Afgiftekantoor Turnhout 1
nr 25 // 27 juni 2013 n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
over fiscaliteit, accountancy en vennootschapsrecht
Advocaat-generaal acht Belgische regeling m.b.t. persoonlijke aftrekken van gehuwden strijdig met Gemeenschapsrecht Andy Cools, Diensthoofd Personen- en Bedrijfsfiscaliteit bij KBC
In een nieuwe zaak werd aan het Hof van Justitie opnieuw een vraag voorgelegd over de verenigbaarheid met het recht van de Europese Unie van een regeling inzake inkomstenbelasting van een lidstaat die tot gevolg heeft dat een ingezeten belastingplichtig echtpaar geen gebruik kan maken van een gedeelte van de fiscale voordelen die in deze regeling zijn vastgesteld ten gunste van gezinnen. De bijzonderheid van deze zaak is gelegen in de omstandigheid dat een van beide echtelieden zijn volledige inkomen ontvangt in een andere lidstaat, waar hij als alleenstaande wordt belast en gedeeltelijk gebruik heeft kunnen maken van soortgelijke fiscale voordelen. De advocaat-generaal besluit tot een strijdigheid van de Belgische regeling met het EU-recht (conclusie advocaatgeneraal d.d. 13 juni 2013, C–303/12).
Feiten Een belastingplichtige met de Duitse nationaliteit is gehuwd met een vrouw van Belgische nationaliteit. Het echtpaar heeft twee kinderen en woont in België. Voor de aanslagjaren 2003 en 2004 hebben zij in België ieder afzonderlijk een belastingaangifte ingediend, zonder te vermelden dat ze gehuwd zijn. De belastingplichtige die als advocaat werkt in Duitsland en waar hij zijn volledige inkomen ontvangt, heeft aangegeven geen belastbare inkomsten of personen ten laste te hebben. De vrouw daarentegen, die als werkneemster werkt in België, heeft de hypotheekrente, twee kinderen ten laste en de kosten van kinderopvang aangegeven. De Belgische fiscus stelde echter vast dat de vrouw niet als alleenstaande kon worden aangemerkt, en zond
deze
derhalve een bericht van wijziging. Hierin werd aangekondigd dat er een gemeenschappelijke aanslag zou worden opgemaakt en dat een nieuwe aanslag zou worden opgesteld op basis van de gezamenlijke inkomsten van het echtpaar. Nochtans formuleerde het echtpaar bezwaar tegen de verschuldigde belasting aangezien deze werd berekend op hun beider naam, en zij verzochten om een afzonderlijke berekening ervan, ter verzekering van de vrijheid van vestiging en van de effectieve en totale vrijstelling van de Duitse inkomsten van de man, maar dit werd door de bevoegde gewestelijk directeur afgewezen. Tevens was gebleken dat de Duitse belastingdienst aan de man had geweigerd om gebruik te maken van de regeling van de gezamenlijke aanslag waarvoor gehuwde en niet duurzaam gescheiden belastingplichtigen in aanmerking
week:
Advocaat-generaal acht Belgische regeling m.b.t. persoonlijke aftrekken van gehuwden strijdig met Gemeenschapsrecht De nieuwe Limosa-melding: België opnieuw op de vingers getikt door Europa voor de belemmering van het vrije verkeer van diensten en personen Nieuwe berekeningswijze VAA bedrijfswagen niet ongrondwettelijk VAA verkregen van slapende vennootschappen blijft VAA Uitstel voor btw-belastingplichtigen: faciliteiten zomervakantie 2013 Een uitgave van WPG Uitgevers België NV – Mechelsesteenweg 203 – 2018 Antwerpen Verschijnt wekelijks (44 keer per jaar) – Erkenningsnummer P 602599 – PB-nummer B-41
1 4 6 7 8
-1-
n r 25 / / 2 7 j u n i 2 0 1 3 / / n
komen die in Duitsland belastbaar zijn, terwijl zij in een andere lidstaat wonen. De reden daarvoor luidt dat de Duitse belastbare inkomsten van de man minder dan 90 % van de totale inkomsten van zijn huishouden bedroegen en, ten tweede, de inkomsten van zijn echtgenote zowel boven de absolute drempel van 12.372 EUR als boven de relatieve drempel van 10 % van het wereldinkomen lagen, zoals bepaald in de Duitse belastingregeling. Finaal kwam de zaak tot bij de rechtbank van eerste aanleg van Luik, die op 21 juni 2012 een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie. Samengevat wenst de verwijzende rechter met zijn prejudiciële vraag een uitspraak van het Hof over de verenigbaarheid met het recht van de Unie van de fiscale behandeling die door een lidstaat, in casu België, wordt toegepast op een echtpaar dat in deze lidstaat woont en er inkomsten ontvangt, en waarvan een van de echtelieden als zelfstandige werkt in een andere lidstaat, in casu de Bondsrepubliek Duitsland, waar hij al zijn inkomsten ontvangt, die het grootste deel uitmaken van de inkomsten van het echtpaar en krachtens een dubbelbelastingverdrag belastbaar zijn in Duitsland en vrijgesteld in België.
De visie van de advocaat-generaal De advocaat-generaal stelt vast dat het echtpaar gezamenlijk is belast ingevolge de Belgische wetgeving. Meer bepaald zijn de inkomsten van de vrouw in België en de inkomsten van de man in Duitsland, die krachtens artikel 23 van het dubbelbelastingverdrag tussen België en Duitsland zijn vrijgesteld in België maar krachtens deze bepaling en artikel 155 WIB 92 in aanmerking worden genomen om de belasting in België te bepalen (vrijstelling onder progressievoorbehoud), bij elkaar opgeteld om de belasting van het echtpaar op zijn totale inkomen tegen een progressief tarief vast te stellen, rekening houdend met belastingaftrekken. Met de vrijstelling voor een kind ten laste kan elke echtgenoot een bepaalde som aftrekken van de heffingsgrondslag. Krachtens deze bepaling heeft elke echtgenoot bij de berekening van de belasting recht op een belastingvrije som van een basisbedrag van 4.610 EUR (het basisbedrag). Artikel 134, §1, eerste alinea, WIB 92 bepaalt verder dat dit basisbedrag wordt aangerekend bij het inkomensdeel van elk van de echtgenoten dat binnen de belastinggrondslag ligt. Deze basisbedragen worden vervolgens verhoogd met toeslagen voor personen ten laste. Het wetboek van inkomstenbelasting bepaalde dat deze toeslagen bij voorrang worden aangerekend bij het inkomensdeel van de echtgenoot met het hoogste beroepsinkomen. Het is deze ‘aanvullende vrijstelling voor kind ten laste’, die wordt aangerekend bij de vrijgestelde inkomsten van de man.
-2-
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Vervolgens analyseert de advocaat-generaal de relevante aspecten van de Duitse belastingregeling. De man is ingevolge het dubbelbelastingverdrag in Duitsland als alleenstaande belast over zijn inkomsten in deze lidstaat. De man heeft in het kader van de in Duitsland betaalde inkomstenbelasting gebruik kunnen maken van een voordeel wegens kinderen ten laste, in de vorm van een belastingvrije som. Vanuit deze achtergrond kan de advocaat-generaal de vraag analyseren van het echtpaar stellende dat de Belgische belastingregeling hen benadeelt ten opzichte van echtparen die al hun inkomsten ontvangen in België, en hierdoor een beperking vormt van de vrijheid van vestiging. Zij profiteren namelijk niet daadwerkelijk van dit voordeel, omdat enerzijds de belastingvrije som als toeslag voor een kind ten laste wordt aangerekend bij het hoogste belastbare inkomen van het echtpaar, en anderzijds dit inkomen is ontvangen in een andere lidstaat in België en is vrijgesteld in België. In het licht van de vrijheid van vestiging is het dus de vraag of de toepassing van de Belgische belastingregeling voor het echtpaar in de zaak als echtpaar genomen, een nadeel meebrengt, dat voortvloeit uit het feit dat de man zijn volledige inkomen in een andere lidstaat ontvangt en het echtpaar hierdoor het daadwerkelijke voordeel van de ‘aanvullende vrijstelling voor kind ten laste’ wordt ontzegd. In het kader van de prejudiciële vraag wenst de rechtbank van het Hof van Justitie te vernemen of artikel 49 EU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat van de toepassing van een belastingregeling van een lidstaat als die aan de orde in deze zaak, die tot gevolg heeft dat een echtpaar dat in deze lidstaat woont en zowel in deze lidstaat als in een andere lidstaat inkomsten ontvangt, een bepaald fiscaal voordeel wordt onthouden vanwege de voorwaarden waaronder dit voordeel wordt aangerekend, ofschoon dit echtpaar hierop wel recht zou hebben indien het alle of het grootste deel van zijn inkomsten in de woonstaat ontving. Traditioneel begint de advocaat-generaal met de visie dat de directe belastingen volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, die niettemin verplicht zijn deze bevoegdheid met eerbiediging van het Unierecht uit te oefenen (HvJ 14 februari 1995, C – 279/93). Het Hof van Justitie heeft met name herhaaldelijk benadrukt dat de lidstaten bij gebrek aan unificatie- of harmonisatiemaatregelen van de Europese Unie bevoegd blijven om de criteria voor de belasting van de inkomsten en het vermogen vast te stellen teneinde, in voorkomend geval door het sluiten van een overeenkomst, dubbele belastingheffing te voorkomen. In dat verband staat het hun vrij om in het kader van dubbelbelastingverdragen aanknopingspunten vast te stellen voor de verdeling van de
n r 2 5 / / 27 juni 2013 / / n
heffingsbevoegdheid (H.v.J. 12 mei 1998, C–336/96). Deze verdeling van de heffingsbevoegdheid staat de lidstaten echter niet toe maatregelen te nemen die in strijd zijn met de door het verdrag gewaarborgde verkeersvrijheden. Bij de uitoefening van de in dubbelbelastingverdragen aldus verdeelde heffingsbevoegdheid dienen de lidstaten zich te houden aan de regels van het Unierecht. Ook wordt er, voor zover nodig, nog eens aan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie in beginsel de zaak van de woonstaat is om alle aan de persoonlijke en de gezinssituatie verbonden fiscale voordelen aan de belastingplichtige toe te kennen, omdat deze lidstaat, uitzonderingen daargelaten, de persoonlijke draagkracht van de belastingplichtige het best kan beoordelen, aangezien hij daar het centrum van zijn persoonlijke en vermogensrechtelijke belangen heeft (H.v.J. 16 mei 2000, C–87/99). De verplichting om de persoonlijke en de gezinssituatie in aanmerking te nemen, komt slechts op de werkstaat te rusten wanneer de belastingplichtige zijn belastbaar inkomen geheel of nagenoeg geheel aldaar verdient en in de woonstaat geen inkomen van betekenis verwerft, zodat deze laatste hem niet de voordelen kan toekennen die uit het in aanmerking nemen van zijn persoonlijke en gezinssituatie voortvloeien. De advocaat-generaal herinnert aan deze beginselen alvorens hij de verenigbaarheid van de toepassing van de Belgische regeling met de vrijheid van vestiging onderzoekt. Welnu, de advocaat-generaal is wel degelijk van mening dat de Belgische belastingregeling er aanleiding toe geeft dat echtparen die burger zijn van de Europese Unie en wonen op het grondgebied van België, verschillend worden behandeld naargelang de herkomst en de omvang van hun inkomsten, hetgeen hen ervan kan afschrikken de door het verdrag gewaarborgde vrijheden, meer bepaald de vrijheid van vestiging, uit te oefenen. Deze regeling kan de onderdanen van deze staat ten eerste ervan afschrikken gebruik te maken van hun recht van vrij verkeer alsook van hun recht van vrije vestiging door hun werkzaamheden duurzaam in een andere lidstaat uit te oefenen terwijl zij in de eerste lidstaat blijven wonen. Ook kan deze regeling onderdanen van andere lidstaten ervan afschrikken om als burger van de Europese Unie hun recht van vrij verkeer uit te oefenen door in deze lidstaat te gaan wonen, met name voor gezinshereniging, terwijl zij duurzaam werkzaamheden blijven verrichten in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn. Meer in het algemeen vormt de Belgische belastingregeling vanuit diens visie een belemmering voor de garanties die de burgers van de Europese Unie aan het
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
verdrag ontlenen, aangezien zij geen rekening houdt met grensoverschrijdende situaties zoals aan de orde en het dus niet mogelijk maakt de negatieve gevolgen uiteindelijk weg te nemen die zij kan meebrengen voor de uitoefening van die vrijheden. Het echtpaar heeft namelijk een deel van de vrijstellingen die zijn bedoeld voor woonachtige echtparen niet ontvangen als gevolg van het feit dat een van de echtelieden zijn vrijheid van vestiging heeft uitgeoefend en alleen vanwege de wijze waarop de in de Belgische belastingregeling bepaalde ‘aanvullende vrijstelling voor kind ten laste’ wordt aangerekend. In casu is inderdaad in Duitsland wel rekening gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie van de man. Toch kan niet worden gezegd dat de toekenning van dit belastingvoordeel in Duitsland het verlies van het belastingvoordeel kan compenseren dat verzoekers in het hoofdgeding in België hebben geleden. De toekenning van de Duitse regeling is namelijk een zuiver conjuncturele omstandigheid die op ieder moment kan veranderen, aangezien de Bondsrepubliek Duitsland dit voordeel kan schrappen of verlagen zonder dat dit leidt tot enige wijziging in de voorwaarden voor toekenning van de ‘aanvullende vrijstelling voor kind ten laste’ in België. De verenigbaarheid van de Belgische belastingregeling met het recht van de Unie kan echter niet van dergelijke omstandigheden afhangen. In dat verband heeft het Hof van Justitie herhaaldelijk gesteld dat een fiscale achterstelling door een lidstaat die in strijd is met een fundamentele vrijheid in beginsel niet kan worden gerechtvaardigd door het bestaan van andere fiscale voordelen (H.v.J. 18 juli 2007, C–182/06). Een lidstaat kan, meer bepaald, geen beroep doen op het bestaan van een voordeel dat unilateraal is toegekend door een andere lidstaat om aan zijn verplichtingen krachtens het verdrag, met name de bepalingen inzake de vrijheid van vestiging, te ontkomen (H.v.J. 8 november 2007, C–379/05). De advocaat-generaal stelt dan ook in heldere bewoordingen dat de omstandigheid dat de persoonlijke en gezinssituatie van de man in casu gedeeltelijk in aanmerking is genomen in Duitsland bij zijn belasting als alleenstaande, en hij dus heeft kunnen profiteren van een belastingvoordeel, België dan ook niet kan ontslaan van zijn verplichting te verzekeren dat al zijn ingezetenen die zich in een gelijke situatie bevinden, gelijk worden behandeld en voor hen geen fiscale beperkingen op de door het verdrag gewaarborgde vrijheden in stand te laten. Voorts moet echter worden onderzocht in welke mate er geen zgn. rechtvaardigingsgronden voorhanden zijn. Zo betoogt de Belgische regering dat haar belastingregeling in ieder geval wordt gerechtvaardigd door de noodzaak een
-3-
n r 25 / / 2 7 j u n i 2 0 1 3 / / n
evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te bewaren. In alle geval, het Hof van Justitie heeft reeds erkend dat lidstaten kunnen verhinderen dat verliezen tweemaal worden verrekend. Dat principe komt bijvoorbeeld mooi tot uitdrukking in de befaamde Mark & Spencer-casus (H.v.J. 13 december 2005, C–446/03). Maar, de advocaatgeneraal stelt dat de voorliggende omstandigheid in ieder geval enkel het resultaat is van de parallelle toepassing van de Duitse en Belgische belastingregeling, zoals tussen beide lidstaten is overeengekomen in een dubbelbelastingverdrag. Deze lidstaten oefenen namelijk hun eigen bevoegdheden uit op het gebied van de directe belastingen. Uit één en ander volgt volgens de advocaat-generaal dat artikel 49 EU aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat van de toepassing van een belastingregeling in een lidstaat zoals aan de orde in deze zaak, die tot gevolg heeft dat een echtpaar dat in deze staat woont en tegelijkertijd inkomsten in deze staat en in een andere lidstaat ontvangt, het recht op een bepaald belastingvoordeel wordt onthouden wegens de voorwaarden waaronder dit voordeel wordt aangerekend,
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
terwijl dit echtpaar aanspraak zou kunnen maken op dit voordeel indien de echtgenoten al hun inkomsten of het grootste deel daarvan in hun woonstaat ontvingen.
Bemerking Het Hof van Justitie is in deze casus voor het eerst geconfronteerd met de vraag of een lidstaat het niettoekennen van een fiscaal voordeel, in casu een belastingvrijstelling voor een kind ten laste, aan een ingezeten echtpaar, waarvan een van de echtelieden gebruik heeft gemaakt van de door het EU-verdrag gegarandeerde vrijheden, kan rechtvaardigen door de omstandigheid dat deze echtgenoot een soortgelijk voordeel heeft genoten in het kader van zijn belasting in een andere lidstaat. Het Hof van Justitie werd meer in het algemeen gevraagd zijn rechtspraak te preciseren op basis waarvan het in beginsel aan de woonstaat is de algehele persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige in aanmerking te nemen, behalve in het geval waarin deze belastingplichtige het hoofddeel van zijn inkomsten in een andere lidstaat ontvangt. Het Hof van Justitie is nu aan zet. De advocaat-generaal ziet alleszins geen afdoende rechtvaardigingsgronden.
De nieuwe Limosa-melding: België opnieuw op de vingers getikt door Europa voor de belemmering van het vrije verkeer van diensten en personen Sigrid Vandebroek – zaakvoerder To the Next Level BVBA
1. Introductie: overzicht Met ingang van 1 april 2007 voerde de Belgische wetgever de Limosa-melding in. Het letterwoord Limosa staat voor Landoverschrijdend Informatiesysteem ten behoeve van MigratieOnderzoek bij de Sociale Administratie. De melding kadert in het ruimere Limosaproject, waarbij de Belgische overheid betere garanties wenst te scheppen voor het vrije verkeer van diensten en personen. De Limosa-melding moet leiden tot legale tewerkstelling in België, met respect voor de Belgische en Europese regels. Het is een middel in de strijd tegen de oneerlijke concurrentie en sociale fraude en laat de overheid toe na te gaan hoeveel buitenlandse personen in België activiteiten uitoefenen. Alle Belgische administraties hebben toegang tot de Limosa-databank, met als bedoeling doelgerichtere controles te kunnen uitvoeren.
-4-
Volgens een persbericht van de Staatssecretaris voor fraudebestrijding heeft de aangifteplicht in 2011 het aantal Oost-Europese schijnzelfstandigen aanzienlijk doen dalen. Niettegenstaande het doel van de Belgische overheid om meer garanties te geven voor het vrije verkeer van diensten en personen, oordeelde het Europees Hof van Justitie bij arrest van 19 december 2012 dat de Limosaaangifte voor zelfstandigen een belemmering vormt voor het vrije verkeer van diensten en personen. Het Hof stelt in zijn arrest dat een lidstaat (in casu België) van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige, die zich op zijn grondgebied begeeft om aldaar een dienst te verrichten, kan opleggen dat een aantal specifieke gegevens worden meegedeeld. In het geval van de Limosa-melding wordt echter te gedetailleerde informatie gevraagd. Daarenboven kan België niet aantonen waarom deze zeer gedetailleerde informatie nodig is om de doelstelling, met name het tegengaan van sociale fraude,
n r 2 5 / / 27 juni 2013 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
te bereiken. Een dergelijke belemmering van het vrije verkeer van diensten en personen is enkel gerechtvaardigd wanneer deze een dwingende reden van algemeen belang heeft en evenredig is met het beoogde doel.
3. Limosa-melding: anno juli 2013
De Belgische overheid kon na dit arrest de Limosamelding voor zelfstandigen niet langer in stand houden en deze werd bijgevolg geschorst. De melding voor werknemers en stagiairs bleef van toepassing.
Het KB van 19 maart 2013 brengt wijzigingen in de verplichte Limosa-melding aan, met als doel de mee te delen gegevens te beperken en de gevraagde gegevens te motiveren in het kader van de strijd tegen de sociale fraude. Het betreft een beperkt aantal wijzigingen.
De Belgische wetgever heeft ondertussen de regels betreffende de Limosa-melding aangepast. Hiertoe werd op 19 maart 2013 een KB uitgevaardigd. Bij deze wijziging wordt zowel de meldingsplicht in hoofde van de zelfstandigen, als deze in hoofde van de werknemers en stagiairs, aangepast.
2. Limosa-melding: anno april 2007
3.1. Wijzigingen voor buitenlandse zelfstandigen, werknemers en stagiairs
De aangebrachte wijzigingen hebben niet enkel betrekking op de buitenlandse zelfstandigen, die door het arrest werden geviseerd, maar ook op de buitenlandse werknemers en stagiairs. Volgende wijzigingen werden doorgevoerd: Voor de buitenlandse werknemers
De Limosa-melding houdt in dat elke buitenlandse werknemer, zelfstandige en stagiair, die niet valt onder de toepassing van de Belgische sociale zekerheid, zijn activiteiten in België op voorhand aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen moet melden.
Beperking van de gegevens die moeten worden gemeld, als volgt:
Deze melding gebeurt elektronisch via een daartoe opgerichte website, www.limosa.be.
–
Het aantal gegevens dat moet worden gemeld is uitgebreid.
–
Voor werknemers en zelfstandigen
Voor de buitenlandse zelfstandigen
–
de
identificatiegegevens
van
de
Belgische
klant
of
opdrachtgever; –
–
het nationaal identificatienummer in het land van oorsprong, de wekelijkse arbeidsduur en de aard van de diensten die zullen
worden
verricht,
moeten
niet
langer
worden
meegedeeld; hier moet enkel worden gemeld of de werknemer als uitzendkracht of in de bouwsector wordt gedetacheerd; de opgevraagde gegevens worden meer gebundeld (van 10 naar 7 categorieën).
Beperking van de gegevens die moeten worden gemeld, als volgt: –
het nationaal identificatienummer in het land van oorsprong,
de arbeidsplaats in België waar de prestaties effectief zullen
de aard van de diensten die zullen worden verricht, het
worden geleverd;
buitenlandse
btw-identificatienummer
en
de
identificatiegegevens betreffende de lasthebber die de –
de identificatiegegevens van de werknemer of zelfstandige;
voorafgaande melding doet, moeten niet langer worden
–
in geval van een werknemer: de identificatiegegevens van de
gemeld;
werkgever.
–
in de bouwsector zal werken;
Voor (zelfstandige) stagiairs –
de identificatiegegevens van de Belgische instelling waar de
hier moet enkel worden gemeld of de zelfstandige al dan niet
–
de opgevraagde gegevens worden meer gebundeld (van 9 naar 5 categorieën).
stage gevolgd wordt; –
de plaats in België waar de stage effectief zal verlopen;
Voor de buitenlandse stagiairs (werknemers en zelfstandigen)
–
identificatiegegevens van de stagiair;
Hier is er een uitbreiding van de gegevens die moeten worden
–
de identificatiegegevens van de buitenlandse instelling waar
gemeld, als volgt: de stagiair zijn studie of zijn beroepsopleiding volgt.
–
plaats waar de tewerkstelling in België plaatsvindt, het werkrooster (voor werknemers stagiairs) en of er al dan niet
Voor de werknemers en zelfstandigen die regelmatig in meerdere lidstaten worden tewerkgesteld, bestaat er een vereenvoudigde meldingsplicht waarbij minder informatie moet worden gegeven en een melding voor een langere periode (12 maanden) kan gebeuren.
activiteiten in de bouw worden verricht; –
werknemer – stagiairs: 7 categorieën van gegevens in plaats van 6;
-5-
n r 25 / / 2 7 j u n i 2 0 1 3 / / n
–
zelfstandige – stagiairs: behoud van 6 categorieën van gegevens.
3.2 De vereenvoudigde meldingsplicht Deze specifieke meldingsplicht, van toepassing op werknemers en zelfstandigen die regelmatig in meerdere lidstaten worden tewerkgesteld, wordt afgeschaft. De mogelijkheid om een meldingsplicht voor een langere periode (max. 12 maanden) te doen blijft echter bestaan. De bouwsector en de uitzendsector blijven uitgesloten van de mogelijkheid om een vereenvoudigde meldingsplicht te doen.
3.3 Annuleren van een melding De vervaltermijn voor het annuleren van een gemelde tewerkstelling, die uiteindelijk niet doorgaat, wordt opgeheven. Tot de inwerkingtreding van de wijzigingen moet de annulering van een dergelijke melding nog gebeuren vóór het einde van de 1ste kalenderdag van de aangegeven tewerkstellingsperiode. De bovenstaande wijzigingen treden in werking per 1 juli 2013. Tot deze datum blijft de melding van buitenlandse zelfstandigen opgeschort. Volgens bepaalde bronnen heeft de sociale inspectie bevestigd om het ontbreken van een Limosa-melding voor zelfstandigen tot en met 30 juni 2013 niet te sanctioneren. Opgelet, de melding van de werknemers en stagiairs is niet opgeschort en blijft in zijn huidige versie bestaan tot 30 juni 2013.
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
of zelfstandige. Daarenboven kunnen ook de opdrachtgever of eindgebruiker worden gesanctioneerd, wanneer deze zijn controleplicht niet correct naleeft.
4. Besluit Niettegenstaande het feit dat het Europese Hof van Justitie enkel opmerkingen heeft geformuleerd ten aanzien van de voorafgaande meldingsplicht voor buitenlandse zelfstandigen, heeft de Belgische wetgever beslist ook de meldingsplicht voor buitenlandse werknemers en stagiairs aan te passen. Daarenboven heeft de wetgever beslist om alle gevraagde gegevens te motiveren. Voor elke categorie van gegevens die moeten worden gemeld, wordt aangegeven waarom deze informatie nodig is bij de strijd tegen de sociale fraude, de schijnzelfstandigheid en zwartwerk. De Belgische overheid is ervan overtuigd dat de Limosamelding en de opgevraagde gegevens nu in lijn zijn met de Europese regels. Het blijft echter afwachten wat de reactie van de Europese Commissie zal zijn en of de betreffende melding overeind blijft. Het aangiftesysteem blijft immers een controlesysteem en niet louter een meldingssysteem. Naast de Limosa-melding moet de buitenlandse zelfstandige, werknemer en stagiair uiteraard nog andere sociale en fiscale verplichtingen naleven wanneer hij in België werkzaamheden komt verrichten.
De afwezigheid van een Limosa-melding leidt tot zware sancties in hoofde van de werkgever, onderwijsinstelling
Nieuwe berekeningswijze VAA bedrijfswagen niet ongrondwettelijk Zoals bekend is er met ingang van 01.01.2012 een nieuwe berekeningswijze ingevoerd voor de berekening van het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de gratis beschikking over een bedrijfswagen. Deze regeling heeft van bij haar invoering tal van reacties losgeweekt. Zo zou ze het gelijkheidsbeginsel schenden en zou er sprake zijn van bevoegdheidsoverschrijding van de wetgever, zaken die ertoe zouden kunnen leiden dat de regeling strijdig is met de Grondwet. Recent heeft het Grondwettelijk Hof zich gebogen over de nieuwe berekeningswijze, maar deze heeft de grondwettelijke toets met glans doorstaan. Volgende elementen kwamen in één en hetzelfde arrest aan bod, en werden dus niet problematisch bevonden: –
het feit dat de federale wetgever in de berekening rekening houdt met de CO2-uitstoot van het betrokken voertuig, wat een gewestmaterie is, en daardoor haar bevoegdheid zou hebben overschreden;
–
het feit dat de waarde die het resultaat is van de nieuwe berekening niet langer overeenstemt met de werkelijke waarde van het voordeel voor de verkrijger, ingevolge de opname van de CO2-coëfficënt in de formule;
–
het feit dat geen rekening wordt gehouden met kortingen op de aankoopprijs;
-6-
n r 2 5 / / 27 juni 2013 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
–
het feit dat sommige werknemers van hun werkgever geen keuze krijgen wat betreft de opties en deze dus opgelegd krijgen;
–
het feit dat de koning jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot bepaalt, in functie waarvan de CO2-coëfficiënt wordt vastgelegd die is opgenomen in de gebruikte formule, en dus een invloed heeft op de grootte van de belasting, wat gelet op het legaliteitsbeginsel niet zou kunnen (cf. geen belasting dan door een wet);
–
het feit dat de formule alleen rekening houdt met de in België bekendgemaakte catalogusprijs;
–
het feit dat geen rekening wordt gehouden met voorwaarden of beperkingen inzake het privégebruik van het voertuig.
Voor meer details over de redenen waarom voormelde zaken niet problematisch zijn, verwijzen we naar het arrest. Bron: arrest van het Grondwettelijk Hof van 13.06.2013, nr. 83/2013, www.lexfin.be
VAA verkregen van slapende vennootschappen blijft VAA Stel dat u aandeelhouder/zaakvoerder bent van een slapende vennootschap. U hoeft geen intresten te betalen op de ‘gratis lening’. In principe doet deze een voordeel van alle aard ontstaan dat bij de inkomsten van de bedrijfsleider moet worden geteld.
Toch geen voordeel? Een belastingplichtige was van oordeel dat dit niet het geval is omdat de vennootschap slapend is. Hij heeft geen prestaties geleverd als zaakvoerder en dus kan het voordeel ook geen vergoeding zijn voor prestaties. Hij is van oordeel dat het voordeel ontstaat als gevolg van het aandeelhouderschap en dus in zijn hoofde niet belastbaar is. De Administratie zou niet aantonen dat er een rechtstreeks of onrechtstreeks causaal verband bestaat tussen het mandaat als zaakvoerder en het voordeel.
Administratie vindt van wel De Administratie daarentegen is van mening dat een ontvangen voordeel een belastbare bezoldiging uitmaakt wanneer het rechtstreeks of onrechtstreeks zijn oorsprong vindt in de uitoefening van het bedrijfsleidersmandaat en dat het aan de bedrijfsleider toegekende voordeel niet noodzakelijk de tegenprestatie moet zijn van een beroepswerkzaamheid.
Hof volgt de Administratie De zaak belandt bij het hof van beroep, dat van oordeel is dat voordelen van alle aard verkregen van een slapende vennootschap blijvend de aard hebben van een VAA, hoewel de bedrijfsleider niet echt actief is geweest in die hoedanigheid. Het hof volgt de Administratie en stelt dat de beroepsactiviteit van de vennootschap en die van de zaakvoerder niet mogen worden verward. Deze laatste heeft zijn werkzaamheid als bedrijfsleider behouden. De machtspositie van de bedrijfsleider in de vennootschap biedt de mogelijkheid zich voordelen van alle aard toe te kennen. Het oorzakelijke verband tussen de voordelen van alle aard en de werkzaamheid van de belastingplichtige als bedrijfsleider staat hierdoor vast. Bron: arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 28.05.2013, nr. 2012/AR/999, www.lexfin.be
-7-
n r 25 / / 2 7 j u n i 2 0 1 3 / / n
i
e
u
w
s
b
r
i
e
f
Uitstel voor btw-belastingplichtigen: faciliteiten zomervakantie 2013 De FOD Financiën verleent tijdens de zomervakantie 2013 aan de btw-plichtigen een versoepeling van de termijnen voor het indienen van de aangiften en voor de verschuldigde betalingen evenals voor het indienen van de intracommunautaire opgaven.
Aangiften De uiterste datum voor indiening is 9 augustus 2013 in plaats van 22 juli 2013 voor: • de maandaangiften met betrekking tot de verrichtingen van de maand juni 2013, • de kwartaalaangiften met betrekking tot de verrichtingen van het 2de kwartaal 2013. De uiterste datum voor indiening van de maandaangiften met betrekking tot de verrichtingen van de maand juli 2013 is 10 september 2013 in plaats van 20 augustus 2013.
Opgaven Bovendien hebben de btw-belastingplichtigen de mogelijkheid hun kwartaalopgave van de intracommunautaire handelingen met betrekking tot het tweede kwartaal 2013 evenals de maandopgave van de intracommunautaire handelingen met betrekking tot de maand juni 2013, in te dienen uiterlijk op 9 augustus 2013 in plaats van 22 juli 2013. De maandopgave van de intracommunautaire handelingen met betrekking tot de maand juli 2013 kan worden ingediend uiterlijk op 10 september 2013 in plaats van 20 augustus 2013.
Betalingen De FOD Financiën herinnert eraan dat inzake de betalingen, alle belastingplichtigen ertoe gehouden blijven de verschuldigde btw of het voorschot te betalen op de normale vervaldata, te weten uiterlijk 22 juli 2013 en 20 augustus 2013. Indien het bedrag dat betaald wordt op één van de voormelde vervaldagen kleiner is dan hetgeen werkelijk zou verschuldigd zijn, zal de rekening-courant gedebiteerd worden met de interesten, berekend overeenkomstig de bepalingen van het btw-Wetboek. De interesten kunnen evenwel worden opgeheven indien op de hierboven bedoelde vervaldagen aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt en voor zover de aan de Staat verschuldigde belasting, voortspruitende uit de ingediende btw-aangifte (vak 71), 125.000 euro niet overschrijdt. De belastingplichtigen kunnen verdere inlichtingen bekomen bij hun btw-controlekantoor. In beginsel zal de opheffing van de interesten ambtshalve gebeuren zonder de tussenkomst van de belastingplichtige. Bron: persbericht FOD Financiën d.d. 20.06.2013
Colofon K e r n r e d a c t i e : Katelijn Callewaert (PricewaterhouseCoopers Tax Consultants), Lode Agache (Grant Thornton Accountants en Belastingconsulenten), Patrick Vanden Bosch (Fiduciaire Antwerpen), Ria Verheyen (Grant Thornton Bedrijfsrevisoren). A d v i e s r a a d : Guy Poppe (De Broeck Van Laere & Partners), Eric Spruyt (Berquin Notarissen), Alain Claes (De Broeck Van Laere & Partners), Tim Baart (Advocatenkantoor Laga). E i n d r e d a c t i e : Mieke Boone,
[email protected] Verantwoordelijke uitgever: Jeroen Overstijns, Mechelsesteenweg 203, 2018 Antwerpen, Klantendienst: tel. 03/285.72.02, fax 03/230.12.25, e-mail:
[email protected]. De nieuwsbrief Accountancy & fiscaliteit is een nieuwsbrief van Standaard Uitgeverij/WPG Uitgevers België, is ook elektronisch raadpleegbaar op www.standaard-nieuwsbrief.be en verschijnt 44 keer per jaar.
© Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag gereproduceerd, overgenomen of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie streeft naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie, waarvoor ze echter niet aansprakelijk gesteld kan worden.
-8-