. In de jaren zeventig ontstond er nog een tendens tegen de heersende taxonomische presentatie in. In de VS veranderden veel natuurhistorische musea in science centres. De archieffunctie werd opgegeven ten gunste van een nadrukkelijker invulling van de publieksgerichte functie. De tentoonstellingen veranderden van natuurlijke historie in biologie met een duidelijke link naar natuur- en scheikunde (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 8). Vanaf die tijd is het juist weer de trend om verschillende disciplines, zoals volkenkundige en natuurhistorische collecties, samen te brengen. In EcoMare is dit heel duidelijk te zien, om dit voorbeeld nog eens te gebruiken. De tentoonstellingen zijn alles behalve taxonomisch, ze laten zowel natuur als cultuur zien op een creatieve manier waarbij de bezoeker op allerlei manieren betrokken wordt bij het onderwerp door middel van vraagbaken, spelletjes en allerlei doe het zelf dingen. Het trefwoord van de tentoonstellingen is dan ook ‘interactiviteit’. Vanaf de jaren vijftig heeft zich een nieuwe werkvorm ontwikkeld als aanvulling op de presentatie; het educatieve werk.. Voor bepaalde doelgroepen, met name kinderen, werd de presentatie te moeilijk geacht en door middel van educatie kan toelichting gegeven worden bij een tentoonstelling. Het tentoonstellingswerk en het educatieve werk zijn in de loop der tijd uit elkaar gegroeid. Ze worden nu veelal als twee aparte afdelingen binnen een instelling gezien, alhoewel in moderne centra, zoals science centres, deze twee vormen juist geïntegreerd zijn (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 13). De opkomst van het educatieve werk heeft niet alleen voor aparte afdelingen binnen musea gezorgd, maar ook voor centra die zich speciaal toeleggen op het geven van educatie; de zogenaamde NMEcentra. In 1.1 is verteld wat er precies onder NME verstaan wordt. In de jaren tachtig is ook vanuit de overheid de aandacht voor NME toegenomen, wat in 1988 heeft geresulteerd in de Nota Natuur- en Milieueducatie, een Meerjarenvisie. De hoofddoelstelling was: ‘het versterken van de zorg voor natuur en milieu in de samenleving en zodoende het behoud en het verbeteren van de kwaliteit van natuur en milieu door het bevorderen van bewustwording, waardering, kennis, inzichten en vaardigheden op het terrein van natuur en milieu’. Als achtergrond van het beleid wordt genoemd de opbouw en
19
versterking van een maatschappelijk draagvlak voor natuurbehoud en milieubeheer. Hiermee wordt bedoeld dat gedrag moet voortkomen uit verinnerlijking en betrokkenheid (Stokking, 1995). De toename van aandacht voor NME en de opkomst van het educatieve werk binnen musea hebben ervoor gezorgd dat NME-centra nu een belangrijke groep vormen binnen de natuur- en milieucentra. Geografische oriëntatie De meeste musea die in de 18e en 19e eeuw ontstonden waren internationaal georiënteerd, zowel qua inhoud als qua doelgroep. In de loop van de 19e eeuw ontstonden daarnaast stedelijke musea die lokaal gericht waren en in de 20e eeuw ontstonden ook lokaal gerichte musea buiten de stad. Dit zijn vooral musea met een heemkundig karakter; een mengeling van geschiedenis, volkenkunde en natuurlijke historie. Ook werden lokaal gebonden natuurhistorische musea opgericht. Het oudste natuurhistorische museum in Nederland is Natura Docet in Denekamp. De nadruk wordt gelegd op flora en fauna. Hiermee legden zij de basis voor de ecologie. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw kwamen centra op die zich nog verder beperkten in geografische oriëntatie, onder andere bezoekerscentra. In Nederland is het publiekgerichte werk van bezoekerscentra in het algemeen georiënteerd op het omliggend gebied. In het proces van geografische decentralisatie en specialisatie past ook de tendens tot in-situ behoud van het natuurlijk erfgoed. Dit betekent behoud ter plaatse. Naast de al bestaande natuurreservaten, werden ook geologische reservaten gesticht. Er ontstond meer aandacht voor de context van het object, dus de omgeving waarin het object geplaatst is (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 9). Een interessant punt is in hoeverre musea en andere natuurcentra aandacht besteden aan de lokale omgeving van het centrum. Op zich zou het een educatief voordeel kunnen zijn om de aandacht op de eigen omgeving te richten vanwege de directe feedback. De bezoeker ziet buiten meteen wat er bedoeld wordt en zou zijn handelen daarop aan kunnen passen. Relatie mens-natuur Hoewel uit paragraaf 1.3 blijkt dat binnen de NME de natuur positief gepresenteerd moet worden wil het succes hebben, komt uit een rapport van de Natuurbeschermingsraad (1990) naar voren dat NME de afgelopen vijftien jaar geëvolueerd is van een activiteit die veelal de samenhang tussen natuurlijke processen, fenomenen en objecten verklaarde (een ecologische benadering zou je kunnen zeggen) tot een die tracht de menselijke en maatschappelijke achtergronden van milieuproblemen te verduidelijken en op grond daarvan handelings- en besluitvormingsalternatieven te bieden (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 4). Dit geldt volgens de raad niet voor musea. Deze besteden in het algemeen niet of nauwelijks aandacht aan natuur en milieu, laat staan aan de relatie tussen menselijk handelen en de natuur. “Er is onvoldoende sprake van een kritische reflectie op de plaats van de mens in de natuur” (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 21). Bij natuurhistorische musea valt dit wel te verwachten. Maar dat valt volgens de raad ook tegen. Natuurhistorische musea besteden in hun vaste presentatie hoofdzakelijk aandacht aan de biotische component van ons milieu. Volgens de raad is het noodzakelijk voor een goed educatief proces om de knelpunten in de relatie mens-natuur aan de orde te stellen door het relativeren van de menselijke verworvenheden. Dat houdt in dat er enerzijds kennis verschaft moet worden over ecologische processen en fenomenen en anderzijds moet er een maatschappelijke analyse gegeven worden (Natuurbeschermingsraad, 1990, p. 29). Dit is een zeer bruikbare hypothese waar ik mij goed in kan vinden. In dit hoofdstuk is van beide kanten een introductie gegeven en tijdens dit onderzoek, waarbij deze hypothese getoetst wordt, zal op beide genoemde aspecten gelet worden.
20
1.7 Slot Uit de literatuurstudie is naar voren gekomen dat het denken over de natuur en het milieu in de loop der tijd en afhankelijk van de discipline en stroming zeer verschillend kan zijn. Een belangrijke tweedeling die gemaakt is, is die tussen de natuurwetenschappen, waarin de natuur gezien wordt als een ordelijk systeem, en de sociale wetenschappen. Hierin staat veelal de relatie tussen de mens en de natuur centraal. Ook binnen de publieke voorlichting omtrent natuur en milieu zijn verschillende benaderingen aan te treffen. Een punt dat veel terug komt is de vraag in hoeverre de relatie tussen de natuur en de mens naar voren komt, en zo ja, wat de rol van de mens is in het geheel. De doelstelling van NME is om bewustwording van de natuur te creëren, waardoor men milieubewuster zal gaan handelen. Maar dit moet op een zodanig positieve manier gebracht worden, dat problemen eigenlijk niet aan het licht komen. Natuurhistorische musea blijken juist de voorkeur te geven aan de natuurwetenschappelijke benadering, waardoor de relatie tussen mens en natuur niet aan bod komt. In dit onderzoek wordt – met de bevindingen uit de literatuur in het achterhoofd – zowel gelet op de aandacht voor ecologische en andere natuurwetenschappelijke processen in tentoonstellingen, als op de aandacht voor de maatschappelijke kant van natuur en milieu. Er zijn drie soorten instellingen naar voren gekomen waarin voorlichting over de natuur wordt gegeven. Dit zijn allereerst musea, die een collectie tonen en hierover informatie geven. Daarnaast worden bezoekerscentra genoemd, georiënteerd op het omliggende gebied en tenslotte zijn er NMEcentra die vooral met educatie bezig zijn, waarbij de relatie tussen de mens en de natuur ruim aan bod komt. Over andere type centra die natuur en milieu presenteren, wordt in de literatuur niet gerept, maar deze komen wel ter sprake in dit onderzoek.
21
22
Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet
2.1: Inleiding Uit de literatuurstudie komt naar voren dat er zowel verschillende natuurbeelden zijn als verschillende beelden over de relatie tussen de natuur en de mens. Ook worden deze thema’s op zeer uiteenlopende wijzen bestudeerd. Volgens de Natuurbeschermingsraad besteden natuurhistorische musea tegenwoordig nauwelijks aandacht aan de relatie tussen mens en natuur, dus ook niet aan milieuproblemen. Deze hypothese wordt bevestigd door de wijze waarop NME zichzelf ziet, waarbij het positief presenteren van de natuur als uitgangspunt geldt. Wat ik wil weten is hoe natuur- en milieucentra tegen de natuur en de relatie tussen de natuur en de mens aankijken en vooral hoe zij dat vervolgens tot uiting brengen, presenteren. Deze presentatie is wat de bezoeker voorgeschoteld krijgt en waar het uiteindelijk dus om gaat. Is het waar dat milieuproblemen geen aandacht krijgen? Welke onderwerpen worden precies ter sprake gebracht? Hoe wordt de natuur afgebeeld? Hoe wordt de mens afgebeeld in relatie tot de natuur? Hoe is de ruimtelijke oriëntatie? Wat willen de centra overbrengen? Voor wie zijn de centra bedoeld? Welke communicatiemiddelen gebruiken zij? Deze vragen vormen de leidraad in het onderzoek in deze scriptie.
2.2: Vraagstelling, onderzoeksvragen en verantwoording 2.2.1: Vraagstelling en onderzoeksvragen Voordat bovengenoemde vragen goed beantwoord kunnen worden, is het noodzakelijk om een overzicht te hebben van alle natuur- en milieucentra die Nederland rijk is en om te weten om wat voor centra het precies gaat. Deze inventarisatie vergt een andere vorm van onderzoek dan nodig is om de hoofdvragen te kunnen beantwoorden. Daarom zal dit onderzoek uit twee delen bestaan; een inventariserend onderzoek en een verdiepend onderzoek. In 2.3 wordt dieper op de verschillen tussen deze twee delen ingegaan. Deze tweedeling resulteert ook in een tweeledige vraagstelling. De centrale vraagstelling luidt als volgt: Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra? Deze vraag wordt voornamelijk beantwoordt in het verdiepend onderzoek. Het doen van verdiepend onderzoek is pas goed mogelijk nadat een grondige inventarisatie is verkregen. Daarom wordt eerst de volgende vraag beantwoord: Wat heeft Nederland te bieden aan natuur- en milieucentra? De volgende twee onderzoeksvragen maken hier deel van uit: • Hoeveel centra zijn er in Nederland, wat zijn het voor centra, zijn ze te verdelen in verschillende typen en waarop is dat gebaseerd?
23
•
Is er een ruimtelijke samenhang te vinden in de spreiding van centra over Nederland en zo ja, waardoor kan dat verklaard worden?
Bij de centrale vraagstelling horen de volgende onderzoeksvragen: • Hoe zien de centra natuur en milieu en de relatie tussen de mens en de natuur/milieu? • Welke thema’s, met name wetenschappelijke thema’s, komen in de centra aan bod? • Hoe is de ruimtelijke oriëntatie van de centra? • Welke communicatiemiddelen worden er door de centra gebruikt? • Op wie zijn de natuur- en milieucentra gericht? Overigens biedt het inventariserend onderzoek ook al een redelijk beeld van het antwoord op de hoofdvraag. Definities: • Ruimtelijke samenhang: hoe de centra over Nederland verspreid liggen. • Ruimtelijke oriëntatie: op welk ruimtelijk gebied het centrum zich richt. • Communicatiemiddelen: Hiermee bedoel ik enerzijds de middelen die het centrum gebruikt om informatie te verstrekken, te denken valt aan tentoonstellingen, excursies of lezingen. De tweede manier waarop communicatiemiddelen gebruikt kunnen worden is binnen een tentoonstelling. De eerste onderzoeksvraag van de centrale vraagstelling is het belangrijkste. Dat is waar het in essentie in dit onderzoek om gaat. De andere vragen zorgen ervoor dat er meer eigenschappen, ofwel variabelen, bekend zijn, waardoor een beter beeld van de centra gegeven kan worden. Bovendien zorgen meerdere variabelen ervoor dat verschillen die er zijn tussen centra vergeleken kunnen worden met andere eigenschappen, hierdoor kunnen de verschillen eventueel ook verklaard worden. Er zijn overigens nog een aantal variabelen, waarvan het niet nodig is om deze op te nemen in de onderzoeksvragen, maar die wel belangrijk zijn om te vermelden omdat ze bijdragen aan het beeld dat gegeven wordt van de type centra. Het gaat om de entreeprijs, de openingstijden en de omgeving waarin het centrum gelegen is. In hoofdstuk 3 worden de variabelen en de vergelijkingen daartussen besproken. 2.2.2: Relevantie Naar mijn mening is deze scriptie zowel maatschappelijk als onderzoeksmatig relevant. De vele natuurcentra die Nederland telt geven allemaal een beeld van de natuur en het milieu. Omdat ze een onderdeel van de Nederlandse maatschappij zijn zou je kunnen zeggen dat het beeld dat geschetst wordt, voor een deel zegt hoe de Nederlandse samenleving tegen natuur en milieu aankijkt. Bovendien oefenen de natuurcentra dankzij hun educatieve karakter invloed uit op de maatschappij. Onderzoeksmatig is deze scriptie relevant omdat er voor zover bekend niet eerder een dergelijk onderzoek is verricht. Alle resultaten die dit onderzoek oplevert zijn daarom nieuwe inzichten. Deze kunnen mogelijk bijdragen aan theorievorming over de inhoud en doelstellingen van natuur- en milieucentra en over het beeld dat de Nederlandse samenleving heeft omtrent natuur en milieuzaken.
24
2.3: Onderzoeksopzet en methoden van onderzoek Vanwege de afwezigheid van voldoende theoretisch materiaal, is het onderzoek een eerste verkenning geworden op het gebied van natuurcentra. Tijdens de verkenning, zijn de verschillende centra stuk voor stuk bestudeerd en ben ik al interpreterend tot resultaten gekomen. Al met al zou je deze scriptie dus een kwalitatief onderzoek kunnen noemen, waarbij ik explorerend en interpreterend te werk ben gegaan. De onderzoekseenheden zijn de natuur- en milieucentra in Nederland die ik binnen de inventarisatie gevonden heb. Dit onderzoek is voor het grootste deel empirisch te noemen, het is gebaseerd op eigen waarnemingen. Voorafgaande aan het empirisch deel heeft een literatuuronderzoek plaats gevonden. De methoden van het empirisch onderzoek verschillen sterk per deel. Daarom worden deze apart beschreven. 2.3.1: Het inventariserend onderzoek Het eerste deel van dit empirisch onderzoek is een inventariserend onderzoek, een brede oriëntatie die een overzicht biedt van de natuur- en milieucentra in Nederland. Hierbij is getracht de variatie in centra in kaart te brengen. In dit deel is gebruik gemaakt van bureauonderzoek als onderzoeksmethode. Dit bureauonderzoek bestaat in eerste instantie uit een internetonderzoek. Door te zoeken op internet is een datamatrix gemaakt waarin de gevonden eenheden, samen met een aantal variabelen, staan vermeld. Hiervoor is het computerprogramma Excel gebruikt. De onderzoekseenheden zijn centra die voorlichting geven over natuur en milieu. Dat kan op allerlei manieren zijn, maar het meest gangbare middel is een tentoonstelling. De eenheden hebben een selectie doorstaan alvorens zij tot de onderzoekspopulatie gerekend konden worden. De criteria die ik heb gebruikt bij het selecteren van de centra zijn de volgende: • Het centrum is een educatieve plaats. Dat wil zeggen dat er uitleg gegeven wordt bij het getoonde. • Het centrum heeft als thema natuur of milieu. • Het is de bedoeling dat mensen naar het centrum toe komen om het te bezoeken, er is dus iets te zien of te doen. • Het centrum manifesteert zich voor een breed publiek, niet alleen voor bijvoorbeeld scholieren. • Er is een actieve presentatie op internet, zoals een eigen website, of voldoende informatie op een website. De informatie moet niet al te moeilijk te vinden zijn. Er zijn nog meer centra dan dat deze methode aan resultaten opgeleverd heeft, maar ik heb besloten om de zoektocht door middel van internet als voldoende te beschouwen. In deze tijd waarin internet een van de belangrijkste communicatiemiddelen is, is het voor een natuurcentrum noodzakelijk om zich duidelijk op internet te profileren als het zichzelf onder de aandacht van een breed publiek wil brengen. Dierentuinen en heemtuinen behoren niet tot de theoretische populatie. De reden hiervoor is dat het geven van informatie bij hetgeen er te zien is, geen belangrijke plaats inneemt. Hetzelfde geldt voor arboreta (bomentuinen) en hortussen (plantentuinen). Ook openluchtmusea en prehistorische kampen behoren niet tot de theoretische populatie, omdat die meer op geschiedenis dan op natuur gericht zijn.
25
In de praktijk is het overigens in veel gevallen nogal lastig waar de grens precies getrokken moet worden. Dierentuinen bijvoorbeeld hebben al meer de neiging om op een educatieve manier het park in te delen en informatie te geven die verder reikt dan de oorsprong van de diersoort. Terwijl in sommige centra die ik bezocht heb, de geboden uitleg erg summier is. Na het internetonderzoek, is de spreiding van de gevonden eenheden onderzocht. Met behulp van het Geografisch Informatie Systeem programma ArcGIS is een kaart gemaakt waarop de ligging van de verschillende typen centra te zien is. 2.3.2: Het verdiepend onderzoek Om een goed beeld te krijgen van de inhoud van natuur- en milieucentra, is het overzicht in Excel onvoldoende. Uit het bestand is een steekproef getrokken van elf centra. Deze zijn daadwerkelijk bezocht en vormen de bron van informatie voor het verdiepend onderzoek. Het gaat hierbij om een selecte steekproef. Het volgen van een formele statistische procedure heeft bij dit onderzoek geen zin, om drie redenen. Ten eerste wil ik alle typen centra in het onderzoek opnemen en deze zijn niet allen in dezelfde mate aanwezig. Ten tweede is de onderzoekspopulatie te klein voor een dergelijke methode en tenslotte brengt het bezoeken van sommige centra teveel praktische bezwaren met zich mee (reistijd, reiskosten, openingstijden). De gebruikte onderzoeksmethoden zijn veldonderzoek en bureauonderzoek. Het veldonderzoek bestaat uit observatie en het houden van enige interviews. In sommige gevallen is extra informatie verkregen dankzij een kort gesprek met een medewerker van het desbetreffende centrum. Het bureauonderzoek bestaat uit het bestuderen van jaarverslagen, folders en nogmaals de websites van de betreffende centra. De eerste twee onderzoeksvragen worden beantwoord naar aanleiding van het inventariserend onderzoek. De overige vragen worden voornamelijk door het diepteonderzoek beantwoordt, maar ook deels door het inventariserend onderzoek. Uit de websites van centra kan namelijk ook al veel gedetailleerde informatie worden afgeleid. Voorafgaand aan het empirisch onderzoek, is een theoretisch kader gegeven dat verwoord is in het eerste hoofdstuk. De hiervoor gebruikte methode is literatuuronderzoek.
2.4: Hoofdstukindeling Na de inleiding, het theoretische kader en de onderzoeksopzet volgen drie hoofdstukken, waarvan hoofdstuk 3 en 4 samen het empirisch deel van het onderzoek vormen. Hoofdstuk 3 betreft het eerste deel hiervan, het inventariserend onderzoek. Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de natuur- en milieucentra die Nederland rijk is. Op basis hiervan is een indeling gemaakt in verschillende typen, waarna elk type aan bod komt. Na deze inventarisatie wordt de geografische spreiding van de centra besproken afgesloten met een deelconclusie. Hoofdstuk 4 behandelt het verdiepend onderzoek. De beschrijvingen van de casestudies beslaan het grootste deel van dit hoofdstuk. Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een deelconclusie. Tot slot is hoofdstuk 5 de eindconclusie van deze scriptie. Hierin wordt de hoofdvraag beantwoord en in relatie gebracht met het theoretisch kader. Achter in deze scriptie en op de CD-ROM, zijn een aantal bijlagen toegevoegd, waarnaar verwezen wordt indien dat noodzakelijk is.
26
Hoofdstuk 3: Het inventariserend onderzoek In dit hoofdstuk wordt het eerste deel van het empirisch onderzoek besproken; het inventariserend onderzoek. Hierbij wordt de deelvraag 'Wat heeft Nederland te bieden aan natuur- en milieucentra?’ beantwoord. De centrale vraagstelling ‘Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra?’ zal ten dele beantwoord worden. Het bestuderen van websites biedt hiervoor namelijk niet voldoende informatie. Twee onderzoeksvragen maken deel uit van de eerste deelvraag: • Hoeveel centra zijn er in Nederland, wat zijn het voor centra, zijn ze te verdelen in verschillende typen en waarop is dat gebaseerd? • Is er een ruimtelijke samenhang te vinden in de spreiding van centra over Nederland en zo ja, waardoor kan dat verklaard worden? In de volgende paragraaf worden de verschillende werkwijzen beschreven die nodig zijn bij de inventarisatie. Vervolgens worden de resultaten besproken en tenslotte worden hier conclusies uit getrokken.
3.1: Werkwijze Het inventariserend onderzoek bestaat uit drie delen. Ten eerste is er naar zoveel mogelijk natuur- en milieucentra gezocht op internet. Ten tweede zijn deze bestudeerd en met een aantal gegevens ervan zijn berekeningen uitgevoerd. Het laatste onderdeel bestaat uit het maken van een kaart waarop de spreiding van de centra te zien is. 3.1.1: Het zoekproces Het eerste en meest omvangrijke onderdeel van het inventariserend onderzoek, is het samenstellen van de operationele populatie; de totale hoeveelheid onderzoekseenheden. Dit proces bestaat uit twee delen, ten eerste het zoeken op internet naar natuur- en milieucentra en ten tweede het maken van een selectie uit deze centra welke relevant genoeg zijn om verder te onderzoeken. Het meeste werk is het zoeken naar centra geweest. Dit is in een aantal fasen gedaan. Vanaf het begin was het al duidelijk dat er een verschil bestaat tussen drie type centra, te weten musea, bezoekerscentra en NME-centra. Uitgaande van deze drie typen is het zoekproces begonnen. De meeste musea zijn te vinden op de website museum.pagina.nl. Hier staan per provincie de meeste musea opgesomd. Alle websites van musea zijn bekeken om te achterhalen of natuur en milieu er een prominente plaats innemen. Op sites van musea staan vaak links naar andere musea. Ook is door middel van het zoekprogramma Google (www.google.nl) gezocht. Hier zijn vele woordcombinaties uitgeprobeerd en functies van het zoekprogramma, zoals ‘geavanceerd zoeken’. Op de website museumserver.nl is het mogelijk om musea te zoeken door middel van het aangeven van een provincie of thema. Bij het thema ‘natuurhistorisch’ staan alle musea op dit gebied op een rij met de bijbehorende website. Tenslotte zijn een aantal logisch klinkende websites uitgeprobeerd, zoals natuurmuseum.nl etc. De bezoekerscentra zijn moeilijker te vinden. Omdat er uiteindelijk behoorlijk veel centra blijken te zijn, was de methode met Google ondoenlijk. Aangezien veel bezoekerscentra bij een organisatie
27
horen, is eerst per organisatie gezocht. Op de websites van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de Provinciale Landschappen staan alle bezoekerscentra aangegeven die bij deze organisaties behoren. De meeste centra hebben geen eigen website, maar staan kort beschreven. Op de website van het IVN staan de bezoekerscentra niet aangegeven, daarom zijn deze centra door middel van Google gevonden. De organisaties milieudefensie, Natuur en Milieu en de KNNV (Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Veldbiologie) beschikken niet over bezoekerscentra, althans die zijn niet op internet te vinden. Op de website nationaalpark.nl is een overzicht te vinden van alle bezoekerscentra van nationale parken. Hoewel veel van deze centra bij een van de eerder genoemde organisaties behoren, heeft deze website toch nieuwe onderzoekseenheden opgeleverd. De website duinbehoud.nl geeft een overzicht van alle centra gelegen aan de kust. Helaas werden de websites hiervan niet vermeld, maar deze zijn opnieuw d.m.v. Google gevonden. De informatie op internet betreffende bezoekerscentra is in de meeste gevallen beperkt, waardoor het moeilijk is om een goed beeld van de centra te krijgen en te bepalen of zij relevant genoeg zijn voor dit onderzoek. Omdat NME-centra doorgaans lokale, zelfstandige organisaties zijn, zijn deze niet te vinden op websites van landelijke organisaties. De enige methode om ze te kunnen vinden, is door middel van Google. Hiervoor zijn vele combinaties van zoekwoorden gebruikt, zoals: NME, MEC (Milieu Educatie Centrum), centrum, natuur, milieu, educatie, Nederland, overzicht. Bij de meeste woorden en combinaties van woorden was het ondoenlijk om alle resultaten die Google gaf na te gaan, omdat het vaak om enkele duizenden ging. Van de pagina’s met resultaten zijn steeds ongeveer de eerste vijf pagina’s bekeken, aangezien de best passende resultaten het eerst vermeld worden. Om het aantal treffers te verlagen zijn een aantal mogelijkheden van Google uitgeprobeerd, zoals de functies van ‘geavanceerd zoeken’. Uiteindelijk is per provincie gezocht. Dit bleek goed te werken. Nog een aantal websites zijn zinvol gebleken, namelijk ghc.nl/leerlingweb.nl, milieu-educatie.nl, nmerotonde.nl en nme-gelderland.nl. Het uitproberen van een aantal logisch klinkende websites, zoals nmecentrum.nl, had geen succes. Hoewel het moeilijk is om NME-centra op internet te vinden, hebben de meeste centra wel een eigen website, waardoor een redelijk goed beeld verkregen kan worden over NME-centra. Naast deze drie typen natuurcentra zijn tijdens het zoekproces nog twee andere typen ontdekt. Deze vielen zodanig op dat het twee aparte groepen zijn geworden in dit onderzoek. Het gaat enerzijds om centra voor een duurzame leefstijl. Dit zijn centra die heel bewust met het milieu omgaan, duurzaamheid hoog in het vaandel hebben staan en dit uitdragen naar de bezoeker. Deze centra zijn voornamelijk gevonden door de volgende woordcombinaties in Google uit te proberen: centrum, duurzaamheid, tentoonstelling, duurzame, leefstijl, natuur en milieu. Dit heeft geresulteerd in vier centra voor een duurzame leefstijl. Het tweede nieuwe type natuurcentrum is het centrum dat op entertainment gericht is. Dit is een soort combinatie tussen een pretpark of speeltuin en een natuurcentrum/museum. Deze centra zijn erg moeilijk te vinden omdat ze meestal niet tussen rijtjes met musea e.d. staan. Ze zijn her en der op internet aangetroffen, bijvoorbeeld op recreatie.pagina.nl. Een voorbeeld van dit type centra is te zien in afbeelding 9 in de bijlagen achterin deze scriptie. Hoewel er systematisch per type centrum gezocht is, zijn veel vondsten resultaat van toeval. Daarnaast worden bezoekerscentra, NME-centra en duurzaamheidscentra vaak door elkaar genoemd. De zojuist vastgestelde type-indeling, wordt niet overal gebruikt.
28
Het tweede deel van het zoekproces is het selecteren van centra op relevantie. De gebruikte selectiecriteria zijn in het vorige hoofdstuk vermeld. Het selecteren heeft grotendeels tijdens het zoeken naar centra plaats gevonden. Er zijn in eerste instantie twee datamatrices aangemaakt; een met centra die voldoen aan de gestelde criteria en die dus gebruikt kunnen worden voor het onderzoek en een matrix met centra waarvan de relevantie twijfelachtig was. Tijdens het zoeken op internet werden de centra meteen in een van de matrices geplaatst. Naderhand zijn ze definitief geplaatst. Omdat er heel veel kleine, onduidelijke centra blijken te zijn, is het vullen van de matrix met twijfelgevallen na enige tijd gestaakt. Het kostte teveel tijd om deze bij te houden. Een voorbeeld van een centrum die niet in het definitieve bestand is opgenomen is te zien op de bijgevoegde CD-ROM. 3.1.2: Variabelenanalyse Het resultaat van het zoekproces heeft geleid tot een matrix met 106 onderzoekseenheden. Deze is te zien in de bijgeleverde CD-ROM. Bij elk centrum is op een aantal eigenschappen gelet. Deze eigenschappen zijn de afhankelijke variabelen. De gegevens zijn in geclassificeerde vorm, in de matrix ingevuld. Na het nummer van de variabele staat een letter aangegeven zoals die in het bestand terug te vinden is. Het gaat om de volgende variabelen: 1/B). 2/D). 3/E). 4/F). 5/G). 6/H).
7/I). 8/J). 9/K). 10/L). 11/M). 12/N). 13/O). 14/P). 15/Q). 16/R). 17/S).
De plaats waarin het centrum gelegen is. De omgeving van het centrum; urbaan (1), gelegen in de natuur (3) of iets ertussenin zoals dorps/landelijk (2). De website, zodat de informatie naderhand terug te vinden is. Tot welk type het centrum behoort. Dit is voor een groot deel naderhand ingevuld, toen het onderscheid duidelijk werd. Eerste typering. Dit is een beschrijving van het centrum, om later te kunnen bepalen tot welk type het centrum behoort. Openingstijden. Hiervoor zijn vier categorieën gemaakt; vaak (5/6/7/dagen per week het hele jaar door), seizoensgebonden (vrij vaak, maar wisselend in een jaar, minstens 4 dagen per week in hoogseizoen), beperkt (minder dan 4 dagen per week open en niet seizoensgebonden) en zeer beperkt (minder dan 4 dagen per week open in hoogseizoen en seizoensgebonden). Toegangsprijs in euro’s. Lokale oriëntatie ja (1) of nee (2). Doelgroep van het centrum. Is het centrum voornamelijk gericht op kinderen (k), volwassenen (v) of beide (b)? Gebruik van moderne en/of creatieve middelen, ja (1) of nee (2). Worden er in de tentoonstelling computers, spelletjes of andere bijzondere middelen gebruikt? Aanwezigheid excursies, ja (1) of nee (0). Aanwezigheid andere activiteiten, ja (1) of nee (0). Aanwezigheid informatie/documentatiecentrum of bibliotheek ja, (1)of nee (0). Uitleen van educatieve middelen, zoals boeken, materialen of leskisten, ja (1) of nee (0). Is het centrum al bezocht ja (j)of nee (n)? Eventuele extra informatie over het centrum die nuttig kan zijn voor het onderzoek. Is dit centrum het bezoeken waard voor het verdiepend onderzoek ja (x) of nee?
Niet alle variabelen zijn nuttig om verdere analyse op uit te voeren, de variabelen 1, 3, 5, 15 en 17 zijn slechts handige gegevens voor mezelf.
29
In de gevallen dat er een 1 of 0, ofwel een ja of nee, als mogelijkheid is, dan is een 1 genoteerd indien de eigenschap op de website vermeld wordt. Als de informatie hierover ontbreekt, is een 0 genoteerd. Dit zou het beeld enigszins kunnen vertekenen omdat een centrum die bepaalde eigenschap wel zou kunnen hebben maar dit niet vermeldt. Een aantal variabelen vragen om een korte toelichting. Ten eerste de lokale oriëntatie. Hiermee wordt bedoeld of de onderwerpen die een centrum aansnijdt te maken hebben met de omgeving waarin het centrum gelegen is, of dat de onderwerpen niet aan een plaats gebonden zijn. De variabele middelen vertellen iets over de mate waarin een tentoonstelling bijzondere of moderne middelen gebruikt. Moderne middelen zijn computers, vraagbaken, computerspelletjes of bijvoorbeeld een nabootsing van de waterkringloop. Bijzondere middelen zijn bijvoorbeeld een sprookjesbos voor kinderen met ontdekhoekjes of spelletjes waarbij geen computer gebruikt wordt. Kortom, dit kan van alles zijn dat niet blijft steken op objecten met een informatiebordje erbij. Met excursies worden wandelingen en dergelijke bedoeld in de open lucht, meestal onder leiding van een gids. Activiteiten zijn alle activiteiten behalve excursies, bijvoorbeeld workshops, knutselmiddagen of lezingen. Een informatiecentrum is meestal een kleine ruimte in of bij het gebouw waar tijdschriften liggen en waar boeken of ander educatief materiaal te leen is, zoals leskisten. Leskisten zijn samengestelde pakketten met onderwijsmateriaal rondom een bepaald thema. Deze zijn voor scholen gemaakt, meestal gaat het om basisscholen. De thema’s die belicht kunnen worden in een tentoonstelling, zoals de relatie mens-natuur zijn niet als variabele in het bestand opgenomen. Wel is hier tijdens het bestuderen van de websites op gelet en daardoor is er een algemeen beeld over gevormd. Opvallende constateringen zijn bij ‘extra informatie’ genoteerd. Maar om te weten te komen hoe een centrum de natuur en de relatie mens-natuur presenteert, is het bestuderen van een website onvoldoende. Deze aspecten worden daardoor voornamelijk in het diepteonderzoek belicht. Van de variabelen zijn kruistabellen gemaakt om te achterhalen of er relaties te vinden zijn. Het type centrum is uitgezet tegen de afhankelijke variabelen. De tabellen zijn te zien in de bijlage achterin deze scriptie. Om de onderlinge getallen beter met elkaar te kunnen vergelijken, zijn de meeste getallen omgezet in percentages. 3.1.3: Het maken van de kaart met behulp van ArcGIS Om de spreiding van de onderzoekseenheden over Nederland weer te kunnen geven is een kaart gemaakt van Nederland waarop de ligging van de onderzoekseenheden te zien zijn. Dit is gedaan met behulp van het Geografische Informatie Systeem ArcGIS. Aan het Excelbestand is een kolom toegevoegd, kolom C, met de postcodecijfers van de centra zodat het gekoppeld kan worden aan een postcodekaart van Nederland. Op deze manier hebben de centra op basis van hun postcode een plek gekregen op de kaart. In een aantal gevallen zijn er handmatig dingen veranderd, omdat een aantal centra dezelfde postcode hebben, of omdat de centra te dicht op elkaar liggen zodat sommige elkaar overlappen. De kaart is te zien op pagina 37.
30
3.2: De resultaten Het bestand met centra die niet relevant genoeg zijn voor dit onderzoek is blijven steken op 47 centra. Hier is verder niets mee gedaan. Met de gegevens van de 106 relevante centra zijn vervolgens berekeningen uitgevoerd in Excel om te achterhalen of er opvallende verbanden te vinden zijn tussen variabelen. Na het bestuderen van de websites is gekozen voor een verdeling in zes typen centra. Deze verdeling is gebaseerd op de thema's die aangedragen worden, de gebruikte middelen en de doelstellingen. Deze zullen nu een voor een besproken worden. Belangrijk om te realiseren is wel dat alle gegevens op basis van websites zijn. Indien bijvoorbeeld een uitspraak gedaan wordt dat x procent van de centra excursiemogelijkheden heeft, dan zal dit percentage in werkelijkheid waarschijnlijk hoger liggen. Immers, het is denkbaar dat sommige centra wèl excursiemogelijkheden bieden, maar deze informatie niet op internet vermelden. In de datamatrix staan alle gegevens genoteerd, die gebruikt zijn in de komende beschrijvingen. 3.2.1: Informatieve musea In eerste instantie zijn alle musea met het thema natuur als een groep beschouwd. Tijdens het bestuderen van de websites is echter gebleken dat er onderling grote verschillen bestaan tussen musea. Om die reden is een tweedeling in musea gemaakt. De eerste groep krijgt de naam ‘informatieve musea’. Zij vertellen een uitgebreid, meestal wetenschappelijk onderbouwd verhaal rondom een collectie. Onderwerpen die veel in de vaste opstelling behandeld worden zijn de geschiedenis van de aarde en het leven op aarde, veelal geïllustreerd door een enorme mammoet of wolharige neushoorn en talrijke fossielen en botten. Ook het gedrag van dieren en mensen, het landschap en de natuur van de desbetreffende provincie of gebied komen veel aan bod. De grote natuurhistorische musea van Groningen, Enschede, Maastricht, Tilburg, Den Haag, Amsterdam, Leiden en Nijmegen, en Natura Docet, het Zeeuws Biologisch Museum en EcoMare hebben allen meer of minder duidelijk deze opzet. In afbeelding 10 van de bijlagen is de website van het Natuurhistorisch Museum Maastricht te zien. De meeste musea, hebben een sterke natuurwetenschappelijke inslag. Zij besteden aandacht aan onder andere geologie, klimaat, bodemkunde, landschapsecologie, soortenleer of biotechnologie. Een goed voorbeeld hiervan is Naturalis in Leiden. Dit museum heeft als kernthema de werking van het systeem aarde. In dit museum wordt behalve de gehele biologie, ook de aarde onder de loep genomen (www.naturalis.nl). De sterke natuurwetenschappelijke inslag van deze musea zou een verklaring kunnen zijn voor de relatief hoge mate van gebruik van moderne middelen. 65 Procent van de informatieve musea maakt op de website duidelijk dat er binnen het museum moderne en/of creatieve middelen gebruikt worden, in tabel 5 is te zien dat dit bovengemiddeld is. De helft van de informatieve musea gaat in op de relatie tussen de mens en de natuur. Dit kan betekenen dat er een tentoonstelling aan gewijd is, zoals vaak bij de wat grotere musea het geval is, of dat het hele onderwerp ermee te maken heeft, zoals bij de meer gespecialiseerde kleinere musea, zoals het Biesboschmuseum in Werkendam. Hier staat de wijze waarop de mens in en rond het gebied actief was centraal. De website hiervan is te zien op de CD-ROM. Hoewel er veel aandacht is voor de relatie tussen de mens en de natuur, is er geen aanwijzing gevonden dat maatschappelijke kwesties en een kritische benadering ten opzichte van de mens ook aan bod zullen komen. Een aantal musea hebben zich gespecialiseerd in een specifiek onderwerp. Bijvoorbeeld het Watermuseum in Arnhem, waarin de relatie tussen zoet water en de mens centraal staat. Daarnaast zijn
31
er een aantal musea die zich toegelegd hebben op onderwerpen die met de omgeving te maken hebben. Dit zijn het museum Wierdenland in Ezinge, het Biesboschmuseum en museum Schokland. De meeste natuurhistorische musea, namelijk zestig procent, zijn geheel of gedeeltelijk toegespitst op de eigen omgeving. De gemiddelde toegangsprijs van de informatieve musea bedraagt € 4,21, terwijl de gemiddelde prijs van alle 106 centra € 1,87 bedraagt. Omdat de musea behoorlijk groot in omvang zijn en meestal veel te bieden hebben is dit prijsverschil goed verklaarbaar en verdedigbaar. Een andere karakteristiek van deze musea zijn de ruime openingstijden, tachtig procent is vijf dagen per week of meer geopend gedurende het hele jaar. Verder organiseert slechts veertig procent van deze groep musea excursies. Ter vergelijking, van alle centra is dit percentage 74,5 procent. Dit komt waarschijnlijk door de ligging van de musea. In tabel 1 is te zien dat deze musea relatief vaak in een stedelijke omgeving gelegen zijn, waar het maken van natuurexcursies lastig is. Een andere verklaring voor het lage percentage excursies is dat de meeste informatieve musea behoorlijk groot in omvang zijn waardoor een bezoek aan het museum al voldoende is. In totaal zijn er twintig musea in Nederland gevonden die tot deze groep behoren. 3.2.2: Op collectie georiënteerde musea Het tweede type museum is het museum gebaseerd op het tonen van de collectie, zonder verder diep op de inhoud in te gaan of achtergrondinformatie te geven. Van dit type zijn twaalf in Nederland op internet gevonden. Het zijn meestal vrij kleine musea, die een verzameling objecten bezitten en die in vitrines tentoonstellen. De collecties kunnen omvangrijk en geordend zijn, maar het kan ook een bij elkaar geraapt zootje zijn, zoals in rariteitenkabinetten het geval is. Een rariteitenkabinet is een verzameling rare objecten; ongeboren dieren op sterk water, bijzondere vondsten etc. Veel van deze musea zouden ‘bruine musea’ genoemd kunnen worden vanwege de donkere houten kasten en de oubollige sfeer. Diorama’s komen in dit type musea relatief vaak voor. Informatiecentra en bibliotheken zijn hier juist weinig te vinden, slechts één museum bezit een dergelijk centrum. Een goed voorbeeld van een collectiemuseum is het Miramar museum te Vledder. De website van dit museum is te zien op de CD-ROM. Het is soms vrij lastig om de grens te trekken tussen deze musea en informatieve musea. Dit betekent dat tot deze groep ook musea behoren die wel enigszins informatie geven, of alleen in tijdelijke tentoonstellingen. Collectiemusea komen voornamelijk voor in stedelijke gebieden, en zijn meestal niet lokaal georiënteerd. Dit komt omdat zij vrij algemene collecties tonen van botten, fossielen of schelpen. Qua excursies valt er weinig opvallends te melden bij deze musea, maar als het gaat om activiteiten scoren ze erg hoog. 91,7 Procent van dit type musea biedt de mogelijkheid om bepaalde activiteiten te doen. Het gaat hierbij vooral om activiteiten voor kinderen, bijvoorbeeld knutselmiddagen, speurtochten of de mogelijkheid om er kinderfeestjes te vieren. Ondanks dat de meeste activiteiten voor kinderen bestemd zijn heb ik de indruk dat de tentoonstellingen niet op kinderen toegespitst zijn, mede vanwege het lage gehalte aan bijzondere middelen. Dit blijkt ook wel uit tabel 5 en 8. De gemiddelde entreeprijs voor deze musea (€ 2,84) ligt logischerwijs iets lager dan die van de informatieve musea en de openingstijden zijn beperkter. Omdat er weinig op de inhoud van onderwerpen in wordt gegaan, komen zowel natuurwetenschappelijke als maatschappelijke thema’s nauwelijks aan de orde. Informatie over de relatie mens en natuur is niet aangetroffen.
32
Een ander groot verschil tussen de twee typen musea, zijn de websites zelf. Die van de informatieve musea zijn uitgebreid en geavanceerd, terwijl veel websites van de collectiemusea vrij simpel en soms onduidelijker zijn. 3.2.3: Bezoekerscentra De derde groep centra zijn de bezoekerscentra. Deze zijn meestal onderdeel van een organisatie zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, de Provinciale Landschappen of in enkele gevallen het IVN of PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland. Er zijn ook een aantal centra die onderdeel uitmaken van een Nationaal Park. Soms horen die dan tevens bij een van de eerder genoemde organisaties. De bezoekers van bezoekerscentra zijn meestal gekomen om de omgeving te zien en gaan even bij het bezoekerscentrum langs na een dagje wandelen of fietsen. In de meeste gevallen, namelijk 72,5 procent, is het centrum gelegen in een natuurgebied. In het centrum is informatie over het gebied te vinden, zoals wandel, fiets- en vaarroutes en achtergrondinformatie over de natuur of cultuurhistorie van het gebied. Ook is het vaak mogelijk om excursies en activiteiten te boeken en een kopje koffie te drinken. Van 94,1 procent van de bezoekerscentra staat op de website aangegeven dat er excursiemogelijkheden zijn. Hiermee hangt samen dat de lokale oriëntatie van deze centra groot is. Alle websites van bezoekerscentra geven aan dat ze op het omliggende gebied georiënteerd zijn. De onderwerpen die in de tentoonstellingen naar voren komen verschillen per centrum omdat in elk gebied andere kwesties spelen. Sommige bezoekerscentra leggen de nadruk op de cultuurhistorie van het gebied, indien dat daar van toepassing is. De meeste centra gaan vooral in op de natuurlijke omgeving van het gebied. Bezoekerscentra zijn bijna altijd gratis. Dit heeft verschillende redenen. Bezoekerscentra zijn vrij klein, zodat het vragen van een entreeprijs teveel verwachting zou kunnen scheppen. Bovendien behoren de meeste centra bij organisaties. Die hebben er baat bij dat de bezoekdrempel niet al te hoog is. Bij gratis toegang komen er meer bezoekers en zo is de kans het grootst dat er meer leden bij komen, zoals voor Natuurmonumenten zou kunnen gelden. Ook geldt voor organisaties als Staatsbosbeheer dat die niet afhankelijk zijn van inkomsten uit entreeprijzen, omdat het een overheidsorganisatie is. Overigens kosten excursies meestal wel geld. De openingstijden zijn in de meeste gevallen seizoensgebonden. Dat betekent dat veel centra ’s winters gesloten of beperkt geopend zijn, terwijl veel bezoekerscentra zomers juist ruime openingstijden hebben. In totaal heeft het internetonderzoek een resultaat van 51 bezoekerscentra opgeleverd. Dat is, zeker in vergelijking tot andere centra, behoorlijk veel. Temeer omdat de centra die te klein zijn of een te onduidelijke website hebben nog buiten beschouwing zijn gebleven. De onduidelijkheid van bezoekerscentra op internet duidt erop dat er nog meer bezoekerscentra in Nederland zijn dan de 51 onderzoekseenheden. De websites waar de bezoekerscentra op staan, zijn sites van de beherende organisatie of het Nationaal Park waartoe het centrum hoort. In afbeelding 11 is te zien hoe beperkt de informatie over de centra zelf kan zijn. Het is de website van het Landschap Flevoland. 3.2.4: NME-centra In hoofdstuk 1 is al het een en ander verteld over NME. Tijdens de inventarisatie bleek er een vrij grote groep centra te zijn, namelijk vijftien, die zich daarnaar genoemd hebben: NME-centra.
33
Bij het bekijken van de websites vallen twee zaken op. Ten eerste hebben NME-centra een duidelijke doelstelling die zij uit willen dragen naar de bezoekers. Het Centrum voor Natuur- en milieueducatie Regio Venlo bijvoorbeeld heeft op de site staan dat het “natuur- en milieubewust gedrag van burgers en recreatieve bezoekers van Venlo en de regiogemeenten wil bevorderen. Dat wil zij doen door het vergroten van de betrokkenheid bij, de kennis van, en vaardigheden met betrekking tot natuur en milieu” (www.cnmeregiovenlo.com, 2004). De doelstelling van NME-centra komt over het algemeen neer op het bevorderen van milieubewust gedrag van bewoners en bezoekers. Dit komt overeen met de definitie van NME, zoals in hoofdstuk 1 beschreven is. Hieruit valt op te maken dat allerlei thema’s rondom mens en milieu in NME-centra aandacht zullen krijgen. De manier waarvoor gekozen is, is niet moraliserend. Mensen worden op allerlei manieren met de natuur in contact gebracht, op een vrolijke en speelse wijze, zoals d.m.v. lesprogramma’s een kinderboerderij en allerlei activiteiten. Het tweede punt dat opvalt is het feit dat de meeste NME-centra zich sterk richten op scholen. Het gaat vooral om basisscholen, maar soms ook om het voortgezet onderwijs. De meeste centra, 73,3 procent, beschikken over leskisten die uitgeleend kunnen worden aan scholen. Leskisten zijn samengestelde pakketten onderwijsmateriaal rondom een bepaald thema. Daarnaast beheren veel NME-centra schooltuintjes. Toch is het niet zo dat NME-centra zich alleen op scholen richten. Veel NME-centra beschikken over een kinderboerderij, een heemtuin en een tentoonstelling. Ook worden er allerlei cursussen, workshops en lezingen gehouden voor volwassenen. Alle vijftien NME-centra uit dit onderzoek hebben activiteiten op het programma staan. Negen van de vijftien centra hebben een informatiecentrum waarin dit soort activiteiten plaats kunnen vinden of waar in boeken en folders gekeken kan worden. Twaalf centra organiseren excursies. In een aantal gevallen is een museum onderdeel van het NMEcentrum. De indruk wordt gewekt dat het om kleine musea gaat die vooral hun collectie objecten tonen. NME-centra scoren dan ook slecht als het gaat om de aanwezigheid van moderne en creatieve middelen. Een paar centra geven een tijdschrift uit. De NME-centra zijn gratis toegankelijk. Ze worden over het algemeen door vrijwilligers draaiende gehouden en krijgen subsidie van de gemeente. Het is vaak dan ook een onderdeel van de gemeente omdat het bijdraagt aan het onderwijs van de regio. Soms houdt een centrum zich intensief met beleid bezig, zoals in het geval van NME Ermelo. Daar is een Natuur en milieuplatform actief. Dit is een groep mensen die optreedt als adviseur voor de gemeente als het gaat om natuur en milieukwesties. In vergelijking tot de informatie over bezoekerscentra is die over NME-centra veel uitgebreider en duidelijker. In de meeste gevallen beschikken ze over een eigen website. Een goed voorbeeld van een website van een NME-centrum is de website van NME Parkstad Limburg, te zien in afbeelding 12 van de bijlagen.
34
Afbeelding 1: Onderdeel van een kabouterpad
Bron: www.natuureducatie.nl/leiderdorp
3.2.5: Centra voor een duurzame leefstijl De websites van centra voor een duurzame leefstijl wekken de indruk dat zij een sterk ideële doelstelling hebben, te weten consumenten bewust maken van een duurzame leefstijl. De vier ‘duurzaamheidscentra’ in Nederland zijn volgens de tradities van duurzaam bouwen opgezet. Dat betekent leemmuren, zonnecollectoren, een grasdak, een composttoilet etc. Hier kunnen mensen inspiratie opdoen voor hun eigen woning. Dat kan ook in de tuin die erbij hoort. De centra beschikken over een heemtuin en soms over schooltuinen waarin, natuurlijk op biologische wijze, gewassen geteeld worden. Bij ten minste twee van de vier centra is het mogelijk om een biologische lunch of avondmaaltijd te nuttigen. Duurzaamheidcentra organiseren talrijke cursussen en bijeenkomsten voor volwassenen. Het gaat vooral om cursussen op het gebied van tuinieren en koken en lezingen over kwesties rondom duurzaamheid. Twee centra maken op de website duidelijk dat er een tentoonstelling te bezichtigen is. De centra zijn in een dorpsachtige omgeving gelegen, maar niet altijd op de eigen omgeving georiënteerd. De drempel om er heen te gaan is niet al te groot als het gaat om de toegangsprijs en de openingstijden zijn vrij ruim. Het feit dat deze centra met het begrip duurzaamheid bezig zijn, betekent dat maatschappelijke thema’s ruim aan bod zullen komen, het is immers hun missie om de mens bewust te maken van kwesties rond natuur en milieu. 3.2.6: Entertainmentparken Deze groep bestaat ook uit vier centra. Deze verschillen onderling erg veel van elkaar, zodat het moeilijk is om uitspraken te doen over de groep als geheel. De overeenkomst die deze centra met elkaar hebben is –uiteraard- dat zij een sterk accent leggen op vermaak en beleving. Het zijn dan ook in drie van de vier gevallen kleine pretparken, waarbij het grootste gedeelte zich buiten afspeelt. Vanwege de onderlinge verschillen, zullen ze nu één voor één besproken worden. Het eerste park heet EcoDrome. Dit is voor de helft een natuurhistorisch museum en voor de helft een speeltuin en dierentuin met allerlei attracties. De achterliggende doelstelling is het creëren van respect voor de natuur bij de bezoeker.
35
Het tweede park is het Plaswijckpark in Rotterdam, de website is als bijlage toegevoegd. Dit is een park alleen gericht op kinderen. Eigenlijk is het een grote speeltuin met een educatief tintje eraan. Ten derde Neeltje Jans. Dit is een behoorlijk groot en duur park, dat van alles te bieden heeft, onder andere een zeehondenshow, diverse exposities en een waterglijbaan. Het is een twijfelgeval of het hierbij nog wel om een natuurcentrum gaat, maar vanwege tentoonstellingen over onder andere de deltawerken en walvissen, voldoet het toch aan alle eigenschappen. Het vierde centrum is tevens een duurzaamheidcentrum, maar volledig gebaseerd op entertainment, of zoals ze het zelf noemen; ‘edutainment’; een combinatie van entertainment en educatie. Het gaat om Ecoscope in Renesse. Het is “een activiteitencentrum over natuur en milieu, waarbij de bezoeker op een leuke manier bewust wordt gemaakt van de beperkingen en mogelijkheden die de natuur en het milieu ons te bieden heeft” (www.ecoscope.nl, 2004). Dit centrum is de enige uit deze groep met een lage toegangsprijs. Behalve het Plaswijckpark, die het gehele jaar door open is, hebben de centra seizoensgebonden openingstijden. Dit heeft natuurlijk met het feit te maken dat de activiteiten zich voor een groot deel buiten afspelen. Opvallend is dat drie van de vier parken, in de doelstelling aangeeft dat ze bij willen dragen aan het bewustwordingsproces van de bezoeker betreffende natuur- en milieu. Dit is tamelijk verrassend voor centra met veel entertainment. 3.2.7: Indeling naar omvang Het bestuderen van websites heeft geresulteerd in een verdeling in zes typen centra, op basis van de doelstellingen van de centra, thema's die aangedragen worden en gebruikte middelen. Maar er zijn meer mogelijkheden om de gehele populatie in te delen, bijvoorbeeld op basis van de ruimtelijke oriëntatie, of naar de omvang van de centra. Binnen alle groepen centra zoals die er nu zijn, kunnen grote verschillen zitten in omvang en mate van activiteit. Dit als uitgangspunt nemend, kan de onderzoekspopulatie grofweg in twee groepen verdeeld worden. Enerzijds grote centra, zoals bijna alle informatieve musea en entertainmentparken, een aantal collectiemusea, en enkele duurzaamheid- en NME-centra. Deze centra hebben de bezoeker veel te bieden als het gaat om de tentoonstellingen, spellen of attracties. Het zijn centra waar de bezoeker zich lange tijd kan vermaken. Er worden veel bijzondere en moderne middelen gebruikt en de inrichting is vaak modern. Omdat er zoveel te zien en te doen is wordt er over het algemeen een flinke toegangsprijs gevraagd. De openingstijden zijn ruim, hoewel voor de grote parken geldt dat deze wel aan seizoenen zijn gebonden. Hiertegenover is er een grote groep centra die niet zo groot in omvang zijn. Het gaat hierbij om de bezoekerscentra, de meeste NME-centra en duurzaamheidcentra en een aantal collectiemusea. De toegangsprijs is laag en de openingstijden zijn niet al te ruim. Wat kleinere centra over het algemeen wel hebben is een ruim aanbod aan activiteiten en/of excursies.
36
3.2.8: Spreiding van de centra De kaart, die het werken met ArcGIS heeft opgeleverd is hier onder te zien. Bij het bestuderen en interpreteren van de kaart biedt tabel 1 extra informatie betreffende het soort omgeving van de centra. Een eerste blik op de kaart geeft de indruk dat de centra redelijk verspreid over Nederland gelegen zijn, maar bij verdere bestudering zijn er zowel een aantal concentraties als gebieden zonder centra aan te treffen. Er kunnen vier grote concentratiegebieden van centra onderscheiden worden. Ten eerste zijn er opvallend veel centra te vinden nabij de Noordzeekust. Het gaat hier veelal om bezoekerscentra in duingebieden, maar opvallend is ook de aanwezigheid van twee entertainmentparken. Kaart 1: Spreiding van natuur- en milieucentra
37
Het tweede concentratiegebied is Midden-Nederland; de Veluwe en de bosrijke omgeving ten westen daarvan, rond Utrecht. In dit gebied zijn verschillende type centra te vinden. Dit zou verklaard kunnen worden doordat hier zowel stedelijke gebieden met musea en NME-centra, als natuurrijke gebieden met bezoekerscentra vertegenwoordigd zijn. Op het grensgebied van de provincies Drenthe, Friesland en Overijssel zijn ook veel centra te vinden. Dit zijn voornamelijk bezoekerscentra, het is dan ook een omgeving die gekenmerkt wordt door natuur. Het vierde concentratiegebied is waar de grote rivieren samenkomen en vertakken; het gebied van Rotterdam, Dordrecht en de Biesbosch. In de steden zijn NME-centra, musea en een entertainmentpark te vinden, terwijl in de natuurrijkere gebieden eromheen (de Biesbosch) een aantal bezoekerscentra gelegen zijn. Het is opvallend dat veel centra zijn gesitueerd in traditioneel recreatieve gebieden met bos, heide en/of duinen, zoals de Veluwe of Drenthe. Blijkbaar is de aanwezigheid van bos, heide of duinen een belangrijk motief voor recreatie, wat ook de komst van bezoekerscentra met zich mee brengt. Er zijn ook gebieden, waar weinig centra te vinden zijn. In veel gevallen is dat logisch te verklaren, bijvoorbeeld als het gaat om gebieden die gekenmerkt worden door akker- of tuinbouw, zoals in Zeeland, Flevoland, Oost Groningen en de kop van Noord-Holland het geval is. Dat in deze gebieden, die in de meeste gevallen ook nog eens perifeer gelegen zijn, weinig gerecreëerd wordt, en dus weinig behoefte is aan natuurcentra is goed te begrijpen. Maar in sommige gevallen is het minder logisch. Neem nu het Waddengebied, een van de waardevolste natuurgebieden van ons land. Hoewel vier waddeneilanden beschikken over een natuurcentrum, is er langs de kust van de Waddenzee verder weinig te vinden. Het zou kunnen dat in dit gebied wel bezoekerscentra zijn, maar dat zij niet op internet staan aangegeven. Vanwege het feit dat bezoekers van bezoekerscentra in eerste instantie naar de plek afreizen om het gebied te bezoeken, is het voor deze centra minder noodzakelijk om zich actief op internet te presenteren. Het is belangrijker dat de bezoekers ter plekke van het bestaan van centra op de hoogte gebracht worden. Een ander gebied waar weinig centra te vinden zijn is het gebied Oostelijk Noord-Brabant, Noord Limburg en het Gelderse rivierengebied. In het geval van Brabant en Limburg zou dit te maken kunnen hebben met het feit dat dit een intensief landbouwgebied is, waarin het oorspronkelijke bosgebied is overgenomen door een landschap van akkerbouw en veeteelt. Het rivierengebied is minder makkelijk te verklaren. Wellicht heeft het te maken met een relatief lage bevolkingsdichtheid, waardoor musea en centra die afhankelijk zijn van bezoekersaantallen hier niet voldoende kunnen gedijen. De reden waarom er geen bezoekerscentra aanwezig zijn is onduidelijk, het is immers een mooi landschappelijk gebied. In plaats van een geografische analyse, kan de spreiding ook per type centrum onderzocht worden. Nu volgen een aantal opvallende zaken. Zoals genoemd en zowel in tabel 1 als op de kaart te zien, zijn de meeste bezoekerscentra gelegen in de natuur en dan met name in bosrijke gebieden. NME-centra daarentegen zijn het meest stedelijk georiënteerd. Dit komt door de functie van de centra. Zij zijn erop gericht schoolkinderen te onderwijzen en een stukje natuur in de stedelijke omgeving te brengen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een kinderboerderij. Opvallend is het hoge aantal NME-centra in Limburg. Dit zou te maken kunnen hebben met het provinciaal beleid. De musea zijn het meest gevarieerd qua spreiding. Veel musea zijn te vinden in steden, maar ook in dorpen en zelfs omringd door natuur zijn musea aan te treffen. Zoals uit tabel 1 blijkt komen collectiemusea meer in steden voor dan informatiemusea. Dit zou kunnen komen doordat deze veelal oude natuurhistorische musea zijn.
38
Over de duurzaamheidcentra valt niet veel te zeggen, vanwege het geringe aantal. De vier centra zijn allen redelijk perifeer gelegen, met een rustige directe omgeving, waardoor er plaats is voor het grote buitenterrein dat zij doorgaans bezitten. Over de spreiding van de vier entertainmentcentra valt op te merken dat drie van de vier centra redelijk dicht bij elkaar gelegen zijn, namelijk in Zeeland en het zuiden van Zuid-Holland. In eerste instantie lijkt dit onlogisch, maar dat is het niet als bedacht wordt dat Zeeland een populaire vakantiebestemming is die goed bereikbaar is vanuit de Randstad.
3.3: Conclusies In dit hoofdstuk is een inventarisatie gemaakt van de natuur- en milieucentra in Nederland. De vraag: Wat heeft Nederland te bieden aan natuur- en milieucentra? zal nu worden beantwoord naar aanleiding van de twee onderzoeksvragen. •
Hoeveel centra zijn er in Nederland, wat zijn het voor centra, zijn ze te verdelen in verschillende typen en waarop is dat gebaseerd?
In totaal zijn er 152 centra gevonden op internet. Hiervan zijn 106 centra in het onderzoek opgenomen. Daarnaast zijn er dus in ieder geval nog 46 centra, maar dat zijn er waarschijnlijk meer, omdat veel centra moeilijk te vinden zijn. Naar schatting heeft Nederland tussen de 160 en 200 natuur- en milieucentra. Dat is meer dan verwacht. Vooral op het gebied van kleine bezoekerscentra en NMEcentra speelt er veel in Nederland. Er zijn verschillende manieren om de centra in te delen, in dit onderzoek is gekozen voor een indeling op basis van het type centrum, naar aanleiding van omschrijvingen op internet. Hieruit zijn zes typen centra ontstaan. Ten eerste informatieve musea. Dit zijn musea die informatie geven over hetgeen zij laten zien. Vaak hebben zij een natuurwetenschappelijke achtergrond. Daarnaast zijn er ook de zogenaamde collectiemusea die een collectie tonen zonder achtergrondinformatie te geven. Ten derde is er een grote groep centra die in de natuur gelegen zijn en de eigen omgeving dan ook als thema hebben; bezoekerscentra. NME-centra zijn centra die zich richten op educatie, voornamelijk voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Dan zijn er nog twee typen centra die niet zoveel voorkomen, maar tamelijk specifiek in karakter zijn. Enerzijds zijn dat centra voor een duurzame leefstijl. Dit zijn centra die zich bezig houden met duurzaamheid, zij passen dit toe op het eigen centrum en proberen het idee te verspreiden. Anderzijds gaat het om entertainmentparken. Dit zijn centra waarbij vermaak een belangrijke plaats inneemt. •
Is er een ruimtelijke samenhang te vinden in de spreiding van centra over Nederland en zo ja, waardoor kan dat verklaard worden?
De geografische spreiding verschilt per type centrum. Bezoekerscentra, die meestal in een natuurgebied zijn gelegen, concentreren zich vooral in bosrijke gebieden en aan de kust, terwijl NMEcentra en veel musea meer in een stedelijke omgeving aan te treffen zijn, onder andere vanwege de bezoekersaantallen. Regio’s die gedomineerd worden door (intensieve) landbouw en veeteelt kennen over het algemeen weinig natuur- en milieucentra.
39
De centrale vraagstelling luidt: •
Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra?
Het inventariserende onderzoek laat op deze vraag de volgende voorlopige antwoorden toe. Op de websites van natuur- en milieucentra wordt over het algemeen vrij regelmatig gesproken over de relatie tussen mens en natuur. Dit verschilt per type centrum. Wetenschappelijk georiënteerde musea, NME-centra, duurzaamheidcentra en entertainmentparken brengen maatschappelijke thema’s en andere vormen van de relatie mens en natuur vaker ter sprake dan de op collectie gebaseerde musea. Hier komen dergelijke thema’s nauwelijks aan de orde. Over bezoekerscentra wordt te weinig informatie gegeven over dit onderwerp. De manier waarop de relatie mens-natuur naar voren komt kan zeer verschillend zijn. Bij musea komt cultuurhistorie en landschap veel aan bod. In enkele gevallen wordt er ook ingegaan op (specifieke) bedreigingen van de natuur. Bij NME-centra is een sterke missie omtrent milieubewustzijn aanwezig, maar de manier waarop dat tot uiting komt is vrij mild en speels. Duurzaamheidcentra sporen de bezoeker aan om iets aan de leefwijze te doen, door een inspiratiebron te zijn wat betreft allerlei duurzame alternatieven en mogelijkheden. De websites komen overigens wel vriendelijk over. Al met al kan gezegd worden dat natuur- en milieucentra in Nederland redelijk veel vertellen over de relatie tussen de mens en de natuur, maar op een afstandelijke manier, zonder heel kritisch naar de rol van de mens te kijken. Dit wil niet zeggen dat de centra daar zelf geen aandacht aan besteden. Het zou goed kunnen dat de websites milder overkomen dan dat de centra daadwerkelijk zijn, omdat een al te kritische website af zou kunnen schrikken. Uit dit hoofdstuk komt naar voren dat er sprake is van een grote variatie in natuurcentra in Nederland. De volgende vraag is nu wat de centra echt te bieden hebben en hoe de relatie mens-natuur daadwerkelijk gepresenteerd wordt. Dit komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
40
Hoofdstuk 4: Het verdiepend onderzoek Uit het inventariserend onderzoek is gebleken dat er, binnen de natuur- en milieucentra die Nederland rijk is, een grote variatie is aan te treffen. In het verdiepend onderzoek komt aan de orde wat de verschillen tussen de centra precies zijn, waar de tentoonstellingen over gaan en wat er te doen is. Dit hoofdstuk is het verslag daarvan. Het tweede deel van de vraagstelling met bijbehorende onderzoeksvragen, zal beantwoord worden. De centrale vraagstelling luidt: Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra? De onderzoeksvragen die hierbij horen zijn de volgende: • • • • •
Hoe zien de centra natuur en milieu en de relatie tussen mens en natuur/milieu? Welke thema’s, met name wetenschappelijke thema’s komen in de centra aan bod? Hoe is de ruimtelijke oriëntatie van de centra? Welke (communicatie)middelen gebruiken de centra? Op wie zijn de natuur- en milieucentra gericht?
Omdat de elf onderzochte centra sterk van elkaar verschillen zullen deze vragen eerst per centrum beantwoord worden, gevolgd door een conclusie per onderzoeksvraag.
4.1: Werkwijze Om een antwoord op al deze vragen te kunnen geven is het noodzakelijk om een aantal centra te bezoeken. In totaal heb ik twaalf centra bezocht, waarvan er één, NME-centrum de Witte Schuur te Enkhuizen, niet is opgenomen in het onderzoek omdat het achteraf een te klein centrum bleek te zijn en dus niet tot de onderzoekspopulatie behoorde. Een ander centrum is tot twee onderzoekseenheden gerekend, namelijk museum Heijmans en NME-centrum Zaanstreek. 4.1.1: De selectie Het selecteren van de centra is in twee fasen gegaan. In eerste instantie zijn vrij willekeurig een aantal centra bezocht die interessant leken. Het gaat hierbij vooral om de grotere musea; Naturalis, Natuurmuseum Rotterdam en Natuurmuseum Brabant. Om vervolgens de variatie te vergroten, zijn een aantal kleine centra bezocht. Deze bezoeken hebben zich afgespeeld voordat het inventariserend onderzoek klaar was, er was al wel een aardig idee ontstaan hoe de variatie in centra eruit zou zien, maar de verdeling in typen was nog niet rond. Er zijn toen twee bezoekerscentra, te weten bezoekerscentrum Natuurmonumenten 's-Graveland en bezoekerscentrum Staatsbosbeheer het Zandspoor bezocht. Verder ook EcoDrome, vanwege het bijzondere karakter en museum Heijmans omdat dat een klein museum is en makkelijk te bereiken. EcoMare en de Kleine Aarde waren mij al bekend. Toen de verdeling in zes type centra een feit was, en er een representatief deel van elk type moest zijn dat opgenomen zou worden in het diepte onderzoek, zijn de laatste bezoeken afgelegd. Vanwege het grote aantal bezoekerscentra in Nederland, was het noodzakelijk om een derde bezoekerscentrum in het onderzoek op te nemen. Het werd de Zandwaaier te Overveen, omdat deze niet bij een grote organisatie behoort zoals de voorgaande twee. Hoewel er nu twee bezoekerscentra zijn die aan de
41
(Noord-Hollandse) kust zijn gelegen, zijn er toch grote verschillen. Behalve de organisatie is ook het gebied verschillend, omdat de Zandwaaier in een gebied gelegen is waarmee de mens zich veel bemoeit, vanwege waterwinning. De volgende centra die bezocht werden waren twee NME-centra. Er is gekozen voor het MEC in Breda, omdat de website daarvan aangaf dat er veel te zien was. Als tweede NME-centrum is het NME Zaanstreek nogmaals bezocht, maar nu als NME-centrum en niet alleen als museum. Tot slot is de Kleine Aarde bezocht, er moest natuurlijk ook een duurzaamheidcentrum opgenomen worden. De Kleine aarde is, mijns inziens, een heel goed voorbeeld van een dergelijk centrum. 4.1.2: Het diepte-onderzoek Bij het bezoeken van de twaalf centra zijn op een aantal zaken gelet. Dat is gedaan aan de hand van het observatieformulier, te zien in de bijlagen. De vragen die op het observatieformulier staan komen grotendeels overeen met de onderzoeksvragen. Vooral bij de grotere musea ben ik eerst als bezoeker rond gaan lopen, zonder meteen op al die aspecten te letten. Als er dingen te doen of te zien waren, zoals spelletjes of films, ook als die voor kinderen bedoeld waren, is dat altijd gedaan. Een aantal keren is een kort vraaggesprek gehouden met een medewerker. Het ging in zulke gevallen vooral om zaken rondom de doelstelling van het centrum en de organisatie. Dergelijke zaken zijn soms niet duidelijk uit de omgeving of de website op te maken. Naar aanleiding van de observaties zijn verslagen geschreven, die de basis vormen voor de beschrijvingen die nu volgen. Hierbij zal op de verschillende aspecten van het observatieschema, ofwel de onderzoeksvragen, ingegaan worden, om zo uiteindelijk een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag. Naast de observaties en een aantal interviews, is regelmatig de betreffende websites opnieuw bestudeerd om bepaalde dingen op te zoeken, vooral als het gaat om algemene feiten.
4.2: Resultaten De twaalf onderzoekseenheden zullen nu één voor één besproken worden, te beginnen bij de musea. 4.2.1: Naturalis Naturalis in Leiden is het grootste natuurhistorisch museum van Nederland, en tevens het nationaal natuurhistorisch museum. In Naturalis is een grote collectie planten en dieren te zien, van vele verschillende soorten. De hoofdtentoonstelling is het Natuurtheater, te zien op afbeelding 2. De tentoonstelling biedt een indruk van de huidige verscheidenheid aan leven. Dieren, schimmels, eencelligen, bacteriën, gesteenten, mineralen en planten: een impressie van de natuur in al haar verschijningsvormen. Via een stamboom heeft de tentoonstelling een verbinding met de tentoonstelling Oerparade, die toont hoe grillig het leven dat we nu kennen, zich heeft ontwikkeld (www.naturalis.nl, augustus 2004). De stamboom laat zien hoe de evolutionaire vertakking van de verschillende soorten verloopt. Het is erg uitgebreid opgezet en groot in omvang. Deze biologisch, wetenschappelijke manier van presenteren is ook in de rest van het museum terug te vinden. De aangetroffen onderwerpen zijn talrijk: het ontstaan van de aarde en van leven op aarde (Oerparade), biotechnologie, energie, de aarde (aardwetenschappen/geologie), leven (over voedsel, veiligheid en voortplanting), visies op de natuur vanuit vier culturen, een schatkamer vol uitgestorven plant- en
42
Afbeelding 2: Het Natuurtheater
Bron:www.naturalis.nl
diersoorten en een tentoonstelling over het menselijk lichaam. Verder is een filmzaal, een tentoonstelling voor kinderen, en een informatiecentrum aanwezig. De onderwerpen geven al aan dat het museum erg natuurwetenschappelijk georiënteerd is. Daardoor zal het museum het leukste zijn voor mensen die geïnteresseerd zijn in de biologie en aardwetenschappen. Omdat er vrij diep op de inhoud ingegaan wordt, zullen dit in veel gevallen hoger opgeleiden zijn. De tentoonstellingen zijn leuk voor kinderen vanaf een jaar of tien. De natuurwetenschappelijke inslag biedt prima mogelijkheden om allerlei moderne middelen te gebruiken. De meeste achtergrondinformatie is te vinden op computers. Maar het is ook mogelijk om als snelle consument door de tentoonstellingen
te vliegen omdat het geheel zeer visueel ingesteld is. Er is van alles te zien. Behalve opgezette dieren zijn er ook veel plaatjes te bezichtigen van bijvoorbeeld de aarde of juist van cellen en talloze andere objecten, zoals skeletten, modellen en fossielen. Het geheel aan beelden en objecten is verzorgd en afgewerkt. Her en der is er de mogelijkheid om (computer)spellen met een biologische inslag te doen, bijvoorbeeld bij het onderdeel energie, waar men kan meten hoelang het mogelijk is om te lopen op een boterham met pindakaas. Door het museum heen is een speurspel uitgezet voor kinderen. Bij de kassa kunnen zij een natuuronderzoekerspas ophalen waardoor het mogelijk is om van bepaalde computers gebruik te maken. Hieruit kan wel worden opgemaakt dat Naturalis hét voorbeeld is van een science centre. In Naturalis zijn een aantal activiteiten te doen. Het is mogelijk om een rondleiding door het museum te krijgen en er zijn een aantal workshops te volgen na afloop van een rondleiding. Ook worden soms lezingen gegeven en zijn er kinderactiviteiten. Er worden geen excursies naar buiten gehouden. De enige tentoonstelling waarbij informatie over de relatie tussen de mens en de natuur verwacht zou kunnen worden, is 'visies op de natuur', maar dit bleek meer een sfeerreportage van verschillende culturen te zijn. De mens in relatie tot de natuur komt dus niet of nauwelijks aan de orde in het museum, althans niet in de tentoonstellingen. In de filmzaal werd wel een film vertoond over walvisvaart, waarbij ook menselijke wreedheden aan bod kwamen. Maar dat is een klein element in een groot museum, de nadruk van Naturalis ligt op de biologie. Op de website van Naturalis is hun missie te lezen: “Wij willen onze unieke natuurhistorische collectie gebruiken om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de kennis van en de waardering voor de natuur bij een zo groot mogelijk deel van de Nederlandse samenleving” (www.naturalis.nl, augustus 2004). Naturalis wil de waardering voor de natuur vergroten. De manier waarvoor gekozen is om dit tot stand te brengen is echter heel vrijblijvend. Door kennis te maken met de natuur ontstaat er vanzelf waardering voor. Hiervoor hoeft de mens dus niet in de tentoonstelling opgenomen te worden, laat staan de slechte invloeden die de mens op de natuur heeft.
43
4.2.2: Natuurmuseum Brabant Dit museum in Tilburg is, net als Naturalis, behoorlijk groot in omvang. Er zijn verschillende tentoonstellingen te bezichtigen, elk in een aparte zaal. Het vaste repertoire bestaat uit vier tentoonstellingen. De eerste heet ‘Van hot naar her’ en gaat over de zoektocht van mens en dier naar een woonplaats en de drang om te reizen. Deze tentoonstelling wordt gekenmerkt door spellen en objecten. De tweede tentoonstelling heet ‘Hoezo Seks?’ Hier wordt alles rondom voortplanting behandeld. De verschillende thema’s worden geïllustreerd door een rijk aantal opgezette dieren. Het is een interessante tentoonstelling die veel bezoekers aan zal spreken. Een andere vaste tentoonstelling gaat over het Brabants landschap; ‘Brabant, landschap in de maak’. Dit is ook een uitgebreide tentoonstelling die van een aantal Brabantse gebieden het landschap en voorkomende planten en dieren laat zien, inclusief de problemen die er spelen en plannen die ervoor gemaakt worden. De mens speelt hierin een rol omdat de Brabantse natuur voortdurend ‘in de maak’ is. Dit is de enige tentoonstelling die verband houdt met de omgeving van het museum. De laatste vaste tentoonstelling heet ‘Vogelencyclopedie’. Dit is een collectie van 150 opgezette vogels in een grote vitrine. Het is duidelijk dat er door de verschillende onderwerpen niet echt een lijn te vinden is in het geheel, het zijn allemaal losse onderdelen. Toch komt de opzet en de stijl van de onderdelen overeen. Een belangrijk punt is dat ook hier biologieonderwijs wordt gegeven, op de ordelijke wetenschappelijke wijze die we ook bij Naturalis zijn tegengekomen. Over het milieu en de eventuele problemen daarvan wordt nauwelijks gerept. Dit is een andere belangrijke overeenkomst met Naturalis. De mens komt overigens wel af en toe ter sprake, met name in de tentoonstellingen over Brabant. Uit deze tentoonstelling valt op te maken dat het Brabants landschap is ontstaan door toedoen van de mens. Hierbij is die invloed positief. Natuurmuseum Brabant heeft als doel om op een amusante en speelse manier, voor groot en klein, het belang te dienen van natuur en milieu (www.natuurmuseumbrabant.nl, augustus 2004). Het dienen van dit belang gebeurt voornamelijk door kennis over natuur en milieu te verstrekken, net zoals bij Naturalis het geval is. Ook de speelsheid die we bij Naturalis tegen zijn gekomen, is in dit museum terug te vinden, zij het in iets mindere mate. Van moderne middelen, met name computers, wordt weinig gebruik gemaakt in de tentoonstellingen. Wel zijn er allerlei andere spellen te doen en grappige dingen te ontdekken. Maar tentoonstellingen zijn niet het enige middel dat het museum gebruikt. Er worden talrijke educatieve projecten en voorlichtingsactiviteiten georganiseerd vanuit het museum. Hierbij moet gedacht worden aan leskisten voor basisscholen, educatieve pakketten die geleend kunnen worden, cursussen voor basisschooldocenten over NME onderwijs, lezingen en rondleidingen in het museum. Er zit ook een excursie naar buiten in het programma. 4.2.3: EcoMare In de loop van het eerste hoofdstuk is EcoMare al een aantal keer als voorbeeld gebruikt. De volledige naam luidt: EcoMare, centrum voor wadden en Noordzee. EcoMare bestaat uit een natuurhistorisch museum, een bezoekerscentrum, een informatiecentrum met bibliotheek, een zeehonden- en vogelopvangcentrum, een winkel en een restaurant. Tevens fungeert EcoMare ook als NME-centrum. Omdat het bezoekerscentrum er pas sinds mei 2004 is en op dezelfde manier ingericht is als de rest van de tentoonstellingen, is het als onderdeel van EcoMare beschouwd. De algemene doelstelling van het centrum luidt: het vergroten van het draagvlak voor het behoud en het herstel van natuur- en cultuurwaarden (landschappen, ecosystemen, soorten) in het waddengebied
44
en de Noordzee, met een accent op Texel (EcoMare, 2003, p. 5). Deze doelstelling wordt op vier manieren in de praktijk gebracht; door het geven van informatie, het in stand houden en uitbreiden van de collectie en de informatiebank als basis voor het eerst genoemde, het verzorgen van educatieve programma’s en het opvangen van dieren met als doel deze weer uit te zetten in de natuur. EcoMare wil met behulp van deze middelen de waardering voor natuur en milieu van het waddengebied vergroten en mensen meer bewust maken van onze afhankelijkheid van natuur en milieu. Deze bewustwording draagt bij aan een meer duurzame ontwikkeling van onze maatschappij (EcoMare, 2003, p. 6). De doelstelling is goed in de tentoonstellingen terug te zien. EcoMare is veranderd in de manier waarop het de doelstelling tot uiting brengt in de tentoonstellingen. Werd er eerst gebruik gemaakt van een vrij directe, confronterende manier om bepaalde dingen duidelijk te maken aan de bezoeker, in de jaren tachtig is dit veranderd in een mildere aanpak omdat dat succesvoller zou zijn. EcoMare ziet de mens als een onderdeel van het ecosysteem, in plaats van als een los staand onderdeel. De achteruitgang van ecosystemen is gevolg van menselijke keuzes, en wat EcoMare nu doet is de bezoeker argumenten aanreiken waarop ze een (het liefst milieubewuste) keuze kunnen maken. Dit wordt gedaan door in de tentoonstellingen allerlei kanten van de natuur te laten zien waarbij een koppeling gemaakt wordt met de mens, inclusief bedreigingen (interview J. Kuiper). Er zijn vijf tentoonstellingen te bezichtigen, drie vaste tentoonstellingen, een wisseltentoonstelling en de tentoonstelling van het bezoekerscentrum. Alle tentoonstellingen hebben betrekking op Texel en de wadden- of Noordzee en in elke tentoonstelling wordt een koppeling naar de mens gemaakt. De eerste tentoonstelling 'Leven op een Eiland', is een tentoonstelling over het landschap, de natuur, de bewoningsgeschiedenis, en het huidige leven op Texel. De relatie mens-natuur komt veel aan bod, vooral in het onderdeel 'Texel nu' waarin verschillende eilandbewoners en mensen die op Texel werkzaam zijn, hun visie geven over bepaalde onderwerpen. Het grootste en meest aansprekende deel van de tentoonstelling bestaat uit de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis en de biologie van het eiland. Zo is er een grote collectie vogels te zien, geordend naar biotoop (leefomgeving). De tweede tentoonstelling heet 'Zicht op Zee'. Dit gaat over wat mensen met en op de zee doen. Met beeld, tekst, muziek, gedichten en filmpjes komen onderwerpen aan bod, die de verschillende functies van de zee weergeven. Voorbeelden zijn de zee als/voor delfstoffenwinning, transportweg en natuurgebied. Bij al deze onderdelen wordt vooral naar de kant van de natuur gekeken. Bijvoorbeeld bij het onderdeel 'regels'; "De scheepvaart is aan regels gebonden. Dit is nodig voor de veiligheid en de bescherming van het milieu en de natuur". De derde vaste tentoonstelling is de Waterzaal, hiervan is een afbeelding te zien. Deze tentoonstelling gaat over het leven in de zee. Diverse open aquaria bootsen verschillende biotopen na, en hierbij hoort ook een kleine tentoonstelling. In deze tentoonstellingen wordt af en toe ingegaan op onderwerpen als strandvervuiling of kustbescherming. Kortom, onderwerpen die ook met de mens te maken hebben. De tentoonstelling in het bezoekerscentrum Nationaal Park duinen van Texel gaat over het natuurgebied 'duinen van Texel'. Het laat zien hoe het duingebied en de duinen zijn ontstaan, wat voor planten en dieren er leven en wat de recreatiemogelijkheden zijn. Deze tentoonstelling gaat ook in op het belang van voorlichting en educatie om mensen meer bewustwording bij te brengen. Alle tentoonstellingen worden gekenmerkt door de creatieve, interactieve manier waarop dingen getoond worden en de wetenschappelijke invalshoek. Net als bij de eerder genoemde musea, zijn de tentoonstellingen van EcoMare heel visueel ingesteld en is het mogelijk om her en der op knopjes te drukken om iets te zien of te horen. De informatie die in eerste instantie beschikbaar is, is vrij algemeen en in de vorm van objecten, plaatjes en korte teksten. Bij elk onderwerp is het mogelijk om dieper op de stof in te gaan door middel van vraagbaken. Dit zijn computers met touchscreen. Deze
45
gelaagdheid van informatie, die we ook bij Naturalis zijn tegengekomen, biedt voor een breed scala aan bezoekers de mogelijkheid om met plezier de tentoonstelling te bezoeken. Naast de tentoonstellingen heeft EcoMare meer te bieden. Het belangrijkste zijn de dieren; de vissen in de Waterzaal, de vogels en vooral de zeehonden. Dit is de absolute publiekstrekker. Twee keer per dag worden de zeehonden gevoerd en dat is een hele happening. Door de aanwezigheid van de zeehonden Afbeelding 3: De Waterzaal is het publiek dat er komt anders dan bij de meeste musea het geval is. Naar EcoMare komen, behalve geïnteresseerde museumbezoekers, ook veel jongeren en gezinnen met kinderen die alleen voor de zeehonden komen (Bruidegom, 2003, p. 24). Hierdoor heeft EcoMare een hoog gehalte aan entertainment. EcoMare organiseert talloze excursies naar natuurgebieden op Texel. Dit is bestemd voor verschillende doelgroepen, zoals bijvoorbeeld niet Nederlandstaligen. Daarnaast houdt EcoMare zich bezig met het maken van veldwerkprogramma’s op allerlei schoolniveaus. In het museum zelf zijn ook een aantal activiteiten te doen, er is een filmzaal, een Bron: www.ecomare.nl poppenkast en er zijn diverse rondleidingen door het centrum. 4.2.4: Natuurmuseum Rotterdam Het vierde grote museum, Natuurmuseum Rotterdam, is een typisch ‘bruin museum’. Het bevat twee vaste tentoonstellingen. De eerste heet ‘Het Kabinet dr. A.B. van Deinse’. Dit is een kamertje met rondom vitrines waarin een verzameling voorwerpen en rariteiten te zien is die de bioloog Deinse in de negentiende eeuw heeft verzameld. Een leuk element van deze tentoonstelling is de eettafel waaraan zes dieren zitten te eten. Zij bestaan uit een metalen constructie met een schedel erop. De schedels zijn van verschillende dieren; een zebra, rund, leeuw, mens, miereneter en een everzwijn. Op het bord van deze dieren ligt het voedsel wat zij Afbeelding 4: WereldNatuur eten, met naast het bord een vork en een mes in de vorm van de kiezen van het betreffende dier. Bij de mens is dat bijvoorbeeld een vork van kiezen en een mes van snijtanden. De tweede tentoonstelling heet ‘wereldNatuur’ en gaat zoals het museum het noemt over de biodiversiteit op aarde (www.nmr.nl, augustus 2004). Drie wanden zijn bedekt met vitrines, waarin achtereenvolgens opgezette dieren die in het water, op het land en in de lucht leven zijn tentoongesteld. In het midden staan vitrines met Bron:www.nmr.nl geprepareerde insecten. Op afbeelding 4 is deze ruimte goed te zien.
46
Voor beide tentoonstellingen geldt dat er geen aanvullende informatie gegeven wordt over de objecten. Dat is een groot verschil met de voorgaande drie musea, die juist erg op informatievoorziening en wetenschap gericht zijn. Natuurmuseum Rotterdam is een museum dat alleen de collectie tentoonstelt, en wel op taxonomische wijze. Vandaar dat het museum in de categorie collectie is ingedeeld, terwijl een modern informatief museum meer in de lijn der verwachting lag, vanwege de omvang en bekendheid van het museum. Naast deze twee vaste tentoonstellingen heeft het museum ook een tijdelijke tentoonstelling te bieden. Binnen het museum zijn er voor een aantal leeftijdsgroepen activiteiten te doen, zoals een rondleiding, speurtochten en er is de mogelijkheid om een kinderfeestje in het museum te vieren. Verder is er een bibliotheek aanwezig en een winkeltje. Het museum biedt geen excursies aan. Het moge duidelijk zijn dat dit museum geen aandacht besteedt aan milieuzaken, laat staan aan milieuproblematiek. De mens komt niet aan bod, los van het menselijk lichaam dat het onderwerp was van de tijdelijke tentoonstelling. Het is een tikkeltje natuurwetenschappelijk gericht, vooral door de tijdelijke tentoonstelling, maar de vaste presentaties zijn vrij droog. Werd er in Naturalis en in Tilburg nog wel inhoudelijk op het gepresenteerde ingegaan, in Rotterdam is dat niet aanwezig. Een duidelijke doelstelling is niet te vinden, op de website wordt hierover niet gerept, en een ondervraagde medewerker van het museum wist niks te verzinnen. Waarschijnlijk zal deze er wel zijn, maar gezien de inhoud van de tentoonstellingen zal deze niet heel ambitieus zijn. 4.2.5: Museum Heijmans Museum Heijmans is een onderdeel van het NME-centrum Zaanstreek en is gelegen in Zaandam. Het is een erg klein museum, die uit twee ruimten bestaat; een met een vaste opstelling en een ruimte voor een tijdelijke tentoonstelling. Beide tentoonstellingen zijn bedoeld voor kleine kinderen. De vaste opstelling is heel huiselijk ingericht. De tentoonstelling, genaamd ‘Natuur in de stad’, gaat over de natuur die in de Zaanse stedelijke omgeving te vinden is. Er is een huiskamer nagebouwd waar in allerlei kasten en laatjes dingen te vinden zijn zoals schelpen en opgezette dieren. Aan de andere kant van de ruimte is een diorama gebouwd van een weiland waarop een koe staat te grazen en allerlei weidevogels te zien zijn. In het midden staat een boom die verhalen verteld. Verder is er nog een aquarium met vissen die in de omgeving voorkomen. De vaste opstelling zou een ‘ontdekmuseum’ genoemd kunnen worden omdat overal dingen in en achter zitten. Overal zijn luikjes en spelletjes te vinden, maar computers of tv-schermen zijn niet aangetroffen. Over de objecten wordt verder ook geen informatie gegeven. Voor volwassenen is deze tentoonstelling overigens snel bekeken. De tijdelijke tentoonstelling ging ten tijde van mijn observatie over gesteenten en fossielen. Naast een collectie stenen en fossielen was er ook de mogelijkheid om dingen te doen en te onderzoeken, zo was er een zandbakje waarin gegraven kon worden op zoek naar fossielen e.d. In tegenstelling tot de vaste tentoonstelling is deze tentoonstelling wel gericht op ‘weten’ en biedt het een begin tot het leren onderzoeken voor kinderen. Toch ademt het geheel meer de sfeer van een ouderwets collectiemuseum uit dan dat van een museum dat vooral informatie over wil brengen. Problemen met betrekking tot natuur en milieu komen niet aan de orde. De doelstelling van het museum is die van het NME-centrum. Deze luidt: het ontwikkelen van interesses, inzichten en vaardigheden die tezamen moeten leiden tot een natuur- en milieuvriendelijke attitude en gedrag, zonder het oogmerk winst te behalen. Dit doel moet bereikt worden door het in beheer en exploitatie nemen en houden van het museum, de kinderboerderij, het schooltuinencomplex, het biologisch lescentrum en de heemtuin (Stichting NME Zaanstreek, 2002). Deze doelstelling geeft aan dat er gepoogd wordt het gedrag van de bezoeker te veranderen. Deze ambitie is in het museum
47
niet zo sterk terug te vinden als dat de doelstelling doet vermoeden, maar deze kan natuurlijk ook in een van de andere onderdelen van het NME-centrum tot uiting komen. Belangrijk is ook te bedenken dat dit museum ingericht is voor kinderen, waardoor het wellicht niet zinvol is om hen problemen voor te schotelen. Zoals in elk museum biedt ook dit museum een paar activiteiten aan, namelijk een speurtocht, een rondleiding en de mogelijkheid om er een kinderfeestje te vieren. 4.2.6: Bezoekerscentrum Natuurmonumenten 's-Graveland De volgende drie beschrijvingen zijn van de bezoekerscentra. Het eerste bezoek vond plaats aan een bezoekerscentrum van Natuurmonumenten; bezoekerscentrum ’s-Graveland, waar tevens het hoofdkantoor van de organisatie gevestigd is. De organisatie heeft verspreid over het land zes bezoekerscentra en op basis van de websites is op te maken dat deze centra qua inhoud en activiteiten erg op elkaar lijken. In tegenstelling tot de musea, is het belangrijkste van een bezoek aan een bezoekerscentrum de omgeving van het centrum, en niet zozeer het centrum zelf. Het bezoekerscentrum ’s-Graveland is gelegen temidden van talrijke buitenplaatsen en landgoederen. Bezoekerscentra vormen een startpunt voor het verkennen van de omgeving. Er zijn dan ook veel activiteiten in de open lucht te doen, zoals wandelingen, vaartochten en speurtochten. Toch heeft het centrum zelf ook wel degelijk iets te bieden. Buiten een winkeltje en een informatiebalie, zijn er twee tentoonstellingen te bezichtigen. De eerste is een permanente tentoonstelling en gaat over het gebied. Door middel van foto’s, kaarten, teksten en vooral objecten wordt een indruk gegeven van de recreatiemogelijkheden en de natuur van het gebied. De buitenplaatsen vormen het belangrijkste onderwerp in de tentoonstelling omdat deze het gebied kenmerken. De manier waarop dit tentoongesteld wordt is door middel van foto’s, een maquette en verhalen over de geschiedenis. De tentoonstelling is ook voor kleine kinderen bestemd. Er ligt een grote boomstam op de grond met allemaal luikjes die open kunnen. Achter deze luikjes zitten dieren of plaatjes verborgen. Overigens is het centrum vrij sterk op kinderen gericht; er is een speel- en tekenhoek voor jonge kinderen, en er zijn activiteitenmiddagen en mogelijkheden om er kinderfeestjes te vieren. Tijdens de observatie, zat de tekenhoek vol kinderen, terwijl er in de rest van het gebouw bijna niemand was. De tweede tentoonstelling is een tijdelijke tentoonstelling die op tournee langs alle bezoekerscentra van Natuurmonumenten gaat, genaamd; ‘Natuur is wikken en wegen.’ In deze tentoonstelling wordt rondom een stuk of zes thema’s getoond wat de verschillende meningen en belangen kunnen zijn in een aantal kwesties. Deze thema’s zijn in de ruimte als eilanden verspreid. Elk thema wordt behandeld aan de hand van een vraag, bijvoorbeeld; ‘Mogen weilanden bemest worden om weidevogels te beschermen?’ Op een tafel liggen kaartjes waarop vier visies te lezen zijn, in dit geval die van de natuurbeschermer, de fietser, de boer en de milieubeweging. Op het kaartje is het mogelijk om op een van deze visies te stemmen en eventueel een advies aan Natuurmonumenten te geven. Er wordt verder geen inhoudelijke informatie gegeven over de onderwerpen die behandeld worden, noch wordt er een bepaalde voorkeur voor een van de partijen uitgesproken. Voor de beide tentoonstellingen geldt dat de kennis der natuur niet inhoudelijk ter sprake komt, de informatie wordt door middel van dia’s, foto’s en objecten gegeven. Op milieuproblemen wordt niet direct ingegaan, wel worden bepaalde kwesties zijdelings genoemd bij de tijdelijke tentoonstelling, maar dan worden kort vier mogelijke meningen weergegeven, zonder dat er verteld wordt wat er precies aan de hand is.
48
Verontrusting opwekken wordt op één plek in het centrum gedaan. In een hoek van de vaste tentoonstelling hangt een tv scherm waarop een reclamespotje van Natuurmonumenten wordt afgespeeld. Dit is een spotje waarin een boom langzaam de grond in zakt, waarna een bulldozer er overheen dendert, met als slottekst: ”Laten we zuinig zijn op wat we hebben”. Dit is een vrij ingrijpend beeld, zeker in vergelijking met de vrolijke simpele inhoud van de tentoonstelling. Er is nog een andere plek waar de bezoeker aangespoord wordt tot bewust handelen, en dat is buiten op een akker langs een wandelpad. Daar stond een bordje met de tekst: “alles is op een ecologische manier bewerkt, kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen zijn uit den boze”. Er zijn dus wel enkele elementen te vinden die duiden op verontrusting over het milieu, maar de bezoeker wordt niet aangesproken op het eigen handelen, behalve dan dat er gepromoot wordt om lid te worden van Natuurmonumenten. De doelstelling van het centrum en van de organisatie luidt: “Inzetten voor een leefbaar Nederland met voldoende ruimte voor het voortbestaan van de natuur in al haar verschijningsvormen. Natuur, het landschap en de daarmee samenhangende cultuurgeschiedenis zijn onmisbaar voor het welzijn van de mens. Mensen kunnen van de natuur genieten en worden zich mede dankzij de inzet van Natuurmonumenten bewust van de waarde die de natuur heeft. De manier waarop dit gebeurt, is door middel van de aankoop en het beheer van grond en het in contact brengen van mensen met de natuur” (www.natuurmonumenten.nl, september 2004). Deze doelstelling klinkt ondertussen bekend in de oren; tonen hoe mooi en waardevol de natuur is, met als doel dat de bezoeker zich bewust wordt van het belang van de natuur. 4.2.7: Bezoekerscentrum Staatsbosbeheer het Zandspoor Het tweede bezoekerscentrum behoort tot die van Staatsbosbeheer. Dit is een zelfstandige organisatie die een groot deel van de Nederlandse natuurgebieden en cultuurhistorische elementen beheert (www.staatsbosbeheer.nl, september 2004). Staatsbosbeheer heeft de term duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Op de website is te lezen: “bos, natuur en landschap zijn van onvervangbare waarde voor het welzijn en overleven van de mens. Staatsbosbeheer is een maatschappelijk organisatie die een fundamentele bijdrage levert aan een duurzame relatie tussen mens en natuur. Duurzaam betekent voor Staatsbosbeheer een zodanige inrichting en beheer van de natuurgebieden dat niet alleen de doelen van vandaag gerealiseerd worden, maar dat ook toekomstige generaties keuzes kunnen blijven maken.” Hierbij zijn samengevat drie doelen opgezet, te weten; het in stand houden van natuur en cultuurhistorische waarden, het bevorderen van recreatie en het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke grondstoffen. Wat opvalt bij deze doelen is dat het in eerste instantie om de belangen van de mens gaat. Dit is overigens ook een opvallend punt bij het begrip duurzaamheid in het algemeen, in hoofdstuk 1 is hier al iets over gezegd. Het bezoekerscentrum is gelegen aan de rand van het natuurgebied ‘de Schoorlse duinen’, te Schoorl. De duinen en in het bijzonder de duinen van Schoorl zijn dan ook het onderwerp van de tentoonstelling en de activiteiten die daar te vinden zijn. Het gebouw bestaat uit een grote ruimte. De tentoonstelling vormt een geheel, maar bestaat uit verschillende delen in de ruimte. Een belangrijk stuk van de tentoonstelling is de geschiedenis van het gebied. Aan de hand van een chronologie van zes perioden, van 1890, toen het gebied door Staatsbosbeheer werd aangekocht, tot aan 2000, wordt verteld hoe de natuur zich heeft ontwikkeld. De cultuurgeschiedenis van het gebied komt in de tentoonstelling ook aan bod. Er staat een stuk van een oude trein, die vroeger het zand van de duinen naar Amsterdam vervoerde. Deze spoorlijn verklaart meteen de naam van het bezoekerscentrum. Maar het belangrijkste thema van het bezoekerscentrum omvat de duinen. Hoe zijn de duinen ontstaan, hoe handhaven ze zich en hoe beschermen ze het land? Dit wordt duidelijk aan de
49
hand van stukjes tekst en demonstraties. Zo is er bijvoorbeeld een duin nagemaakt. Als op een knopje gedrukt wordt, gaat een lampje branden dat de zon moet voorstellen. Aan de zijde van de zon stijgt vervolgens de temperatuur waardoor de vegetatie anders is dan aan de andere kant. Dergelijke aspecten laten zien dat de tentoonstelling vrij wetenschappelijk getint is, zeker in vergelijking met de andere twee bezoekerscentra. Dit blijkt ook uit andere moderne middelen die in de tentoonstelling gebruikt worden. Er is een computer met een CD-ROM over paddestoelen aanwezig en een tv waarop een filmpje naar keuze te zien is. Een leuk stuk van de tentoonstelling is het onderdeel ‘een bos vol geheimen’, bedoeld voor kleine kinderen. Dit is een donker sprookjesbos, zwakjes verlicht door fakkels, vol met spannende en grappige dingen. Buiten is ook een speelbos voor kinderen; een stukje bos met een waterspeelplaats, een springbak en een klimtouw erin. In de omgeving heeft Staatsbosbeheer verschillende wandelroutes uitgezet, waaronder ook een route voor kinderen van vier t/m zeven jaar, het zogenaamde kabouterpad. Tijdens deze speurtocht moeten kinderen allerlei opdrachten uitvoeren, die kabouters onderweg geven. Voor kinderen van negen t/m twaalf jaar is er een soortgelijk pad. Voor volwassenen is er ook van alles te doen. Naast een tiental uitgestippelde wandelroutes, zijn er ook een speurtocht en diverse wisselende wandeltochten met een gids te maken. Ook voor dit bezoekerscentrum geldt dat de omgeving het belangrijkste element van het centrum is. De tentoonstelling geeft een beeld van de natuurlijke omgeving en gaat dieper op een aantal zaken in. Er wordt verteld hoe het gebied beheerd wordt en hoe dat in de geschiedenis veranderd is. Over het milieu en problemen daarvan is geen informatie te vinden. Vanuit de doelstelling van Staatsbosbeheer is het te verwachten dat er meer nadruk ligt op de relatie tussen mens en natuur, omdat er een ”duurzame relatie tussen mens en natuur” nagestreefd wordt. De gekozen methode is de aanpak zoals we die ook bij de meeste van de voorgaande centra zijn tegengekomen. Het laten zien van de schoonheid der natuur en de mens daarin actief betrekken via allerlei activiteiten zonder op het eigen gedrag te wijzen, is ook voor dit centrum de manier van werken. 4.2.8: Bezoekerscentrum de Zandwaaier Het derde bezoekerscentrum dat als casestudie is opgenomen in het verdiepend onderzoek is bezoekerscentrum de Zandwaaier te Overveen. Dit bezoekerscentrum, dat een stichting is, behoort niet tot één organisatie, zoals bij de vorige twee het geval is, maar tot meerdere, namelijk Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en PWN (Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland). Deze drie organisaties beheren het gebied Nationaal Park Zuid-Kennemerland, waarin het centrum gelegen is. Het bezoekerscentrum ligt op de grens van de beheersgebieden, vandaar dat ze alle drie het bezoekerscentrum verzorgen (interview H. Metsers). Het bezoekerscentrum is op de website van PWN te vinden en geeft daardoor de indruk dat dit de belangrijkste organisatie is. PWN, dat officieel NV PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland heet, is zowel leverancier van drinkwater als beheerder (www.pwn.nl, september 2004). Hoewel de informatie op de website zeer beperkt is, is het centrum voor de maatstaven van een bezoekerscentrum vrij omvangrijk. De tentoonstelling bestaat uit drie delen. Ten eerste is er een wisseltentoonstelling die elke drie maanden verandert. Deze tentoonstelling is kleinschalig, waarbij objecten en plaatjes overheersen. De vaste tentoonstelling is vrij uitgebreid. Deze tentoonstelling gaat over een aantal aspecten van het Nationaal Park Zuid Kennemerland, te weten de ecologie, de beheersmogelijkheden (‘omgaan met de natuur’), de cultuurhistorie (‘lopen door de tijd’), de geschiedenis tijdens de tweede wereldoorlog en
50
recreatie. Daarnaast wordt er nog kort iets gezegd over de geschiedenis van het gebouw waarin het centrum gevestigd is en het onderdeel ‘zomers duin’, bevat een aantal gedichten en kunstwerken geïnspireerd door de duinen. De onderdelen ‘ecologie’, ‘lopen door de tijd’ en ‘omgaan met de natuur’ vormen het belangrijkste deel van de tentoonstelling. Het onderdeel ‘ecologie’ laat zien welke landschapstypes in het gebied voorkomen en welke karakteristieke planten en dieren daarbij horen. Dit is gedaan aan de hand van een groot stalen ecologieweb, dat de afhankelijkheidsrelaties aangeeft van de verschillende aspecten. Het onderdeel ‘lopen door de tijd’ geeft een historisch overzicht van het beheer en gebruik van het gebied, vanaf 1800 voor Chr. tot aan 2010. Dit wordt getoond aan de hand van een rij vitrines waarin vondsten en landschapscollages te zien zijn. Extra informatie kan verkregen worden door een stuk tekst uit de muur te trekken, zogenaamde ‘uittrekteksten’ (de Zandwaaier, z.j.). Dit is vergelijkbaar met de gelaagdheid van informatie zoals die in EcoMare en Naturalis d.m.v. vraagbaken aanwezig is. Het beheer van het gebied vormt het belangrijkste deel van de tentoonstelling en vormt de rode draad door de gehele vaste tentoonstelling. De inhoud van de tentoonstelling heeft een licht wetenschappelijke inslag, er wordt niet heel diep op de stof ingegaan of verklaard waarom bepaalde dingen zo zijn, maar wel een brede kijk gegeven op allerlei aspecten van het duingebied. Her en der staan objecten om het geheel te illustreren of te versieren. Ten derde zijn er op de onderste verdieping zes diorama’s van de duinen te vinden. Dit behoort ook tot de vaste opstelling. Het centrum heeft ook een kinderhoekje, waar ze kunnen tekenen, Afbeelding 5: Kinderhoekje proefjes kunnen doen of allerlei dingen kunnen ontdekken achter de ‘ontdekklepjes’. Behalve dit hoekje is de tijdelijke tentoonstelling ook prima voor kinderen geschikt. Het grootste deel van de vaste tentoonstelling is in principe voor volwassenen bedoeld, maar is ook leuk voor kinderen vanaf een jaar of zes. Tijdens het bezoek viel het op dat het grootste deel van de bezoekers kinderen waren. Naast de genoemde middelen objecten, illustraties, maquettes, diorama’s en teksten, is er ook een tv waarop videofilmpjes op aanvraag bekeken kunnen worden. Ook staat in het midden van de zaal een tafel met folders en een computer met een educatieve CDROM. De computer was buiten werking. Naast de tafel staat een Bron: www.dezandwaaier.nl Afbeelding 6: Excursie naar de duinen
Bron: www.dezandwaaier.nl
grote boekenkast: de bibliotheek. Verder is er een klein winkeltje aanwezig en een filmzaal. Zoals kenmerkend voor een bezoekerscentrum, heeft ook de Zandwaaier vele activiteiten en excursies op het programma staan, voor allerlei doelgroepen. In een foldertje van het centrum staat dat er ongeveer vijf activiteiten of excursies per week te doen zijn rondom het centrum, dit is vergeleken met de eerdere casestudies erg veel. Zoals uit de beschrijving van de tentoonstellingen blijkt, komt de mens en de relatie mens en natuur ruim aan bod. De informatie over de cultuurhistorie, recreatie en beheer geven een
51
aardige kijk op hoe de mens met de natuur omgaat in dat gebied. Ondanks deze aandacht is het centrum niet kritisch ten opzichte van de rol van de mens, er worden geen moeilijke onderwerpen of problemen besproken. Algemene trends, zoals bijvoorbeeld verdroging die optreedt als gevolg van waterwinning, komen wel aan bod. Een van de medewerkers van het centrum vertelde dat zij dan ook geen missie hebben om mensen te veranderen of over een streep te trekken, maar dat het centrum meer een informerende rol heeft. De officiële doelstelling zoals die in het beleidsplan staat geeft ook aan dat het hen gaat om de bezoeker informatie te geven en uit te nodigen de natuur in te gaan, en niet zozeer om bewustwording te vergroten (De Zandwaaier, 2004). 4.2.9: MEC Breda Naast musea en bezoekerscentra zijn er ook twee NME-centra in het verdiepend onderzoek opgenomen. De eerste is het Milieu Educatief Centrum te Breda, kortweg het MEC. Dit centrum is de eerste van deze reeks die letterlijk in de doelstelling aangeeft dat het aanstuurt op gedragsverandering. Dit betekent niet dat andere centra, zoals EcoMare, daar niet op aansturen, maar daar staat het niet zo duidelijk omschreven. De doelstelling van de afdeling Natuur- en Milieueducatie van het MEC luidt: het bevorderen van het milieubewustzijn en het stimuleren van gedragsveranderingen in de richting van milieuvriendelijk gedrag van inwoners en bedrijven in Breda. Wat houdt het Milieu Educatief Centrum nu precies in? Een bezoek aan het centrum, betekent eigenlijk voor een groot deel een bezoek aan de kinderboerderij. Dit deel is namelijk het meest omvangrijk. Daarnaast is er in het gebouw van het MEC een informatiebalie te vinden, een kleine bibliotheek, een kantoorruimte en een tentoonstellingsruimte. Dit geheel is vrij klein, de tentoonstellingsruimte in het bijzonder. De tentoonstellingen worden vier keer per jaar afgewisseld en stellen niet zo veel voor. Op het terrein van het centrum is meer te vinden dan een boerderij. Rondom de kinderboerderij is een bomenpad aangelegd. Dit is een pad waarlangs allerlei inheemse bomen en struiken te vinden zijn om vogels, insecten en kleine zoogdieren te lokken. Langs het pad is van alles te vinden, zoals een afvalspel, een egelhotel waarin kinderen kunnen kruipen om te zien of de egels hun winterslaap houden, een composthoop, een bijenhouderij en een ooievaarsnest. Ook is er een moestuin, waarin bloemen en groenten elkaar afwisselen en een stukje moeras. Informatie over de bomen, planten, gewassen en dieren in de boerderij is ruimschoots aanwezig. Bij de kinderboerderij is bijvoorbeeld informatie te vinden over de dieren zelf en over de manier waarop dieren in Nederland gehouden worden. Hierover wordt geen mening gegeven. De zonnebloem en het weerstation zijn twee bijzondere onderdelen. De zonnebloem is gemaakt van zonnecellen en kan in de richting van de zon gedraaid worden. Bij genoeg zonlicht gaat de bloem bewegen. Het weerstation bestaat uit een verzameling meters voor de luchtdruk, de temperatuur en de bewolking waarmee het weer voorspeld kan worden. Het MEC beschikt ook over een educatieve natuurtuin van drie hectare groot. Deze tuin heeft als doel te laten zien welke natuur in en om Breda te vinden is en hoe die natuur wordt ingericht en beheerd. In deze tuin zijn diverse rondwandelingen en veldonderzoeken te doen. Een heel belangrijk aspect van het MEC Breda is het lesmateriaal dat hier te leen is. Hierbij moet vooral gedacht worden aan leskisten. Deze kisten kunnen door ouders gebruikt worden maar zijn vooral bedoeld om in het basisonderwijs gebruik van te maken. Naar aanleiding van de beschrijving is het duidelijk dat de belangrijkste doelgroep van het MEC kinderen zijn, en dit van allerlei leeftijden. Het waren dan ook vooral kinderen die op het terrein rondliepen tijdens de observatie.
52
Het MEC organiseert talloze projecten en excursies, waarvan sommige in samenwerking met Staatsbosbeheer of het IVN. Veel projecten komen voort uit opdrachten van de gemeente, waar het MEC een onderdeel van uitmaakt (interview R. Oosterhof). Het MEC wil eigenlijk meer een bezoekerscentrum worden. Volgens hen is het kenmerk van bezoekerscentra, dat ze gericht zijn op beleving en ervaring. Hiermee wordt bedoeld dat de lokale omgeving ook binnen de muren wordt gehaald, door middel van allerlei spellen en leuke dingen. De drang naar beleving en actieve tentoonstellingen is ook binnen andere milieucentra een trend en het MEC wil hierbij niet achterblijven, zij streven naar originaliteit en willen mensen boeien door opmerkelijke dingen te vermelden en in te spelen op ervaringen van de bezoeker (interview R. Oosterhof). Het centrum laat allerlei leuke wetenswaardigheden zien, maar deze hebben niks met de omgeving van Breda of Brabant te maken. De natuurtuin is hierop een uitzondering. Toch is het MEC behoorlijk actief ingesteld en qua doe-dingen blijft het helemaal niet achter. Er is van alles te doen, zowel op het terrein zelf als aan activiteiten. Ondanks het feit dat er een sterke doelstelling aanwezig is en dat de bezoeker in contact gebracht wordt met milieuvriendelijke ideeën, wordt er in beperkte mate achtergrondinformatie gegeven en worden er geen maatschappelijke thema’s besproken. Behalve het weerstation, de zonnebloem en enkele gegevens bij planten en dieren is er ook geen sprake van informatie over biologie, geografie of een ander vakgebied. Dit heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat het terrein vooral uit kinderboerderij bestaat. Het zou kunnen dat deze informatie wel in de natuurtuin te vinden is, maar die heb ik niet kunnen bezoeken, omdat deze niet aan het centrum gelegen is. De relatie tussen mens en natuur en milieuproblemen komen niet aan de orde, dit past ook niet echt in de gezellige huis- tuin en keukensfeer die het centrum omringt. Toch is het centrum er wel op gericht om gedrag te veranderen. Dit willen ze niet alleen doen door middel van het aanbod van de eigen voorzieningen (het gebouw en het terrein), maar ook door middel van educatie voor scholen, voorlichting over het gemeentelijk beleid, advisering van gemeentelijke diensten en participatie m.b.t. duurzaamheid. Met dit laatste wordt bedoeld dat het MEC zelf deelneemt aan duurzame projecten. Omdat de observatie gericht is op wat de bezoeker te zien krijgt als die naar het centrum komt, worden niet alle onderdelen van het MEC belicht. Het bewust maken van mensen zal voor een groot deel gebeuren door de andere middelen waar het centrum over beschikt. 4.2.10: NME-centrum Zaanstreek Het tweede NME-centrum is Stichting Natuur en Milieu Educatie Zaanstreek te Zaandam. Omdat de website erg slecht werkt heeft een telefonisch interview voor aanvullende informatie gezorgd, naast de gebruikelijke observatie. Het centrum bestaat uit vijf losse onderdelen, waarvan natuurmuseum Heijmans, behandeld in paragraaf 4.2.5, er één is. De reden waarom het museum en de rest van het NME-centrum als twee aparte onderzoekseenheden gekozen zijn, is omdat het museum qua inhoud een op zichzelf staand element is. De andere vier onderdelen van het NME-centrum zijn een kinderboerderij, een heemtuin, een schooltuinencomplex en een biologisch lescentrum. Deze onderdelen staan zodanig los van elkaar, dat ze eigen medewerkers en veelal een eigen locatie hebben. Bij een bezoek aan het centrum ligt het voor de hand om af te reizen naar de plek waar het museum, het lescentrum en de kinderboerderij zijn. Omdat heemtuinen geen onderdeel uitmaken van de theoretische populatie en omdat deze heemtuin vrij perifeer is gelegen, is deze niet bezocht. Het lescentrum en de schooltuinen hebben geen publieke
53
functie, om deze reden zijn ook die niet bezocht. Uiteindelijk is de kinderboerderij dus, buiten museum Heijmans, de enige plek van observatie. De kinderboerderij van het NME is behoorlijk groot in omvang, naar eigen zeggen de grootste van Nederland (www.nme.a2000.nl, september 2004). Er zijn diverse landbouwdieren zoals koeien en geiten te zien, maar ook allerlei kleinere gezelschapsdieren en herten. Op het terrein is verder een speeltuintje te vinden, een EHBO, een kaasmakerij, een bijenstal en een klein winkeltje waarin de producten van de boerderij te koop zijn zoals honing en wol. Het centrum lijkt in veel opzichten op het MEC Breda. In beide gevallen wordt weinig informatie gegeven over planten en dieren en het milieu komt helemaal niet ter sprake. Beide centra hebben als belangrijkste doelgroep kinderen, met name in het basisonderwijs, en in allebei de centra is de kinderboerderij het grootste en belangrijkste onderdeel. Toch zijn er ook een aantal grote verschillen. De informatie in Breda is een stuk uitgebreider en gaat verder dan de namen van de dieren. De educatieve spellen die in Breda rondom de boerderij te vinden zijn, zijn in Zaandam afwezig. Ook wordt in Zaandam geen aandacht besteed aan tuinieren. Het biologisch lescentrum stelt jaarlijks een educatief aanbod voor basisscholen in de Zaanstreek samen. Daarnaast organiseert het NME-centrum op zondag dikwijls publieksactiviteiten voor een breed publiek (interview T. Kisjes). Naast publieksactiviteiten houdt de Stichting zich sinds kort ook bezig met het onder de aandacht brengen van natuur en milieu in de Zaanstreek. Dit gebeurd door middel van een tijdelijk zesde onderdeel van het centrum, namelijk het Zaans natuur en milieucentrum. Evenals het museum, geeft ook de kinderboerderij niet de indruk dat dit centrum een ambitieuze doelstelling heeft. Zoals eerder genoemd, milieuproblemen komen niet ter sprake en aan zelfreflectie van de bezoeker wordt al helemaal niet gedaan. De doelstelling wordt in paragraaf 4.2.5. beschreven en komt erop neer dat het centrum een natuurvriendelijke houding wil bereiken door middel van het ontwikkelen van interesses, inzichten en vaardigheden. Maar net zoals bij het MEC Breda het geval is, zal de meeste educatie plaats vinden door middel van andere onderdelen dan de kinderboerderij. 4.2.11: De Kleine Aarde De Kleine Aarde is een centrum voor duurzame leefstijl, waarschijnlijk de grootste van Nederland. Het is een non-profit organisatie in de vorm van een stichting, die door allerlei instanties gesponsord en gesubsidieerd wordt. De Kleine Aarde wil zoveel mogelijk mensen interesseren voor een duurzame leefstijl (www.dekleineaarde.nl, oktober 2004). De manier waarop de Kleine Aarde duurzaamheid afmeet, is gebaseerd op een wetenschappelijke theorie, namelijk die van de ecologische voetafdruk. Dit is een methode waarmee de ruimte- en milieubelasting van een land of persoon berekend kan worden. Voor alles wat een mens doet is energie en ruimte nodig. De ecologische voetafdruk analyse zet de energiestromen van en naar een land of persoon (denk bijvoorbeeld aan de inname van voedsel of de uitstoot van CO²) om in een overeenkomstige hoeveelheid land en water die nodig is om deze energie te leveren en te verwerken (Wackernagel, 1996, p. 9). De voetafdruk van de Nederlander is te groot en de Kleine Aarde stelt zich tot doel alternatieven aan te reiken om ieders voetafdruk te verkleinen (www.dekleineaarde.nl, oktober 2004). De Kleine Aarde heeft naar eigen zeggen vijf specialiteiten, te weten voeding, bouwen en wonen, tuinieren, mobiliteit en de Lokale Agenda 21. Dit laatste houdt in dat ze zich bezig houden om de lokale omgeving actief bij duurzaamheid te betrekken. Het gaat hierbij zowel om mensen als om organisaties zoals gemeenten (www.dekleineaarde.nl, oktober 2004).
54
De genoemde specialiteiten zijn heel duidelijk terug te zien op het terrein van het centrum. Deze bestaat uit een bezoekerscentrum en een omliggend buitenterrein; het Eco-park. Op afbeelding 7 is een plattegrond van het geheel te zien. Afbeelding 7: Plattegrond Kleine Aarde
Bron: www.kleineaarde.nl
Het bezoekerscentrum is duurzaam gebouwd. Dit betekent niet alleen dat het gebouwd is van duurzame materialen, maar ook dat het centrum optimaal van zonnewarmte gebruik maakt en dat er zuinig met water omgegaan wordt (De Kleine Aarde, 2003, p. 4). Het bezoekerscentrum is een aaneenschakeling van moderne, bijzondere bouwkundige en huishoudelijke constructies en apparaten, die laten zien hoe een huis duurzaam ingericht kan worden. In het centrum is een permanente tentoonstelling over voeding te zien. Hierin wordt duidelijk gemaakt hoe voeding bijdraagt tot de voetafdruk. In de tentoonstelling wordt nadrukkelijk gepleit om geen vlees te eten en vooral producten uit eigen land te kopen. Deze adviezen worden ook gegeven in de tentoonstelling ‘Mondiale Voetafdruk’, die te zien is in een groentekas. Hier worden de voetafdrukken van individuele personen of landen met elkaar vergeleken. Uiteraard is het mogelijk om, door het invullen van een vragenlijst, je eigen voetafdruk te meten. Doordat de kwesties op wereldschaal bekeken worden, is hier sprake van een mondiale oriëntatie. Naast allerlei kamers die volgens de laatste ecologische snufjes zijn ingericht, beschikt het centrum ook over een winkel en een Eco-café, waar allerlei biologische versnaperingen te verkrijgen zijn. Zoals op de plattegrond te zien is, is het Eco-park tamelijk uitgebreid. Een aantal elementen uit het park zullen kort toegelicht worden. Een belangrijk aspect waar de Kleine Aarde aandacht aan besteedt is tuinieren. Het Eco-park bestaat dan ook voor een groot deel uit allerlei tuinen en informatie over ecologisch verantwoord tuinieren. Chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest zijn uiteraard uit den boze, er wordt gebruik gemaakt van zelfgemaakte compost en groenten worden geteeld volgens het vruchtwisselingprincipe (www.dekleineaarde.nl, oktober 2004). Een ander bijzonder element in het park is de ‘Koe van Troje’. Dit is een houten kunstobject midden in een weiland, dat symbool staat voor de verborgen gevaren voor gezondheid en milieu die de tuinier met het gebruik van bestrijdingsmiddelen binnenhaalt (www.dekleineaarde.nl, oktober 2004).
55
Het laatste element dat toegelicht wordt heeft te maken met de vierde specialiteit van de Kleine Aarde, namelijk mobiliteit. Het gaat om de fietstestplaats ‘Bike Experience’. Op een speciaal aangelegd testparcours is het mogelijk om allerlei soorten fietsen uit te proberen; aanhangfietsen, kinderkarren, etc. Het idee hier achter is om het vervoer door middel van de fiets te stimuleren. Of het nu gaat om het nemen van de fiets of ecologisch tuinieren, alle onderdelen van de Kleine Aarde laten zien op welke manieren het mogelijk is om je voetafdruk te verkleinen. Dit centrum is de eerste in deze reeks die de bezoeker persoonlijk aanspreekt op het gedrag en direct aanspoort tot het veranderen van dit gedrag. Waren we tot nu toe vooral gewend dat de centra bewustwording en gedragsverandering wilden bereiken door te laten zien hoe mooi of leuk de natuur is, de Kleine Aarde onderwerpt de bezoeker aan een kritische zelfanalyse. Het centrum heeft meer een ideologische en informatieve functie dan dat het een plek is voor ontspanning en recreatie. Dit wordt ondersteund door het aanbod in activiteiten, er staan een aantal serieuze cursussen op het programma, te denken valt aan vegetarisch koken of fruitbomen snoeien. Er worden ook rondleidingen over het terrein georganiseerd. Voor kinderen in de leeftijd van vier tot zes jaar is er een wandelpad uitgezet, waarbij ze onder begeleiding van de ouders allerlei opdrachten uit moeten voeren. Behalve dit pad is er geen kinderactiviteit aanwezig. In tegenstelling tot de meeste centra is de Kleine Aarde voornamelijk op volwassenen gericht. Een ander aspect waarin de Kleine Aarde tot nu toe uniek is, is het feit dat het alledaagse kwesties aan de orde stelt. De keuze van voedsel, producten en inrichting van huis en tuin. De Kleine Aarde biedt tot slot een aantal dagarrangementen aan die ook buiten het terrein reiken, geeft een kwartaalblad uit en biedt de mogelijkheid om ruimten af te huren. 4.2.12: EcoDrome Als laatste een centrum dat, net als de Kleine Aarde, vrij uniek is in het geheel. Het gaat om EcoDrome, een themapark over de natuur van vroeger en nu. EcoDrome is behoorlijk groot en gevarieerd, wat ook wel blijkt uit de toegangsprijs van €10,20, de hoogste van de elf centra. Grofweg bestaat het park uit vijf verschillende onderdelen. Ten eerste het belangrijkste onderdeel mijns inziens, en dat is het museale deel. De tentoonstellingen zijn ondergebracht in twee verschillende gebouwen. Het eerste gebouw herbergt een grote collectie aan opgezette dieren en materialen. Deze zijn ondergebracht in de tentoonstelling ‘Van oertijd tot nu’. In het eerste deel van deze tentoonstelling, de oertijd, draait het om de levensvormen die vanaf het ontstaan van de aarde in Nederland en in het bijzonder in de omgeving van Zwolle, geleefd hebben. De vorm waarvoor gekozen is, is het tonen van dieren, fossielen en mineralen met een beschrijving van het desbetreffende object en de periode die er bij hoort. Bij binnenkomst wordt de aandacht meteen getrokken door een indrukwekkend ijstijdtafereel. Achter in het gebouw verandert het thema in de hedendaagse natuur, waarbij de mens een rol speelt (EcoDrome Zwolle, 2002). Deze tentoonstelling bestaat uit een aantal delen die min of meer los van elkaar staan. Zo is er een uitgebreide vogelcollectie en een tentoonstellingseiland in het teken van biotechnologie. Daar omheen zijn diverse kleine diorama’s te zien, met als thema wetlands, graslanden, natuur in de stad, natuurbescherming, uitsterven van soorten en vervuiling. Bij elk diorama is een informatiebordje te vinden. Opvallend is de aandacht voor milieuproblemen. Er wordt niet inhoudelijk op milieuproblemen zelf ingegaan, maar ze worden wel ter sprake gebracht. Er wordt zelfs gezegd: “omdat de mens niet altijd even voorzichtig met het milieu omgaat…”. Het andere gebouw met tentoonstellingen is het duurzaam gebouwde paviljoen. De eerste etage bevat vier tentoonstellingen oftewel ‘ervaria’. In ‘ verboden souvenirs’ wordt de bezoeker meegenomen in
56
een douanedepot, vol met souvenirs die gedurende vijf maanden in beslag zijn genomen. Door de dode dieren en delen daarvan wekt de tentoonstelling geen prettig gevoel op. Een filmpje geeft uitleg en neemt duidelijk stelling tegen deze handel. De andere drie tentoonstellingen zijn sterk natuurwetenschappelijk getint, met name het Weerstation. Deze super moderne tentoonstelling die gemaakt is in samenwerking met het KNMI, laat allerlei weersverschijnselen zien en voelen. Op basis van radar en satellietbeelden kan het weer voorspeld worden. Een windkrachtmachine en een tornadomachine laten de bezoeker de verschillende windkrachten voelen wanneer deze hun hand erin steken. Interessant is de aandacht die besteed wordt aan klimaatsverandering, waarbij zowel de natuurlijke als de menselijke oorzaken aan bod komen. De derde tentoonstelling gaat over optisch bedrog. Dit is een ruimte vol scheve vloeren en rare effecten. Ontzettend vermakelijk om hier te vertoeven. Tot slot zijn er allerlei grote spinnen te bewonderen in de spinnententoonstelling, waarbij ook wetenschappelijke informatie over spinnen gegeven wordt. Het tweede onderdeel van EcoDrome zijn de attracties. EcoDrome is de eerste van deze reeks met een grote verscheidenheid aan attracties. Op de begane grond van het paviljoen rijden karretjes die een reis maken langs de ontstaansgeschiedenis van de aarde, te beginnen bij de oerzeeën en eindigend bij de mens. De andere attracties bevinden zich buiten in het park, zoals de waterfietsen in de vorm van zwanen. Daarnaast zijn er veel speelmogelijkheden voor kinderen, zoals botsauto’s en een draaimolen. Afbeelding 8: Zwanenbootjes
Bron: www.ecodrome.nl
Een ander aspect van het park zijn de exotische planten en dieren. In het park staat een grote kas, de Rio Negro, waar tropisch regenwoud is nagebootst. In het woud wemelt het van allerlei vissen en bovendien vliegen er toekans en papegaaien rond. Dieren zijn belangrijk in EcoDrome, naast de kas zijn er ook piranha’s, otters en spinnen te bezichtigen. Dan zijn er nog de thematuinen, achter in het park verstopt. Dit zijn een stuk of veertien kleine tuintjes met elk een thema. Bijvoorbeeld de vogeltuin, waarin allerlei planten groeien waar vogels op af komen of de aangepaste tuin, die zo ontworpen is, dat mensen in een rolstoel ook kunnen tuinieren. Tot slot biedt EcoDrome ook activiteiten aan. Tijdens openingstijden worden workshops gehouden voor bezoekers, er kunnen zalen gehuurd worden, en er is een winkel, een restaurantje en een kenniscentrum. Dit laatste is een kleine bibliotheek met computers en de mogelijkheid tot het lenen
57
van materialen. Verder zijn er nog een aantal losse elementen in het park, zoals een energieplein met allerlei vormen van duurzame energie, een mammoetgraf waarin gegraven kan worden en een moeras. EcoDrome is heel divers, het bestaat uit tamelijk verschillende onderdelen. Door deze diversiteit heeft het vele raakvlakken met andere centra. De grote natuurhistorische collectie en indrukwekkende opstelling deed bijvoorbeeld aan Naturalis denken, terwijl de thematuinen meer iets zijn dat in de Kleine Aarde aangetroffen zou kunnen worden. Behalve de thematiek zijn ook de middelen die gebruikt worden heel divers. In het museum treffen we een collectie fossielen aan zoals we die in Rotterdam tegen zouden kunnen komen, maar het grootste deel van het park wordt gekenmerkt door spelletjes en moderne middelen. Het unieke aan dit park in vergelijking tot de andere casestudies is niet alleen de aanwezigheid van entertainment. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat in de meeste centra de aanwezigheid van knopjes, spelletjes en doe-dingen ruimschoots aanwezig zijn en enorm in opkomst. Het unieke aan EcoDrome is ook dat het gebruikt maakt van spanning. Veel aspecten van de tentoonstellingen en attracties zijn spannend om te doen of te zien, denk aan de spinnen, de verboden souvenirs of de tornadomachine. EcoDrome wil de bezoeker niet alleen dingen laten zien, maar vooral laten beleven. De tentoonstellingsruimten in het paviljoen heten niet voor niks ervaria, de bezoeker moet ervaren, beleven, zich verbazen. Hoe zit het nu met de doelstelling van het centrum? Op basis van het hoge gehalte aan vermaak, ligt gedragsverandering niet in de lijn der verwachting. Toch is dat niet helemaal waar. Op de website van EcoDrome valt het volgende te lezen: “We willen graag dat mensen zich over de bijzondere zaken in de natuur verwonderen. Daardoor ontstaat vanzelf respect. En als dat respect bij veel mensen maar diep genoeg zit, zal er vanzelf iets veranderen in onze houding naar de natuur.” De kern van deze doelstelling komt ongeveer overeen met de doelstellingen van veel centra, bijvoorbeeld met die van de twee NME-centra. Een natuurvriendelijkere houding ontstaat als mensen zien hoe mooi en indrukwekkend de natuur kan zijn. Het laten zien van al teveel problemen is dus contraproductief. Toch laat EcoDrome meer problematiek zien dan de meeste centra doen, denk aan de tentoonstelling over de hedendaagse natuur en verboden souvenirs. EcoDrome vindt dat de mens de toekomst zelf in de hand heeft. De natuur kan een stootje hebben en weet zich vaak goed aan te passen aan veranderingen maar als we zo doorgaan raken bodem en water nog meer vervuild (EcoDrome Zwolle, 2002, p. 16). Dit zou vergeleken kunnen worden met de tolerante natuur, zoals uiteengezet in paragraaf 1.4.1 over de mythen der natuur.
4.3: Conclusies In dit hoofdstuk is onderzocht hoe natuur, mens en de relatie daartussen gepresenteerd worden in elf natuur- en milieucentra. Tezamen vormen deze centra een representatieve steekproef voor de totaal 106 centra uit het inventariserend onderzoek. De onderzoeksvragen van het verdiepend onderzoek zullen nu één voor één worden beantwoord. Hoe zien de centra natuur en milieu en de relatie tussen mens en natuur/milieu? De natuur wordt op verschillende manieren verbeeld. In de grotere musea en centra, wordt de natuur op een wetenschappelijke, ordelijke manier uit elkaar gehaald en gerangschikt naar soort. Er wordt steeds een specifiek deel van de natuur of biologie behandeld. Tegelijkertijd wordt de natuur wel als een dynamisch geheel gezien en in een breed historisch kader gezet. In bezoekerscentra en museum Heijmans is dit heel anders, daar wordt een algemeen beeld gegeven van een stuk natuur, bijvoorbeeld
58
een duingebied, en van dat stuk natuur worden allerlei aspecten belicht; de biologische kant, geografische eigenschappen en de menselijke invloed op het gebied. Betreffende de relatie tussen de mens en de natuur is het noodzakelijk te vermelden dat bij drie van de twaalf onderzoekseenheden (Naturalis, Rotterdam en NME Zaanstreek) de relatie tussen mens en natuur niet aan bod komt. Bij de andere negen centra komt de mens wel in de tentoonstellingen voor, maar in een aantal centra is het aandeel van de mens vrij marginaal, vooral bij museum Heijmans en het MEC Breda. De collectiemusea tonen een bijeenraapsel van opgezette dieren en objecten, zonder dat het echt een geheel vormt of dat menselijke invloed hierin een rol speelt. In de wetenschappelijke centra wordt de natuur iets meer als geheel weergegeven, maar ook hier ontbreekt de mens in het verhaal. Het beste voorbeeld hiervan is Naturalis. Dit museum geeft een kijkje hoe allerlei biologische processen in zijn werk gaan, maar daar blijft het bij. Er wordt geen koppeling gemaakt naar de rol die mensen spelen ten opzichte van de natuur. Milieuproblemen, en vooral de oorzaken ervan krijgen dus ook geen aandacht in dergelijke centra. Hoewel bezoekerscentra wel aandacht hebben voor menselijke aspecten, met name het beheer van het natuurgebied, gaan deze ook niet uitgebreid in op milieuproblemen en op de oorzaken ervan. Deze krijgen in andere centra ook nauwelijks aandacht, her en der wordt er wel eens een woord aan gewijd, maar het vormen geen hoofdthema’s. Er zijn eigenlijk maar drie centra die echt informatie geven over bedreigingen en problemen omtrent het milieu en dat zijn EcoMare, EcoDrome en de Kleine Aarde. In deze centra worden duidelijke voorbeelden en cijfers genoemd die aangeven dat het milieu bedreigd wordt en dat de mens hierin een rol kan spelen, of speelt. Een groot verschil tussen de Kleine Aarde en de andere twee is dat de Kleine Aarde ook individueel menselijk gedrag in alledaagse kwesties verantwoordelijk houdt voor problemen, zoals voedingsgewoonten, transport en de inrichting van huis en tuin. Ze gaan hier vrij ver in, want vervolgens wordt de bezoeker ook aangespoord om daadwerkelijk iets aan het gedrag te gaan doen. Bij de andere twee centra zijn de verantwoordelijken van problemen juist groepen of sectoren die verder van de gemiddelde individuele bezoeker af staan, zoals de scheepvaart, de toerist of de mens in het algemeen. Hierdoor wordt de bezoeker niet persoonlijk aangesproken en wordt deze niet geconfronteerd met het eigen gedrag en verzocht om dit te veranderen. Het is opvallend dat de meeste centra er wel naar streven dat de bezoeker zich bewust wordt van het belang van natuur en milieu. Veel doelstellingen van centra komen op het volgende idee neer; door (aspecten van) de natuur te laten zien ontstaat er interesse en waardering bij de bezoekers. Door die waardering zullen mensen zich bewuster worden van het belang van de natuur en daar eventueel naar gaan handelen. De meeste centra willen dus wel het liefst een milieuvriendelijkere wereld, maar laten dit sporadisch terugkomen in de publieksonderdelen. Drie centra, te weten Naturalis, Natuurmuseum Rotterdam en bezoekerscentrum de Zandwaaier, hebben geen duidelijke missie ter bevordering van milieubewustzijn, terwijl de Kleine Aarde juist een meer ambitieuze doelstelling heeft als het gaat om het veranderen van milieugedrag. Welke thema’s, met name wetenschappelijke thema's, komen in de centra aan bod? Het antwoord op deze vraag verschilt sterk per type centrum. De wetenschappelijk georiënteerde centra en EcoDrome hebben een natuurwetenschappelijke inslag. Dit betekent dat vakgebieden als ecologie, genetica, klimatologie, geologie of bodemkunde tot de onderwerpen van de tentoonstellingen behoren. Voor twee van de drie bezoekerscentra geldt dit in lichte mate. In totaal heeft de helft van de centra dus enigszins aandacht voor een onderwerp uit de natuurwetenschappen. Onderwerpen uit de sociale wetenschappen worden minder behandeld, vijf centra besteden aandacht aan maatschappelijke
59
vraagstukken of kwesties. Er zijn drie centra die beide kanten belichten, EcoDrome, Natuurmuseum Tilburg en EcoMare. Dit zijn ook behoorlijk grote centra die uit verschillende onderdelen bestaan, waardoor er meer ruimte is om verschillende thema's te behandelen. De maatschappelijke onderwerpen rondom natuur en milieu die behandeld worden zijn bijvoorbeeld migratie, jacht, natuurbescherming of vervuiling van de zee. De Kleine Aarde besteedt aandacht aan de mondiale voetafdruk. Een belangrijk onderwerp voor veel centra, vooral musea, is natuurhistorie. Elk museum heeft wel een opgezette mammoet of iets dat verwijst naar vroegere tijden in huis. Ook vormt de lokale omgeving van het centrum dikwijls het thema, met name bij de bezoekerscentra. Een onderwerp dat ook veel terugkomt is informatie over een bepaald dier, al dan niet vergezeld door levende exemplaren. Ook tuinieren, met name groentetuinen, komen een aantal keer terug. Veel centra zijn een combinatie van allerlei onderwerpen en een enkele keer bestaat een tentoonstelling uit een aantal bij elkaar geraapte objecten. Opvallend is dat de centra geen aandacht besteden aan veel geografische thema's die in Nederland zeer belangrijk zijn. Gedacht moet worden aan de zoetwaterproblematiek, urbanisatie, verkeer en problemen rondom landbouw, zoals mestproblemen, bodemuitputting en het verdwijnen van planten en dieren. De Kleine Aarde erkent dit type problemen wel maar besteedt er niet altijd aandacht aan. Hun aandacht gaat naar oplossingen en manieren waarop het gehele omgaan met de natuur beter kan. Er is geen enkel centrum dat ruimte biedt voor discussie over onderwerpen rondom het milieu en daar ook achtergrondinformatie over geeft. Of de centra zijn zo natuurwetenschappelijk gericht dat maatschappelijke discussie er niet tussen past (Naturalis, Natuurmuseum Brabant), of de centra zijn te sterk op kinderen gericht, (de NME-centra), of ze hebben hun conclusie al lang getrokken waardoor discussie niet nodig is (de Kleine Aarde). Natuurmonumenten biedt wel de mogelijkheid om over een aantal zaken een mening te geven, maar daar wordt geen achtergrondinformatie verstrekt. Hoe is de ruimtelijke oriëntatie van de centra? Voor de drie bezoekerscentra, museum Heijmans en EcoMare geldt dat de gehele centra op de lokale omgeving zijn gericht. Dit houdt in dat de tentoonstellingen in het centrum zijn gewijd aan de natuur en eventueel cultuurhistorie van het gebied en in het geval van de bezoekerscentra en EcoMare geldt ook dat de activiteiten voor een groot deel met de omgeving van doen hebben. Door de omgeving binnen het gebouw te halen, ervaren de bezoekers de natuur van het gebied en worden aangemoedigd om ook buiten het centrum de natuur in te gaan. Buiten deze centra zijn er nog twee centra die gedeeltelijk aandacht aan de eigen omgeving besteden, maar de meerderheid van de centra, met name de musea en de grotere centra hebben geen specifieke focus op de lokale omgeving. Dit betekent niet dat er helemaal geen focus is, maar deze is doorgaans iets breder dan de regio. De meeste centra leggen wel de nadruk op Nederland of Europa, alhoewel elk museum wel een exotisch element bevat, zoals een opgezette leeuw of een vogelspin. Welke (communicatie)middelen gebruiken de centra? Deze vraag kan op twee niveaus beantwoord worden. Ten eerste op het niveau van het centrum zelf. De meeste centra maken gebruik van tentoonstellingen als belangrijkste communicatiemiddel. Dit is sterk afhankelijk van het type centrum, bij NME-centra is dit duidelijk minder belangrijk dan bij musea. NME-centra maken veel gebruik van een stuk buitenterrein; een kinderboerderij, plantentuinen en een speeltuin behoren tot veel voorkomende onderdelen. Een heel belangrijk middel van veel centra
60
zijn de activiteiten die zij organiseren voor bezoekers. Elk onderzocht centrum organiseert meerdere activiteiten. Dit kan van alles zijn, van knutselmiddagen en kinderfeestjes tot serieuze workshops of cursussen. Heel belangrijk bij centra die op de lokale omgeving gericht zijn, zijn de excursies naar buiten. Met name bezoekerscentra organiseren een scala aan mogelijkheden om erop uit te trekken. Verder houden met name NME-centra zich bezig met lokale projecten en beleid. Ten tweede worden er verschillende middelen gebruikt binnen tentoonstellingen. Hoewel het ouderwetse beeld van musea vol vitrines met schelpen en fossielen nog steeds her en der in zwang is, vooral in de collectiemusea, bestaan de meeste centra uit de combinatie van collectie en vermaak. Naast het tentoonstellen van opgezette dieren, replica’s, fossielen, stenen en andere vondsten, is het gebruik van allerlei vormen van moderne en creatieve middelen de overheersende aanpak om een tentoonstelling in te richten. Behalve natuurmuseum Rotterdam en de kinderboerderij in Zaandam zijn de tentoonstellingen in natuurcentra rijk bedeeld met spelletjes en bijzondere dingen. Ook computers worden veel gebruikt, zowel om mee te spelen als om extra informatie te geven. Het laatste geval komt alleen voor in wetenschappelijke centra, hier is het mogelijk om vrij diep op de stof in te gaan middels een computer ofwel vraagbaak. Deze gelaagdheid komt in de meeste centra terug door een tekstbord. De meest ultieme vorm van natuur als vermaak is gevonden in EcoDrome, waarbij entertainment de basis is van het park. Ervaring is iets dat niet alleen door middel van knopjes en doe-dingen tot stand komt. Bezoekerscentra laten de bezoekers juist de omgeving ervaren door die in de tentoonstelling te tonen. Op wie zijn de natuur- en milieucentra gericht? De meeste natuur- en milieucentra hebben een brede doelgroep. Dit geldt niet voor de NME-centra inclusief museum Heijmans. Althans het publieke deel van de NME-centra. Die zijn voornamelijk op kinderen in de basisschoolleeftijd gericht. De Kleine Aarde daarentegen moet het juist hebben van volwassen recreanten of bedrijven/instellingen die geïnteresseerd zijn in het begrip duurzaamheid of specifiek iets willen weten. De overige centra hebben voor alle leeftijdsgroepen iets te zien en/of te doen. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de bezoeker enigszins geïnteresseerd moet zijn in natuur of andere aspecten die in een centrum aan bod komen, zoals cultuurhistorie. Wetenschappelijk georiënteerde centra snijden een aantal onderwerpen aan die te ingewikkeld zouden kunnen zijn voor kleine kinderen. Maar door de visuele instelling en overvloed aan spelletjes zouden die zich er ook prima kunnen vermaken. Bovendien kunnen kinderen hier wel speurtochten en activiteiten doen. EcoMare, dat behoort tot de wetenschappelijk gerichte musea, is voor een brede doelgroep leuk vanwege de zeehonden. Hetzelfde geldt voor EcoDrome vanwege allerlei dieren. De bezoekerscentra hebben zelfs een relatief groot deel van de tentoonstellingsruimte in het teken staan van kleine kinderen. Gedacht moet worden aan sprookjesbossen, ontdek- en knutselhoekjes. Al met al houden de centra rekening met verschillende soorten bezoekers, met name kinderen. Deze waren dan ook goed vertegenwoordigd tijdens mijn bezoeken.
61
62
Hoofdstuk 5: Eindconclusie
5.1: Inleiding In deze scriptie is onderzocht wat er in Nederland te vinden is aan natuur- en milieucentra en wat daar precies te zien te doen is. Om hier een goed beeld van te kunnen geven zijn er twee onderzoeken uitgevoerd. Het eerste onderzoek is een inventarisatie waarbij de vraag: Wat heeft Nederland te bieden aan natuur- en milieucentra? is beantwoord. Het tweede onderzoek is een verdiepend onderzoek. Hierbij is getracht de centrale vraagstelling te beantwoorden: Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra? Overigens biedt het inventariserend onderzoek ook informatie om over deze laatste vraag uitspraken te kunnen doen, zij het minder gedetailleerd. Dit hoofdstuk bespreekt de conclusies van deze scriptie, waarbij beide vragen aan de orde komen en in verband worden gebracht met het theoretisch kader dat aan het begin van deze scriptie gegeven is.
5.2: Wat heeft Nederland te bieden aan natuur- en milieucentra? In Nederland zijn grofweg een kleine 200 centra die publieke voorlichting geven omtrent natuur en milieu. Uit deze centra zijn 106 centra geselecteerd die eventueel bezocht zouden kunnen worden. Bij het selecteren van de centra is gelet op vijf criteria waar ze aan moeten voldoen. De centra zijn een educatieve plaats, ze hebben als thema natuur of milieu, beschikken over een tentoonstelling of iets dergelijks dat bezocht kan worden, manifesteren zich voor een breed publiek en presenteren zich tenslotte, actief op het internet. Tijdens het bestuderen van de websites van deze centra is een indeling ontstaan in zes typen. Dit onderscheid is gemaakt op basis van de aangedragen thema's, gebruikte middelen en de doelstellingen. Deze worden nu kort omschreven. Informatieve musea Het eerste type centrum betreft de informatieve musea. Zij geven informatie over de onderwerpen die zij aandragen en over de objecten die tentoongesteld worden. Vanwege de natuurwetenschappelijke grondslag, zijn onderwerpen die behandeld worden meestal onderwerpen uit de biologie en de aardwetenschappen. Dit uit zich ook in het gebruik van allerlei moderne middelen, zoals computers en simulaties. De link met de natuurwetenschappen, maakt dat een aantal van deze centra aan te duiden is als science centres. Toch is het ouderwetse natuurhistorische museum nog goed terug te vinden bij deze musea. De basis vormt de collectie opgezette dieren en andere natuurhistorische voorwerpen. Over de mens wordt her en der wel het een en ander verteld, en hoewel dit zeer verschillend is per museum, is er over het algemeen weinig aandacht voor de rol die de mens op aarde inneemt. Toch willen veel musea wel een bijdrage leveren aan de waardering voor de natuur. Collectiemusea De andere helft van de Nederlandse natuurmusea wordt gevormd door de musea die hun natuurhistorische collectie tonen, zonder daar uitgebreide informatie over te geven. De wijze van presenteren is doorgaans van taxonomische aard, hoewel dit type musea dikwijls ook gebruik maakt
63
van diorama's. Rariteitenkabinetten zijn hier een enkele keer ook te vinden. Omdat deze musea geen gebruik maken van thema's, is over de relatie mens-natuur weinig informatie te vinden. Bezoekerscentra Dit zijn kleine centra waarover weinig informatie te vinden is, maar die wel een omvangrijk deel van de natuurcentra in Nederland uitmaken. Deze centra zijn gelegen in gebieden met een grote natuur en/of cultuurhistorische waarde en maken vaak deel uit van een organisatie. Het thema van deze centra is de lokale omgeving. Een belangrijk middel dat zij gebruiken is dan ook het organiseren van excursies in het omliggende gebied. Bezoekers van bezoekerscentra, zijn gekomen om de omgeving te zien en pikken een bezoekerscentrum even mee. Hierdoor is het logisch dat deze centra zichzelf niet actief op internet presenteren. De bezoekers bekijken ter plekke wat er te doen is, waardoor het belangrijker is dat de centra in de omgeving bekend zijn dan dat zij vlot op internet zijn te vinden. NME-centra NME-centra, voluit Natuur en Milieueducatie centra, bestaan uit meerdere delen; een buitenterrein met een kinderboerderij of heemtuin en daarnaast een kantoor en een kleine tentoonstelling. Vanuit het centrum worden lespakketten samengesteld voor basisscholen en dikwijls allerlei activiteiten georganiseerd, met name voor kinderen. Ook beheren zij vaak schooltuinen. De NME-centra hebben als doelstelling om milieubewust gedrag te bevorderen bij de bezoekers en trachten dit te bereiken door het geven van kennis en inzicht over de natuur. De doelgroep zijn bewoners uit de buurt, met name kinderen. Hiervoor is een actieve presentatie op internet minder noodzakelijk dan voor de meeste andere centra. Centra voor een duurzame leefstijl Deze vier centra hebben een sterk ideologische doelstelling, namelijk het bevorderen van duurzame leefgewoonten. Zij dienen zelf als voorbeeld omdat zij op een duurzame manier gebouwd zijn en tal van tips geven omtrent duurzaam gedrag. Deze centra bestaan ook uit een binnengedeelte met een tentoonstelling, en een buitengedeelte met tuinen ed. Entertainmentparken Deze centra zijn uiteenlopend in omvang en thematiek, maar hebben een belangrijke overeenkomst en dat is de manier waarop de informatie aangeboden wordt, namelijk door middel van vermaak. Deze educatieve pretparken hebben opvallend genoeg wel een meer ideële doelstelling dan de meeste centra als het gaat om het bereiken van bewustwording van de bezoekers. Op het gebied van bezoekerscentra en NME centra is het aanbod ontzettend groot in Nederland. Veel van deze centra maken geen deel uit van dit onderzoek, omdat ze niet aan de genoemde criteria voldoen, maar het toont wel aan dat er op het gebied van de kleinschalige publieke natuur- en milieueducatie veel te zien en te doen is. Daarnaast is het goed te realiseren dat er waarschijnlijk meer bezoekerscentra en NME-centra zijn dan er op internet te vinden zijn, omdat het voor deze centra niet nodig is om zich uitdrukkelijk op internet te presenteren. Spreiding De eenheden liggen redelijk verspreid over Nederland, zoals op de kaart te zien is. In de traditionele recreatieve gebieden met bos, heide en duinen zijn de bezoekerscentra talrijk. Terwijl de meeste musea
64
en NME-centra zich in de bewoonde omgeving bevinden. Dit komt omdat deze centra veel bezoekers nodig hebben voor de inkomsten en bezigheden. Bovendien vormt de lokale natuur zelden het enige thema in deze centra. Van alle centra samen, zijn er vier concentratiegebieden aan te wijzen. Deze zijn de Noordzeekust, Midden-Nederland, het grensgebied Drenthe, Friesland en Overijssel en tot slot het gebied rond Rotterdam. In agrarische gebieden, zoals Flevoland, Zeeland en de kop van NoordHolland zijn geen natuurcentra te vinden, omdat hier geen bijzondere natuur aan te treffen is, noch een stedelijke omgeving. Bovendien liggen deze gebieden niet ver van gebieden met een hoog aantal centra.
5.3: Hoe worden natuur en milieu gepresenteerd in natuur- en milieucentra? In het eerste hoofdstuk van deze scriptie is een hypothese gesteld: om een goed educatief proces te bereiken, is het nodig om de knelpunten in de relatie mens-natuur aan de orde te stellen door de keerzijde te laten zien van de menselijke verworvenheden. Dat houdt in dat er zowel kennis van ecologische processen verschaft moet worden, als dat er een maatschappelijke analyse gegeven moet worden. Ofwel: er moet zowel inzicht gegeven worden in de natuur als in de relatie die de mens met de natuur heeft. Voor de volledigheid is in deze scriptie getracht van beide kanten iets mee te geven. De vraag is nu hoe dat zit bij de natuur- en milieucentra. Natuurbeelden Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeur van vooral de natuurhistorische musea uitgaat naar een natuurwetenschappelijke benadering. De ordelijke manier van presenteren die Hagerstrand bekritiseerde, voert de boventoon in de meeste musea. Dieren, planten en voorwerpen worden gerangschikt naar soort, uitgaande van de evolutionaire denkwijze zoals die in de biologie gebruikelijk is. Bezoekerscentra hebben als hoofdthema de lokale omgeving. Om deze te kunnen tonen zijn diorama's en beelden waarin de omgeving als een geheel wordt gezien juist de aangewezen manier van presenteren. Dit wordt dan ook veel gebruikt, maar toch hebben twee van de drie geobserveerde bezoekerscentra een natuurwetenschappelijke invalshoek. De NME-centra laten de natuur zien zoals die in de achtertuin of in het dorp te vinden is. Deze bestaat uit boerderij- en huisdieren, groentetuintjes, bloementuinen en vijvers. Hiermee zijn de drie belangrijkste vormen getoond, zoals de natuur gepresenteerd wordt; als biologisch systeem, als natuurlijke omgeving of als directe omgeving rond het huis, met name als tuin. Relatie mens en natuur Aan inzicht in de natuur dus geen gebrek in de natuur- en milieucentra, maar dit geldt niet voor inzicht in de relatie tussen de mens en de natuur. Hoewel de mens her en der een rol heeft in tentoonstellingen, wordt er weinig aandacht geschonken aan de sociaal-wetenschappelijke en maatschappelijke kant van de natuur. Problemen die er zijn omtrent natuur en milieu veroorzaakt door mensen, vormen ook zelden een belangrijk onderwerp. De mens, in relatie tot de natuur, wordt op vier manieren in beeld gebracht. In de natuurwetenschappelijke musea wordt nauwelijks aandacht aan de menselijke rol in de ecologie besteed. De mens is een onderdeel van het biologisch systeem.
65
In centra waar de nadruk op de omgeving gelegd wordt, wordt de mens afgebeeld als beheerder van het gebied. Er wordt uiteengezet hoe de mens in de loop der tijd het gebied heeft gevormd tot wat het nu is. Over deze rol wordt meestal positief gesproken. De mens als verstoorder van de natuur vinden we incidenteel terug. Van de elf centra uit het verdiepend onderzoek blijken slechts drie centra te zijn die ook aandacht schenken aan de negatieve rol die mensen kunnen vervullen ten opzichte van de natuur. Hieruit komt naar voren dat er weinig kritiek is op de samenleving. Er wordt een beeld gegeven van de natuur; mooie plaatjes, uitleg over hoe iets werkt, maar er zijn geen kritische noten te vinden. Voor twee van de drie centra, waarbij wel kritiek is aangetroffen op de samenleving, wordt de verantwoordelijkheid gelegd bij groepen of sectoren, zoals 'de toerist' of 'de mens' in het algemeen. De bezoeker zelf wordt dus niet aangesproken op wat deze wel of niet doet. De centra blijven zeer vriendelijk voor hen. Dit is meteen de vierde wijze waarop de mens afgebeeld wordt, namelijk als bezoeker van het centrum. Slechts één van de elf centra, de Kleine Aarde, houdt ook het individueel gedrag van de bezoeker verantwoordelijk voor problemen die er zijn. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het aan de kaak stellen van vlees eten. Hoewel de meeste centra wel het gedrag van de bezoekers zouden willen veranderen, althans, dat valt uit de doelstellingen op te maken, wordt de aanpak waarbij de mensheid in het algemeen of de bezoeker zelf kritisch onder de loep genomen wordt vermeden. De uitspraak uit paragraaf 1.3 wordt hierdoor bevestigd. Deze luidde: Natuur- en milieueducatie dient voor grote aantallen mensen aantrekkelijk te zijn, wil het op den duur effect hebben. De eerste kennismaking moet een aangename zijn. Het milieuvraagstuk is echter allerminst aangenaam. Informatie erover is voor velen bedreigend en voor bedreigende informatie sluiten mensen zich in de regel af (Huitzing, p. 20). In het geval van centra die wel als doelstelling hebben om milieubewust gedrag te bevorderen, zou dit een goede verklaring kunnen zijn voor het feit dat ze de natuur op een positieve manier presenteren en problemen niet bespreken. Behalve het gebrek aan kritiek, is er ook gebrek aan een maatschappelijke analyse. Hoewel de hypothese, gesteld in paragraaf 1.6 luidde dat zowel inzicht in de ecologie als in de maatschappij nodig zijn om een goed educatief proces te bereiken, blijkt het laatste in de praktijk niet aanwezig. Slechts twee van de elf centra bieden ruimte voor maatschappelijke discussie. In de presentaties van natuurwetenschappelijke centra past geen maatschappelijke analyse omdat het hier om de biologie gaat en niet om het milieu. De NME-centra hebben over het algemene een sterke missie om gedrag te veranderen. Maar omdat de belangrijkste doelgroep hier kinderen zijn, is een maatschappelijke analyse hier niet op zijn plek. En ook voor kinderen geldt dat natuur een stuk minder aantrekkelijk wordt als er teveel problemen bij komen kijken. De Kleine Aarde, die de ogen niet sluit voor de knelpunten tussen mens en natuur, laat wel licht schijnen op allerlei maatschappelijke kwesties, maar biedt geen ruimte voor discussie. Zij hebben immers al lang hun conclusie getrokken en proberen de bezoeker hiervan te overtuigen. Het gebrek aan aandacht voor de sociale kant van het milieu, brengt met zich mee dat sociale theorieën, zoals de ‘myths of nature’, al helemaal niet aan de orde komen. Centra leveren weinig bijdrage aan de discussie over risico’s of aanverwante onderwerpen. Hierdoor is het ook moeilijk te achterhalen of er wel een stelling ingenomen wordt ten aanzien van dit soort onderwerpen.
66
Overige thematiek De (kritische) relatie tussen mens en natuur is een ontbrekend thema in de natuur en milieucentra. De thema's die wel besproken worden hebben dan ook vooral van doen met de natuur zelf, als biologie, als omgeving of als achtertuin. Behalve de natuur als biologie, worden met name in de natuurwetenschappelijke centra ook andere thema's aangedragen, zoals onderwerpen uit de geologie, klimatologie en paleontologie. Daarnaast is natuurhistorie natuurlijk de basis van bijna elke tentoonstelling. Welke planten en dieren kwamen er in vroegere tijden voor in deze regio, of dit land? Overige veel voorkomende thema's zijn tuinieren, het houden van dieren, en vooral het laten zien welke prachtige flora en fauna in de buurt voorkomt. Geografische thema's, zoals zaken rondom zoet water, landbouw, urbanisatie en verkeer, komen in de centra vrijwel niet aan bod. Hoewel het hierbij natuurlijk ook veelal gaat om problemen, zijn dit wel belangrijke thema's in Nederland. Ruimtelijke oriëntatie Omdat bezoekerscentra gerelateerd zijn aan een bepaald gebied, zijn deze centra ook georiënteerd op dat gebied. De tentoonstellingen en activiteiten staan in het thema van de natuur en eventuele cultuurhistorie van het desbetreffende gebied. Dit geldt ook voor een klein aantal musea. De meeste musea echter, leggen wel de nadruk op WestEuropa of Nederland, of hebben een gedeelte dat zich richt op de lokale omgeving, maar nemen de omgeving niet als uitgangspunt. NME-centra, hoewel deze gericht zijn op bezoekers uit de omgeving, kennen doorgaans weinig lokale oriëntatie in onderwerpen. Omdat de bezoekerscentra allen lokaal georiënteerd zijn, is het logisch dat in de traditionele recreatieve gebieden waar zich veel bezoekercentra bevinden, de lokale oriëntatie ook sterk is. Bezoekers komen dan ook naar een bezoekerscentrum in de verwachting informatie over het gebied aan te treffen. Communicatiemiddelen De onderzoekspopulatie is samengesteld door op internet te zoeken. Hierbij valt op dat musea en NME-centra zichzelf een stuk duidelijker presenteren, dan bezoekerscentra, centra voor een duurzame leefstijl en entertainmentcentra. Naar deze laatste drie groepen moet goed gezocht worden alvorens ze te vinden, en over het algemeen zijn de websites minder duidelijk dan die van musea en NME-centra. Op het niveau van de centra zelf worden er tal van middelen ingeschakeld om het aanbod te presenteren. Dit zijn ten eerste het organiseren van activiteiten. Elk centrum heeft wel een of meerdere activiteiten op het programma staan. De belangrijkste activiteit voor centra die op de omgeving zijn georiënteerd is het organiseren van excursies. Behalve in musea wordt veel gebruik gemaakt van een buitenterrein waar de bezoeker rond kan lopen, met een kinderboerderij, heemtuin, speeltuin, groentetuinen of iets dergelijks. Verder stellen NME-centra en een aantal andere centra leskisten samen voor scholen uit de buurt. Enkele centra houden zich bezig met beleid. Maar het belangrijkste middel binnen de natuur- en milieucentra is de tentoonstelling. De meeste tentoonstellingen zijn een combinatie van het tonen van objecten, (opgezette dieren, stenen, fossielen), informatieborden en het gebruik van allerlei interactieve en bijzondere middelen. De meeste centra hebben ergens een klein diorama, waarin dieren en planten te bezichtigen zijn in een bepaalde context, maar deze vormen zelden het middelpunt van een tentoonstelling. De objecten worden in de meeste centra op een wetenschappelijke manier gepresenteerd.
67
Op enkele uitzonderingen na, zijn de centra rijk bedeeld met spelletjes, knopjes, tv-schermen en andere dingen. De ouderwetse taxonomische presentaties worden hierdoor langzaam vervangen. Computers worden voornamelijk in wetenschappelijke centra gebruikt. Hier dienen ze als vraagbaak, voor het geval men dieper op de stof in wil gaan. Deze gelaagdheid van informatie vinden we in andere centra terug door middel van tekstborden. Veel kleine centra hebben een speciale kinderhoek of een soort sprookjesbos. Deze ruimte is volledig ingericht met spelletjes en luikjes waarachter dingen verstopt zitten. Naast interactiviteit, waarbij de bezoeker van alles kan doen, is er soms ook sprake van puur vermaak. Dit kan zijn in de vorm van bootjes of pretparkkarretjes, maar ook doordat er (spannende) dieren te zien zijn. Bezoekers kunnen van alles ervaren. Opvallend is dat de centra met een hoog gehalte aan vermaak, doorgaans ook veel aandacht besteden aan de relatie mens-natuur en problematiek. Doelgroep Hoewel de meeste centra een brede doelgroep hebben, is het mij vooral opgevallen hoeveel aandacht er besteed wordt aan kinderen in de basisschoolleeftijd. Behalve in de tentoonstellingen zelf, waarin veel spelletjes te doen zijn en waar dikwijls een 'ontdekbos' of knutselhoekje te vinden is, worden er ook vele activiteiten voor kinderen georganiseerd. NME-centra zijn geheel gewijd aan onderwerpen voor kinderen en zijn daardoor voor volwassenen dikwijls minder interessant. Daarentegen kunnen een aantal informatieve musea te moeilijk voor jonge kinderen zijn. Maar door de gelaagdheid aan informatie, de visuele presentatie en het ruime aanbod aan knopjes en doe-dingen, zullen kinderen zich hier prima kunnen vermaken. Voor de rest wordt de informatie doorgaans op een niveau aangeboden, dat voor iedereen begrijpelijk is. Of de onderwerpen de bezoeker aanspreken, blijft natuurlijk een kwestie van interesse en smaak.
68
Epiloog Musea vormen een omvangrijk circuit van informatieoverdracht en educatie. Hun werking moet, gezien de aantrekkingskracht op het publiek, niet worden onderschat voor wat betreft hun functie als instituut waar men kan leren, in dit geval over natuur en milieu. Musea en dergelijke instellingen zijn dus volwaardige massamediale voorzieningen waarmee veel bereikt kan worden. Omdat zij als informatiebron fungeren is het heel belangrijk wat zij aan het publiek vertellen. In deze scriptie is getracht te achterhalen hoe de mens en de natuur aan bod komen in deze instellingen. Hoewel de natuur op verschillende manieren verbeeld wordt, komt de mens maar mondjesmaat aan bod. Er is weinig aandacht voor de relatie tussen mens en natuur en nog minder voor problemen. Terwijl er op aarde en in Nederland toch tal van problemen spelen omtrent natuur en milieu. De vraag is nu hoe dit komt. Bekommeren musea zich niet genoeg om de maatschappelijke en ecologische gevolgen van het menselijk handelen? Zien ze voor zichzelf geen rol weggelegd om dit aan de orde te brengen? Durven ze het niet aan om moeilijke onderwerpen te behandelen? Dit lijken mij relevante vragen voor een eventueel vervolgonderzoek. Dit onderzoek doet vermoeden dat vooral NME-centra de natuur positief willen presenteren om iets te bereiken, maar dit is niet zeker. Gezien de doelstellingen, is moeilijk denkbaar dat veel centra onverschillig zijn over het milieu. Veel musea willen wel een bijdrage leveren aan de kennis en waardering van de natuur, maar zien zichzelf blijkbaar niet als opvoeder van de bezoeker. Aanbevelingen Dat musea zichzelf niet zien als opvoeder is begrijpelijk, maar iets meer informatie over hoe de wereld maatschappelijk in elkaar steekt, lijkt me niet verkeerd. Ik denk dat er genoeg mogelijkheden zijn om hier op een aantrekkelijke manier inzicht in te geven. Een voorbeeld zou kunnen zijn om meer in te gaan op actuele onderwerpen. Is er wel sprake van klimaatsverandering, en zo ja, hoe komt dat dan precies? Of wat zijn precies de verschillen tussen biologische landbouw en gewone landbouw? Over dit soort onderwerpen bestaat veel discussie, en deze instellingen kunnen hier een goede aanvulling op geven. De beste manier om dergelijke onderwerpen te presenteren lijkt me door zowel licht te werpen op de natuurlijke processen als op de maatschappelijke situatie. Natuur en milieu hebben nu eenmaal een natuurwetenschappelijke en een sociaal-wetenschappelijke kant, dus wil men een goed beeld hierover geven, zullen beide kanten belicht moeten worden. Bovendien is uit het eerste hoofdstuk naar voren gekomen, dat voor het bereiken van een zelfde doelstelling, verschillende benaderingswijzen gebruikt kunnen worden, al naar gelang de opvatting die men heeft over de natuur en bijvoorbeeld risico’s. Het is dus belangrijk dat men zich dit realiseert om misverstanden te voorkomen. Het lijkt me niet nodig om een hele moralistische of agressieve toon tegenover de bezoeker aan te nemen. Als er een helder beeld gegeven wordt van knelpunten tussen de menselijke maatschappij en de natuur, kan de bezoeker zelf concluderen dat er dingen mis zijn en eventueel het handelen erop aan passen. Het lijkt mij wel zinvol om makkelijk toepasbare ideeën aan te dragen om beter met het milieu om te gaan, en hiervoor is het onder de loep nemen van individueel menselijk gedrag noodzakelijk. De bezoeker die hiervoor gevoelig is, kan daar iets mee doen, en de overige bezoekers hoeven dat niet te doen. Zo zou er bijvoorbeeld getoond kunnen worden, welke manieren van recreatie het meest verantwoord zijn. Dit idee kan voortgezet worden in het aanbod van activiteiten zoals cursussen en thema-avonden. Daarnaast zou het nuttig zijn als meer geografische thema's aan bod zouden komen; urbanisatie, verkeer, demografie en vooral landbouw en de zoetwaterproblematiek. Dit zijn thema’s die in Nederland belangrijk en actueel zijn.
69
Naast ideeën aandragen voor de bezoeker om beter met het milieu om te gaan, moeten centra zelf het goede voorbeeld geven. Hiermee doel ik onder andere op het grondstoffen en energiegebruik van de centra. Duurzaamheidcentra doen dit volop, zij laten zien hoe het mogelijk is om op een verantwoorde manier te bouwen en met materiaal om te gaan. Bijvoorbeeld door zelf duurzaam gebouwd te zijn. Dit zouden veel meer centra moeten doen. Nog belangrijker vind ik hoe er met voedsel wordt omgegaan. Het is erg tegenstrijdig dat je als bezoeker ondergedompeld wordt in de wereld der natuur, eventueel nog de boodschap hebt meegekregen om daar respectvol mee om te gaan en vervolgens geen vegetarische maaltijd kunt krijgen in het bijbehorende restaurant. Het lijkt me niet moeilijk om met dit soort zaken rekening te houden. En terugkomend op recreatie, misschien is het zelfs wel een idee als dergelijke centra natuurvriendelijke vakanties organiseren. Ondanks de noodzaak tot serieuze onderwerpen, is het wel belangrijk dat tentoonstellingen mooi, leuk en interessant zijn. Dit is immers waar de bezoekers op af komen. Alleen denk ik dat dit best te combineren valt met een educatieve invalshoek. De huidige trend van interactiviteit lijkt me dan ook niet verkeerd. Mijn eigen ervaring is dat het leuker is om opgenomen te worden in een tentoonstelling en op knopjes te drukken, dan om alles van een afstand te bekijken. Hoewel dit voor iedereen anders zal zijn, zal het de meeste bezoekers meer aanspreken om bij de tentoonstelling betrokken te worden. De aanwezigheid van dieren vind ik ook erg leuk en kan heel educatief zijn, mits deze op een goede manier gehouden worden, in ruime hokken etc. Hoewel de aanwezigheid van een aantal entertainmentcentra natuurlijk hartstikke leuk is, is het belangrijk dat niet alle centra entertainment als uitgangspunt nemen. Ook mogen bepaalde centra zich iets meer op volwassenen richten. Ik denk dat het een educatief voordeel biedt om, in ieder geval, een deel van het centrum in te richten met een thema die met de omgeving van doen heeft. Indien een centrum bijvoorbeeld het gedrag wil beïnvloeden, kan het met concrete voorbeelden komen die bezoekers meteen toe kunnen passen omdat ze er al zijn. Bovendien vinden mensen het leuk om iets over de eigen omgeving tegen te komen. Wat betreft de discussie wetenschappelijk versus diorama’s; persoonlijk spreekt de wetenschappelijke benadering mij het meeste aan. Maar dit komt ook vanwege de interactiviteit die kenmerkend is voor de wetenschappelijke centra en mijn persoonlijke interesse. Bovendien is de wetenschappelijke manier van presenteren die Hägerstrand noemde, niet dezelfde als die ik ben tegengekomen vanwege het veelvuldige gebruik van moderne middelen. Welke manier het beste is in pedagogisch opzicht, kan ik niet bepalen. Tot slot zou ik aan veel natuur- en milieucentra willen aanbevelen om zich beter te profileren. Ten eerste op internet. Los van het feit dat sommige centra geen eigen website hebben, zijn veel centra heel moeilijk te vinden. Er zou een database moeten komen van alle centra die er zijn, waarbij direct naar de eigen website geklikt kan worden. Hoewel het niet voor alle centra even noodzakelijk is, zou het een goed overzicht kunnen bieden. Ten tweede zou een bezoek aan dergelijke centra vaker opgenomen kunnen worden in het onderwijsprogramma, van de basisschool tot en met het hoger onderwijs. Tenslotte zijn er nog tal van andere manieren om de naambekendheid te vergroten, bijvoorbeeld in het blok 'ster en cultuur' of op billboards. Slot Het is van belang dat natuur en milieu veel aandacht krijgen omdat het belangrijke thema's zijn die iedereen aangaan, ook al is dit soms op korte termijn niet zichtbaar. Natuur- en milieucentra zijn een geschikt middel om licht te laten schijnen op allerlei thema's binnen dit terrein. Daarnaast zijn de
70
meeste centra die ik bezocht heb ontzettend leuk om naar toe te gaan. Door dit onderzoek is me dan ook opgevallen hoeveel er op dit gebied is en hoe omvangrijk en bijzonder sommige centra zijn. Het is dus belangrijk om de naambekendheid te vergroten, vooral als zij de veelzijdigheid laten zien die het begrip natuur met zich mee brengt en als zij de juiste balans tussen natuur- en milieuwaarden en vermakelijkheid weten te vinden.
71
72
Literatuurlijst
-
Bouwer, K. en Leroy, P. (1995). Milieu en ruimte. Analyse en beleid. Amsterdam: Boom.
-
Bruidegom, L. (2003), Leven op een Eiland. De Koog: EcoMare.
-
De Zandwaaier (2004). Concept Bedrijfsplan De Zandwaaier 2004-2005. Overveen: De Zandwaaier.
-
Ecodrome Zwolle (2002). EcoDrome Zwolle. Zwolle: EcoDrome Zwolle.
-
EcoMare (2003). EcoMare 2007: Beleidsplan van de Stichting Texels Museum voor EcoMare. De Koog: EcoMare.
-
Goudie, A. (2000). The Human Impact on the Natural Environment (5de ed.) Oxford: Blackwell.
-
Hägerstrand, T. (1984). Presence and Absence: A Look at Conceptual Choices and Bodily Necessities. Regional studies, 18 (5), 373-380.
-
Harrison, C.M. en Burgess, J. (1994). Social constructions of nature: a case study of conflicts over the development of Rainham Marshes. Transactions of the Inst. Of Britisch Geographers, 19, 291-310.
-
Huitzing, D. (1978), Gids voor natuur- en milieu-educatie. Amsterdam: Kosmos.
-
Middleton, N. (1999). The Global Casino. An introduction to Environmental Issues (2de ed.). Londen: Arnold.
-
Mourik, J.M. van (2000), Inleiding tot de fysische geografie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
-
Natuurbeschermingsraad, (1990). Natuur- en milieueducatie in musea. Utrecht: Natuurbeschermingsraad.
-
Simmons, I.G. (1996), Changing the Face of the Earth. Culture, Environment, History (2de ed.). Oxford: Blackwell.
-
Stichting NME Zaanstreek (2002). Werkplan 2002-2004. Zaandam: Stichting NME Zaanstreek.
-
Stokking, K. e.a. (1996). Tussen vraag en aanbod, Eindrapport van het evaluatieonderzoek naar de invoering van natuur- en milieu-eductaie in het onderwijs (1991-1995). Utrecht: Brouwer Uithof B.V.
73
-
Stokking, K., Broens, M. en Kloppenburg, R. (1995), Op zoek naar buitenschoolse educatieve activiteiten over natuur en milieu. Utrecht: ISOR/Onderwijsonderzoek Universiteit Utrecht.
-
Swanborn, P.G. (1994), Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. (Her. Ed.). Meppel [etc]: Boom.
-
Tellegen, E. en Wolsink, M. (1998). Society and Its Environment, An Introduction. Amsterdam: Gordon and Breach Science Publishers.
-
Townsend, C.R., Harper, J.L., Begon, M. (2000). Essentials of Ecology. Oxford: Blackwell.
-
Vries, B. de (1996). Basisboek Milieucommunicatie, van plan tot praktijk. Bussum: Coutinho.
-
Wackernagel, M. en Rees, W. (1996). Our Ecological Footprint, Reducing Human Impact on the Earth. Canada: New Society Publishers.
-
WRR (1994). Duurzame ontwikkeling, milieugebruiksruimte en handelingsperspectieven. In: WRR, Duurzame risico’s, een blijvend gegeven, pp. 27-49). ’s-Gravenhage: SDU.
-
Zonneveld, J.I.S. (1993), Levend Land; De geografie van het Nederlandse landschap (4de ed.). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
74
Bronnen
-
De Kleine Aarde (2003). Ontdek De Kleine Aarde: Stap voor stap naar een duurzame leefstijl [Brochure]. Oss: Quadro.
-
Duincentrum De Zandwaaier: Informatie over de tentoonstelling en de historie van het gebouw (z.j.). [Brochure]. Overveen: De Zandwaaier.
Bibliografie
-
Bijbel (2004). (Her. Ed.). Amsterdam: Querido, Jongbloed.
-
Dienst stadsbeheer Gemeente Breda (2004). Jaarprogramma afdeling NME 2004 [Brochure]. Breda: Gemeente Breda.
-
Goudie, A. (1990). The Nature of The Environment. Oxford: Basil Blackwell Ltd.
-
Grote Bosatlas (1988). (50ste ed.). Groningen: Wolters-Noordhoff.
-
Stahler, A. en Stahler, A. (1998). Introducing Physical Geography ( 2nd ed.). New Baskerville: Von Hoffmann Press, Inc.
-
Stichting NME Zaanstreek (2001). Stichting Natuur en Milieu Educatie Zaanstreek [Brochure]. Zaandam: Stichting NME Zaanstreek.
Interviewlijst
-
Interview met J. Kuiper. Werkzaam bij EcoMare. 15 April 2004.
-
Interview met H. Metsers. Werkzaam bij Duincentrum De Zandwaaier. 9 Juni 2004.
-
Interview met R. Oosterhof. Werkzaam bij MEC Breda. 14 Juli 2004.
-
Interview met T. Kisjes. Werkzaam bij NME Zaanstreek. 2 November 2004.
75
Geraadpleegde websites
www.delandschappen.nl [Accessed Jan-Apr 2004]. www.duinbehoud.nl [Accessed Jan-Feb 2004]. www.ghc.nl/leerlingweb.nl [Accessed Feb 2004]. www.google.nl [Accessed 2004]. www.milieu-educatie.nl [Accessed Feb 2004]. www.museum.pagina.nl [Accessed Feb 2004]. www.nationaalpark.nl [Accessed Jan-Feb 2004]. www.natuureducatie.nl/leiderdorp [Accessed Jan 2005]. www.natuurmonumenten.nl [Accessed Jan-Apr 2004]. www.nme-gelderland.nl [Accessed Feb 2004]. www.nme-rotonde.nl [Accessed Feb 2004]. www.recreatie.pagina.nl [Accessed Jan-Feb 2004]. www.staatsbosbeheer.nl [Accessed Jan-Apr 2004]. www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=taxonomie. [Accessed 25 Jan 2005].
Daarnaast zijn de 106 websites geraadpleegd van de onderzoekseenheden. Deze zijn te vinden in kolom E van de datamatrix, te vinden op de CD-ROM. De websites zijn geraadpleegd in de periode van januari tot en met december van 2004.
76
Bijlage 1: Tabellenblad Tabel 1: Omgeving in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment totaal
Urbaan 50 58,3 7,8 66,7 0 50 31,1
Dorps 35 25 19,6 33,3 75 25 26,4
Natuur 15 16,7 72,5 0 25 25 41,5
Tabel 2: Lokale oriëntatie in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment totaal
Lokale oriëntatie 60 42 100 57 50 25 75
Tabel 3: Excursies in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment totaal
Excursies 40 58,3 94,1 80 75 25 74,5
Tabel 4: Activiteiten in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment Totaal
Activiteiten 85 91,7 56,9 100 75 75 73,6
77
Tabel 5: Gebruik moderne/creatieve middelen in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment totaal
Moderne/creatieve middelen 65 41,7 33,3 26,7 100 100 44,3
Tabel 6: Openingstijden in procenten
Type centrum Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment Totaal
Vaak 80 33,3 31,4 40 75 25 43,4
Seizoensgebonden 15 33,3 45,1 13,3 25 75 33,9
Beperkt 0 16,7 9,8 13,3 0 0 8,5
Zeer beperkt 5 8,3 11,8 6, 7 0 0 8,5
Tabel 7: Gemiddelde toegangsprijzen
Gemiddelde toegangsprijs Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment Totaal
4,21 2,84 0,12 0,2 1,17 7,61 1,87
Tabel 8: Doelgroep in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment Totaal
Beide 70 58,3 76,5 86,7 100 75 75,5
Kinderen 0 0 0 6,7 0 25 1,9
Volwassenen 30 41,7 23,5 6,7 0 0 22,6
78
Onbekend 0 8,3 2,0 26, 7 0 0 5,7
Tabel 9: Aanwezigheid informatiecentrum in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment Totaal
Informatiecentrum 40 8,33 9,8 60 0 25 22,64
Tabel 10: Mogelijkheid tot uitleen materiaal in procenten
Musea: informatie Musea: collectie Bezoekerscentra NME-centra Duurzaamheid Entertainment Totaal
Uitleen materiaal 35 25 7,8 73,3 50 0 25,5
79
80
Bijlage 2: Websites
Afbeelding 9: Startpagina van de website van het Plaswijckpark
Bron: www.plaswijckpark.nl
Afbeelding 10: Pagina over exposities van het Natuurhistorisch Museum Maastricht
Bron: www.nhmmaastricht.nl
81
Afbeelding 11: Bezoekerscentra van het Flevolandschap
Bron: www.flevo-landschap.nl
Afbeelding 12: Activiteitenpagina van NME-centrum Parkstad Limburg
Bron: www.nmeparkstad.nl
82
Bijlage 3: Observatieschema •
Type centrum
•
Dingen over centrum die meteen opvallen (grootte, drukte,…)
•
Wat weet ik al vanuit de website?
•
Welke onderwerpen (biologische, fysisch geografische en maatschappelijke thema’s) worden behandeld in de tentoonstellingen?
•
In hoeverre kom je de relatie mens-natuur tegen in de tentoonstellingen?
•
Is het centrum kritisch ten aanzien van de rol van de mens? Worden confronterende onderwerpen behandelt?
•
Wat is de doelstelling van het centrum? (Zowel opmaken uit tentoonstelling als vragen)
•
Heeft het centrum een wetenschappelijk geordende inslag?
•
Hoe is de geografische oriëntatie?
83
•
Wat voor middelen worden er gebruikt (moderne middelen, diorama’s, creatieve middelen?)
•
Zijn er blikvangers?
•
Op wie is het centrum gericht?
•
Wat voor soort bezoekers lopen er rond? (gezinnen, stellen, ouderen, groepen, alleengangers)
•
Wat is er te doen aan activiteiten, excursies, uitleen?
•
Liggen er folders? Zijn die gratis?
•
In wat voor omgeving is het centrum gelegen?
•
Overige opvallende dingen?
84
85