ADVIESRAAD VOOR DUURZAME ONTWIKKELING EN MILIEU ANTWERPEN Advies betreffende het ontwerp van gemeentelijk milieubeleidsplan Dit advies werd uitgebracht bij consensus ter vergadering van 11 september 2001.
De adviesraad voor duurzame ontwikkeling en milieu werd om advies gevraagd over het ontwerp van gemeentelijk milieubeleidsplan. Deze adviesvraag maakt deel uit van het kritisch onderzoek van het ontwerpplan door bevolking en openbare instanties. Na het afsluiten van het openbaar onderzoek (14 september 2001). worden de binnengekomen reacties samen met de adviezen onderzocht en wordt waar nodig het ontwerpplan bijgestuurd. De verantwoording van het al dan niet volgen van de bemerkingen en adviezen wordt gebundeld in een verantwoordingsdocument dat samen met het definitieve ontwerp voorgelegd wordt aan de gemeenteraad (oktober - november 2000). De Adviesraad voor Duurzame en Ontwikkeling en Milieu heeft het ontwerpdocument onderzocht en kan zich globaal vinden in dit document. Er zijn echter nog een aantal bemerkingen. In de eerste plaats zou de raad willen benadrukken, dat de intentie om alle in het milieubeleidsplan opgenomen acties te verwezenlijken toe te juichen is. Het duidt aan dat het stadsbestuur een beleid wil ontwikkelen gericht op duurzaamheid. Niettemin dient vermeden te worden dat na de beleidsperiode wordt vastgesteld dat de operationalisering van het plan in gebreke blijft. Daarom dringt de raad aan op het vrijmaken van middelen in verhouding tot de intenties (zowel op personeels-, financieel en logistiek vlak, cfr. actiepunt SD1a3) zonder daarbij de precaire financiële situatie van de stad uit het oog te verliezen. De hierna volgende bemerkingen van de raad hebben hoofdzakelijk betrekking op detailgegevens: •
blz 17 wordt de Kleine Leygracht aangehaald. Deze werd in het verleden grotendeels gedempt.
•
blz. 26: de stadsdiensten vrezen dat er bij het aansluiten van septische putten op de riolering, problemen van verstopping zullen optreden, omdat deze rioleringen te weinig verval zouden hebben. Tot nog toe werd dit probleem voor zover bekend niet grondig onderzocht. De raad stelt dan ook voor dat er een studie zou gemaakt worden, om na te gaan waar er al dan niet lozing van beerstoffen op de riolering zou kunnen gebeuren. De rechtstreekse afvoer hiervan zou het rendement van de waterzuiveringsinstallaties kunnen verbeteren.
•
p. 26 en 33 actiepunt WA1.a4, Hollebeek e.d.: binnen het kader van integraal waterbeheer wordt getracht waterlopen terug ruimte te geven voor overstroming en natuurlijke dynamiek. Hierdoor worden elders ongewenste overstromingen vermeden en kan eventueel een deel van het oppervlaktewater infiltreren. Bij actiepunt WA1.a4 zou dan ook expliciet moeten worden vermeld dat de bestaande open ruimte en de overstromingsmogelijkheden in beekvalleien (o.m. deze van de Hollebeek, Laarse Beek, Kaartse Beek, Schoon Schijn, ...) integraal moeten worden behouden. Dit is een voorbeeld van wat integraal waterbeheer concreet inhoudt. Het komt weliswaar summier aan bod in actiepunt WA1.a1, maar zo creëert men onvoldoende waterbergingscapaciteit. Een goed waterbeleid impliceert dat men op een aantal plaatsen in de laaggelegen gedeelten van beekvalleien bestemmingswijzigingen zal moeten doorvoeren om bebouwing te weren.
doc: AD01a02.pdf
MINA-raad Antwerpen, advies ontwerp gemeentelijk milieubeleidsplan
blz 2/5
Dit kan via de ruimtelijke structuurplanning. Sinds 1994 is de biodiversiteit van de Hollebeek een onderwerp dat regelmatig aan bod kwam in de milieuraad. Een deel van deze beek is in het recente verleden ingebuisd. De raad betreurt dit omdat het in tegenspraak is met het principe van integraal waterbeheer, dat in het milieubeleidsplan toch herhaaldelijk wordt aangehaald. Hij verzoekt dan ook deze inbuizing ongedaan te maken. In 1999 werd reeds gevraagd iets te doen aan de explosieve groei van de grote waternavel te doen. Dit is een uitheemse plantensoort die de beken en vijvers in het gebied van de Hollebeek dreigt te overwoekeren. Hieraan werd nog steeds geen gevolg gegeven (zie ook actiepunten NB1.a3 en NB1.a6). Als dit de taak is van de provincie, dan moet deze haar verantwoordelijkheid opnemen en moet de stad daartoe aandringen. De zuivere beek loopt hier door een biologisch zeer waardevol gebied, dat rijk is aan waterplanten en orchideeën. De raad staat achter het principe om het integraal waterbeheer aan te pakken via het principe van concrete kleine projecten en geeft als een eerste mogelijke suggestie de "Zilverbeek", die de grensscheidingsbeek is tussen Berchem en Mortsel. Deze beek heeft een vrij groot debiet en is verlegd naar de spoorlijn Antwerpen-Mortsel. Vroeger kwam zij uit in de vest van Wolvenberg. Om een structurele oplossing te bieden aan het behoud van dit waardevol water moet zij niet langer in de riool naar het waterzuiveringsstation Schijnpoort uitmonden, maar opnieuw in de vest. Dit kan met eenvoudige middelen. •
blz. 28, laatste alinea van 1.1.4 waterbodems: de stad dient aandacht te besteden aan de kwaliteit van de waterbodems in de onder haar bevoegdheid vallende kleine waterlopen. Dit kan door een meetprogramma uit te voeren naar de kwaliteit van het slib en indien nodig sanering van de waterbodem.
•
blz. 31: bij prioriteiten zou het punt waar sprake is van infiltratie in de buurt van kwelzones verduidelijkt moeten worden, bijvoorbeeld door aan te geven dat in bepaalde zones infiltratie niet gewenst / mogelijk kan zijn omwille van de hoge grondwaterstanden. De stad dient dergelijke gebieden in kaart te brengen om het subsidiëren en stimuleren van nutteloze infiltratie-inrichtingen te vermijden.
•
blz. 32: actiepunt WA1.i1 en volgende: bij "integraal waterbeheer" zou een verduidelijking moeten gebracht worden van wat de stad onder deze term verstaat of nog beter, wat deze term betekent volgens EU waterrichtlijn en het (ontwerp)decreet integraal waterbeheer alsook wat de concrete gevolgen zijn van de “toepassing” van integraal waterbeheer.
•
blz. 32: actiepunt WA2.a1: de stad ”verzoekt de burgers” is in deze context te zwak, vermits het hier een verplichting betreft die moet nageleefd worden door de burgers. De formulering zou beter zijn: “de stad zal haar burgers informeren, dat ... en voert regelmatig controles op de naleving hiervan uit”.
•
blz. 33: actiepunt WA3.a1: om dubbel werk en overlapping te vermijden, is het nodig dat dit punt meer expliciet uitgewerkt wordt. Dit kan desgevallend in de op te stellen milieujaarprogramma's. Controles en metingen dienen te gebeuren op waterlopen en bij bedrijven die niet door de VMM of AMINAL gecontroleerd worden.
•
blz. 37: Hoofdstuk 3, punt 2, milieuverstoringen in de atmosfeer maakt melding van problemen met lood bij de kinderen van Moretusburg (Hoboken). Hoewel de normen voor lood in bloed daar nog steeds niet gehaald worden en er bovendien in de wijde omgeving van het bedrijf Umicore (vroegere Union Minière) cadmiumproblemen zijn in de bodem, is er geen enkel actiepunt voorzien om de toestand daar te verbeteren. In dit verband vraagt de raad zich eveneens af, waarom de naam van het bedrijf in deze context niet
MINA-raad Antwerpen, advies ontwerp gemeentelijk milieubeleidsplan
blz 3/5
gebruikt wordt, daar waar dit elders in de tekst bij andere bedrijven wel het geval is. Het probleem van de zware metalen is in deze omgeving nog niet opgelost. De stad zou bijgevolg minstens actiepunten moeten voorzien in verband met het oplossen van de problemen en de sanering van de bodem, waarbij de raad ervan uit gaat, dat hierbij het principe van "de vervuiler betaalt" gehanteerd wordt. •
blz. 38: het begrip "smog" wordt nergens verklaard, deze term zou best toegevoegd worden in de verklarende woordenlijst achteraan.
•
blz. 42: actiepunt LU3.a2: de raad is van oordeel dat meer aandacht zou moeten besteed worden aan ontradende maatregelen voor het autoverkeer. Bij heraanleg van wegen moet meer aandacht gaan naar het openbaar vervoer, fietsers en voetgangers. Dit komt overigens ook te weinig tot uitdrukking in de rest van het ontwerpplan.
•
blz. 56 ev.: hoofdstuk 3 punt 4, milieuverstoring in de natuur. Het onderscheid tussen "natuur" en "groen" komt te weinig tot uiting in het hoofdstuk "milieuverstoringen in de natuur, ...". Het beleid naar natuur toe moet erop gericht zijn een hoge diversiteit te krijgen van planten- en diersoorten met het oog op het behoud en de versterking van de biodiversiteit. Onder groen wordt daarentegen het geheel verstaan van aanplantingen die noodzakelijk zijn om de leefomgeving aangenaam te maken (sociale functie). Naast de functie "kijkgroen" kan dit groen ook aangelegd en onderhouden worden voor specifiek recreatief gebruik. Dit type van groen is niet in de eerste plaats gericht op het creëren van een meerwaarde voor de natuur. Het onderscheid tussen "groen" en "natuur" zou daarom best verduidelijkt worden in de inleidende paragrafen van het hoofdstuk.
•
blz. 59: bij 4.1.3 groendienst: naar aanleiding van de herstructurering van de stadsdiensten werd de "groendienst" opgenomen in de sectorenwerking van het ontwikkelingsbedrijf. De raad heeft de indruk dat sindsdien het ecologisch beheer van de groene ruimten sterk verwaarloosd wordt en dat er geen globale visie meer is om de ecologische kwaliteit en de biodiversiteit in deze gebieden te verbeteren.
•
blz. 63 en 64: Actiepunten NB1.a4, NB1.a9, NB1.a10, NB2.a5 vallen geheel onder groen (sociale, esthetische of bufferfunctie) en hebben nagenoeg geen invloed op natuur of biodiversiteit. Deze actiepunten mogen niet worden misbruikt onder het hoofdstuk biodiversiteit/natuur, ze moeten opgenomen worden in een ander hoofdstuk (verbetering woonomgeving of iets dergelijks). Daarnaast hebben ook NB1.a1, NB1.a5, NB1.a7 en NB2.a1 niet als eerste of belangrijkste doelstelling “het behoud van de biodiversiteit”, eventueel wel als nevendoelstelling. Slechts actiepunten NB1.a2, NB1.a3, NB1.a6 en NB2.a2 hebben rechtsreeks betrekking op de bescherming en de verhoging van de biodiversiteit, waardoor budgetmatig nogal weinig middelen echt de biodiversiteit (of in mensentermen: de natuur) ten goede komen. Niettegenstaande de tamelijk grote oppervlakte aan natuurgebieden op eigendommen van de stad is het blijkbaar niet noodzakelijk om voor natuurbeheer in het plan voldoende middelen te voorzien (m.u.v. herder en gesubsidieerde GNOP actiepunten). De raad dringt erop aan, dat hiervoor meer middelen worden vrijgemaakt.
•
blz 63: actiepunt NB1.a2: dit punt zou uitgebreider aan bod moeten komen bvb. door terug te grijpen naar het idee van het "ringbos" en dergelijke. De raad verwijst hierbij naar. het verslag van de werkgroepvergadering in verband met de corridorfunctie van de ring (R1) om Antwerpen (Min. Vl. Gemeenschap, Afd. Wegenbeleid en beheer, 31/8/2001). De raad vraagt dat meer aandacht zou besteed worden aan deze corridorfunctie. Het beleid naar natuur toe moet erop gericht zijn de bestaande biodiversiteit te behouden en liefst uit te breiden. Hiervoor dienen de stedelijke natuurgebieden optimaal beschermd
MINA-raad Antwerpen, advies ontwerp gemeentelijk milieubeleidsplan
blz 4/5
te worden en de ecologische infrastructuur (buffer- en verbindingsgebieden, kleine landschapselementen e.d.) optimaal te worden ingericht. Er moet onderzocht worden hoe en langs waar de stedelijke natuurgebieden onderling en met de omliggende natuurlijke structuur (VEN, IVON) kan worden verbonden, m.a.w. er moet een natuurlijke structuur worden uitgetekend waar het stadsbestuur achter staat en waarvan de verwezenlijking bindend is. Dit zou best in het MBP worden opgenomen en liefst iets explicieter dan in actiepunt RO1.a3.blz. 64: actiepunt NB2.a2: het voorziene budget dekt alleen de uitgaven van het lopend jaar. de raad dringt erop aan dat dit zou aangevuld worden met een jaarlijks bedrag of met de vermelding dat het bedrag jaarlijks zal vastgesteld worden in functie van de behoeften. •
blz. 111: Openbaarheid van milieu-informatie: de Europese en Vlaamse wetgeving hechten veel belang aan de openbaarheid van milieu-informatie. Het zou niet slecht zijn een bijkomend actiepunt te creëren omtrent de openbaarheid van milieu-informatie. Er zou bijvoorbeeld een website kunnen worden gecreëerd waarop alle onderzoeksresultaten in verband met milieu op het grondgebeid van de stad worden weergegeven (uitgevoerd door de stad of door anderen zoals VMM, ...). Hier zouden ook alle openbare onderzoeken (gewestplanwijzigingen, milieuvergunningen, ruimtelijke structuurplannen, ...) kunnen worden vermeld. Actiepunt SI1.A7 gaat in deze richting, maar het zou iets sterker mogen, met de verplichting om alle onderzoeksresultaten openbaar te maken, zodat ‘te negatieve’ resultaten niet kunnen worden achtergehouden.
•
blz. 131: actiepunt DHI1.i3: natuurontwikkeling op braakliggende industrieterreinen moet zo veel mogelijk gepropageerd worden omdat deze gronden tijdelijk kunnen fungeren als verbindingsgebieden, waarlangs soorten naar bestaande (of nieuwe gebieden) kunnen migreren. Hierdoor neemt de soortenrijkdom toe en verhoogt de genetische variëteit, wat het voortbestaan van de soorten verbetert. Het is duidelijk dat hierdoor de toekomstige bestemming van deze terreinen niet mag gehypothekeerd worden. De concrete werkwijze zou best geregeld en juridisch onderbouwd worden via een ministeriele omzendbrief. De stad kan echter in afwachting reeds het volgend standpunt innemen: ”Bij de bedrijven aandringen, dat zij maximaal aan natuurontwikkeling zouden doen op de braakliggende haven- en industriegronden, met dien verstande, dat deze terreinen - wanneer daartoe behoefte bestaat - zonder bezwaar in gebruik kunnen genomen worden voor industriële of andere havengebonden activiteiten”.
•
in het milieubeleidsplan is er geen enkel actiepunt m.b.t. natuureducatie (met uitzondering van een budget van 200.000 BF voor eigen diensten onder actiepunt NB1.a5). De combinatie van onderwijs en de aanwezigheid van meerdere interessante natuurgebieden binnen de stad biedt hier anders grote mogelijkheden.. Er zou een actiepunt toegevoegd moeten worden en middelen voorzien om natuureducatieve vormingsprojecten op te zetten. Deze natuureducatie moet zich richten op verschillende doelgroepen. Een eerste doelgroep is het eigen stadspersoneel, niet alleen de groenarbeiders binnen de sectorenwerking die het beheer van groen voor hun rekening nemen, maar ook naar sectorverantwoordelijken van andere diensten (wegen, waterlopen, …). Een tweede doelgroep is de schoolgaande jeugd. Daarvoor zou een aanbod moeten gebeuren naar de scholen uit de verschillende netten toe om natuureducatie op school meer kansen te geven. De verschillende grote natuurgebieden binnen Antwerpen kunnen daartoe een bijdrage leveren. Dit aanbod dient te bestaan uit inhoudelijke ondersteuning, terbeschikkingstelling van terreinen, natuureducatieve infrastructuur en financiële ondersteuning van initiatieven vanuit onderwijsinstellingen.
MINA-raad Antwerpen, advies ontwerp gemeentelijk milieubeleidsplan
blz 5/5
Tenslotte zou in samenwerking met natuurverenigingen een ruimer aanbod naar alle burgers moeten uitgewerkt worden. Ook hiervoor dient een ondersteuning voorzien te worden zoals bij de doelgroep onderwijs.