Ontwerp van Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
2
V : Yves Goldstein • Kabinetschef van de Minister-President • Hertogsstraat 7-9 • 1000 Brussel
INHOUDSTAFEL
3 11 12 13 14 17
Deel 1 Stadsproject
21
A. De prioritaire doelstellingen
23
Prioriteit 1 Een ambitieuze woningproductie Strategie 1 het potentieel voor woningproductie benutten Strategie 2 Ontwikkeling van een toereikend bestand van woningen met een sociaal karakter Strategie 3 De verdichting onder controle Tool 1 Tool 2
De verdichting van het bestaande weefsel De versterking van de stedelijke structuur
23 23 25 25 26 34
Prioriteit 2
De ontwikkeling van uitrustingen en van een aangename en attractieve leefomgeving Strategie 1 uitrustingen als drager van het dagelijks leven
37 37
Tool 1 Tool 2 Tool 3 Tool 4 Tool 5
37 38 39 40 40
Behoeften aan kinderopvang identificeren Behoeften aan scholen identificeren Behoeften aan sport- en recreatieuitrustingen identificeren De behoeften aan cultuurvoorzieningen identificeren Behoeften aan buurthandel identificeren
Strategie 2 De openbare en groene ruimten als draagvlak voor de leefkwaliteit
41
Tool 1 Tool 2
41
Tool 3
De kwalitatieve verbetering van de openbare ruimte in alle wijken Een verhoogde inname van de openbare ruimte in wijken met een grote dichtheid De versterking van de structurerende rol van de gewestelijke openbare ruimten
Strategie 3 Voortzetting en versterking van het renovatiebeleid Prioriteit 3
De ontwikkeling van de stadseconomie
42 43
43 44
Strategie 1 Op het grondgebied de plaats van de economische sectoren met een groot potentieel aan jobs versterken en herkwalificeren
45
Tool 1 Tool 2 Tool 3
46 48 49
De tertiaire sector Productie- en logistieke activiteiten Handel
Strategie 2 Investeren in de banenscheppende sectoren van de gewestelijke economie
49
Tool 1 Tool 2 Tool 3 Tool 4
50 50 50 51
Competentiepool in de sector van de industriële beroepen Competentiepool in de sector van de ICT-beroepen Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu De Europese Structuurfondsen
Strategie 3 Een economische activiteit met internationale uitstraling
51
Tool 1 Tool 2 Tool 3 Tool 4
52 53 53 54
De kenniseconomie – de universitaire campussen Een nieuwe internationale congres- en evenementenpool op de Heizel Luchthaven Brussel-Nationaal Uitrustingen met internationale uitstraling die het vrijetijds- en zakentoerisme versterken
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
Inleiding Een sociaal billijke ontwikkeling Een economische efficiënte en ambitieuze ontwikkeling. Een ontwikkeling die het leefmilieu aankan Structuur van het GPDO
4
Prioriteit 4 De mobiliteit als stedelijke ontwikkelingsfactor Strategie 1 Hiërarchisering van de openbaar-vervoerknooppunten Strategie 2 De intermodaliteit rond de openbaar-vervoerpolen Tool 1 Tool Tool 3
de actieve modi als onderdeel van de intermodaliteit Naar een redelijk gebruik van de personenwagen Rationaliseren van de logistiek en de stedelijke distributie
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
B. Territoriale beleidshefbomen Beleidshefboom 1 Een meerpolige mozaïekstructuur ontwerpen Strategie 1 De meerpolige ontwikkeling Tool 1 Tool 2 Tool 3
De prioritaire ontwikkelingspolen De specifieke ontwikkelingspolen Polen uit de tweede kroon die voor verdichting en/of verstedelijking in aanmerking komen
56 56 58 59 59 61
63 64 64 64 73 75
Strategie 2 Versterking van de grootstedelijke centraliteit Strategie 3 De herweging van het grondgebied
75 79
Tool 1 Tool 2
79 81
De Zone voor Stadsvernieuwing het tekort aan groene ruimten in de dichtbevolkte wijken wegwerken
Strategie 4 De buurtstad of mozaïekontwikkeling
81
Tool 1 Tool 2
81 82
Een lokale identiteit verstrekken Het voetgangersnetwerk als geraamte voor de mozaïekstad
Beleidshefboom 2 Een landschappelijk, natuurlijk etwerk tot stand brengen Strategie 1 Het groene netwerk Tool 1 Tool 2
Het groene netwerk aangepast aan de in te groenen gebieden De strategische netwerken
84 84 85 86
Strategie 2 De versterking van de milieu-integratie van gewestwegen Strategie 3 De bescherming van de biodiversiteit
87 88
Tool 1 Tool 2
88 88
Gebieden ter bescherming en herwaardering van seminatuurlijke landschappen Gebieden ter versterking van de connectiviteit van het ecologisch netwerk
Beleidshefboom 3 De basisstructuur van de economische ontwikkeling opbouwen Strategie 1 De ontwikkeling van de lokale werkgelegenheid Tool 1: Tool 2
De Ondernemingsgebieden in een stedelijke omgeving (OGSO) De Zone van economische uitbouw in de stad (ZEUS)
89 89 89 90
Strategie 2 De ontwikkelingsassen
92
Tool 1 Tool 2
92 92
De economische ontwikkelingsassen De toeristische en culturele ontwikkelingsassen
Strategie 3 de handelsstructuur Strategie 4 de logistieke structuur
92 94
Beleidshefboom 4 Een duurzame mobiliteitsstructuur als geraamte voor de stedelijke ontwikkeling 95 Strategie 1 een netwerk van performante openbaar vervoersknooppunten, ter ondersteuning van de ontwikkeling 95 Strategie 2 IJveren voor een grotere impact van de actieve modi op de mobiliteit 101 Tool 1 Tool 2
Zich te voet verplaatsen Zich per fiets verplaatsen
Beleidshefboom 5 Bouwen aan de territoriale ontwikkeling in haar grootstedelijke dimensie
102 102
103
STRATEGIE 1 Voor een op overleg gesteunde grootstedelijke ontwikkeling van huisvesting en een kwalitatieve leefomgeving 103 Tool 1 Tool 2
De bevolkingsgroei en de woningenproductie spreiden Samen zorgen voor een kwaliteitsvolle leefomgeving
103 103
Strategie 2 Voor een op overleg gesteunde grootstedelijke, ontwikkeling van de economische aantrekkingskracht Strategie 3 Voor een grootstedelijk overleg inzake mobiliteit
107 111
Tool 1 Tool 2 Tool 3 Tool 4
111 111 112 113
Strategie 4 Voor een herinvestering van de federale staat in zijn hoofdstad
114
Deel 2 Beleid per sector ten behoeve van duurzame ontwikkeling HOOFDSTUK 1 Woningen van goede kwaliteit voor iedereen
117 121
1 WONINGEN PRODUCEREN EN MET NAME OPENBARE WONINGEN
123
2 DE FINANCIËLE BEREIKBAARHEID VAN DE PARTICULIERE WONING WAARBORGEN
129
3 DE KWALITEIT VAN DE HUISVESTING VERBETEREN
131
4 HET WONINGAANBOD VOOR DE MIDDENKLASSE VERBETEREN
133
5 HET WONINGAANBOD DIVERSIFIËEN
135
HOOFDSTUK 2 DE ECONOMISCHE ROL VAN BRUSSEL UITBOUWEN
137
1 DE ECONOMISCHE AANTREKKELIJKHEID EN HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN BRUSSEL VERGROTEN DOOR DE ONTPLOOIING TE BEVORDEREN VAN EEN DUURZAME STADSECONOMIE DIE STEUNT OP KENNIS, INNOVATIE EN DIENSTEN MET HOGE TOEGEVOEGDE WAARDE EN OP ALLE SECTOREN (ACTIVITEITEN) DIE DE STAD NODIG HEBBEN EN WAAR DE STAD EN HAAR INWONERS BEHOEFTE AAN HEBBEN, EN DAT IN EEN ONDERNEMINGSVRIENDELIJK KLIMAAT. 144 1.1. Concurrentievermogen van de ondernemingen 144 1.2. Onderzoek, ontwikkeling, innovatie en creatie 146 2 DE GROEISECTOREN VOOR STAD BRUSSEL - GEWEST 2.1. De “internationale” sector 2.2. De “ICT-sector” 2.3. De “groene” sectoren 2.4. De “witte” sectoren 2.5. De sector van handel en horeca 2.6. De voedingssector en de culinaire beroepen 2.7 De non-profitsector 2.8. De sector van de sociale economie
149 149 149 149 150 151 153 153 153
3 ONDERSTEUNING VAN DE ECONOMISCHE FUNCTIES IN BRUSSEL IN HUN RUIMTELIJKE DIMENSIES 3.1. Versterken van de economische activiteitspolen van het stadsgewest: de ondernemingen in stedelijke omgeving 3.2. De samenwerkingsverbanden op grootstedelijke schaal versterken 3.3. De buurteconomie en de residentiële economie
155
4 DE ANDERE PRIORITAIRE KRACHTLIJNEN OP HET NIVEAU VAN DE STAD 4.1. De stadsvlucht van werkgevers uit de privésector tegengaan 4.2. De informele economie en zwartwerk bestrijden
162 162 162
155 160 161
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
De rol van de Metropolitane Gemeenschap op het vlak van de mobiliteit Het treinaanbod Het intergewestelijk aanbod van de gewestelijke openbare vervoersmaatschappijen Het wegverkeer onder controle houden
5
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
6
5 VOORTBOUWEN OP DE TROEVEN ALS GROOTSTAD EN FEDERALE EN INTERNATIONALE HOOFDSTAD MET EEN ERKEND HISTORISCH ERFGOED EN EEN GROTE CULTURELE UITSTRALING 163 5.1. De internationale functie van Brussel 163 5.2. De “MICE” sector en het recreatief toerisme 164 5.3. De federale, gewestelijke, communautaire en lokale overheidssectoren 165 5.4. financiële sector 166 5.5. De sector van “creatieve beroepen “ 166 5.6. Le secteur de la culture 167 5.7. De aanverwante sectoren 168 6 VERBETEREN VAN DE GOVERNANCE EN DE EFFICIËNTIE VAN DE OPENBARE HEFBOMEN
169
HOOFDSTUK 3 DE WERWERKSTELLING VERHOGEN VOOR DE BRUSSELAARS
171
1 DE WERKGELEGENHEID STIMULEREN EN ONTWIKKELEN IN DE STERKE SECTOREN EN IN DE SECTOREN MET EEN GROOT POTENTIEEL AAN JOBS VOOR BRUSSELAARS 174 1.1. Verdere ontwikkeling van de sleutelsectoren die veel werkgelegenheid bieden 174 1.2. Werkgelegenheid stimuleren en beantwoorden aan de noden van de ondernemingen 176 1.3. De tewerkstelling van de Brusselaars bevorderen in de openbare ambtenarij 177 1.4. De tewerkstelling van de Brusselaars bevorderen door de hefboom van overheidsopdrachten 178 1.5. De mobiliteit van de Brusselse werknemers versterken 179 2 MASSAAL INVESTEREN IN HET AANBOD VAN OPLEIDINGEN 2.1. iNVESTEREN IN HET OPLEIDINGSAANBOD 2.2. DE SYNERGIEËN TUSSEN TEWERKSTELLING EN OPLEIDING VERBETEREN 2.3. De synergieën tussen tewerkstelling, opleiding en onderwijs verbeteren
181 181 183 184
3 DE TEWERKSTELLING VAN DE JONGEREN BEVORDEREN EN MEER MAATREGELEN NEMEN VOOR HUN SOCIAALPROFESSIONELE INSCHAKELING
185
4 DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENST VERDER UITBOUWEN OM WERKZOEKENDEN EN WERKGEVERS EEN ZO EFFICIËNT MOGELIJKE DIENSTVERLENING TE KUNNEN AANBIEDEN 187 4.1. De overeenstemming tussen vraag en aanbod verbeteren 187 4.2. De werkzoekende in een vroeg stadium, efficiënt en op een gepersonaliseerde manier begeleiden 188 5 TOEZIEN OP DE KWALITEIT VAN DE TEWERKSTELLING EN DE GELIJKHEID VAN KANSEN VERSTERKEN 5.1. Discriminatie bij de aanwerving bestrijden 5.2. De tewerkstelling van vrouwen stimuleren en bevorderen 5.3. De kwaliteit van de tewerkstelling verbeteren en zwartwerk bestrijden
191 191 192 192
6 EEN GEBIED VOOR DE BEVORDERING VAN TEWERKSTELLING (JOB INCENTIVE PERIMETER) INSTELLEN 194
HOOFDSTUK 4 VOOR EEN ECOLOGISCHE ONTWIKKELING VAN HET BRUSSELS GEWEST 1 DE LEVENSKWALITEIT VERBETEREN 1.1. De natuur en de groene ruimten ontwikkelen, de biodiversiteit bevorderen 1.2. De luchtkwaliteit verbeteren door de vervuilende emissies te verminderen 1.3. Geluidshinder bestrijden 1.4. De energie efficiëntie van het Gewest verbeteren dankzij een duurzaamheidsbeleid voor gebouwen en wijken 1.5. De hinder veroorzaakt door de elektromagnetische golven bestrijden 1.6. De hinder ecologisch beheren 1.7. Milieugovernance
197 199 199 200 202 204 207 208 209
HOOFDSTUK 5 DUURZAME MOBILITEIT TEN DIENSTE VAN DE BRUSSELAARS
211 211 216 217 220
223
1 EEN COHERENTE PLANNING VAN DE MOBILITEIT OP GROOTSTEDELIJK NIVEAU, AFGESTEMD OP DE RUIMTELIJKE ORDENING 226 1.1. De ruimtelijke ordening herzien om de behoefte aan gemotoriseerde mobiliteit van alle actoren te beperken 226 1.2. Mobiliteit ten dienste van de stad in een kwaliteitsvolle openbare ruimte 227 1.3. De coördinatie tussen de beleidsterreinen verbeteren en de banden tussen Brussel en het grootstedelijk gebeid versterken 229 2 VOORRANG GEVEN AAN DE MINST VERVUILENDE VERPLAATSINGSMIDDELEN VOOR HET PERSONENVERVOER 2.1. Een duurzaam Brussels openbaarvervoersaanbod van hoge kwaliteit garanderen 2.2. Actieve vervoerswijzen stimuleren
233 233 240
3 HET AUTOGEBRUIK RATIONALISEREN 3.1. De nodige fiscale maatregelen nemen voor een rationeel gebruik van de auto 3.2. De wegcapaciteiten rationaliseren en het parkeren organiseren 3.3. Realistische alternatieven ontwikkelen
245 245 246 249
4 DE LOGISTIEK EN DE GOEDERENDISTRIBUTIE OPTIMALISEREN MET FORSE STEUN VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET KANAAL 251 4.1. Het goederenvervoer en de goederendistributie reorganiseren 251 4.2. De havenfunctie versterken 253 5 DE INTERNATIONALE ROL VAN BRUSSEL VERSTERKEN ZONDER IN TE BOETEN AAN BEREIKBAARHEID EN LEVENSKWALITEIT 255 5.1. De internationale verbindingen van brussel verbeteren 255
HOOFDSTUK 6 EEN STADSVERNIEUWINGSBELEID GERICHT OP DE CREATIE VAN DUURZAME WIJKEN MET EEN SOCIAALECONOMISCHE EN ECOLOGISCHE DIMENSIE 257 1 REORGANISATIE VAN DE INSTRUMENTEN VOOR STADSVERNIEUWING: HET “RICHTPLAN STADSVERNIEUWING”
258
2 DE TRANSVERSALITEIT VAN DE STADSVERNIEUWINGSINGREPEN VERSTERKEN
260
HOOFDSTUK 7 BRUSSEL, INTERNATIONALE GROOTSTAD EN HOOFDSTAD VAN EUROPA
263
1 DE INTEGRATIE VAN DE EUROPESE EN INTERNATIONALE INSTELLINGEN VERBETEREN 265 1.1. Van de europese wijk een levendige, gemengde en kwaliteitsvolle wijk maken 265 1.2. Zorgen voor een positieve perceptie van de aanwezigheid van de Europese instellingen bij alle Brusselaars 266 2 DE INTERNATIONALE AANTREKKINGSKRACHT VAN BRUSSEL ALS TOERISTISCH EN RECREATIEF CENTRUM ONTWIKKELEN EN VERSTERKEN 2.1. Van Brussel een belangrijk centrum maken voor congressen en internationale evenementen 2.2. Het aanbod inzake toerisme en ontspanning versterken
7
268 268 270
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
2 NAAR EEN ECOLOGISCH BEHEER VAN DE HULPBRONNEN 2.1. Een duurzaam waterbeheer promoten 2.2. De vervuilde bodems behandelen 2.3. Een beleid voeren voor de preventie en het duurzaam beheer van afval 2.4. Een “duurzame voeding” promoten
8
3 DE CULTURELE EN MAATSCHAPPELIJKE TROEVEN VAN HET INTERNATIONAAL KARAKTER VAN BRUSSEL OPWAARDEREN 272
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
HOOFDSTUK 8 EEN VEILIGE STAD VOOR IEDEREEN
273
1 HET ONVEILIGHEIDSGEVOEL EN DE DAGELIJKSE OVERLAST GLOBAAL AANPAKKEN
275
2 EEN TRANSVERSALE EN GECOÖRDINEERDE BENADERING VAN HET VEILIGHEIDSEN PREVENTIEBELEID ONTWIKKELEN
278
3 DE OPERATIONELE CAPACITEIT VAN DE LOKALE POLITIE VERHOGEN
281
4 HET PROBLEEM VAN DE JEUGDDELINQUENTIE BEHANDELEN IN HET KADER VAN JEUGDHULP
283
5 DE VEILIGHEID OPVOEREN IN HET OPENBAAR VERVOER EN IN DE STATIONS
285
HOOFDSTUK 9 EEN GEWEST DAT EEN MAATSCHAPPELIJKE BAND CREËERT
287
1 DE SAMENWERKING VERSTERKEN TUSSEN DE VERSCHILLENDE OVERHEDEN DIE OP GEWESTELIJK GRONDGEBIED ACTIEF ZIJN OP HET VLAK VAN DE MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING EN ARMOEDEBESTRIJDING
290
2 HET « BRUSSELS ACTIEPLAN VOOR ARMOEDEBESTRIJDING » UITVOEREN
292
3 EEN INCLUSIEF SOCIAAL GEWEST 3.1 Personen met een handicap 3.2 Bejaarden 3.3 Justitiabelen 3.4 Daklozen 3.5 Jongeren
294 294 295 297 298 298
4 EEN GEWEST DAT ZICH BEKOMMERT OM DE BIJZONDER KWETSBARE BEVOLKINGSGROEPEN
299
HOOFDSTUK 10 BEVESTIGING VAN DE ROL VAN DE SCHOOL ALS BASIS VAN DE STADSONTWIKKELING
303
1 BIJDRAGEN TOT EEN BETERE COÖRDINATIE TUSSEN DE VERSCHILLENDE ACTOREN VAN OPVOEDING EN ONDERWIJS 305 2 HET LEERKRACHTENTEKORT WEGWERKEN
307
3 BIJDRAGEN TOT EEN BETERE OVEREENSTEMMING TUSSEN VRAAG EN AANBOD VAN HET ONDERWIJS OP WIJKNIVEAU 309 4 ERVOOR ZORGEN DAT ALLE BRUSSELAARS HET SCHOOLSYSTEEM VERLATEN MET EEN DIPLOMA DAT HUN SOCIO-PROFESSIONELE INSCHAKELING VERGEMAKKELIJKT 311 4.1. Het taalprobleem aanpakken 311 4.2. Het schoolverzuim bestrijden en het aantal te laag geschoolde jongeren verminderen 312 4.3. De kwalificatierichtingen beter exploiteren/opwaarderen en de link “onderwijs – werkgelegenheid - opleiding” versterken 313 5 DE SOCIALE EN TERRITORIALE DUALISERING VAN HET SCHOOLSYSTEEM BESTRIJDEN
HOOFDSTUK 11 HET ERFGOED ALS UITSTRALING VAN EEN STEDELIJKE IDENTITEIT
315
317
1 DE VERSCHILLENDE ERFGOEDBEROEPEN ONDERSTEUNEN EN AAN ELKAAR LINKEN, VAN KENNIS TOT UITVOERING 319
2 DE BEHEERSINSTRUMENTEN VOOR HET ERFGOED AANPASSEN AAN EEN UITGEBREIDE OPVATTING VAN HET ERFGOED 321
9
3 HET BRUSSELSE ERFGOED OPWAARDEREN IN ZIJN STEDELIJKE OMGEVING ALS KATALYSATOR VAN DE IDENTITEIT EN AANTREKKINGSKRACHT VAN HET GEWEST 324
HOOFDSTUK 12 DE CULTURELE IDENTITEIT VAN BRUSSEL PROMOTEN
329
1 DE COÖRDINATIE TUSSEN DE CULTURELE ACTOREN VERBETEREN OM DE CULTURELE UITSTRALING VAN BRUSSEL TE VERSTERKEN 332 2 DE COÖRDINATIE TUSSEN HET CULTUURBELEID EN HET GEWESTELIJK BELEID (STEDELIJKE ONTWIKKELING, MOBILITEIT, TOERISME, ECONOMIE EN WERKGELEGENHEID) VERBETEREN 335 3 HET AANBOD VAN CULTURELE VOORZIENINGEN VERBETEREN OP BASIS VAN DE BEHOEFTEN VAN DE BEVOLKING EN DE CULTURELE PRAKTIJKEN
338
4 DE SOCIAALRUIMTELIJKE DUALISERING VAN DE STAD BESTRIJDEN: STADSCULTUUR ALS BINDMIDDEL VOOR DE BRUSSELSE BEVOLKING 339
HOOFDSTUK 13 GOVERNANCE EN STEDELIJK BURGERSCHAP
341
1 TRANSVERSALITEIT VAN HET OVERHEIDSBELEID EN ONTSLUITING VAN DE ACTOREN 1.1. Strategische coördinatie tussen de beleidsdomeinen, en tussen de brusselse overheidsstructuren 1.2. Samenwerking en partnerships met de extragewestelijke actoren
341
2 DE BURGERS BETREKKEN BIJ DE ONTWIKKELING VAN HET GEWEST 2.1. Burgerparticipatie 2 .2. Onthaal van nieuwkomers 2.3. Ontwikkelen van een samenhorigheidsgevoel
356 356 356 358
3 VERSTERKING VAN DE INSTRUMENTEN VOOR PLANNING, BESLISSINGSONDERSTEUNING EN EVALUATIE OP GEWESTELIJK NIVEAU 3.1. Een coherente planning 3.2. Krachtige observatie- en monitoringinstrumenten 3.3. Resultatencultuur en opvolging van de prestaties
359 359 369 371
4 OPTIMAAL BEHEER VAN DE GEWESTELIJKE BUDGETTAIRE MIDDELEN 4.1. Optimalisering van de bestaande inkomsten 4.2. Nieuwe financieringsbronnen
375 375 376
341 351
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
4 HET RESPECT VOOR HET ERFGOED VERZOENEN MET DE VERDICHTING VAN DE BESTAANDE BEBOUWING 327
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
10
.
INLEIDING
11
Het eerste GewOP (1995) voerde het beginsel in van de heropbouw van de stad an sich. Met ondersteuning van nieuwe stedenbouwkundige wetgevingen moest het stadsweefsel hersteld worden aan de hand van wijkcontracten, moest de woonfunctie beschermd worden tegen de kantorenvloedgolf en het stadscentrum vernieuwd na jaren van verwaarlozing. Het tweede GewOP (2002) trok de lijn door en verankerde het positieve discriminatiebeleid met het oog op de renovatie van de wijken in moeilijkheden en maakte de weg vrij voor een denkoefening over de ontwikkeling of de herkwalificering van hefboomgebieden door middel van het principe van de richtschema’s om grote stadsprojecten te omkaderen. Ook al zijn nog heel wat uitdagingen uit 2002 actueel, toch staat ons Gewest ondertussen ook voor een aantal nieuwe problemen zodat het gevoerde beleid aan evaluatie toe is en prioriteiten moeten worden vastgesteld voor het overheidsbeleid. Als hoofdstad van België en van Europa is Brussel economisch en financieel gezien één van de rijkste regio’s van Europa en geldt het als één van de grote economische en politieke centra van de Europese Unie (EU). Het is als zetel van talloze internationale organisaties (NAVO, de Internationale Organisatie voor Migratie,…) een centrum van internationale besluitvorming dat zorgt voor een aanzienlijke economische activiteit die draait rond de Europese instellingen, zoals lobby’s, nationale vertegenwoordigingen, NGO’s, advocatenkantoren e.d. Daarnaast is Brussel als federale hoofdstad ook de centrale ontwikkelingspool van België. Het plan vertrekt van de internationale functie van Brussel om de Brusselse uitdagingen te benaderen en streeft naar een optimale rol van Brussel in al zijn facetten, ook op multicultureel vlak. De stadsontwikkeling steunt vandaag op drie pijlers van duurzame ontwikkeling: de sociale component, de economische component en het leefmilieu, en dat zijn ook de grote werkgebieden van dit Plan. De economische, sociale en milieugebonden veranderingen zorgen zowel voor druk als voor opportuniteiten in het beleid en voor de ontwikkeling die het Gewest voor zichzelf uittekent. De sociale band herstellen, de tweedeling van de stad tegengaan, een evenwichtige economische ontwikkeling stimuleren en het Gewest op weg helpen naar een vermindering van de Co2-uitstoot met 30% zijn stuk voor stuk parameters die onze benadering hebben gestuurd. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die beantwoordt aan de behoeften van vandaag zonder afbreuk te doen aan het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien: het betreft dus een sociaal billijke, economisch efficiënte en door het leefmilieu draagbare ontwikkeling. In de stad vertaalt de duurzame ontwikkeling zich in een beleid dat inwerkt op werkgelegenheid, huisvesting, stadsvernieuwing, openbare ruimten en ontmoetingsplaatsen, beheer van hulpbronnen – hernieuwbare energie, water en afval – en een stedelijk vervoer dat meer plaats voorbehoudt voor collectief vervoer en actieve mobiliteit. Het is essentieel dat men deze drie pijlers niet laat concurreren maar veeleer samenbrengt in eenzelfde beleid gedragen door efficiëntie. De noodzaak om snel in te spelen op de sterke bevolkingsgroei, de enorme behoefte aan investeringen in openbaar vervoer, huisvesting en voorzieningen, ... en de beperkte financiële overheidsmiddelen nopen er tevens toe dat alle investeringen in tal van domeinen stedelijke meerwaarden doen ontstaan.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
Sinds het Gewest bestaat, heeft het al meerdere keren een planningsoefening uitgevoerd om zijn beleid te oriënteren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
12
De investeringen in mobiliteit moeten niet enkel leiden tot een oplossing voor het beheer van de verkeersstromen, maar moeten ook dienen als hefboom voor de herontplooiing van de stad. Op dezelfde manier moeten we van de nodige bijkomende scholen volwaardige wijkvoorzieningen maken, die tevens andere functies vervullen die onontbeerlijk zijn voor het plaatselijk leven en de sociale cohesie. Op economisch vlak ten slotte volstaat het niet om een economische sector tot ontwikkeling te brengen in milieusectoren, maar moet ook een kader worden gecreëerd voor een duurzame omvorming van de hele economie, die vervolgens de speerpunt moet worden van de globale economische relance. Bedoeling is dat Brussel in de volgende jaren uitgroeit tot een model inzake duurzame ontwikkeling. Het GPDO heeft als ambitie om van Brussel een stad te maken die aantrekkelijker is, sociaal inclusiever, economisch concurrentiëler, creatiever in het onderzoek, groener en efficiënter in het gebruik van energie en grondstoffen. Al deze elementen vormen de grondslag van een harmonisch en solidair samenleven binnen het Gewest. Een sociaal billijke ontwikkeling
In Brussel is het contrast tussen het hoge BBP en het lage gemiddelde inkomen van de bevolking treffend. De inkomens die gegenereerd worden op het grondgebied van het Gewest komen slechts voor een beperkt deel ten goede aan de eigen inwoners, wat mag worden toegeschreven aan het feit dat een groot spanningsveld bestaat tussen de inkomens die in het Gewest worden gegenereerd en de inspanningen die dit moet leveren in dienst van het hele land enerzijds en het verschijnsel van de ver-voorstedelijking (de migratie van inwoners met een middelgroot en groot inkomen naar de rand) anderzijds. De demografische uitdaging waar Brussel voorstaat (170.000 inwoners méér in de periode 2010-2020) dreigt de tweedeling in de Stad te versterken en vereist dat we ons toeleggen op de behoeften van een snel toenemende sociaal en cultureel sterk verscheiden bevolking. In deze bevolking zijn vooral de jongeren bijzonder kwetsbaar: de jongerenwerkloosheid is bijzonder zorgwekkend (27,6 % in juni 2013). Ontwikkeling is pas duurzaam als ze bijdraagt tot de maatschappelijke vooruitgang. We mogen het maatschappelijke einddoel van de duurzame ontwikkeling niet uit het oog verliezen. Een billijke ontwikkeling vereist dat het Gewest eerst en vooral een plaats is om «samen te leven», waar solidariteit geldt als permanente doelstelling: toegang tot openbare diensten voor iedereen, betaalbaarheid van kwaliteitswoningen, weigering van verbanningsoorden, antwoorden op elke vorm van armoede, streven naar een sociale mix van bevolkingsgroepen, onder meer door de uitbouw van beleidslijnen die het actief ouder worden, de maatschappelijke innovatie en de solidariteit tussen generaties en culturen bevorderen. Deze initiatieven moeten vergezeld gaan van maatregelen ten gunste van scholing en beroepsopleiding. Het GPDO streeft tevens een billijke verhouding en meer samenhang tussen de verschillende territoria van het Gewest na. Het meerpolige concept dat in het stadsproject is uitgewerkt, vergroot de aandacht voor het hele grondgebied, terwijl de overheid door de afbakening van prioritaire zones specifieke actie toespitst op kansarmere territoria en wijken met het oog op een evenwichtige stedelijke ontwikkeling. Daarnaast hanteert het GPDO ook meerdere territoriumschalen, van de wijk tot de grootstedelijke ruimte, waarin de buurtstad en de vergrootstedelijking gelden als ontwikkelingsprincipes die in samenhang met elkaar worden toegepast en niet tegenover elkaar staan. De sterke bevolkingsgroei die het Gewest kent, scherpt de sociale uitdagingen aan. De tweedeling van de Brusselse maatschappij noopt ons ertoe te voorzien in de behoeften van een zeer verscheiden
bevolking. Binnen de duurzame ontwikkeling voorziet de sociale pijler hiertoe in de bestrijding van sociale uitsluiting, toegang tot huisvesting, burgerparticipatie en sociale cohesie en de overbrugging van de generatiekloof. Binnen het maatschappelijk beleid moet de samenwerking met de Gemeenschappen worden versterkt en het scholings- en opleidingsbeleid verstevigd als onmisbare vector van preventie tegen maatschappelijke en culturele ongelijkheid, om zo de spanning tussen maatschappij en arbeidsmarkt te verkleinen.
13
Een economische efficiënte en ambitieuze ontwikkeling.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
Binnen de context van een economie die open staat naar de wereld en een economisch weefsel dat zich steeds meer richt naar diensten wil Brussel zich positioneren in functie van sleutelsectoren en het jobpotentieel. Het Gewest heeft als ambitie om ook voor de economische pijler de duurzame ontwikkeling als opportuniteit te vatten, de netwerking van actoren te versterken en zijn economisch ontwikkelingsbeleid uit te bouwen aan de hand van clusters. Het Gewest moet resoluut de stap zetten naar een stadseconomie die spaarzaam is met hulpbronnen. Uit economische groei-indicatoren kan men immers niet de duurzaamheid van een territorium of het welzijn van een bevolking afleiden. Er moet gewerkt worden aan een groei die ons leefmilieu aankan en sociaal inclusief is. Zulks vereist dat: de
productiewijzen van diensten en goederen worden georiënteerd en begeleid, rekening houdend met het belang van een economische activiteit die gevrijwaard blijft en zich verder ontwikkelt enerzijds, en in een streven naar een beperking van de ongelijkheden en een versterkte sociale cohesie anderzijds;
dat
de werkgelegenheid in Brussel wordt benaderd vanuit een globale en geïntegreerde visie om de problemen op te lossen die zijn verbonden aan het grote aantal stakeholders en de sterke verwevenheid van bevoegdheden die gelden voor de cruciale factoren (de spreiding van bevoegde overheden, het grote aantal loketten en diensten, de noodzaak aan een levenslang continuüm van onderwijs tot beroepsopleiding).
Om deze doelstellingen te verwezenlijken, dient het Gewest innoverender en competitiever te zijn en prioritair te investeren in mensen, zijn voornaamste kapitaal, scholing en gezondheid en de nieuwe technologieën. Innovatie, onderzoek en creativiteit zijn immers van primordiaal belang voor de schepping van kwaliteitsvolle arbeidsplaatsen voor de Brusselaars. Als aanbeveling van de Europese Unie geldt hiervoor dat 3 % van het BBP geïnvesteerd dient te worden in Onderzoek en Ontwikkeling, zowel door overheidsinitiatieven als in sectoren en ondernemingen die hiertoe worden aangemoedigd, niet enkel door een uiteenlopende stimulansen, maar ook door de ontwikkeling en de terbeschikkingstelling van competenties en onderzoek naar een economische en commerciële toepassing die het Brussels ondernemingsweefsel kan verrijken. Ten slotte moeten lokale economische structuren ondersteund worden met het oog op de resistentie van een economie die kan zorgen voor de jobs en de diensten die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de stad. Er zijn een aantal sectoren die in het bijzonder moeten worden ontwikkeld op grond van de specifieke competenties van de inwoners en hun behoeften: diensten aan personen (onderwijs, gezondheid, cultuur, ...) en aan ondernemingen, de sociale economie. De ontwikkeling van initiatieven ondersteund door een rechtstreekse participatieve en lokale financiering vereist omkadering en aanmoediging.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
14
Een ontwikkeling die het leefmilieu aankan
De uitdagingen inzake leefmilieu, de derde pijler van de duurzame ontwikkeling, zijn de laatste jaren massaal op de voorgrond getreden en resulteerden in specifieke beleidsmaatregelen op het vlak van beheer van de hulpbronnen en verbetering van de leefkwaliteit in de stad. Dat beleid moet worden voortgezet. De energie-efficiëntie van gebouwen, het vervoer en de mobiliteit, de cycli van water en afvalbeheer, de instandhouding van de natuur in de stad... zijn stuk voor stuk essentiële problemen. De stedelijke morfologie is van groot belang, vooral waar zij een rol speelt in de bevordering van een compacte en polycentrische stad met een goede toewijzing en mix van diensten en activiteiten, die tegelijk een optimalisering van het openbaar vervoer mogelijk maakt. Een verantwoordelijke en milieubewuste stad is een compacte stad, een stad die de hulpbronnen van de planeet (water, lucht, energie, klimaat, biodiversiteit...) in stand houdt en duurzaam beheert en de overlast voor het leefmilieu beperkt. Het GPDO staat voor een globaal gereguleerd milieubeheer, gericht op de ontwikkeling van een stedelijk metabolisme dat minder hulpbronnen en energie verbruikt en minder afval produceert.
Tot slot heeft ook de Europese strategie « voor een slimme, duurzame en inclusieve groei » deze drie vectoren met elkaar gekruist. Het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling sluit hierbij aan met hoofddoelstellingen gericht op 2020: een werkgelegenheidsgraad van 75 % bij de actieve bevolking van 20 tot 65 jaar; een investering van 3 % van het BBP in onderzoek en ontwikkeling; inzake
energie en klimaat een vermindering met 20 % van de CO2-uitstoot ten opzichte van het cijfer van 1991, een toename met 20 % van de hernieuwbare energie en een vermindering met 20 % van het energieverbruik. Daartoe heeft het Gewest aansluitend bij het Regeerakkoord 2009-2014 beslist een voluntaristischer beleid te voeren : het formuleerde daarbij de doelstelling om de CO2-uitstoot tegen 2025 met 30 % te verminderen;
het
vroegtijdig schoolverlaten terug te brengen tot minder dan 10 % en het aantal diploma’s van het hoger onderwijs op te voeren tot 40 %;
het aantal mensen dat met armoede bedreigd wordt met 25 % te verminderen.
Het GPDO sluit ook aan bij: het
Handvest van Leipzig (2007) betreffende duurzame Europese Steden, dat sterk de nadruk legt op achtergestelde stadswijken en de noodzaak aan meer kwaliteit van infrastructuur en openbare ruimten;
de
verklaring van Toledo (2010) gericht op de versterking van de stedelijke dimensie van het Europees cohesiebeleid;
het referentiekader van de duurzame Europese steden (RFSC) waarvoor Brussel piloot stond.
In deze context bakende de Regering in het besluit waarmee zij de uitwerking van haar nieuw gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling opstartte zes uitdagingen af die het Gewest tegelijk moet aangaan:
15
de bevolkingsgroei tewerkstelling, opleiding en onderwijs de strijd tegen de dualisering van de stad en tegen de armoede de mobiliteit de internationalisering.
Op grond van deze uitdagingen omschrijft het eerste deel van dit GPDO het Stadsproject, dat enerzijds prioritaire doelstellingen aangeeft en anderzijds de lijnen voor de territoriale ontwikkeling vaststelt die hieraan moeten beantwoorden. Deze prioritaire doelstellingen zijn: een ambitieuze productie van aangepaste woningen de ontwikkeling van uitrustingen en van een aangename een attractieve leefomgeving de ontwikkeling van sectoren en diensten die zorgen voor jobs, economische activiteit
en opleiding de verbetering van de mobiliteit als duurzame ontwikkelingsfactor.
Op grond van deze welomschreven prioritaire doelstellingen wordt een territoriale ontwikkeling voorgesteld op 5 niveaus: een meerpolige mozaïekstructuur ontwerpen; landschap, natuur en netwerk; de basisstructuur van de economische ontwikkeling; de basisstructuur van de verplaatsingen; de territoriale ontwikkeling in haar grootstedelijke dimensie.
Het Gewest en zijn negentien gemeenten worden immers gekenmerkt door een mozaïek van wijken en de aanwezigheid van ontwikkelingszones en -polen met uiteenlopende doelen. Het GPDO gaat uit van deze eigenheid en versterkt ze. Brussel moet worden ontworpen als een territorium met meerdere polen waar verscheiden activiteitskernen georganiseerd zijn rond een gehiërarchiseerde structuur van knooppunten van het openbaar vervoer. Bovenop de op gewestelijke schaal ontwikkelde meerpoligheid komt de dimensie «buurtstad», die vertrekt van de eigenheid van elke gemeente en elke wijk. De « buurtstad » is één van de essentiële hefbomen om de diversiteit van het Brussels grondgebied te consolideren en tegemoet te komen aan de verwachtingen van de Brusselaars met betrekking tot de leefkwaliteit : beschikken over voldoende en kwalitatief hoogstaande woningen, infrastructuren en buurtuitrustingen zoals crèches, scholen, groene en recreatieruimten, maar ook economische activiteiten met een groot potentieel aan lokale jobs en een opleidingsaanbod.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
leefmilieu
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
16
Voor wat betreft de ruimtelijke ordening en de stadsdynamiek bestaat de ambitie erin de ruimtelijke ordening te benaderen als stabiliserende factor voor economische activiteiten in de stad en als vector om de noodzakelijk dienstenkwaliteit voor de stadsactiviteiten.
Het Gewest ambieert de uitbouw van een compacte stad door middel van een beheerste verdichting die het mogelijk maakt grote stadsprojecten te ontwikkelen die streven naar gemengde wijken met zowel woningen als economische polen en mobiliteitsinfrastructuur. Het Brussels grootstedelijk gebied is een realiteit. Als sociaal-economische kweekvijver van het land is het genoodzaakt zich verder te ontwikkelen, zowel economisch als sociaal, zowel qua leefmilieu als wat betreft zijn instellingen. Het feit dat een hoofdstedelijk gebied dat zich ook op het grondgebied van de beide andere Gewesten bevindt, staat ingeschreven in de recente institutionele akkoorden houdt een erkenning in van deze realiteit. De specifieke uitdagingen van Brussel zijn tegelijk grootstedelijke uitdagingen die een antwoord vereisen op grootstedelijke schaal. Voor Brussel is het essentieel dat rekening wordt gehouden met evoluties en projecten in zijn hinterland en dat getracht wordt samenwerkingsperspectieven uit te werken met de beide andere Gewesten in alle mogelijke werkgebieden, in de wetenschap dat rivaliteit en concurrentie in belangrijke sectoren zullen blijven bestaan. « Coöpetitie », de samenwerking tussen mededingende actoren, moet leiden tot een gemeenschappelijk voordeel. Want om kostenredenen en omwille van de intensiteit van de concurrentie op de markt en/of tussen competenties wordt samen optreden een redelijk alternatief om een kritische drempel te bereiken.
Het is ook essentieel dat wij vooruit kijken door te bepalen welke grote prioriteiten we moeten nastreven en welke acties we moeten ondernemen tegen 2020, uitgaand van een grootstedelijk en duurzaam ontwikkelingsperspectief dat wij voor ons Gewest vooropstellen met het oog op 2040. Het GPDO is daarmee een plan voor de korte, de middellange en de lange termijn.
Wat mobiliteit betreft, heeft het Gewest steeds de ambitie gehad het openbaar vervoer en de actieve modi te bevorderen, met als constante doelstelling een sterke vermindering van de individuele verplaatsingen met de auto. Hier gaat het erom de mobiliteit in de stad te herzien door de gewestelijke ontwikkeling rond de knooppunten van het openbaar vervoer te structureren, waarop de doelstellingen inzake dienstkwaliteit zullen worden toegepast. Deze doelstellingen organiseren de upgrade van de mobiliteitsinfrastructuur en de structurering van de netten. De actieve modi, voetgangers en fietsers, krijgen een voorrangsbehandeling op heel het gewestelijk grondgebied om samen met het openbaar vervoer uit te groeien tot een efficiënt en gemoduleerd alternatief voor het individueel gebruik van de auto. Het Gewest wenst eveneens nieuwe vormen van stedelijke bevoorrading te ontwikkelen, onder meer langs de waterweg. Inzake leefkwaliteit wil het Gewest de uitrustingen en infrastructuur ontwikkelen waarmee de stad tegelijk kan worden uitgebouwd als plaats om te leven, als plaats om te werken en als plaats
Qua onderwijs wenst het Gewest samen met de Gemeenschappen deel te nemen en bij te dragen aan de herontplooiing van het schoolaanbod in Brussel om de grote bevolkingsgroei op te vangen, maar ook de school uit te bouwen tot een integratievector. Binnen die context moet de tweetaligheid in Brussel worden bevorderd om tegemoet te komen aan de werkloosheidsproblematiek bij de jongeren. Wat economie en werkgelegenheid betreft, geldt de vaststelling dat het gemiddeld inkomen van de Brusselaars blijft dalen, ook al is Brussel het grootste werkgelegenheidsbekken van het land, ook al zorgt ons Gewest voor 20% van het nationaal BBP, ook al staat het op de vierde plaats in de rangschikking van attractiefste Europese steden na Londen, Parijs en Frankfurt, en ook al staat het op de derde plaats van de rijkste regio’s van de Europese Unie. Het Gewest heeft als ambitie deze paradox aan te pakken en te investeren in toekomstgerichte sectoren met een groot potentieel aan jobs voor Brusselaars. Eén van de grootste uitdagingen in een toenemend concurrentiële context is het behoud van de attractiviteit van de stad voor ondernemingen en de versterking van de plaats die in de stad voor ondernemingen wordt voorbehouden, zonder daarbij de mix met de woonfunctie uit het oog te verliezen. Meer bepaald met betrekking tot de werkgelegenheid geldt als prioriteit voor Brussel dat de werkloosheidsgraad omlaag moet en de werkgelegenheidsgraad omhoog. Het Gewest wil de synergieën verbeteren tussen werk, opleiding en onderwijs om zo goed als mogelijk te kunnen voldoen aan de behoeften van individuen en ondernemingen. De Regering wenst ook specifiek de jongeren te steunen. Wat de internationale ontwikkeling betreft, neemt het Gewest de vereiste initiatieven om zijn attractiviteit te versterken door de uitrustingen en de bereikbaarheid te verbeteren, meer bepaald voor het zaken- en het vrijetijdstoerisme en de versteviging van zijn positie als hoofdstad van Europa. Ten slotte zijn de voorwaarden voor een succesvolle uitvoering van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling rechtstreeks het gevolg van het ingestelde bestuur, de hiërarchisering van zijn optreden en de financieringsmiddelen. De grootste uitdagingen voor dit Plan zijn gelegen in de vormgeving van de noodzakelijke transversale werking tussen de verschillende actoren, de organisatie van de samenwerkingsvormen en synergieën, de optimale werking van de infrastructuur en de vereenvoudiging van het gewestelijk landschap. Een beter bestuur en een grotere efficiëntie van de openbare instrumenten moeten er ook voor zorgen dat bijkomende middelen vrijkomen voor de uitvoering van gewestelijke projecten.
Structuur van het GPDO Het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling werkt elk van deze assen en prioriteiten uit in de volgende afdelingen. Het GPDO omvat twee delen : eerste deel omvat de uitwerking van het stadsproject, met zijn actieprioriteiten en de kaartsgewijze uitwerking hiervan in geterritorialiseerde begrippen.
Het
17
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
voor recreatie. Daartoe beoogt de Regering de voorwaarden te creëren die noodzakelijk zijn om verschillende functies samen te laten bestaan en gemeenschapsdiensten ontwikkelen (crèches, kinderopvang, scholen...) binnen de leefkernen. De vrijetijdsmaatschappij is in volle groei en blijkt wezenlijk belangrijk voor de stadsontwikkeling, maar ze maakt ook onlosmakelijk deel uit van de leefkwaliteit in Brussel omdat gezinnen hier tot ontplooiing komen en de middenklasse opnieuw naar Brussel trekt.
18
Het
tweede deel is gewijd aan het sectoraal beleid. Voor elk domein worden de uitdagingen vastgesteld en worden acties uitgewerkt om hieraan het hoofd te bieden. Dit verwachtingspatroon kan worden uitgesplitst in 13 thema’s: Zkwalitatief Zde
economische roeping van Brussel ontplooien
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
Zmeer Zde
hoogstaande woningen voor iedereen
werk voor de Brusselaars
ontwikkeling van het Brussels Gewest inzake leefmilieu
Zeen
duurzame mobiliteit in dienst van de Brusselaars
Zstadsvernieuwing; ZBrussel,
internationale metropool en Hoofdstad van Europa
Zeen
veilige stad voor iedereen
Zeen
gewest dat een maatschappelijke band creëert
Zbevestiging
van de rol van de school als grondslag van de stadsontwikkeling
Zhet
erfgoed als uitstraling van een stedelijke identiteit
Zhet
imago van Brussel promoten
Zbestuur
en burgerschap in de stad
Bovendien moet worden opgemerkt dat voorafgaand aan de uitwerking van het plan het door het Gewest gevoerde beleid met medewerking van alle openbare actoren is geëvalueerd door de Directie Planning van het Bestuur Ruimtelijke Ordening en het Agentschap voor territoriale Ontwikkeling. De stand van zaken die dit heeft opgeleverd, is gepubliceerd en kan geraadpleegd worden op de website van het GPDO. Aansluitend hierop voorzag de uitwerking van het GPDO in een prospectieve reflectie door de Brusselse actoren. De Regering vond het belangrijk de gewestelijke actoren van bij de opmaak van dit plan bij de zaken betrekken. Het was de bedoeling een strategisch plan op te stellen dat, zowel wat de uitwerking als de definitie van de voorstellen betreft, beoogt de krachten te bundelen en dus te mobiliseren om te komen tot een gecoördineerde aanpak van de uitdagingen waarmee wij vandaag geconfronteerd worden. Drie internationale stedenbouwkundige bureaus werkten hun visie uit op Brussel als metropool in 2040. Aan deze voorstellen is een boek gewijd, een colloquium en een tentoonstelling. Aanvullend zijn er tevens diverse studies uitgevoerd rond dichtheid, het grootstedelijk gebied, hoogbouw, ... In het GPDO werden ook de plannen en programma’s verwerkt die tijdens de uitwerking zijn opgesteld en door de Regering zijn goedgekeurd. Deze plannen en programma’s zijn parallel met het GPDO uitgeschreven; ze hebben dezelfde doelstellingen; de studies waarin ze zijn uitgemond, gelden als voedingsbodem voor het GPDO en deze instrumenten moeten dan ook aanzien worden als complementair met het GPDO. Het gaat om: de New Deal, een programma dat met de Sociale Partners is afgesloten om werkgelegenheid voor
Brusselaars te bevorderen, waarin openbare en privé-actoren zich ertoe verbinden actief samen te werken en dat ernaar streeft initiatieven te concentreren in 6 werkgebieden (handel en horeca,
leefmilieu, internationale ontwikkeling en toerisme, de niet-handelssector en het openbaar ambt, innoverende sectoren, stedelijke industrie);
19
Zone van Economische Uitbouw in de Stad (ZEUS), een instrument dat de lokale tewerkstelling moet stimuleren in de gebieden die economisch gezien het minst bedeeld zijn op het Brussels grondgebied;
de
« demografisch » GBP, een verordenend instrument voor de bodembestemming dat werd aangepast om op korte termijn te kunnen voldoen aan de behoeften verbonden aan de sterke bevolkingsgroei; zoals het Plan IRIS II, het transversaal gewestelijk instrument voor het mobiliteitsbeheer of de sectorale plannen zoals Goederenplan en het Parkeerplan;
mobiliteitsplannen,
studie “Gewestelijk Gids-Plan voor Stadsvernieuwing” die nieuwe opertionele instrumenten aanreikt voor de uitvoering van het stadsvernieuwingsbeleid;
de
milieuplannen zoals het Geluidsplan, het Afvalplan, het Regenplan, het groene netwerk, het Lucht-Klimaat-Energieplan, het Natuurplan en het Waterbeheerplan 2010-2015;
sectorale
Richtschema’s voor de strategische zones (Reyers, Tour & Taxis, Kruidtuin, Europese Wijk, Schaarbeek-Vorming)
de
het
internationaal pact over economische, sociale en culturele rechten;
het
Gewestelijk Huisvestingsplan, dat de doelstellingen vastlegt voor de bouw van openbare woningen met een sociaal doel of de Alliantie Wonen, gericht op de uitbouw van een meerjarenkader om de openbare ingreep inzake huisvesting te versterken en de diversificeren;
het
Netheidspact bedoeld om de gewestelijke prioriteiten inzake netheid vast te leggen en te zorgen voor een betere samenhang tussen gewestelijke en gemeentelijke actoren.
En ten slotte is dit ontwerpplan in tegenstelling tot de vorige gewestelijke ontwikkelingsplannen onderworpen aan een milieueffectenbeoordeling. Deze beoordeling wordt uitgevoerd als een steeds terugkerend proces dat erop gericht is in een vroeg stadium de milieueffecten van het Ontwerpplan vast te stellen en corrigerende maatregelen aan te reiken tijdens de uitwerking ervan. Aan de hand van deze milieueffectenbeoordeling kan ook worden nagegaan of middels de ontwikkelingsmaatregelen die het GPDO vooropstelt, de milieudoelstellingen haalbaar zijn die het Gewest zich heeft opgelegd, en dan prioritair de vermindering met 30 % van de broeikasgassen tegen 2025. Het verslag van de milieueffectenbeoordeling begeleidt het GPDO tijdens de hele uitwerkingsprocedure tot aan de definitieve goedkeuring.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
het
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling
20
Deel 1
Het Stadsproject
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 1
21
22
Ons Gewest heeft als ambitie de uitdagingen waarmee het geconfonteerd wordt om te zetten in opportuniteiten voor actie. Daartoe moet het prioritaire doelstellingen vastleggen en identificeren waar deze verwezenlijkt kunnen worden op het zijn eigen grondgebied enerzijds en waar hierover bovengewestelijk overleg vereist is.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
4 prioritaire doelstellingen en een grondgebied gestructureerd op 5 niveaus De prioritaire doelstellingen beogen tegelijk de noodzakelijke attractiviteit van Brussel, de verbetering van de leefomgeving en de leefomstandigheden voor de inwoners tegen de achtergrond van de bevolkingsgroei en de behoeften die deze met zich meebrengt, maar ook een economische opleving van Brussel, onder meer via de internationale functies die hiervan de motor zijn, en de nieuwe sectoren ontstaan uit de residentiële economie en de aanpassing van de maatschappij aan de nieuwe milieueisen.
Het Gewest heeft hiertoe vier prioritaire grondprincipes verbonden aan het Stadsproject: een ambitieuze productie van aangepaste woningen de ontwikkeling van uitrustingen en een aangename en attractieve leefomgeving de
ontwikkeling van sectoren en diensten met een groot werkgelegenheidspotentieel, goede economische vooruitzichten en opleidingsperspectieven
de verbetering van de mobiliteit als factor van duurzame ontwikkeling.
Deze doelstellingen moeten binnen een duurzaam kader complementair met elkaar worden uitgewerkt om te komen tot een Stadsproject dat staat voor een territoriale ontwikkeling die zorgzaam omspringt met de beschikbare hulpmiddelen, en dan in de eerste plaats via een vermindering met 30 % van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2025, en ten goede komt aan alle bevolkingscategorieën. Dit is zowel sociaaleconomisch als vanuit demografisch oogpunt een absolute noodzaak. De grondprincipes geven aanleiding tot beleidsstrategieën waarin meerdere tools worden samengebracht die de openbare actoren verder moeten uitwerken om de efficiëntie van het geheel te waarborgen. Parallel hiermee wordt een territoriale structuur voorgesteld die beantwoordt aan de praktische uitvoering van de prioritaire doelstellingen in hun territoriale dimensie: vormgeven aan een organisatie met meerdere polen en een mozaïekstructuur; vormgeven aan landschap, natuur en netwerk; vormgeven aan een structuur voor de economische ontwikkeling; vormgeven aan een structuur voor de verplaatsingen; vormgeven aan de territoriale ontwikkeling in haar grootstedelijke dimensie
Dit structureren moet men zien als een geheel van schetsen dat over elkaar wordt gelegd om samen het gewestelijk grondgebied te dekken met een structuur die tegemoetkomt aan de verschillende beleidsstrategieën die specifiek gelden voor de verschillende delen van het grondgebied. Op een aantal hiervan zijn de ontwikkelingsstrategieën geconcentreerd. Deze gelden als polen van stedelijke intensiteit op schaal van de Brusselse metropool.
A. DE PRIORITAIRE DOELSTELLINGEN Een ambitieuze woningproductie
Het GPDO heeft als doel de nieuwe bevolking op te vangen die de sterke bevolkingsaangroei in ons Gewest met zich meebrengt. Het is immers essentieel dat wie dan ook een onderkomen kan vinden in een behoorlijke woning, zo niet dreigt de maatschappelijke tweedeling nog verder toe te nemen, wat ook de spanningen die vandaag al op de vastgoedmarkt te voelen zijn, verder zou aanscherpen. De demografische vooruitzichten van de voorbije jaren tonen welke proporties dit fenomeen aanneemt, ook al lopen de verwachte effecten op de toename van de bevolking die tussen vandaag en 2030 moet worden opgevangen uiteen. De recentste demografische vooruitzichten1 ramen de groei op 14.000 inwoners per jaar tot 2020. Deze toename zorgt voor een jaarlijkse behoefte aan nieuwe woningen van minstens 6.000 openbare en particuliere eenheden. De toename van het aantal gezinnen is lager dan de eigenlijke bevolkingsgroei omdat de helft van deze groei zich laat voelen binnen de bestaande gezinnen. De huidige productie bedraagt 4.000 woningen per jaar. Als we deze jaarlijkse woningproductie willen opdrijven met 50 %, dan is dat een ambitieuze doelstelling waarvoor alle mogelijke middelen moeten worden gemobiliseerd. Tussen 2020 en 2030 verwacht men een verdere groei met 55.000 inwoners. Daarom is het essentieel dat we het productiepotentieel kennen voor wat betreft de vereiste gronden en verdichting, zodat we kunnen vaststellen hoe we dit grote aantal nieuwe woningen tot stand kunnen brengen onder ongewijzigde aangename leefomstandigheden op het hele grondgebied van het Gewest en rekening houdend met een functionele mix. We moeten dus enerzijds de actiestrategieën vastleggen om deze ambitieuze productiedoelstelling te verwezenlijken en anderzijds aan de hand van nauwkeurige productiedoelstellingen ontwikkelingspolen een plaats geven. Deze doelstellingen worden toegelicht in het hoofdstuk over het structureren van het grondgebied.
STRATEGIE 1
HET POTENTIEEL VOOR WONINGPRODUCTIE BENUTTEN
Het woningontwikkelingspotentieel werd geraamd in het kader van 2 studies2: één studie rond verdichting en één studie over het grondpotentieel. Uit dit onderzoek blijkt dat het productiepotentieel voor woningen geraamd mag worden op ruim 90.000 woningen, waarmee ongeveer 190.000 inwoners kunnen worden ondergebracht uitgaand van een gemiddelde oppervlakte van 90 m²/wooneenheid en een gemiddeld aantal bewoners van 2,1 personen per woning. Men gaat ervan uit dat van dit theoretisch potentieel een deel mag worden aanzien als realistisch antwoord op de bevolkingsgroei tussen vandaag en 2020. Als doelstelling hanteert men de opvang van 124.000 nieuwe inwoners tegen 2020. Op grond van deze doelstelling kunnen we: enerzijds
een woningenbestand neerzetten dat tegemoetkomt aan de behoeften ontstaan uit de bevolkingsgroei tegen 2020 en daarmee een instrument in handen houden om de spanningen op de markt te verkleinen;
1 Federaal Planbureau, « Bevolkingsvooruitzichten 2012-2060 », 24 mei 2013 2 Inventaris van verdichtingslocaties in het BHG, Cooparch, maart 2012 en Overzicht van de beschikbare woningbouwgronden// Gedeeltelijke herziening van het GBP, MSA & IGEAT-ULB, oktober 2011
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Prioriteit 1
23
24
anderzijds
rekening houden met een eventuele opwaartse herziening van de demografische vooruitzichten, want er wordt op gewezen dat de eerste ramingen het hadden over 140.000 nieuwe inwoners tegen 2020 (vooruitzichten van 2010) om te komen tot 180.000 nieuwe inwoners (vooruitzichten van 2012) en in mei 2013 uiteindelijk opnieuw neerwaarts te worden herzien tot in totaal 112.000 nieuwe inwoners.
Uit voorzorg wil het Gewest daarom in staat zijn eventuele nieuwe opwaartse vooruitzichten op te vangen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het GPDO identificeerde en becijferde de middelen waarover het Gewest beschikt voor woningproductie. Het gaat om: grote stedelijke projecten op braakliggende spoor- en industrieterreinen; nieuwe stedenbouw naar aanleiding van de stedelijke uitbreiding in de tweede kroon; herstructurering van het oude stadsweefsel door verdichting en het opvullen van lege ruimten; reconversie
van leegstaande industriële sites en ongebruikte kantoren, de benutting van de verdiepingen boven winkels;
hoogbouw.
De resultaten werden samengebracht in de onderstaande tabel.
Woningpotentieel
vloeroppervlakte (90 m²/woning)
bewonerspotentieel (2,1 bewoner/woning)
bewoners tegen 2020
4.900
446.570
10.420
10.420
Korte termijn
12.600
1.135.700
26.500
26.500
Middellange termijn
4.500
406.000
9.500
0
Reconversie van kantoren
7.000
630.000
14.700
10.000
OGSO (uitg. SIG en GHAV)
7.000
630.000
14.700
10.500
Verdichting campussen
3.800
342.000
7.980
2.000
Hoogbouw
7.400
666.000
15.540
7.000
Leegstaande woningen
10.000
900.000
21.000
14.000
Leegstaande woningen boven winkels
2.200
198.000
4.620
3.620
Creatie woningen in bestaande gebouwen
12.000
1.080.000
25.200
20.200
Potentieel van lege percelen in woonen gemengde gebieden, andere OGSO’s incluis
17.500
1.581.429
36.900
18.000
Reconversie van parkings
1.900
4.000
2.000
90.800
191.000
124.240
Grote lopende projecten (> 100 woningen) Potentieel in zones voor grote stadsprojecten (GGB en hefboomgebieden)
Totaal
Hierbij moet worden opgemerkt dat in alle OGSO’s samen (met inbegrip van de sterk gemengde gebieden) ± 21.000 terecht kunnen.
STRATEGIE 2
ONTWIKKELING VAN EEN TOEREIKEND BESTAND VAN WONINGEN MET EEN SOCIAAL KARAKTER
25
In Brussel is de aankoopprijs op tien jaar tijd verdubbeld, wat het percentage eigenaars op 41% hield, terwijl dit cijfer in de periode 1981-1991 was toegenomen van 31% tot 40%. Dit eigenaarspercentage is bijzonder laag in vergelijking met het nationaal gemiddelde van 75%. Uiteraard zijn er altijd minder eigenaars in grote steden dan in een landelijke omgeving, maar met zijn 41,4% blijft Brussel ernstig achter bij de andere stedelijke centra in België. Deze verhoging van de aankoopprijzen zorgde ook voor een toename van de huurprijzen, aangezien eigenaars trachten hun investering af te schrijven. Deze evoluties verscherpen nog de moeilijkheden die steeds meer Brusselaars ondervinden om een woning te vinden. Door de toename van de prijzen wordt voor bepaalde bevolkingsgroepen de toegang tot een woning op de vrije markt onmogelijk, waardoor hun kansarmoede verder vergroot. Het Gewest heeft beslist dit fenomeen een halt toe te roepen. Het bestand sociale en hiermee gelijkgestelde woningen is ontoereikend als enig alternatief om de toegang tot betaalbare woningen voor alle Brusselaars te waarborgen. Want ondanks de inspanningen om de productie van woningen met een sociaal doel te verhogen, zoals het Huisvestingsplan, geldt minder dan 10% van de woningen die de voorbije tien jaar zijn geproduceerd als sociale of hiermee gelijkgestelde woning, dit op een globale woningproductie van ongeveer 4.000 eenheden per jaar, terwijl de vraag naar sociale en hiermee gelijkgestelde woningen sterk toeneemt. De huidige bevolkingstoename en de evolutie van sociaal-economische kenmerken van de Brusselse bevolking versterken nog de vraag naar woningen, en dit zowel kwantitatief als kwalitatief. Daarom is het belangrijk dat het Gewest zichzelf de middelen verschaft en doelstellingen vastlegt om te kunnen voldoen aan deze maatschappelijke plicht. Daartoe is het essentieel dat zowel via openbare vastgoedoperatoren als in de privé-sector woningen worden geproduceerd die beantwoorden aan de toegangsvoorwaarden voor mensen met een klein inkomen, maar dan wel op grond van de openbare conventioneringsregels. Het Gewest streeft ernaar om zowel het publieke als het private woningbestand tegen 2020 uit te breiden met 42.000 woningen (dus met 6.000 woningen per jaar), waarvan iets meer dan 20% gebouwd en geproduceerd moet worden door de overheid. Van deze zowat 9.500 woningen moet 60 % toegankelijk zijn voor de sociale inkomens en 40 % voor de middelgrote inkomens. Op het vlak van middelen moet het Gewest enerzijds zorgen voor omkadering van de prijzen op de privémarkt en anderzijds een financiële meerjarenstructuur uittekenen als resoluut en verscheiden antwoord van de overheid op de toestand op de koop- en de huurwoonmarkt, voor sociale en middelgrote woningen, voor de renovatie van sociale woningen en de bouw van middelgrote en sociale woningen. Het eerste meerjarenkader zal betrekking hebben op 2014-2017. Het Gewest moet tevens de middelen vinden om een grondbeleid uit te rollen waarmee de openbare grondbeheersing kan worden vergroot en een groter verdichtingspotentieel ontstaat. In die optiek heeft het Gewest beslist een territoriaal platform uit te bouwen als nieuwe structuur voor de verschillende actoren van de ruimtelijke ordening in dienst van een grotere synergie en met het oog op de oprichting van een grondoperator en een ontwikkelingsoperator.
STRATEGIE 3
DE VERDICHTING ONDER CONTROLE
Eens de kwantitatieve doelstellingen voor de woningbouw vastliggen (6.000 à 7.000 woningen per jaar tegen 2020), moet bepaald worden hoe die nieuwe woningen op het stedelijke grondgebied gelokaliseerd worden, gebruik makend van de troeven aanwezig in elk deel van het gewestelijk grondgebied. Anders gezegd: hoe het grondgebied doordacht verdichten.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De woonkosten op de particuliere huur- en koopmarkt zijn al meer dan 10 jaar sterk aan het toenemen, wat niet gecompenseerd wordt door een vergelijkbare aangroei van de gezinsinkomens.
26
De verdichting van de wijken wordt inzake uitvoering op twee overigens complementaire manieren benaderd. 1. de verdichting van het bestaande weefsel: bouwfronten sluiten, onbebouwde terreinen invullen, grote huizenblokken herstructureren, leegstaande woningen boven handelszaken inrichten, diversificering van monofunctionele ruimten (industriegebieden, administratiegebieden,...), braakland bebouwen...;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
2. de versteviging van de stadsstructuur: dit omvat de verdichting langs parken en lineaire openbare ruimten, zowel parken als rechte openbare ruimten zoals lanen met bomen. Het stadsproject biedt een dubbel kader voor de uitvoering van de verdichtingsprincipes: enerzijds schetst het de prioritaire opties en legt het de specifieke en transversale voorwaarden voor de toepassing ervan vast. Anderzijds bevat het project de doelstellingen voor de stadsvernieuwing op lange termijn, wat een veilig kader vormt voor toekomstige ontwikkelingen. Ongeacht de gehanteerde benadering moet de verdichting rechtstreeks worden afgestemd op een verbeterd openbaar vervoer. Al naargelang van de verbetering van de openbare vervoersinfrastructuur zullen zich nieuwe verdichtingsopportuniteiten voordoen die in functie van de noden al dan niet kunnen worden geactiveerd.
Tool 1
De verdichting van het bestaande weefsel
De verdichting moet op de stadsmorfologie steunen als waarborg voor de uitvoerbaarheid. Met andere woorden, het GPDO wil een verdichting die de eigenheid van de verschillende stadsvormen niet brutaal wegneemt, zodat de verscheidenheid van leefwijzen in de stad behouden kan blijven, met de residentiële attractiviteit die daaruit voortvloeit. Daartoe werd de bestaande toestand in het gewest in kaart gebracht, met een onderscheid tussen: gesloten bebouwing: de bebouwing wordt tegen de rand van het perceel opgetrokken en het stadsweef-
sel vormt een dicht en aansluitend geheel; halfopen bebouwing: de ontwikkeling wordt gekenmerkt door een volumeverdeling die een afwisseling
markeert tussen een beperkte groep aansluitende gebouwen en andere gebouwen die niet de volledige breedte van de eigendom innemen; open bebouwing: de ontwikkeling wordt gekenmerkt door een verdeling van volumes die niet op elkaar
aansluiten, noch onder elkaar, noch met de grenzen van de eigendommen. Die huisvestingstypologieën hebben verschillende V/G-verhoudingen3. Zo wordt aangenomen dat gesloten bebouwing overeenstemt met een V/G-verhouding van meer dan 1, terwijl een open bebouwing een V/Gverhouding heeft van 0,4. Vervolgens werden de verdichtingsmogelijkheden4 onderzocht volgens de specifieke situaties van de bebouwing: nabijheid van het openbaar vervoer, bestaande breedte tussen gevelfronten, aanwezigheid van erfgoed, graad van vergroening en nabijheid van openbare groene ruimten en afmetingen van de percelen en huizenblokken. Er werden vijf principes toegepast om verdichting tot stand te brengen: a. een verdichting verbonden aan een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer b. een verdichting in verhouding tot de afstand tussen de bouwfronten c. een verdichting die het architecturaal erfgoed respecteert d. een verdichting in verhouding tot voldoende groene ruimten e. een verdichting in verhouding tot de omvang van de percelen en huizenblokken
3 Aan de hand van de V/G-verhouding kan de bebouwingsdichtheid in een gebied gemeten worden. Het gaat hier niet langer om de bevolkingsdichtheid. De V/G is de verhouding tussen de vloeroppervlakte van de bebouwing en de grondoppervlakte van het terrein. 4 COOPARCH-RU, “Inventaris van verdichtingslocaties in het BHG”, 2013
a) een verdichting verbonden aan een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer Het eerste principe bestaat erin om een sterkere verdichting toe te staan in gebieden gekenmerkt door een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer.
27
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Voor de hier toegepaste methode lokaliseerden we alle gebieden in een straal van 600 m rond metro- en treinstations die tegen 2020 zullen bestaan (inclusief het GEN en metro Noord). We gingen ervan uit dat een woning binnen dit gebied goed met het openbaar vervoer bereikbaar is, zodat de inwoners zo min mogelijk de auto hoeven te gebruiken. Die opeenvolging van gebieden met een straal van 600 m vormen continue gangen die we toegankelijkheidscorridors noemen.
28
b) een verdichting in verhouding tot de afstand tussen de bouwfronten Als tweede principe geldt een verdichting in functie van de afstand tussen de bouwfronten, en dus de breedte van de wegenruimte. Aan de hand van die gegevens kunnen grote openingen opgespoord worden, dus plaatsen met het grootste verdichtingspotentieel, vooral wanneer er ook in de hoogte gebouwd kan worden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Daarbij moet de zoninval en het uitzicht behouden blijven. Het geselecteerde historische principe – al blijven uitzonderingen mogelijk van geval tot geval – bestaat erin om de hoogte van de gebouwen tegen de straatkant te beperken, met zo nodig inspringende verdiepingen.
29
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
c) een verdichting die het architecturaal erfgoed respecteert Het derde principe beoogt het behoud en de opwaardering van het erfgoed, wat een strikte omkadering in de omgeving vereist (het Unesco-erfgoed of de tuinwijken, bijvoorbeeld).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
30
d) een verdichting in verhouding tot voldoende groene ruimten Dit vierde principe houdt rekening met de omliggende stedelijke omgeving, en dus met het vermogen van gebieden om verdichting te ondergaan, waarbij tegelijk de naburige milieukwaliteit behouden kan blijven. Er werd rekening gehouden met een straal van 400 m rond groene ruimten van meer dan een hectare groot, wat neerkomt op 5 minuten wandelen. Voor groene ruimtes van minder dan een ha groot werd een straal van 200 m toegepast. We stellen een algemene goede dekking in het Gewest vast, ook al moet worden benadrukt dat er een aanzienlijk tekort bestaat in het centrale deel en in het Westen van het Gewest.
31
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
e) een verdichting in verhouding tot de omvang van de percelen en huizenblokken Het vijfde principe houdt rekening met de afmetingen van percelen en huizenblokken. Men gaat op zoek naar grote huizenblokken met een lage dichtheid die daarmee grote mogelijkheden bieden voor de herstructurering van het stadsweefsel (nieuwe constructies, uitbreiding van de bouwvolumes…).
32
De verdichtingsprincipes samengevat Volgens alle beoordeelde voorwaarden voor de verdichting en afhankelijk van de morfologische indeling van de huizenblokken, bepaalt het GPDO een “aanbevolen V/G” voor elk van de morfologische klassen afgebeeld op de dichtheidskaart, naargelang het huizenblok al dan niet in een toegankelijkheidscorridor ligt.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De V/G wordt systematisch op het bestaande niveau behouden zodra het om een erfgoedelement gaat. Aan de hand van de V/G-waarde kan men eveneens op een objectieve wijze de delen van het stadsweefsel identificeren die momenteel te grote afmetingen hebben en waarvor maatregelen nodig zijn om de plaatselijke bewoonbaarheid te verbeteren (vrijmaken van de binnenzijde van huizenblokken, beheer van de opdeling van bestaande woningen, ingroening,…). Hierbij moet worden opgemerkt dat deze verdichtingsbenadering van het bestaande weefsel niet het aangewezen instrument is voor het beheer van de inplanting van hoogbouw die afwijkt van het aanwezige weefsel. Deze gevallen dienen individueel onderzocht te worden (cfr. versterking van de stadsstructuur).
VERDICHTING BESTAANDE WEEFSEL – V/T Aanbevolen V/T Infrastructuren geen Grote stadsprojecten geen Kanaal en water geen Groengebieden geen Dense gesloten bebouwing Patrimonium huidige V/T Buiten patrimonium Bereikbare zones 2,00 Buiten bereikbare zones 1,85 Gesloten bebouwing Patrimonium huidige V/T Buiten patrimonium Bereikbare zones 1,85 Buiten bereikbare zones 1,00 Halfopen bebouwing Patrimonium huidige V/T Buiten patrimonium Bereikbare zones 1,30 Buiten bereikbare zones 0,70 Open bebouwing – industrieel weefsel Patrimonium huidige V/T Buiten patrimonium Bereikbare zones huidige V/T Buiten bereikbare zones huidige V/T Open bebouwing – hoogbouw Patrimonium huidige V/T Buiten patrimonium Bereikbare zones huidige V/T Buiten bereikbare zones huidige V/T Open bebouwing – laagbouw Patrimonium huidige V/T Buiten patrimonium Bereikbare zones 0,80 Buiten bereikbare zones 0,50
33
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Door gebruik te maken van dezelfde ratio’s als deze waarmee het bouwpotentieel voor woningen werd geraamd, komt men tot een onthaalpotentieel dat het mogelijk maakt tegemoet te komen aan de doelstellingen die het GPDO zich stelt en en een marge vrij te houden om delen van het grondgebied met een te grote dichtheid te ont-dichten omdat deze een probleem vormen inzake bewoonbaarheid.
34
Tool 2
De versterking van de stedelijke structuur
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De productie van woningen om de bevolkingsgroei op te vangen, kan tegelijk een opportuniteit zijn om in bepaalde open ruimten die de stad structureren het grootstedelijk karakter te versterken door de inplanting van hoogbouw. Het gaat evenwel niet op om hoogbouw aan te moedigen enkel en alleen om het weefsel te verdichten. De studies hebben trouwens aangetoond dat de bouw van torens niet altijd leidt tot een grotere dichtheid dan in andere typologieën. Daarom bestaat de ambitie erin hoge gebouwen enerzijds te aanzien als elementen van verdichting, maar anderzijds ook als opportuniteit om de stad te optimaliseren en te herwaarderen. Open ruimten maken een morfologische evolutie mogelijk met gebouwen die hoger zijn dan het gebruikelijke stadsweefsel. Het GPDO stelt een tweevoudige benadering van deze verdichting voor, verbonden aan een nieuwe perceptie van het stadslandschap: enerzijds door beginselen vast te leggen voor de inplanting van hoge gebouwen, zodat ze de stadsstruc-
tuur op een aangepaste wijze versterken; anderzijds door prioriteiten vast te leggen voor het overheidsoptreden op grond waarvan deze morfolo-
gische evolutie van het stadsweefsel met het oog op het landschap op samenhangende wijze kan worden gestuurd en dit in een gecoördineerde benadering met de overige doelstellingen van het GPDO voor wat betreft de ontwikkelingsstrategie. a) De verstevigingsprincipes Typisch aan grote openbare ruimten, ook wel open ruimten genoemd, is dat ze vaak verbonden zijn aan de topografie van het Gewest met een profiel langs een heuvelrug of op de bodem van een dal, waardoor ze vanuit de rest van de stad de waarneming versterken van de hoogbouw die zich daar bevindt en die de zogenaamde skyline van de stad bepaalt. Deze landschapslogica wordt doorgaans gekoppeld aan een sterke ontwikkelingsdynamiek, meer bepaald voor mobiliteit en economische polarisatie. Er is een aantal sites geïdentificeerd waar eventueel hoogbouw kan worden ingeplant langsheen grote openbare ruimten. Door voor deze open ruimten groene structuren te identificeren en af te bakenen, kan op grenzen hiervan de bouw van een gevelfront worden overwogen dat hoger is dan de omliggende structuur door gebruik te maken van de ontstane vrije ruimte. Enige verdichting van de onmiddellijke omgeving van deze parken kan de omwonenden ook essentiële uitrustingen verschaffen (speelpleinen, …). Het park dat men hiermee aanlegt en dat intensief door de buurtbewoners wordt benut, groeit zo uit tot drager van identiteit en vector van sociale cohesie. De verdichting langs lineaire ruimten vereist een specifieke benadering voor hoogbouw. In die optiek is het aangewezen om voorwaarden te verbinden aan de ligging en de integratie van hoge gebouwen5. De liggings- en integratievoorwaarden zijn twee onlosmakelijk verbonden dimensies, maar allebei even essentieel. De liggingscriteria leggen ruimtelijke regels vast voor de inplanting van een hoog gebouw voor wat betreft de leesbaarheid van de ruimtelijke organisatie, terwijl de integratiecriteria betrekking hebben op de maatschappelijke en ruimtelijke bijdrage van de hoogbouw. Bekijken we de Brusselse skyline en hoogbouw, dan zien we dat er 2 types van “torens” aanwezig zijn: de torens die de grootstedelijke skyline bepalen (Zuidertoren, Madoutoren) en een breuk met de gemiddelde bouwvolumes op stadsniveau vormen, naast lagere torens die alleen een schaalbreuk tegenover hun directe omgeving vormen en geen rol spelen in de skyline (Leopoldresidentie op de de Meeussquare in Brussel, residentie in de Notelaarsstraat in Schaarbeek). In de terminologie van het GPDO wordt die eerste groep “iconische torens» genoemd, de tweede groep «generieke torens”. 5 «Etude exploratoire de la problématique des hauteurs en RBC – définition des principes généraux de localisation et d’intégration des bâtiments élevés : BUUR, mars 2012»
Bij de inplanting van hoge gebouwen moet er rekening gehouden worden met de te behouden perspectieven en panorama’s en de te vormen grootstedelijke perspectieven. Met uitzondering van de te behouden perspectieven rond een monument, is het vastleggen van panorama’s en perspectieven bedoeld om de Brusselse skyline op te bouwen en niet om die te verlammen.
35
Vanwege de impact van hoge gebouwen, impliceert de inplanting ervan dat er naar uitmuntendheid en voorbeeldigheid in het ontwerp en de uitvoering van het project wordt gestreefd en dat ze een meerwaarde voor de leefkwaliteit in de wijk betekenen. Architecturale kwaliteit; Hoge energie- en milieuprestaties; Aandacht voor het microklimaat; Een sokkel die als kwalitatieve interface met de openbare ruimte en de wijk fungeert; Beperking van de overlast voor de mobiliteit op lokaal niveau; Functionele en sociale vermenging en ombouwmogelijkheden voor de ruimtes; Bijdrage in het voorzieningenaanbod van de wijk;
b) De concrete benadering Generieke torens moeten worden ingeplant en in de stedelijke context geïntegreerd op grond van de hogervermelde principes. Het GPDO bepaalt daarnaast ook nauwkeurig de mogelijke sites voor toekomstige hoogbouw van het type “Iconische toren” in het perpectief van een stedelijke skyline. Het plan bepaalt zowel plaatsen die geschikt zijn voor de inplanting van alleenstaande iconische torens als de meest aangewezen perimeters voor groepen van iconische torens. Er worden vijf assen vastgesteld voor geïsoleerde iconische torens, langsheen heuvelruggen en door dalen: de Mettewielaan, het kanaal, de oostelijke kleine ring, de oostelijke middenring, het Woluwedal.
Zeven perimeters zijn weerhouden voor groepen van iconische torens : het Zuid, de wijk Wet, het Noord, de Heizel, Delta, de universitaire campussen Erasme en Woluwe
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De morfologische eigenheid van hoge gebouwen, die deze onderscheidt van de courante bebouwing, vereist dat men analyseert hoe zij in de stad geïntegreerd kunnen worden, en dit op meerdere schalen. De integratie wordt beoordeeld aan de hand van de macroschaal (de stad), de mesoschaal (de wijk en haar inwoners) en de microschaal (het gebouw en zijn gebruikers).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
36
De ontwikkeling van uitrustingen en van een aangename en attractieve leefomgeving
Een aangename en attractieve leefomgeving vereist de ontwikkeling van wijken die beantwoorden aan de kwantitatieve en kwalitatieve verwachtingen van de bewoners voor wat betreft uitrustingen, diensten, winkels, groene en openbare ruimten en inkleding van de leefomgeving. De grootste uitdaging voor de leefomgeving van de Brusselaars is dat ze de aangekondigde bevolkingsexplosie moeten “verteren”, omdat deze een sterke behoefte aan woningen maar daarmee ook aan uitrustingen en diensten met zich mee zal brengen.
STRATEGIE 1
UITRUSTINGEN ALS DRAGER VAN HET DAGELIJKS LEVEN
Het GPDO heeft als ambitie een ruimtelijke spreiding tot stand te brengen die aan iedere inwoner – waar die ook leeft – een vlotte toegang waarborgt tot de diensten en uitrustingen die de voornaamste troef zijn van het leven in de stad. De prioriteiten hebben betrekking op: de behoeften aan kinderopvang, de behoeften aan scholen, de behoeften aan sport- en recreatieuitrustingen, de behoeften aan culturele uitrustingen, de behoeften aan buurtwinkels.
Er zal geijverd worden voor een gewaarborgde toegang voor voetgangers tot de voorzieningen, infrastructuren en handelszaken die bijdragen tot de aantrekkingskracht van de wijken en mee tegemoet komen aan de behoeften van de buurtstad. Daarnaast houdt een niet te verwaarlozen deel van de voordelen van het leven in de stad verband met de bevoorrechte toegang tot cultuur- en sportinfrastructuur met internationale uitstraling. De inspanningen die het GPDO gaat leveren om het grootstedelijk aanbod aan dit soort uitrustingen te versterken (stadion, Museum voor Moderne en Hedendaagse Kunst, Huis van de Diversiteit en Museum van de Europese Geschiedenis) moeten eveneens ten goede komen aan de Brusselse bevolking (cfr. Prioriteit 2, Tool 2 : vrijetijds- en zakentoerisme).
Tool 1
Behoeften aan kinderopvang identificeren
De Brusselse bevolking onder de 3 jaar zal tegen 2018 met 18,6% toenemen, dat zijn bijna 9.000 kinderen meer. In het Brussels Gewest bedraagt de dekkingsgraad voor de kinderopvang momenteel 31,7%, i.e. één plaats per 3 kinderen, wat nauw aansluit bij het minimumpercentage van 33% aanbevolen door de Europese Unie. Als gevolg van de verwachte demografische boom tegen 2020, dreigen de tegenstellingen in de dekkingsgraad van de verschillende Brusselse wijken nog toe te nemen. Om het tekort aan plaatsen in de crèches tegen te gaan, besloot het Gewest om alle beschikbare middelen in te zetten en verschillende gewestelijke en Europese maatregelen samen te brengen om de bouw of de renovatie van opvanginfrastructuren te stimuleren. Er zal voorrang gegeven worden aan de wijken met de grootste behoeften en de moeilijkste sociaal-economische context, dwz. de gemeenten Anderlecht, Vorst, Sint-Gillis, Molenbeek, Koekelberg, Jette, Schaarbeek en Sint-Joost. Het Observatorium van de uitrustingen bij het ATO identificeert samen
37
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Prioriteit 2
38
met de COCOF en de VGC de grootste verschillen tussen wijken in deze gemeenten zodat het beleid kan worden aangepast.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De voorbije vijf jaar steunde het Brusselse Gewest zijn communautaire partners om 2.400 nieuwe plaatsen te kunnen creëren. Het door de Regering opgezette programma zou de creatie van 375 plaatsen per jaar mogelijk moeten maken (571, indien samengeteld met andere dispositieven), opdat tegen 2014 het door Europa aanbevolen dekkingspercentage van 33% wordt gehaald. De verdere investering tijdens de komende jaren moet erop gericht zijn enerzijds dit percentage aan te houden gelet op de sterke bevolkingsgroei en anderzijds de dekking te verbeteren.
Tool 2
Behoeften aan scholen identificeren
In de scholen waren globaal genomen voldoende plaatsen om aan de vraag te voldoen.6 Op een meer lokale schaal, zien we echter grote tegenstellingen tussen de territoria. Tegen 2020 echter zal de bevolkingstoename de vraag naar schoolplaatsen opdrijven op elk onderwijsniveau in het hele gewest, maar vooral op die plaatsen waar nu al een deficit bestaat. De creatie van nieuwe plaatsen moet dus niet alleen de huidige tekorten oplossen, maar ook op de toekomstige vraag berekend zijn. Om te voldoen aan de toename van de vraag verwacht tegen 2020, en rekening houdend met het aantal plaatsen dat op 01/01/2013 al voor de basissector werd geprogrammeerd, hetzij 14.616 plaatsen (projectoproepen van het Gewest, de Federatie Wallonië-Brussel, de Vlaamse Gemeenschap, CEGEC), moeten er nog 27.000 plaatsen gecreëerd worden.
Resterend aantal plaatsen dat tegen 2020 geprogrammeerd moet worden Basis
14.884
Secundair
12.500
Totaal
27.384
In alle gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moeten er plaatsen bijkomen tegen 2020, maar vooral in het noorden en westen van het Gewest zijn de noden het grootst. Dit impliceert dat de overheden een sterke mobilisatie voortzetten om zo snel mogelijk de productie van schoolinfrastructuren te programmeren. Dan rijst de vraag welke gronden op het gewestelijk grondgebied beschikbaar zijn om er die schoolvoorzieningen op te trekken. De productie kan gerealiseerd worden door ofwel de creatie van nieuwe scholen, ofwel de uitbreiding van bestaande schoolinrichtingen. Aan de hand van twee verschillende bronnen werden er meer dan 120 sites geïdentificeerd: de plannen van de verschillende organiserende instanties en de plannen van de gewestelijke strategische gebieden. Alle sites waar al een project geprogrammeerd staat in beschouwing genomen, blijven er nog 99 potentiële sites om nieuwe schoolplaatsen te creëren. Dat geeft aan dat de grond- en vastgoedreserves volstaan, dan toch wat hoeveelheid betreft, en los van de technische en financiële moeilijkheden die de daadwerkelijke uitvoering van die projecten in de weg kunnen staan. Een groot deel van die sites (ongeveer 80) heeft al een schoolbestemming, maar bieden verdere verdichtingsmogelijkheden.
6 Bronnen: “Oriëntatienota voor de programmering van schoolvoorzieningen in de basis- en secundaire sector” – BROH - 2012
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
39
U rb is V2 0 1 1 Q 4 - j anuari 2 0 1 3
Tool 3
Behoeften aan sport- en recreatieuitrustingen identificeren
Uit het kadaster met het sportaanbod dat door de overheid in 2012 werd uitgewerkt in samenwerking met de sportbewegingen kon een stand van zaken opgemaakt worden van de sportactiviteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze gegevens moeten up-to-date gehouden worden en verfijnd in functie van de verschillende typologieën van sportinfrastructuren en de informatie moet verder worden verspreid. Uit de informatie die het kadaster vandaag verstrekt, blijkt dat de sportactiviteit zich niet kan ontwikkelen zonder buurtuitrustingen. Er bestaat een groot tekort aan dit soort uitrustingen in dichtbevolkte en economisch achtergestelde wijken, wat bijdraagt tot de maatschappelijke tweedeling van de bewoners, ook op sportgebied. Toch zijn sportactiviteiten een vector van individuele en collectieve emancipatie die de sociale cohesie in de wijken bevorderen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
40
Het tekort aan uitrustingen in bepaalde wijken versterkt dus de dualisering van het Gewest. Daarom is het essentieel dat het niveau van de sportbeoefening in Brussel verbetert : door prioritair de uitrustingen en het activiteitenaanbod te ontwikkelen in de economisch minst gegoede wijken, onder meer via het in gebruik nemen van oude industriegebouwen; door sportuitrustingen in de scholen te renoveren, te bouwen of de benutting ervan te verbeteren. door multifunctionele uitrustingen voor te stellen waar een groot aantal sporten op eenzelfde oppervlak kunnen worden beoefend. door uitrustingen te bouwen die beantwoorden aan de behoeften van meerdere aangrenzende gemeenten tegelijk en beheersintercommunales te steunen, vooral voor uitrustingen met een meer dan plaatselijk belang die grote exploitatiekosten veroorzaken. Het tekort aan uitrustingen wijst ook op de behoefte aan nieuwe recreatie-uitrustingen op gewestelijke schaal. Er werden 5 recreatiepolen van gewestelijk niveau geïdentificeerd : in Pede (Erasme), op de Heizel (Ossegem), aan de Becokaai (tegenover Tour & Taxis), aan de paardenrenbaan van Bosvoorde en aan het Rood Klooster.
Tool 4
De behoeften aan cultuurvoorzieningen identificeren
Brussel kreeg de voorbije jaren een indrukwekkend aantal cultuurinitiatieven toegewezen, waardoor het Gewest ondertussen internationale erkenning heeft verworven als creatieve stad en broedplaats van talent. Cultuur speelt een elementaire rol in de lokale ontwikkeling, en wel op twee niveaus : op nationaal en internationaal vlak, speelt cultuur een zeer belangrijke rol voor internationale groot-
steden, zoals blijkt uit de grote projecten van steden als Londen, Parijs, São Paulo, Barcelona, Bilbao.
Naast de toeristische en residentiële aantrekkingskracht die voortvloeit uit een gevarieerd en kwalitatief hoogstaand cultuuraanbod is cultuur ook een hefboom voor de productie van nieuwe goederen en diensten en zorgt voor werk en activiteit. op
lokaal vlak, maken de sociaal-culturele infrastructuren en academies de bevolking wegwijs in de meest uiteenlopende kunstvormen en zijn als zodanig onmisbaar als stimulans voor het « samen-leven » van gemeenschappen met zeer verschillende culturele wortels.
Ook moet een ruimtelijke visie worden uitgewerkt voor de culturele uitdagingen van het Gewest zodat de gewestelijke « culturele troeven » (musea, festivals, bioscopen, buurthuizen, kunstscholen) een meerwaarde bieden bij de territoriale ontwikkeling van de stad (zowel qua internationale uitstraling als economische ontwikkeling). Het GPDO stelt voor de functie van gewestelijke « cultuurintendant » in het leven te roepen, om de coordinatie tussen de actoren van de cultuurwereld te verbeteren en de samenwerking met de beide Gemeenschappen uit te bouwen. Ook het Federaal niveau moet hierbij worden betrokken, zowel voor de verwezenlijking van nieuwe projecten (het nieuwe Museum voor Moderne Kunst dat in de kanaalzone moet worden gebouwd) als voor de renovatie en opwaardering van uitrustingen met een nationale en internationale uitstraling (Musea, Conservatorium, Paleis voor Schone Kunsten,..).
Tool 5
Behoeften aan buurthandel identificeren
Het aantal buurthandels in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de voorbije 50 jaar bijna met de helft verminderd. Algemeen neemt de handel minder af in de bestaande polen en kernen dan buiten die polen en
kernen. De zogenaamde “buurthandel”2 kreeg zonder twijfel meer onder die afname te lijden dan de hele kleinhandel: op 50 jaar tijd werd de buurthandel tot een derde gereduceerd.
41
Geconfronteerd met de daling van het aantal buurtkernen en het verval ervan, moet er een initiatief op gewestelijke schaal overwogen worden om het evenwicht te onderzoeken tussen het aanbod van de buurthandel en de vraag, zodat alle inwoners over een buurthandelspool in hun onmiddellijke omgeving kunnen beschikken. Het begrip buurtpool omvat niet alleen de activiteitssectoren die aan buurt- en bestemmingshandels worden toegekend (kapper, algemene voeding), maar ook alle activiteiten die bijdragen in de vitaliteit van de stadsomgeving (cafés, restaurants, krantenwinkels…). De buurthandelspool speelt een rol in de vitaliteit van de wijk, in het delen van de stedelijke ruimte, in de identiteit van de plaats en is gunstig voor de economische ontwikkeling (tewerkstelling, vooral van plaatselijke werknemers). Het beleid gericht op de uitbouw van nieuwe lokale identiteitskernen draagt eveneens bij tot de bloei van de buurthandel (cfr. Het grondgebied structureren, Prioriteit 1, Strategie 4, de buurtstad).
STRATEGIE 2
DE OPENBARE EN GROENE RUIMTEN ALS DRAAGVLAK VOOR DE LEEFKWALITEIT
De openbare ruimte heeft een grote invloed op de leefomgeving van de stadsbewoners en -gebruikers. De attractiviteit van brussel wordt zowel voor inwoners als voor werknemers, bezoekers en ondernemingen die er zich willen vestigen beïnvloed door de kwaliteit van de openbare ruimte. Door de demografische groei winnen de openbare ruimte in het algemeen en de groene ruimten in het bijzonder aan belang: de verdichting van de stad mag niet ten koste gaan van het levenscomfort en moet derhalve gepaard gaan met voldoende openbare ruimten om de verdichting en de compactheid van de stad te compenseren en die voldoende afgestemd zijn op het dagelijkse leven van de inwoners om het hoofd te bieden aan de uitdaging van de sociaal-ruimtelijke tweedeling van de stad. Bovendien draagt de investering in een kwaliteitsvolle openbare ruimte in de meest achtergestelde gebieden (waar er momenteel een gebrek is aan openbare ruimten) bij aan het evenwicht op het grondgebied. In de centrale wijken zijn daarom aanzienlijke investeringen nodig om de openbare ruimte uit te breiden en te verbeteren. Meer bepaald het kanaal moet een centrale plaats en een openbare ruimte van gewestelijk belang worden. Het GPDO bepaalt 4 assen voor ingrepen in de openbare ruimte: 1. de kwalitatieve verbetering van de openbare ruimte in alle wijken, 2. een verhoogde inname van de openbare ruimte in wijken met een grote dichtheid, 3. de aanleg van groene ruimten in de wijken die kampen met een tekort, 4. de versterking van de structurerende rol van de gewestelijke openbare ruimten.
Tool 1
De kwalitatieve verbetering van de openbare ruimte in alle wijken
De actuele dynamiek van renovatie en revalorisering van de openbare ruimte moet worden voortgezet met een grotere gedrevenheid. De transformatielogica moet de voorrang krijgen boven identieke renovatie, om zo een reële verbetering tot stand te brengen. Er moet in sterkere mate aandacht worden besteed aan het comfort voor gebruikers van actieve modi (cfr. Structurering van het grondgebied, Prioriteit 1, Strategie 4, Tool 2 en Prioriteit 4, Strategie 3).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De buurthandelskernen blijven eveneens verder ontdichten, waardoor ook de kwaliteit en diversiteit van het lokale aanbod afneemt. De consumenten moeten zich verder verplaatsen om de verdwenen handelsactiviteiten te vinden en verder op zoek gaan naar een bredere handelskern die aan hun verwachtingen voldoet, waarmee ze bijdragen tot het verval van de reeds kwetsbare handelskernen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
42
Daarom moet het Gewest voor iedere openbare ruimte toezien op de kwaliteit van de stedelijke en natuurlijke voorzieningen, opdat deze ruimten tegelijkertijd aantrekkelijk, comfortabel, veilig, net en goed onderhouden zouden zijn. Er moet bijzondere aandacht besteed worden aan: de aanleg van recreatieve ruimten voor kinderen en jongeren; het onderhoud en de netheid van de bestaande groene/openbare ruimten; de talrijke mogelijkheden tot gebruik van de openbare ruimte; de esthetische en creatieve kwaliteit van de openbare ruimten; het gebruik van duurzame materialen; de verlichting en het straatmeubilair; de kwaliteit van de functies die gevestigd zijn op de benedenverdiepingen en de verhouding tussen bebouwde en niet-bebouwde terreinen. Bepaalde openbare ruimten met een buurtfunctie moeten worden ontworpen en beheerd op lokaal niveau: hetzij op gemeentelijk niveau (plaatsen met symboolwaarde, dorpscentrum, pool met buurtwinkels enz.) en soms intergemeentelijk niveau, als de openbare ruimten zich op de gemeentegrenzen bevinden, hetzij op wijkniveau (binnenplaatsen van huizenblokken, squares, gedeelde tuinen, stadswegen en kleine wegen enz.). Algemeen, maar vooral in de dichtbevolkte wijken waar verharde oppervlakken overwegen, moet de openbare ruimte verrijkt worden met zoveel mogelijk natuurlijke elementen: grasperkjes, bomen, aanplantingen, waterstukjes, … Dit moet de stedelijke biodiversiteit verhogen en het contact met de natuur verbeteren, maar ook bijdragen tot gezondheid van de Brusselaars. Hiervoor moeten onder meer de netwerken worden versterkt omdat deze bijdragen tot een continue aanwezigheid van de natuur van de ene openbare of privéruimte naar de andere (cfr. Structureren van het landschap, Prioriteit 2, de landschapsstructuur bevestigen). Deze natuurelementen moeten ook de effecten van een veranderend klimaat compenseren. Zo moeten zoveel mogelijk bomen geplant worden omwille van hun verfrissend effect bij hittegolven (schaduw), hun luchtzuiverende werking en hun watervasthoudende kwaliteiten.
Tool 2
Een verhoogde inname van de openbare ruimte in wijken met een grote dichtheid
Het centrum en de armste gemeenten hebben momenteel een gebrek aan ruimten voor recreatie en spel, hoewel dit onmisbaar is voor het welzijn van de inwoners. De openbare ruimte is er vaak benauwd en beperkt tot haar louter functionele rol van verplaatsingsvector. De Duurzame Wijkcontracten blijken een doeltreffend instrument om het gebrek aan openbare ruimten en groene ruimten lokaal te verminderen in de probleemwijken. Dit instrument volstaat echter niet om iets te veranderen op gewestelijk niveau. Daarom moeten openbare en groene ruimten worden aangelegd in alle nieuwe grote stadsprojecten (rekening houdend met de behoeften van de omliggende wijken) en in de kleine wijkruimten. In de wijken moet de openbare ruimte worden teruggewonnen door: de voortzetting van de duurzame wijkcontracten; maatregelen
om het dichte stadsweefsel meer “poreus” te maken door, in de mate van het mogelijke, de binnenplaatsen van huizenblokken die momenteel in gebruik zijn, weer vrij te maken om er groene openbare ruimte te creëren, in samenhang met het verdichtingsbeleid in sommige gebieden; de openstelling of aanleg van nieuwe groene/openbare ruimten. Het Gewest is globaal gezien vrij rijk aan groene ruimten. Maar deze zijn niet gelijkmatig verspreid en het centrale, dichtbevolkte gebied heeft op bepaalde plaatsen een nijpend tekort aan groene ruimten (cfr. Structureren van het landschap, Strategie 3).
Tool 3
De versterking van de structurerende rol van de gewestelijke openbare ruimten
43
Het GPDO wil de landschaps- en structurerende waarde van deze openbare ruimten herstellen die vaak onder gewestelijk beheer zijn. Ook wil het de landschapswaarde van de openbare ruimten aan de stadstoegangen versterken en een nieuwe invulling geven aan de openbare ruimte rond de grote stations, die eveneens gezien moeten worden als stadstoegang, en aan de nieuwe plaatsen van stedelijke intensiteit, de openbaar-vervoerknooppunten. De krachtlijnen bestaan erin de autosnelwegen die de stad binnendringen om te vormen tot stadslanen, de grote wegen te « civiliseren », de straten en pleinen terug te winnen en in het algemeen de stedelijke structuur van het Gewest begrijpelijker te maken. Het doel is om de landschapsomgeving van de Brusselse valleien te herstellen, zodat de groei van Brussel gepaard kan gaan met landschappelijke kwaliteit.
STRATEGIE 3
VOORTZETTING EN VERSTERKING VAN HET RENOVATIEBELEID
Eén van de eerste prioriteiten bij het ontstaan van het Brussels Gewest was de invoering van een effectief beleid inzake « stadsvernieuwing ». De doelstelling was duidelijk: de leefomgeving in de achtergestelde gebieden verbeteren en « de stad herstellen » met precieze ingrepen. Daarbij verscheen al gauw het « Wijkcontract » als instrument. Vandaag blijft de inkomensongelijkheid tussen de Brusselse wijken, ondanks de jarenlange ingrepen om gebouwen en openbare ruimten te verbeteren, onverminderd toenemen. We stellen vast dat de sociaal-ruimtelijke tweedeling toeneemt tussen de achtergestelde wijken die vooral rond het kanaal en in het Westen liggen en de meer gegoede wijken die hoofdzakelijk in het Oosten en het Zuiden van het Gewest gelegen zijn. De waarneming van deze toestand bevestigt de noodzaak om de instrumenten van stadsvernieuwing te versterken en up-to-date te brengen. Uit de stedelijke evolutie blijkt immers dat deze transversale ingrepen op plaatselijke schaal niet langer volstaan om op een structurele en efficiënte manier de gewestelijke uitdagingen aan te gaan. De principes voor deze versterking van het renovatiebeleid worden gecoördineerd in het « Gids-Plan voor Stadsvernieuwing ». Het doel is om een interventiekader uit te tekenen : dat samenwerkingen tot stand brengt en versterkt tussen openbare actoren, maar ook tussen openbare
en privé-actoren die actief zijn in de meest achtergestelde zones van het grondgebied en dat de instrumenten van stadsvernieuwing in functie hiervan laat evolueren ; waarmee
kan worden ingespeeld op stedelijke problemen in functie van de schaal van de wijk, de verbindingen tussen wijken en de verbindingen tussen de bestaande gebouwenstructuur en de nieuw aangelegde wijken gelegen van het recent aangepaste stedelijk herwaarderingsgebied ;
dat het denken en het optreden rond stadsvernieuwing laat evolueren met de ontwikkeling van nieuwe
instrumenten en door het operationeel aspect van de projecten te verbeteren (cfr. Deel 2, hoofdstuk 6).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Brussel beschikt over elementen die het landschap structureren (wegstructuur getekend door Victor Besme, kanaal, centrumlanen, Kleine Ring, Middenring enz.) maar die vaak hun stedelijke en landschappelijke kenmerken kwijt zijn.
44
Prioriteit 3
De ontwikkeling van de stadseconomie
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De knooppunten van de bestuurs- en controlenetwerken van de wereldeconomie zijn te vinden in de grootste metropolen, wier relatieve economische positie erop vooruit gaat. Door de aanwezigheid van de Europese instellingen en van de NAVO is Brussel zeer goed geplaatst als «kleine wereldstad» die kan bogen op uitstekende verbindingen met de internationale netwerken. Brussel bevindt zich centraal in de vierhoek die gevormd wordt door Londen, de Randstad, het Rhurgebied en Parijs, ook de Metropolitan European Growth Area (MEGA) genoemd. Dit gebied is zeer goed aangesloten op de internationale omgeving, zowel dankzij de fysieke netwerken (centrale ligging in de luchtvaarthubs en als HST-knooppunt) als de digitale netwerken die kaderen in de globalisering. De vier kernsectoren van de grootstedelijke economie zijn: de
financiële en commerciële diensten, met inbegrip van de ontwerpdiensten zoals architectuur, engineering, ...;
de
bestuurs- en controlefuncties met de hoofdzetels van bedrijven, de nationale en internationale overheden en het hele netwerk van activiteiten daarrond in domeinen zoals financiën, boekhouding, juridische diensten, marketing, ...;
de culturele en creatieve sector waaronder mode, design, publiciteit, de vrije kunsten en de elektro-
nische en gedrukte media;
het
toerisme, zowel het vrijetijds- als het zakelijk toerisme. Deze sectoren zijn onderling sterk afhankelijk en functioneren in synergie met elkaar.
De Brusselse economie, die aangestuurd wordt door deze zwaarwichtige trend, zal voortgestuwd blijven worden door de internationale functie en de hiermee verwante activiteiten. Het gaat hier om het exogene deelaspect van de Brusselse economische groei: aanwezigheid van Europa, buitenlandse investeringen, beurzen en congressen, mensen die hun kwalificaties en cultuur meedragen,... De internationale functie genereert 40.000 rechtstreekse banen bij de instellingen, maar zorgt voor minstens tweemaal zoveel indirecte jobs (lobbyisten, pers en media, adviesverlening, expertise, ...). Het GPDO ontwikkelt maatregelen om meer Brusselaars te laten delen in dit tewerkstellingspotentieel. De economische ontwikkeling van het Gewest steunt ook op de aantrekkingskracht van het Gewest voor economische activiteiten. Deze aantrekkingskracht berust zowel op de kwaliteit van het economisch-industrieel weefsel (bedrijfsgerichte benadering: firm centered) als op de capaciteit om geschoolde en creatieve arbeidskrachten aan te trekken en hier te houden (mensgerichte benadering: aantrekken van talenten). Het endogene deelaspect van de economische ontwikkeling steunt op 2 pijlers: de
residentiële economie gedragen door de bevolking die woont en werkt in Brussel. Deze bevolking groeit aan en genereert zeer diverse banen in de dienstensector (scholen, zorgverstrekking, horeca, handel, vrije tijd) traditionele economische weefsel van KMO›s die actief zijn in de stadseconomie : voeding, constructie en renovatie, vervoer,...
het
Het GPDO stelt voor om het exogene en het endogene deelaspect van de economische ontwikkeling niet tegen elkaar uit te spelen, maar er integendeel voor te zorgen dat zij elkaar aanvullen (zie deel 2, hoofdstuk 2, de economische roeping van Brussel ontplooien). In het kader van de met de sociale partners gesloten New Deal en de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu heeft de Regering 6 prioritaire sectoren aangeduid om de economische groei en het terugdringen van de werkloosheid beter te doen samengaan (zie deel 2, hoofdstuk 3, meer werk voor de Brusselaars): de internationale sector en het toerisme, de milieusectoren (renovatie, afval en recyclage, water, ...)
45
de handel het openbaar ambt, de social-profitsector en de stadsberoepen de innoverende sectoren (ICT, bio-medische activiteiten, ...) de stedelijke industriesector (agrovoeding, mechanica, elektronica, instrumentenbouw,...)
1. Landbouw 2. Energie 3. Industrie a. Intermediaire producten b. Uitrusting c. Verbruiksproducten 4. Bouw 5. Verhandelbare diensten a. Vervoer en communicatie b. Handel en Horeca c. Krediet en Verzekeringen d. Gezondheidszorg en Diensten aan de Gemeenschap e. Andere 6. Niet-commerciële diensten a. Bestuur en Onderwijs b. Huishoudelijke dienstverlening 7. Totaal
2010 586 6.713 26.051 6.991 8.453 10.608 15.283 384.526 46.042 91.449 60.654
2020 687 7.232 15.374 4.156 5.058 6.160 14.807 426.534 43.252 94.304 60.527
2010-2020 101 519 -10.677 -2.835 -3.395 -4.448 -476 42.008 -2.790 2.855 -127
Totale groei 17,2% 7,7% -41,0% -40,6% -40,2% -41,9% -3,1% 10,9% -6,1% 3,1% -0,2%
Jaarlijkse groei 1,6% 0,7% -5,1% -5,1% -5,0% -5,3% -0,3% 1,0% -0,6% 0,3% 0,0%
56.733
69.919
13.186
23,2%
2,1%
129.648 174.638 166.429 8.209 607.796
158.532 188.642 184.514 4.128 653.276
28.884 14.004 18.085 -4.081 45.480
22,3% 8,0% 10,9% -49,7% 7,5%
2,0% 0,8% 1,0% -6,6% 0,7%
We stellen vast dat de “zware” verwerkende nijverheid zich veeleer buiten de stad zal blijven ontwikkelen, gezien de eisen op het vlak van ruimte en toegankelijkheid van de bandproductie en de “just-in-timeproductie”. Het GPDO beoogt evenwel een stedelijke productiesector te behouden in de stad, die nodig en van nut is om de stad te doen draaien. De dienstensector, zowel de profit als de non-profit, zit duidelijk in de lift.
STRATEGIE 1
OP HET GRONDGEBIED DE PLAATS VAN DE ECONOMISCHE SECTOREN MET EEN GROOT POTENTIEEL AAN JOBS VERSTERKEN EN HERKWALIFICEREN
In de vorige gewestelijke bestemmingsplannen werd veel aandacht besteed aan het beheren van de vestiging van sterke economische functies in het Gewest, en dit met twee grote doelen : enerzijds de druk onder controle houden die door de tertiaire sector wordt uitgeoefend ten koste van de woonfunctie en de andere economische activiteiten en anderzijds activiteiten die veel werkgelegenheid creëren inplanten nabij de bestaande openbare-vervoersinfrastructuur. De zorg voor de mobiliteitsaspecten van de economische ontwikkeling is alleen maar toegenomen, maar het overwicht van het kantoorvastgoed en de stedenbouwkundige gevolgen daarvan doen zich vandaag heel ander voelen op het gewestelijk grondgebied. Daarom moet het GPDO de plaats van de economische sectoren met een groot potentieel aan jobs versterken maar tegelijk ook de plaats herzien die zij innemen in het perspectief van een verbeterde stedelijke mix. Het GPDO heeft specifieke aandacht voor drie sleutelsectoren : De tertiaire sector ; Productieactiviteiten en logistiek ; De handel.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het Federaal Planbureau heeft voor de periode 2010-2020 kwantificerende vooruitzichten opgemaakt van de bezoldigde tewerkstelling per sector. Deze vooruitzichten zijn belangrijk voor de territoriale invulling van het economisch beleid dat het Gewest wil uitstippelen.
46
Tool 1
De tertiaire sector
De grootste drie « gebruikers » van kantoren in Brussel zijn : regerings- en administratiefuncties van de openbare sector, op alle beleidsniveaus die in Brussel vertegenwoordigd zijn, de dienstensectoren, banken en verzekeringen. In de banksector is de tewerkstelling licht gedaald in de periode waarop het GPDO betrekking heeft. Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De
Voor de overige “handelsdiensten” die kantoren nodig hebben zien we een jaarlijkse groei van 2%. Die groei kan echter sterk schommelen vanwege de conjunctuurgevoeligheid van de sector. Voor de overheidsfuncties wordt er een beperktere groei verwacht, namelijk 1% per jaar. Deze kleinere toename kan meer bepaald worden toegeschreven aan de veralgemening van de informatica. Passen we die percentages toe op de kantoormarkt in Brussel, dan kunnen we een stijging van de bezoldigde tewerkstelling van 1,2 à 1,4% per jaar verwachten voor alle betreffende sectoren., hetzij een jaarlijkse toename van het kantorenbestand met 120 000 m². We stellen ook vast dat de ingenomen ruimte per baan sterk afgenomen is (van 20 m²/job naar 15 m²/ job), wat een algemene verlaging van de behoefte aan vereiste oppervlakte met zich meebrengt geraamd op 60 000 à 100 000 m² per jaar, afhankelijk van het aantal verhuizingen (van 240 000 tot 400 000 m² per jaar). Talloze reconversie-operaties van verouderde kantoorgebouwen leiden eveneens tot een inkrimping met 60.000 tot 70.000 m²/jaar, waaraan ook de afgebroken gebouwen moeten worden toegevoegd (0,25 % van het hele gebouwenbestand, hetzij 32 000 m² per jaar).
Nieuwe vestigingen > > 500 m²
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Totaal
A
Renovatie bestaand kantorenpark met ongewijzigde oppervlakte B
324.774 241.461 126.100 75.956 182.405 152.620 147.738 57.255 53.621 183.962 62.822 48.542 19.713 167.462 2.483 1.845.914
159.182 281.224 182.218 208.667 183.484 248.402 190.470 434.326 154.631 119.060 252.958 398.274 463.950 212.766 203.671 3.693.283
Groei Afname Totaal Netto groei kantorenpark kantorenpark kantorenpark in bestaande in bestaande gebouwen gebouwen C D A+B+C+D A+C-D 17.740 21.056 24.951 25.926 88.909 80.467 108.061 65.721 46.530 44.328 37.728 51.503 55.034 31.511 22.427 721.622
-8.517 -6.894 -13.171 -30.722 -20.274 -18.1066 -23.363 -57.813 -48.536 -43.419 -86.858 -74.851 -120.289 -45.466 73.306 -671.585
492.909 536.847 320.098 279.827 434.524 463.383 422.906 499.489 206.246 303.931 266.650 423.468 418.408 366.273 155.275 5.590.234
333.727 255.623 137.880 71.160 251.040 214.981 232.436 65.163 51.615 184.871 13.692 25.194 -45.542 153.507 -48.396 1.896.951
In de loop van de voorbije 10 jaar overschreden de vergunningen voor nieuwe oppervlakten gemiddeld nooit de 100.000 m²/jaar en zakten zelfs tot een historisch dieptepunt in 2011. De perspectieven op middellange termijn blijken de bestaande tendensen niet te doen keren. De verkleining van de oppervlakte per job, die al een aantal jaren is ingezet in de privé-sector, zet zich nu ook door bij de overheid, wat met de veralgemening van het tele-werk nog zal intensiveren. De Regie der Gebouwen, de voornaamste gebruiker van de recentste grote kantoorgebouwen (Noord, Zuid,...), heeft aangekondigd dat zij haar kantooroppervlakte met 30% wenst te verminderen, een gevolg van de invoering van het ‘flexibel en gedeeld kantoor’.
Hoewel de cijfers sinds een jaar stabiel zijn, blijft de huurleegstand van kantoren erg hoog in Brussel (1,2 miljoen m², dat is meer dan 9% van het hele gebouwenbestand). Het huidige gebouwenbestand en de 1.000.000 m² aan potentiële of minder geavanceerde projecten beantwoorden samen aan de behoeften tot in 2020.
47
Op grond van deze vaststelling schuift het GPDO twee duidelijke keuzes naar voren : met het huidige beleid dat er de voorkeur aan geeft grote kantoren bij de grote stations in te planten, en de realisatie van nieuwe kantoren in de buurt van andere multimodale knooppunten van het openbaar vervoer beperken ;
een herontwikkelingsas kiezen die met de luchthaven verbonden is (de Leopold III-laan) veeleer dan een
versnippering over tal van kleine nieuwe polen ; de
leegstaande en verouderde kantoorgebouwen converteren in woningen en uitrustingen, waarmee het monofunctioneel aspect van de administratiegebieden kan worden weggewerkt.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
doorgaan
48
Tool 2
Productie- en logistieke activiteiten
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het Overzicht van de productieactiviteiten (analyse van de evolutie 1997/2011) benadrukt het belang van het kanaalgebied als “corridor voor logistieke en productieactiviteiten”. Er wordt ook gewezen op het grote verlies aan gebouwoppervlakte bestemd voor deze activiteiten (1.000.000 m² verloren tussen 1997 en 2011). Toch is er, volgens het Overzicht, in 2011 nog 4.700.000 m² beschikbaar, waarvan 700.000 m² leeg staat.
Om een harmonieuze ontwikkeling van de verschillende stadsfuncties mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat het Gewest de nodige aantrekkingskracht uitoefent op de economische operatoren, hanteert het GPDO een tweeledige strategie : enerzijds stelt het voorop om in het Brussels Gewest een aantal «monofunctionele» economische gebieden te behouden, die plaats moeten bieden aan de economische activiteiten die onverenigbaar zijn met de woonfunctie, maar desalniettemin nuttig zijn om de stad te doen draaien anderzijds beoogt het bedrijven en andere stadsfuncties naast elkaar te laten bestaan, door het bevorderen van de inplanting van bedrijven die verenigbaar zijn met de woonfunctie. In dat schema komt het er dus op aan te zoeken naar nieuwe stadsvormen waarin verschillende functies naast elkaar bestaan, met de nadruk op vermenging, en gunstige omstandigheden te creëren voor het vestigen van bedrijven: dit vergt tegelijk een efficiënte bereikbaarheid met het openbaar vervoer, die samenhangt met de tewerkstellingsdichtheid, logistieke toegankelijkheid voor de werkhuizen, … Verder is het nodig in te spelen op de vraag van bepaalde bedrijven die geneigd zijn om weg te trekken uit het Gewest en ruimten ter beschikking te stellen voor de economische activiteiten die onverenigbaar zijn met de woonfunctie, in het bijzonder in de Voorhaven. Dienaangaande heeft de Regering beslist op het
noordelijk gedeelte van het terrein aan Schaarbeek-Vorming een performant logistiek platform tot ontwikkeling te brengen, teneinde er de logistieke activiteiten samen te brengen en een synergie tussen de activiteiten en de bewegingsstromen op de site mogelijk te maken.
Handel
Het handelsaanbod wordt gekenmerkt door de dominante positie van het Brusselse hypercentrum. Het Schema voor Handelsontwikkeling wijst evenwel op een gebrekkig aanbod in het noorden van Brussel. Dit tekort aan handelszaken treft het noordelijke deel van het Bussels Gewest en hetzelfde deel van het grootstedelijk gebied. Uit een recente studie over de behoefte aan handelszaken blijkt overigens dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, uitgaande van al de analysecriteria, minder goed uitgerust is dan het Belgisch gemiddelde, en dit terwijl het de dubbele rol vervult van nationale en Europese hoofdstad. Om opnieuw evenwicht te brengen in het handelsaanbod, moet er bijna 200.000m² handelsoppervlakte bijkomen. Het Gewest wil op zijn grondgebied dus een toereikend handelsaanbod tot ontwikkeling brengen en voornamelijk het tekort aan handelszaken in het Noorden van Brussel wegwerken door middel van het NEOproject op de Heizelvlakte. De Heizelvlakte kan immers bogen op een aantal belangrijke troeven: een
vlotte bereikbaarheid met het openbaar vervoer. De huidige bereikbaarheid is reeds prima en zal door middel van beperkte investeringen verder verbeterd worden.
de intrinsieke aantrekkingskracht van de Heizelsite die de commerciële activiteit in de hand werkt: aan-
wezigheid van - bestaande en geplande - activiteiten met een grootstedelijk en internationaal karakter: internationaal congrescentrum, tentoonstellingszalen, evenementenhal, Atomium, … het
gezellige karakter van de Heizel en de inpassing van deze site in een stedelijk landschap dat het NEO-project zal versterken.
STRATEGIE 2
INVESTEREN IN DE BANENSCHEPPENDE SECTOREN VAN DE GEWESTELIJKE ECONOMIE
Sinds een paar jaar is het opleidingsaanbod, met in het bijzonder dat voor de meest kansarme werkzoekenden in ons Gewest, fors uitgebreid. Op tien jaar tijd is het meer dan verdubbeld. Momenteel maken ieder jaar ruim 12.000 werkzoekenden en 3.000 werknemers gebruik van de Brusselse voorzieningen voor beroepsopleiding. Het aanbod blijft evenwel ontoereikend om tegemoet te komen aan de Brusselse uitdagingen en paradoxen. Meer synergieën tussen tewerkstelling en opleiding, een grotere betrokkenheid van de sociale gesprekspartners en van de beroepssectoren, een betere onderlinge afstemming van het optreden van de verschillende operatoren, een sterkere samenwerking met het onderwijs, een groter gedeeld gebruik van de middelen, enz. Dat zijn de elementen die centraal staan in het Brussels project. Er moet fundamenteel naar gestreefd worden het opleidingsaanbod, de scholing en de valorisatie van de vaardigheden van de Brusselaars zowel kwantitatief als kwalitatief te versterken om zo een grotere doorstroming naar de arbeidsmarkt te waarborgen. Voor een Gewest dat bekommerd is om zijn toekomst en zijn economische welvaart, is het uiteraard van essentieel belang om door middel van de besluitvorming antwoorden te bieden op de noden van de Brusselse bedrijven en de permanente vorming van de werknemers te bevorderen. In dit opzicht moet de versterking van de publieke beleidsinitiatieven noodzakelijkerwijs gepaard gaan met een ruimere inbreng van de bedrijven in de opleidingen en met de naleving van de verplichtingen ter zake door de sectoren. Daarenboven bieden een grotere betrokkenheid van de universiteitssector en de steun voor de ontwikkeling van aanverwante economische activiteiten waarborgen voor een economische heropleving en sterke synergieën.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Tool 3
49
50
Daarom heeft het Gewest beslist om vanuit een sectorgerichte benadering bij te dragen aan een geleidelijke reorganisatie van de kwalificerende beroepsopleiding door competentiepolen in het leven te roepen die zich volledig toeleggen op scholing, voorlichting en de oriëntering naar werk en eveneens op de aanmoediging van economische sectoren die verband houden met het leefmilieu.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Tool 1
Competentiepool in de sector van de industriële beroepen
Er is van start gegaan met een eerste project om een competentiepool uit te bouwen in de sector van de industriële beroepen. Het gaat hier om een sector die in de New Deal bestempeld is als prioritair en die de bijzondere eigenschap heeft kwaliteitsvolle, niet-delokaliseerbare banen te scheppen voor Brusselse werknemers die maar weinig perspectief op equivalent werk zouden hebben in de dienstensector. Dit is tevens een sector waarin er duidelijk een tekort is aan arbeidskrachten en waarvoor het huidige opleidingsaanbod veel te schraal is. De beroepen die hierbij aan bod komen, kaderen zowel in de productie (bewerking, laswerk, leidingen, ...) als in het onderhoud (industrieel mecanicien, elektromecanicien, lifttechnicus, HVAC) en technisch ontwerp (industrieel tekenaar, ...).
Tool 2
Competentiepool in de sector van de ICT-beroepen
Daarnaast is het nodig om nog een tweede competentiepool op te richten rond de ICT-beroepen. Het is de bedoeling om alle tewerkstellings- en opleidingstools die van belang zijn voor de informatie- en communicatietechnologiesector op eenzelfde locatie samen te brengen. De voornaamste doelstellingen van deze ICT-pool zouden erin bestaan Brussel te versterken als centrum voor ICT-ontwikkeling, maar verder ook Brusselaars op te leiden voor en te werk te stellen in deze groeisector. In de economie van de 21ste eeuw wordt de nood om in te spelen om de behoeften van de bedrijven die in deze sector actief zijn, steeds groter en nijpender. Het is de bedoeling om deze pool zowel op het vlak van opleiding als op dat van tewerkstelling te laten uitgroeien tot het Brussels referentiecentrum voor de bedrijven / werknemers in de sector, de werkzoekenden en de hogescholen / universiteiten en aansluiting te zoeken bij de technologische innovatie. Ook hier moeten in de eerste plaats de bedrijven, de universiteiten en de hogescholen, als vragende partij en eerste begunstigden, hun schouders zetten onder deze projecten, de uitbouw ervan aanzwengelen en de financiering aangaan. De totstandbrenging van dergelijke synergieën zal op termijn leiden tot een versterking van de Brusselse economie.
Tool 3
Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu
De Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu en haar verschillende sectorale assen heeft als doel stimulansen te bieden aan economische sectoren die zich richten op het leefmilieu en een groot potentieel aan jobs hebben. Dit proces brengt de sociale partners samen met de beroepsfederaties, de actoren van de socioprofessionele inschakeling, de openbare actoren voor wat betreft leefmilieu, tewerkstelling, economische activering, beroepsopleiding en onderzoek. Door het overleg worden alle elementen geïdentificeerd die de ondernemingen afremmen bij het evolueren naar de bewuste economische sector toe, in de zin van een economische transitie ; anderzijds samen met de actoren in kwestie een concreet actieprogramma uitwerken om de problemen met opleiding, technische referenties, onderzoek, steun aan ondernemingen en inschakeling aan te pakken. Tijdens het hele proces wordt bijzondere aandacht besteed aan : de noodzaak om de lokale knowhow van ondernemingen en werknemers te upgraden met een aangepast ondersteuningsbeleid, meer bepaald via aangepaste en innoverende opleidingen ;
belang om lokale ondernemingen te betrekken bij de handelingen en werken die ter plaatse geen knowhow vinden ; het samenbrengen van deze jobs en de werkzoekenden van het Gewest ; een beleid inzake overheidsopdrachten dat omkaderd wordt door sociale en milieu-clausules (met criteria die voorrang geven aan de lokale knowhow voor lokale behoeften). Verscheidene sectorthema’s vallen onder dit proces : duurzaam bouwen, waterbeheer, afval, voeding.
Tool 4
De Europese Structuurfondsen
De Europese Structuurfondsen bieden een opportuniteit om de economische ontwikkeling meerwaarde te geven ten dienste van de Brusselse bevolking en de gewestelijke uitdagingen. Ze maken het mogelijk de ontplooiing van economische sectoren met een groot potentieel aan jobs voor de Brusselse bevolking te steunen en tegelijk te uitdagingen verbonden aan de dualisering van het Gewest aan te pakken. De ervaring met de Europese programma’s en de dynamiek die deze hebben gebracht, vormen eveneens een sterke hefboom voor sectoren met toekomstberoepen, en dan meer bepaald ter versterking van onderzoek en ontwikkeling in het Gewest. De attractiviteit van Brussel als Europese « draaischijf » van kennis staat eveneens centraal in haar dynamiek en moet zich uiten in een grotere investering in onderzoek, meer bepaald ter ondersteuning van projecten die zorgen voor economische versterking en maatschappelijke meerwaarde, de zorg voor het leefmilieu die bijdraagt aan het scheppen van jobs, innovatie in technologie en diensten toegepast op de gezondheidszorg, e.d.
STRATEGIE 3
EEN ECONOMISCHE ACTIVITEIT MET INTERNATIONALE UITSTRALING
Brussel is een grote metropool, een nationale en Europese hoofdstad die, net zoals alle grote steden, te maken krijgt met de uitdagingen van een geglobaliseerde wereld: de leefkwaliteit van haar inwoners waarborgen en haar rol op het internationale toneel versterken. Brussel vormt bovenal een kruispunt van diverse invloeden, een strategische plaats waar de toekomst van Europa besproken wordt. Brussel huisvest immers de hoofdzetel van twee belangrijke Europese instellingen: de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie. Ofschoon de officiële hoofdzetel van het Europees Parlement gevestigd is in Straatsburg en het algemeen secretariaat in Luxemburg, vinden de bijeenkomsten van de politieke fracties en de parlementaire commissies plaats in Brussel. Dit maakt van Brussel de vijfde belangrijkste zakenstad in Europa na Londen, Parijs, Frankfurt en Barcelona. 75% van het zakentoerisme is overigens toe te schrijven aan de aanwezigheid van de Europese instellingen in Brussel. In een economie die zo open is als die van Brussel en in een macro-economische context waarbij onze hoop op groei in zeer grote mate berust op de uitvoer is het vitaal dat we verdergaan met het voluntaristisch steunbeleid voor de internationalisering van onze ondernemingen. Met deze externe dimensie zal ten volle rekening gehouden worden in de economische ontwikkelingsstrategieën van het Gewest, zowel voor wat betreft de behoeften die verband houden met de internationale ontwikkeling van onze ondernemingen als voor de vereiste voorwaarden om buitenlandse investeringen aan te trekken. Het toerisme, de internationale congressen en de grote evenementen dragen bij tot de bekendheid van Brussel. Deze domeinen hebben dus een zeer gunstige weerslag op de economie en creëren heel wat werkgelegenheid voor de Brusselaars. Met de aldus tot stand gebracht rijkdom kan het Gewest inspanningen blijven leveren en zich meer inzetten voor de renovatie van de wijken, de bouw van woningen, de opening van nieuwe crèches, de aanleg van nieuwe openbaar vervoerslijnen, ... Een stad kan haar internationale ontwikkeling vorm geven door haar aantrekkingskracht, en dan vooral haar toeristische aantrekkingskracht, te verbeteren. Deze aantrekkingskracht steunt op de kwaliteit en
51
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
het
52
het belang van het gebied, maar ook op de aanwezigheid van uitrustingen met internationale uitstraling. Uit een studie van de Brusselse sterktes en zwaktes is gebleken dat er nood is aan grote uitrustingen, zodat Brussel zijn plaats in de Europese top 5 van internationale steden kan handhaven, bovenop de grote uitrustingen die reeds zijn gecreëerd, zoals de gerenoveerde Square, het recent geopende Magrittemuseum. Het gaat hierbij in de eerste plaats om:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
een
cultureel project dat de aanwezigheid van Europa in Brussel belichaamt en ook de Europese roeping van Brussel kracht bijzet. Dit project is momenteel in uitvoering, met de oprichting van het Huis van de Europese Geschiedenis, dat de geschiedenis van Europa vanuit een transnationale benadering wil belichten, maar tegelijk rekening houdt met haar diversiteit. Het Huis van de Europese Geschiedenis zal gevestigd zijn in het Leopoldpark, midden in de Europese Wijk van Brussel;
infrastructuur voor het organiseren van congressen, met
onder meer een voorziening van ruim 50.000 m² waar congressen moeten kunnen plaatsvinden voor meer dan 3.000 personen. De bouw van een congresinfrastructuur met internationale uitstraling krijgt haar beslag via het Neo-project, dat gezamenlijk uitgaat van de Stad en het Gewest;
een evenementenhal met internationale allure, zowel qua capaciteit (15.000 plaatsen) als qua kwaliteit van
de programmering. Deze evenementenhal, ondergebracht in Paleis 12 van het Tentoonstellingspaleis op de Heizelvlakte, werd plechtig geopend op 13 september 2013; infrastructuur, - tentoonstellingen, musea en andere -, geconcipieerd als speerpunten van de internationale promotie van de stad. Na de oprichting van het Brussels Info Place, het Magrittemuseum en het Huis voor Mode en Design besliste het Gewest op zijn grondgebied een Museum voor Moderne en Hedendaagse Kunst te laten inplanten, meer bepaald in de Kanaalzone;
culturele
- een stadion -, waar Europese en internationale sportevenementen en -kampioenschappen kunnen plaatsvinden (voetbal en andere). Dit stadion met internationale uitstraling is gepland op Parking C, een terrein dat toebehoort aan de Stad Brussel en grenst aan de Heizelvlakte, waardoor zich de mogelijkheid aandient synergieën tot stand te brengen met de andere functies waarin het Neo-project voorziet;
sportinfrastructuur,
van hoog niveau of die het specifieke karakter van Brussel en haar wijken goed doet uitkomen. De vooropgestelde supra-regionale handelsinfrastructuur, in de vorm van een nieuwe handelswijk, krijgt momenteel ook vorm in het kader van het Neo-project op de Heizelvlakte.
handelsinfrastructuur
Brussel beschikt verder nog over een andere niet te verwaarlozen troef voor haar internationale ontwikkeling, met name haar universiteiten en hoger onderwijs. Naast hun onderwijsfunctie genereren deze instellingen een belangrijke economische activiteit, die thans gekenmerkt wordt door een geglobaliseerde uitstraling en organisatie: de kenniseconomie die het GPDO tot ontwikkeling beoogt te brengen. Investeren in de leefkwaliteit en onderzoek werpt vruchten af op lange termijn en komt ook de Brusselaars ten goede.
Tool 1
De kenniseconomie – de universitaire campussen
Brussel wil een strategie ontwikkelen om onderzoek en ontwikkeling en nieuwe technologieën te steunen. Door de ontwikkeling te concentreren op de niche van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT), de activiteiten van de «groene» sector (schone technologieën, slimme energiebeheernetten enz.) en de «witte» sector (biogeneeskunde, farmaceutica enz.), die vaak relaties onderhoudt met universiteiten en universitaire ziekenhuizen, willen we Brussel op de wereldkaart van de kenniseconomie zetten en profileren als internationale universiteitsstad. Deze ontwikkelingsstrategie moet rekening houden met zowel het territoriale als het economische aspect (cfr. Structureren van het grondgebied, prioriteit 1, strategie 1, insrument 2 de specifieke ontwikkelingspolen). De ondernemingen van deze sectoren worden gesteund door een “clusteringbeleid”, waarbij een dynamiek van samenwerking tussen ondernemingen, universiteiten/onderzoekscentra en overheidsinstellingen wordt opgewekt teneinde samenwerkingskansen te genereren en te benutten. In deze optiek is het wenselijk een clusteringbeleid te voeren op basis van bestaande polen. In eerste instantie komt het erop
aan de polen en hun specialisaties duidelijk te identificeren. Vervolgens moeten deze versterkt of ontwikkeld worden in lijn met de ontwikkelingsprojecten die de universiteiten programmeren.
53
De te versterken bestaande polen bevinden zich in en rond campussen en universitaire ziekenhuizen (waarvan de meeste al goed bediend worden door het openbaar vervoer), met name: Campus Erasmus (biotechnologie, medische en paramedische wetenschappen, farmaceutica), Campus VUB-Jette (biogeneeskunde, farmaceutica enz.), Campus Solbosch (humane en sociale wetenschappen), Campus Woluwe (medische en paramedische wetenschappen, biotechnologie, farmaceutica).
Ook de toegankelijkheid van deze polen en hun wisselwerkingen (via communicatiemiddelen) en de creatie van woningen en voorzieningen afhankelijk van het verdichtingspotentieel van de sites moeten gegarandeerd zijn. De uitbouw van de informatie- en communicatietechnologie vereist eveneens een versteviging van de mediasector via een versterking van de bestaande pool op Reyers tot een echte ‘Mediacity’.
Tool 2
Een nieuwe internationale congres- en evenementenpool op de Heizel
Brussel is gaststad voor talloze congressen en internationale vergaderingen. Brussel staat wat dit betreft na Singapore, Parijs en Wenen op de vierde plaats van de wereldranglijst van congressteden. Met zijn centrale ligging in Europa is Brussel een uitgelezen bestemming voor de meest uiteenlopende internationale afspraken : conferenties, congressen, handelsbeurzen, promotie-evenementen,... Dit soort afspraken zorgt jaarlijks voor vrijwel 55.000 vergaderingen, 13 miljoen deelnemers en een aanzienlijke bijdrage aan economie en tewerkstelling met 22.000 rechtstreekse of onrechtstreekse jobs en 4 miljard euro omzet, hetzij 2,5% van de economische activiteit van Brussel. Het valt niet te ontkennen dat Brussel in vergelijking met andere steden voordelen biedt die samenhangen met het statuut van hoofdstad van de Europa (de Europese instellingen hebben nood aan plaatsen om te vergaderen), de aanwezigheid van talrijke internationale instellingen op het gewestelijke grondgebied en de connectiviteit met de rest van de Europa en de wereld dankzij het HST-net en de twee luchthavens. Op gewestelijk vlak gaat de prioriteit naar het voorzien van infrastructuren en diensten die internationale evenementen, zoals congressen, beurzen en andere grote evenementen, naar Brussel kunnen lokken. Deze gewestelijke ambitie krijgt concrete vorm in het project Neo (2e congrescentrum, evenementenhal enz.) dat de Stad Brussel realiseert op de Heizelvlakte. Een groot aantal bijbehorende stedelijke diensten en een goede connectiviteit zijn onmisbaar voor de ontwikkeling van de MICE-sector. In dit kader is het belangrijk een duidelijke en identificeerbare link te creeren tussen de nieuwe aanleg en infrastructuren van de Heizelvlakte enerzijds en het stadscentrum, met name Square, anderzijds.
Tool 3
Luchthaven Brussel-Nationaal
De terreinen die momenteel bestemd zijn voor economische activiteiten langs de Leopold III-laan tussen de Middenring-Oost en het Vlaamse Gewest, zijn weinig gevaloriseerd en weinig gediversifieerd. Het gaat nochtans om een belangrijke strategische as die de Europese wijk verbindt met de luchthaven en waarlangs men de stad binnenkomt. Dit soort strategische ligging wordt sterk op prijs gesteld door internationale ondernemingen. Het gebied maakt het voorwerp uit van verscheidene projecten om de bereikbaarheid met het openbaar vervoer (GEN, tunnel Schuman-Josaphat, Metro Noord, Tram 62 enz.) te verbeteren en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Door hier specifieke tertiaire functies te vestigen, terwijl tegelijkertijd de toegan-
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Campus Oefenplein ULB-VUB (wetenschappen, ingenieurswetenschappen),
54
kelijkheid met het openbaar vervoer verbeterd wordt, kan men het economische aanbod van het gebied diversifiëren en er ondernemingen vestigen die het Gewest verlaten om dichter naar de luchthaven te verhuizen. Daardoor kan men het imago en het aanzien van deze as, die fungeert als stadspoort, verbeteren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het is wenselijk om in overleg met het Vlaams Gewest hier in een omgeving van aangename, begroende open ruimten de bouw van kantoorgebouwen met een klein bouwprofiel aan te moedigen, die gewild zijn door middelgrote internationale ondernemingen die aangetrokken worden door de nabijheid van de luchthaven. In tegenstelling tot de verderaf gelegen kantoren in de rand bieden de gebouwen op deze locatie bovendien het voordeel van een goede verbinding met de stad.
Tool 4
Uitrustingen met internationale uitstraling die het vrijetijdsen zakentoerisme versterken
In dit onderdeel gaan we meer specifiek in op de cultuur- en sportinfrastructuren. Een nieuw stadion met allure Er vonden verscheidene studies plaats over de vestiging van een nieuw stadion dat beantwoordt aan de UEFA-normen. Daarbij zijn meerdere mogelijke locaties bestudeerd: de site van Schaarbeek-Vorming, de site op de Heizelvlakte waar momenteel het Koning Boudewijnstadion gevestigd is en de site van parking C die zich bevindt aan de rand van het Brussels grondgebied en eigendom is van de Stad Brussel. Bij de keuze van de vestigingslocatie werd rekening gehouden met het niet-uitbreidbare karakter van het Brussels grondgebied en met de noodzaak om karig om te springen met de beschikbare grond om zo het hoofd te kunnen bieden aan de verschillende uitdagingen die zich aan ons Gewest aandienen op het vlak van huisvesting, werkgelegenheid, economische activiteit en uitrustingen. Schaarbeek-Vorming zou een interessante optie gebleken kunnen zijn om dit nieuwe stadion in te planten, omwille van de goede bereikbaarheid ervan door de aanwezigheid van het Station van Schaarbeek. De timing voor de ontwikkeling van Schaarbeek-Vorming hangt echter af van verscheidene factoren waar het Gewest geen vat op heeft: Het
gebruik van de verschillende sporenbundels door de NMBS-Holding en Infrabel (gebruiksrechten tot 31/12/2020);
De verplaatsing van spoor 26A (het spoor dat langs de Vilvoordelaan loopt); De
verwezenlijking van een ontsluiting voor het wegverkeer langs het noorden (industrieweg of Houtweg);
De ingebruikname van het GEN-station Schaarbeek-Reizigers.
Bij het bestuderen van Schaarbeek-Vorming als vestigingslocatie voor het stadion dient vooral rekening gehouden te worden met de andere functies die vooropgesteld zijn voor deze site, namelijk een performant logistiek centrum dat zowel aangesloten is op de waterweg als op het spoor en huisvesting (gepland in het zuidelijke deel van het gebied - Mabru-eiland bestemd als OGSO op grond van het demografisch GBP). Deze verschillende elementen werden bestudeerd aan de hand van het richtschema voor Schaarbeek-Vorming. Hieruit bleek enerzijds dat een stadion op deze site zou belemmeren om voldoende ruimte vrij te maken voor de logistieke en havenactiviteiten en dat omwille van timinggerelateerde redenen de bouw ervan niet zou kunnen plaatsvinden vóór 2025. Deze timing laat dus niet toe om een kandidatuur in te dienen voor Euro 2020. De Heizelsite moet op zijn beurt plaats bieden aan tal van functies: huisvesting, een conventiecentrum, een evenementenhal, een handelswijk en een toerisme- en recreatiepool. Er is gebleken dat een regelmatig gebruik van een nationaal stadion problematisch dreigde te zijn voor de verenigbaarheid met deze functies. Ook is de optie om te kiezen voor de site waar het huidige stadion zich bevindt, van tafel geveegd, gelet op de vele mogelijkheden die deze biedt om te voorzien in huisvesting.
Om die redenen ging de keuze van het Gewest uit naar Parking C :
55
Door het stadion op deze locatie te vestigen, is men niet gebonden aan een timing om de niet-beheerde
terreinen vrij te maken en is het dus mogelijk om er tegen 2018 te beschikken over een stadion; vestiging van het stadion op parking C brengt de aanwezigheid van 10.000 parkeerplaatsen overigens niet in het gedrang, vermits de oppervlakte van het terrein zich ertoe leent om zowel plaats te bieden aan een nieuw stadion als aan parkeergelegenheid. Wat de verkeersmobiliteit betreft, moet er verder nog worden gepraat over een betere organisatie van de toegangswegen tot Parking C vanaf de verschillende knooppunten van de R0 (herinrichting en verlenging van de oprit- en afritstroken) en vanaf de A12.
Voor wat de bediening door het openbaar vervoer betreft, kan de verbeterde mobiliteit in het kader van
het Neo-project ook parking C ten goede komen. De tunnel die vanaf parking C toegang biedt tot de Heizel, waarin reeds voorzien is in het Neo-project, kan immers worden aangepast aan de uitstroom van de supporters en op die manier de vereiste bufferzone vormen. Over deze beslissing met betrekking tot de lokalisatie van het nationaal stadion dient met alle betrokken actoren overleg plaats te vinden over kwesties zoals de inplanting van het stadion, de veiligheid, mobiliteit, de financiering, ...
2. Culturele uitrustingen met internationale uitstraling Een museum voor moderne en hedendaagse kunst Het Gewest heeft er vanuit zijn verantwoordelijkheid voor zijn territoriaal ontwikkelingsbeleid voor geopteerd om in de toekomst een Museum voor Moderne en Hedendaagse Kunst te vestigen in de kanaalzone, gezien het hefboomeffect dat hiermee gepaard kan gaan voor de aantrekkingskracht van dit gebied, als tool die zich openstelt voor de wijk. Het is inderdaad van essentieel belang dat het Gewest in het kader van zijn bevoegdheid op het vlak van ruimtelijke ordening en gelet op de bijzonder gunstige impact en de aantrekkingskracht van een dergelijke uitrusting voor het Gewest, bepaalt waar deze moet komen. Een huis van de diversiteit De oprichting van een huis van de diversiteit moet het mogelijk maken om de sociale, culturele en economische inbreng van alle Europese en niet-Europese bevolkingsgroepen die aanwezig zijn in Brussel, naar waarde te schatten. Bij het bestuderen van de vestigingslocatie van dit huis zal rekening gehouden worden met het interculturele en gediversifieerde karakter van de wijk. Het museum van de Europese Geschiedenis Brussel moet de Europese constructie op zijn grondgebied onder de schijnwerpers plaatsen. Het Parlementarium heeft zijn deuren geopend en trekt al heel wat bezoekers aan. Deze spotlight zal verder worden aangevuld met een ander toonaangevend project: het Huis van de Europese Geschiedenis, dat momenteel gevestigd wordt in het Eastman Instituut. Het gebouw zal in 2014 worden ingehuldigd en vanaf 2015 opengesteld zijn voor tentoonstellingen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De
56
Prioriteit 4
De mobiliteit als stedelijke ontwikkelingsfactor
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De ambitie van het GPDO bestaat erin een geïntegreerde visie op mobiliteit aan te reiken, enerzijds voor de verschillende vervoermiddelen en anderzijds met betrekking tot de structurerende rol vand e mobiliteit voor de overige beleidslijnen, en dan in het bijzonder voor de ruimtelijke ordening. Het GPDO beoogt een visie uit te schrijven die uitgaat van de bevoorrechte positie van Brussel binnen de internationale internationale en grootstedelijke vervoernetwerken, die geldt als een uitzonderlijke troef en tegelijk een prospectieve visie voor die netwerken vast te leggen om tegemoet te komen aan de basisdoelstellingen van het stadsproject : de attractiviteit van het Brussels grondgebied waarborgen en de leefomgeving van de inwoners verbeteren. Globaal gezien, bestaat de hoofddoelstelling van het GPDO erin de mobiliteitsproblematiek aan te pakken door de netwerken te laten evolueren naar een beheerste multimodaliteit, waarbij elk vervoermiddel wordt uitgewerkt als aanvulling van de andere in functie van de relevantie en van de behoeften van zijn gebruikers. Deze multimodaliteit vereist een verbetering van het openbaar vervoer tot geloofwaardig alternatief voor de individuele auto, en dit zowel op internationale, grootstedelijke en gewestelijke schaal. De systematische ontwikkeling van de actieve modi ten slotte is eveneens een constante zorg van het GPDO in al zijn dimensies. Bovendien is dit zeer zinvol in de Buurtstad. Vanuit territoriaal oogpunt maakt dit multimodaal perspectief een planning van de verdichting van activiteiten en stedelijke functies mogelijk rond de multimodale vervoerknooppunten en vergemakkelijkt het de meerpolige ontwikkeling van het grondgebied, waarbij prioriteit wordt verleend aan het openbaar vervoer en de actieve modi telkens als er wegenwerken zijn. Aangezien de bevoegdheden inzake mobiliteit sterk verspreid zijn over de verschillende beleidsniveaus vereist deze ambitie een versterkte coördinatie tussen de verschillende stakeholders. Deze wordt behandeld in Prioriteit 4 De grondslagen van overleg en een versterkte coördinatie.
STRATEGIE 1
HIËRARCHISERING VAN DE OPENBAAR-VERVOERKNOOPPUNTEN
Om de ruimtelijke planning van het grondgebied in functie van bestaande en toekomstige knooppunten werd een analyserooster opgesteld waarmee de knooppunten van het openbaar vervoer hiërarchisch worden ingedeeld op grond van de dienstkwaliteit verstrekt aan de reizigers. Deze benadering is gebaseerd op de huidige bereikbaarheidshiërarchie van openbaar-vervoerknooppunten middels 6 bereikbaarheidsniveaus (1 uitstekend, 2 zeer goed, 3 goed, 4 middelmatig, 5 zwak, 6 onbestaande intermodaliteit) op grond van het intermodaal potentieel van het openbaar vervoer voor 79 knooppunten, met voorrang voor de modi met de grootste capaciteit. De bestaande en toekomstige openbaar-vervoerknooppunten worden gerangschikt in functie van de diensten die worden bediend: IC/IR : aanwezigheid van een lijn die de pool verbindt met het nationaal spoornet GEN (1) : aanwezigheid van een GEN-lijn, minimaal 4 GEN-doortochten/uur/richting op de piekuren GEN(2) :
aanwezigheid van een 2e GEN-lijn die de eerste kruist, minimaal 4 GEN-doortochten/uur/ richting op de piekuren
METRO 1 : aanwezigheid van een metrolijn METRO 2 : aanwezigheid van een 2e metrolijn die de eerste kruist,
THDN
1 (tram met een hoog dienstniveau) 1: aanwezigheid van een THDN-lijn, minimaal 10 doortochten/uur/richting op de piekuren
57
THDN 2 : aanwezigheid van een 2e THDN-lijn die de eerste kruist, minimaal 10 doortochten/uur/richt-
ing op de piekuren OF BUS : aanwezigheid van een tram- of buslijn, minimaal 10 doortochten/uur/richting op de piekuren
De verschillende combinaties inzake intermodaliteit bepalen het bereikbaarheidsniveau van het openbaarvervoerknooppunt. De performantie van het net in functie van de geleidelijke uitrol van de infrastructuur en de verbetering van de dienst worden beoordeeld tegen een dubbele achtergrond in de tijd : 2020 en 2040. Rooster met bereikbaarheidsniveaus : Niveau 1.1 1 (Uitstekend)
GEN 1
X
X
1.2
X
1.3
X
2.1 2 (Zeer goed)
IC/IR
X
X
2.3
X
2.4 X
4 (Middelmatig)
5 (Zwak)
X
THDN 2
X
X
3.2
X
X
X
X X X
X X
3.3
X
3.4
X
X X
X X
4.3
X
4.4
X
5.1
X
5.2
Tram of bus
X
X X
4.2
THDN 1
X
3.1
4.1
Metro 2
X
X
2.6 3 (Goed)
Metro 1
X
2.2
2.5
GEN 2
X X X
6 (Onbestaand)
In een context van mobiliteit bestaan de doelstellingen van het GPDO erin dat in 2040 alle openbaarvervoerknooppunten een bereikbaarheid halen van goed tot uitstekend, met 40% van de knooppunten die gelden als uitstekend of zeer goed. Tegen 2020 moet 80% van de knooppunten het niveau goed tot uitstekend halen, met 20% uitstekend of zeer goed. In een context van ruimtelijke ordening is het doel van het GPDO dat alle ontwikkelingspolen van bij de indienststelling gelegen zouden zijn nabij een performant openbaar-vervoerknooppunt (1, 2 of 3), met een uitstekende of zeer goede bereikbaarheid voor de polen die veel arbeidsplaatsen genereren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
TRAM
58
De performantie van de openbaar-vervoerknooppunten verhouden zich als volgt:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
KNOOPPUNTEN 2012 Centraal station 1 Weststation 2 Station van Etterbeek 3 Zuidstation 1 Noordstation 2 Luxemburg 2 Mérode 2 Schaarbeek-Reizigers 4 Schuman 2 Simonis 2 Albert 4 Arcades-Watermaal 5 Kunst-Wet 3 Bascule of Churchill 4 Beekkant 3 Bockstael 3 Bordet 4 Kruidtuin 3 CERIA/COOVI 3 De Brouckère 2 Delta 4 Station van Berchem 4 Haren-Haren-Zuid 3 Heizel 3 Josaphat (indien halte RER en metro) 6 Moensberg-Transit 4 Montgomery 2 Osseghem 4 Pannenhuis 4 Pétillon 4 Hallepoort 3 Rogier 3 Ukkel-Calevoet 4 Verboeckhoven 4 Belgica 3 Boendael 4 Bosvoorde Station 4 Beurs 4 Buyl 4 Congres 4
STATEGIE 2
NIVEAU 2020 2040 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 2 1 1 1 2 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 2 2 2 2 2 3 1 2 2 2 2 4 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 4 3 3 3
KNOOPPUNTEN Kuregem station De Trooz Diamant Eddy Merckx Erasme (indien halte RER) Tentoonstelling station Flagey Station van Jette Mouterij Globe Herrmann-Debroux Karreveld Leopold III Lemonnier Liedts Louiza Madou Maalbeek Meiser station Meiserplein Mettewie (kerkhof Molenbeek) Park Sint-Gillisvoorplein/Horta Naamsepoort Ribeaucourt Rogier station Roodebeek Sint-Guido Sint-Job Sint-Joost station Schweitzer Stockel Stuyvenbergh Troon Vanderkindere Veeweyde Diesdelle Wiels IJzer
2012 6 6 4 4 4 5 5 4 5 4 3 5 4 4 4 3 4 4 4 4 5 4 4 3 4 5 3 3 4 6 5 3 4 4 5 3 4 5 4
NIVEAU 2020 2040 3 3 3 3 4 3 3 3 3 2 3 3 4 3 3 3 3 3 4 3 3 3 5 3 3 2 3 3 4 3 3 3 4 3 4 3 3 3 4 3 4 3 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 4 3 5 3 3 3 3 3 3 3 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3
DE INTERMODALITEIT ROND DE OPENBAAR-VERVOERPOLEN
Het GPDO beoogt niet alleen de intermodaliteit en de onderlinge complementariteit van het openbaar vervoer te bevorderen, maar tevens de intermodaliteit van alle vervoerswijzen, waaronder ook de actieve modi, tot ontwikkeling te brengen. De intermodaliteit moet fysiek vorm gegeven worden, maar ook worden aangevuld met de initiatieven die uitgewerkt zijn om de gebruikers vlotter tegemoet te treden. Zo is er binnen het aanbod van de verschillende operatoren (MIVB, De Lijn, NMBS, TEC) nood aan onderlinge complementariteit op het vlak van informatie, vervoersbewijzen, uurregelingen en tarieven. Verder dient ook bijzondere aandacht uit te gaan naar de ontwikkeling van het wegennet, het aanbod van overstapparkings en de bevordering van de actieve modi.
Tool 1
de actieve modi als onderdeel van de intermodaliteit
59
Het GPDO beoogt via het beleid ter ondersteuning van de residentiële aantrekkingskracht verbeteringen aan te brengen aan de openbare ruimten om het comfort van de actieve modi te bevorderen. Daarnaast verstevigt het, net zoals het IRIS 2-Plan, de plaats die de actieve modi innemen als essentiële actoren op het vlak van mobiliteit. Daarom moeten de actieve modi een essentiële plaats krijgen in de omgeving rond de openbaar vervoersknooppunten en moet deze gebruiksvriendelijk en veilig zijn ingericht.
Bij het organiseren van de intermodaliteit tussen het openbaar vervoer en de actieve modi gaat de voorrang uit naar de voetganger. Alle reizigers komen in principe immers te voet aan. Aldus is het nodig te waken over het comfort van de voetgangers op de toegangen naar de haltes en stations, alsook op de verbindingen om zich naar de eindbestemming te begeven. De aandacht moet daarbij vooral uitgaan naar de aansluitingen en naar de verbindingen van om en bij de 400 tot 700 meter, die de voetganger een kwaliteitsvolle, duidelijk aangegeven en veilige doorlopende toegang moeten bieden tot de belangrijkste bestemmingen. 2. De fietsers Naast de ontwikkeling van het netwerk van fietspaden en om een complementair en achtereenvolgend gebruik van fiets en openbaar vervoer aan te moedigen, zal de klemtoon liggen op de ontwikkeling van een parkeeraanbod voor fietsen aan de op- en afstapplaatsen van de openbaar vervoersknooppunten en fietsroutes. De NMBS-groep zal nauw betrokken worden bij deze ontwikkeling. Ook zal rond de multimodale knooppunten de ontwikkeling van een aanbod van vrij ter beschikking gestelde fietsen gestimuleerd worden.
Tool
Naar een redelijk gebruik van de personenwagen
De specialisatie van de wegen stemt over het algemeen overeen met hetgeen is opgenomen in het GewOP van 2002. Er is een niveau van wijkverzamelwegen toegevoegd om zich te schikken naar de classificatie die wordt voorgesteld in het kader van het IRIS II-plan. Op het gewestelijk grondgebied zullen de invalswegen of hoofdwegen (E40 afkomstig van Oostende en de verlenging daarvan op de Keizer Karellaan, E40 afkomstig van Luik tot Reyers, E411 tot Delta, ...) worden heraangelegd in de vorm van parkways (stadslanen ingepast in een parkcontext). Het mobiliteitsconcept dat van toepassing is op het Brussels wegennet moet worden bijgestuurd op grond van een uit te werken alomvattende strategie voor de wegennetwerken in het grootstedelijk gebied van, naar en rond Brussel. Aan deze strategie zullen meerdere intergewestelijke studies worden gewijd, die tevens aandacht dienen te schenken aan de problematiek van de Ring (R0) op het vlak van mobiliteit (doorgaand en bestemmingsverkeer) en ruimtelijke ordening. Deze studies zullen het mogelijk maken de problematiek van de Ring te objectiveren en deze te kaderen in zijn globale impact op de Brusselse wegen. In deze strategie zal er de voorkeur aan gegeven worden de verbinding te maken tussen het wegennet en de andere vervoerswijzen, in het bijzonder het openbaar vervoer, teneinde een efficiënte intermodaliteit te waarborgen en te voorzien in een aangepaste bediening van de ontwikkelingspolen, en dan vooral de Heizel en Schaarbeek-Vorming. Deze studies zullen overigens de link leggen met de projecten in verband met de kilometerheffing en de ontwikkeling van het openbaar vervoersaanbod. De Gewesten kunnen gezamenlijk interregionale studies uitvoeren, waarin rekening gehouden wordt met het goederen- en personenverkeer, om de eventuele opties te onderzoeken voor de heraanleg en optimalisering van de Ring (R0) teneinde een oplossing te bieden voor de problemen inzake verkeersveiligheid en congestie en tegemoet te komen aan de mobiliteitsbehoeften in de ruimtelijke ordeningsprojecten van de Gewesten.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
1. De voetgangers
60
Het parkeerbeleid ter bevordering van een redelijk gebruik van de personenwagen Het parkeeraspect is een volwaardig onderdeel van het mobiliteitsbeleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat thans beschikt over zijn eerste Gewestelijk Parkeerbeleidsplan (GPBP). Dit plan, dat om de vijf jaar verlengbaar is, zal in elke gemeente omgezet worden in een gemeentelijk actieplan om zo goed mogelijk rekening te kunnen houden met de plaatselijke situatie. Het GPBP streeft twee grote doelstellingen na:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Zorgen voor een harmonisering van de parkeerregels op het volledige gewestelijk grondgebied: zo zijn er
over het hele Gewest 9 categorieën van zones en 13 soorten vrijgesteldenkaarten om te beantwoorden aan de verschillende behoeften van de gebruikers; Streven
naar een evenwichtig gebruik van de weg door de functies die geen betrekking hebben op het parkeren, te versterken: het GPBP stelt een plafond in voor het aantal plaatsen per gemeente op basis van een in 2003-2004 uitgevoerde telling. Dit plafond kan bij de aanleg van nieuwe wegen echter worden aangepast. In vergelijking met de telling uit 2003-2004 wordt overeenkomstig de bepalingen van het IRIS II-Plan het aantal niet gereglementeerde en niet voorbehouden plaatsen eenvormig verlaagd met minstens 16%. Deze beperking zal hetzij vorm krijgen door een herbestemming voor ander gebruik met of zonder compensatie buiten de weg, hetzij via een reglementering;
GRONDGEBIED NIET-GEREGLEMENTEERD BLAUWE ZONE GROENE ZONE ANDERLECHT 28270 590 0 OUDERGHEM 5212 3774 452 SINT-AGATHA-BERCHEM 5475 513 0 BRUSSEL 31553 0 11324 ETTERBEEK 6856 0 4046 EVERE 7263 1183 50 VORST 12778 0 333 GANSHOREN 5833 142 0 ELSENE 16404 0 2178 JETTE 9804 0 319 KOEKELBERG 3744 57 457 SINT-JANS-MOLENBEEK 20021 20 0 SINT-GILLES 9304 0 656 SINT-JOOST-TEN-NOODE 2281 0 1406 SCHAERBEEK 8743 16111 286 UKKEL 21970 0 591 WATERMAAL-BOSVOORDE 8567 79 0 SINT-LAMBRECHTS-WOLUWE 8593 2671 1562 SINT-PIETERS-WOLUWE 14189 748 1065 GEWEST 226860 25888 24725
RODE ZONE 0 0 0 0 214 122 259 0 215 0 0 0 533 247 976 130 0 258 92 3046
SUBTOTAAL 28860 9438 5988 42877 11116 8618 13370 5975 18797 10123 4258 20041 10493 3934 26116 22691 8646 13084 16094 280519
GERESERVEERD 953 325 114 3736 361 497 575 182 807 478 21 1109 437 302 992 536 221 469 423 12538
TOTAAL 29813 9763 6102 46613 11477 9115 13945 6157 19604 10601 4279 21150 10930 4236 27108 23227 8867 13553 16517 293057
De fysiek afgeschafte parkeerplaatsen op de weg zullen op betekenisvolle manier gecompenseerd worden door plaatsen buiten de weg. De stedenbouwkundige regels zullen worden aangepast, opdat, wanneer de plaatselijke omstandigheden ertoe nopen de afgeschafte parkeerplaatsen op de weg te compenseren, ieder project (los van de vooropgestelde bestemming) plaats kan bieden voor bijkomende parkings - buiten de weg - voor de buurtbewoners. De ontwikkeling van het parkeren buiten de weg moet daarenboven bijdragen tot een verschuiving van het parkeren op de weg naar parkings buiten de weg. De modal shift ten gunste van het openbaar vervoer kan vorm krijgen dankzij een oordeelkundige inplanting van overstap- en ontradingsparkings. De denkoefening rond de grootstedelijke mobiliteit laat een duidelijke voorkeur blijken voor ontradingsparkings voor pendelaars in de buurt van de locatie van waaruit zij zich verplaatsen, zijnde de GEN-stations dichtbij de woonplaats. De overstapparkings op het gewestelijk grondgebied zullen vanuit die optiek bestemd zijn voor de modal shift van de Brusselaars.
De meeste overstapparkings (Park and Ride) die genoemd worden in het GPDO, waren ook al opgenomen in het IRIS 2-Plan; soms werd hun lokalisatie lichtjes aangepast om de automobilisten de mogelijkheid te bieden toegang te hebben tot een performant openbaar vervoer.
61
De nieuwe parkings die in het kader van het GPDO moeten worden verwezenlijkt, zijn de volgende : Bordet:
bereikbaar vanaf de A201, bediend door het GEN en verscheidene lijnen met een hoog dienst-
niveau; Heizel: vlakbij de Ring en bediend door de metro en tramlijnen met een hoog dienstniveau; Reyers: gelegen aan het einde van de E40, bediend door tramlijnen met een hoog dienstniveau; Vorst-Zuid: vlakbij de Ring en bediend door het GEN; Weststation-Beekkant; Moensberg: op de kruising van twee NMBS-lijnen. In vergelijking met het IRIS 2-Plan, komt er een bijkomende parking op de middenberm van de A12 tus-
sen de Romeinsesteenweg (halte Esplanade) en de rotonde Grote Linde (halte De Wand). Op grond van een opportuniteits- en technische haalbaarheidsstudie zullen de exacte vestigingslocaties en de opvangcapaciteit van deze nieuwe parkings nader onderzocht worden en zal het tarievenbeleid voor de overstapparkings afgelijnd worden. De belangrijkste intermodale ontradingsparkings dienen overigens te worden aangelegd vóór de plaatsen waar de dagelijkse verkeersstromen naar het Gewest op gang komen, op de eerste plaats bij de vertrekstations. Met het oog hierop dient met de 2 andere Gewesten en de NMBS-groep overleg plaats te vinden om bereikbare en beveiligde ontradingsparkings met een grote capaciteit aan te leggen bij elk GEN-station dat zich bevindt in de buurt van het wegennet en in verhouding tot Brussel voorbij de ring ligt.
Tool 3
Rationaliseren van de logistiek en de stedelijke distributie
De leveringen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zullen aan efficiëntie winnen naarmate de goederenstromen meer gegroepeerd worden, waardoor het aantal bewegingen van voertuigen die nodig zijn om deze leveringen uit te voeren, progressief zal dalen. Een efficiëntere bevoorrading van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door een groepering van de goederenstromen zal gunstig zijn voor de luchtkwaliteit, zorgen voor een verhoogde toegankelijkheid, de leveringskosten voor de bedrijven doen afnemen en de verkeersveiligheid verbeteren. De morfologie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest noopt tot het vooropstellen van meerdere overlaadplaatsen of stedelijke distributiecentra (SDC) om de stedelijke distributie te waarborgen. Hun precieze aantal, hun omvang, hun specifieke karakter en hun optimale inplanting (op de belangrijkste invalswegen, langs de waterweg, ...) moeten nog bestudeerd worden. Voor deze studies zal overleg plaatsvinden met de andere Gewesten, met inschakeling van de mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsactoren. De site van Schaarbeek-Vorming werpt zich nu reeds op als essentiële schakel in het logistieke raamwerk, en dit door zijn trimodale bereikbaarheid en de aanwezige grondreserves.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Berchem: gelegen aan de E40 en bediend door het GEN;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 1
62
B. TERRITORIALE BELEIDSHEFBOMEN
63
Op gewestelijk niveau werd het stadsproject zo opgesteld dat daarin rekening gehouden wordt met de nieuwe kansen voor Brussel voor de volgende decennia, kansen die meteen ook essentiële uitdagingen vertegenwoordigen: de bevolkingsgroei en de daaruit voortvloeiende nood aan huisvesting en voorzieningen; de economische evolutie en de daarmee gepaard gaande tewerkstellingsmogelijkheden, vooral voor jongeren; de nieuwe milieuvereisten; de internationalisering van het Gewest en de globalisering van de economie. De beschikbare gronden zullen voor die kansen benut worden. Het is ook kwestie deze nieuwe kansen te benutten om de sociale ongelijkheid, die zich vertaalt in een sterke territoriale tweedeling van het Gewest, uit te vlakken. Het GPDO stelt een Gewest voor dat erop toeziet dat er in elke wijk een aanbod van buurtdiensten bestaat, en meer bepaald buurtwinkels, voorzieningen (in het bijzonder scholen en opvangmogelijkheid voor kleine kinderen) en kwaliteitsvolle openbare en groene ruimten. Op die manier wordt het ook mogelijk het gebruik van de auto te verminderen en de leefbaarheid in de wijken te vergroten. Daar waar een gecontroleerde verdichting het mogelijk zal maken te voldoen aan de noden die de bevolkingsgroei in het Gewest met zich meebrengt, zal de verbetering van het levenskader ertoe bij moeten dragen dat alle bevolkingscategorieën in de stad blijven wonen en dat de stad aan aantrekkingskracht wint, wat het sociale en budgettaire evenwicht van het Gewest bevordert.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het grondgebied als de kristallisatie van de gewestelijke ambities, als integrator van de sectorale strategieën voor de verschillende domeinen van de overheidswerking: een concept dat ook gezien moet worden als een schaars geworden bron, als een collectief territoriaal creatie- en intelligentiepotentieel.
64
Beleidshefboom 1 Een meerpolige mozaïekstructuur ontwerpen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
STRATEGIE 1
DE MEERPOLIGE ONTWIKKELING
Het Stadsproject werd uitgetekend om een meerpolige stad tot ontwikkeling te brengen die steunt op de noodzakelijke koppeling van ruimtelijke ordening met mobiliteit: de nieuwe vervoersinfrastructuur en de doorgedreven exploitatie hiervan bieden mogelijkheden een verdichting teweeg te brengen op het vlak van werkgelegenheid en huisvesting. Elk verstedelijkingsproject op een naakt terrein moet beantwoorden aan de logica van een « duurzame wijk » met naleving van de strenge duurzaamheidscriteria : een hoge energie- en milieuperformantie (materialen, watermanagement, biodiversiteit), een gezonde sociale en functionele mix , zachte mobiliteit...
Tool 1
De prioritaire ontwikkelingspolen
Benevens de ontwikkeling van de bestaande polen heeft het Gewest 7 prioritaire interventiepolen aangeduid, waar bijzondere inspanningen geleverd moeten worden om het ontwikkelingspotentieel van deze gebieden zowel op korte als op middellange termijn te bevorderen. Het gaat om de volgende polen: Reyers, Josaphat, de Heizel, Tour & Taxis, Schaarbeek-Vorming, het Kanaal, de Hippodroom van Bosvoorde. Om het Gewest uit te rusten met de nodige structuren die deze ontwikkelingspolen op een doeltreffende, snelle en transversale wijze vorm moeten geven, stelt het GPDO voor om het optreden van al de gewestelijke overheidsactoren die bevoegd zijn voor ruimtelijke ordening te reorganiseren. Deze verregaande reorganisatie is erop gericht om op termijn verschillende actoren samen te brengen in een territoriaal platform. De opdracht van dit platform zal er onder meer in bestaan te fungeren als «openbare planoloog» van de strategische ontwikkelingspolen. De bereikbaarheid van de prioritaire zones moet worden verbeterd en aangemoedigd met de verdere tenuitvoerlegging van het Iris2 Plan en het beheerscontract van de MIVB. Verder werd een overzicht opgemaakt van het ontwikkelingspotentieel van elk van deze polen, zowel voor wat betreft het huisvesten van inwoners (bouw van woningen, reconversie van kantoren, verdichting, hoogbouw, niet-bebouwde percelen, ...) als op het vlak van tewerkstelling (met een onderscheid tussen de jobs gegenereerd door de uitbouw van de projecten en de jobs die ontstaan dankzij de economische activiteit in de tot stand gebrachte gebouwen en infrastructuur). Dit leverde de volgende bevindingen op:
Polen
Werkgelegenheid gegenereerd in de prioritaire ontwikkelingspolen Potentiële werkgelegenheid Werkgelegenheid gegenereerd door gegenereerd door de econode uitbouw van de pool mische activiteit
Reyers Josaphat Heysel Tour et Taxis Schaerbeek-Vorming Kanaal TOTAAL
4.179 2.441 1.903 3.498 1.174 13.958 27.153
3.333 942 2.000 4.193 720 8.539 19.727
Inwonerspotentieel 6.982 4.400 1.575 3.500 25.452 41.909
De 5 grote projecten voor de inrichting en de ontwikkeling van deze pool
a. De economische pool Reyers Het eerste project voorziet in de uitbouw van een mediadorp. In 2013 kende het programma voor dit project een positieve evolutie dankzij de actualisering van het richtschema, die het mogelijk maakt om de thuishaven van de VRT/RTBF volledig te herstructureren door de bestaande verouderde gebouwen te slopen en deze achteraan op de site herop te bouwen. Als gevolg hiervan rijst de mogelijkheid om naast het mediadorp, waarin het richtschema voorziet, een grootschaligere operatie op het getouw te zetten die erin bestaat een volwaardige stadswijk te ontwikkelen met ruimte voor woningen en uitrustingen, waaronder schoolvoorzieningen van gewestelijk belang (hogescholen) gericht op de media. Deze strategie laat tevens toe de site in grote mate te verdichten en meer ruimte voor te behouden voor openbare ruimten en het park. De definitiestudie geeft aan dat er een bebouwbaar potentieel aanwezig is van in totaal 425.000 tot 450.000 m². Daarvan moet 55 % bestemd worden voor huisvesting (met een beduidend percentage publieke woningen) en 10 % voor handelszaken. Het overige gedeelte zou dan bestemd worden voor uitrustingen en economische activiteiten die prioritair gericht zijn op de versterking van de mediapool. Een studie die parallel met de stedenbouwkundige studie werd uitgevoerd, wijst op de relevantie van een strategie die erop gericht is op een geherwaardeerde en bijzonder goed gelegen locatie een volwaardig mediadorp uit te bouwen met plaats voor onderwijsinstellingen, uitrustingen en bedrijven. b. De Brusselse Parkway Heraanleg van de E40 tot «parkway»: het richtschema voorziet in een verregaande herstructurering van het gedeelte van de E40 dat toegang geeft tot de stad, met een vermindering van het aantal rijstroken, waardoor plaats vrijkomt voor de aanleg van een lineair park en voor de bouw van woningen. c. De Leuvensesteenweg krijgt zijn identiteit terug Het richtschema stelt voor om de Leuvensesteenweg volledig heraan te leggen teneinde een oplossing te bieden voor het fileleed, tegemoet te komen aan de verzuchtingen van de fietsers, een vlotte doorgang te waarborgen voor het busverkeer en te voorzien in meer groene ruimten. Het project streeft niet enkel naar oplossingen voor de praktische problemen van de weggebruikers, maar beoogt de Leuvensesteenweg tevens een nieuwe identiteit te geven. d. Het Edith Cavell park en de omvorming van de wijk De opening van een nieuw openbaar park op de terreinen aan de achterkant van de VRT/RTBF schept een ideaal kader om dit gebied te verdichten, zowel door middel van OGSO’s als via de nieuwe groene ruimten. e. Marcel Thiry, uitrustings- huisvestings- en vrijetijdspoo Het project voorziet in de omvorming van leegstaande kantoren tot woningen en uitrustingen (bejaardenhomes). De administratiegebieden in de Kolonel Bourg- en Marcel Thirylaan, die slecht bereikbaar zijn met het openbaar vervoer, zijn van lage kwaliteit en kampen met een hoge huurleegstand. De kantoren zullen geleidelijk vervangen worden door woningen, waarbij ook de stedelijke kwaliteit van de site verbeterd zal worden. Momenteel zijn er in de Kolonel Bourgstraat, in de buurt van Diamant, tevens sociale woningprojecten in uitvoering die kaderen in het Huisvestingsplan.
65
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
1. Reyers Op 25 november 2010 keurde de Regering voor dit gebied een richtschema goed, dat geüpdatet werd in mei 2013 en waarin 5 grote projecten zijn vastgelegd. Bij de keuze van de vestigingslocatie werd rekening gehouden met het niet-uitbreidbare karakter van het Brussels grondgebied en met de noodzaak om karig om te springen met de beschikbare grond om zo het hoofd te kunnen bieden aan de verschillende uitdagingen die zich aan ons Gewest aandienen op het vlak van huisvesting, werkgelegenheid, economische activiteit en uitrustingen.
66
De prioritaire acties
XXeen samenwerkingscharter opstellen tussen het Gewest en de 2 instellingen (VRT en RTBF) met een omschrijving van het stadsproject voor de site (programma, haalbaarheidsstudies, architecturale en stedenbouwkundige voorschriften voor de te bebouwen kavels, oprichting van een bijzonder financieel vehikel);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
XXde programmering van de geplande openbare en private woonprojecten nader verduidelijken; XXde mediapool definiëren in samenspraak met de spelers in de sector, en daar ook de Gemeenschappen bij betrekken met het oog op de vestiging van hogescholen; XXijveren voor een betere mobiliteit in de Meiserwijk. Het Gewest heeft zich uitgesproken ten gunste van een dubbele tunnel voor trams met drie takken (Reyers-Lambermont-Rogierlaan) en voor auto’s (tussen de Reyers- en de Lambermontlaan). Voor de verwezenlijking van de werken wordt een beroep gedaan op Beliris. Daarnaast zal de geleidelijke verbetering van de bereikbaarheid de conversiedynamiek in de wijk ondersteunen en in goede banen leiden. De metrostations Meiser en Diamant moeten uitgroeien tot openbaarvervoerknooppunten van categorie 3. Binnen diezelfde tijdspanne moet ook de eventuele verlenging van tramlijn 94 vanaf Marcel Thiry langs de E40 of via de Leuvensesteenweg onderzocht worden. De kruispunten Meiser en Diamant, op de Middenring Oost, beschikken over de mogelijkheden en kenmerken om er een hoog gebouw met grote symboolwaarde neer te zetten; XXeen fiets-GEN-route integreren in de Parkway van de E40, XXeen wedstrijd uitschrijven voor de versmalling van de E40, waarbij naast de parkway een nieuwe stadsvorm voor de Kolonel Bourgstraat en een geschikte vestigingslocatie voor de Reyers-parking moeten worden voorgesteld; XXeen actieplan opstellen voor de herwaardering van de Leuvensesteenweg, in de vorm van een «ascontract», en voorzien in budgettaire middelen om dit uit te voeren.
2. Josaphat Aan het westelijke uiteinde van de Leopold III-as wordt voor de site van het voormalige rangeerstation Josaphat een verdichtingsprogramma uitgewerkt in de vorm van een gemengd stadsproject dat goed bediend wordt door een nieuw GEN-station. Het idee dat schuilgaat achter de ontwikkeling van deze site, draait rond wonen en werken in een parkomgeving. De site zal daarom beschikken over 1 ha openbare groene ruimten. Met het oog op een verscheiden woningaanbod moet het openbare grondbeheer ten dienste worden gesteld om te voorzien in een beduidend percentage (30%) betaalbare woningen voor de middelgrote en lage inkomens. De twee uiteinden van de site bieden mogelijkheden en bezitten de gepaste eigenschappen voor het optrekken van hoge gebouwen met een grote symboolwaarde. De toekomstige (pre-)metro langs de Middenring Oost zal langs de Josaphatsite passeren en op die manier zorgen voor een verbinding met het GEN-station. Zo kan er tegen 2040 een openbaarvervoerknooppunt van categorie 2 gecreëerd worden om de ontwikkelingen op de site nog verder te ondersteunen. In het gebied moeten er ook dwarsende voetgangers- en fietsersverbindingen komen om het zo te integreren in het gewestelijk voetgangersnet. De twee Fiets-GEN-routes (Leopold III-laan en L26) zullen de bereikbaarheid van de site verder versterken. Tot slot is de oostgrens van het gebied aangeduid als structurerende open ruimte. De Josaphatsite beslaat een veertigtal hectare langs weerszijden van de spoorlijn. Het westelijke deel, het gebied van gewestelijk belang (GGB) nr. 13, is onlangs gesaneerd. De niet meer gebruikte spoorinfrastructuur werd er verwijderd. Het deel ten oosten van de sporen vormt een te herwaarderen stedelijk indus-
triegebied (SIG). Beide delen werden in 2006 verworven door het Gewest via de Maatschappij voor de Verwerving van Vastgoed (MVV). Het zuidoostelijke deel tot slot is op het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP) ingekleurd als sport- en vrijetijdsgebied.
67
XXhet uittekenen van de krijtlijnen van een stadsproject dat erop gericht is een duurzame gemengde wijk tot stand te brengen met plaats voor 2.000 tot 2.500 woningen in het oostelijke deel, met minstens 30% publieke woningen met sociaal oogmerk en een schoolvoorziening om het tekort aan plaatsen in de omliggende wijken op te vangen en een economische activiteitenzone aan de andere kant van de spoorlijn in het westelijke deel. De inrichting van de site kan van start gaan zonder dat men hoeft te wachten tot de BBP’s voltooid zijn, op voorwaarde dat de projecten in overeenstemming zijn met de regels voor sterk gemengde gebieden die vastgelegd zijn in het GBP. XXde opname van het GEN-station in het meerjarig investeringsplan van de NMBS en een snelle exploitatie van lijn 26 volgens de criteria van de GEN-studie (minstens 4 treinen / uur).
3. De Heizel Sinds de Heizelvlakte werd ingericht voor de wereldtentoonstellingen van 1935 (Grote Paleizen) en 1958 (Atomium), biedt deze plaats aan grote uitrustingen en beschikt zij over een internationale uitstraling die we moeten benutten. Het GBP werd gewijzigd om een deel van de site in te delen in Gebied van Gewestelijk Belang nr. 15 en vorm te geven aan volgend ontwikkelingsprogramma: De bouw van een groot internationaal congrescentrum (5.000 plaatsen), Een evenementenhal met grote capaciteit (15.000 plaatsen), Een pool voor recreatie en vrije tijd met een toeristisch en sportief aanbod, Een winkelcentrum (+/- 70.000 m²), Minstens 750 woningen verspreid over de site, met verder ook de woningen die gebouwd zullen worden
na de herbestemming van de grondreserve die gevormd wordt door het huidige stadion, Maximaal 20.000 m² kantoorruimte (aanvullend bij de hoofdfuncties), Een hotelaanbod.
De site is geschikt voor gegroepeerde hoogbouw met grote symboolwaarde, terwijl de kwaliteit van de bediening met het openbaar vervoer een verdichting rond het verkeersknooppunt van categorie 2 mogelijk zal maken. Wat betreft het openbaar vervoer, krijgen de Heizelvlakte en parking C in de toekomst een betere verbinding met het Gewest (lijn 7, verlenging van tram 9 vanaf het UZ-VUB van Jette, verlenging van tram 3 vanaf de Esplanade). Verder worden er ook een nieuwe metrostelplaats van de MIVB en een specifieke parkeerzone voor autocars ingericht. Tal van bestaande en toekomstige GEN-stations zullen zo rechtstreeks met het gebied verbonden zijn via het interstedelijk openbaar vervoer. De geplande inrichting van de Heizelvlakte zal de mogelijkheid bieden uitgestrekte groene ruimten aan te leggen, maar ook bijdragen tot de versterking van het blauwe netwerk en de afvoer van het regenwater naar het bovengrondse hydrografische stelsel. Het Gewest heeft beslist het nieuwe voetbalstadion in te planten op Parking C. Hierover zal dus overleg moeten plaatsvinden met de betrokken overheidsinstanties en met de Belgische Voetbalbond. Het project voorziet verder ook om de toekomstige evenementenhal in te richten in Paleis 12, zodat er concerten kunnen plaatsvinden voor 15.000 toeschouwers. Deze werd in september 2013 plechtig geopend.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De prioriteit moet hierbij uitgaan naar:
68
De prioriteit moet hierbij uitgaan naar:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
XXDe oprichting van een publieke structuur om uitvoering te geven aan het project (SPV): De Stad Brussel en het Gewest hebben beslist een gezamenlijke structuur in het leven te roepen om het NEO-project uit te voeren, met name het SPV Neo. Dit SPV zal instaan voor de opvolging van de opdrachtprocedures en het beheer van het toekomstige congrescentrum. XXDe opvolging van de overheidsopdrachten: er werden reeds twee overheidsopdrachten uitgeschreven in de vorm van een concurrentiedialoog: ZNeo I: omvat de bouw van een winkelcentrum, woningen, administratieve ruimte, horeca, «indoor» en «outdoor» vrijetijdsruimte voor toeristen en een bioscoop. Momenteel zijn drie consortiums verwikkeld in «dialoog». De toewijzing van de opdracht is gepland voor in mei 2014. ZNeo II als gezamenlijke opdracht van de Stad (Gewest): een conventiecentrum en
een hotelaanbod. Dit tweede lot kadert in een DBFM-contract (Design - Build Finance - Maintain).
Momenteel liggen er verscheidene mobiliteitsprojecten voor ter studie, die uitgevoerd moeten worden: XX Zeen nieuwe metrostelplaats; Zde verlenging van tramlijnen 9 (Simonis AZ VUB) en 4 (Esplanade), en van de nieuwe
tramlijn van DE LIJN komende uit Boom, om de site nog beter bereikbaar te maken;
Zde
ontsluiting van parking C door deze te verbinden met afrit 7bis van de Ring, een betere verbinding met de autosnelweg A12 en de heraanleg van de Houba de Strooperlaan tot volwaardige stadslaan. 4. Tour en Taxis Overeenkomstig het goedgekeurde richtschema voor Tour en Taxis en het in opmaak zijnde BBP moet deze site uitgroeien tot een volwaardige gemengde wijk met nieuwe woningen, uitrustingen en bedrijven die zich toeleggen op de nieuwe milieusectoren.
Door de aanleg van een nieuw park met een gewestelijke dimensie zal de site deel kunnen uitmaken van het groene en blauwe netwerk van het Gewest. Dit park moet het hart worden van een nieuwe lokale identiteitskern. Dit netwerk van parken strekt van het Saincteletteplein tot aan het Bockstaelplein. Het zal plaats bieden aan een gewestelijke recreatiepool; er moet bestudeerd worden hoe gezorgd kan worden voor een groene continuïteit in de richting van de Tivolisite. Bovendien zal het park structuur geven aan het nieuwe voetgangersnetwerk dat aangelegd moet worden, zowel op de Tour & Taxissite zelf, als in verbinding met de omliggende wijken. De Claessensstraat zal langs de as van het Havenstation en de Ribeaucourtstraat doorgetrokken worden naar de Tour & Taxissite en het bijhorende nieuwe park in het kader van de renovatie / herstructurering van het imposante gebouw van het TIR-centrum. Dat gebouw wordt omgevormd tot een SDC voor het stadscentrum. Het deel van de huidige activiteiten dat niet rechtstreeks bevorderlijk is voor het stedelijk metabolisme, wordt op termijn overgeheveld naar Schaarbeek-Vorming. Deze omvorming noopt tot een betere integratie in de stad en een reële, doeltreffende verbinding met het kanaal. Verder zal er ook over worden nagedacht om de industriële havenactiviteiten op termijn samen te brengen in de voorhaven. Met de komst van de tramlijn Bockstael - Noordstation zal dit gebied kunnen bogen op uitstekende bediening door het openbaar vervoer. Het gebied ligt overigens niet ver van spoorlijn 28, die in de toekomst een belangrijkere rol zal gaan spelen. Bovendien zou er een nieuwe voetgangers- en fietsersverbinding moeten komen om het Vergotedok over te steken. Dit dok van één kilometer lang vormt immers een echte barrière in de stad.
XXde goedkeuring van het BBP dat voorligt ter studie; XXhet toezicht op de uitvoering van de prioritaire projecten: Zde verdere totstandbrenging van huisvesting, met 30% voornamelijk voor de middelgrote inkomens bestemde publieke woningen en de nodige bijkomende uitrustingen (onder meer scholen en circusschool), Zde verdere aanleg van het grote park, waarbij de continuïteit van lijn 28 ten noorden van de site met het park gewaarborgd wordt, Zde verdere inrichting van de tramlijn volgens het tracé dat vastgelegd is door de Regering, met doortocht over de Picardbrug om dan langs de achterzijde van het goederenstation aan te komen op de site, Zde voortzetting van de stedenbouwkundige procedures met het oog op de realisatie van de Picardbrug, Zde definiëring van het stedelijk heraanlegproject voor de Havenlaan, Zde verdere constructie van het gebouw dat de toekomstige thuisbasis moet worden van Leefmilieu Brussel, Zde verdere ontwikkeling van het TACT tussen het TIR centrum en het park. XXIn de omgeving van de Tour en Taxissite komt het erop aan: Zhet linkerdeel van het Becodok te bestemmen als gewestelijke recreatieve pool, met stadspark, Becokaai en uitrustingen (crèche, sport, ...), samen met de nieuwe Picardbrug die voorbehouden blijft voor actieve mobiliteit en openbaar vervoer (bus en tram). Hiertoe is een deel van het havengebied op het GBP herbestemd tot groene ruimte; Zuitvoering te geven aan het TIVOLI-project (450 woningen, waarvan 70 % GOMBwoningen voor de middeninkomens en 30 % sociale woningen, en 12.500 m² ruimten voor productieve activiteiten die kaderen in het project GREEN BIZZ); Zuitvoering te geven aan de sleutelprojecten rond de site: herwaardering en verbouwing van de opslagplaatsen van BYRHH; Zeen denkoefening op te starten over het samenbrengen – op termijn – van industriële en havenactiviteiten in de voorhaven. Prioriteit wordt verleend aan het reorganiseren van de rechteroever van het Vergotedok met het oog op een gemengde aanleg met stedelijke economische activiteiten, huisvesting en uitrustingen voor stedelijke industrie. 5. Schaarbeek-Vorming De onmiddellijke nabijheid van het kanaal, het nationale spoorwegennet, de Brusselse Ring, maar ook de Luchthaven van Brussel maken deze site van groot strategisch belang met het oog op de vestiging van een nieuwe doeltreffende multimodale pool die een verregaande herschikking van de activiteiten en stromen mogelijk maakt door het samenbrengen van de logistieke, industriële en havenactiviteiten en de verhuis van MABRU/ECFG. Door de vroegmarkt, die momenteel in het zuiden van het gebied gevestigd is, te verplaatsen naar deze logistieke draaischijf zal een gebied kunnen worden vrijgemaakt waarop gestalte zal worden gegeven aan een nieuwe gemengde wijk, met minstens 2.000 woningen die kunnen bogen op een ideale ligging tegenover het Koninklijk Park en langs het kanaal (met 50% publieke woningen). In dit verband hechtte het Gewest in juni 2013 zijn goedkeuring aan het richtschema voor hefboomgebied nr. 11, Schaarbeek-Vorming, met de bedoeling in het noorden van dit gebied een performant en multimodaal logistiek platform tot stand te brengen, terwijl er op het Mabru-eiland in het zuidelijke deel van het gebied een gemengd stadsproject met woningen en economische activiteiten tot ontwikkeling zou worden gebracht. Dit schema beoogt de terreinen
69
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De prioriteit moet hierbij uitgaan naar:
70
van het station Schaarbeek-Vorming, die vanaf 2020 vrijgemaakt zullen worden door de NMBS, op te waarderen via de logistiek en de havenindustrie.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Schaarbeek-Vorming zal samen met Brucargo (luchthaven) en Cargovil (Vilvoorde) deel uitmaken van een groot logistiek platform op internationaal niveau. Deze strategische, gewestgrensoverschrijdende en quadrimodale (water, lucht, spoor en weg) locatie verbindt Brussel met de luchthaven Brussel-Nationaal en met de haven van Antwerpen. Via een doodlopende industriële weg die voor het plaatselijk verkeer blijft voorbehouden wordt Schaarbeek-Vorming aangesloten op het Belgische autowegennet via een rechtstreekse verbinding met de E19 naar het snelwegknooppunt waar de autosnelweg vanuit Antwerpen aankomt. Het gebied is opgenomen in het groene netwerk als site die moet zorgen voor een sterkere aansluiting op het ecologisch net. Er moet gezorgd worden voor een groene continuïteit langs de linkeroever van het kanaal en bijzondere aandacht besteed worden aan de versterking van het blauwe netwerk (Zenne). De huidige Vilvoordelaan wordt opgeschoven naar het oosten, naar de grens van het gebied, om zo diep mogelijke percelen te kunnen vrijmaken. De prioriteit moet hierbij uitgaan naar :
XXhet voortzetten van de besprekingen met de federale overheid over: Zde ingebruikname van het GEN-station Schaarbeek-Reizigers en Zde vrijmaking van de spoorwegterreinen die tevens gesaneerd moeten worden, overeenkomstig het koninklijk besluit van 2004; XXhet opzetten van het logistiek platform, dat plaats moet bieden aan de activiteiten die ondergebracht zijn op Mabru en het ECFG. Het Gewest heeft immers beslist alle noodzakelijke voorwaarden te scheppen om de activiteiten van het ECFG en MABRU tot ontwikkeling te brengen en verder te versterken. Het stedelijk distributiecentrum dat op dit platform is gepland, moet zorgen voor gegroepeerde goederenstromen en rationalisering brengen in de laatste kilometers die afgelegd moeten worden, en wel met minder vervuilende voertuigen die zijn aangepast aan de stedelijke context ; XXhet uitbouwen van een Roll on-Roll off (RO_RO) terminal in de voorhaven, die gespecialiseerd is in de verkoop van tweedehandswagens, teneinde deze activiteiten over te hevelen uit de Heyvaertwijk (Molenbeek en Anderlecht), waar zij heel wat overlast met zich meebrengen voor de woonfunctie, en zo de renovatie van deze wijk te waarborgen; XXhet bestuderen van de omlegging van de tramlijnen met het oog op een betere mobiliteit; XXde toegankelijkheid van het logistieke gebied voor vrachtwagens komende van de ring door langs de spoorweg (autosnelweg van Antwerpen) een nieuwe industriële weg aan te leggen, zonder hiervan evenwel een stedelijke doorsteekweg te maken, en dit in overleg met het Vlaams Gewest. 6. Het Kanaal De Zennevallei was de bakermat van het bloeiende industriële verleden van Brussel. Nadat de belangstelling voor dit deelgebied lange tijd taande, zien we er nu tal van openbare en private herinvesterings- en ontwikkelingsprojecten, waaronder ook projecten met gewestelijke overheidssteun (wijkcontracten…) en Europese steun (EFRO). Dit deelgebied heeft al een grote dichtheid. De 19de-eeuwse bebouwing is tamelijk homogeen in een context van een voorlopig nog uitgesproken functievermenging, al begint dat af te nemen. Parallel daarmee zorgde de verbouwing van vroegere opslagplaatsen tot woningen (lofts) voor een grotere sociale vermenging in dit gebied. Het architecturale erfgoed in dit deelgebied is gerelateerd met het kanaal en de economische activiteiten. De Budabrug, de sluizen, de BRYC (Brussels Royal Yacht Club), de gebouwen van Thurn & Taxis en van de Godin-gemeenschap en het kanaal op zich zijn erfgoedelementen die rechtstreeks verband houden met de kanaalvaart. De voormalige brouwerijen Belle-Vue en Vandenheuvel zijn op hun beurt representatief voor het industriële erfgoed van het deelgebied.
De realiteit in dit bruisende deelgebied, verankerd in de meest structurerende vallei van het Gewest, verschilt echter van zone tot zone.
71
Het havengebied biedt toegang naar de stad via de rivier, waardoor Brussel deel uitmaakt van het WestEuropese netwerk van bevaarbare wegen en meer in het bijzonder verbonden is met de haven van Antwerpen. De bevoorrading via de haven zou in de toekomst uitgebreid moeten worden om een echt alternatief voor het wegverkeer te bieden en zo de stad te ontlasten. In het vooruitzicht van de ontwikkeling van de logistieke pool Schaarbeek-Vorming herbergt dit gebied ondertussen al grote logistieke functies en dit zonder afbreuk te doen aan de stedelijke context waarin de havenactiviteiten hun beslag moeten krijgen of aan om het even welke maatregel die in het kader van het Kanaalplan genomen kan worden om de integratie van de economische activiteit in het stadsweefsel te bevorderen. Ofschoon elk deelgebied van de kanaalzone als gevolg van zijn bijzondere eigenschappen plaats kan bieden aan meer of minder economische activiteiten, moet dus bij de ontwikkeling van elk project nabij het Kanaal rekening gehouden worden met het noodzakelijk stedelijk karakter van deze zone. De inrichting van de bruggen moet dan ook een maximale exploitatie van de bevaarbare wegen in het Europese net mogelijk maken. Meer specifiek zijn er tal van grote stadsprojecten gestart of gaan deze binnenkort van start: Bruyn, Materialenkaai, OGSO Bistebroeck, OGSO Birmingham, Slachthuizen, Bizetgaarde, Ninoofse Poort, UpSite, Van Praet, Tour & Taxis, Tivoli, Willebroek,…). De verdichting van de CERIA-COOVI-campus biedt een niet te verwaarlozen potentieel. De gedeeltelijke herziening van het GBP voorziet immers in de omvorming van stedelijke industriegebieden tot OGSO’s langs het Biestebroeckdok, in de buurt van de opslagplaats Jacques Brel, aan de Demetskaai en op het Mabru-eiland. De inplanting van woningen is toegestaan in OGSO’s.Er zou een huisvestingspotentieel aanwezig zijn voor 30.000 tot 40.000 bijkomende inwoners. Gezien de grote beschikbare grondreserve zijn er reeds tal van private en publieke projecten opgestart: het project Zeepziederij van het OCMW van Brussel, het project Materialen van de GOMB en privé-projecten zoals Insula aan de Antwerpsesteenweg en een project in de Steenbakkerijstraat. Dit gebied biedt tevens vooruitzichten voor industriële reconversie en fungeert als vestigingslocatie voor nieuwe duurzame en creatieve ondernemingen: Zuidhaven in de vroegere molens van Anderlecht (ontdekkings- en innovatiecentrum), Ecopool (sortering, recyclage, herstelling) ter hoogte van Birmingham dichtbij het metrostation Delacroix, Emovo aan de Nijverheidskaai (centrum voor hernieuwbare energie), Green Bizz bij Tivoli (bedrijfsincubator), Byrrh (semi-industriële activiteiten), het project van de Slachthuizen, met een volledige herstructurering van de site om rond de hallen een groot publiek plein aan te leggen, de bouw van een voedingshal, de Espace lumière in de voormalige veeartsenschool, verscheidene projecten op Tour en Taxis. Verder zien in dit gebied een toenemend aantal culturele en interculturele initiatieven het daglicht: de voormalige brouwerijen van Belle Vue bieden plaats aan een cultureel en artistiek centrum, met hotelruimte, daarnaast zijn er tal van initiatieven die gericht zijn op opleidingen of socio-professionele inschakeling en op een uitbreiding van de woonfunctie.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zette al stappen voor dit deelgebied om de woonfunctie te integreren in bepaalde voormalige industriegebieden via de OGSO’s (ondernemingsgebieden in een stedelijke omgeving) van het demografisch GBP, maar ook via het Kanaalplan waaraan momenteel gewerkt wordt om het volledige kanaalgebied een betere coherentie te geven. Het komt erop aan het behoud van de stedelijke economische activiteiten in dit deelgebied te waarborgen en tegelijk te zorgen voor een betere integratie ervan met de andere stedelijke functies, onder meer de huisvesting.
72
Bovendien bestaan er vele herstructureringsmogelijkheden voor de ruimte (onafgewerkt weefsel, weinig coherente weefsels…) vooral in alle oude industriewijken waar de dichte bebouwing weinig gestructureerd is. Het kanaal is als structurerende ruimte in het Gewest eveneens een geschikte plaats om iconische hoogbouw neer te zetten op symbolische en aangepaste locaties. Daarnaast bieden de parkeerterreinen van bepaalde winkelcentra eveneens verdichtingsmogelijkheden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De prioritaire acties
Het masterplan voor de Kanaalzone, dat uitgaat van stedenbouwkundig architect A. Chemetoff, heeft niet tot doel om een algehele planning uit te tekenen voor dit gebied, noch om de reeds aan de gang zijnde projecten, zoals Tour en Taxis of Slachthuizen, in vraag te stellen. Het beoogt deze initiatieven met elkaar te koppelen en ze te stimuleren door het efficiënt aanzwengelen van de dynamiek van het «publieke domein», d.i. het geheel van gronden die toebehoren aan de overheid, gaande van haventerreinen tot «verlaten» gronden, de overblijvende terreinen die aangekocht werden voor de aanleg van wegen of de totstandbrenging van openbare voorzieningen die niet gebruikt worden. Er zijn 6 zones geïdentificeerd en onderzocht : Buda en de verbinding met NOH en het Militair Hospitaal, Van
Praet en het gebied tegenover het kanaal, met braakliggende terreinen en het Centrum voor Fruit en Groenten, van Sainctelette tot de Ninoofse Poort, Reders met Tour en Taxis, Birmingham tegenover het project van de Slachthuizen, Biestebroeck – Paepsem. Bij de analyse van deze zones zijn 6 prioritairemodelprojecten vastgesteld : Klein-Eilandbrug, Biestebroeckbekken; Birminghamstraat – Demetskaai (OGSO MIVB); Heyvaertwijk, huizenblok van de « Libelco » hal; Vergotebekken; TIR centrum; Budabrug – rechteroever– linkeroever (sites Gomb-Solvay, RORO, Carcoke).
Verscheidene andere projecten zijn eveneens van strategisch belang: scenario voor de herinrichting van de Ninoofse Poort, en de keuze van het geschikte regelgevend instrument; de precieze lokalisatie van toekomstige stedelijke distributiecentra (SDC). het
Andere projecten hebben nood aan opvolging en begeleiding: verhuis van het bedrijf SEVESO van de Biestebroeckkaai naar de AA-kaai, noodzakelijk om een stedelijke ontwikkeling voor de site uit te tekenen; de verwezenlijking van de geplande GEN-stations (Ceria, Kuregem); de ontwikkeling van de OGSO’s, waarbij zowel de bouw van woningen als de economische ontwikkeling bevorderd worden; de CERIA/COOVI-site zal een verdere functionele ontwikkeling doormaken (met tevens de ontwikkeling van studentenwoningen), maar het GPDO dicht de campussen tevens een ondersteunende rol toe voor de ontwikkeling van onderzoeks- en productieactiviteiten in het vakgebied van de nieuwe technologieën. Studentenwoningen, maar ook gezinswoningen, zouden het aantal vaste bewoners met ruim 800 eenheden doen toenemen. de
Het kanaal vormt tevens een vervoersas voor de bevoorrading van de stad. Daarenboven dient rekening gehouden te worden met 2 projecten die voorzien in nieuwe bouwwerken om het kanaal over te steken: de Picardbrug (verbinding Noordstation - Tour en Taxis), voorbehouden voor de zachte mobiliteit en het
openbaar vervoer (bus en tram),
de
voetgangers- en fietsersbrug ter hoogte van Graaf van Vlaanderen: mobiele brug die tot 7 m hoog gehesen kan worden
73
7. De hippodroom van Bosvoorde
Het Gewest heeft de site via een erfpachtovereenkomst toevertrouwd aan de MVV, die de opdracht heeft gekregen om enerzijds de ruwbouw van de gebouwen te restaureren en anderzijds de opdracht voor de exploitatie van de site toe te wijzen. Met de gemeentelijke overheden moet overleg worden gevoerd in het kader van de herbestemming van de suite.
Tool 2
De specifieke ontwikkelingspolen
Het gaat erom de universiteitscampussen en de niet meer gebruikte terreinen die in aanmerking komen voor reconversie, te bestemmen voor specifieke activiteiten. 1. De universiteitscampussen WERKGELEGENHEID GEGENEREERD IN DE UNIVERSITEITSCAMPUSSEN Polen Plein (ULB/VUB + Delta) Erasme (ULB + ZEMU) Woluwe UCL Laerbeek VUB TOTAAL
Werkgelegenheid Potentiële werkgelegenheid gegenereerd door de gegenereerd door de econouitbouw van de pool mische activiteit 9.212 10.083 1.327 2.123 2.397 2.440 1.031 1.391 13.967 16.037
Inwonerspotentieel 2.420 4.120 2.130 1.300 9.970
Zoals reeds is toegelicht in de prioritaire doelstellingen, wil Brussel een strategie ontwikkelen om onderzoek en ontwikkeling en nieuwe technologieën te steunen. De ondernemingen van deze sectoren zullen hun positie verstevigen dankzij een «clusteringbeleid», waarbij een dynamiek van samenwerking tussen ondernemingen, universiteiten/onderzoekscentra en overheidsinstellingen wordt aangezwengeld teneinde samenwerkingskansen te genereren en te benutten. In dit opzicht is het wenselijk een clusteringbeleid te voeren op basis van de reeds bestaande polen. In eerste instantie komt het erop aan de polen en hun specialisaties duidelijk te identificeren. Vervolgens moeten deze versterkt of ontwikkeld worden in lijn met de geplande ontwikkelingsprojecten van de universiteiten. De bestaande polen die versterkt worden, zijn gelegen binnenin en rondom de universitaire campussen en ziekenhuizen (waarvan het merendeel reeds vlot door het openbaar vervoer bediend worden), namelijk: De Erasmus-campus : (biotechnologie, medische en paramedische beroepen, farmacie) Een strategisch ontwikkelingsgebied met universitair ziekenhuis, economische incubatoren, studentenwoningen,... waar het GOMB-bedrijvenpark ook mogelijkheden op het vlak van verdichting biedt. Er lopen op dit ogenblik twee belangrijke woonprojecten aan weerszijden van de Ketelstraat, tussen de Lenniksebaan, de spoorweg en de Henri Simonetlaan. Ze beslaan een oppervlakte van ± 13,3 ha en hebben betrekking op 72 kavels voor eengezinswoningen en 1.300 woningen, waarvan 110 sociale woningen langs de kant van Erasmus.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De Hippodroom van Bosvoorde moet uitgroeien tot een gewestelijke recreatieve pool. Deze site is uitzonderlijk goed gelegen, in het Zoniënwoud, en beschikt over interessante, maar te renoveren gebouwen. Zij is bereikbaar met het openbaar vervoer via tramlijn 94, buslijn 366 van de TEC en bevindt zich bovendien dichtbij het GEN-station van Bosvoorde.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
74
De Campus VUB-Laarbeek : (biologische geneeskunde, farmacie ...) Naast de ontwikkeling van de universitaire functie en een cluster spitstechnologische bedrijven leent de site zich tot de aanleg van een overstapparking. De Pleincampus VUB-ULB + Delta : (wetenschappen, engineering): Op deze campus zullen gemengde stedelijke verdichtingsprojecten gestalte krijgen omwille van de uitstekende bereikbaarheid met de metro in combinatie met de onmiddellijke nabijheid van toekomstige GEN-stations (Arcaden, Watermaal, Etterbeek). De ontwikkeling van clusters economische activiteiten die complementair zijn met de universitaire activiteiten (spin offs, nieuwe technologieën, gekruist onderzoek ...) zal er aangemoedigd worden. Op de nabijgelegen Delta-site zal er behalve het CHIRECziekenhuis een nieuwe wijk tot ontwikkeling kunnen komen op de vroegere spoorwegterreinen. De plannen om de mobiliteit in het gebied beduidend te verbeteren en de E411 bij het binnenrijden in Oudergem om te vormen tot een stadslaan maken dat de site fraaie ontwikkelingsperspectieven te bieden heeft.. De UCL-campus in Woluwe : (medische en paramedische beroepen, biotechnologie, farmacie): de site, die verbonden is met 2 metrostations, kan zowel dienen om er nieuwe instellingen voor hoger onderwijs (Ecam, ...) , studentenwoningen en gespecialiseerde spin-offs onder te brengen als om de woondichtheid te vergroten. De bereikbaarheid van deze polen evenals hun interactie (via de communicatiemiddelen) en de interactie die ze met andere universitaire polen of polen voor hoger onderwijs in Brussel (Solbosch-campus, Centrum-campus HUB en Saint-Louis, Campus Ceria-Coovi, Reyers,…) kunnen onderhouden, maar ook het scheppen van huisvesting en voorzieningen verbonden aan het verdichtingspotentieel van de sites moeten eveneens gewaarborgd worden. Er zullen banden worden aangeknoopt met universitaire polen in de omgeving van Brussel (Leuven en Louvain-la-Neuve) vanuit een gezamenlijk streven de internationale aantrekkingskracht te vergroten. 2. Sites die niet langer in gebruik zijn en voor reconversie in aanmerking komen De site van de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst Ingevolge de beslissing om een nieuwe gevangenis te bouwen in Haren zullen de oude gevangenissen van Sint-Gillis (60 800 m² op grondniveau), Vorst (26 190 m² op grondniveau) en Berkendael (8 000 m²) omgevormd moeten worden tot een gemengde stadswijk. Omwille van haar uitstekende ligging nabij het centrum van Sint-Gillis en het metrostation Albert en de bus en tramlijn 92 die er passeren, leent de site zich tot de ontwikkeling van woningen, handelszaken, voorzieningen en diverse activiteiten. Er werd een definitiestudie opgestart om na te gaan welke gebouwen eventueel bewaard dienen te blijven en een beeld te krijgen van welke dichtheidsgraad aanvaardbaar is, alsook van het overzicht van de functies en de financiële haalbaarheid. Door een reconversie zou de site plaats kunnen bieden aan 70 tot 100 000 m² woon- en daarmee gelijkgestelde functies (bejaardenhomes, enz.), naast handelszaken en voorzieningen, wat neerkomt op een totale opvangcapaciteit van 1.500 à 2.000 bewoners. De site is op het GBP gelegen in een gebied voor voorzieningen. Dit zou het mogelijk maken er woningen – en dus de vestiging van openbare woningen - en alle bestemmingen die in sterk gemengd gebied toegelaten zijn tot ontwikkeling te brengen, op voorwaarde dat een BBP wordt opgemaakt. De reconversie van de vroegere NAVO-site Ingevolge de verhuis van de NAVO naar het nieuwe hoofdkwartier dat in aanbouw is aan de overkant van de Leopold III-laan kan er overwogen worden om op de oude terreinen een nieuwe stadswijk te doen verrijzen. De site, die reeds kan bogen op een vlotte bediening door de trams 62 en 55, zal in de toekomst nog makkelijker te bereiken zijn door de uitbreiding van het metronet in noordelijke richting met station ter hoogte van Bordet.
Het demografisch GBP heeft ervoor gezorgd dat een deel van de site (174 000 m² aan de kant van de Leopold III-laan) gewijzigd is van gebied voor voorzieningen tot ondernemingsgebied in stedelijke omgeving, terwijl de rest van de site in handen blijft van het leger voor zijn hoofdkwartier (in het zuiden). De nieuwe wijk zou plaats kunnen bieden aan 3 à 4 000 bewoners.
Polen uit de tweede kroon die voor verdichting en/of verstedelijking in aanmerking komen
De bereikbaarheid met het openbaar vervoer (GEN, metro, tram) van een aantal, voornamelijk in de tweede kroon gelegen sites zal aanzienlijk verbeterd worden. Dit schept mogelijkheden om er gemengde stadsprojecten met een bepaalde dichtheid tot ontwikkeling te brengen: Moensberg en Kalevoet in Ukkel, Westland in Anderlecht, de Oostendse Poort in Sint-Agatha-Berchem, het station van Bosvoorde in Watermaal-Bosvoorde, de site van Hermann Debroux in Oudergem, de Roodebeek-site in Sint-Lambrechts-Woluwe. Bovenvermelde sites, die bestemd zijn om uit te groeien tot plaatsen met een grotere stedelijke intensiteit door de bouw van generieke torengebouwen, zullen door de Gemeenten worden ontwikkeld.
STRATEGIE 2
VERSTERKING VAN DE GROOTSTEDELIJKE CENTRALITEIT
WERKGELEGENHEID GEGENEREERD IN HET GROOTSTEDELIJKE CENTRUM Werkgelegenheid Potentiële werkgelegenheid Polen gegenereerd door de gegenereerd uitbouw van de pool door de economische activiteit Europese Wijk: 3.896 2.460 Zuidwijk 2.902 6.122 Bovenstad Centrumlanen 1.128 3.618 Noordwijk 1.324 1.200 Administratief centrum 4.000 TOTAAL 9.250 17.400
Inwonerspotentieel 4.500 3.470 650 500 650 1.150 10.920
Het Centrum vormt het historische en toeristische hart van het Gewest en herbergt de beslissingscentra op de verschillende bevoegdheidsniveaus (lokaal, gewestelijk, federaal en internationaal). Men vindt er een concentratie van uitstralingselementen op: politiek niveau: Parlementen en Regeringen van de federale overheid en de deelstaten, de Europese Unie, ... juridisch niveau: Justitiepaleis administratief
niveau : belangrijkste federale administraties, administraties van het Brusselse en het Vlaamse Gewest en van de Franse Gemeenschap
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Tool 3
75
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
76
het
vlak van cultuur en musea : BOZAR (en de Koningin Elisabethwedstrijd), Square, de Munt, de Kunstberg, het Jubelpark, Art Nouveau, … commercieel vlak : grootstedelijke handelspool van de boven- en benedenstad nationaal en internationaal vervoer: Centraal, Zuid- en Noordstation, HST-terminal. Het Centrum komt het meest tegemoet aan de internationale uitdaging die in het GPDO geformuleerd is en dit zowel vanuit institutioneel standpunt als voor de Brusselaars. De Europese instellingen zitten er geconcentreerd in vlot bereikbare polen : de Europese wijk en de Noordwijk, maar de toekomstige ontwikkelingen van deze instellingen moeten naar een stedelijke vermenging op zowel het functionele als het sociale vlak streven. In dat kader legt het richtschema voor de Europese Wijk sterke nadruk op de doelstelling om gelijktijdig de Europese internationale pool tot ontwikkeling te brengen en de ontluikende huisvestingspool te versterken. Dit impliceert eveneens dat de stedelijke kwaliteit van de wijk verbetert, vooral op het vlak van openbare ruimtes. De aanwezigheid van de drie grootste Brusselse stations draagt eveneens bij tot de aanpak van de internationale uitdaging, vooral dan het Zuidstation en de HST-terminal. 1. De Europese wijk De globale uitdaging om zoals voorgesteld in het in 2009 door de Regering goedgekeurde richtschema uit te groeien tot Europese ecowijk steunt vooral op een succesvolle transformatie van de wijk tot een dichtbevolkte en gemengde stadswijk die naast eerste pool van Europese en internationale tewerkstelling ook een pool van gediversifieerde woningen, buurtwinkels en -voorzieningen en van internationale uitstraling vormt. Om al deze doelstellingen te halen, zijn in het richtschema een aantal stedenbouwkundige en architecturale programma’s uitgewerkt die de operationele basis van het richtschema vormen en die momenteel ten uitvoer worden gelegd. Wat het Stadsproject Wet betreft, zal de reglementaire omkadering (op initiatief van het Gewest) van dit omvangrijke project inzake de herinrichting van de Wetstraat in de eerste plaats voortgezet worden door de goedkeuring van een zonale gewestelijke stedenbouwkundige verordening en in tweede instantie door de opmaak van BBP’s. De eerste projecten zullen tegen 2016-2017 uitvoering krijgen om tegemoet te kunnen komen aan het herstructureringsprogramma van de Europese Commissie. Voor wat de bescherming van het leefmilieu betreft, moet gestreefd worden naar een Europese Wijk volgens het principe « zero carbon ». Een verhoging van de bebouwingsdichtheid is er toegestaan op voorwaarde dat de creatie van openbare en semi-openbare ruimten gewaarborgd wordt. Deze zal ondersteund worden door de uitstekende bereikbaarheid van de wijk met het openbaar vervoer. Wat het Globale Mobiliteitsplan voor de Europese Wijk betreft, zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erop toezien dat het plan concreet wordt toegepast via het actieplan dat erin gedefinieerd wordt en dat voorziet in de volgende structurele maatregelen die moeten leiden tot een geleidelijke afname van het autoverkeer in de wijk en die gaandeweg de leefbaarheid van de wijk zullen beïnvloeden: de
aanleg van een autotunnel bij het binnenrijden van de stad onder de Kortenberglaan; het geleidelijk terugdringen van het autoverkeer op de Schumanrotonde om er een openbare voetgangerszone van te maken; de vermindering van het aantal rijvakken in de Wetstraat (4->3) ; de vermindering van het aantal rijvakken in de Belliardstraat (5->4). Wat de verhoging betreft van de frequentie van het aantal metrostellen, zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erop toezien dat de automatisering van de lijnen 1 en 5 tegen 20182020 in dienst treedt. Deze aanzienlijke verbetering op het vlak van openbaar vervoer in de Europese wijk zal verder aangevuld worden door het sneller - namelijk, in 2015 - in gebruik stellen van de tunnel Schuman/ Josaphat die een betere bediening via het spoor mogelijk zal maken, samen met een geleidelijke invoering
2. De Wijk van het Zuidstation De Zuidwijk moet als « toegangspoort tot de stad » met zijn belangrijke HST-knooppunt en uitzonderlijke bereikbaarheid met het openbaar vervoer, zowel op internationaal niveau als ten behoeve van de Brusselaars, tot ontwikkeling worden gebracht. In de wijk bestaat er nog een zeker potentieel voor het bouwen van kantoren. Dat zou aangewend kunnen worden om gestalte te geven aan een cluster van iconische torengebouwen. Dit project zou dan echter wel gepaard moeten gaan met de nader te bestuderen ontwikkeling van voldoende woningen en nieuwe buurtvoorzieningen om een grotere mix van functies in de wijk te stimuleren, onder meer door de benedenverdiepingen in te richten als winkel. De aantrekkelijkheid van deze pool wordt verbeterd door onder meer te mikken op hoogstaande architectuur en de verbinding met de omliggende historische wijken te verbeteren (stadscentrum, Sint-Gillis en Anderlecht), met inbegrip van de verbindingswegen voor voetgangers en fietsers, die van onmisbaar belang zijn voor het goed functioneren voor de openbare vervoersknooppunten. Voorts zal er bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de kwaliteit van de openbare ruimte, die zowel de nationale als internationale reizigers zal verwelkomen bij het verlaten van het station. Deze ruimten zullen ook aan de bewoners van de wijk van het Zuidstation ten goede moeten komen. De voortzetting van het richtschema zal duidelijkheid moeten scheppen omtrent het bouwpotentieel en het Investeringsplan van de NMBS zal garanties moeten bieden dat er een voldoende groot budget wordt vrijgemaakt voor een grondige renovatie van het station, die ook zou inhouden dat het station zich meer op de stad opent. 3. De Bovenstad Deze dynamische handelswijk met standing heeft te lijden onder de breuklijn gevormd door de tunnelin- en uitgang van de Kleine Ring. Beliris onderzoekt de mogelijkheid om tussen de Naamsepoort en de Louizapoort (Gulden Vlies) de tunnelin- en uitgangen te overdekken en de verbinding voor het autoverkeer dat komende van Zuid de stad verlaat te verbeteren via Louiza. Deze studie dient te worden voortgezet door een stedenbouwkundige en landschapsstudie waarin ook de globale herinrichting van de bovengrondse openbare ruimte aan bod zal komen.
77
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
van een kilometerheffingssysteem op gewestelijk niveau. Tegen 2020 zal de Europese wijk dankzij de ingebruikname van het GEN-netwerk en de automatisering van de metrolijnen bediend worden door twee vervoersknooppunten van categorie 1 (Schuman en Merode) en twee knooppunten van categorie 2 (Kunst-Wet en het Luxemburgstation). Op het vlak van de actieve mobiliteit zal de Europese wijk doorkruist worden door trajecten die opgenomen zijn in het GEN-fietsnetwerk: op de Nerviërslaan, de as Oudergemlaan/Archimedesstraat, de Wetstraat, de wegen in het dal van de Maalbeekvallei, de Froissartstraat. Parallel daarmee zal ook het gewestelijk voetgangersnetwerk in de wijk verder uitgebouwd worden. In het kader van de integratie van de Luxemburgstraat in het gewestelijke groene netwerk zal er onderzocht worden of de hele straat omgevormd kan worden tot semi-voetgangerszone of gedeelde ruimte. Kaderend in de wens om het groene netwerk verder uit te bouwen, zal de Wetstraat evolueren naar een gewestelijke as met versterkte milieu-integratie en de wegen in het dal van de Maalbeekvallei zullen heraangelegd worden en de aanblik van lineaire groene ruimten krijgen. Verder zal men bijzonder nauwlettend moeten toezien op de ontwikkeling van nieuwe openbare voorzieningen die van onmisbaar belang zijn in het licht van de toename van het aantal bewoners in de Europese wijk.
78
De doelstelling om beide « oevers » van de Kleine Ring met elkaar te verbinden, zal ook worden doorgetrokken naar de Louizalaan. Deze moet, gespreid over meerdere fasen, heraangelegd worden tot een ruimte waar het autoverkeer gaandeweg geweerd wordt, zodat de gebruikers de wijk de verbindingsfunctie die hij op het vlak van monumenten en recreatie vervult tussen het centrum van het Gewest en het Zoniënwoud kunnen terugschenken. Ook het Terkamerenbos zal beter tegen het autoverkeer beschermd worden. De hele as zal tegen 2030 gerestaureerd worden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
4. De Centrumlanen De heraanleg van de centrumlanen tot centrale openbare ruimte in het Gewest is van groot belang om hun potentieel als commerciële en toeristische as ten volle uit te kunnen spelen. Het GPDO stelt voor om ze, op z’n minst tussen de Beurs en De Brouckère, om te vormen tot voetgangerszone: doorgaand verkeer zal geleidelijk aan worden verboden door de invoering van verkeerslussen die het verkeer naar de Kleine Ring afleiden en het project voorziet verder in een verbreding van de voet- en fietspaden. Gelijktijdig met deze verbeteringen zullen in de winkelstraten zones voor laden en lossen ingevoerd worden 5. De Wijk van het Noordstation In de BBP’s Gaucheret, Willebroek en Helihaven staan duidelijk de bestemmingen van het GGB van het GBP omschreven. Zowel op het vlak van kantoren (North Star, North Pole) als op dat van huisvesting (de Up Site-toren) lopen er momenteel projecten. Er blijft nog een ruim planologisch potentieel over (70 000m²). Naast de voltooiing van de vastgoedprogramma’s vormt de herwaardering van de openbare ruimten een fundamentele uitdaging, net zoals de verbindingen met de Thurn en Taxis wijk die in volle ontwikkeling is (dankzij de nieuwe PICARD-brug bestemd voor fietsers, voetgangers en het openbaar vervoer). De renovatie van het Noordstation en zijn onmiddellijke omgeving, zowel aan de kant van de Bolivarlaan als aan die van de Aarschotstraat, is onontbeerlijk zowel voor het onthaal van de reizigers als voor de convivialiteit van de wijk. De wijk rond de Brabantstraat biedt tal van mogelijkheden; het vormt een handelskern met nationale, ja zelfs internationale uitstraling. De wijk moet gerenoveerd worden, waarbij men rekening dient te houden met het moeizaam samengaan van de diverse functies vandaag. Het scheppen van sterke banden tussen de wijk rond de Antwerpsesteenweg en het kanaal staat op het programma en de heraanleg van de Simon Bolivarlaan, die aan bod komt in de twee BBP’s en een van de essentiële structurerende assen van deze verbindingslogica vormt, dient nader te worden bestudeerd. Voorts wordt er voorzien in een versterking van het groene netwerk rond de Groendreef (Willebroek) en het Zennepark (Masui). Daarnaast zou het nuttig zijn om te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan om de functies van de wijk meer te mengen. Men heeft de heraanleg van de Sint-Lazaruslaan aangevat en de werken zijn momenteel aan de gang. De heraanleg van deze laan kadert in de wens de Kruidtuin, evenals de openbare ruimten te herenigen ten gunste van de actieve modi. Er zal een haalbaarheidsstudie opgestart worden in verband met de aanleg van een semivoetgangerszone in de Brabantstraat. 6. Het Administratief Centrum Het richtschema Kruidtuin werd in november 2006 door de Regering goedgekeurd en in een besluit gegoten met het oog op de opmaak van een BBP: hierin wordt de reconversie van de site van het Administratief Centrum beoogd, waarbij een deel van de gebouwen voor kantoren bestemd blijft (70 000 m²) en minimaal 35 % van de vloeroppervlakte bestemd wordt voor de bouwen van woningen. Het schema voorziet verder in de herwaardering van de Pachecolaan en de Victoria Reginalaan (die overdekt zal worden), alsook in een verbinding met de Kruidtuin. Het BBP dat de Regering op 18 april 2013 heeft goedgekeurd, beantwoordt aan de doelstellingen van het richtschema inzake sociale en functionele gemengdheid (143 000 m² in het GGB van het
Er zijn verscheidene stedenbouwkundige vergunningen afgeleverd en de werken zijn momenteel aan de gang (renovatie van de gebouwen D en F tot kantoren, renovatie en verbouwing van gebouw C tot kantoren en woningen; renovatie van de Pechère-tuin), terwijl bij andere nog niet met de werken gestart is (verbouwing en bestemmingswijziging van het huizenblok Oratoriënberg/De Ligne/Bank tot kantoren en woningen; renovatie van parking B). Aan de noordelijke zijde zal het gebouw G afgebroken worden om plaats te maken voor een woongebouw dat uitgeeft op de Oratoriënberg en ertegenover, aan de overzijde van de esplanade, zal een gebouw van grote afmetingen gebouwd worden. Bijzondere aandacht zal er uit dienen te gaan naar de kwaliteit van de voetgangerswegen (verspreid over de site en om de site te verbinden met de omliggende wijken), evenals naar de effectieve verwezenlijking van de voorzieningen (kinderdagverblijven, scholen en DBDMH-centrum) en de handelszaken, meer bepaald om de Pachecolaan een levendig karakter te schenken.
STRATEGIE 3
DE HERWEGING VAN HET GRONDGEBIED
Ondanks de inspanningen die sinds de creatie van het Gewest geleverd zijn, wordt het grondgebied nog steeds gekenmerkt door een diepe tweedeling op sociaal, ruimtelijk en milieuvlak die bestreden moet worden. Enerzijds gaat het erom de Ruimte voor Versterkte Ontwikkeling van de Huisvesting en de Renovatie (RVOHR) die door de voorgaande GewOP’s ingevoerd is, opnieuw te bepalen, om ervoor te zorgen dat de openbare investeringen in de meest achtergestelde gebieden hun effect niet missen: het GPDO stelt voor een nieuwe Zone voor Stadsvernieuwing (ZSV) te definiëren. Anderzijds gaat het erom het tekort aan groene ruimten te helpen lenigen.
Tool 1
De Zone voor Stadsvernieuwing
De prioritaire vernieuwingszone werd in het eerste GewOP gedefinieerd op basis van een analyse van de graad van aftakeling van het onroerend erfgoed. In het GewOP van 2002 onderging het gebied lichte wijzigingen ingevolge een veldanalyse van de wijken die een gedaanteverwisseling ondergaan hadden door de aanwezigheid van een bevolking met een hoger inkomen die belangrijke renovatiewerken in de wijk had uitgevoerd. Het Gewest heeft beslist om dit gebied aan de huidige situatie aan te passen, waarbij rekening wordt gehouden met socio-economische criteria bovenop de criteria met betrekking tot de staat waar de bouwwerken en woningen zich in bevinden. Op grond van de gegevens per statistische sector werden voor de definitie van de nieuwe zone eenvoudige en actualiseerbare statistische criteria gekozen: de inkomens (fiscale statistieken), lager dan het mediane inkomen per aangifte (momenteel 17.296 euro) het werkloosheidspercentage (Actiris), hoger dan het gewestelijk gemiddelde (momenteel 20,34 %), de bevolkingsdichtheid, hoger dan het gewestelijk gemiddelde (momenteel 6.617 inwoners/ km²).
Dit betekent dus een radicaal verschil ten opzichte van de oude criteria, die uitsluitend betrekking hadden op de kwaliteit en leeftijd van de bouwwerken. Dankzij aanvullend veldonderzoek, dat een overzicht omvat van de staat waarin 17 000 gebouwen aan de buitenkant verkeren, en de kenmerken van de wijken, heeft men bepaalde eigenaardigheden kunnen wegwerken: zo voldeden de wijken van de Maria Louizasquare en de Ambiorixsquare, bijvoorbeeld, aan alle drie de armoedecriteria, terwijl deze situatie te wijten is aan het feit dat vele Europese ingezetenen niet aan de personenbelasting onderworpen zijn in België. Ook is er rekening gehouden met de noodzaak vorm te geven aan een homogeen gebied in het centrale deel: zo komen sectoren met geringe bevolkingsdichtheid in aanmerking, omdat ze aan de overige 2 armoedecriteria voldeden (werkloosheid en inkomen), zoals de sector Slachthuizen in Anderlecht of de sector Nijverheid in Molenbeek.
79
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
GBP, opgedeeld in 50 000 m² woningen waarvan 30 % sociale of geconventioneerde woningen, 68 600 m² kantoren, 16 200 m² voorzieningen en 8 000 m² handelszaken), een betere verbinding tussen de Boven- en de Benedenstad, de restauratie van de Pechère-tuin en de herwaardering van de Pachecolaan (de constructie meer bepaald van handelszaken uitgevend op de laan).
80
Zo is er rekening gehouden met de situatie van de wijken « die in de lift zitten » en deze die « in verval verkeren », aangezien er evoluties vastgesteld kunnen worden: bepaalde wijken maken niet langer deel uit van de zone, terwijl andere er nu wel net in opgenomen zijn.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het lijkt evenwel moeilijk de subsidies in ruimte en tijd te moduleren naargelang van de graad en aard van de aftakeling: het beginsel om de steun en de programma’s te concentreren, moet de gebieden in moeilijkheden toelaten aanspraak te kunnen maken op een beleid van positieve discriminatie. De programma’s van de duurzame wijkcontracten zullen overigens uitgebreid en gediversifieerd worden. De oppervlakte van het prioritaire gebied dat in aanmerking komt voor stadsvernieuwing wordt van 1.429 op 1.886 ha gebracht, meer bepaald ingevolge de toevoeging van sectoren die op dit ogenblik dun bevolkt zijn, maar waar de bevolking in de toekomst zal toenemen (zoals het geval is voor de sector Slachthuizen of Thurn en Taxis). In de ZSV worden een aantal huizenblokken opgenomen die in de onmiddellijke nabijheid liggen van het gebied dat door de analyse is afgebakend en die meer mogelijkheden bieden op het vlak van stadsontwikkeling, met name omdat de overheid het beheer kan voeren over de gronden die men er vindt, en waarvan de herwaardering een positieve impact kan hebben op de omliggende wijken en er zelfs voor een verdunning van de bevolking kan zorgen. Op de kaart kan men het verschil tussen de RVOHR (in het blauw) en de nieuwe ZSV (in het geel) vaststellen. La zone de rénovation urbaine - ZRU ZRU : Secteurs statistiq ues p ré sentant des dif f iculté es au niveau du chô mage et/ ou du revenu et/ ou de la densité + Zones straté giq ues : T our et T ax is, Gare de l' ouest, Gare du M idi + ZEM U Bassin de Biestebroeck
ED R L R zones d' industrie urbaine p rincip aux esp aces verts chemin de f er eau limites communales
U rb is V2 0 1 0 . Q 2 - s ept. 2 0 1 3
Tool 2:
het tekort aan groene ruimten in de dichtbevolkte wijken wegwerken
81
Het GPDO deelt het gewestelijk grondgebied op in 3 zones: Het centraal gelegen deel van het gewest dat beschouwd wordt als prioritair ingroeningsgebied, waarbij
er in het kader van de herwaardering van de grote strategische gebieden (Thurn en Taxis, Ninoofsepoort, Tivoli,…) nieuwe openbare parken aangelegd zullen worden, die ook ten goede zullen komen van de naburige wijken. tweede kroon die beschouwd wordt als gebied waar het groene karakter van de binnenterreinen van huizenblokken versterkt wordt. In dit gebied zullen eveneens grote stadsprojecten verwezenlijkt worden in het kader van de bevolkingsgroei. Er zal systematisch plaats worden gemaakt voor grote openbare groene ruimten (Reyers, Josaphat, Heizel,…).
Het gebied ter bescherming van de groene stad van de tweede kroon, waar toegezien zal worden op het behoud van het groene karakter, wat overigens niet onverenigbaar is met een verdichting van de bewoning.
STRATEGIE 4 Tool 1
DE BUURTSTAD OF MOZAÏEKONTWIKKELING
Een lokale identiteit verstrekken
De buurtstad is gestructureerd rond lokale identiteitskernen en een dicht openbaarvervoernet en biedt een goede functiemix en levenskwaliteit (voorzieningen, woningen, openbare en groene ruimten) op wijkniveau. De lokale identiteitskernen zijn het structurerende element in de buurtstad. Deze plaatsen worden door de inwoners geïdentificeerd als een lokale centraliteit die representatief is voor de wijk. Ze mogen niet aanzien worden als strikte geografische grens maar als een centrum toegespitst op het lokaal leven. Deze wijken moeten qua identiteit versterkt worden, terwijl ze fysiek opgewaardeerd moeten worden. De kwaliteit van de openbare ruimte en geschiktheid voor de geneugten van het stadsleven op voetgangersniveau worden als vereisten vooropgesteld in het GPDO. Die lokale centraliteiten moeten de bevolking toegang geven tot goederen, voorzieningen (scholen…) en diensten op buurtniveau. Bijgevolg moet op deze plaatsen het voetgangerscomfort bevoordeeld worden op de andere vervoerwijzen. De grenzen van die kernen liggen niet strikt vast. Het is de bedoeling de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, de nodige mogelijkheden te creëren voor het leven in de wijk en de openbare investeringen te concentreren om een resultaatverbintenis na te leven, afgestemd op de plaatselijke bijzonderheden en de in te lossen noden. Die lokale identiteitskernen werden afgebakend volgens verschillende, aanvullende logica’s: de oude centra gedefinieerd in het GewOP van 1995; de kernen van de linten voor handelskernen; de plaatsen en plekken waar markten gehouden worden; de aanwezigheid van grote voorzieningen of grote gehelen van voorzieningen; de aanwezigheid van een gemeentehuis; een vaak door de inwoners gebruikte openbare of groene ruimte
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Een
XX
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
82
Prioritaire actie
Om de strategie van de « buurtstad » ten uitvoer te brengen, moeten samen met de betrokken Gemeenten de lokale identiteitskernen geïdentificeerd worden die niet beschikken over de functionele, stedenbouwkundige, architecturale of esthetische eigenschappen, om gezamenlijk een actieprogramma vast te leggen, eventueel vervat in het Gemeentelijke Ontwikkelingsplan. Er wordt een specifiek platform ingevoerd met de verantwoordelijken inzake ruimtelijke ordening (BROH), mobiliteit (Mobiel Brussel), leefmilieu (Afdeling groene ruimten van Leefmilieu Brussel) en handelsdynamiek (Atrium).
Tool 2
Het voetgangersnetwerk als geraamte voor de mozaïekstad
Het doel bestaat erin het globale comfort van de voetgangers te verbeteren door een aaneengesloten en fijnmazig voetgangersnetwerk te creëren. Dit voetgangersnetwerk bestaat voor het merendeel uit « gewone » straten die het stadsweefsel irrigeren, door bij de Brusselse straten eenvoudigweg die eruit te kiezen met een interessant tracé – omwille van hun ligging, de plaatsen die ze verbinden, de activiteiten die ze ondersteunen of de bebouwing die men erlangs aantreft – en die derhalve dus bijzondere aandacht en mid-
Voorts wordt het voetgangersnetwerk geïntegreerd in de bestaande gewestelijke fietsroutes (GFR). Waar mogelijk valt het voetgangersnetwerk samen met het GFR-netwerk. Tot slot zal het voetgangersnetwerk ook de kans bieden het rijke erfgoed dat over de stad versnipperd is in het bijzonder te valoriseren, aangezien dit niet uitsluitend geconcentreerd is in de meest prestigieuze monumentale ruimten. Het voetgangersnetwerk kan uitgroeien tot een heuse gids van toeristische routes voor diegenen die de platgetreden paden achter zich willen laten en de verborgen schoonheid van de verschillende Brusselse wijken wensen te ontdekken. De uitvoering van het voetgangersnetwerk en de maatregelen om de stad fietsvriendelijk te maken zijn essentieel met het oog op een verandering van de dagelijkse gewoonten en om de actieve verplaatsingsmodi te laten uitgroeien tot dagelijkse en natuurlijke gedragingen op schaal van de wijk.
83
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
delen verdienen. De voetgangerswegen maken ook gebruik van de lineaire parken en het groene netwerk, meer bepaald de groene wandeling. Ook is er rekening gehouden met de handelsactiviteit die mee het levendige karakter van de Brusselse straten bepaalt en trajecten schept waar de voetganger natuurlijkerwijs de voorkeur aan geeft.
84
Beleidshefboom 2 Een landschappelijk, natuurlijk etwerk tot stand brengen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Aan de aanwezigheid en de kwaliteit van de natuur in de stad wordt in het GPDO enorm veel belang gehecht. Er worden diverse territoriale strategieën ten uitvoer gelegd, die omkaderd worden door een structurerende visie inzake de creatie van een natuurnetwerk in de stad. Uit de evaluatie van de effecten van het GPDO op het milieu blijkt dat de demografische groei, indien deze niet binnen zijn territoriale grenzen onder controle wordt gebracht, schadelijke gevolgen dreigt te veroorzaken voor de natuur en de kwaliteit van groene stad van het Brussels Gewest. De strategieën die door het GPDO gehanteerd worden, beogen enerzijds de groene hulpbronnen van het Gewest te beschermen, te versterken en ze beter over het grondgebied te verdelen en anderzijds ze beter te integreren in het dagelijkse leven van de bewoners. Er worden 3 strategieën ontwikkeld om aan deze doelstellingen tegemoet te komen: het groene netwerk, de valorisatie van de open ruimten en de inpassing van de openbare ruimten in het leefmilieu, de bescherming van de biodiversiteit.
STRATEGIE 1
HET GROENE NETWERK
Het groene netwerk is een geïntegreerde strategie voor de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de groene ruimten, het milieu en de stedelijke leefomgeving in het algemeen. Het helpt het stadssysteem ook te reageren op de verschijnselen die gepaard gaan met de klimaatopwarming. Het groene netwerk vervult verscheidene functies: sociaal, recreatief, ecologisch, omgevingsvormend, landschappelijk, cultureel en erfgoedkundig. Het verzekert daardoor een kwaliteitsvolle leefomgeving en maakt gebruik van de natuur als hulpmiddel dat deel uitmaakt van het stadsleven. Daartoe ontwikkelt het zich tevens via strategische netwerken zoals het speelnetwerk, het sociaal-recreatief netwerk het blauwe netwerk en het ecologisch netwerk. De gewestelijke prioriteiten met betrekking tot het groene netwerk zijn de volgende: het groene netwerk versterken en toepassen als geïntegreerde strategie van ontwikkeling van de groene
ruimten; de strategische netwerken ontwikkelen n het gemeenschappelijke kader van het groene netwerk; het Brusselse groene netwerk verbinden met territoria buiten Brussel (vervat in deel I).
Los van de administratieve grenzen van het Gewest moet het groene netwerk ook aansluiten op de situatie buiten het Brussels Gewest om de hydrografische continuïteit, het ecologische netwerk, het netwerk voor wandelaars en actieve mobiliteit en de coherentie van de landschappen te verzekeren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
85
Tool 1
Het groene netwerk aangepast aan de in te groenen gebieden
Prioritair in te groenen gebied - A In dit centrale, dichte, deel van Brussel, is er een aanzienlijk tekort aan openbare en private groene ruimte, terwijl de woondichtheid hoog is, wat de sociale en ecologische behoefte aan groene ruimte des te prangender maakt. Het is dus nodig zo veel mogelijk nieuwe groene ruimten te creëren, bijvoorbeeld door de ingroening van woonruimten, binnenplaatsen van huizenblokken, daken, gevels enz. Verbetering van het groen karakter van de binnentuinzones - B De eerste kroon van Brussel wordt gekenmerkt door een relatief hoge bebouwingsdichtheid met binnenplaatsen van huizenblokken die beplant zijn of een ingroeningspotentieel bieden. Dit kostbare kenmerk moet behouden en versterkt worden door enerzijds nieuwe bebouwing en mineralisatie van nog groene huizenblokken te verbieden en anderzijds volgebouwde huizenblokken te saneren en te beplanten. Bescherming van de groene stadskroon De tweede kroon van Brussel heeft een «poreuze» bebouwingsstructuur en bevindt zich in een over het algemeen kwaliteitsvolle groene omgeving. Het is van essentieel belang dat de verdichtingsprocessen dit kenmerk en deze kwaliteit van de leefomgeving niet vernietigen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
86
De globale doelstelling voorziet in het behoud van de oppervlakte toegankelijke groene ruimten per inwoner ondanks de verdichting van de woonfunctie die ons de komende jaren te wachten staat en die noodzakelijk is om de sterke bevolkingsgroei op te vangen, maar de strategieën moeten gemoduleerd worden in functie van de specifieke kenmerken van de stedelijke omgeving. Het streven voorziet in een kwantitiatief behoud en een kwalitatieve verbetering van de ingroening. In de wijken van het centrum en de eerste kroon, waar het gebrek aan groene ruimten het grootst is blijft de aanleg van nieuwe groene ruimten een basisdoelstelling (cfr. Strategie 1, Tool 3). In de tweede kroon is de beschikbaarheid aan groene ruimten over het algemeen bevredigend. Het komt er derhalve opaan deze kwaliteit te behouden wetende dat er een verdichting van de bebouwing te verwachten is, waardoor de vraag naar dit type ruimte zal toenemen.. Prioritaire acties :
XXNieuwe groene ruimten creëren in wijken met een tekort daaraan door te steunen op stadsprojecten in strategische gebieden, en dan meer bepaald nieuwe openbare parken, waarvan een park van 10 ha op Tour & Taxis en op lijn 28 binnen een netwerk van parken van 20ha, de Péchère-tuin aan het Rijksadministratief Centrum, een stadspark op de site Reyers, een groene recreatieruimte op Beco West, groene ruimten op de sites Ninoofsepoort, Josaphat, Weststation, de voormalige NAVOsite, op termijn Mabru,… XXDe verschillende functies optimaliseren : Het groene netwerk streeft ernaar de verschillende functies te optimaliseren en zo goed mogelijk te integreren in verhoudingen die afhangen van de stedelijke context en de lokale behoeften. Door de voordelen die de groene ruimten bieden op milieugebied (regeling van de water-, koolstof- en temperatuurcyclus, verbetering van de luchtkwaliteit, bescherming van het grondwater, bescherming van de bodem), op sociaal (recreatie, sociale cohesie, gezondheid enz.), cultureel, esthetisch en economisch gebied, is het aangewezen de groene ruimten te beschouwen als een volwaardige stedelijke voorziening. XXHet groene netwerk in de stedelijke ruimte integreren en verder aanvullen : De groene ruimten zijn geen ruimten die losstaan van de stedelijke context. Ze zijn verbonden met elementen die niet kunnen beschouwd worden als groene ruimten in strikte zin, maar die de ruimten aanvullen en ondersteunen, bijvoorbeeld binnenplaatsen van huizenblokken, spoorlijnen, het wegennet, de restruimten,… XXDe verbindingen verbeteren waaruit het groene netwerk is opgebouwd: Een stichtend principe van het groene netwerk is het opsporen en creëren van continuïteit tussen de groene ruimten om deze in de mate van het mogelijke samen te voegen tot een netwerk. Deze continuïteit wordt nagestreefd om zo de diensten die de specifieke ruimten bieden, wederzijds te versterken. Zo bijvoorbeeld kan men het aanbod aan wandelingen en de zachte mobiliteit optimaliseren en tegelijkertijd ook de biodiversiteit bevorderen en de stad voorzien van structuur, coherentie en leesbaarheid. Het is daarom wenselijk de verbindingen tussen de groene ruimten te verbeteren door ruimten die toebehoren aan verbindingswegen en bebouwde percelen te benutten als bindende elementen.
Tool 2
De strategische netwerken
In een stedelijke context met een sterke interferentie tussen de elementen impliceert het groene netwerk, door de daaraan gekoppelde doelstellingen, een integratie van verschillende strategieën die elk hun eigen interventiegebied en specifieke karakter hebben. Het gaat om het sociaal-recreatieve netwerk, waarin het speelnetwerk, het ecologische netwerk en het blauwe netwerk geïntegreerd zijn. Geografisch en functioneel overlappen deze netwerken elkaar grotendeels. Eén enkele ruimte kan deel uitmaken van de verschillende netwerken en derhalve synergie-effecten opwekken. Toch kunnen er zich concurrentiesituaties voordoen en daarom moet het juiste evenwicht gevonden worden.
Ten slotte dragen deze netwerken allemaal samen bij aan een stadslandschap dat de stad haar identiteit geeft en de inwoners culturele en erfgoedkundige verankering biedt.
87
Dit netwerk heeft met name tot doel te voorzien in een brede waaier sociaal-recreatieve functies (rustig of sportief wandelen, sociale ontmoetingen, recreatie, rust enz.). Het aanbod moet uitgebreid worden, zodat iedere inwoner beschikt over een kwaliteitsvolle groene ruimte nabij zijn woonplaats. Het sociaalrecreatieve netwerk houdt niet alleen in dat er nieuwe ruimten worden gecreëerd, maar ook dat bestaande ruimten desgevallend worden geherwaardeerd. De speelfunctie maakt, gezien zijn belang en zijn bijzonderheid, het voorwerp uit van een bijzondere strategie. Het speelnetwerk heeft tot doel de speelfuncties in de openbare ruimte, met name in een dichtbevolkte omgeving, te vergroten, op elkaar af te stemmen en dynamiek te geven, om beter te beantwoorden aan de vraag van een groeiend jong publiek. Er zijn ook voorzieningen op gewestelijke schaal gepland. Enerzijds moet er bijzondere aandacht besteed worden aan een goede integratie van de voorzieningen in het landschap en anderzijds moet aanleg gestimuleerd worden die, zonder dat er specifieke voorzieningen geïnstalleerd worden, intrinsiek de mogelijkheid biedt tot spelen (bijv. een gewoon grasveld, waarop met de bal kan gespeeld worden). 2. Het ecologisch netwerk Dit netwerk heeft tot doel het natuurlijke milieu te behouden, de diversiteit en de rijkdom van de ecosystemen en hun dynamische werking te verzekeren. Het ecologische netwerk vormt een coherent geheel en is samengesteld uit natuurlijke en halfnatuurlijke elementen van het gewestelijke grondgebied die in stand moeten worden gehouden, beheerd en/of hersteld, om in te staan voor de instandhouding of het herstel in een goede staat van behoud van soorten en natuurlijke habitats van gemeenschaps- en gewestelijk belang. De bestrijding van invasieve plantensoorten die de aanwezige haarden in het Gewest moet verkleinen, past eveneens in dit beleid 3. Het blauwe netwerk Dit netwerk, dat bestaat uit rivieren, vijvers en vochtige gebieden en dat grotendeels versnipperd is door de bebouwing, heeft tot doel het hydrografisch net van oppervlaktewateren te herstellen. De functies van het oppervlaktenet verbeteren en herstellen (zelfzuiverend vermogen, lokale afvoer van regen- en afvloeiingswater en temperatuurregeling) is een van de belangrijke thema’s van het waterbeheersbeleid van Brussel. Deze doelstelling moet uiteraard gepaard gaan met een doeltreffend beheer van de waterkwaliteit (beheersing van de vervuilende lozingen, bestrijding van de eutrofiëring enz.). De rol van de nieuwe stadsrivieren in het ecologische beheer van de stad en de bestrijding van overstromingen moeten eveneens gevaloriseerd worden. Bovendien kan de rol van de groene ruimten in het waterbeheer en de bestrijding van de bodemafdichting (indringing, opslag en vertraging van de afvloeiing) geoptimaliseerd worden door de aanleg van retentieen infiltratiebekkens of overstromingsgebieden.
STRATEGIE 2
DE VERSTERKING VAN DE MILIEU-INTEGRATIE VAN GEWESTWEGEN
De gewestwegen structureren het sterkst het gewestelijk landschap, zowel door hun grootte als door de invloed die zij hebben op de stedelijke organisatie. Ze moeten worden herzien met het oog op een betere intermodaliteit met het openbaar vervoer, zodat ze een kwaliteitsruimte kunnen bieden aan de actieve voetgangers- en fietsersmobiliteit. Heraanlegwerken zijn een opportuniteit om het groene element te versterken, om ze beter te laten deelnemen in het sociaal leven van de wijken en bijdragen aan een verbetering van de leefomgeving in het algemeen. Het GPDO verbindt een prioritaire noodzaak aan een versterkte milieu-integratie op de volgende wegen : de Eeuwfeestlaan;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
1. Het sociaal-recreatieve en het speelnetwerk
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
88
alle
lanen die de westelijke Middenring vormen vanaf de Houba de Strooperlaan tot het Vijverpark te Anderlecht; de Leopold II-laan; alle lanen die de Kleine Ring rond de Vijfhoek uitmaken; de Wetstraat; de Leopold III-laan; alle lanen die de oostelijke Middenring vormen, tussen de Leopold III-laan en Ter Kamerenbos; de Tervurenlaan; de Louizalaan. De aanleg van de centrumlanen (Anspach-, Max- en Jacqmainlaan) moet voldoen aan dezelfde doelstellingen en wordt uitgevoerd in samenwerking met de Stad Brussel.
STRATEGIE 3 : DE BESCHERMING VAN DE BIODIVERSITEIT
Er moet een beleid ingevoerd worden dat de groene ruimten in stand houdt als spaarbekkens van biodiversiteit en dat fragmentatie verhindert en de connectiviteit verhoogt.
Tool 1
Gebieden ter bescherming en herwaardering van seminatuurlijke landschappen
De seminatuurlijke landschappen zijn van groot strategisch belang en hebben een grote erfgoedkundige, sociale en ecologische waarde. Momenteel zien we duidelijk een verdichting van de huisvesting in hun onmiddellijke omgeving. Daaruit resulteert een toegenomen gebruik door het publiek, dat deze beschikbare groene ruimte logischerwijs wil benutten. Daarom is het belangrijk in te staan voor een gepast, eerbiedig en toereikend beheer van deze ruimten, zodat de intrinsieke eigenschappen behouden blijven of zelfs verbeterd worden onder de toenemende publieksdruk. Het GPDO identificeert de gebieden waar milieubescherming moet worden ingesteld.
Tool 2
Gebieden ter versterking van de connectiviteit van het ecologisch netwerk
De goede werking van het ecologisch netwerk en het vermogen plaats te bieden aan biodiversiteit worden momenteel beperkt door allerlei onderbrekingen en barrières tussen de sites en het gebrek aan groene corridors en verbindingsruimten. Ecologische corridors moeten derhalve worden ingevoerd of versterkt, met name de Natura 2000-sites, steunend op bestaande infrastructuren, zoals de openbare parken en de groene wandeling, de uitvoering van het blauwe netwerk, de private groene ruimten in de woonwijken en op de binnenplaatsen van huizenblokken, de braakliggende terreinen en de groene ruimten die verband houden met de wegen en overige vervoerinfrastructuren. Het oversteken van de vervoerinfrastructuren door dieren plantensoorten zal ook worden bevorderd door de creatie van ecoducten, oversteken in de lucht of door tunnels onder wegen, spoorlijnen en het kanaal. Het GPDO identificeert de gebieden waar de connectiviteit van het ecologisch netwerk moet worden versterkt.
Het GPDO bakent tegelijk prioritaire gebieden af voor de herverdeling van de werkgelegenheid, en dan in het bijzonder de lokale werkgelegenheid, evenals ontwikkelingspolen die de concentratie van economische actoren in de hand werken, ofwel in de vorm van polen van economische activiteiten die gekenmerkt worden door hun uitstraling naar buiten toe, ofwel in de vorm van « clusters » van aanvullende bedrijven, met de voordelen die hun nabijheid meebrengt. Door deze ontwikkelingspolen met elkaar te verbinden, krijgt men een basisstructuur voor het grondgebied die het belang en het ontwikkelingspotentieel ervan versterkt. De gebieden voor Stedelijke Industrie zijn voorrangszones voor de ontwikkeling van economische activiteiten en jobs. Ze moeten hiertoe worden verdicht en verstedelijkt. Het GPDO voorziet in: ontwikkeling van gemengde gebieden die werkgelegenheid bevorderen die verenigbaar is met de stedelijke activiteiten en inspeelt op de bevrediging van de behoeften van de bewoners (OGSO en ZEUS) ;
de
de ontwikkeling van gebieden voor het stimuleren van lokale werkgelegenheid;
tot stand brengen van economische ontwikkelingsassen die bedrijven aanmoedigen zich bij voorkeur op bepaalde terreinen te vestigen, in functie van het soort activiteit dat ze uitoefenen;
het
de creatie van toeristische en culturele ontwikelingsassen met het oog op de ontwikkeling van een
netwerk van de belangrijkste trekpleisters;
verwezenlijking van een hiërarchisch ingedeelde handelsstructuur die de evenwichtige ontwikkeling van een gediversifieerd handelsaanbod in de hand werkt en een evenwichtige toegang tot de handelszaken voor alle bewoners van het gewest mogelijk maakt;
de
het logistieke geraamte dat instaat voor de duurzame bevoorrading van de stad.
STRATEGIE 1 : DE ONTWIKKELING VAN DE LOKALE WERKGELEGENHEID Tool 1:
De Ondernemingsgebieden in een stedelijke omgeving (OGSO)
Het demografisch GBP riep een nieuw gebiedstype in het leven, het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving (OGSO). De invoering van dit gebied voldoet aan de noodzaak om een functiemix te overwegen in gebieden die momenteel monofunctioneel zijn, in het bijzonder in de stedelijke industriegebieden (SIG). Er werd een reeks gebieden geïdentificeerd die in aanmerking komen om een of meer van de volgende kenmerken te realiseren: ze zijn bereikbaar met het openbaar vervoer; ze
zijn gelegen in of in de buurt van bewoonde stadsweefsels en kunnen daar gemakkelijk mee verbonden worden;
ze zijn momenteel slechts gedeeltelijk bebouwd en de invoering van huisvesting brengt de voornaamste
economische functie niet in het gedrang; ze
bieden kwalitatieve verbeteringsmogelijkheden via een globale stedelijke herschikking van het geheel;
de
economische activiteiten die er momenteel gevestigd zijn, brengen geen overlast met zich mee die onverenigbaar is met de woonfunctie.
89
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Beleidshefboom 3 De basisstructuur van de economische ontwikkeling opbouwen
90
In sommige gebieden van het territorium zijn meerdere gegroepeerde OGSO’s terug te vinden. Dit zijn uiteraard aangewezen plaatsen voor de economische herontwikkeling van het GPDO. Het gaat om de volgende polen: «Werkhuizenkaai” in Brussel; “Haren» in Brussel; “Reyers” in Evere en Schaarbeek;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
“Birmingham” in Anderlecht en Sint-Jans-Molenbeek; “Biestebroeck» in Anderlecht; “Erasmus” in Anderlecht.
Binnen de OGSO’s wordt het behoud en de ontwikkeling van economische activiteiten gewaarborgd, maar in tegenstelling tot de SIG’s, wordt hier de realisatie van een woningenprogramma toegestaan.
Tool 2
De Zone van economische uitbouw in de stad (ZEUS)
Ter versterking van de instrumenten bestemd om de lokale economie te ontwikkelen en buurtbanen te scheppen heeft het Gewest besloten een systeem in te voeren waardoor men bedrijven die lokaal aanwerven incentives kan toekennen. In dat kader heeft het Gewest dus een perimeter ter bevordering van aanwervingen afgebakend om de vestiging en ontwikkeling van bedrijven in deze zone te stimuleren en de aanwerving te stimuleren van werklozen die wonen in wijken die in het gebied liggen. Doel is sommige achtergestelde wijken die tekenen van kansarmoede vertonen nieuw leven in te blazen door ondernemingen te belonen die zich er komen vestigen of die er gevestigd zijn en werknemers aanwerven die in deze wijken gedomicilieerd zijn. Dit systeem beoogt: de werkloosheid onder de bewoners te verminderen, de strijd aan te gaan tegen zwartwerk, het ondernemerschap te stimuleren, de sociaal-economische context van de wijken te verbeteren. De Zone van economische uitbouw in de stad (ZEUS) ligt ingebed in het « ontwikkelingsgebied » waar de Europese Unie mee ingestemd heeft in het kader van de Structuurfondsen voor de periode 2007-2013. De afbakening gebeurt op grond van de volgende criteria: Een hoog werkloosheidscijfer, Een hoog aantal werklozen met een profiel van arbeider (opleiding), Een laag gemiddeld inkomen per aangifte (levensstandaard), Beschikbaarheid van ruimten voor de economische activiteit.
Gewest
ZEUS
1.089.538 inwoners
68.447 inwoners
Werkloosheidsgraad (2009))
22,05%
38,80%
Aandeel werklozen met profiel bediende (2011)
47,87%
33,34%
Gemiddeld inkomen per aangifte (2009)
24.339 €
15.455,40 €
Bevolking (1/1/2010)
91
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Dit gebied bestrijkt de volgende perimeter: :
Zone van economische uitbouw Zone van economische uitbouw Economisch ontwikkelingsgebied (2007-2013) Gebieden voor havenactiviteiten en vervoeren (GBP) Administratieve zone (GBP) Stedelijke industriezone (GBP) Ondernemingsbied in een stedelijke omgeving (GBP) Belangrijke groene zones Gebouwd Kanaal U rb is V2 0 1 0 . Q 4 - 1 9 / 0 9 / 1 3
Gemeentegrens
92
STRATEGIE 2
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Tool 1
DE ONTWIKKELINGSASSEN
De economische ontwikkelingsassen
Deze assen verbinden meerdere gespecialiseerde polen uit dezelfde sectoren om een geïntegreerd netwerk tot stand te brengen. Vanuit stedelijk en landschappelijk standpunt krijgt deze lineaire economische ontwikkeling vorm langs belangrijke structurerende open ruimtes, waarvan de uitvoering is voorzien in de context van het beleid ter verbetering van de leefomgeving (cfr. Prioriteit 2, Strategie 2 De versterking van milieu-integratie van de gewestwegen). Het GPDO wil immers breken met de gezoneerde logica van de economische ontwikkeling die wordt uitgerold zonder rekening te houden met de leefomgeving. Het gaat om: De kanaalas die verschillende polen, gekenmerkt door een functiemix, met elkaar verbindt; De as
Weststation – Simonis – Bockstael toegespitst op collectieve voorzieningen en gelegen in het gebied met het grootste tekort aan voorzieningen in het kader van de bevolkingstoename;
de kleine ring oost die de voornaamste tertiaire polen verbindt;
as die de Pleincampus met Reyers verbindt, gericht op de kenniseconomie en nieuwe technologieën
de
de as die Reyers met de luchthaven verbindt, in het teken van de herontwikkeling van een specifieke
internationale administratieve functie.
Tool 2
De toeristische en culturele ontwikkelingsassen
De logica inzake bevoorrechte assen wordt ook toegepast op de toeristische en culturele ontwikkeling. Het gaat erom tegelijk: de bestaande instellingen te valoriseren door het opzetten van een netwerk te bevorderen (gezamenlijk
aanbod, communicatiecampagnes, verbetering van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en de actieve modi, ...); de nieuwe instellingen te vestigen in een gebied dat bevorderlijk is voor hun ontwikkeling; het
toeristisch en cultureel aanbod beter te spreiden over heel het gewestelijk grondgebied, wat zodoende de ontwikkeling van nieuwe polen in de hand werkt;
het Brussels toeristisch en cultureel aanbod en dat van de nabijgelegen rand met elkaar te verenigen.
Deze assenlogica vervolledigt de ontwikkeling van bestaande toeristische en culturele polen die bijdragen tot de ontwikkeling van een multipolaire mozaïekstad (de omgeving van Flagey, het art nouveau-erfgoed in Sint-Gillis, Wiels, ...)
STRATEGIE 3
DE HANDELSSTRUCTUUR
Het GPDO versterkt zowel de ontwikkelingslogica volgens gehiërarchiseerde handelspolen verdedigd in het Gewestelijk Schema voor Handelsontwikkeling, als de territoriale logica van de linten voor handelskernen van het GBP. De versteviging van het hypercentrum is een essentiële voorwaarde voor de handelsontwikkeling bepleit in het GPDO. Uit de voorbereidende studies voor het Gewestelijk Schema voor Handelsontwikkeling blijkt bovendien dat het Brussels handelsaanbod onder het Europees gemiddelde ligt en dat in het noorden van Brussel een potentieel bestaat voornieuwe handelsontwikkelingen in de vorm van winkelcentra.
Bij de vestiging van een nieuw aanbod moet erop toegezien worden dat de handelszaken complementair zijn met het bestaande aanbod in het Gewest en dat ze worden uitgewerkt als gespecialiseerd aanbod met een eigen uitstraling dat niet in concurrentie treedt met het bestaande aanbod.
93
De onderstaande kaart toont: de gehiërarchiseerde polen van het ontwikkelingsschema voor de handel; de linten voor handelskernen van het GBP, met hun hiërarchie; handelszaken waarvan de ontwikkeling in hefboomgebieden gepland wordt (toekomstige polen); de bestaande en geplande winkelcentra; de aan te moedigen verbindingsroutes tussen de polen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
de buurtpolen die een aanvulling zijn op de polariteit van het schema voor de handelsontwikkeling;
94
STRATEGIE 4
DE LOGISTIEKE STRUCTUUR
De logistieke activiteiten op gewestelijk niveau zijn voornamelijk op 3 economische ontwikkelingssites gelokaliseerd :
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
1. De havenpool Het havengebied biedt toegang naar de stad via de rivier en zo maakt Brussel deel uit van het West-Europese netwerk van bevaarbare wegen en is meer in het bijzonder met de haven van Antwerpen verbonden. Dit uitgestrekte gebied is prioritair bedoeld voor de lokalisatie van grootschalige economische activiteiten gekoppeld aan de riviervaartfuncties. De bevoorrading via de haven zou in de toekomst uitgebreid moeten worden om een echt alternatief voor het wegverkeer te bieden en zo de stad te ontlasten. In het vooruitzicht van de ontwikkeling van de logistieke pool Schaarbeek-Vorming herbergt dit gebied ondertussen al grote logistieke functies. Het havengebied moet versterkt worden ten noorden van de Van Praat-brug op de linker- en rechteroever voor een optimaal onthaal van economische activiteiten die niet met huisvesting verenigbaar zijn, gericht op een opwaardering van de kademeters. Het centrale gedeelte van het kanaal (ten zuiden van de Van Praetbrug) moet plaats bieden aan economische activiteiten die wel met huisvesting verenigbaar zijn en waar mogelijk van de waterweg gebruik maken. 2. Het multimodaal logistiek platform van Schaarbeek-Vorming Het interessante aan de site Schaarbeek-Vorming is dat ze gelegen is langs de multimodale verbinding “spoor (incl. HST) – water – weg”. Vanwege die ligging is de site voorbestemd als logistiek centrum. Logistiek centrum wordt hier in ruime betekenis bedoeld, in die zin dat de daar gevestigde activiteiten op termijn, naast de basisverhandeling, ook de eerste downstream activiteiten zullen onthalen, zoals de handelsplatformen MaBru en het Europees Centrum voor Fruit en Groenten (ECFG). 3. Een Stedelijk Distributiecentrum in het TIR centrum Het gebouw van het TIR centrum wordt omgevormd tot Stedelijk Distributiecentrum en het gedeelte van de activiteiten dat momenteel niet rechtstreeks ten goede komt aan het stadsmetabolisme wordt op termijn overgeheveld naar Schaarbeek-Vorming.
Beleidshefboom 4 Een duurzame mobiliteitsstructuur als geraamte voor de stedelijke ontwikkeling
95
De vestigingslocatie van activiteiten en stadsfuncties en hun bereikbaarheid zijn van wezenlijke betekenis voor de vraag naar mobiliteit. Vanuit een streven naar duurzame mobiliteit moeten de beleidsinitiatieven met betrekking tot ruimtelijke ordening steunen op de huidige en toekomstige multimodale openbaar vervoersknooppunten, naarmate deze performanter worden. Daarenboven zal op grond van de behoeften die zich aftekenen op het vlak van stedelijke ontwikkeling, overwogen worden om nieuwe multimodale knooppunten tot stand te brengen. Deze knooppunten spelen een drievoudige rol in de visie op de ontwikkeling van het Brussels grondgebied en zijn metropool: Ze
maken het mogelijk de verdichting en de intensivering van de bestaande stadspolen te plannen volgens een duurzaam model van de compacte stad. In die zin structureren de bestaande infrastructuren in zeer sterke mate het grondgebied, doordat ze een stramien voor de verplaatsingen vastleggen, waarop de bouw van de stad die wij vandaag kennen, gebaseerd is en waarop de bouw van de stad van morgen moet worden voortgezet;
De locatie van de ontwikkelingspolen wordt grotendeels bepaald door de architectuur van het openbaar
vervoersnet, aangezien deze polen een stroom van een zekere omvang genereren. De netwerkontwikkelingen bepalen op hun beurt nieuwe mobiliteitsomstandigheden en nieuwe kansen voor de territoriale ontwikkeling; De
ontwikkeling van de knooppunten moet bijdragen aan een sociaal en economisch evenwichtige ontwikkeling. Het is daarom van essentieel belang dat de nieuwe vervoersknooppunten de visie van een meerpolig grondgebied ondersteunen. Het is deze visie die het belang van de projecten en de prioriteiten van hun uitvoering rechtvaardigt.
Om deze rollen te kunnen vervullen, voorziet het GPDO in een openbaar vervoersnet dat: over het hele grondgebied hiërarchisch is ingedeeld en beantwoordt aan 2 doelstellingen: de verdichting
van het grondgebied en de meerpolige ontwikkeling van de stad; een minimale en toereikende bereikbaarheid garandeert van alle delen van het grondgebied, waarbij de
huidige ongelijkheden rechtgetrokken worden; de ontwikkelingspolen verbindt met het hypercentrum en deze polen onderling verbindt; steunt
op het netwerk van stations als modale wisselplaatsen, waarbij de complementariteit van de vervoerswijzen georganiseerd is ten behoeve van de efficiëntie van het netwerk.
1. De via de openbaar vervoersnetwerken nagestreefde doelstellingen op het vlak van bereikbaarheid Onderstaande kaarten laten zien welk effect deze radicale verbetering van de bediening door het openbaar vervoer zal hebben op de bereikbaarheid van de stad, door de huidige situatie te vergelijken met de gewestelijke doelstellingen die vastgelegd zijn voor 2020 en 2040. De openbaar vervoersknooppunten (zie beleidsprioriteiten, prioriteit 3, tool 1: de hiërarchische indeling van de openbaar vervoersknooppunten) zijn aangeduid met daarrond een cirkel die het huidige dienstniveau weergeeft, alsook het niveau dat beoogd wordt tegen 2020 en 2040. Het dienstniveau (gaande van 1 «uitstekend» tot 6 «geen intermodaliteit») wordt aangeduid door een cirkel die groter is, naarmate de verplaatsing te voet om er zich naartoe te begeven, aanvaardbaar is. De ontwikkelingsassen van het GPDO en de structurerende ruggengraat van het grondgebied zijn op deze manier duidelijk zichtbaar.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
STRATEGIE 1 EEN NETWERK VAN PERFORMANTE OPENBAAR VERVOERSKNOOPPUNTEN, TER ONDERSTEUNING VAN DE ONTWIKKELING
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
96
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
97
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
98
2. De evolutie van de openbaar vervoersnetten
99
A. Doelstellingen voor 2020 Het spoorwegennet De aanwezigheid van een uitgebreide spoorinfrastructuur is een grote troef voor het Brussels grondgebied. Aangezien het spoor een federale bevoegdheid is, zal het Gewest een investeringsprogramma stimuleren om de bestaande infrastructuur te herwaarderen. Deze werken zijn gericht op het wegwerken van de erg nadelige kruisingen onder scherpe hoek, de meervoudige wissels en de laatste nog bestaande overwegen, maar ook op een verhoging van het aantal sporen op delen van lijnen waarvoor dit aangewezen is. De optimalisering van de bestaande infrastructuren omvat meer bepaald: de voltooiing van alle werkzaamheden naar boven toe vanaf het Zuidstation en naar onder toe vanaf het
Noordstation teneinde de kruisingen onder scherpe hoek weg te werken; de
verbetering van de toegang tot lijn 28, ten zuiden van het Zuidstation, vanaf lijn 96 (verbinding 28/4) en vanaf lijn 124 (verbinding 28/3);
de
verbetering van de toegang tot de tunnelbuizen 2 en 3 van de Noord-Zuidverbinding, vanaf alle lijnen in de richting van het Noordstation en komende uit het noorden;
de
verbinding van lijn 28 met lijn 50B ter hoogte van Klein Eiland, alsmede met de sporenbundel van het Zuidstation;
de
verdubbeling en gedeeltelijke verviervoudiging van de sporen, met inbegrip van kunstwerken op verschillende niveaus ter hoogte van de sectie tussen het station van Jette en de vierhoek van BrusselNoord (Berenkuil) om kruisingen onder scherpe hoek (waar lijnen elkaar doorkruisen) te beperken;
de
verbetering van de splitsing van lijn 26 naar lijn 36 en lijn 25N en inrichting van de terugkeerbocht van lijn 26 naar lijn 36 in de richting van het Noordstation (verlichting van de huidige aansluiting lijn 161 / Noord-Zuidverbinding);
de invoering van secties met 3 en 4 sporen (om inhalen mogelijk te maken) op de resterende secties met
2 sporen (lijn 124 tussen Moensberg en Zuid en lijn 26 Noord na Josaphat). Deze werken moeten leiden tot een betere spreiding van de treinen over de volledige Brusselse infrastructuur (Noord-Zuidverbinding, lijnen 26/28, 161). Het Gewest zal oproepen tot de invoering van een aantal stopplaatsen, voornamelijk op de lijnen 161, 26, 28 en 50A. Deze nieuwe haltes moeten de bereikbaarheid van de ontwikkelingspolen bevorderen en de uitbouw van nieuwe multimodale knooppunten mogelijk maken. Met het oog hierop zullen de verschillende betrokken actoren partnerships aangaan om zo de haltes, het treinaanbod en de overstapmogelijkheden te promoten. Het streefdoel bestaat erin tegen 2020 het netwerk van 39 stations dat is vastgelegd in het «GEN-schema 2015» verder aan te vullen, door er de Brusselse stations in op te nemen waarvan sprake is in het Iris 2-Plan (Kuregem, Verboekhoven, Rogier, Lycée Français, Ganshoren-Veroost, Wielemans). Op grond van het overleg met de federale Regering en de NMBS-groep kunnen nog andere haltes aangevraagd worden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De in het GPDO vastgelegde doelstellingen in verband met bereikbaarheid zijn structureel bepalend voor de ontwikkeling van het openbaar vervoersnet. In overeenstemming met de meerpolige strategie van het GPDO worden verscheidene knooppunten immers beter bereikbaar, waardoor deze opklimmen in de hiërarchie, met een duidelijke verspreiding over het grondgebied. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, moeten zowel de gewestelijke openbaar vervoersnetten (MIVB, De Lijn, TEC) als het spoorwegennet van de NMBS aangepakt worden.
100
Het gewestelijk en grootstedelijk openbaar vervoer Het gebruik van het Brussels openbaar vervoer is de afgelopen jaren aanhoudend toegenomen, maar er zijn nog steeds grote groeivooruitzichten. Om tegemoet te komen aan de vraag en aan de doelstellingen van het GPDO zal de ontwikkeling van het MIVB-net gestoeld worden op de volgende prioritaire acties: Het komt erop aan de capaciteit van het metronet te verhogen door: de lijnen 1 en 5 te automatiseren, waardoor de frequentie op deze twee lijnen verdubbeld kan worden;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
de noord-zuidlijn door te trekken naar het noorden, tussen het Noordstation en Bordet, langs het tracé
genaamd «Schaarbeek dichtbevolkte wijk»; Verder zullen de tram- en busnetwerken verbeterd worden door de invoering van een net met hoogwaardige dienstverlening (THD en BHD). Dit streven vertaalt zich in een vernieuwing en uitbreiding van het rollend materieel, een verhoging van de frequenties en programma’s ter verbetering van de reissnelheid. Aangaande de aanleg van nieuwe infrastructuur pleit het GPDO voor een verbetering van de verbindingen tussen het oosten en het westen van het Gewest en tussen verschillende gewestelijke polen (Tour & Taxis, Noordstation, Rijksadministratief Centrum, Centraal Station, Flagey, ULB-VUB, Delta). Het GPDO schuift de volgende projecten naar voor: Tram 62: verlenging Bordet - NAVO – Eurocontrol; Tram 9: verbinding Simonis – Hoog-Jette; Tram 94: Trammuseum – Roodebeek; Tram 71: Delta – Naamse Poort; Tram
naar Tour en Taxis vanaf het Noordstation, via de Picardbrug, met aankomst op de site voorbij het goederenstation.
de
herstructurering van de Noord-Zuidas tussen het Zuidstation en Anneessens ((pre)metro Grondwettunnel), de herstructurering van het station Albert en van het tramnet tussen Albert en Zuidstation, de herstructurering van het tramnet 3 tussen het Zuidstation en het toekomstige station Grondwet (Grondwettunnel – tram);
Tram 94: Roodebeek – Marcel Thiry; Tram 9: Hoog-Jette – Heizel; de verwezenlijking van een tramtunnel met drie vertakkingen, met een station onder het Meiserplein
In verband met de evolutie van het aanbod van De Lijn benadrukt het GPDO het belang van intergewestelijke tramlijnen, op voorwaarde dat deze ingepast worden in een gezamenlijke visie op de ruimtelijke ordening in het grootstedelijk gebied. In dit opzicht is een stuwende rol weggelegd voor de overlegorganen die ontwikkeld zijn door de Metropolitane Gemeenschap. Zo dient er uitgebreider overleg plaats te vinden over het traject van de intergewestelijke lijnen, met bijzondere aandacht voor ruimtelijke ordening, economie, tewerkstelling en het leefmilieu. Afgezien van het modale aandeel van deze lijnen kan de bediening van de ontwikkelingspolen (in het bijzonder de Heizel) en de grote tewerkstellingsbekkens (zoals Brucargo en de luchthavensector van Brussel-Nationaal) het uitgaande pendelverkeer van de Brusselse werknemers naar deze locaties een boost geven. Het traject van deze lijnen, hun doortocht op het Brussels grondgebied, het gebruik van de gewestelijke infrastructuur en de lokalisatie van de eindhaltes moeten het voorwerp uitmaken van specifieke haalbaarheids- en opportuniteitsstudies die gezamenlijk worden uitgevoerd door de mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsactoren. B. Doelstellingen voor 2040 De ontwikkeling van het spoorwegaanbod Indien de volledige opwaardering van de Brusselse spoorinfrastructuur niet zou volstaan om een beduidende toename van het treinaanbod op te vangen, stelt het GPDO voor om in overleg met alle betrokken partijen een langetermijnvisie te bestuderen op de ontwikkeling van nieuwe infrastructuren en de rationa-
Deze studie moet evenwel uitgaan van het principe dat de ontwikkeling van het spoorwegaanbod op het Brussels grondgebied zowel de intra-Brusselse bediening als de pendelaars ten goede moet komen. In dit opzicht moet de ontwikkeling van het spoorverkeer de pendelaars toelaten om de wagen in te ruilen voor de trein en tegelijk de Brusselaars een aanvullend openbaar vervoersaanbod bieden. Daarnaast is het absoluut noodzakelijk dat elke aanleg van nieuwe infrastructuur niet raakt aan het stadsweefsel en de intragewestelijke bereikbaarheid per spoor van de ontwikkelingspolen verhoogt. Een nieuwe tunnel over het traject van de huidige Noord-Zuidverbinding is derhalve uitgesloten. Het gewestelijk en grootstedelijk openbaar vervoer De bereikbaarheid van de knooppunten moet tegen 2040 verder verbeteren. Voor wat de ontwikkeling van het metronet betreft, wijst het GPDO op de noodzaak om de volgende verbindingen te bestuderen: uitbreiding van de noordelijke lijn naar Haren; uitbreiding naar het zuiden naar Ukkel-Kalevoet of Sint-Job en Fort Jaco; aanleg
van een verbinding ter hoogte van de Middenring Oost tussen Albert en Schaarbeek-Reizigers (Van Praetbrug - Heizel);
automatisering van de lijnen 2 en 6.
Deze lijst wordt onder meer aangevuld met de projecten die kaderen in de studie van een richtplan voor het spoornet 2017-2025, zoals bepaald in het MIVB-beheerscontract 2013-2017. Verder wijst het GPDO op de noodzaak om een op 2040 gericht toekomstplan voor de tram uit te werken.
STRATEGIE 2
IJVEREN VOOR EEN GROTERE IMPACT VAN DE ACTIEVE MODI OP DE MOBILITEIT
Om de ambitieuze doelstellingen van het GPDO in verband met de verminderde uitstoot van broeikasgassen waar te maken, komt het erop aan de actieve modi te bevorderen en deze te beschouwen als een volwaardig onderdeel van de mobiliteit. Het IRIS 2-Plan heeft een optimaal scenario becijferd voor de evolutie van het aandeel van de verschillende vervoerswijzen in de verplaatsingen. Daarbij zijn doelstellingen vastgelegd voor de modal shift naar de actieve vervoerswijzen die bereikt moeten worden via beleidsinitiatieven op het vlak van mobiliteit en ruimtelijke ordening (zie deel 2, hoofdstuk 5, inleiding). Concreet komt het erop aan het aandeel van de actieve modi in de verplaatsingen als volgt te laten evolueren: Verplaatsingen per fiets:
• 2020: 12% van de verplaatsingen binnen Brussel en 2% van de verplaatsingen van de pendelaars moeten uitgevoerd worden per fiets; • 2040: 14% van de verplaatsingen binnen Brussel en 4% van de verplaatsingen van de pendelaars moeten uitgevoerd worden per fiets; Verplaatsingen te voet:
• 2020: 30% van de verplaatsingen binnen Brussel en 6% van de verplaatsingen van de pendelaars moeten te voet worden uitgevoerd. ; • 2040: 33% van de verplaatsingen binnen Brussel en 6% van de verplaatsingen van de pendelaars moeten te voet worden uitgevoerd.
101
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
lisering van de treinhaltes. Daarbij dient er aandacht uit te gaan naar de intra-Brusselse bediening en mag niet geraakt worden aan het stadsweefsel.
102
Tool 1
Zich te voet verplaatsen
Voor kleine afstanden zijn verplaatsingen te voet vaak complementair met andere verplaatsingswijzen. Het komt erop aan het volledige gewestelijk grondgebied voetgangersvriendelijker te maken: verbeteringen aan te brengen aan de openbare ruimte (zie beleidsprioriteiten, prioriteit 1, strategie 2, tool 2: de openbare ruimten als ondersteuning van de kwaliteit van het leefkader);
door
het voetgangersnet uit te rollen (zie prioriteit 1, strategie 2, tool 2: het voetgangersnet als geraamte voor de mozaiëkstad);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
door
comfortzones voor voetgangers in te richten rond de openbaar vervoersknooppunten, in de lokale identiteitskernen, in de buurt van aantrekkelijke plaatsen (toeristische locaties, handelskernen, culturele instellingen of onderdelen van het erfgoed,…). De comfortzones voor voetgangers krijgen vorm door het parkeren op de weg aan banden te leggen en door de personenwagens minder plaats te gunnen op bepaalde in het GPDO geïdentificeerde openbare ruimten. Dit geheel of gedeeltelijk plaats maken voor de voetgangers zal systematisch onderzocht worden via een technische en economische haalbaarheidsstudie en in overleg met de betrokken gemeenten, omwonenden, handelaars en bewoners. De compensatie van parkeerplaatsen buiten de weg, zoals bepaald door het Parkeerplan, zal gelijktijdig met de invoering van een comfortzone voor voetgangers worden doorgevoerd.
door
Tool 2
Zich per fiets verplaatsen
Het GPDO streeft ambitieuze doelstellingen na voor het overschakelen op de fiets. We stellen vast dat een toenemend aantal personen zich binnen Brussel verplaatst met de fiets (van 1,5% van de verplaatsingen in 2001 naar 4% in 2010), maar bij de pendelaars blijft het gebruik van de fiets zeer beperkt. Het GPDO wil dit percentage verhogen, rekening houdend met de vestiging van tewerkstellingskernen op ontwikkelingspolen nabij de gewestgrenzen (Heizel, Josaphat, Erasmus, ...). Om het aantal verplaatsingen per fiets te doen toenemen: de gewestelijke fietsroutes (GFR) verder tot ontwikkeling worden gebracht om zowel over korte als over langere afstanden veilige verplaatsingen te garanderen (zie beleidsprioriteiten, prioriteit 3, strategie 2: de actieve modi);
zullen
een fiets-GEN worden uitgebouwd waarlangs men zich vanuit het grootstedelijk gebied kan begeven naar de tewerkstellingspolen, de openbaar vervoersknooppunten en de vrijetijdsbestemmingen (zie beleidsprioriteiten, prioriteit 4, strategie 3, tool 4: infrastructuur bestemd voor de actieve modi);
zal
zal het gebruik van vrij ter beschikking gestelde fietsen over het hele Gewest verspreid worden.
Beleidshefboom 5 Bouwen aan de territoriale ontwikkeling in haar grootstedelijke dimensie
103
Het grootstedelijk debat is in de meeste landen ter wereld aan de orde: in de VS willen de metropolen rechtstreeks kunnen omgaan met de federale Staat; in Europa worden tal van pogingen ondernomen om metropolitane bestuurs- en strategische planningsstructuren op te richten: Groot-Parijs, de metropolitane gemeenschappen van Milaan, Barcelona, Lyon, ... Europa stimuleert “meerlagig bestuur”, onder meer ook door financiële steun toe te kennen aan samenwerkingsprogramma’s. Voor overlegrondes bestaat er thans een nieuw institutioneel kader dat onder de noemer “Metropolitane Gemeenschap van Brussel” (MGB) voortgevloeid is uit de zesde staatshervorming. Het is de bedoeling om langs deze weg overleg te plegen over aangelegenheden waarvan het belang de gewestgrenzen overstijgt, zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu, huisvesting, economie en energiebeleid, mobiliteit, verkeersveiligheid en werkzaamheden op de wegen van, naar en rond Brussel. De Gewesten, alle gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van de provincies Vlaams- en Waals-Brabant maken net als de federale overheid van rechtswege deel uit van de metropolitane gemeenschap. De gemeenten van Vlaams-Brabant en Waals-Brabant kunnen vrij toetreden. De Gewesten sluiten een samenwerkingsakkoord om de modaliteiten en het voorwerp van dit overleg vast te leggen. Mobiliteit vergt dringend overleg. Daarom bestempelt het GPDO dit als een prioritaire uitdaging voor de MGB (zie strategie 3, tool 1: de rol van de metropolitane gemeenschap op het vlak van mobiliteit).
STRATEGIE 1
Tool 1
VOOR EEN OP OVERLEG GESTEUNDE GROOTSTEDELIJKE ONTWIKKELING VAN HUISVESTING EN EEN KWALITATIEVE LEEFOMGEVING
De bevolkingsgroei en de woningenproductie spreiden
Tussen 2000 en 2011 is het aantal inwoners in het Brusselse Gewest gestegen met 150.000 (15 %). In Vlaams Brabant liep de bevolking op met 61.000 inwoners (6 %) en in de arrondissementen Waver en Nijvel kwamen er 33.000 inwoners bij (13 %). Volgens de verwachtingen zal de bevolkingsaangroei in Brussel tegen 2030 dubbel zo hoog zijn als in de Brabantse provincies (24 % tgo. 12 %). De residentiële bewegingen vertonen een grotere ontwikkeling in het zuidelijke deel. De vergelijking tussen de kaart met de bestemmingen die zijn toegestaan door bestemmingsplannen van de drie Gewesten en de kaart van de bestaande bebouwde toestand, uitgevoerd naar aanleiding van de « Hinterland »-studie, toont dat het Waalse deel van het grootstedelijk gebied over een grote wooncapaciteit beschikt in vergelijking met het Vlaamse deel : er zijn nieuwe verkavelingen mogelijk op ruim 6.000 ha. In het Vlaamse deel daarentegen zou de bevolkingstoename gebeuren via verdichting, waarbij tevens gebruik gemaakt zal worden van de woonuitbreidingsgebieden(3.850 ha).
Tool 2
Samen zorgen voor een kwaliteitsvolle leefomgeving
Gebieden voor samenwerking rond het landschap Op de kaart van de landschappelijke morfologie zien we een aantasting van de open ruimten in de verstedelijkte gebieden rond Brussel, die meer en meer versnipperd worden door de ontwikkelingen van de diffuse stad langs de transportassen en aan de rand van de dorpskernen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
In deze tijden van globalisering en mondialisering is het ondenkbaar een plan uit te werken dat voorbij gaat aan de synergieën met het grootstedelijk gebied en de actiecapaciteit te beperken tot de institutionele bevoegdheden. We zullen rekening moeten houden met evoluties en projecten in het hinterland en proberen om met de 2 andere Gewesten in alle mogelijke domeinen tot vooruitzichten op samenwerking te komen.
104
Vlaanderen probeert dit fenomeen een halt toe te roepen in het plan “Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel” (VSGB), maar heeft gekozen voor een defensieve visie op open ruimten door de gefragmenteerde elementen van deze open ruimten te beschermen zonder groene continuïteit tussen deze ruimten tot stand te brengen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Het Brusselse Gewest past sinds het eerste GewOP een beleid toe waarin gestreefd wordt naar de totstandbrenging van een netwerk van groene ruimten en dat beleid begint nu vruchten af te werpen. Teneinde een ambitieuze duurzame ontwikkeling van het grootstedelijk gebied mogelijk te maken, is de totstandbrenging van een continu netwerk van open ruimten tussen de stad en haar rand absoluut noodzakelijk. De demografische groei zal onvermijdelijk leiden tot een verhoogde druk op de vastgoedmarkt in heel het grootstedelijk gebied. Het is in deze context dat de inplanting van een netwerk van open ruimten van belang is. In plaats van open ruimten zoals in de traditionele planning te aanzien als « niet bebouwde ruimten », eigenlijk overblijvende of wachtruimten, moeten ze worden omgevormd tot landschapsparken van grootstedelijk niveau. Open ruimten zorgen voor groen, voedsel, biodiversiteit, lucht, water, rust enz. en zijn van essentieel belang voor het evenwicht van het stedelijke metabolisme. Deze territoriale structuur maakt het mogelijk een zekere dichtheid te beheren die verenigbaar is met een aangename leefomgeving en biedt eveneens een groot potentieel tot ontwikkeling van een krachtig netwerk van actieve mobiliteit in verbondenheid met de natuur, de landbouw en het landschap. De open ruimten in de bestaande feitelijke toestand die niet echt en groene ruimte zijn in de strikte zin van het woord zoals kerkhoven en sportvelden, kunnen verwerkt worden met een beleid dat deze structuren hergroepeert en versterkt. De structuur van het grootstedelijk landschap kan worden versterkt op basis van verschillende bestaande types open ruimten: Zoniënwoud bevestigt zijn rol van groene long van de Brusselse agglomeratie. Het beheer en het onderhoud worden verzekerd door samenwerking tussen de drie Gewesten. Het Zoniënwoud vormt een centrale ruimte met een hoge ecologische waarde, maar heeft ook een recreatieve waarde voor de inwoners van heel het grootstedelijk gebied.
Het
zijn grote landbouwgebieden en de landbouwactiviteit beperkt zich niet tot de landbouwgebieden die zijn aangeduid op de gewestplannen. De landbouw- en veeteeltgronden kunnen toegankelijk gemaakt worden voor wandelaars en zo benut worden voor recreatieve doeleinden en als voedingsareaal voor de stad.
Er
De
verschillende valleien in Brussel en in heel het grootstedelijk gebied hangen nauw samen met de aanwezigheid van overstromingsgebieden en zijn derhalve weinig geschikt voor bestemmingen die gepaard gaan met de oprichting van bouwwerken. De creatie van waterretentiegebieden kan een hefboom zijn voor de versterking van de structuren van open ruimten.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
105
Het GPDO identificeert transregionale gebieden van landschappelijke samenwerking, alsook het voorwerp van de samenwerking tussen Gewesten. Het betreft : een maximaal behoud van het natuurlijke karakter en de aaneensluiting van de ecologische netwerken; voorrang voor openbare of voor het publiek toegankelijke functies; behoud van functionele open ruimten voor recreatie en actieve verplaatsingsmodi.
Ook de verwezenlijking van meerdere structurerende open ruimten wordt voorgesteld op het gewestelijk grondgebied. Een aantal hiervan zijn op grootstedelijke schaal, zoals het Kanaal, lineaire parken en de toegangen tot het Gewest vanaf de autosnelweg, die moeten worden omgevormd tot parkways.
Samenwerking inzake cultuur en recreatie : Het culturele, recreatieve en sportieve aanbod is in heel het grootstedelijke gebied indrukwekkend. Er zijn al talrijke goed uitgeruste culturele, recreatieve en sportieve infrastructuren aanwezig: historische centra, bijv. Leuven en Mechelen; culturele
bestemmingen: kasteelparken (bijv. Gaasbeek, Terhulpen), historische sites (bijv. Waterloo), musea (bijv. Tervuren, het nieuwe Musée de Louvain-la-Neuve en het Hergémuseum, het museum M te Leuven, ...);
drie grote recreatiecentra in een straal van 20 km rond het centrum van Brussel: Huizingen (400.000 be-
zoekers/jaar), Hofstade (600.000-800.000 bezoekers/jaar) en Zoete Waters te Heverlee; toeristische
bestemmingen: attractieparken (bijv. Walibi 1.500.000 bezoekers/jaar), Huis van de Toekomst (Vilvoorde), brouwerijen en gastronomische centra;
natuurbestemmingen: parken, wouden; fiets- en wandelroutes.
Cartographie : BUUR
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
106
De toegankelijkheid en vernetting van deze plaatsen is van essentieel belang voor de ontwikkeling van het toeristisch aanbod ten gunste van alle inwoners van het grootstedelijk gebied. Bovendien is het ook duidelijk dat het toerisme, en dan meer bepaald het internationaal toerisme, een kritische dimensie vereist om het toerisme van korte duur te overstijgen en zo de economische weerslag te vergroten.
107
STRATEGIE 2
VOOR EEN OP OVERLEG GESTEUNDE GROOTSTEDELIJKE ONTWIKKELING VAN DE ECONOMISCHE AANTREKKINGSKRACHT
Brussel beschikt over uitzonderlijke troeven op het vlak van aantrekkelijkheid: in internationale rangschikkingen bezet het de 4e plaats in Europa (na Londen, Parijs en Frankfurt, maar voor Barcelona, Amsterdam en Berlijn) wat factoren betreft die bepalend zijn voor de vestiging van internationale bedrijven, en eveneens de 4e plaats in de top 20 van steden waar het goed is om naar te emigreren. Omwille van de beperkte omvang van het Gewest, straalt deze aantrekkelijkheid ook af op heel het grootstedelijk gebied. De uitwisseling tussen Brussel en de rest van het land is buitengewoon belangrijk: meer dan de helft van de banen in Brussel wordt ingenomen door pendelaars. Naargelang van de sector stelt men forse verschillen vast inzake het aantal tewerkgestelde Brusselaars:
Interne werkgelegenheid in het Brussels Gewest volgens activiteitensector en woonplaats van de werknemers (2011) BRUSSELS GEWEST 13.688
VLAAMS GEWEST 11.462
WAALS GEWEST 9.158
TOTAAL
Bouw
19.657
6.115
4.250
30.022
65,5
Groot- en kleinhandel
39.969
17.604
9.068
66.641
60,0
Vervoer en opslag
12.297
12.320
7.937
32.554
37,8
Hotels en restaurants
18.671
3.751
2.232
24.655
75,7
Informatie en communicatie
15.253
16.053
6.986
38.293
39,8
Financiële aktiviteiten en verzekeringen
Industrie
% BRUSSELAAR 34.308 39,9
18.036
32.314
18.549
68.900
26,2
Vrije beroepen en wetenschappelijke en technieke aktiviteiten 20.534
14.876
6.756
42.166
48,7
Administratieve en ondersteunende diensten
24.050
10.179
4.358
38.588
62,3
Openbaar bestuur
31.135
51.583
24.338
107.055
29,1
Onderwijs
26.667
18.138
9.901
54.706
48,7
Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 44.549
18.801
9.671
73.021
61,0
Kunst, amusement en recreatie
9.225
3.390
2.346
14.961
61,7
Overijge diensten
10.443
4.423
3.103
17.969
58,1
Diversen
37.463
13.101
8.423
58.987
63,5
Totaal
341.637
234.111
127.076
702.824
48,6
Bronnen: FOD Economie - ADSEI (EAK), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De afgelopen jaren is er sprake van een sterkere groei in Brabant dan in Brussel, omwille van de beschikbaarheid van bedrijventerreinen daar. Maar deze groei is uiteraard schatplichtig aan de internationale uitstraling van Brussel.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De plaatsen moeten bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en met de fiets, met name vanaf openbaarvervoerknooppunten, opdat ze bezocht zouden worden door een publiek afkomstig uit het hele grootstedelijk gebied, maar met minder hinder en vervuiling.
108
1. De tertiaire sector
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
De leegstand van huurkantoren bedraagt al verscheidene jaren zo’n 10 % in Brussel en 30 % in de rand en anderzijds is er een sterke afname van de ruimte die wordt ingenomen door tewerkstelling, waardoor de totale behoefte daalt. Met de toename van het telewerk zal de behoefte aan kantoorruimte verder afnemen. Ontwikkelaars hechten steeds meer belang aan een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Het GEN zal de Brusselse werkgelegenheidsbekkens beter toegankelijk maken en dus aantrekkelijker maken voor de vestiging van ondernemingen met een hoge werkgelegenheidsdichtheid. Op grootstedelijk niveau zullen ondernemingen die tertiaire arbeidsplaatsen ontwikkelen steeds sterker aangetrokken zijn tot Brussel enerzijds en door locaties in het grootstedelijk gebied met goede spoorverbindingen anderzijds. Steden als Leuven, Mechelen, Ottignies-Louvain-la-Neuve, Eigenbrakel, Waterloo en Aalst kunnen eveneens werkgelegenheid in de tertiaire sector aantrekken, op hun maat. Dit model veronderstelt monitoring en beheersing van de productie van nieuwe kantoren op grootstedelijk niveau en vereist overleg over de bestemming van de kantoorpolen. Het gaat er in het bijzonder om overleg op te starten over de vestiging van kantoren langs de Leopold III-laan, zowel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als in het Vlaams Gewest, om de vestigingsbehoeften van de ondernemingen nabij de luchthaven te verzoenen met de imperatieven inzake verminderd autoverkeer en de verbetering van de leefomgeving in het gebied ten gunste van alle inwoners. Want de optie kan enkel duurzaam zijn en gunstig voor de ontwikkeling van de beide Gewesten als het globale ruimtelijke aanbod binnen het gebied resoluut wordt verminderd (rekening houdend met de grote leegstand van kantoren in de luchthavenzone), als bedijven een nieuwe locatie vinden in functie van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en als de ruimte een specialisatie ondergaat in functie van deze ligging, waarbij de onmiddellijke nabijheid van de luchthaven wordt voorbehouden aan ondernemingen met activiteiten in verband met luchthavenlogistiek.
2. Logistiek en industrie Al vele jaren worden arbeidsplaatsen in de secundaire sector vooral gecreëerd buiten Brussel, in de industriegebieden, op de as van het kanaal en op enkele specifieke plaatsen. Deze tendens zal zich voortzetten. De inventaris van de projecten van het Vlaamse en het Waalse Gewest en de beschikbare gronden in Vlaams en Waals Brabant voor economische en commerciële activiteiten, die is opgemaakt in het kader van de studie van het Brusselse hinterland, toont immers een groot ontwikkelingspotentieel voor economische en handelsactiviteiten in de rand. Voor economische activiteiten is er meer dan 1.500 ha beschikbaar in het Waalse en 1.200 ha in het Vlaamse deel. Het Vlaams Gewest wil de logistiek ontwikkelen in het noorden en het zuiden van Brussel en wil nieuwe stedelijke en commerciële polen creëren te Vilvoorde (Waterside) en Machelen (Uplace). Waals Brabant ontwikkelt industriegebieden of bedrijvenparken (Eigenbrakel, Waver, Nijvel, Louvain-laNeuve) en reconversieprojecten (Tubeke, Mont-Saint-Guibert enz.). Brussel telt nagenoeg 110.000 werklozen, de meesten daarvan zijn laaggeschoold. De grootstedelijke dynamiek van ontwikkeling van de industrie en de logistiek, die zich - zoals we gezien hebben - voltrekt buiten het grondgebied van het Gewest, kan worden benut om Brusselaars aan werk te helpen, met name de laagstgeschoolden. Het beleid op het gebied van logistiek beoogt enerzijds een maximalisering van het multimodaal transport, waarbij goederen vervoerd worden per spoor of via het water en dan worden overgeslagen naar voertuigen die geschikt zijn voor stadsverkeer. Een coördinatie van de logistiek is nodig, om rekening te kunnen houden met de behoeften van de drie Gewesten en de economische belangen van de betrokken sectoren, aangezien de door de Europese Unie bepleite heffing op het wegverkeer op korte termijn een feit zal zijn. Brussel ontwikkelt momenteel een overslagsysteem met een gewestelijk platform in het noordelijke havengebied en minimaal twee platformen voor stedelijke distributie, gelegen in het TIR-centrum en aan de Schipperijkaai.
Voor de toekomst kan de ontwikkeling van andere stedelijke distributiecentra (degroupage van de goederen) ook interessant zijn voor de organisatie van de distributie naar de supermarkten die momenteel slechts beschikken over centra voor wegverkeer.
109
Daarom wordt in het GPDO gepleit voor overleg over een een grootstedelijk logistiek systeem waarbij stedelijke distributiecentra worden gepland op het niveau van de metropool, uiteraard in Brussel maar ook op andere plaatsen (Leuven, Mechelen, Louvain-la-Neuve/Ottignies/Waver, Waterloo, Tubeke, Denderleeuw, Aalst, Willebroek).
3. Handel Het huidige handelsaanbod op grootstedelijk niveau wordt gekenmerkt door een overheersende positie van het Brusselse hypercentrum. We zien ook dat verscheidene complexen gerekend kunnen worden tot het grootstedelijk niveau door hun grootte en aantrekkingskracht (L’Esplanade te Louvain-la-Neuve, het handelsaanbod van Leuven, het gebied rond Decathlon te Waver enz.). Deze verschillende winkelcentra concurreren gedeeltelijk met elkaar. Er bestaat momenteel geen grootstedelijk visie op de handel en deze zou ook niet gemakkelijk door te voeren zijn. Dit kan echter opgelost worden door bijvoorbeeld specialisatie van de centra, gemeenschappelijke marketing en complementariteit tussen de winkelcentra. Net als bij de kantoren zijn toegankelijkheid en connectiviteit de belangrijkste voorwaarden voor de ontwikkeling.
4. De kenniseconomie Er zullen banden moeten worden ontwikkeld met de universitaire polen in de buurt van Brussel (Leuven en Louvain-la-Neuve) vanuit een gezamenlijk opzet de internationale aantrekkingskracht te versterken, om zodoende ook een kritische massa te bereiken die voldoende groot is om concurrentieel te blijven in domeinen waar onderzoek en ontwikkeling nood hebben aan zware investeringen (bio-medische activiteiten, farmacie, nanotechnologie, ...)
5. De grote voorzieningen De keuze voor Parking C als plaats voor het nieuwe stadion is kenmerkend voor het succes van het samenwerkingsfederalisme. Voor een vlotte uitvoering van het project zal het immers van essentieel belang zijn een mobiliteitsplan op te stellen dat tegemoetkomt aan het verlangen van zowel het Brussels als het Vlaams Gewest om te zorgen voor een optimale bediening van de site. Zowel over tot dit punt, als over het veiligheidsaspect, het juridische kader of de financiering van de infrastructuur is er overleg nodig. Tot slot zal ook over de aanwezigheid van een vaste club het nodige overleg plaats moeten vinden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Een vergelijkbaar probleem stelt zich in de rand, gezien de bevolkingsdichtheid en de omvang van economische activiteiten met logistiekbehoeften.
Cartographie : BUUR
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
110
STRATEGIE 3
VOOR EEN GROOTSTEDELIJK OVERLEG INZAKE MOBILITEIT
111
Dit deel biedt een overzicht van de belangrijkste mobiliteitsaspecten waarvoor een doorgedreven overleg tussen de gewestelijke actoren enerzijds en de gewestelijke actoren en het federale niveau anderzijds zich opdringt.
Tool 1
De rol van de Metropolitane Gemeenschap op het vlak van de mobiliteit
Het GPDO vertrekt van de vaststelling dat zonder een sterke overheid er geen sprake kan zijn van een doeltreffend vervoerssysteem. In het geval van het grootstedelijk gebied onderstreept deze vaststelling de noodzaak om te komen tot een ambitieuze visie die door de verschillende gewesten gedeeld wordt. Het GPDO stelt voor om de Metropolitane Gemeenschap in eerste instantie te voorzien van een permanent orgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Gewesten en ermee belast wordt voorstellen te formuleren inzake strategische doelstellingen voor de vervoersnetwerken die het grootstedelijk gebied bedienen. Deze doelstellingen zullen vooral betrekking hebben op de beoogde modale aandelen, de capaciteit van de infrastructuur en de trajecten. Deze doelstellingen zullen vervolgens aan de Gewesten voorgelegd worden. Wat het openbaar vervoer betreft, zal er ook een grootstedelijke beheersovereenkomst voorgesteld kunnen worden voor de bus- en tramlijnen waarvan het traject de gewestelijke grenzen overschrijdt. Het zal dan de taak van de Gewesten zijn om dit alles in financiële en operationele middelen te vertalen. Het is niettemin van fundamenteel belang dat deze mobiliteitsdoelstellingen gekoppeld worden aan een gemeenschappelijke visie op hoe de grootstedelijke ruimte ingedeeld zal worden.
Tool 2
Het treinaanbod
In het kader van de evolutie van het treinaanbod in het grootstedelijk gebied zal er doorgedreven overleg met de Gewesten en de federale overheid moeten worden gevoerd over: de infrastructuur, de plaatsing van de haltes, de omschrijving van het vervoersplan, de commercialisering van het treinvervoer, de informatie naar de reizigers toe. Dit overleg kan enerzijds steunen op de Metropolitane Gemeenschap en anderzijds op de deelname van het Gewest aan de raden van bestuur van de NMBS-groep (Infrabel en NMBS-operator, HR dochteronderneming) die door de staatshervorming voorzien wordt. Het treinaanbod in het grootstedelijk gebied omvat zowel het aanbod van het IC/IR-type als dat van het GEN-type. De doelstellingen in verband met het GEN-aanbod werden bepaald in de GEN-overeenkomst van 4 april 2003. Er zal ook op toegezien moeten worden dat de door de NMBS geplande verbetering van het IC/IR-aanbod niet ten koste gaat van het GEN-aanbod in termen van frequentie en bediening. Tot slot zal dit overleg gevoerd worden zonder te raken aan de financieringsmodaliteiten van de spoorwegen, tenzij er een specifiek akkoord inzake co-financiering bereikt wordt.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Om de Brusselse mobiliteit te verbeteren, is het van essentieel belang een mobiliteitsbeleid op grootstedelijke schaal te voeren. Het fenomeen van de pendelaars (dagelijks goed voor meer dan 370.000 verplaatsingen van en naar Brussel) vergt immers een mobiliteitsbeleid dat de institutionele grenzen overschrijdt. Bovendien dient bij eender welk gewestelijk mobiliteitsbeleid rekening te worden gehouden met de versnippering van de bevoegdheden tussen de diverse machtsniveaus. Gelet op de transversale rol die mobiliteit speelt, is het tot slot noodzakelijk dat ook ruimtelijke ordening, economie, werkgelegenheid en leefmilieu bij dit overleg aan bod komen.
112
De tenuitvoerlegging van het treinaanbod zal overigens gepaard moeten gaan met begeleidende maatregelen bedoeld om het succes van het GEN te verzekeren en een exodus van bewoners en bedrijven naar de rand te vermijden, als gevolg van het grotere gemak en de grotere doeltreffendheid waarmee men zich van de rand naar Brussel, en omgekeerd, kan verplaatsen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Op het vlak van infrastructuur zal het Brussels Gewest steun verlenen aan een investeringsprogramma dat erop gericht is de bestaande infrastructuur te valoriseren. Deze werken zijn gericht op het wegwerken van de erg nadelige kruisingen onder scherpe hoek, de meervoudige wissels en de laatste nog bestaande overwegen, maar ook op een uitbreiding van het aantal sporen op delen van lijnen waarvoor dit aangewezen is. Meer in het bijzonder heeft de optimalisering van de bestaande infrastructuur betrekking op de voltooiing van alle werken die zich voor het Zuidstation en voorbij het Noordstation situeren en erop gericht zijn de kruisingen weg te werken en zowel de aansluiting op als de werking van de 3 kokers van de NoordZuidverbinding. Deze werken moeten leiden tot een betere spreiding van de treinen over de volledige Brusselse infrastructuur (Noord-Zuidverbinding, lijnen 26/28, 161). Het Gewest zal oproepen tot de invoering van een aantal stopplaatsen, voornamelijk op de lijnen 161, 26, 28 en 50A. Deze nieuwe haltes moeten de bereikbaarheid van de ontwikkelingsgebieden bevorderen en de uitbouw van nieuwe multimodale knooppunten mogelijk maken. Met het oog hierop zullen de verschillende betrokken actoren partnerships aangaan om zo de haltes, het treinaanbod en de overstapmogelijkheden te promoten. Het is de bedoeling om tegen 2020-2025 het bestaande netwerk van haltes verder uit te bouwen door de creatie van de volgende treinhaltes: Kuregem, Verboekhoven, Josaphat, Erasmus, Anderlecht-COOVI/CERIA, Ganshoren-Expo. Op grond van het overleg met de federale Regering en de NMBS-groep kunnen nog andere haltes aangevraagd worden. Indien de volledige opwaardering van de Brusselse spoorlijnen niet zou volstaan om een beduidende toename van het treinaanbod op te vangen, stelt het GPDO voor om in overleg met alle betrokken partijen een langetermijnvisie te bestuderen op de ontwikkeling van nieuwe infrastructuren en de rationalisering van de treinhaltes. Daarbij dient er aandacht uit te gaan naar de intra-Brusselse bediening en mag niet geraakt worden aan het stadsweefsel. Tot slot steunt het Gewest de aanleg van een treinverbinding tussen het Zuidstation en de luchthaven Charleroi Brussels South. Deze sinds lang aangekondigde verbinding is van onmisbaar belang voor de ontwikkeling van de internationale rol van Brussel en zal ten goede komen aan het publiek en de activiteiten die hun uitgaven voor verplaatsingen met het vliegtuig bewust controleren.
Tool 3
Het intergewestelijk aanbod van de gewestelijke openbare vervoersmaatschappijen
De ontwikkeling van intergewestelijke openbare vervoersverbindingen is wenselijk, voor zover deze passen in een gedeelde visie betreffende ruimtelijke ordening in het grootstedelijk gebied. In dit opzicht is een structurerende rol weggelegd voor de overlegorganen die ontwikkeld zijn door de Metropolitane Gemeenschap. Om de modal shift ten gunste van het openbaar vervoer te bevorderen, zullen bij ieder intergewestelijk aanbod : de vervoersbewijzen en tarieven volledig op elkaar afgestemd worden, de
doorkomsttijden gecoördineerd worden om te komen tot een geïntegreerd aanbod en intermodale informatie naar de reizigers toe.
Het is van belang de gebruikers het leven te vergemakkelijken en de multimodale ketens te rationaliseren door de kaart te trekken van synergie en complementariteit. Zo dient er uitgebreider overleg plaats te vinden over het traject van de intergewestelijke lijnen, met bijzondere aandacht voor ruimtelijke ordening, economie en tewerkstelling. Afgezien van het modale aandeel van deze lijnen kan de bediening van de ontwikkelingspolen (in het bijzonder de Heizel) en de
grote tewerkstellingsbekkens (zoals Brucargo en de luchthavensector van Brussel-Nationaal) het uitgaande pendelverkeer van de Brusselse werknemers naar deze locaties een boost geven. Het traject van deze lijnen, hun doortocht op het Brussels grondgebied, het gebruik van de gewestelijke infrastructuur en de lokalisatie van de eindhaltes moeten het voorwerp uitmaken van specifieke haalbaarheids- en opportuniteitsstudies die gezamenlijk worden uitgevoerd door de mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsactoren.
Het wegverkeer onder controle houden
Het overleg over de evolutie van het wegennetwerk van, naar en rond Brussel zal opgevoerd moeten worden, met daarbij aandacht voor zowel mobiliteit als ruimtelijke ordening. Het samenwerkingsakkoord van 1991 zal in dat verband aan de huidige situatie aangepast kunnen worden. 1. De Ring De autoringweg (R0) is van strategisch belang voor de drie Gewesten. De Ring is niet alleen van belang voor het bestemmingsverkeer van en naar Brussel (fenomeen van het pendelverkeer), ook als verkeersknooppunt voor het doorgaand verkeer speelt hij een cruciale rol. De Gewesten kunnen gezamenlijk interregionale studies uitvoeren, waarin rekening gehouden wordt met het goederen- en personenverkeer, om de eventuele opties te onderzoeken voor de heraanleg en optimalisering van de Ring (R0) teneinde een oplossing te bieden voor de problemen inzake verkeersveiligheid en congestie en tegemoet te komen aan de mobiliteitsbehoeften in de ruimtelijke ordeningsprojecten van de Gewesten. Deze studies zullen rekening houden met de maatregelen die bepaald werden in het akkoord dat de drie Gewesten op 21 januari 2011 sloten (proefproject inzake intelligente kilometerheffing voor lichte voertuigen) en moeten toelaten alle mogelijke scenario’s te onderzoeken, samen met de begeleidende maatregelen die nodig zijn om de groei van het wegverkeer onder controle te houden (bv. de invoering van een intelligente verkeersheffing) en/of de negatieve effecten voor economie (congestie) en milieu (luchtkwaliteit, broeikasgassen, enz.) ervan te verminderen door bijvoorbeeld het gebruik van milieuvriendelijke voertuigen te promoten. Deze studies zullen de gewestelijke mobiliteitsdoelstellingen kracht bijzetten in het licht van de realisatie van de heraanleg en optimalisering van de Ring. Wat de belangrijkste toegangswegen van het wegennet in Brussel betreft, zal men voorrang geven aan een aanleg die in de lijn ligt van het op grond van de specialisatie der wegen toegekende statuut en die de intermodaliteit in de hand werkt. Daarbij wordt ernaar gestreefd hun integratie in de stedelijke omgeving, evenals de modal shift ten gunste van het openbaar vervoer te bevorderen. 2. Verkeersheffing Het zal nodig zijn de studie inzake de ontwikkeling van de heffing voor vrachtwagens die momenteel door de drie gewesten gevoerd wordt , voort te zetten en deze uit te breiden tot de « intelligente heffing » voor particuliere voertuigen. De « intelligente heffing » zou minstens het GEN-gebied moeten bestrijken om te vermijden dat bedrijven gaan wegtrekken en ervoor te zorgen dat sociale correcties worden toegepast. 3. De taxisector Om te vermijden dat taxi’s leeg terugkeren - vooral vanaf het luchthavengebied - en de huidige spanningen in de taxisector op te lossen, moet er, met het oog op een structurele oplossing, met de betrokken gemeenten en het Vlaamse Gewest onderhandeld worden over grensoverschrijdende akkoorden inzake taxivervoer over de grenzen van het Gewest heen. 4. Het aanbod van ontradingsparkings Ter bevordering van een degelijke intermodaliteit zal men via intergewestelijk overleg moeten instaan voor de lokalisatie en de modaliteiten inzake inplanting, realisatie, exploitatie en financiering van ontradingsparkings in de buurt van elk GEN-station dat nabij het wegennet ligt, en dit in heel het
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
Tool 4
113
114
grootstedelijk gebied. Om het project te doen slagen, is het van belang dat deze parkings zich zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de pendelaars bevinden, zonder daarom voor overlast te zorgen in de stations die in stedelijk gebied gelegen zijn.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel
5. Infrastructuur bestemd voor de actieve modi Het project betreffende een fiets-expressnet (fiets-GEN) in een straal van 15 km rond Brussel dat momenteel ter studie voorligt, zal in overleg met de drie Gewesten geconcretiseerd moeten worden. De realisatie van dit net zal bevorderd worden bij de heraanleg van vervoersinfrastructuur, waarbij men zal proberen synergieën tot stand te brengen. 6. Het goederenvervoer Er zal een intergewestelijke studie uitgevoerd worden over de grootstedelijke logistieke ontwikkeling met het oog op de bepaling van de ligging en de modaliteiten voor de inrichting van centra voor stedelijke distributie aan de rand van Brussel, evenals over de functionele specialisatie van de grote logistieke platformen (Brucargo, Cargoville, Schaarbeek-Vorming, Ruisbroek,..)
STRATEGIE 4
VOOR EEN HERINVESTERING VAN DE FEDERALE STAAT IN ZIJN HOOFDSTAD
Brussel ligt zowel in het hart van Europa als in het centrum van het Belgisch stedelijk netwerk. Haar strategische ligging samen met haar internationale aantrekkingskracht maken dat Brussel de economische motor is niet enkel van het grootstedelijk gebied, maar van heel het land, waardoor een financiële inspanning van de federale overheid jegens haar hoofdstad gerechtvaardigd is. Naast de algemene problematiek van de financiering van Brussel en de noodzakelijke verwezenlijking van het GEN-project, blijkt de onderinvestering van de federale staat op 3 specifieke domeinen problematisch te zijn voor de hoofdstad en haar imago; het Gewest wenst een overleg met de federale instanties om oplossingen aan te reiken: het
onthaal van buitenlandse bezoekers in de belangrijkste Brusselse stations: aan het Zuidstation zijn wel werken uitgevoerd in het kader van de aanleg van de HST-terminal (1994), maar het station heeft geen globale renovatie ondergaan zoals Antwerpen- Centraal of het nieuwe station van Luik. Ook het Noordstation bevindt zich in een lamentabele staat. In het kader van het Meerjarig Investeringsplan van de NMBS (2013-20205) zijn er bedragen uitgetrokken voor de renovatie van de stations, maar het is van belang dat deze toereikend zijn en dat ze gewaarborgd zijn.
de
federale wetenschappelijke instellingen, waaronder de musea, vervullen een cruciale rol voor de toeristische aantrekkingskracht van Brussel. Er mogen dan al inspanningen geleverd zijn voor het Museum voor Natuurwetenschappen, het Muziekinstrumentenmuseum en het Magritte-museum, dit neemt niet weg dat het volstrekt abnormaal blijft dat het Museum voor Moderne Kunst gesloten werd zonder alternatief. Het Gewest pleit voor een ambitieus project in de kanaalzone dat in overleg met het Gewest ten uitvoer zou worden gebracht. De KMKG in het Jubelpark zijn eveneens aan dringende moderniseringswerken toe.
het
vastgoedbeleid van de Regie der Gebouwen: gebouwen van grote symbolische en erfgoedkundige waarde staan reeds jaren te verkommeren, zoals het Justitiepaleis, dat weldra 30 jaar in de steigers zal staan en waarvan de toekomst onzeker blijft, of het Koninklijk Conservatorium waarvan bepaalde lokalen niet langer toegankelijk zijn vanwege het gevaar. Er dienen snel onderhandelingen te worden aangeknoopt over de toekomst van bepaalde plaatsen waar de Staat uit weg gaat trekken (de gevangenis van St-Gillis en die van Vorst, de Géruzet-kazerne, ...) alsook over de toekomst van gebouwen die verlaten zouden worden in het kader van de rationalisering van de ruimten die de Staat betrekt.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 1
115
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 1
116
Deel 2
Beleid per sector ten behoeve van duurzame ontwikkeling
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
117
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
118
In samenhang met het ‘stadsproject’ dat een brede, territoriale visie geeft van de toekomst van het Gewest, geeft het GPDO richtlijnen, gevolgd door een serie operationele maatregelen voor alle gebieden die het dagelijks leven van de Brusselaars betreffen.
119
Deel 2 van het GPDO bevat 13 hoofdstukken die elk een eigen bijzonder thema hebben, namelijk: 2. Economie («De economische rol van Brussel uitbouwen»); 3. Werkgelegenheid («De werwerkstelling verhogen voor de Brusselaren»); 4. Milieu («Voor een ecologische ontwikkeling van het Brussels Gewest); 5. Mobiliteit («Duurzame mobiliteit ten dienste van de Brusselaren»); 6. Stadsvernieuwing («Een stadsvernieuwingsbeleid gericht op de creatie van duurzame wijken met een
sociaaleconomische en ecologische dimensie»); 7. Internationaal («Brussel, internationale grootstad en hoofdstad van europa») 8. Veiligheid («Een veilige stad voor iedereen») 9. Sociaal («Een gewest dat een maatschappelijke band creëert»); 10. Onderwijs («Bevestiging van de rol van de school als basis van de stadsontwikkeling»); 11. Erfgoed («Het erfgoed als uitstraling van een stedelijke identiteit»); 12. Cultuur («De culturele identiteit van brussel promoten»); 13. Bestuur («Governance en stedelijk burgerschap»).
De inhoud van deze verschillende hoofdstukken vult de visie uit het ‘stadsproject’ aan. Bepaalde aspecten, zoals bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, huisvesting of economie zijn zowel in het ‘stadsproject’ als in de themahoofdstukken te vinden. Aan de ene kant dragen ze bij aan de samenhang van het ‘stadsproject’ door hun gewestelijke verankering en omvang en door hun verbanden met de overige aspecten van stedelijke ontwikkeling. Aan de andere kant vereisen de thema’s een afzonderlijke behandeling, want ze dragen bij aan de eigen dynamiek van de besproken sector. Het stadsproject en de themahoofdstukken moeten dus gelezen worden als een aanvulling op elkaar, het een voor een brede, ruimtelijke visie en de ander voor een nauwkeurig, gedetailleerd beeld van elke sector waarin de overheid actief is. Deze thema’s houden verband met het overheidsbeleid op gebieden die meestal vallen onder de gewestelijke bevoegdheden, maar bij andere, zoals cultuur, onderwijs, gezondheid, sociaal beleid en veiligheid, zijn andere bevoegdheidsniveaus betrokken dan het gewestelijke, met name de federale overheid en Franse en Vlaamse gemeenschapsinstanties en bicommunautaire instanties. Bovendien hebben al deze thema’s ook betrekking op het plaatselijke niveau en daarom is de mobilisering van de plaatselijke betrokken partijen nodig, waarvan de belangrijkste de gemeenten zijn. De problemen van Brusselaren kunnen niet los van elkaar gezien worden. Met inachtneming van het institutionele kader is het van belang om een globale planning voor te stellen die rekening houdt met de onderlinge afhankelijkheid, waaruit elk leven in een samenleving bestaat, met name in een stedelijk gebied.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
1. Huisvesting («Woningen van goede kwaliteit voor iedereen»);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
120
INLEIDING Al direct vanaf de oprichting van het Gewest in 1989 heeft de kwestie huisvesting centraal gestaan in de gewestelijke prioriteiten. Huisvesting is niet alleen een eerste levensbehoefte en een recht dat gegarandeerd is in artikel 23 van de Belgische Grondwet, maar ook een bepalende factor voor sociale en gewestelijke integratie. Een behoorlijke, aan de behoeften van de bevolking aangepaste en financieel bereikbare huisvesting, garandeert immers een zekere mate van sociale stabiliteit die nodig is voor het schoolbezoek van de kinderen, voor de gezondheid, toegang tot de arbeidsmarkt, verankering in een wijk... Overigens kan een productie van gediversifieerde woningen (sociaal en middenklasse, koop en huur), evenwichtig verdeeld over het gebied, bijdragen aan de sociale gemengdheid en de sociaalruimtelijke dualisering laten afnemen. Op dit moment heeft Brussel te kampen met een huisvestingscrisis die met name te wijten is aan 2 factoren: 1. De sterke stijging van de woonkosten op de particuliere huur- of koopmarkt met hoogwaardige woningen, die niet wordt gecompenseerd door een parallelle verhoging van de inkomsten van de huishoudens leidt tot een verdringing van bepaalde bevolkingsgroepen van deze markt en een toename van hun onzekere situatie; 2. De vraag naar openbare huisvesting neemt sterk toe in tegenstelling tot het aanbod, waardoor het niet mogelijk is de woonkosten op de particuliere markt te verlagen. De bevolkingsgroei en de ontwikkeling van de sociaaleconomische kenmerken van de Brusselse bevolking (hoog geboortecijfer, wijziging in de gezinssamenstelling, internationale immigratie, toename van het aantal behoeftige mensen, uittocht van de middenklassen en een onzekere arbeidsmarkt) hebben invloed op de vraag naar woningen zowel in kwantitatief (behoefte aan meer woningen in algemene zin en daarnaast naar financieel bereikbare woningen) als in kwalitatief opzicht (grotere behoefte aan kleine en grote woningen), en de wijze van gebruik (huur / koop). Hoewel het percentage eigenaren tussen 1981 en 1991 steeg van 31% naar 40%, toont het laatste beschikbare cijfer (stammend uit het bevolkingsonderzoek uit 2001) een stagnatie aan met een percentage van 41%. Deze ontwikkelingen accentueren de problemen die steeds meer Brusselaren hebben om toegang te krijgen tot een woning. De enquête naar het budget van de huishoudens geeft aan dat de Brusselaren gemiddeld 30% van hun inkomsten besteden aan woonkosten, tegen 23,5% voor de Vlamingen en 24,7% voor de Walen. Deze demografische, economische en sociale achtergrond brengt aan de ene kant de noodzaak mee om meer financieel bereikbare woningen te produceren in een beperkte tijd en - om aldus nieuwe middelen te vinden- of zelfs bepaalde bestaande middelen te veranderen. Het gaat aan de andere kant om het vergemakkelijken van de toegang tot een particuliere woning door versterking van de bestaande middelen of door eventueel ook hierin de ontwikkeling van nieuwe acties. Een echt Brussels huisvestingsbeleid kan echter niet worden uitgevoerd zonder voldoende inkomsten om voluntaristisch beleid te voeren. Een groot deel hiervan is nog steeds gebaseerd op de personenbelasting (PB) die geheven wordt naar de woonplaats. Het Gewest moet daarom werken aan de aantrekkelijkheid van het wonen om belastingbetalende huishoudens (met name gezinnen met kinderen) aan te trekken en te behouden en dit met sociale stabiliteit en gemengdheid als achterliggende doelstelling.
121
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 1 Woningen van goede kwaliteit voor iedereen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
122
Het moet ook, in een situatie budgetaire krapte, een beleid invoeren voor het evalueren van zijn publieke actie om de doelmatigste keuzes te kunnen maken tussen de verschillende mogelijke acties en de beste financiële afwegingen, rekening houdend met de geconsolideerde kosten van de verschillende onderdelen van het huisvestingsbeleid. De woonproblematiek beperkt zich niet meer tot een dimensie van huisvesting, maar reikt ook tot kwesties in verband met het aanbod van voorzieningen (vooral scholen en crèches). Als het Gewest iedereen een geschikte woning wil bieden en zijn aantrekkelijkheid wil behouden, moet het een breed beleid voeren waarin een betere toegankelijkheid tot woningen wordt gecombineerd met een leefomgeving die voldoet aan de verwachtingen van zijn bewoners.
1
WONINGEN PRODUCEREN EN MET NAME OPENBARE WONINGEN
123
Hoewel de totale woningproductie in de loop van het laatste decennium is toegenomen (ongeveer 4.000 woningen per jaar geproduceerd ), is dit onvoldoende om te voldoen aan de vraag, zowel in kwantitatieve zin als wat de financiële toegankelijkheid betreft. Bovendien behoort minder dan 10% van de afgelopen 10 jaar geproduceerde woningen tot de sociale woningbouw, terwijl een op de twee Brusselse huishoudens aan de voorwaarden voor toegang tot sociale woningbouw voldoet, er meer dan 41.000 huishoudens op de wachtlijst voor een sociale woning staan en het aantal verarmde huishoudens aanzienlijk zal blijven groeien. De vraag naar nieuwe openbare woningen is te merken in zowel de sector van de sociale woningbouw als in die van de middenklasse woningbouw. Zo inventariseert men alleen al voor de woningen van de GOMB meer dan 13.000 kandidaat-huurders op de wachtlijsten, terwijl de productie per jaar 300 woningen bedraagt. Sinds het bestaan van het Gewest kent de productie een sterke groei en deze is diverser geworden door de toepassing van nieuwe middelen (Wijkcontracten, sociale immobiliënkantoren, Gewestelijk Huisvestingsplan, Boosterleningen...). Terwijl de productie gemiddeld in de voorgaande periode 1.058 eenheden per jaar bedroeg, bedraagt deze sinds 2009 per jaar gemiddeld 2.251 eenheden. Deze stijging wordt veroorzaakt door een toename van het aantal leningen van het Woningfonds (van 826 leningen in 2009 naar 1.307 in 2012) en door het toenemend vermogen van het Gewestelijk Huisvestingsplan (in april 2012 waren er 1.413 woningen geproduceerd en 98 in aanbouw). Het Gewestelijk Huisvestingsplan betreft momenteel 82 projecten. 13 gemeenten hebben een beroep gedaan op het Plan voor de ontwikkeling van woongebouwen op grond die hun toebehoort. Op territoriaal niveau waren 18 gemeenten betrokken bij een of meerdere operaties van het Gewestelijk Huisvestingsplan.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Constateringen en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
124
Daarnaast is sinds ongeveer twaalf jaar in het Brussels Gewest de aanzet gegeven voor het ombouwen van kantoren tot woningen en dit heeft zich uitgebreid (gemiddeld komen er jaarlijks ongeveer 350 woningen op de markt na het ombouwen van kantoren). Om deze dynamiek te steunen heeft het Gewest in 2011 een oproep gedaan voor projecten voor de ombouw van leegstaande kantoren tot woningen. Het potentieel voor ombouw is groot: er staat nog meer dan 1,2 miljoen m² kantoren leeg, waarvan 49% al langer dan 2 jaar . Door middel van een gedeeltelijke wijziging van het GBP (het ‘Demografische GBP’) versterkt het Gewest zijn beleid voor de productie van woningen door het principe van functiemix toe te staan in bepaalde monofunctionele gebieden. Hierdoor kunnen er met name woningen worden gebouwd in nieuwe ‘Ondernemingsgebieden in de stedelijke omgeving’ (OGSO), parallel aan de economische activiteiten en in de ‘Administratieve gebieden’ waar de ‘woon’functie net als de ‘kantoor’functie een hoofdbestemming wordt. In het kader van een aanpassing van de regels voor stedenbouwkundige lasten heeft het Gewest een quotum gesteld van 15% woningen met een sociaal doel in gerealiseerd particulier vastgoed, moduleerbaar naar gelang de behoeften en de gemeentelijke situatie (met name wat de voorzieningen en de infrastructuur betreft) en wakend over de bouwkundige kwaliteit. Het gaat om het bevorderen van de productie van nieuwe woningen tegen overeengekomen koop- (of huur)prijzen. Het nieuwe systeem voorziet ook in het opleggen van stedenbouwkundige lasten voor particuliere projecten in gebieden die in het demografische GBP openstaan voor huisvesting. De huidige dynamiek in de openbare productie helpt echter niet om het hiaat tussen het aanbod en de vraag naar huisvesting te verminderen: ondanks een versnelling in de afgelopen jaren zal de productie van publieke woningen nauwelijks voldoen om tot aan 2020 het huidige percentage van openbare woningen in stand te houden ten opzichte van het totae aantal woningen.
125
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Aantal vergunde woningen per type operator in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2003-2011)
126
Overigens voldoen de sociale woningen en in bredere zin de bestaande woningen in het openbare segment vaak lang niet aan de behoeften van huishoudens. Ze kunnen te klein zijn, ongeschikt voor de gezinssamenstelling of verouderd.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het gebrek aan kennis over het profiel van de groepen immigranten vormt ook een probleem voor de ontwikkeling van de behoeften aan woningen en voor de aanpassing ten opzichte van de bestaande markt. Daarbij komt nog een zeer lage omloopsnelheid in de sociale woningbouw (5%). De invoering vanaf januari 2013 van een huurovereenkomst voor bepaalde duur in de sociale woningbouw maakt het mogelijk om deze omloopsnelheid langzamerhand te vergroten (opgemerkt dient te worden dat volgens de laatste gegevens de huishoudens met een inkomen dat meer dan 50% hoger ligt dan het drempelinkomen slechts 1,4% bedraagt ). Op territoriaal niveau is de locatie van het sociale woningbestand weinig evenwichtig verdeeld over het Brussels grondgebied. Wat de sociale woningbouw betreft, schommelt het aandeel per gemeente tussen de 5 en 18%. De ondervonden moeilijkheden met de beschikbaarheid en de aankoop van grond maken de uitvoering van een beleid voor openbare woningbouw ingewikkeld. Het ontbreken van openbare ruimtelijke ‘ordeners’ die het mogelijk maken om een stedenbouwkundige planning uit te voeren, de administratieve traagheid en de limieten in de uitvoeringscapaciteit van de operators (complexheid van de openbare aanbestedingen, de veelheid aan betrokken partijen...) hebben ook een remmende uitwerking op de totstandkoming van grote openbare huisvestingsprojecten.
Doelstellingen
Om de tussen nu en 2020 verwachte extra inwoners behoorlijk te kunnen huisvesten moeten er jaarlijks tussen de 6.000 en 7.000 openbare en particuliere woningen geproduceerd worden, waaronder een groot deel financieel bereikbare woningen. Daarvoor moet het Gewest de huidige middelen voor productie van sociale en middelmatige woningen optimaliseren om het aanbod in openbaar beheerde woningen met een sociaal doel te vergroten. Deze productie moet het accent leggen op woningen met sociaal oogmerk en toezien op een evenwichtigere verdeling over het hele Brusselse grondgebied. Wat doelstellingen betreft, koestert het Gewest de ambitie om het park van openbare en private woningen uit te breiden met 42.000 woningen tegen 2020 (zijnde 6.000 woningen per jaar), waarvan iets meer dan 20 % zou moeten worden gebouwd en geproduceerd door de overheidssector. Van die bijna 9.500 woningen zal 60 % toegankelijk moeten zijn voor de sociale inkomenscategorieën en 40 % voor de middelhoge inkomens. Om te voldoen aan deze enorme vraag moet het Gewest ook elk ander mechanisme voor woningproductie ondersteunen zoals de ombouw van kantoren of het opknappen van woningen boven winkels. Om de toekomstige capaciteit voor het ombouwen van kantoren tot woningen te vergroten moet al bij het ontwerpen van een project rekening gehouden worden met de verbouwingsmogelijkheden van gebouwen. Om de totstandkoming van openbare huisvestingsprojecten te vergemakkelijken moet het Gewest middelen vinden om een echt grondbeleid uit te voeren om gemakkelijker grond te kunnen kopen en zijn publieke grondbeheer te vergroten. Het gaat er overigens om zich te richten op de gebieden die een grotere potentie voor verdichting bieden (aangezien het gebied met hoogbouw in het centrum al zeer dicht bebouwd is) en tegelijkertijd te zorgen voor het behouden of vergroten van de leefkwaliteit in alle wijken (door het aanleggen van groenvoorzieningen en collectieve voorzieningen en door de ontwikkeling van zachte stedelijke voorzieningen). Op de kaart van de verdichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden verschillende gebieden onderscheiden waar een vergroting van de dichtheid theoretisch mogelijk is, hoofdzakelijk rond de belangrijkste bestaande of toekomstige communicatieknooppunten (zie Deel I Stadsplan).
Strikt genomen kan de publieke woningproductie alleen echter niet voldoen aan de hele vraag. Nieuwe samenwerkingsverbanden met de private sector moeten ontwikkeld worden om de productie van woningen toe te laten nemen en met name van sociale woningen.
127
Uiteindelijk moeten de antwoorden op de demografische groei ook gezien worden op grootstedelijke schaal. De rand van Brussel moet ook bijdragen aan de woningproductie en meer in het bijzonder aan de sociale woningbouw.
XXhet bestand met openbaar beheerde woningen met een sociaal doel vergroten: Znieuwbouw
van openbare woningen plannen in het kader van de verlenging van het Gewestelijk Huisvestingsplan en in dat kader de nadruk leggen op de verbouwing van kantoren tot woningen;
Zde begeleide productie van openbare woningen vergroten: renovatie van sociale wo-
ningen en bouw van nieuwe sociale woningen, het creëren van woningen met een sociaal doel door middel van duurzame Wijkcontracten, het voortzetten van de steun voor de renovatie van geïsoleerde gebouwen, voortzetting en diversificatie van het Huisvestingsplan, ontwikkeling van het vastgoedbestand van het Woningfonds en de GOMB, SIKB...;
Zin
dat kader een financieel meerjarenraamwerk opzetten om de publieke reactie op het gebied van huisvesting te verbreden en te diversifiëren. Het eerste meerjarenraamwerk zal betrekking hebben op 2014-2017. Deze ‘Alliance Habitat’ zal betrekking hebben op de productie van sociale woningen en middelen, in vervolg op de huidige voorzieningen uit het Huisvestingsplan, de renovatie van het bestaande openbare woningbestand en de bouw van koopwoningen die bereikbaar zijn voor sociale inkomens via het Woningfonds. Hierin zal ook een pilotproject worden voorgesteld voor het toekennen van een huurcontract aan huishoudens die al lang op een wachtlijst staan. De productieformules die nu gelden op basis van de GOMB en de duurzame wijkcontracten zullen worden voortgezet en er zullen nieuwe formules worden ontwikkeld zoals de Community Land Trust en de bouw van openbare woning op particuliere grond;
Zom
de doelstelling inzake de bouw van overheidswoningen op het gewestelijk grondgebied te verwezenlijken, moet werk worden gemaakt van een contractualisering tussen het Gewest en de verschillende Gemeenten om de acties te bepalen en te programmeren die nodig zijn om in de betrokken gemeente het gewestelijk streefdoel te bereiken. In dat kader zal men met name de genomen en beoogde maatregelen onderzoeken, de geografische programmering, de programmering op de lange termijn, het financiële plan, de verdeling van de verantwoordelijkheden en de inbreng van alle betrokken partijen, de evaluatiecriteria en de maatregelen in geval van niet-nakoming,...;
Zpubliek-private samenwerking aanmoedigen; Zde
ombouw tot woningen met een sociaal doel stimuleren van lege, overtollige gebouwen, die nu geen bestemming hebben of niet gebruikt worden als woning, door sancties op te leggen bij langdurige leegstand;
Zde voorziene sociale en middenklasse woningbouw realiseren om de doelstellingen van het
GPDO te halen en daarbij te letten op de versterking van de sociale mix op het niveau van de wijken Zde
productie verhogen van openbaar beheerde woningen in de gebieden waar verdichting beoogd wordt door middel van verschillende strategieën (ombouw, sloop, ‘inbreiding’ van open gaten, opsplitsing,... ) naar gelang de bestaande stedelijke omgeving;
XXde sociale woningbouwsector versterken: Zde
verordening invoeren inzake de rationalisatie van de OVM’s zoals voorzien in het institutionele akkoord dat met name de vermindering beoogt van het aantal OVM’s tot ten hoogste 16 maatschappijen en de operationaliteit van de OVM’s te vergroten
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
128
door het activeren en regelmatig evalueren van de maatregelen die voorzien zijn in de Beheerscontracten Gewest-GOMB en GOMB-OVM; Zoverleggen in het kader van de invoering van een hoofdstedelijke samenwerking en/of in
het kader van de hoofdstedelijke gemeenschap met de 19 Brusselse gemeenten, maar ook, in bredere zin, met de gemeenten in de GEN-zone om de openbare woningen en met name de sociale woningen evenwichtig te verdelen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zaansluitend
op het Gewestelijk Huisvestingsplan een beleid vasthouden voor het weer op gang brengen van de bouw van nieuwe woningen, gebaseerd op een gewestelijke grondpolitiek in overleg met de sector;
ZEen herziening van de berekening van de huurprijs definiëren en invoeren die voldoet aan
de volgende algemene vereisten: • een politiek sociaal huurbeleid voortzetten en tegelijkertijd de billijkheid tussen huurders in de gaten houden en toezien op het langzamerhand invoeren van de hervormingsmaatregelen voor bestaande huurders; • de sector (OVM en BGHM) een blijvend karakter geven, namelijk door het financiële evenwicht ervan te garanderen en door handhaving van een solidariteitsstelsel door middel van gewestelijke bijdrage aan de begroting; • komen tot een vereenvoudigde berekening van de huurprijs, waardoor deze duidelijker en transparanter wordt voor de sociale huurders; • rekening houden met de lasten in het bedrag van de huurkosten voor sociale woningen en de uitbreiding van het begrip kosten van bewoning met energiebesparende investeringen.
XXhet gewestelijk grondbeheer op korte en middellange termijn verbreden: Zde
gronden in de strategische gebieden en de perimeters die het voorwerp uitmaken van richtschema’s mobiliseren om tegemoet te komen aan het doel inzake de bouw van openbare woningen;
Zhet
aanbod aan sociale woningen in het hele Gewest in balans brengen; de sociale gemengdheid invoeren in de grote complexen waarin huishoudens van verschillende inkomenscategorieën met elkaar in aanraking komen, quota invoeren voor het bouwen van woningen met een sociaal doel bij grote particuliere vastgoedprojecten...;
Zde
middelen voor het grondbeheer in het kader van het Gewestelijk platform rationaliseren en de mogelijkheid en het belang analyseren voor het creëren van een gewestelijk reservefonds voor de aankoop van strategische percelen ten behoeve van de doelstellingen van de Alliance Habitat 2014-2017;
Zde
bestaande mogelijkheden beter benutten, zoals het voorkeursrecht en het onteigeningsrecht;
Zvan de federale partijen (NMBS en regie der gebouwen) voorrang bij koop krijgen; Zhet moratorium op de verkoop van sociale woningen handhaven; Zmaatregelen
hulp bij koop;
ontwikkelen om speculatie tegen te gaan in het kader van overheids-
2
DE FINANCIËLE BEREIKBAARHEID VAN DE PARTICULIERE WONING WAARBORGEN
129
De huren en de koopprijzen kennen in Brussel al meer dan 10 jaar een stijgende lijn. De gemiddelde huur van Brusselse woningen is tussen 2010 en 2011 5% gestegen, wat een constante toename tot gevolg heeft van het deel van het inkomen dat besteed wordt aan wonen. De inkomens laten echter niet dezelfde stijging zien. Overigens zijn het vooral de laagste huren die zijn gestegen (+10% tussen 2008 en 20107), waardoor de sociale problemen waarmee Brussel te kampen heeft toenemen. De huren voor grote woningen8 zijn ook sterk gestegen (+10% tussen 2010 en 20119), waardoor de huisvestingsproblemen voor grote gezinnen zijn toegenomen. Hoewel het Gewest verschillende systemen heeft ingevoerd om een betere toegankelijkheid tot woning te steunen (directe hulp aan personen, steun aan de Sociale Immobiliënkantoren, de productie van koopwoningen door de GOMB en hypothecaire leningen van het Woningfonds), hebben de overheidsinstellingen heel weinig directe invloed op de bepalende factoren van de vastgoedmarkt: het bepalen van de huurprijs is vrij en er bestaat momenteel geen enkel middel om de hoogte van de huren op de particuliere markt te beheersen. Wat het bestand aan sociale of daarmee gelijk te stellen woningen betreft, dit is onvoldoende om alleen de toegankelijkheid tot betaalbare woningen te waarborgen voor alle Brusselaren. Ondanks deze stijging zijn de prijzen in Brussel zowel voor huur als koop echter lager gebleven dan de meeste prijzen die gelden in de grote Europese steden. Het is overigens soms interessanter om een goed te kopen dan een woning te huren. De aanwezigheid van de Europese instellingen die een meer gegoede bevolking meebrengt die gemakkelijker een woning kan betalen, neigt namelijk de prijzen voor onroerend goed te laten stijgen. In afwachting van de overdracht aan het Gewest van de bevoegdheid voor het vaststellen van de huur van de hoofdwoning, heeft het Gewest in 2013 het initiatief genomen voor een pilot voor het toekennen van huurcontracten. Dit project is gericht op een specifieke doelgroep en wil tegelijkertijd ongewenste neveneffecten voorkomen. Het experiment zal begin 2014 van start gaan en 6 maanden na de lancering geëvalueerd worden. Overigens bestaat er een potentieel aan leegstaande woningen dat voornamelijk te vinden is op de verdiepingen van bedrijfspanden. Een groot aantal particuliere woningen staat momenteel leeg (de leegstand van particuliere woningen wordt geschat op 15.00010 tot 30.00011 eenheden). Het Gewest heeft het systeem verbeterd voor financiële steun aan gewestelijke en plaatselijke operators voor het in openbaar beheer nemen van leegstaande panden en de renovatie daarvan (leningen tegen nul procent voor tot 90% van de kosten van de werkzaamheden). In het kader van de nieuwe Huisvestingscode heeft het Gewest aan zichzelf en aan de gemeenten de verplichting opgelegd om een inventaris bij te houden van leegstaande woningen met name door middel van de gegevens over het verbruik van water, gas en elektriciteit. Doelstellingen
Het Gewest moet nieuwe middelen vinden om voor iedereen de toegang tot de huurwoningmarkt te waarborgen en een meer regulerende of deflatoire invloed uit te oefenen op de particuliere huurmarkt. De toegang tot eigenwoningbezit moet ook vergemakkelijkt worden. Eigenhuisbezitter worden blijft namelijk een doelstelling voor veel Brusselaren. Voor veel huishoudens laten de marktprijzen echter de toegang tot eigenwoningbezit niet meer toe. Het gaat er daarom om betaalbare koopwoningen te creëren en te stimuleren. De beheersing van de particuliere markt vraagt ook om een betere visie van de werkelijke situatie op de woningmarkt in Brussel, zowel op kwantitatief als kwalitatief niveau, in de zin van de ontwikkeling van de behoeften, de stromen van personen, veranderingen in de huurcontracten, opsplitsingen... 7 Overzicht van de huursommen, 2011 8 Onder grote woningen worden woningen met 3 of meer slaapkamers verstaan. 9 Overzicht van de huursommen, 2011 10 Activiteitenverslag BIWD, 2003. 11 Sitex, GDPO 2002.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Constateringen en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
130
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde bestaande steunmaatregelen uitbreiden en deze beter onder de aandacht brengen (huisvestingspremie, hulp van het Solidariteitsfonds van de huisvestingscode, Sociale Verhuurkantoren…) Zvoorzien in een omkadering van de huurprijzen, via de regionalisering van de bevoegdheid inzake de huurovereenkomsten. Er zullen referentieroosters voor de huurprijzen per wijk worden opgesteld, na consultatie van de vertegenwoordigers van de huurders, de eigenaars en de sociale partners. Die referentiehuurprijzen moeten onder meer ook geleidelijk aan rekening houden met de energiekwaliteit van de aangeboden panden. De Regering zal nu al het wettelijk en verordenend kader voorbereiden om die roosters te bekrachtigen. De Regering zal toezien op de buitensporig hoge huurprijzen die door sommige eigenaars worden gevraagd. Zde
bestaande steunmaatregelen uitbreiden en deze beter onder de aandacht brengen (BIVH, steun van het Solidariteitsfonds van de Huisvestingscode, de SVK...) en de begunstiging van de BIVH (toelage voor verhuizing, installatie en huur) uit te breiden tot mensen die in onthaaltehuizen en transitwoningen wonen;
Zrekening houdend met de resultaten van de evaluatie van het pilotproject voor de toeken-
ning van huurcontracten de uitbreiding ervan overwegen in samenhang met een huurprijsbeleid als dit wordt ingevoerd; Z een gewestelijk huurwaarborgfonds invoeren; Zde
bewoningskosten van een woning verlagen door een bezinning te starten in het kader van de regionalisering van de wet op de huurcontracten naar aanleiding van de laatste institutionele akkoorden (aanpassing van de huurprijzen tijdens de looptijd van de contracten om de kosten van de EPB-investeringen af te schrijven, op voorwaarde dat de totale bewoningskosten (huurprijs + kosten) gelijk blijven;
XXeen eerlijker gewestelijk stelsel voor belasting op vastgoed invoeren. Deze fiscale harmonisering zal worden aangepakt in het kader van de Task force belastingstelsel en zal voldoen aan de doelstelling van een globaal neutraal of positief effect op de inkomsten. Deze is gericht op zowel de registratiekosten als de inkomsten van het kadaster die als basis dienen voor de bepaling van de onroerende voorheffing, aangezien deze laatste losstaat van de werkelijkheid; XXhuishoudens met lage en middeninkomens helpen bij het kopen van hun woning door de middelen van de overheidsactoren uit te breiden: de voorwaarden voor het verstrekken van leningen van het Woningfonds herzien met een doelstelling van jaarlijkse toekenning van 1.500 leningen, de hulp van de GOMB steunen...; in aansluiting op het naar het Gewest verschuiven van de bevoegdheid de mogelijkheden voor kortingen op belastingen en belastingkredieten in verband met het woonhuis moduleren op basis van een sociaal selectiecriterium; XXde leegstand van particuliere en publieke woningen bestrijden door meer gebruik te maken van de bestaande middelen zoals de boete en de mogelijkheid om over te gaan tot een vordering tot overdracht, volgens de geldende wetgeving, het onteigeningsrecht en het voorkeursrecht en door het ontwikkelen van fiscale stimulansen voor eigenaren om hun leegstaande pand te renoveren; XXhet opnieuw bewonen van leegstaande woningen boven winkels stimuleren door een persoonlijke begeleiding van de eigenaren en huurders en een aanbod van oplossingen op maat (premie voor het aanleggen van een aparte toegang naar de verdiepingen...); XXde opdrachten van het Gewestelijk Observatiecentrum voor de Huisvesting versterken en uitbreiden en samenwerken met overheidsinstanties die gegevens bezitten, zoals de Cel woningleegstand, om het ontbreken van tellingen te verhelpen en een grondige kennis te verwerven van de werkelijke situatie over de huisvesting in het Brussels Gewest, niet alleen van de huurprijzen maar ook van de woningreserve, de leegstand, de omgevingskwaliteit, de ontwikkeling van de totale kosten van de huurprijzen, de ontwikkeling van de behoeften (samenstelling van de gezinnen,…) en van het deel van de huurprijs dat aan de woning wordt besteed,… en dit per wijk (zoals bepaald in de Wijkmonitoring); XXdit soort gegevens ook verzamelen op het niveau van de Grootstedelijke gemeenschap.
3
DE KWALITEIT VAN DE HUISVESTING VERBETEREN
131
Ondanks het bestaan van premies voor de renovatie en uitrusting (verwarmingsketels, kozijnen,…) van woningen en ondanks grootschalige operaties om de woningen aan te passen aan de normen en te renoveren, beschikte bijna 10% van de Brusselse woningen in 2001 (laatste nationale sociaaleconomische enquête) nog niet over het basiscomfort (badkamer, toiletten, verwarming,…). Overigens is het ook kenmerkend voor het Brussels residentieel vastgoed dat veel gezinnen wonen in een woning die niet past bij hun gezinssamenstelling. Dit verschijnsel uit zich zowel in een aanzienlijke overbezetting (vooral in de centrale gebieden van het Gewest) als in een aanzienlijke onderbezetting van de woningen. Opsplitsing van woningen, wat een antwoord kan zijn op de noodzaak om sommige delen van het gewestelijk grondgebied te verdichten, kan problematisch zijn als daardoor te kleine woningen worden gecreëerd (heel wat woningen worden nog illegaal opgesplitst omdat niet alle gemeenten hierop in dezelfde mate toezicht houden) en niet wordt voldaan aan de behoeften van veel van de grote gezinnen in Brussel. Oude woningen, die het grootste deel van het gewestelijke woningbestand vormen, scoren slecht op energiegebied. De verwarming van de gebouwen (waaronder ook de voor huisvesting bestemde) is verantwoordelijk voor ongeveer 70% van de uitstoot van broeikasgassen in het Brussels Gewest. Het Gewest heeft deze energiekwestie gekoppeld aan de kwestie van de bouwkundige kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de wijken. Het verleent zijn steun aan innovatieve projecten via de duurzame Wijkcontracten, de programma’s van de GOMB, de BGHM en het Woningfonds en via de projectoproep ‘Voorbeeldgebouwen’ van Leefmilieu Brussel. Door de continue stijging van de energiekosten nemen deze bovendien een groter deel van het inkomen in beslag, waardoor de reeds achtergestelde bevolkingsgroepen het nog moeilijker krijgen. Omdat de prijsstijging van niet-hernieuwbare energie op middellange termijn12 een zekerheid is en niet kan worden beheerst op gewestelijk niveau, zullen de stijgende energiekosten onhoudbaar worden voor de armste gezinnen. Slechte isolatie en de bouwvallige staat van een woning kunnen bovendien schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de bewoners. Doelstellingen
De verbetering van de woonkwaliteit was altijd al een prioriteit van het Gewest, zowel bij de openbare (met name sociale) woningen als bij de particuliere huisvesting. Het Gewest heeft daar al aanzienlijke financiële middelen voor uitgetrokken en streeft ernaar om meer dan de helft van het openbare woningpark op te knappen, met name door de renovatie van 1.800 leegstaande en momenteel onbewoonbare sociale woningen. De aanstelling van een Bouwmeester (bMa) en de oprichting van een cel ‘Begeleiding van het Publiek Opdrachtgeverschap’ bevestigen de wens van het Gewest om de bouwkundige en landschappelijke kwaliteit van de overheidsprojecten in het Gewest te verbeteren. Om een evenwicht te bereiken tussen de 3 pijlers van duurzaamheid, namelijk sociaal leven, leefmilieu en werkgelegenheid, moet het Gewest zijn huisvestingsbeleid ontwikkelen met als doel de vermindering van de energiearmoede. Een verlaging of stabilisatie van de energiekosten (isolatie, milieuvriendelijke verwarming,…) kan immers de financiële lasten van de woningen doen afnemen en middelen vrijmaken voor de sociale basisbehoeften van de gezinnen. Er moet een heuse kwaliteitssprong worden gerealiseerd door het comfortniveau, isolatie en energieprestatie te garanderen voor alle woningen teneinde de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en de ecologische voetafdruk en de energieafhankelijkheid van het Brussels Gewest te verkleinen.
12 Wegens de pieken in de productie van gewone olie (2006), gas en uranium.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Constateringen en problematiek
132
De wens van het Gewest om de kansarme bevolking niet te verdringen uit de gerenoveerde wijken moet in stand blijven. Het stadsvernieuwingsbeleid moet gepaard gaan met mechanismen die er met name voor zorgen dat de huurprijzen na de renovatie van de woningen niet zullen stijgen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Om een evenwichtige ontwikkeling over het hele grondgebied te garanderen, moet het Gewest ook de middelen vinden om de verdichting van de stad te combineren met het behoud van de aantrekkelijkheid (groenvoorzieningen, openbare pleinen,…).
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde kwaliteit van de huisvesting verbeteren: Zde
acties tot verbetering van de hygiëne en veiligheid van woningen voortzetten en ontwikkelen;
Zde
instrumenten ter ondersteuning van de operators uitbouwen: bMa, expertisepool bij de BGHM...;
Zhoogwaardige statistieken ontwikkelen, met name inzake energie, via het kadaster; Ztoezien
op controle van de registratie van de huurcontracten om meer kennis te vergaren over de particuliere markt;
Zsociale en milieuclausules opnemen in de bestekken voor woningproductie;
XXde energienota van huurders en eigenaars-bewoners verlagen door energiebesparende investeringen verder te ondersteunen: Zde kosten van bewoning (huurprijs + kosten) stabiliseren; Zstructuren
opzetten voor technische ondersteuning voor de verbetering van de EPB van bestaande huizen (Energiehuizen);
Zmechanismen
ontwikkelen voor renteloze leningen of leningen tegen een lage rentevoet (Leefmilieu Brussel/Crédal, Woningfonds) voor huishoudens;
XXde energie-efficiëntie in woningen verbeteren: Zeen analyseplan van de EPB van woningen opstellen; Zwoningen veel minder afhankelijk maken van fossiele energie; Zdoelgerichte
studies uitvoeren naar de energieprestatie van oude gebouwen, om het berekeningsmodel van het potentiële energieverlies van het gebouw aan te passen voor de verschillende categorieën van mogelijk verlies in deze afwijkende bouwwerken. Het gaat om het onderzoeken van de prestatie van de buitenkant van verschillende types gebouwen om deze te verdelen in categorieën (bijvoorbeeld: woningen met erfgoedwaarde, torenflats...) teneinde de aanbevelingen voor energiebesparing te kunnen doen voor elke categorie;
XXeen coherent beleid uitstippelen voor de verdeling van de woningen op gewestelijke schaal dat voldoet aan het streven naar verdichting van de stad en de behoeften van alle Brusselaars.
4
HET WONINGAANBOD VOOR DE MIDDENKLASSE VERBETEREN
133
Volgens de studie die het BISA uitvoerde in 201213 heeft de definitie van de middenklasse betrekking op het inkomensniveau van huishoudens. Op grond van dit onderzoek behoren huishoudens met een inkomen tussen 15.107 en30.213 euro tot de middenklasse. Deze definitie blijkt buiten het gebruikelijke begrip van ‘middenklasse’ te vallen. In de Brusselse situatie blijft het voor degenen die zich in deze inkomenscategorie bevinden en zelfs in de categorie daar direct boven namelijk moeilijk om toegang te krijgen tot de kopersmarkt en zelfs tot de huurmarkt voor woningen. Sinds een tiental jaren daalt het aandeel van de middenklasse in de Brusselse bevolking (van 40% in 1998 naar 34% nu) ten opzichte van de categorieën met de lagere inkomens, wat een versnelling tot gevolg heeft van de algemene verarming van het Brussels Gewest. Deze daling is voor een deel te wijten aan de verandering van de sociaaleconomische situatie van het Gewest, de vermindering van het aantal banen waarvoor middelhoge kwalificaties zijn vereist, de toename van het aantal eenoudergezinnen, de economische crisis… Al deze factoren halen het gemiddelde inkomen in Brussel naar beneden. De belangrijkste oorzaak lijkt echter de ‘residentiële mobiliteit’, namelijk het vertrek van de bevolking uit het Brussels Gewest naar de rand (stadsvlucht), en meer in het bijzonder van jonge gezinnen met kinderen. Sinds 2003 trekken jaarlijks naar schatting meer dan 10.000 mensen weg uit het Gewest. Dit zijn vooral gezinnen met middelhoge of hogere inkomens, maar sinds kort ook mensen met lage inkomens die niet meer in Brussel kunnen wonen. De redenen hiervoor hebben vooral te maken met de levenscyclus van de bevolkingsgroepen: veel jongeren komen in Brussel studeren, maar er zijn er ook heel wat die, nadat ze zijn begonnen te werken, vanaf hun 35e jaar, het Gewest verlaten (dat is de reden waarom het migratiesaldo positief is voor de leeftijdscategorie 18-25 jaar, die overeenstemt met de duur van de studies en negatief wordt vanaf 35 jaar, als het gezin zich uitbreidt). De stadsvlucht hangt ook sterk af van de inkomens en van de mogelijkheid om een kwaliteitswoning te vinden. Onder een bepaalde inkomensdrempel (lager dan 15.000 euro per jaar) hebben de gezinnen niet de middelen om in het Gewest een woning te vinden die beantwoordt aan hun behoeften op dat moment (gezinssamenstelling en de gevolgen daarvan), noch om naar de rand te verhuizen (wat hogere vervoerskosten zou meebrengen). Ze blijven daardoor in de centrale wijken, maar zijn verplicht om kleinere woningen en/ of woningen van slechtere kwaliteit te betrekken. Boven de inkomensgrens blijven de stadswoningen soms onbereikbaar voor een deel van de gezinnen. Maar sommige woningen aan de rand worden dit wel op een afstand die toeneemt naarmate de beschikbare middelen afnemen. Aangezien de huurprijzen in Brussel sneller stijgen dan de inkomens, kan de rand aantrekkelijker worden voor gezinnen die op zoek zijn naar een bepaald type woning voor een lagere prijs. De middenklasse vestigt zich daarom buiten de Brusselse grenzen, op plaatsen waar huren goedkoper is of waar ze makkelijker een huis met tuin kunnen kopen. Daarbij komt dat de prijzen van de gezinswoningen dalen met de afstand: hoe verder weg van het stadscentrum, hoe aanlokkelijker de prijzen. Hoewel het Gewest heel wat maatregelen treft om de woonfunctie te verbeteren en dus de middenklasse in Brussel te houden (productie van de GOMB, hypothecaire leningen van het Huisvestingsfonds, renovatiepremies, premies voor gevelverfraaiing, huurtoelagen en het stadsvernieuwingsbeleid dat streeft naar sociale gemengdheid), zijn er onmiskenbaar andere maatregelen (met name de huurtoelagen) nodig voor andere bevolkingsgroepen, maar die niet rechtstreeks beantwoorden aan de verwachtingen van de middenklasse die liever een woning koopt. 13 Evolutie, kenmerken en verwachtingen van de Brusselse middenklasse, Cahier van het BISA, december 2012. In dit onderzoek wordt de middenklasse zuiver economisch benaderd: dit is gebaseerd op een analyse van de belastingaangiften (fiscale huishoudens) en houdt rekening met het totale belastbare inkomen (dus voor belastingen en niet belastbare sociale bijdragen zoals de kinderbijslag). Het gaat dus niet om het besteedbare inkomen. Deze gegevensbron brengt andere nadelen mee: niet-belastingplichtigen worden niet meegeteld, evenmin als personen die vrijgesteld zijn van belasting, zoals internationale ambtenaren. Bepaalde inkomsten zoals inkomsten uit onroerend goed worden niet meegerekend. Het is echter de meest volledige en best vergelijkbare bron door de jaren heen. De ‘middenklasse’ is de categorie met een netto belastbaar inkomen tussen 75% en 150% van het modale Belgische inkomen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Constateringen en problematieks
134
Doelstellingen
Doordat zij een groot deel van haar inkomen besteedt aan goederen en diensten is de middenklasse een motor voor dynamiek en groei. De middenklasse vertegenwoordigt een groot deel van de fiscale bijdragen en deze vergroten de financiële middelen van het Gewest, zodat het een sociaal en solidair beleid kan voeren met aandacht voor zoveel mogelijk sociale gemengdheid op zijn grondgebied.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De middenklasse aantrekken en in Brussel houden, en in het bijzonder de jonge gezinnen, is bijgevolg een belangrijk vereiste voor het sociale en financiële voortbestaan van het Gewest. Het aantrekken en vasthouden van de middenklasse in Brussel gebeurt vooral door toegang tot nog betaalbare kwaliteitswoningen. Het huisvestingsbeleid moet worden aangepast aan de vraag van de middenklasse.
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde steunmaatregelen voor de koop versterken om de middenklasse in Brussel te houden, onder meer via de projecten van de GOMB en de instrumenten van het Woningfonds; XXde steunmaatregelen aanpassen aan de kenmerken van de middenklasse: Zde
leeftijd tot waarop ‘jongeren’ van de steun kunnen profiteren optrekken tot 40 jaar (in plaats van 35 jaar nu) en daarbij letten op de balans in ingrepen van het Gewest in het aanbod van middenklasse, gematigde en sociale woningen;
Zgelet
op de problemen met de statistische definitie van middenklasse toezien op de overeenstemming tussen de vastgestelde maximuminkomens van de middenklasse en de economische situatie van de middenklasse waarvoor de steun bedoeld is in het kader van het beleid voor hulp bij het kopen van een woning om te voorkomen dat dit beleid niet alleen gunstig is voor bevolkingsgroepen met hoge inkomens.
5
HET WONINGAANBOD DIVERSIFIËEN
135
De demografische ontwikkelingen, de nieuwe levenswijzen van de bevolking (immigratie, toename van het aantal echtscheidingen en co-ouderschap, verlenging van de studieduur, veroudering van de bevolking, cohousing,…), en de groeiende onzekerheid over de werkgelegenheid creëren nieuwe behoeften op het gebied van wonen en doen de vraag naar gediversifieerde en aanpasbare woningen toenemen. Het wettelijk kader is niet altijd aangepast aan deze behoeften (die vaak gebaseerd zijn op de individualisering van de sociale rechten in een collectieve woning). Ook het huuraanbod in het Brussels Gewest past niet altijd bij deze behoeften. Er is een grote vraag naar ‘niet-standaardwoningen’ die in feite de huurprijzen doet stijgen. Ook de openbare huurmarkt is niet voldoende ingesteld op meer specifieke vragen, zoals die naar transitwoningen of opvanghuizen voor personen met een handicap of bejaarden. Deze laatste categorieën willen graag thuis blijven wonen. Dat vergt aanpassingen aan de inrichting van de woning (bijvoorbeeld de toegankelijkheid), maar ook een grote investering in persoonlijke hulp. De toename van de studentenbevolking (aan de Brusselse universiteiten studeren 70.000 studenten), gekoppeld aan het schaarse aanbod van studentenwoningen (met name door de verkoop van de gronden die eigendom zijn van de universiteiten), zorgt eveneens voor spanningen op de particuliere markt en een verschuiving naar het huren van woningen die minder geschikt zijn voor deze bevolkingsgroep, maar daardoor dus niet beschikbaar zijn voor andere soorten huurders. Heel wat eengezinswoningen worden namelijk, soms geïmproviseerd en onwettig, onderverdeeld in kleinere wooneenheden voor studenten. Ook dat zorgt er indirect voor dat de huurprijzen stijgen, zonder dat de studenten daardoor comfortabel kunnen wonen. Om te beantwoorden aan de veranderingen van de samenleving en de vraag naar verschillende woningen, worden tal van formules voor alternatief wonen ontwikkeld: groepswoningen, meergeneratie- of ‘kangoeroe’woningen, gemeenschappelijk en tijdelijke bewoning,… Deze gaan vooral uit van particuliere initiatieven en blijven beperkt tot geïsoleerde gevallen (projectoproep voor de bouw van groepswoningen, gezamenlijke projecten voor bejaarden of gezinnen met kinderen met een laag inkomen, oprichting van een ‘Community land trust’, lancering van een bezinning over studentenwoningen en uittrekken van subsidies voor de realisatie van 300 gemengde woningen door de GOMB, VIBH voor bejaarden en personen met verminderde mobiliteit of met een handicap). Doelstellingen Nieuwe
vormen van wonen, toegang tot huisvesting en nieuwe begeleidingsformules ontwikkelen om de woningen aan te passen aan de economische beperkingen van de gezinnen en aan de sociologische veranderingen in onze samenleving.
De
types geproduceerde woningen diverser maken, om te zorgen voor een betere afstemming van het aanbod op de behoeften, afhankelijk van de gezinssamenstelling en het profiel van de bevolking, met name voor personen met een handicap en bejaarden, maar ook voor studenten.
De
gemengdheid van de woningen bevorderen door de nadruk te leggen op het intergenerationele aspect en een zekere vorm van socialisering van de bejaarden te behouden.
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde ontwikkeling van alternatieve vormen van woningproductie, toegang tot huisvesting en woningtypes versterken en bevorderen: coöperatieve formules, gezamenlijke aankoop, ‘Community land trust’, transitwoningen,… door juridische, fiscale en financiële instrumenten in te voeren die de verwezenlijking van dit soort projecten vergemakkelijken;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
136
XXmeer aangepaste woningen aanbieden voor personen met verminderde mobiliteit en met een handicap en een aanbod van bejaardenwoningen: Zprojecten
voor gemeenschapshuizen en meergeneratiewoningen ontwikkelen, met name door middel van de ombouw van de rusthuizen die niet meer het rendement opleveren dat voor dit soort infrastructurele voorzieningen is vastgelegd; samenwerking tussen openbare huisvestingsoperators en de verenigingen voor bijstand aan personen versterken;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zde
Zpubliek-private samenwerkingen voor de realisatie van dit soort woningen bevorderen;
XXstudentenhuisvesting in openbaar beheer realiseren: Zde
middelen vinden om aangepaste woningen te ontwikkelen voor studenten, die betaalbaar zijn gezien hun koopkracht (woningen van het type ‘kot’), met name studentenwoningen;
Zeen publiek agentschap op te zetten dat gespecialiseerd is in deze sector. Zde samenwerking tussen de universiteiten en particuliere verhuurders verbeteren; Zmeer
middelen creëren om de studenten beter te informeren bij het zoeken naar een woning (bijvoorbeeld het platform ‘Brik’);
XXonderzoek doen naar de verbetering van de vastgoedfiscaliteit om het kopen van een eigen woning te bevorderen, door zich te bezinnen over fiscale voordelen met een differentiatie naar gebied, de gehanteerde prijscategorieën en de toegepaste onroerende voorheffing; XXVoortzetten van het permanente overleg tussen entiteiten in het kader van de Interministeriële Conferentie sociale zaken-volksgezondheid over de kwestie Recht op huisvesting voor kwetsbare doelgroepen; uitwerken van de door de IMC goedgekeurde aanbevelingen van de groep Recht op huisvesting die met name gericht zijn op het meer onder de aandacht van bepaalde kwetsbare doelgroepen brengen van de acties van de operators op het gebied van het gewestelijk woningbeleid en de terbeschikkingstelling van begeleidende diensten door de gemeenschapsinstellingen.
INLEIDING Steden vormen de motor van de economie. Het zijn dienstencentra voor burgers en ondernemingen, plaatsen waar alles samenvloeit. Overal ter wereld trekken ze een steeds groter deel van de bevolking en van de economische en culturele activiteiten aan. Brussel is geen uitzondering op die tendens, en dat is waarschijnlijk maar goed ook. Brussel is economisch en financieel een van de welvarendste regio’s van Europa. Dankzij zijn internationale status van Hoofdstad van Europa vormt het een centrum voor zakendoen en het hart van de Europese economie. In die context heeft Brussel de financiële crisis vrij goed doorstaan. Internationale investeerders verdringen zich, zowel voor Brussel zelf als voor de rand van het Gewest. De sociale breuklijnen zijn echter scherper geworden als gevolg van de groeiende kloof tussen economische groei en werkgelegenheid. Steden worden ook het sterkst getroffen door de grote omwentelingen op sociaaleconomisch, financieel en milieuvlak die momenteel aan de gang zijn, wat grote gevolgen heeft voor de productie- en consumptiepatronen en voor de arbeidsmarkt. De steden die deze veranderingen het beste weerstaan blijken steden te zijn die verschillende factoren combineren zoals: een
sterke lokale economie, gebaseerd op kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die lokaal actief zijn en zichzelf financieren
een ‘dienstengerichte’ economie een grote interne vraag aanzienlijke
investeringen in onderzoek, technologie en de kenniseconomie, met een hooggekwalificeerde bevolking14
het vermogen om een hoge exportgraad voor goederen en diensten te blijven realiseren.
Vandaag worden de grote steden, elk op hun manier, zich ervan bewust dat ze zich moeten herschikken om die uitdagingen het hoofd te bieden maar ook om te profiteren van de vele kansen om hun economie een nieuwe dynamiek te verlenen en het concurrentievermogen van hun ondernemingen te versterken met het oog op een duurzame opleving en met één doel: uitgroeien tot ‘Smart Cities’ of ‘intelligente’ steden, waar de economische ontwikkeling de inwoners een hoge levenskwaliteit garandeert, waar rijkdom wordt gecreeerd zonder het milieu aan te tasten door efficiënt om te springen met resources, en waar de infrastructuur (vervoer, energie, water, afval) steunt op systemen waarbij wordt gebruikgemaakt van informatie- en communicatietechnologieën (ICT). Economische duurzaamheid is meer dan de som van technologische aspecten, maar houdt ook verband met nieuwe vormen van produceren en consumeren: buurt- en nabijheidsdiensten, ‘korte lijnen’, cradle to cradle, herstelling en terugwinning ... Die ambitie moet worden beschouwd in de context van het ‘eindige’ karakter van onze planeet. De consumptierace vergroot onze ecologische voetafdruk, waardoor het voor de komende generaties moeilijk wordt om te voorzien in alle behoeften (energie, grond, landbouw ...). 14 Die vaststellingen en sommige van de aanbevelingen die daaruit voortvloeien zijn opgenomen in de studie van het Europese URBACT-programma over “de impact van de economische crisis en de antwoorden van steden om de recessie te bestrijden”. Die studie werd aangevat in september 2009 en gepubliceerd in november 2010. Daarvoor werden 131 steden ondervraagd die deelnemen aan de URBACT-projecten en werd gesteund op negen grondig uitgewerkte casestudy’s.
137
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 2 DE ECONOMISCHE ROL VAN BRUSSEL UITBOUWEN
138
Door resoluut toekomstgerichte keuzes te maken, zullen in de Brusselse economie de banen van morgen kunnen worden gecreëerd. De economische activiteit staat centraal in het duurzaamheidsstreven, in het bijzonder in steden. De Brusselse economie moet evolueren naar een koolstofluwe economie.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het doel is om de economie een nieuwe plaats toe te wijzen en ten dienste te stellen van de burgers, onder wie de werknemers, met name door het stimuleren van activiteiten die beantwoorden aan de behoeften van de burgers, ‘korte lijnen’, de functionaliteitseconomie en industriële ecologie (met een grondige kennis van het Brusselse stadsmetabolisme: het cradle-to-cradleprincipe houdt in dat lussen tot stand worden gebracht waarbij het afval van een onderneming de grondstof vormt voor een andere). Bovendien zal bijzondere aandacht worden besteed aan het investeren van spaargeld in de reële economie zodat wordt geparticipeerd in de financiering van de Brusselse kmo’s. Om de ‘schokbestendigheid’ van het Gewest te ontwikkelen zal massaal moeten worden geïnvesteerd in energie-efficiëntie of de lokale productie van hernieuwbare energie, de lokale productie van gezond voedsel, het beheer van resources zoals water, primaire en secundaire hulpbronnen ... Om de ondernemingen in het Gewest beter te laten presteren (met een drievoudige economische, sociale en milieudoelstelling), zullen samenwerking en synergie tussen publieke en privéactoren in het Gewest worden bevorderd, met name door hen in een netwerk met elkaar te verbinden en d.m.v. gezamenlijke en overlegde acties. Naar het voorbeeld van andere internationale metropolen moet ons Stadsgewest ook laten zien dat het in staat is om zich aan te passen, zich te herschikken en zijn troeven uit te spelen met als doel om een strategie voor economische ontwikkeling te implementeren die steunt op het ‘Smart City’-concept. Daarvoor moet worden gewerkt rond zes ‘intelligentiepijlers’ op het vlak van territoriaal beleid, milieubeleid, opleiding en beheer: kenniseconomie, intelligente mobiliteit, een aangename en goed presterende omgeving, opgeleide en creatieve inwoners, een intelligente levenswijze en een efficiënte administratie.
Brussel, kenniseconomie en ‘intelligente specialisatie’
139
Brussel heeft dan ook alles om een economisch model te ontwikkelen dat steeds meer is gebaseerd op kennis, innovatie en diensten met hoge toegevoegde waarde. De ontwikkeling van wetenschap, onderzoek en technologie en van een solide kennisinfrastructuur vormt een grote economische troef die kan bijdragen tot nieuwe werkgelegenheid, welvaart en levenskwaliteit. Zo wordt Brussel beter uitgerust om het hoofd te bieden aan zowel de economische recessie als de groeiende concurrentie. Er moeten de komende jaren dan ook meer middelen worden uitgetrokken voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) zodat de Europese doelstelling van drie percent van het bbp tegen 2020 wordt gehaald. Tegelijk moet met die middelen efficiënter worden omgesprongen door ‘intelligente-specialisatiestrategieën’ toe te passen. Het is bijgevolg van essentieel belang om de steunmechanismen voor R&D toe te spitsen op ‘niches’ die het Gewest potentieel economisch kan benutten (de groene sectoren, maar ook de witte sectoren zoals gezondheidszorg, biotechnologie, farmacie en life sciences) en tegelijk om te investeren in de ontwikkeling van menselijke competenties van hoog niveau die dit soort activiteiten vereist. De ontwikkeling van de kenniseconomie zal ook worden bevorderd door een ‘clusteringbeleid’, wat inhoudt dat tussen ondernemingen, universiteiten / onderzoekscentra en overheden een samenwerkingsdynamiek tot stand wordt gebracht met als doel om de krachten te bundelen en daar voordeel uit te halen. Het kan gaan om sectorale clustering, d.m.v. virtuele netwerking (wat niettemin investeringen in ICT vereist), maar ook om geografische clustering. Steeds meer steden investeren trouwens in ‘kenniswijken’ (of ‘creatieve districten’) die in het stadsweefsel worden geïntegreerd. Door die evolutie van het oude model van ‘geïsoleerde campus’ naar een geïntegreerde benadering kan kennis centraal worden gesteld in de economische ontwikkeling van de stad.
Brussel, verbonden stad De overgang naar de ‘Smart City’ vereist een ecosysteem waarin de vele publieke en privéactoren met elkaar in contact kunnen komen en kunnen samenwerken rond structurerende en innoverende projecten. Met het oog daarop worden informatie- en communicatietechnologieën beschouwd als een onmisbare hefboom om die ‘intelligente steden’ te ontwikkelen. Dankzij telecommunicatie kunnen territoriale en geografische hindernissen worden weggenomen en krijgen tal van ondernemingen makkelijker toegang tot de financiële markten. Ze vormt dan ook een sterke aantrekkingsfactor voor privé-investeerders en een essentieel instrument in het kader van de internationale economische ontwikkeling. Bijgevolg mag Brussel de 4G-trein zeker niet missen. De berekeningswijze m.b.t. de blootstelling aan elektromagnetische straling moet worden herzien zodat de nieuwe generatie toestellen kan worden ontwikkeld. De nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (NICT)15 – domotica, sensoren en intelligente meters, digitale dragers, informatietoestellen enz. – zullen bovendien het hart vormen van de ‘intelligente stad’ van morgen, waar ze het stedelijk beheer zullen verbeteren (optimalisering van de werking van infrastructuur, stroomproductie-installaties, publieke distributienetten, wegverkeer enz.) en de ontwikkeling van nieuwe collectieve diensten mogelijk zullen maken (‘intelligente’ openbare verlichting, ‘intelligent’ parkeren, waarschuwingen voor burgers, ‘intelligent’ afvalbeheer enz.). Het doel is een beter informatiebeheer en een efficiëntere besluitvorming. 15 Domotica, sensoren en intelligente meters, digitale dragers, informatietoestellen enz.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De diversiteit van de stad biedt een goede voedingsbodem voor nieuwe ideeën en innovaties. Bovendien worden nieuwe kennis en technologie sneller verspreid in een stedelijke omgeving dankzij de dichtheid en de fysieke concentratie van ondernemingen, werknemers en diensten en door de aanwezigheid van universiteiten en hogescholen.
140
Bijgevolg moet Brussel een heldere digitale strategie bepalen, die wordt gedeeld door alle actoren van het digitale ecosysteem (investeerders, overheden, privébedrijven, academici ...). De stad moet worden verbonden op een manier dat geen enkele categorie inwoners wordt uitgesloten en de digitale kloof wordt gedicht.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Brussel, aantrekkelijke stad Om nieuwe ondernemingen, creatieve en talentvolle werknemers en buitenlandse investeerders aan te trekken, maar ook om de middenklasse – die voor een stuk wordt aangetrokken door de troeven van de rand – in de stad te houden, wordt het steeds belangrijker om te investeren in de levenskwaliteit in en de aantrekkelijkheid van de stad op lange termijn. Dit soort investeringen maakt integraal deel uit van de ontwikkeling van de zogenaamde endogene (of interne) economie, waarin vele directe lokale banen worden gecreëerd die niet elders kunnen worden overgebracht. Zo moet met name het Brusselse cultuuraanbod (musea, tentoonstellingen en voorstellingen) worden ontwikkeld en moet de culturele industrie worden ondersteund. Daarnaast moet ook de recreatieve sector worden versterkt door groene ruimtes en sport-, cultuur- en ontspanningsinfrastructuur aan te bieden. Tegelijk moet aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de stedelijke omgeving (nette openbare ruimtes, architecturale kwaliteit) en moet worden gezorgd voor toegankelijke basisdiensten van hoge kwaliteit zoals onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg. Een andere cruciale uitdaging is mobiliteit, die voor ondernemingen en gezinnen een doorslaggevende factor is geworden om zich in de stad te vestigen dan wel om er weg te trekken. Er is dan ook een evolutie nodig naar een nieuw mobiliteitsbeheer op basis van het concept van ‘intelligente mobiliteit’16. Naast oplossingen als alternatief voor de privéauto (oplossingen die veiliger, schoner en efficiënter moeten zijn), steunt dit concept op een betere stadsplanning en de ontplooiing van ‘intelligente transportsystemen’ (ITS) zodat het stadsverkeer beter wordt beheerd en de informatie van de reizigers op een hoger niveau gebracht.
Brussel, duurzame stad Vandaag wordt unaniem erkend dat onze productie- en consumptiepatronen die op fossiele energie steunen onhoudbaar zijn. Het zal een ingrijpende transformatie vergen om een energie- en klimaatcrisis in de toekomst af te wenden maar ook om onze economie in deze crisistijd een nieuwe dynamiek te verlenen. De overgang naar een duurzamere maatschappij is een bron van creativiteit en innovatie en bijgevolg – op termijn – een bron van voordelen in een context van groeiende nationale en internationale concurrentie. Brussel moet die bewustwording aangrijpen om te evolueren naar een duurzame economie. Om de ondernemingen te ondersteunen en te begeleiden moeten de publieke actoren drie prioritaire opdrachten vervullen: Ten
eerste moet innovatie worden gestimuleerd. Dat is niet alleen noodzakelijk, het is ook een uitgelezen kans: vandaag moeten bedrijfsleiders hun producten of diensten voortdurend opnieuw uitdenken om te innoveren, zich aan te passen aan de technologische vooruitgang en zich op de toekomst te richten.
Ten
tweede moet het concurrentievermogen van de ondernemingen worden ondersteund, met name door de Brusselse ondernemingen te helpen die hun productielijnen of processen willen moderniseren om minder afhankelijk te worden van de stijgende kosten van energie en grondstoffen. Ook ondernemers die hun bedrijfsstrategie op duurzaamheid willen baseren, moeten een duwtje in de rug krijgen.
Ten
derde moeten de overgang en de reconversie van ons economisch en industrieel patrimonium worden begeleid. Er is toekomst voor semi-industriële productiecapaciteit in het Gewest. Met het oog
16 Intelligente mobiliteit heeft betrekking op alle middelen die dankzij het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën de vraag naar verplaatsingen helpen verminderen. Zie deel II, hoofdstuk 5.
daarop moeten bedrijfsleiders worden bijgestaan bij de noodzakelijke omwerking van hun knowhow. De beperkingen op technologisch en milieuvlak omzetten in moderniseringskansen: nieuwe materialen integreren, investeren in de praktische toepassing van ambitieuze R&D-resultaten, expertisenetwerken concentreren en benutten, nieuwe markten verkennen ... het vereist allemaal strategische begeleiding en aanzienlijke middelen.
141
In de praktijk investeren steden nog te weinig in die transformatie. Ter illustratie: Europa17 raamt de markt van groene technologieën op ca. 1 miljard euro per jaar, een cijfer dat tegen 2020 zou kunnen verdubbelen of zelfs verdrievoudigen. Die verandering van model raakt alle dimensies van de stad: het
model van duurzame groei: inclusieve economie, verdichting van de stad, ondersteuning van innoverende ondernemingen, beleidsontwikkeling gericht op ‘clustering’ en ‘intelligente specialisatie’ ...
de
levenskwaliteit: stedelijke regeneratie, ‘intelligente mobiliteit’, sociale innovatie, toegankelijkheid van basisdiensten en -comfort zoals onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en huisvesting
het
milieu: verantwoordelijk consumeren, duurzame gebouwen, milieuprestaties van ondernemingen, terugwinning, recycling, bevordering van hernieuwbare energie, benutting van lokale en hernieuwbare resources. Het vereist ambitie en er moet rekening worden gehouden met het cradle-to-cradleprincipe.
Brussel, bekken van kennis en competenties Er moet op worden gewezen dat Brussel het hoogste percentage hooggekwalificeerde werknemers van het land telt, net zoals de grootste concentratie functies die hoge kwalificaties impliceren, wat een sterke weerstand tegen de gevolgen van de crisis biedt. Brussel laat echter ook een hoge werkloosheid optekenen, wat tot uiting komt in een groot aantal laaggeschoolde werknemers op zijn grondgebied. Periodes van economische vertraging worden bovendien vaak gekenmerkt door een toename van het aantal personen dat zich inschrijft voor de aangeboden educatieve programma’s en opleidingen, met als doel een baan te vinden. Het is dan ook noodzakelijk om voordeel te halen uit de gunstige situatie van functies die hoge kwalificaties impliceren en om tegelijk nieuwe banen te blijven creëren, o.a. voor laaggeschoolden. Daarbij moet worden gefocust op jongeren, die het hardst door de werkloosheid worden getroffen. Door de nadruk te leggen op innovatie en creativiteit kunnen steden ook rekenen op het potentieel van universiteiten en kennis- en onderzoekscentra om het concurrentievermogen en innovatie op lokaal niveau te stimuleren. Dit vergt een ruimere visie op de taken en de capaciteiten van de universiteiten. Naast onderwijs, onderzoek en ontwikkeling kunnen universiteiten de plaatselijke overheden ook helpen om de behoeften van de lokale economie te onderzoeken en eraan tegemoet te komen op het vlak van modernisering, transformatie, oprichting van nieuwe industrietakken, ontwikkeling van competenties, kennisoverdracht, ondersteuning van ondernemingen en toegang tot financiering. In dit verband zou het een goede zaak zijn voor Brussel als de publieke en de privésector nauwer zouden samenwerken inzake R&D. Op lange termijn zou dit meer synergieën opleveren, een groter vermogen om innovatieve producten te commercialiseren en een doeltreffender bijdrage tot economische groei.
17 http://ec.europa.eu/enterprise/newsroom/cf/itemdetail.cfm?item_id=5968&lang=en&title=Mission%2DGrowth%3A%2DEurope% 2Dat%2Dthe%2DLead%2Dof%2Dthe%2DNew%2DIndustrial%2DRevolution
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Die ingrepen met het oog op een duurzame economie helpen ook banen te creëren die niet elders kunnen worden overgebracht, met name in semi-industriële processen, en om het welzijn te vergroten. Daaruit vloeit voort dat ook de koopkracht van de burgers wordt verhoogd.
142
Brussel, ‘efficiënte stad’
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De verschillende maatregelen die hiervoor zijn beschreven zullen niet alleen de stad ondersteunen t.a.v. de economische crisis en haar meer veerkracht verlenen t.o.v. andere bekkens die niet beschikken over dezelfde troeven (dichtheid, internationale dimensie, financiële diensten, menselijke competenties waaronder talenkennis en levenskwaliteit) maar zullen haar economie ook een nieuwe impuls geven. De ingrijpende omschakeling van de Brusselse economie naar een duurzaam model, dat steeds meer is gebaseerd op kennis, innovatie en diensten met hoge toegevoegde waarde, zal echter aanzienlijke investeringen vereisen. Dit kan een moeilijke opgave worden in een context van bezuinigingen en een strikt beheer van de overheidsfinanciën. Het gevolg is dat voorrang moet worden gegeven aan de publieke projecten die de meeste rijkdom en werkgelegenheid kunnen opleveren en dat nieuwe financieringsmogelijkheden moeten worden geïdentificeerd of gecreëerd. Daarnaast moeten steden nieuwe samenwerkingsmogelijkheden verkennen d.m.v. synergieën in het kader van andere programma’s op gewestelijk, federaal en Europees niveau. Ondernemingen (en in het bijzonder zko’s en kmo’s) gaan al te vaak voorbij aan de kansen die Europese financiering kan bieden. Daarom moet informatie worden verspreid over die financieringsmogelijkheden maar moet ook administratieve en technische ondersteuning worden geboden om er gebruik van te kunnen maken.
Brussel, stad van ruimtelijke planning en economische ontwikkeling De maatschappelijke, economische en milieu-uitdagingen moeten zowel op wijkniveau als in een ruimere territoriale context worden aangepakt. De administratieve grenzen van steden zijn geen weerspiegeling meer van de fysieke, sociale, economische, culturele en milieurealiteit inzake stadsontwikkeling. In het stadsbeleid moet zowel rekening worden gehouden met de lokale territoriale realiteit, door de coherentie van sectorale (met een ruimtelijke impact) en territoriale initiatieven te verzekeren, als met de realiteit van de randstad, in het kader van de bijzondere geografische en institutionele context van Brussel, waarvan de sociaaleconomische uitstraling ver over de gewestgrenzen reikt. Er zijn mogelijkheden voor samenwerking en complementariteit, die ten voordele van iedereen moeten worden benut. Als gevolg van de bijzondere situatie van Brussel moet de economische ontwikkeling worden benaderd op basis van drie dimensies: stedelijke en gewestelijke dimensie: om aantrekkelijk te blijven moet Brussel een sterke economische functie blijven vervullen maar moeten tegelijk ook de andere functies van de stad op een harmonieuze manier worden ontwikkeld, met name door polen van economische activiteiten te stimuleren. Die territoriale polen moeten echter ook sterke banden smeden met de buitenwereld om op een grotere territoriale schaal de investeringen en diensten mogelijk te maken die noodzakelijk zijn voor de werking van het Stadsgewest. Als gevolg daarvan zullen die polen voordeel kunnen halen uit de toenadering tussen Brussel en zijn hinterland in het kader van de toekomstige grootstedelijke gemeenschap. De betrokken sectoren in dit verband zijn vervoer, bouw en renovatie, gezondheidszorg, handel, horeca, de voedingssector, afvalbeheer, de creatieve industrie, dienstverlening aan ondernemingen, ICT ... Dankzij die banden tussen Brussel en de rand kan ook een gedeelde visie worden ontwikkeld en kunnen dialoog en samenwerking worden gegarandeerd tussen de verschillende sectoren die bij de stadsontwikkeling betrokken zijn. Die benadering wordt ook gekoppeld aan het stadsmetabolisme en aan de specifieke behoeften van de stad en haar inwoners op het vlak van consumptie en werkgelegenheid.
een
een dimensie die verband houdt met de functies van Brussel als grootstad en federale en internationale hoofd-
stad: Brussel moet samenwerken met andere bestuursniveaus en andere Europese grootsteden om zijn economische activiteiten te stimuleren en om een aantal sectoren te ondersteunen die rijkdom creëren en elkaar versterken (zoals MICE en het recreatief toerisme, de creatieve en cultuursector, de interna-
tionale openbare functie, de ngo’s en de diensten met hoge toegevoegde waarde die daaraan gekoppeld zijn). Ook de openbare functie op nationaal niveau en de financiële sector zijn drijvende krachten achter de Brusselse economie.
143
lokale dimensie (op het niveau van wijken en de buurteconomie), waarvan de maatschappelijke rol van primordiaal belang is voor de betrokken wijken. De voornaamste uitdaging is om een evenwicht te vinden tussen de economische functie, waardoor werkgelegenheid wordt gecreëerd, en de woonfunctie. Dankzij de buurteconomie worden bovendien ook buurt- en nabijheidsbanen gecreëerd die op de Brusselse bevolking zijn afgestemd.
Voornaamste krachtlijnen voor de ontwikkeling van de stadseconomie: De
economische aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van Brussel vergroten door de ontplooiing te bevorderen van een duurzame stadseconomie die steunt op kennis, innovatie en diensten met hoge toegevoegde waarde en op alle sectoren (activiteiten) die de stad nodig hebben en waar de stad en haar inwoners behoefte aan hebben, en dat in een ondernemingsvriendelijk klimaat.
De groeisectoren voor stad Brussel – Gewest Ondersteuning van de economische functies in Brussel in hun ruimtelijke dimensies De andere prioritaire krachtlijnen op het niveau van de stad Voortbouwen
op de troeven als grootstad en federale en internationale hoofdstad met een erkend historisch erfgoed en een grote culturele uitstraling
Verbeteren van de governance en de efficiëntie van de openbare hefbomen De
capaciteiten, competenties en kwalificaties van de actieve bevolking op een hoger niveau brengen (zie hoofdstuk 10 ‘Onderwijs’ en hoofdstuk 3 ‘Opleiding en werkgelegenheid’).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
een
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
144
1
De economische aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van Brussel vergroten door de ontplooiing te bevorderen van een duurzame stadseconomie die steunt op kennis, innovatie en diensten met hoge toegevoegde waarde en op alle sectoren (activiteiten) die de stad nodig hebben en waar de stad en haar inwoners behoefte aan hebben, en dat in een ondernemingsvriendelijk klimaat.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet in het kader van zijn economische bevoegdheden de ‘veelbelovende sectoren’ voor Brussel ondersteunen, d.w.z. de sectoren die potentieel economisch voordeel opleveren of een concurrentievoordeel bieden t.o.v. andere steden en regio’s in het land en in Europa wegens zijn status van stedelijke regio en Europese en internationale ‘hoofd-stad’. Die sectoren moeten worden ontwikkeld door een ondersteunend beleid te voeren t.a.v. onderzoek en ontwikkeling, innovatie en creativiteit en ondernemerschap, door de vraag te stimuleren en door het publiek bewust te maken (met name door een label ‘Made in Brussels’ te creëren). Die ontwikkeling zal het gevolg zijn van een beleid gericht op ‘clustering’ en ‘intelligente specialisatie’ en van een multidisciplinaire benadering van de uitdagingen met het oog op coherentere acties. Naar het voorbeeld van wat in Vlaanderen, Wallonië en Europa gebeurt, houdt ‘clustering’ in dat tussen ondernemingen, universiteiten / onderzoekscentra en overheden een samenwerkingsdynamiek tot stand wordt gebracht met als doel om de krachten te bundelen en daar voordeel uit te halen. ‘Intelligente specialisatie’ houdt in dat de verschillende steunmechanismen voor R&D worden toegespitst op ‘niches’ waarin het Gewest beschikt over competenties van hoog niveau en die het potentieel economisch kan benutten. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar de multidisciplinariteit van deze economische benadering, in het bijzonder bij de uitvoering van de beleidsmaatregelen. Dit veronderstelt dat de economische dimensie wordt overstegen zodat ook de dimensies ‘werkgelegenheid’, ‘opleiding’, ‘R&D’ en ‘onderwijs’ in het beleid kunnen worden geïntegreerd. Alle publieke operatoren zullen op die benadering worden afgestemd zodat de beleidsmaatregelen aan coherentie winnen en hun impact wordt vergroot. Om het concept van veerkracht van ondernemingen in de praktijk te brengen, dat als doel heeft om het concurrentievermogen van de ondernemingen te vergroten in de context van veranderingen en externe beperkingen, moeten die ondernemingen ecologisch innoveren maar moeten ze vooral een duurzame visie ontwikkelen m.b.t. hun activiteiten. Naast sectorale ondersteuning vergt de ondersteuning van de stadseconomie dat inspanningen worden geleverd om de werkgevers in de stad te houden en dat de informele economie wordt bestreden.
1.1. CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE ONDERNEMINGEN Vaststelling en problematiek
Ondernemingen, en in het bijzonder de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), dragen in grote mate bij tot groei en tot de werkgelegenheid in Brussel. Om het voortbestaan van hun activiteiten te garanderen, moeten ze echter op internationaal niveau concurrerend blijven.
Om de doelstelling van duurzame en inclusieve economische groei te halen en te kunnen bogen op sterke en gediversifieerde ondernemingen en kmo’s die op de wereldmarkt kunnen concurreren, moet het Gewest het concurrentievermogen van de ondernemingen centraal stellen.
145
Zoals wordt benadrukt in het programma 2014-2020 van de Europese Unie voor het concurrentievermogen van de ondernemingen, worden de ondernemingen, en met name kmo’s, voor de volgende uitdagingen gesteld18: toegang tot financiering: vooral voor kmo’s, die veel moeilijker kunnen profiteren van de traditionele privéfinancieringsbronnen en risicokapitaal
weinig ondernemingszin:
slechts 45 percent van de Europese burgers zou als zelfstandige willen werken tegenover bijv. 55 percent in de Verenigde Staten
een economisch klimaat dat weinig bevorderlijk is voor start-ups en groei en dat wordt gekenmerkt
door versnipperde regelgeving en soms te veel administratieve rompslomp
beperkt vermogen van kmo’s om zich aan te passen aan een koolstofluwe economie
als gevolg van
hun beperkte financiële middelen en beperkte expertise ter zake
beperkt vermogen van kmo’s om buitenlandse markten te betreden.
Doelstellingen
Het is van essentieel belang om een gunstig kader te creëren zodat ondernemingen zich kunnen ontwikkelen, met name door administratieve vereenvoudiging en vlottere toegang tot financiering maar ook door gepaste ondersteuning te bieden en te investeren in de opleiding van hun werknemers. De maatregelen moet worden gericht op de bestaande ondernemingen (in het bijzonder kmo’s) zodat die hun activiteiten kunnen aanvatten, versterken of uitbreiden maar ook op toekomstige ondernemers (met inbegrip van jongeren) zodat zij hun onderneming kunnen oprichten of zich in Brussel kunnen vestigen.
Prioritaire acties:
XXeen gunstige omgeving creëren om ondernemingen op te richten en te laten groeien zodat het duurzame concurrentievermogen van de Brusselse ondernemingen wordt versterkt en buitenlandse markten makkelijker kunnen worden betreden, met name door de huidige hefbomen voor de ondersteuning van bedrijfstakken te ontwikkelen. Het Gewest beschikt over verschillende instrumenten om sectoren te helpen zich te ontplooien naargelang van hun specifieke behoeften. Voornaamste instrumenten: Zbeleid inzake bodembestemming t.a.v. de economische operatoren:
• herziening van de definities van economische activiteiten in de reglementaire instrumenten inzake bodembestemming, waaronder het GBP, te beginnen met een evaluatie van de toepassing van de huidige definities (immateriële goederen, materiële diensten …) • individuele ondersteuning van ondernemingen door de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (GOMB) om een locatie in Brussel te vinden die aan hun behoeften is aangepast Zfinanciële
ondersteuning van de economische operatoren (Bestuur Economie en Werkgelegenheid, GIMB (BRUSOC), Brussels Waarborgfonds), met name: • kapitaalsteun • waarborgen • achtergestelde leningen
18 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014 – 2020); COM(2011) 834 definitief
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
moeilijke
146
• subsidies en economische expansiesteun. • Het is de bedoeling om kmo’s makkelijker toegang te bieden tot financiering (die het veel moeilijker hebben om traditionele privéfinanciering te verkrijgen) en de beschikbaarheid van risicokapitaal te stimuleren (innoverende sectoren zijn risicodragender). Hierbij zullen nieuwe financieringsbronnen worden gepromoot, met name door netwerken van privé-investeerders te ontwikkelen van het type ‘business angels’ of ‘corporate’. Zlokale structuren voor economische ondersteuning (bedrijvencentra, ondernemingsloket-
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
ten, Atrium …) Zbegeleiding van werknemers in het kader van de sociale inschakelingseconomie Zaanpassing
van het regelgevend kader en administratieve vereenvoudiging om het voortbestaan van bepaalde activiteiten in de stad te garanderen
Zclusteringbeleid en economische begeleiding om drie soorten operatoren aan te moedigen
een groep te vormen rond gemeenschappelijke projecten: ondernemingen, universiteiten / onderzoekscentra en overheden Zhet
op de markt brengen van gekwalificeerde arbeidskrachten in samenwerking met de overheidsdiensten voor werkgelegenheid en opleiding (Actiris en Bruxelles Formation, VDAB-RDB) en het onderwijs
Zstimulering van de vraag door het imago van Brussel te ontwikkelen (‘city marketing’) Zuitwerking van een strategie van duurzame of innoverende overheidsopdrachten (die aan
alle Brusselse publieke operatoren zal worden voorgelegd) met als doel om de Brusselse ondernemingen te ondersteunen en/of de ecologische omschakeling van de economie te bevorderen.
XXR&D-steun (Innoviris, incubatoren, BAO ...) om de doelstelling van drie percent van het bbp te halen XXsteun voor export en om buitenlandse investeerders aan te trekken (Brussels Invest & Export) XXadministratieve vereenvoudiging om de bestaande activiteiten in de stad te houden XXvoortzetting van de initiatieven in scholen om ondernemerschap te stimuleren. Bovendien is het de bedoeling om de voornaamste publieke economische actoren in Brussel ertoe aan te zetten een strategie voor economische omschakeling te volgen die aansluit bij het GPDO en om hun selectiecriteria te herzien zodat ondernemingen met een stedelijk karakter worden bevorderd.
1.2.
ONDERZOEK, ONTWIKKELING, INNOVATIE EN CREATIE
Vaststelling en problematiek
R&D is een factor van aantrekkingskracht en economische ontwikkeling en moet dan ook centraal staan in het gewestelijke beleid om de Brusselse economie te laten evolueren naar een model dat is gebaseerd op kennis, innovatie en diensten met hoge toegevoegde waarde. Deze sector vormt een volwaardige economische tak die een specifieke strategie vergt. De Brusselse sector voor onderzoek en innovatie staat voor 13.000 werknemers19, drie universiteiten, ruim 9.000 onderzoekers en tal van ondernemingen die actief zijn in research en sectorale onderzoekscentra. Doelstellingen
Innovatie moet ruim worden beschouwd, waarbij wordt gefocust op het oplossen van maatschappelijke problemen. Die benadering moet onderzoek en innovatie omvatten, zowel op technologisch als niet-technologisch vlak (maatschappelijke innovatie, onderwijs en opleiding, design, culturele creativiteit …). 19 Raad voor het Wetenschapsbeleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: advies nr. 37 betreffende de promotie van onderzoek en innovatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ref.: RWBBHG/ Advies nr. 37 (07/12/2011)
Overeenkomstig de Gewestelijke beleidsverklaring voor 2009-2014 moet verder worden geïnvesteerd in innovatie. Het doel is om het gewestelijke budget voor onderzoek en innovatie tegen 2020 te verdubbelen (+ tien percent per jaar) en zo de Europese doelstelling van drie percent van het bbp (waarvan twee percent overheidsinvesteringen en een percent privé-investeringen) te halen. De komende jaren moet de overheidssteun worden verleend op basis van twee structurerende krachtlijnen: enerzijds
begeleiding van innoverende projecten die de hele waardeketen bestrijkt, van de fase waarin de technische en economische haalbaarheid wordt bestudeerd over fundamenteel onderzoek en ontwikkeling tot de economische benutting
anderzijds
het aanmoedigen van samenwerkingsverbanden tussen overheden, de academische wereld (universiteiten / onderzoekscentra) en ondernemingen d.m.v. een beleid rond ‘clustering’ en economische begeleiding. Het doel is om iedereen samen te brengen rond gemeenschappelijke projecten en een kennisgemeenschap tot stand te brengen waardoor Brussel een plaats kan verwerven onder de wereldleiders op het vlak van kennis.
Prioritaire acties:
de steun voor onderzoek en innovatie in de prioritaire R&D-sectoren opvoeren XX
XXde coherentie versterken tussen het beleid inzake onderzoek en innovatie en het beleid op het vlak van economie, werkgelegenheid, milieu … om de doelstellingen van die beleidslijnen op elkaar af te stemmen XXde voorkeur geven aan een sectorale benadering, waarbij prioritaire thema’s worden geidentificeerd op domeinen waar Brussel al over troeven en concurrentievoordelen beschikt, gekoppeld aan de maatschappelijke uitdagingen van het Gewest XXondernemingen, universiteiten en onderzoekscentra beter informeren over de mogelijkheden inzake overheidssteun (onder meer over Europese steunmaatregelen). Dit kan door de rol van de nationale contactpunten (NCP’s) voor de Kaderprogramma’s en hun samenwerking met de lokale actoren (sectorfederaties, collectieve onderzoekscentra, competentiepolen ...) te versterken met als doel om hen te informeren over de mogelijkheden en de te volgen procedures op Europees niveau XXinnovatie bevorderen m.b.v. ‘clusters’, die de verankering van ondernemingen in het lokale productieweefsel versterken, hun internationalisering bevorderen en die bijdragen tot een beter imago van het Gewest als ‘investerings- en innovatieregio’ XXsteun prioritair toespitsen op zko’s en kmo’s, die een groot innovatiepotentieel hebben maar niet altijd beschikken over de menselijke en financiële middelen om hun projecten te verwezenlijken XXde internationale ontwikkeling van de prioritaire sectoren inzake R&D bevorderen:
147
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Brussel moet de innovatiesteun toespitsen op een betere overdracht richting ondernemingen van het grote potentieel dat in de universiteiten en hogescholen van het Gewest aanwezig is. Het concept van ‘intelligente specialisatie’ kan daartoe bijdragen door een toenadering tussen universiteiten en ondernemingen. Het is de bedoeling om een realistische innovatiestrategie voor te stellen met focus op technologieën die interessant zijn op stedelijk niveau, rekening houdend met de specificiteiten van een diensteneconomie. Een studie in dit verband bevestigt het nut van een beleid rond ‘intelligente specialisatie’ in de huidige sectoren (ICT, gezondheidszorg, duurzame ontwikkeling) maar ook op nieuwe domeinen die moeten worden verkend zoals de creatieve industrie of de civiele veiligheid. In het kader van de bijwerking van het Gewestelijk Plan voor Innovatie is een doorgedreven denkoefening gehouden over die nieuwe niches die innovatie brengen en waardoor duurzame activiteiten met hoge toegevoegde waarde kunnen worden ontwikkeld.
148
Ztrachten
om een van de Europese hoofdbestemmingen te worden om internationale wetenschappelijke evenementen te organiseren
Zde
acties van het BAO en zijn interfaces voortzetten, met name via de ‘clusters’ en de internationale netwerken waarin het Agentschap participeert, om de mogelijkheden inzake uitwisseling tussen Brusselse actoren onderling maar ook tussen die actoren en partners in het buitenland meer bekendheid te geven zorgen dat Brussel Export, het BAO, het Ministerie, de ondernemingen, universiteiten en onderzoekscentra over de nodige middelen beschikken om het imago van de Brusselse R&D in het buitenland te promoten
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zervoor
XXprivé-investeringen stimuleren, met name door te communiceren over de nieuwe Europese instrumenten voor cofinanciering, zoals het ‘Risk-Sharing Instrument for SMEs and Smaller Midcaps’ (RSI)20 XXde volledige onderzoeks- en innovatiecyclus ondersteunen, met nadruk op de economische benutting van het onderzoek: Zdoor
de onderzoekscentra en ondernemingen bewuster te maken van de mogelijkheden inzake steun voor economische benutting
Zdoor
de voorkeur te geven aan de kortst mogelijke ‘lijnen’ tussen de resultaten van het onderzoek en de praktische toepassing ervan op het vlak van economische benutting en nieuwe banen. Voor zover mogelijk moet worden gezorgd voor lokale economische benutting.
XXR&D promoten in het onderwijs, zowel aan universiteiten als in beroepsopleidingen. Het aantal technische en manuele beroepen dat voortvloeit uit onderzoek mag namelijk niet worden onderschat. De bedoeling is om meer acties te voeren om jongeren te sensibiliseren voor een wetenschappelijke of technische carrière.
20
Dit is een waarborginstrument om kmo’s makkelijker toegang te verlenen tot bankfinanciering.
DE GROEISECTOREN VOOR STAD BRUSSEL - GEWEST
Het economisch landschap van de stad bestaat uit ondernemingen die behoren tot een ruime waaier van sectoren. Precies die verscheidenheid vormt de rijkdom van de stedelijke economie in Brussel. Om de ontwikkeling van zijn economie verder te stimuleren moet het Gewest in zijn acties rekening houden met die realiteit. Maar die aanpak mag niet beletten dat de steun vooral wordt toegespitst op sectoren die voor Brussel een groeipotentieel vertegenwoordigen voor de komende jaren. In dit deel stellen we de voornaamste sectoren voor die dergelijke bijzondere steun moeten krijgen.
2.1.
DE “INTERNATIONALE” SECTOR
De functies van Brussel als grootstad, federale en internationale hoofdstad hebben een stimulerende invloed op een aantal sectoren die bijdragen tot de rijkdom van de Brusselse economie en haar internationale aantrekkingskracht, zoals de financiële sector, de MICE en het recreatief toerisme, de creatieve en culturele sectoren, de nationale en internationale ambtenarij, de NGO’s en de diensten (met hoge toegevoegde waarde) die daaraan verbonden zijn. Die sectoren worden vermeld in het deel “Verder bouwen op de troeven als metropool en federale, Europese en internationale hoofdstad met een erkend historisch erfgoed en een belangrijke culturele uitstraling”.
2.2.
DE “ICT-SECTOR”
De ICT-sector is een belangrijke sector in Brussel met zowat 2.000 ondernemingen en bijna 30.000 arbeidsplaatsen. Het is veruit de hoofdsector van het Gewest inzake O&O-activiteiten. Het is eveneens een transversale sector omdat deze de ontwikkeling ondersteunt van heel wat andere sectoren (de “groene” sectoren en de “witte” sectoren met onder meer de biobanken,…). De prioritaire acties om deze sector te ondersteunen zijn:
XXverhoging van de steun voor onderzoek en innovatie in de ICT-sector; XXvoorrang geven aan de kortste circuits tussen de onderzoeksresultaten en hun impact in termen van economische valorisatie en het scheppen van werkgelegenheid; XXhet promoten van de ontwikkeling van de sector op internationaal niveau; XXde ondersteuning van de ontwikkeling van de ICT verbonden aan de stedelijke behoeften, met name toegespitst op de “intelligente specialisatie”; XXhet organiseren van overleg op grootstedelijk niveau met Wallonië en Vlaanderen, onder meer via het project van de Digitale Zennevalleide; XXwerk maken van een performant telecommunicatiesysteem en WIFI toegankelijk maken op alle openbare plaatsen. (en Fibre to the home)
2.3.
DE “GROENE” SECTOREN
De “groene” sectoren omvatten een ruime waaier van activiteiten die te maken hebben met een betere integratie van de economie in het leefmilieu: de groene filières (schone technologieën, energiebesparing), hernieuwbare energie en energiebeheer, duurzame voeding, eco-constructie en eco-renovatie, organisatiemethodes waarbij de webtechnologieën worden geïntegreerd (e-technologie, e-health, e-commerce), efficiënte beheerswijzen met integratie van “smart grids” (intelligente netwerken voor energiebeheer,...), beheer van water, hulpbronnen, afval, recyclage, vervoer en logistiek, alles in het kader van een “intelligent beheer”.
149
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
2
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
150
Deze sectoren zijn rechtstreeks verbonden aan het stedelijk milieu en zijn huidige ontwikkelingen. Ze vormen een belangrijk groeipotentieel voor het Gewest. De groene sectoren zitten volop in de lift in onze economie en bieden heel wat kansen voor de oprichting van bedrijven. Ze genereren dus ook een groot aantal banen, waarvan een aanzienlijk deel zich richt tot laaggeschoolden. De dynamiek die voortvloeit uit de combinatie tussen werkgelegenheid en leefmilieu zal zich ook hier aftekenen. We moeten de uitdagingen definiëren en samen met de sociale partners, de publieke en private actoren op het terrein en het middenveld nagaan welke obstakels de bedrijven ervan weerhouden om te evolueren naar een duurzaam beleid. Op basis van deze vaststelling worden concrete voorstellen geïdentificeerd en uitgewerkt voor deze uitdagingen op het gebied van opleiding, technische referenties, onderzoek en innovatie, ondersteuning van bedrijven, inschakeling … Tot slot dragen de ontwikkelingen in deze sectoren eveneens bij tot de versterking van het imago en de aantrekkingskracht van Brussel op internationaal vlak, omdat het Gewest zich hierdoor positioneert als “groene stad” onder de Europese grootsteden. Bijgevolg hebben deze sectoren steun nodig van het Gewest, waarvan de acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXwaarvan de prioritaire acties de volgende zijn: XXeen nauwkeurige analyse maken van de behoeften van de stad in de groene sector en bepalen in welke subsectoren eventuele overheidssteun verantwoord is; XXinvesteren in de subsectoren die als prioritair worden beschouwd (eco-constructie, ecorenovatie,…) ten einde tegelijkertijd vraag en aanbod in deze sectoren te stimuleren; XXde oprichting van ondernemingen in deze sectoren ondersteunen, met name via incubators; XXrenforcer le niveau des aides à la recherche et à l’expansion économique ; XXde steun prioritair toespitsen op de zko’s en kmo’s; XXde internationale ontwikkeling van de sector aanmoedigen.
2.4.
DE “WITTE” SECTOREN
Tot deze groep behoren de activiteiten van de gezondheidszorg, biotechnologie, de farmacie en de biowetenschappen. Brussel neemt hier nog een nichepositie in. De troeven van het Gewest zijn de aanwezigheid van grote verzorgingsinstellingen (universiteiten, universitaire ziekenhuizen, brandwondencentrum, gespecialiseerde instellingen) en van klinisch onderzoek (Clinical Research Organisation - CRO). Bovendien telt Brussel een grote seniorenbevolking die gretig gebruik maakt van de gezondheidsdiensten. De sector maakt een sterke evolutie door met de vooruitgang van de nieuwe technologieën. Om de aanwezigheid van deze sector in de stad te handhaven en te ontwikkelen, zijn dit de prioritaire steunacties voor deze sector:
XXaanmoediging van onderzoek en ontwikkeling van technologische sectoren, met name klinische proeven, telegeneeskunde, interacties tussen ICT en gezondheidszorg; XXaanmoediging van de internationale ontwikkeling van de “witte sectoren”, via de promotie van medische specialisaties in de hoofdstad door het onthaal van buitenlandse delegaties en door het sluiten van akkoorden voor samenwerking, uitwisseling en specialisatie in specifieke pathologieën; XXde ontwikkelingen van deze sectoren begeleiden, of zelfs erop anticiperen, en terreinen en infrastructuren ter beschikking stellen om de ontwikkeling van deze sectoren te bevorderen;
XXverzorgingshotels bouwen in de omgeving van de ziekenhuizen van de hoofdstad, waar patienten kunnen verblijven met hun familie na een operatie en waar ook postoperatieve behandelingen worden aangeboden, zoals aanvullende tests, screenings, opvolging en revalidatie. Ze zouden ook verblijfplaats kunnen bieden aan buitenlandse wetenschappers en stagiairs die werkzaam zijn in de Brusselse ziekenhuizen.
DE SECTOR VAN HANDEL EN HORECA
De handel is een zeer belangrijke sector, niet alleen voor de levenskwaliteit in een stad van 1,2 miljoen inwoners maar ook voor de aantrekkingskracht van Brussel. De maatschappelijke waarde van de handelsactiviteit is enorm. De handel zorgt voor plaatselijke jobs voor laaggeschoold personeel en is daarmee een belangrijke economische motor. Daarnaast vormt de handel ook een cruciale sociale functie voor de wijken, in het bijzonder voor de achtergestelde wijken. In 2009 was de Brusselse handel goed voor 20.022 handelszaken, waarvan 53,6% geconcentreerd zijn in de 105 linten voor handelskernen (winkelstraten en -wijken). Studies hebben aangetoond dat die handelszaken minder goed externe invloeden en de tand des tijds doorstaan dan de handelszaken die gegroepeerd zijn in de handelskernen: de rotatie is er veel groter en men ziet er ook een veel grotere leegstand van handelspanden. De horeca is eveneens een zeer belangrijke sector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, goed voor zowat 25.000 arbeidsplaatsen. Net als de handel vervult de horeca ook een belangrijke maatschappelijke rol: deze sector draagt bij tot het creëren van laaggeschoolde arbeidsplaatsen en tot de vermaardheid van Brussel in binnen- en buitenland. De prioritaire acties voor deze 2 sectoren zijn:
XXhet commercieel raamwerk van het Gewest uitbreiden en de identiteit van de kernen versterken. Het commercieel raamwerk van het Gewest is een geheel van fragiele wijken, met uiteenlopende en complementaire identiteiten. Elke handelswijk vormt een centraliteit op zich. Daarom dient men, naast de begeleiding voor de nieuwe projecten voor winkelcentra in het noorden van het Gewest, alle bestaande elementen van het commercieel raamwerk van het Brussels Gewest verder te versterken. ZDe specialisatie van alle handelskernen versterken en toezien op hun complementariteit ZErop
toezien dat het commerciële aanbod tegemoetkomt aan de verwachtingen van de bewoners en ook van andere, potentiële klanten (die in de wijk komen, zoals werknemers, pendelaars, toeristen en congresgangers)
ZErop
toezien dat het commerciële aanbod origineel en kenmerkend is (met uitzondering van grote internationale merken)
Het Gewestelijk Handelsagentschap Atrium leidt die ontwikkeling in goede banen en mikt daarbij vooral op innovatie en op de opwaardering van de verscheiden identiteiten van de Brusselse wijken. Op die manier wordt de duurzaamheid van de sector verzekerd.
XXde handel helpen om zich aan te passen aan de uitdagingen van morgen. De jongste jaren wist de handel in het Brussels Gewest zich aan te passen aan heel wat maatschappelijke veranderingen (de krachtige opmars van de nieuwe technologieën, de verkleining van de gezinnen, de herwaardering van vrije tijd,...), waarbij zowel gesleuteld moest worden aan de dienstverlening als aan de relatie met de klanten, of nog de verkoop- en consumptieruimten. Om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van morgen en concurrentieel te blijven, moet de handelssector blijven innoveren en inspelen op de nieuwe verwachtingen van de consumenten, via de invoering van nieuwe handelsformules: Zclick & collect Z‘brique
& click’ (fysieke handelszaken die klanten e-services aanbieden voorafgaand aan de aankoop)
Ze-commerce in de buurt
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
2.5.
151
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
152
Zlevering
aan huis. Om rekening te houden met de uitdagingen van morgen, moeten twee bijkomende aspecten in ogenschouw nemen: enerzijds de vermindering van kosten die handelaars moeten dragen via een beter beheer van afval, water en energie; anderzijds de ontwikkeling van een strategie op lange termijn voor hun ‘core business’, dat wil zeggen producten en diensten verkopen die duurzaam zijn (omdat ze inspelen op de basisbehoeften van burgers) en die het milieu respecteren (op korte termijn gaat het om biologische, groene, duurzame en rechtvaardige producten en diensten voor klanten die zich steeds meer bewust worden van hun impact op de omgeving).
XXhet stadscentrum versterken Het centrum van de stad is versnipperd in subwijken die de boven- en benedenstad vormen. Dat geheel verdient bijzondere aandacht en een gerichte handelsstrategie, waarbij men zowel een beroep doet op de internationale enseignes als op groeisectoren en interne hulpbronnen. Die herwaardering van het stadscentrum vereist allereerst een actualisering van het “schema voor handelsontwikkeling”, waarbij rekening wordt gehouden met de probleemaspecten van de commerciële aantrekkingskracht, zijnde de functionele mix, de kwaliteit van de openbare ruimten, de toegankelijkheid, de netheid enz. Dat alles dient te worden gekaderd in een verbinding tussen de polen van het stadscentrum (Nieuwstraat en Dansaertstraat), de benedenstad en de bovenstad (met de overkapping van de sleuf aan de Guldenvlies). Het uiteindelijke doel is om de aantrekkingskracht van het centrum van Brussel te versterken als belangrijkste handelspool van het land, gebruik makend van de troeven die dit centrum onderscheiden van de winkelcentra in de rand. XXeen evenwicht bewerkstelligen tussen de verschillende handelspolen. Het schema voor handelsontwikkeling maakte gewag van een potentieel voor de ontwikkeling van de handel in het noorden van Brussel, terwijl het centrum en het zuiden reeds goed voorzien zijn, zowel binnen het Gewest als in Brabant. Het doel bestond erin een evenwicht te bekomen tussen de verschillende handelspolen van het Gewest en aldus de globale commerciële aantrekkingskracht van het Gewest te versterken. De projecten NEO en Just Under The Sky zullen daarom een aanbod uitwerken dat complementair is met dat van de handelszaken in het stadscentrum, waarbij elke vorm van concurrentie met de nabijgelegen handelskernen zal worden vermeden. Voor de nieuwe wijken die zich zullen ontwikkelen in de strategische gebieden van het GBP (GGB, OGSO,…), moeten de bestaande handelskernen worden gepromoot in lijn met de nagestreefde concentratie van de handel in de polen. Daarnaast moet de buurthandel worden gecreëerd die nodig is om in te spelen op de behoeften van de nieuwe bevolking die zich zal vestigen in die gebieden. De creatie van nieuwe handelsprojecten in de nieuwe OGSO of in de GGB is dus enkel denkbaar ter ondersteuning van andere stadsfuncties. Daarnaast zouden nieuwe handelsvestigingen idealiter de bestaande handelspolen moeten versterken.
XXde mutatie van de horecasector in goede banen leiden. Deze sector vormt een belangrijke bron van werkgelegenheid voor de Brusselaars, maar wordt geconfronteerd met een ingrijpende mutatie die met name het gevolg is van de veranderingen in de leefgewoonten en in het consumptiegedrag van de klanten (rookverbod,...). Bovendien wordt de sector ook sterk geteisterd door faillissementen. Op dit domein moet de actie van het Gewest: Zcafés helpen om opnieuw sociale ontmoetingsplaatsen te worden, via de ontwikkeling van
de nieuwe technologieën (toegang tot WIFI); Zde begeleiding verbeteren voor bedrijfsleiders in hun zoektocht naar personeel.; Zde
acties versterken om toeristen en congresgangers aan te trekken, met name door te profiteren van specifieke evenementen (themajaren,...), dit om de ontwikkeling van de hotelsector te bevorderen.
Zde taalopleiding van het personeel verbeteren om in te spelen op het multiculturele karak-
ter van de klanten; Zde
aantrekkelijkheid van alle handelskernen vergroten door een systematisch beleid op het gebied van stadsreiniging en veiligheid.
2.6.
DE VOEDINGSSECTOR EN DE CULINAIRE BEROEPEN
153
Deze sector groepeert de culinaire beroepen, de productie en bewerking van (zowel artisanale als industriele) voedingswaren en de logistieke activiteiten voor bevoorrading en distributie.
Bovendien zorgt de mobiliteitsproblematiek er ook voor dat deze zaken extra aantrekkingskracht krijgen: sommige leveranciers opteren er namelijk voor om zich dichter bij de klanten te begeven door terug te keren naar de stad. Ten slotte dragen sites zoals MaBru of het ECFG bij tot de bevoorrading van de Brusselse agglomeratie met verse voedingsproducten. De inzet voor Brussel voor deze sector bestaat erin de activiteit in het hart van de stad te behouden. Daarvoor moet de stad operatoren aantrekken om borg te staan voor het voortbestaan van het basissegment. Anderzijds moet ze de Brusselse verankering van een aantal belangrijke operatoren veilig stellen. Die laatsten verschaffen immers niet alleen werkgelegenheid, maar dragen ook bij tot de positieve uitstraling van Brussel, zowel nationaal als internationaal. Er kan een specifieke strategie worden gevolgd om de stedelijke landbouw in Brussel te opwaarderen, alsook meer algemeen alle segmenten van de duurzame voeding. En om de productiecircuits in te korten, kan men zich bezinnen op grootstedelijk niveau om te komen tot een “win-win”-relatie tussen het Gewest (consumenten) en de rand (producenten). De initiatieven om de waarde van deze sector te benutten, met name via het toerisme, zullen worden voortgezet.
2.7
DE NON-PROFITSECTOR
De non-profitsector en de profitsector met sociaal oogmerk zijn sectoren die enorme groeikansen bieden op het vlak van arbeid en tewerkstelling voor de Brusselaars, met name voor de laaggeschoolden. De activiteiten zijn in hoofdzaak gericht op diensten (gezondheid, personenbijstand, cultuur,…), maar omvatten ook productieactiviteiten zoals de bouw, voeding, hergebruik en recyclage,… De non-profitsector wordt gedefinieerd als het geheel van organisaties die: een niet-winstgevend doel nastreven, dat wil zeggen een doel dat ten dienste staat van hun leden of de
maatschappij en niet de opbrengst van een geïnvesteerd kapitaal; die
minstens gedeeltelijk gebruikmaken van andere middelen dan de verkoop (overheidssubsidie, giften, bijdragen, vrijwilligerswerk) om hun werkingskosten te dekken;
vooral
actief zijn in de sectoren van het onderwijs, maatschappelijk werk, gezondheidszorg, cultuur en vrijetijdsbesteding.
In de praktijk zijn organisaties uit de non-profitsector entiteiten in de overheidssector of private organisaties in de vorm van een vereniging, mutualiteit of stichting. Ongeveer 20 procent van de werknemers is werkzaam in de non-profitsector in het BHG. De non-profitsector is geschikt voor de uitvoering van overheidsbeleid. Het is een belangrijke sector voor sociale innovatie. Deze sector moet worden versterkt, met name in het kader van het beleid om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en de socio-educatieve begeleiding van kleine kinderen tot adolescenten.
2.8.
DE SECTOR VAN DE SOCIALE ECONOMIE
De sector van de sociale economie onderscheidt zich door een andere vorm van ondernemerschap dan die van de kapitaalondernemingen. De bedrijven van de sociale economie zijn private ondernemingen die on-
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De meeste operatoren van deze sector zijn in Brussel actief voor de behoeften van de stad zelf. Brussel telt evenwel ook een aantal historische spelers wier uitstraling tot ver over de grenzen van het Gewest of zelfs van het land reikt (koekjes, chocolade, pralines,…). In beide gevallen is de Brusselse verankering van deze activiteiten vrij sterk.
154
afhankelijk zijn van de overheid en streven naar economische efficiëntie en maatschappelijk nut. Hun doel is te beantwoorden aan de behoeften en de vraag van hun leden in het algemeen belang. Onder sociale economie verstaan we economische activiteiten die worden uitgeoefend door coöperatieve bedrijven of bedrijven met een maatschappelijk oogmerk, verenigingen, mutualiteiten of stichtingen, die streven naar maatschappelijk belang, versterking van de sociale cohesie of duurzame ontwikkeling en die zich inspannen om de volgende operationele kenmerken te respecteren:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Oogmerk van dienst aan de maatschappij of de leden, eerder dan winstoogmerk Autonoom beheer Democratisch besluitvormingsproces Voorrang van personen en arbeid op kapitaal bij de verdeling van de opbrengst.
Met de goedkeuring, in maart 2012, van zijn nieuwe ordonnantie in dit verband, bevestigt het Gewest het belang van de innoverende initiatieven van de sociale economie om de strijd aan te binden met de uitsluiting van laaggeschoolden in de context van de Brusselse economie, die bijzonder concurrentieel is. Nu moeten de uitvoeringsbesluiten ervoor zorgen dat deze ordonnantie volledig wordt toegepast. De uitdagingen van de bevolkingsgroei en het leefmilieu brengen eveneens nieuwe behoeften met zich mee, waarvoor collaboratieve productieprocessen vereist zijn. De sociale economie kan in dat verband een belangrijk rol spelen, door de valorisatie van nieuwe technische procedés en door zich toe te leggen op de tewerkstelling van Brusselaars, met name dan de lager geschoolden
3
ONDERSTEUNING VAN DE ECONOMISCHE FUNCTIES IN BRUSSEL IN HUN RUIMTELIJKE DIMENSIES
155
Om een evenwicht tussen de verschillende stadsfuncties te bewerkstelligen, zowel op wijkniveau als op gewestelijk niveau, moet men in de eerste plaats de juiste omstandigheden creëren om economische actoren naar de stad te halen en er te doen blijven, met evenwel ook respect voor de dichte woonconcentratie. In het licht van de bevolkingsgroei en de verdichting van de stad is het des te belangrijker om de ruimtebenutting te optimaliseren en zo nauwkeurig mogelijk de plaats te bepalen van elke functie (industriële en economische activiteiten, huisvesting, recreatieve activiteiten,…) en elke activiteitensector. Net zoals in de andere landen van de OESO evolueert de economie in Brussel steeds meer naar een overwicht van de tertiaire sector (vervoer en communicatie, handel en horeca, kredieten en verzekeringen, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, andere profitdiensten en non-profitdiensten). Het aandeel van de tertiaire sector in de gewestelijke toegevoegde waarde (bruto toegevoegde waarde in volume) zou tegen 2016 vermoedelijk stijgen tot ruim 73%21 van de Brusselse economie. De toekomstige grote activiteitspolen van de stad draaien voortaan rond deze sector van de economie. Overigens is het zo dat de grens tussen de activiteiten van de tertiaire sector en de activiteiten die tot de stedelijke industrie behoren, alsmaar meer vervaagt.
3.1.
VERSTERKEN VAN DE ECONOMISCHE ACTIVITEITSPOLEN VAN HET STADSGEWEST: DE ONDERNEMINGEN IN STEDELIJKE OMGEVING
Constateringen en problematiek
Sommige economische activiteiten zijn moeilijk te verzoenen met de sterke woonconcentratie in de stad, maar kunnen - om diverse redenen - ook moeilijk verhuisd worden naar buiten de stad. Denken we maar aan de stedelijke logistiek of productiesectoren zoals cementfabrieken, de bouw of de herbewerking van metalen, die bijdragen tot het evenwicht en de bevoorrading van de stad. Hoewel deze moeilijk verenigbaar zijn met de woonfunctie, moeten ze in het Gewest kunnen blijven. Hetzelfde geldt voor een hele reeks kleinschaligere verwerkings- en vervaardigingsactiviteiten op diverse domeinen zoals de voedingssector, beheer van afval en onverkochte waren en de bouwsector (kunstsmeedwerk, slotenmakerijen, schrijnwerkers,...).
Doelstellingen
In de context van de bevolkingsgroei en de verdichting van de stad is het belangrijk om de ruimtebenutting te optimaliseren en elke activiteit zo goed mogelijk de juiste plaats toe te kennen. Om borg te staan voor een harmonische ontwikkeling van alle stadsfuncties en de aantrekkelijkheid ten aanzien van de economische operatoren, die noodzakelijk is voor de stedelijke ontwikkeling, zal de stad die ontwikkeling toespitsen op de stedelijke industrie. Die aanpak bestaat erin de behoeften van de economische spelers te verzoenen met de specifieke beperkingen die eigen zijn aan woongebieden: industrieel
luik: bepaalde ruimten zijn voorbehouden voor economische activiteiten die moeilijk verenigbaar zijn met woongebieden;
21 Dossier BISA: Regionale economische vooruitzichten 2010-2016
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het vergroten van de aantrekkingskracht van Brussel berust onder meer op een denkoefening waarbij de economische ontwikkeling en de ruimtelijke dimensie hand in hand gaan.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
156
stedelijk
luik: er zijn gemengde ruimten (economische activiteiten en woningen) voorzien voor economische activiteiten die verenigbaar zijn met de huisvesting, zoals met name kantoren, diensten en productieactiviteiten zoals ambachten.
In dit schema moet de economische functie beschermd worden, omdat die zware klappen krijgt als gevolg van de stijgende grondprijzen die gepaard gaan met de verbetering van de woonomstandigheden. Er moeten dus nieuwe stadsvormen gezocht worden voor de cohabitatie van die functies en men dient gunstige voorwaarden te bieden voor de inplanting van ondernemingen: een degelijke bereikbaarheid van de kantoren via het openbaar vervoer, logistieke toegankelijkheid voor werkplaatsen, bedrijfsplatformen, bedrijvencentra of bedrijfssecretariaten, het delen van parkeergelegenheid tussen functies,…. Er moet systematisch worden gestreefd naar een evenwicht tussen een economische ontwikkeling, die niet mag gebeuren ten koste van de levenskwaliteit in de stad, en de nood aan de vestiging van economische activiteiten die werkgelegenheid scheppen en goederen en diensten produceren voor de stad en haar inwoners. Vanuit die optiek moet bijzondere aandacht uitgaan naar de dialoog en het overleg tussen de verschillende betrokken partijen, en dit van bij de aanvangsfase van de projecten, om te zorgen voor wederzijds begrip van de behoeften en de belangen die op het spel staan. In het kader van die benadering van de stedelijke industrie moet de economische ontwikkeling van de stad ondersteund worden door ruimten ter beschikking te stellen voor de economische activiteiten. Het komt erop aan de concentratie van economische actoren te bevorderen, hetzij in de vorm van economische activiteitspolen die worden gekenmerkt door hun uitstraling naar buiten toe, hetzij in de vorm van activiteitsoverschrijdende “clusters” van coherente of complementaire ondernemingen (principe van de “circulaire economie” of “industriële ecologie”). De geografische definiëring van die sleutelpolen gebeurt eventueel op grond van een sectorale identiteit om zo borg te staan voor de coherentie van de bestemming op stedelijke schaal en in de grootstedelijke omgeving. Men zal ernaar streven om die polen in de buurt van vervoersknooppunten te situeren, en omgekeerd zal ook de toegankelijkheid van de polen bevorderd worden. De specifieke economische kenmerken van die polen mogen niet uit het oog doen verliezen dat men er stedelijke gebieden van moet maken, met tevens nieuwe ontwikkelingen op het vlak van woningen en voorzieningen. De stad, en dus ook haar economische ontwikkeling, heeft immers geleden onder het monofunctionele en soms allesbehalve aantrekkelijke karakter van bepaalde gebieden. Daarnaast is het raadzaam om te zorgen voor een beter gebruik (optimalisatie) van het gewestelijke grondgebied voor economische activiteiten. De economische operatoren moeten een proactieve rol spelen in de uitvoering van deze doelstelling en in de uitwerking van een stedelijk industrieconcept dat een breed gamma van activiteiten bestrijkt.
3.2.
DE BELANGRIJKSTE ECONOMISCHE ACTIVITEITSPOLEN DIE STEUN MOETEN KRIJGEN, ZIJN:
XXDe pool Brussel-Zuid ZDe pool Brussel-Zuid is gelegen op een belangrijk HST-knooppunt tussen Parijs, Amsterdam, Londen en Keulen en bevindt zich op 500 meter van het historisch hart van Brussel. Bijgevolg zal deze pool voornamelijk bestemd worden als internationale businesswijk. XXDe pool Brussel-Noord ZDe pool Brussel-Noord ligt op een nationaal spoorwegknooppunt tussen Antwerpen, Luik, Namen-Luxemburg en de Noord-Zuidverbinding. Bijgevolg is dit gebied voornamelijk bestemd voor de kantoren van de grote nationale ondernemingen en de grote administraties. ZDeze
wijk is ook bestemd voor de eventuele uitbreidingen die nodig zouden kunnen zijn voor de Europese tertiaire activiteiten.
ZToch
is een grotere mix verenigbaar met de ontwikkeling van deze wijk, en ook wenselijk voor het functioneel evenwicht.
XXDe Europese wijk ZIn de Europese wijk zijn de voornaamste functies van de Europese instellingen geconcentreerd. Dit gebied is volledig ingenomen door kantoren en lijdt sterk onder het gebrek aan diversifiëring van de functies. ZHier is de kantoorfunctie toegespitst op activiteiten die verbonden zijn met de internationale functie van Brussel. Er dient evenwel werk te worden gemaakt van een grotere openheid voor de handelsfunctie (meer bepaald in verband met het thema “het Europa van mensen”) en de woonfunctie, om te zorgen voor meer verscheidenheid in deze wijk.
157
XXHet historisch centrum van Brussel en de Vijfhoek ZDe specifieke kenmerken van het historisch centrum en van de Vijfhoek hebben zowel te maken met de historische en culturele kern van Brussel als met de zetels van grote ondernemingen en administraties die er zijn gehuisvest. De hoofdbestemming van dit gebied draait rond toeristische activiteiten, handel, de creatieve en culturele sectoren,... Maar er wordt ook gestreefd naar een evenwicht tussen “dag en nacht” op het vlak van de activiteiten.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXThurn & Taxis ZThurn & Taxis omvat een basisinfrastructuur met grote ruimten voor zeer uiteenlopende activiteiten, maar er zijn vandaag ook nog industriële activiteiten ondergebracht die moeilijk te verzoenen zijn met andere stedelijke activiteiten. Deze site is vooral toegespitst op de MICE-sector22, cultuur, de creatieve en innoverende sectoren, evenals de groene sectoren. ZEr zouden lichte logistieke activiteiten ingeplant kunnen worden in het kader van de uitbouw van een efficiënte stedelijke distributie (zoals het Lamiloproject, zie hoofdstuk 5). Daarnaast zal er onderzoek worden gedaan naar de verplaatsing op termijn van de industriële en havenactiviteiten naar de voorhaven. De zware logistieke activiteiten zullen geleidelijk aan overgebracht worden naar het noorden en het zuiden van het kanaalgebied, in gespecialiseerde economische en logistieke polen, met behoud van de economische en industriële functies die vandaag in Brussel gevestigd zijn. XXDe havenpool ZHet havengebied biedt toegang tot de stad via de binnenvaart, waardoor Brussel kan worden geïntegreerd in het West-Europese netwerk van bevaarbare waterlopen. Dankzij dit netwerk is Brussel in het bijzonder verbonden met de Haven van Antwerpen. Dit uitgestrekte gebied is in de eerste plaats bestemd voor grootschalige economische activiteiten, verbonden met de binnenvaart. De bevoorrading via de Haven zou in de toekomst uitgebreid moeten worden om een heus alternatief te bieden voor het wegverkeer, om zo de stad te ontlasten. In afwachting van de ontwikkeling van de logistieke pool SchaarbeekVorming, biedt dit gebied ook plaats aan een aantal grote logistieke functies. ZHet havengebied moet versterkt worden ten noorden van de Van Praetbrug op de linkeroe-
ver en op de rechteroever, om op een optimale manier de economische activiteiten te kunnen opvangen die niet verenigbaar zijn met de woonfunctie. Dit moet er ook toe bijdragen om een groter aantal lopende meters kade te benutten. ZDe
economische valorisatie van het aantal meters kade moet zowel op de linker- als de rechteroever worden nagestreefd, om aldus dit gebied te opwaarderen als een grote economische pool. Het centraal gedeelte van het kanaal (ten zuiden van de Van Praetbrug) moet dan weer plaats bieden aan economische activiteiten die wel verenigbaar zijn met de huisvesting en die de waterweg gebruiken waar mogelijk.
XX Kuregem en slachthuizen ZDe handel in tweedehandswagens in Kuregem is niet verenigbaar met de ontwikkeling van de functies die kenmerkend zijn voor een stadscentrum. Die handel biedt geen enkele 22 Meetings, Incentives, Conferences, Events.
158
meerwaarde voor de stad en vormt veeleer een bron van overlast. Het zou dus goed zijn om die te verplaatsen naar andere kanaalzones, buiten het stadscentrum. herontwikkeling van de site “Slachthuizen/Birmingham” kan een voorbeeld zijn van synergie tussen economische activiteiten en onderwijs en onderzoek, met name op het domein van de voeding (COOVI).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
ZDe
XX Schaarbeek-Vorming ZGrote troef van de site Schaarbeek-Vorming is zijn ligging op een multimodale verbinding “Spoor (met inbegrip van HST) - Water - Weg”. Daardoor is deze site voorbestemd om een belangrijke rol te vervullen als logistiek centrum. Dat logistiek centrum dient hier te worden gezien in de ruime betekenis, want naast de basisverhandeling zullen hier op termijn ook activiteiten worden ondergebracht zoals de eerste nabehandelingen en de handelsplatformen MaBru en het Europees Centrum voor Fruit en Groenten (ECFG). XX De polen van universiteiten en hogescholen ZDeze polen zullen uitgebouwd worden in de nabijheid van de grote campussen van universiteiten en hogescholen in de stad, zoals met name de campus ULB/VUB, Erasmus, UZBrussel, het centrum en St-Louis, en Louvain-en-Woluwe, CERIA-COOVI en HUB. ZZe
zullen prioritair bestemd zijn voor economische activiteiten die zijn toegespitst op de complementariteit met de universitaire activiteiten, zoals spin-offs en gekruist wetenschappelijk onderzoek.
ZEr
moet op worden toegezien dat alle campussen goed toegankelijk zijn met het openbaar vervoer.
XX De Heizelvlakte ZOp de Heizelvlakte vinden we vandaag reeds een basisinfrastructuur voor de MICE-sector, met Brussels Expo, het Atomium als iconische toeristische attractie, een bioscoopcomplex, het huidig stadion en op middellange termijn het nieuwe stadion op parking C en uitstekende verbindingen met spoor en weg. Deze site zal verder uitgebouwd worden met economische activiteiten, handelszaken, recreatie en woningen, allemaal gebundeld in het NEO-project. XX De mediapool bij Reyers ZDe mediapool bestaat al uit een groot aantal publieke en private ondernemingen die actief zijn in de media- en communicatiesector. Het is belangrijk om de positie van deze pool te versterken door de ontwikkeling van de openbare radio- en tv-zenders te ondersteunen en door de aanwezigheid van bedrijven die van deze pool een internationale referentie kunnen maken. ZHet
richtschema Reyers voorziet eveneens om hier een gespecialiseerde campus uit te bouwen voor opleidingen op het gebied van schone kunsten, podiumkunsten en communicatie: de verhuizing van scholen als INSAS, INRACI of andere zou een bijkomende aantrekkingskracht kunnen vormen voor de pool, door een synergie te ontwikkelen tussen onderwijs, opleiding en beroepsactiviteiten.
De prioritaire acties zijn:
XXDe economische sites van de GOMB activeren: De GOMB beschikt over bedrijfsruimten op heel wat economische activiteitensites die gelegen zijn in diverse gebieden van het Gewest. Die ruimten zijn bestemd voor het onthaal van uiteenlopende economische activiteiten. Deze zullen georganiseerd worden op een gestructureerde wijze om de verschillende sectoren optimaal te lokaliseren volgens een globale strategie, alsook om de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Bovendien zal voor alle GOMB-sites worden gestreefd naar uitwisselingen tussen de bedrijven onderling volgens het C2C-principe (cradle to cradle, of het maximaal hergebruik van afval van de ene onder-
XXHet principe van de stedelijke industrie hanteren in de strategieën rond de bodembestemming voor economische activiteiten, door enerzijds gebieden af te bakenen die louter zijn voorbehouden voor industriële activiteiten en anderzijds gemengde gebieden te bepalen waar huisvesting en economische activiteiten naast mekaar kunnen bestaan. In dat verband dient men de huidige oppervlakten te evalueren van de bestaande gebieden voor stedelijke industrie (GSI), zelfs wanneer bepaalde activiteiten worden verplaatst, en een strategie uit te stippelen voor de lokalisatie van de diverse activiteitstypes op het Brussels grondgebied. Daarbij moeten criteria worden gehanteerd die het mogelijk maken de beste locaties te bepalen in functie van de stedelijke context, de vereiste oppervlakten, de aanwezigheid van de waterweg, de impact op de werkgelegenheid, enz. Het is tevens onontbeerlijk om de economische gebieden te verdichten (gebruik van verdiepingen) ten einde het gebruik van het gewestelijk grondgebied te optimaliseren (met name door de verwezenlijking van de Ondernemingsgebieden in Stedelijke Omgeving - OGSO of de verdichting van de GSI). Op basis van een lopend onderzoek moet een strategie voor de verdichting van gebieden met economische activiteiten worden geïmplementeerd;
XXDe definities in het glossarium van het GPDO aanpassen zodat ze aansluiten op het stedelijk industrieconcept (economische activiteiten die verenigbaar of niet verenigbaar zijn met de stad) XXObjectieve criteria opstellen, samen met alle publieke economische actoren en sociale partners, om in de eerste plaats de sectoren die worden gedefinieerd als geschikt voor het stedelijk milieu te ondersteunen en de opportuniteit en de modaliteiten voor de verdichting van economische gebieden analyseren; Een gecoördineerd vastgoedbeleid voeren met de verschillende economische actoren om te XX zorgen voor een daadwerkelijke mix van activiteiten bij de invulling van gemengde gebieden, in de wetenschap dat de residentiële functie het meest aantrekkelijk is, omdat die vaak een betere economische rendabiliteit verschaft aan de projectontwikkelaars, eigenaars of zelfs lokale overheden;
XXEen systematische dialoog voeren met de verschillende belanghebbende partijen, waaronder de buurtbewoners; XXlde economische activiteitspolen beter toegankelijk maken met het openbaar vervoer, en tegelijk hun toegankelijkheid voor het wegverkeer blijven garanderen (zie hoofdstuk 5 Mobiliteit); XXde universitaire polen in de stad behouden en uitbouwen en economische activiteiten ontwikkelen rond die polen. Objectieve criteria uitwerken voor de prioritaire ondersteuning van de sectoren die worden gedefinieerd als zijnde geschikt voor het stedelijk milieu en de dienstverlening aan de burgers. Die criteria moeten dan ook in aanmerking worden genomen door alle spelers van de openbare economie; XXvoor de Haven van Brussel: Zde havenpool een nieuwe economische rol toekennen, zonder afbreuk te doen aan de andere economische ontwikkelingen in de rest van het gewestelijk grondgebied, Zde haveninfrastructuur uitbouwen om er een van de prioritaire transportmodi van te ma-
ken voor het toekomstig gewestelijk logistiek centrum. Het komt erop aan de stervormige logistieke bevoorrading van de stad te handhaven en uit te bouwen, uitgaande van de stedelijke distributiecentra (SDC), Zstreven naar overeenstemming tussen de operatoren langs de kaden en:
• de havenactiviteiten, • de huidige en toekomstige behoeften van de goed draaiende sectoren, Zde
activiteit van de Haven toespitsen op de activiteiten met hoge toegevoegde waarde inzake werkgelegenheid en op milieuvlak.
159
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
neming als grondstof voor een andere onderneming). Dit zal gebeuren op grond van de resultaten van het pilootproject IRISPHERE (project C2C-BIZZ) dat momenteel loopt op enkele GOMB-sites.
160
3.2. DE SAMENWERKINGSVERBANDEN OP GROOTSTEDELIJKE SCHAAL VERSTERKEN Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De geografische situatie van Brussel is heel bijzonder, omdat het Gewest een relatief beperkt grondgebied heeft in verhouding tot zijn sociaaleconomische uitstraling. Maar het Gewest heeft wel zeer nauwe banden met de aangrenzende Gewesten, Vlaanderen en Wallonië. Er bestaan heel wat complementariteiten tussen die Gewesten, en die moeten in ieders belang verder uitgebaat worden. Doelstellingen
De institutionele akkoorden introduceren het principe van Grootstedelijke gemeenschap. Dat actuele institutionele begrip zal het uitgangspunt vormen voor een intergewestelijke denkoefening rond de samenwerking op grootstedelijk niveau en rond de gemeenschappelijke acties die kunnen worden ondernomen in het voordeel van alle partijen. Met die ontwikkelingen in het vooruitzicht, moet het Brussels Gewest zijn doelstellingen bepalen en concrete projecten uitwerken die zullen dienen als leidraad voor zijn standpunt in de onderhandelingen met de andere Gewesten.
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXeen nieuwe intergewestelijke samenwerking tot stand brengen: de Grootstedelijke gemeenschap; XXcoherente beleidsmaatregelen bepalen in overleg tussen Brussel en de rand, met name op de volgende domeinen: het beheer van de mobiliteit, het milieubeleid, onderzoek, enz.; XXtoezien op een coherente economische ontwikkeling op de schaal van de Grootstedelijke gemeenschap, rekening houdend met de territoriale specialisaties, met name: Zinzake
multimodaal vervoer en logistiek, via de logistieke zones langs het kanaal Antwerpen-Brussel-Charleroi en rond Brussels Airport;
Zinzake
kenniseconomie, via de driehoek die wordt gevormd door de polen ULB-VUB, KULeuven en UCLouvain-La-Neuve;
Zinzake
gezondheidszorg, via de “diabolo van de gezondheid en de farmaceutische industrie” (Erasmus, UZ Brussel, Louvain-en-Woluwe, UZ-Leuven en de omgeving van LouvainLa-Neuve);
Zinzake creatieve activiteiten en ICT, via de mediapool bij Reyers Zinzake
de strategische verdeling van types van economische activiteiten in het grootstedelijke gebied, door de mobiliteit van de werknemers in de twee richtingen te bevorderen vanuit een win-winlogica en met vermijding van concurrentie tussen de gewesten.
XXresearchpolen ontwikkelen door in te spelen op de troeven van de grondgebieden die deel uitmaken van de Grootstedelijke gemeenschap en door de samenwerkingsverbanden uit te breiden, met name op het domein van de informatie- en communicatietechnologieën, de biomedische wetenschappen, de farmaceutica en de nieuwe groene filières; XXde ICT-sector ondersteunen via een gecoördineerd beleid van de 3 Gewesten, onder meer via het project van de Digitale Zennevallei; XXde inspanningen voor de omschakeling naar een groene economie coördineren op het niveau van het grootstedelijk gebied, om buitenkanseffecten in de rand te vermijden ingevolge maatregelen die uitgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
XXontwikkelen van de synergieën tussen universiteiten, hogescholen en de bedrijfswereld binnen het grootstedelijk gebied.
3.3.
161
DE BUURTECONOMIE EN DE RESIDENTIËLE ECONOMIE
Het derde structurerend niveau van de stedelijke economie is de plaatselijke economische activiteit, d.w.z. de economische activiteit op wijkniveau. De buurteconomie staat borg voor lokale arbeidsplaatsen, afgestemd op de Brusselse bevolking. Deze economie is per definitie niet verplaatsbaar en is volop in bloei, in het bijzonder inzake diensten aan personen, waarnaar steeds meer vraag is (opvang en begeleiding van peuters en kleuters, begeleiding van bejaarden,…). Het concept van de buurteconomie is bijzonder ruim. Het omvat zowel de kleine zelfstandige ondernemingen (waarvan de activiteiten deel uitmaken van het buurtleven en bijdragen tot het wooncomfort van de wijken, het welzijn van de burgers en de sociaaleconomische ontwikkeling van de lokale identiteitskernen) als de grote ondernemingen, wanneer die sterk verankerd zijn in het plaatselijk weefsel. Tot de eerste groep horen de ondernemingen van de sectoren van de profithandel van goederen en plaatselijke diensten, nonprofitactiviteiten rond diensten die gericht zijn op de vitale behoeften van de bevolking (personendiensten, gezondheidszorg, onderhoud van de huisvesting,…). De tweede groep bestaat uit diensten en advies aan ondernemingen, de sociale en solidaire economie, hoogwaardige ambachten en industrie. Het is eveneens belangrijk, in het kader van de ‘nabije stad’, om een voldoende grote diversiteit van handelszaken te garanderen. In sommige wijken is die diversiteit aan het afnemen. De aanmoediging van de diversiteit in het lokale aanbod van handelszaken valt onder de taken van Atrium. Er moet ook worden gelet op de inperking van de oneerlijke concurrentie (illegale winkels, zwartwerk). Doelstellingen
De lokale economie ontwikkelen en niet-verplaatsbare werkgelegenheid creëren, die geschikt is voor laaggeschoolden. De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXDe ondersteuning aan ondernemingen op meerdere niveaus: Zondersteuning
door de terbeschikkingstelling van ruimte (voorafgaande inplanning van de bestemmingen) steun bij de oprichting en ontwikkeling van handelszaken (acties van Atrium, de Lokale economieloketten of de Bedrijvencentra);
Zondersteuning
voor het behoud en de herontwikkeling van de hoogwaardige ambachten, onder meer door begeleiding en vormingsstages;
Zdoor middel van een mentoraat, met name voor de overdracht van bedrijven; Zondersteuning
in de vorm van stimuli, premies en begeleiding bij het opstarten van nieuwe economische initiatieven, waarbij men met name inspeelt op de diversiteit van de Brusselse bevolking (onder meer door gebruik te maken van de specifieke uitwisselingsnetwerken van de betrokken wijken en de aanwezigheid van NGO’s).) ;
XXzorgen voor monitoring en een doordachte territoriale aanpak om een beeld te krijgen van de nieuwe economische activiteiten en de opportuniteiten te stimuleren die daaraan gekoppeld zijn; XXToezien op de herlancering van het sociaal overleg over de omkadering van lokale arbeidsplaatsen (arbeidsvoorwaarden); XXDe overlegprocedures respecteren en versterken (unieke vorm van overleg op lokaal niveau).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
162
4
DE ANDERE PRIORITAIRE KRACHTLIJNEN OP HET NIVEAU VAN DE STAD
Naast de sectorale steun zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ook een aantal andere prioritaire krachtlijnen volgen voor de ondersteuning en versterking van zijn economische positie.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
4.1.
DE STADSVLUCHT VAN WERKGEVERS UIT DE PRIVÉSECTOR TEGENGAAN
Brussel wordt al sinds meer dan 10 jaar geconfronteerd met het vertrek van ondernemingen naar financieel gunstigere locaties in de rand. De rand ontwikkelt zijn vermogen om ondernemingen te ontvangen door middel van grote investeringen en een ruime beschikbaarheid van vastgoed. Het Brussels Gewest moet alles in het werk stellen om die “stadsvlucht” in te dijken en de ondernemingen zo veel mogelijk terug te halen naar de stad. De middelen daarvoor moeten nog worden versterkt. Brussel kan bogen op andere troeven om ondernemingen aan te trekken. Brussel heeft namelijk een belangrijke troef waarmee het zich onderscheidt, met name zijn ligging in het centrum van het Europees en Belgisch spoornetwerk NMBS/HST en het GEN. Een aanzienlijk voordeel ten opzichte van de rand, die vaak alleen maar bereikbaar is per wagen en ook minder goed voorzien is qua economische en culturele diensten. Daarnaast kan Brussel bogen op zijn internationale bekendheid, een grote en internationale doelgroep en een grote reserve van bekwame werknemers: stuk voor stuk beslissende factoren om ondernemingen aan te trekken naar het Gewest. We moeten er eveneens op toezien dat de maatregelen op het gebied van mobiliteit gunstig zijn voor het behoud van ondernemingen in Brussel (zie hoofdstuk 5). De prioritaire acties zijn:
bedrijfspolen ontwikkelen in de buurt van de stations en verkeersknooppunten, en omgekeerd; XX
XXde denkoefening aangaande de mobiliteitsplannen van de ondernemingen uitbreiden tot gebieden of “clusters” om de positieve effecten voor de stedelijke ruimte te vergroten. XXde impact van het verkeerbeleid afstemmen in overleg met de bedrijven
4.2.
DE INFORMELE ECONOMIE EN ZWARTWERK BESTRIJDEN
Net als in andere grote Belgische steden is en blijft Brussel een stad waar heel wat zwartwerk gebeurt. Die “niet-aangegeven” economie heeft zeer nefaste gevolgen voor het economisch evenwicht: naast de winstderving op fiscaal en sociaal vlak vormt de informele economie ook een oneerlijke concurrentie voor de economische sectoren die wel volgens de regels werken. Daarom moet alles in het werk gesteld worden om deze economie te bestrijden op de schaal van het Gewest. De prioritaire acties zijn:
een gestructureerd meerjarenplan uitwerken om de informele economie progressief te bestrijden; XX het gebruik promoten van de federale middelen die worden geregionaliseerd om de bestrijXX ding van de informele economie te ondersteunen (maatregelen van het type “dienstencheques”); de controles versterken en hen aanpassen aan de Brusselse omstandigheden, in de sectoren waarin XX het Gewest bevoegdheid heeft, en de gewestelijke inspectiedienst versterken. Naast de dwangmaatregelen moeten ook strategieën worden uitgestippeld om de informele economie te formaliseren door een uitbreiding van de steunmaatregelen voor de oprichting en het voortbestaan van zeer kleine bedrijven. De ervaring leert ons dat de regularisering van bestaande activiteiten, die tegemoetkomen aan een reële vraag, betere resultaten oplevert dan het creëren van activiteiten uit het niets;
XXde samenwerking versterken met de federale instanties (Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst – SIOD,...) voor een efficiëntere aanpak van de strijd tegen de informele economie; XXerop toezien dat bij de gunning van overheidsopdrachten rekening wordt gehouden met offertes die verenigbaar zijn met de aangegeven arbeidskosten volgens de collectieve overeenkomsten.
VOORTBOUWEN OP DE TROEVEN ALS GROOTSTAD EN FEDERALE EN INTERNATIONALE HOOFDSTAD MET EEN ERKEND HISTORISCH ERFGOED EN EEN GROTE CULTURELE UITSTRALING
Buiten de stedelijke dimensie heeft Brussel ook een bevoorrechte positie als federale en internationale hoofdstad, waardoor ze erkenning geniet op Europees en wereldwijd niveau. De stad trekt dan ook een buitenlands publiek aan van hooggeschoolde mensen met een grote koopkracht. Andere troeven van Brussel zijn haar erkend historisch erfgoed en grote culturele uitstraling: musea, tentoonstellingen, shows, wedstrijden en allerhande culturele producties van internationaal niveau. In het kader van een coherent beleid versterken deze troeven mekaar nog onderling en vormen ze aldus een belangrijke krachtlijn waarin Brussel moet investeren. Op die manier kan dit aspect uitgroeien tot een heuse economische stuwkracht voor het Gewest.
5.1.
DE INTERNATIONALE FUNCTIE VAN BRUSSEL
Vaststelling en problematiek
Brussel is niet enkel de zetel van internationale organisaties en in het bijzonder van de Europese Unie (Europese instellingen, NAVO, Eurocontrol, Werelddouaneorganisatie), maar onthaalt eveneens de operationele kantoren van heel wat internationale instellingen (Wereldbank, Europese Investeringsbank - EIB,…). De sterke aanwezigheid van die instellingen in Brussel vormt een belangrijke troef waarmee de stad zich onderscheidt van de hoofdsteden in de buurlanden. De aanwezigheid van de hierboven beschreven internationale instellingen en aanverwante activiteiten trekt steeds meer bedrijven aan die zich in Brussel willen vestigen (of er een filiaal willen), in de buurt van de politieke beslissingscentra. Dat brengt ook een hele rist expats met zich mee die beschikken over een grote koopkracht. Er is dus onmiskenbaar een positieve economische weerslag voor het Gewest. De functies van Brussel als federale en internationale hoofdstad hebben immers een stimulerend effect op een aantal sectoren die bijdragen tot de rijkdom van de Brusselse economie, zoals de financiële sector, de MICE en het recreatief toerisme, de creatieve sector en de cultuur, de nationale en internationale ambtenarij, de NGO’s en de daaraan verbonden diensten. De aanwezigheid van de internationale instellingen is ook een aantrekkingspool voor andere economische activiteiten, wat dan weer voor heel wat indirecte banen zorgt. Die indirecte werkgelegenheid komt vooral de Brusselse bevolking ten goede, zeker in de sectoren van de recreatie, de handel (met name de luxehandel), het hotelwezen, restaurants, bars en buurtdiensten. Het statuut van Europese en federale hoofdstad is een sleutelfactor voor de “crisisbestendigheid” van Brussel, dankzij de cyclische activiteiten en arbeidsplaatsen die hierdoor worden gegenereerd, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks.
Doelstellingen
Brussel moet verder bouwen op zijn troeven als federale en internationale hoofdstad om daarvan een drijvende kracht voor zijn economie te maken. Brussel moet ook streven naar de hoogst mogelijke erkenning op nationaal, Europees en internationaal vlak inzake zijn wetenschappelijke en technologische uitmuntendheid. Daarvoor moet het Gewest bijdragen tot de inschakeling van zijn operatoren in de nationale, Europese en internationale samenwerkingsnetwerken en zich trachten te profileren als een hoofdbestemming in Europa voor de organisatie van internationale wetenschappelijke evenementen.
163
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
5
164
De prioritaire acties zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde aanwezigheid van de instellingen in Brussel consolideren en versterken door werk te maken van overlegstructuren tussen het Gewest en de Europese instellingen, maar ook met de andere instellingen die gevestigd zijn in Brussel; het Gewest moet het leiderschap op zich nemen in het zetelbeleid op het gebied van alles wat te maken heeft met ruimtelijke ordening en localisatiebeleid (kantoren, voorzieningen, Europese scholen, enz.). XXhet sectoraal gebied van de instellingen in Brussel uitbreiden (bijvoorbeeld op het terrein van de media, pers, film, diplomatie, cultuur, talen,…), dankzij het potentieel van Brussel als machtscentrum; XXverder werk maken van de lobbywerking en partnerships met de federale overheden om de positie van Brussel als zetel van de instellingen te versterken; XXde aanzienlijke aanwezigheid van diensten met toegevoegde waarde stimuleren, zoals internationale federaties, diplomatieke vertegenwoordigingen, advocatenkantoren, lobbying, NGO’s, pers,… (een gevolg van de aanwezigheid van de internationale instellingen in Brussel) via een beleid dat het opstarten van dergelijke activiteiten aanmoedigt; XXhet versterken van de internationale aanwezigheid door uit te pakken met diensten en instrumenten voor promotie en image building (bijvoorbeeld door de oprichting van een wereldwijd ontmoetingscentrum voor NGO’s) en door “clusters” te vormen voor de promotie en uitmuntendheid inzake knowhow; XXde aantrekkingskracht van de Brusselse grootstad bevorderen ten aanzien van internationale zakenlui en expats en dankzij een efficiënt onthaalbeleid, dat onder meer het gebruik van het Engels als voertaal stimuleert; XXhet ondersteunen van de ontwikkeling van high-end handelszaken en activiteiten op recreatief vlak (toerisme, cultuur, sport, beurzen,…), met name door een doelgerichte planning en ruimtelijke ordening; XXhet ondersteunen van de ontwikkeling van de residentiële economie (buurthandel, gezondheid, ontspanning,…).
5.2.
DE “MICE” SECTOR EN HET RECREATIEF TOERISME
Vaststelling en problematiek
De MICE-sector (“Meetings, Incentives, Conventions, Events”) vertegenwoordigt een uitermate belangrijke economische activiteit voor Brussel. Het internationaal ontwikkelingsplan van Brussel (IOP) onderstreept het belang van deze sector, die zowat 4 miljard euro omzet genereert (zijnde 2,5% van de gewestelijke economie) en goed is voor 25.000 directs en indirecte arbeidsplaatsen, waarvan ¾ wordt ingenomen door Brusselaars. Naast het zakentoerisme is de sector van het recreatief toerisme eveneens belangrijke groeisector voor Brussel: enerzijds via de stijgende vraag naar toerisme in de stad, en anderzijds via de uitbreiding van het toeristisch aanbod, met name in de Vijfhoek en het gebied van de Heizel. Doelstelling
De ontwikkeling van deze toeristische sectoren zal bijdragen tot de versterking van het imago van Brussel in het buitenland en bijgevolg ook nog meer MICE-activiteiten en toeristen aantrekken. De prioritaire acties zijn:
XXBrussel voorzien van grote infrastructuren: congrescentrum, een groot stadion van internationaal niveau (in het kader van het NEO-project) en de organisatie van grote evenementen promoten: congressen (private congressen, beurzen, …), persconferenties, media-evenementen met
nationale en internationale uitstraling; het professionalisme en de innovatie van de sector aanmoedigen door de organisatie van permanente opleidingen, de ontwikkeling van innoverende diensten die afgestemd zijn op de huidige en toekomstige behoeften (city trips, ecotoerisme, jeugdtoerisme, zakentoerisme, virtueel toerisme,…);;
165
XXanalyseren in hoeverre het opportuun zou zijn om een economische evenementenpool uit te bouwen binnen het Gewest;
XXeen cel “Grote investeringen” oprichten binnen Actiris die zou ijveren voor de bevordering van de tewerkstelling van Brusselaars in sleutelprojecten die uitgaan van de overheden, gekoppeld aan de internationale ontwikkeling van het Gewest; XXde City marketing van Brussel versterken, bijvoorbeeld door nieuwe Brusselse concepten of “packages” uit te werken die de diverse troeven van het Gewest bundelen (cultuur en erfgoed, zetel van de Europese instellingen…); XXvan Brussel een van de hoofdbestemmingen in Europa maken voor de organisatie van internationale wetenschappelijke evenementen; XXinvesteren in de uitbreiding van het toeristisch aanbod en accommodatie van goede kwaliteit; XXde erfgoedtroeven van Brussel valoriseren (zie hoofdstuk 11 Erfgoed).
5.3. DE FEDERALE, GEWESTELIJKE, COMMUNAUTAIRE EN LOKALE OVERHEIDSSECTOREN Vaststelling
Brussel is de zetel van de federale, gewestelijke en communautaire regeringen en openbare diensten, alsook van heel wat parapublieke organismen die daaraan verbonden zijn. Brussel telt ook 19 gemeentebesturen. De aanwezigheid van al die instellingen in Brussel vertegenwoordigt tegelijkertijd een enorme bron van directe tewerkstelling met tevens een grote indirecte weerslag, en een bijbehorende markt voor de levering van benodigdheden en diensten. Doelstellingen
De concentratie van de overheidsopdrachten in Brussel maakt heel wat acties mogelijk. Daarvoor zijn specifieke clausules nodig in bestekken die met name de milieuvriendelijke praktijken moeten aanmoedigen, alsook de strijd tegen de informele economie en de bevordering van de werkgelegenheid. Tevens kan op die manier de positie van Brusselse operatoren in deze sectoren ondersteund worden. Door de concentratie van opdrachtgevers op zijn grondgebied is het Gewest goed geplaatst om initiatieven te nemen op dit vlak. De prioritaire acties zijn:
XXde overheden in Brussel sensibiliseren voor de rol van de overheidsopdrachten als hefboom voor de tewerkstelling van de Brusselaars; XXin het kader van de openbare aanbestedingen het initiatief nemen om overleg te plegen met de andere machtsniveaus rond specifieke clausules voor de tewerkstelling die de Brusselaars ten goede zouden komen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde ontwikkeling promoten van een uitwisselings- en impulsplatform voor de MICE-sector dat erop gericht is de ontwikkeling van het toerisme te stimuleren;
166
XXin het kader van de Europese regelgeving, de sociale en milieuclausules in de overheidsopdrachten versterken XXvia de gunningscriteria van overheidsopdrachten offertes verwerpen waarvan de te lage prijzen het niet mogelijk maken om borg te staan voor de kwaliteit van de jobs en de naleving van de sociale wetgeving (door onderaanneming);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde opportuniteit van het externaliseren van diensten door middel van openbare aanbestedingen rechtvaardigen, in plaats van te kiezen voor een interne uitvoering
5.4.
FINANCIËLE SECTOR
Vaststelling en problematiek
Brussel vervult een historische rol als financieel platform. Het Gewest huisvest niet alleen de zetels van de grote banken, maar ook de instellingen die te maken hebben met verzekeringen, het beurswezen en de “settlement”23 die een groot aantal banen genereren. Ook al ondergaat de financiële sector vandaag de dag grondige structurele en technologische wijzigingen die gevolgen hebben voor zijn configuratie, dit neemt niet weg dat de aanwezigheid en nabijheid van de financiële instellingen cruciale elementen vormen voor de ontwikkeling en het succes van innoverende kmo’s en, meer algemeen, van alle economische activiteiten. Doelstellingen
In deze sterk veranderende omgeving moet Brussel ervoor zorgen dat het zijn historische positie weet te handhaven en versterken, door zich aan te passen aan de evolutie van de markt. De prioritaire acties zijn:
XXin Brussel nieuwe instellingen aantrekken uit de financiële sector, in het bijzonder uit nieuwe groeilanden (met name de BRIC-landen), evenals financiële actoren die een nieuwe vestigingsplaats zoeken. Hiervoor moet een proactieve promotiestrategie worden uitgestippeld die berust op de troeven van Brussel ten opzichte van de andere financiële centra: lagere vestigingskosten, hoogstaande kwaliteit van de financiële diensten, met name inzake back-office (d.w.z. de verwerking en uitvoering van financiële transacties, ICT) en “middle office” (marktanalyses, risicoanalyses, juridische diensten, boekhouddiensten), enz.; XXervoor zorgen dat de goede prestaties van Brussel inzake financiële diensten op peil worden gehouden, een proactief en flexibel beleid voeren ten aanzien van de belangrijkste operatoren om in te spelen op de evolutie van de behoeften van de sector (kwaliteit en toegankelijkheid van de informatie- en telecommunicatienetwerken, doeltreffendheid van bankoverschrijvingen,…) en nieuwe producten en innoverende diensten ontwikkelen; XXde organisatie aanmoedigen van evenementen die kunnen bijdragen tot het imago van Brussel als financieel platform; het ontwikkelen van nieuwe academische opleidingen die gericht zijn op de internationale zaken op het domein van de financiële diensten.
5.5.
DE SECTOR VAN “CREATIEVE BEROEPEN “
Vaststelling en problematiek
De sector van de zogenaamde “creatieve” beroepen omvat een uitgebreide verzameling productieactiviteiten met culturele inslag: de culturele industrie en multimedia, zijnde opname- en filmstudio’s; de beroepen van de mode en het design;
23 Activiteiten verbonden aan de vereffening en/of levering voor obligaties, aandelen en beleggingsfondsen.
de beroepen van de architectuur en de stedenbouw;
167
de kunstberoepen; de beroepen van de restauratie van het erfgoed.
Doelstelling
Het is belangrijk de sector van de “creatieve” beroepen te ondersteunen omdat die op een pertinente wijze inspeelt op de sociaaleconomische realiteit van Brussel, door een combinatie van 3 dimensies: Ztoekomstmogelijkheden
voor de leerlingen die afstuderen aan de talrijke kunst- en ontwerpscholen van Brussel;
Zbelangrijke jobkansen voor de creatie-ondersteunende beroepen. Het gaat om activiteiten
in de horeca, logistiek, benodigdheden,… die werk bieden voor lager geschoolden; Zafzetmogelijkheden
voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën die specifiek op deze sectoren zijn gericht.
De ontwikkeling van deze sector draagt eveneens bij tot de internationale uitstraling van Brussel en vormt dus een van de pijlers van de internationale image building van het Gewest. De prioritaire acties zijn:
XXde aantrekkingskracht van deze sectoren in Brussel bevorderen door de bestaande polen uit te bouwen (Reyers, Josaphat,…) en door een beleid te voeren dat gericht is op “clustering” ; XXeen beleid voeren voor het onthaal van nieuwe operatoren in het segment van de “creatieve” beroepen ; XXborg staan voor de financiering van infrastructuren (filmstudio, repetitieruimte,…); XXeen coherent beleid voeren ten aanzien van de sector door coördinatie van de actie van de overheden op gewestelijk en gemeentelijk niveau, onder meer om de sector te promoten in het buitenland; XXde in de stad verspreide creatieve beroepen ondersteunen, met name door netwerking
5.6.
LE SECTEUR DE LA CULTURE
Vaststelling en problematiek
Op cultureel vlak scoort Brussel zeer goed dankzij de kwaliteit en verscheidenheid van het aanbod. Naast de talrijke musea die de stad rijk is en die vooral geconcentreerd zijn in 2 bestaande museumpolen (Koningsplein en Jubelpark), bestrijkt het cultuuraanbod ook tentoonstellingen en shows allerhande (theater, dans, opera en concerten). Een greep uit de meest prestigieuze culturele elementen: Het Magritte-museum, de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, De Internationale Koningin Elisabethwedstrijd, Europalia, de Koninklijke Muntschouwburg,… Het cultureel aanbod vervolledigt het toeristisch aanbod voor het “internationaal” publiek dat Brussel frequenteert. Doelstelling
Het cultuuraanbod maakt volwaardig deel uit van de strategie om Brussel te promoten als internationale grootstad.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De creatieve beroepen zijn goed vertegenwoordigd in Brussel. Het Gewest telt op zijn grondgebied een groot aantal economische actoren die actief zijn in deze sector. Het multicultureel karakter van de stad draagt bij tot een veelheid van initiatieven op dit domein en aldus tot een sterke verankering van de sector in de Brusselse realiteit. Daarom ook is deze sector erg plaatsgebonden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
168
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is gastheer voor een groot aantal culturele en sportieve evenementen, congressen en conferenties. Dit is zowel een specifieke eigenschap van het Gewest als een essentiële factor voor zijn ontwikkeling. Maar al deze evenementen hebben een grote milieu-impact door het gebruik van transportmiddelen, het verbruik van eten en drank en de afvalproductie die eruit voortvloeit. Het ecologisch beheer van evenementen kan deze impact verminderen en kan tevens nieuwe activiteiten en werkgelegenheid creëren in het Gewest (verhuur van herbruikbaar materiaal, duurzame traiteurs en voedingsleveranciers …). Voor organisatoren van evenementen ligt hier een economische bron van vergelijkende voordelen en een mogelijkheid om de waarde van hun imago te versterken.
De prioritaire acties zijn:
XXde organisatie ondersteunen van grote evenementen en die evenementen integreren in de beleidslijnen van de stad (steun MIVB,…); XXde ontwikkelingen en de uitstraling versterken van de museumpolen in de stad; XXde ontwikkeling van grootschalige culturele activiteiten ondersteunen via planning en ruimtelijke ordening; XXzich kandidaat stellen voor de titel als culturele hoofdstad van Europa in 2020; XXecologische consumptie ondersteunen tijdens grote evenementen en culturele activiteiten.
5.7.
DE AANVERWANTE SECTOREN
Vaststelling en problematiek
De positionering van Brussel als gewestelijk, nationaal en internationaal beslissingscentrum zorgt voor een proliferatie van aanverwante diensten (met hoge toegevoegde waarde), zoals vertaaldiensten, uitgeverij, consultancy, rechtsbijstand,...
Doelstelling
Men dient het behoud van deze activiteiten aan te moedigen evenals de ontwikkeling van nieuwe activiteiten om de Brusselse werkgelegenheid te stimuleren en borg te staan voor een optimaal dienstverleningsniveau naar de instellingen en bedrijven toe die in de hoofdstad zijn gevestigd.
De prioritaire acties zijn:
Ontwikkeling van “expertisecentra” in de volgende “nichesegmenten:
XXvertaal- en tolkdiensten: profiteren van de Brusselse positie als wereldleider inzake de massale aanwezigheid van vertalers en tolken, evenals van de knowhow die op dat vlak bestaat binnen de Europese instellingen. Zo’n “expertisecentrum” zou erop gericht moeten zijn om professionals op te leiden, maar ook nieuwe diensten en technologieën moeten aanbieden aan de ondernemingen; XXintercultureel beheer: om goed te kunnen functioneren, hebben ondernemingen nood aan een betere kennis en een beter begrip van de andere culturen. De multiculturele arbeidswereld van Brussel is de ideale plek om zo’n “expertisecentrum” uit de grond te stampen; XXEuropese aangelegenheden: specifieke opleidingsprogramma’s en conferenties aanbieden op het domein ban de Europese aangelegenheden, zoals het Europees recht, het Europees beleid, Defensie en internationale veiligheid. Die programma’s zouden zich richten tot zakenlui, topambtenaren, advocaten en magistraten, studenten,…
VERBETEREN VAN DE GOVERNANCE EN DE EFFICIËNTIE VAN DE OPENBARE HEFBOMEN
In het licht van de grondige wijzigingen die het sociaaleconomisch landschap van het Gewest ondergaat, dient men stil te staan bij de aanpassing van de beheersstructuren. Die instrumenten moeten bijgeschaafd worden. Om het hoofd te bieden aan de huidige en toekomstige uitdagingen, moet de stad haar structuren aanpassen om te kunnen handelen op de schaal van die uitdagingen. Zo leiden de verscheidenheid van de economische en sociale belangen met betrekking tot Brussel en de rand tot de vorming van een aangepaste bestuursvorm, de Grootstedelijke gemeenschap. In die context zullen de bestaande structuren hun samenwerking moeten organiseren, rekening houdend met de schaal waarop zich de problemen stellen. De prioritaire acties zijn:
XXde gepaste structuren en indicatoren uitwerken om de complexe gewestelijke realiteit te kunnen vatten en de gewestelijke ontwikkeling daarop af te stemmen. Het is van essentieel belang dat men andere indicatoren uitwerkt dan het BBP. Daarvoor zal een studie worden uitgevoerd in samenwerking met de andere Gewesten; XXde economische instrumenten rationaliseren inzake governance en strategische positionering en de coördinatie versterken om te komen tot een meer coherente en efficiënte dienstverlening naar de ondernemingen van het Gewest toe: Zhet
gebruik promoten van een gemeenschappelijk instrument ter ondersteuning van de overheidsdiensten voor het beheer van de betrekkingen met hun gebruikers (“Customer Relationship Management” - CRM);
Zde
praktijk van de beheerscontracten met gewestelijke overheidsbedrijven veralgemenen door de invoering van gewestelijke en andere transversale doelstellingen, en door rekening te houden met alle actoren van de betrokken sector, waaronder de transitie naar een duurzame economie;
Zhet versterken van de samenwerking tussen de gewestelijke overheidsbedrijven, met name
door het uitbouwen van een Brussels netwerk voor de oprichting van bedrijven dat de verschillende actoren op gewestelijk niveau verenigt en tot einddoel heeft om de economische overheidsactoren beter te ondersteunen; Zhet versterken van de evaluatiecultuur, onder meer door de organisatie van regelmatige en
globale evaluaties met betrekking tot de uitvoering van de sectorale beleidslijnen, de acties die in dat kader worden uitgevoerd, hun resultaten en hun impact; Zijveren voor het voortbestaan van de Raad voor Economische Coördinatie (REC), door een
versterking van zijn rol als impulsgever en strategische coördinator van de verschillende instrumenten en structuren, met name door die logica op te nemen in de verschillende beheerscontracten;
XXde financiële instrumenten versterken zoals de toekenning van kredieten (Brusoc) en de participaties (Brustart), en tegelijkertijd de lopende initiatieven handhaven (zoals de bedrijvencentra en lokale economieloketten, de activiteitencoöperaties) met het oog op de ondersteuning van de oprichting van ondernemingen; XXde inspanningen verder zetten op het vlak van de administratieve vereenvoudiging, met name via E-Government, in de contacten met de ondernemingen ;
169
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
6
170
XXde formele beheersstructuren (Regering) combineren met informele, flexibelere vormen van governance (netwerken van economische overheidsactoren) om te kunnen handelen op het niveau waarop de problemen zich echt stellen; XXhet concept van multi-level governance uitwerken volgens de aanbevelingen van Europa (Strategie EU 2020):
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Z“horizontale”
samenwerkingsakkoorden sluiten tussen de Gewesten en “verticale” akkoorden met de federale en lokale niveaus, met het oog op een harmonische coördinatie van de economische beleidsmaatregelen,
Zde coördinatie van de strategische plannen van de 3 Gewesten, Zde mobiliteitsplannen van de operatoren en de organiserende transportoverheden coördi-
neren, zowel in Brussel als in de rand, Zde
beleidslijnen met betrekking tot de ondernemingen en de sterke sectoren (zie punt 2.3.) coördineren met de gemeenten,
XXhet gebruik van de Europese fondsen optimaliseren om de economische ontwikkeling van het Gewest te bevorderen.
INLEIDING Brussel vormt vandaag de dag het eerste tewerkstellingsbekken van het land, maar de stad heeft vreemd genoeg een zeer hoog werkloosheidscijfer, voornamelijk bij de jeugd. De prioriteit voor Brussel is het om probleem van de werkgelegenheid aan te pakken en het werkloosheidscijfer te verminderen. België, en bijgevolg het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, stemt in met de doelstellingen van de Strategie Europa 2020 voor “een intelligente, duurzame en inclusieve groei”, die werd goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie in juni 2010 en die tracht de tewerkstellingsgraad te verhogen tot 73,2%. Het Brussels gewest wordt in dit opzicht echter geconfronteerd met grotere problemen dan de andere gewesten. In een context van bevolkingsgroei is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de regio die het hoogste jaarlijkse stijgingspercentage van zowel de werkende beroepsbevolking (+ 1,8%) als van de bevolking op arbeidsleeftijd (+ 1%) telt. Men schat overigens dat de populatie tussen “20-64 jaar” zal stijgen met 10,7% tegen 2020. Gezien deze feiten loopt Brussel het risico op een negatief effect voor de tewerkstellingsgraad als het aantal gecreëerde banen en het aantal Brusselaars met een baan in Brussel hun groei van de laatste 6 jaren niet blijven volhouden . In deze context zal de Regering aandacht schenken aan de verhoging van de huidige tewerkstellingsgraad van 59,1% (2011) naar een cijfer dat veel hoger ligt dan het verwachte traject van 59,4% in 2020. De paradox tussen het hoge werkgelegenheidscijfer en de werkloosheidsgraad kan deels worden verklaard door de vereiste kwalificaties op de Brusselse arbeidsmarkt, in het bijzonder de taalkwalificaties. Andere factoren die de paradox deels verklaren zijn het grote aantal pendelaars en het profiel van Brusselse werkzoekenden dat niet overeenkomt met het werkprofiel van de aangeboden job, terwijl ook factoren zoals discriminatie bij aanwerving niet vergeten mogen worden, een factor waartegen het Gewest moet blijven strijden. Een ander fenomeen is de stadsvlucht: wanneer werkloze personen werk en een salaris bemachtigen dankzij de activeringspolitiek van de Regering, hebben ze de neiging om een woning te zoeken buiten Brussel, overeenkomstig hun wensen betreffende de prijs en hun leefomstandigheden. Het is dus noodzakelijk om rekening te houden met dit probleem in het grootstedelijk gebied. Om de tewerkstellingsgraad van de Brusselaars te verhogen, moet het Gewest: de
creatie van banen bevorderen in bepaalde economische branches (zie hoofdstuk 3 Economie) ten voordele van zijn inwoners;
economische
activiteiten behouden, op eigen terrein, of in de nabijheid, waarvan de banen in overeenstemming staan met het profiel van de Brusselse beroepsbevolking;
hogerop
komen door het niveau van opleiding en van kwalificatie te verhogen en door de werking van het schoolsysteem te verbeteren (een van de meest ongelijke in Europa), om de beschikbare banen op de Brusselse arbeidsmarkt beschikbaar te maken voor een groter aantal mensen;
de
Brusselse werkzoekenden begeleiden in de richting van werkposten in het Brussels grootstedelijk gebied (of zelfs daarbuiten), door middel van een verbetering van de mobiliteit op de Brusselse ring.
171
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 3 DE WERWERKSTELLING VERHOGEN VOOR DE BRUSSELAARS
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
172
ondersteuning
bieden door economische stimuli en door subsidies te verschaffen aan bedrijven die werklozen aannemen die wonen in de “Perimeter van werkaansporing”: de toepassing van een positieve discriminatiepolitiek is verenigbaar met de Europese regels betreffende staatssteun, aangezien die maatregelen beantwoorden aan een gemeenschappelijke doelstelling van sociale cohesie en aangezien ze in verhouding staan om de doelstelling te bereiken. Ze veranderen bovendien niets aan de handelsvoorwaarden, waardoor ze niet ingaan tegen het gemeenschappelijk belang. (De Commissie heeft dit soort hulp goedgekeurd voor de Stedelijke Vrijhandelszones in verscheidene lidstaten.) Deze strategie is eveneens uitgewerkt in hoofdstuk 2 “Economie”.
Dit impliceert 4 doelstellingen: de
economische sectoren ondersteunen en begeleiden die de meeste mensen tewerkstellen en de richtingen opwaarderen die bijdragen tot een duurzame visie en aan de spits staan door de steun bij de oprichting van Brusselse ondernemingen op dat gebied. Deze doelstelling ligt in de lijn van de “New Deal” en van de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu;
de vorming van werkzoekenden via een aanbod van versterkte opleidingen; erop toezien dat alle Brusselaars de middelen hebben om werk te bemachtigen op de arbeidsmarkt. Dat
wil zeggen dat iedere levende persoon in Brussel onderwijs of een opleiding moet kunnen volgen die leidt tot de uitoefening van een beroep. de werkzoekenden begeleiden en aan het werk zetten.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal speciale aandacht schenken aan de sectoren die perspectieven bieden qua impact op de Brusselse banen, zowel voor de arbeidsplaatsen voor laaggeschoolden als voor de arbeidsplaatsen voor hogergeschoolden, die de economische dynamiek van het Gewest vertegenwoordigen en die bijgevolg ondersteund moeten blijven. Deze sectoren zullen prioriteit genieten in het economisch beleid. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet eveneneens de economische transformaties begeleiden en daartoe vestigingsruimte vrijhouden voor sectoriële economische activiteiten, waaronder de secundaire sector en de industriële activiteiten die overeenstemmen met de stedelijke ruimte. Er dienen ook kenniscentra opgericht te worden die allereerst de actoren inzake werkgelegenheid en opleiding samenbrengen, door de aanwezigheid te verzekeren van universiteiten, hogescholen en onderzoekscentra en het bestaan te verzekeren van mogelijkheden van kritieke omvang. In een moeilijke budgettaire context vereist de bevordering van een duurzame stedelijke groei dat de Regering en de sociale gesprekspartners hun krachten bundelen voor de opheffing van een aantal hindernissen en voor de versterking van de hefbomen inzake partnerships die in het huidig institutioneel kader kunnen leiden tot een vermenigvuldiging van de synergieën ten gunste van de tewerkstelling van de Brusselaars. Daarom hebben de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de sociale Brusselse gesprekspartners een Pact voor een duurzame stedelijke groei ondertekend op 29 april 2011. Het Pact kreeg de naam Brusselse “New Deal” en is “een instrument op het vlak van coördinatie, samenwerking en algemene mobilisatie ten gunste van de werkgelegenheid van de Brusselaars, dat enerzijds werd georganiseerd rondom vooraf bepaalde sterke gemeenschappelijke engagementen en anderzijds een referentiemethodologie vormt voor de uitvoering ervan. Het is noodzakelijk gebleken om het gekruist beleid tussen gewesten, gemeenschapscommissies te versterken, maar ook tussen de publieke en private actoren. Het gekruist beleid bevordert de noodzakelijke synergieën tussen verschillende domeinen, namelijk onderwijs, opleiding en werkgelegenheid. Zo kan er beter rekening worden gehouden met de specifieke noden van de Brusselaars. In deze context is de ontwikkeling van de sectoren die werkgelegenheid bieden, in het kader van de New Deal die de Alliantie Werkgelegenheid-Milieu omvat, de concrete vertaling van deze verdienstelijke samenwerking tussen actoren ten voordele van de werlgelegenheid, de economie en het milieu. De sector van de sociale economie is een innoverend alternatief dat zich bewezen heeft inzake de aanbieding van werkgelegenheid. Hij biedt de mogelijkheid op een socio-professionele inschakeling voor kansarme groepen uit het Gewest.
In het kader van de zesde staatshervorming, is de Regering kortom van plan om prioriteiten te stellen, zowel op het vlak van de organisatie en uitvoering van haar nieuwe bevoegdheden als voor toekenning van financiële middelen die haar zullen worden overgemaakt. Bijgevolg zijn de prioriteiten van de Regering met betrekking tot het verhogen van de werkgelegenheid van de Brusselaars de volgende:
173
de werkgelegenheid stimuleren en ontwikkelen in de sterke sectoren (die steunen op de troeven van de
stad) en in de sectoren met een groot potentieel aan jobs voor Brusselaars; de
tewerkstelling bij jongeren bevorderen en de maatregelen versterken die hun inschakeling in het arbeidscircuit bevorderen;
de
ontwikkeling van de overheidsdienst werkgelegenheid verderzetten om een efficiënte dienstverlening op maat aan te kunnen bieden ten aanzien van werkzoekenden en werkgevers;
waken over de kwaliteit van de tewerkstelling en de gelijkheid van kansen versterken; een perimeter opstellen ter bevordering van de werkgelegenheid met subsidies voor ondernemingen die
lokaal aanwerven in deze zone. Het is uiterst belangrijk om het onderwijsbeleid te verbeteren alvorens Brussel echt kan inwerken op het werkgelegenheidsbeleid. De meest uitgebreide opleidingsprogramma’s vormen nog geen vervanging voor een performante cursus op school, die elk kind, ongeacht de sociaal-economische achtergrond, toelaat om kennis te vergaren en zich te emanciperen op sociaal vlak. Het GPDO ligt in de lijn van de vorige plannen betreffende de wens om de werkgelegenheid van de Brusselaars te bevorderen en te waken over de gelijkheid van kansen. Het GPDO introduceert vervolgens belangrijke breuken in vergelijking met de vorige Gewestelijke Ontwikkelingsplannen, omdat het ten volle rekening houdt met de sociale, economische en milieuproblemen die eigen zijn voor een duurzame ontwikkeling in de werkgelegenheidsstrategieën. Bovendien voert het GPDO een nieuwe benadering aan die zich niet beperkt tot de institutionele en territoriale verplichtingen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
massaal herstructureren en investeren in het aanbod van opleidingen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
174
1
DE WERKGELEGENHEID STIMULEREN EN ONTWIKKELEN IN DE STERKE SECTOREN EN IN DE SECTOREN MET EEN GROOT POTENTIEEL AAN JOBS VOOR BRUSSELAARS
De Regering zal alle nodige acties uitvoeren die nodig zijn voor de economische dynamiek en voor de schepping van arbeidsplaatsen via 5 doelstellingen: de ontwikkeling van de sleutelsectoren die veel werkgelegenheid bieden, het stimuleren van de creatie van arbeidsplaatsen en antwoord bieden op de noden van ondernemingen inzake opleidingen, het promoten van werkgelegenheid in het federaal openbaar ambt, het gebruik van de hefboomwerking van overheidsopdrachten en ten slotte de versterking van de mobiliteit van de Brusselse werknemers.
1.1.
VERDERE ONTWIKKELING VAN DE SLEUTELSECTOREN DIE VEEL WERKGELEGENHEID BIEDEN
Vaststelling en problematiek
Een sterke economie is onmisbaar om de noodzakelijke dynamiek voor de schepping van arbeidsplaatsen te kunnen opwekken. De Regering ondersteunt allereerst de ontwikkeling van de sectoren die veel werkgelegenheid bieden aan de Brusselaars. Om dit te doen, zijn de acties om de economische activiteit te ondersteunen aanvullend met de maatregelen inzake werkgelegenheidsbeleid en vice versa. Zes prioritaire sectoren, die in de lijn liggen van de “New Deal”, genieten van bevoorrechte aandacht en een actieplan dat gericht is op de ondersteuning van ondernemingen, op het stimuleren van de schepping van arbeidsplaatsen en op het vormen van werkzoekenden voor deze beroepen: de leefmilieuberoepen, en meerbepaald de beroepen uit de sector bouw , duurzame renovatie, waterbeheer, afvalbeheer en recyclage, evenals de sector van duurzame voeding; de beroepen met betrekking tot de internationale ontwikkeling van Brussel en van het toerisme (waaronder ook de beroepen met betrekking tot ambachten en de erfgoedberoepen); de handelsberoepen en in het bijzonder diegene op hoog niveau met betrekking tot het toerisme en de horeca; de beroepen met betrekking tot overheidsdiensten, de social-profitsector, de buurtdiensten en eveneens de stadsberoepen; de beroepen met betrekking tot innovatie de industriële werkgelegenheid en vergelijkbare beroepen. De creatieve sectoren (cultuur, audiovisuele sector, evenementensector, kunstsector,...), evenals de beroepen met betrekking tot de stadsdienssten, zijn eveneens ontwikkelingspistes voor de Brusselse werkgelegenheid. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet eveneens alle mogelijkheden grijpen om de nadruk te leggen op de overgang van zijn economie naar aangepaste sectoren die zich lenen voor een stedelijke omgeving. Deze sectoren beantwoorden aan de noden van de inwoners en creëren werkgelegenheid voor de Brusselaars. Er dient ook een begeleiding plaats te vinden inzake instandhouding van de industriële activiteit in aangepaste zones en de overgang van de industriële sector naar de stedelijke industrie, samen met de stad en overeenstemmend met de andere functies. Voor elk van deze sectoren moeten er acties worden ondernomen op 3 niveaus: de ondersteuning van de ontwikkeling van sectoren dankzij subsidies voor de oprichting, de groei en de uitbreiding van ondernemingen; anticiperen en werkgelegenheid creëren voor de Brusselaars, in het bijzonder door aanwervingssubsidies voor Brusselse werknemers te regelen; anticiperen en het opleidingsaanbod voor werkzoekenden verhogen, en dan vooral het aanbod voor de jonge populatie.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet een vooruitziend dynamisch beleid blijven ontwikkelen betreffende de aanwerving van Brusselse werkzoekenden en de diensten die aangeboden worden door openbare actoren op het vlak van werkgelegenheid en opleiding. Dit vooruitziend beleid is bedoeld om de werknemers te sensibiliseren die zich bevinden op zijn grondgebied of voor diegenen die van plan zijn zich daar te vestigen. Bedrijven die onderworpen zijn aan regionale economische hulp zullen in het bijzonder de eerste begunstigden zijn van deze bewustmaking. Tripartiete overeenkomsten tussen de verschillende Brusselse economische instrumenten (GOMB, GIMB, BAO, IWOIB, INNOVIRIS, gewestelijk bestuur, ...), de ondernemingen die genieten van financiële steun van het Gewest en de tewerkstellings- en opleidingsoperatoren voor de aanwerving van Brusselse werkzoekenden, zullen worden veralgemeend. De sector van de sociale economie vormt een alternatief dat actief heeft bijgedragen tot de creatie van arbeidsplaatsen, bestemd voor Brusselaars. Deze sector biedt immers mogelijkheden voor de socio-professionele inschakeling van laaggeschoolde Brusselse werkzoekenden, maar vormt eveneens een volwaardige sector. Het Gewest moet anticiperen op de schepping van arbeidsplaatsen met betrekking tot overheidsopdrachten en tot grote toekomstige infrastructuurwerken via een voluntaristische actie die de oprichting van ondernemingen toelaat en via de organisatie van opleidingen die beantwoorden aan de toekomstige noden van de werkterreinen. In dat kader moeten de administratieve kosten worden verlaagd. De erfgoedsector vormt daarenboven een belangrijke bron van werkgelegenheid. De banen uit die sector hebben zowel betrekking tot de restauratie, als tot de herbestemming van beschermd erfgoed, als tot het onderhoud van niet-beschermd erfgoed. Voor deze werken zijn immers heel wat gespecialiseerde vakmensen vereist. Een werk dat respectvol omgaat met oude materialen en oude werken, hun kennis, de beheersing van vergeten technieken, de duurzame visie en een andere verhouding tot de rendabiliteit, zijn zoveel uitdagingen waaraan men een antwoord moet kunnen bieden voor de ontwikkeling van ondernemerschap op het gebied van erfgoed. De voornaamste acties zijn:
XXde mobilisatie versterken van de economische actoren (publiek en privé), van de professionele actoren, van de opleidings- en tewerkstellingsinstellingen rondom een dynamiek die erop gericht is om de tewerkstelling van de Brusselaars uit te breiden in de aangeduide sectoren en die tracht de synergieën en de complementariteit tussen de verschillende actoren te verhogen. Er dienen eveneens resultaten geëvalueerd te worden naargelang de opvolgingsindicatoren (zie hoofdstuk beleid); XXElke openbare economische, tewerkstellings-, onderzoeksactor,... verplichten om een strategieplan voor te leggen aan de Regering, om de compatibiliteit van deze plannen met de gouvernementele visie te kunnen garanderen. Er moeten indicatoren worden opgesteld door openbare actoren van economie en tewerkstelling die het toelaten om de vooruitgang van de uitvoering van dat strategisch plan te objectiveren. op een aanhoudende manier de actieplannen verbeteren door doelgerichte maatregelen te trefXX fen die eropuit zijn om de ondernemingen en de creatie van arbeidsplaatsen voor Brusselaars te stimuleren en om het opleidingsaanbod voor Brusselse werkzoekenden te verhogen in de 5 voornaamste sectoren van werkgelegenheid, en dit alles aangepast aan het profiel van de Brusselaars;
XXde opleiding van erfgoedberoepen aanmoedigen en ontwikkelen door middel van stages in ondernemingen, individuele opleidingen binnen een onderneming of via gekwalificeerde opleidingen; XXverdere verduidelijking geven betreffende de sociale economie (in het bijzonder over de inschakelingseconomie), om zijn ontwikkeling in het Gewest te verzekeren met het oog op de inschakeling van laaggeschoolde werklozen; XXde benadering in kaart brengen voor de huidige Brusselse werkgevers of diegenen die zich in het Gewest willen vestigen, opdat ze worden gesensibiliseerd voor de aanwerving van Brusselaars, via tewerkstellings- en opleidingsinstellingen die actief zijn in Brussel;
175
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Doelstellingen
176
XXtripartiete overeenkomsten veralgemenen tussen de verschillende Brusselse economische actoren (GOMB, GIMB, BAO, IWOIB, INNOVIRIS, gewestelijk bestuur, ...), de ondernemingen die genieten van financiële steun van het Gewest en de tewerkstellings- en opleidingsoperatoren voor de aanwerving van Brusselse werkzoekenden;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde ondernemingen aanmoedigen om aanwervingscharters van Brusselaars te ondertekenen.
1.2.
WERKGELEGENHEID STIMULEREN EN BEANTWOORDEN AAN DE NODEN VAN DE ONDERNEMINGEN
Vaststelling en problematiek
De kwaliteit van het werk en het productiviteitsniveau van de Belgische werknemers is algemeen bekend in het kader van vergelijkende internationale analyses. Toch hebben de Brusselse ondernemingen, net als het geheel van Belgische ondernemingen, problemen met aanwervingen die enerzijds te wijten zijn aan de kwalificaties van de beschikbare personen op de arbeidsmarkt en anderzijds aan de loonkosten. De zesde staatshervorming voorziet hefbomen om te kunnen reageren op deze 2 problemen. Doelstellingen
De staatshervorming bepaalt enerzijds dat er een wettelijke mogelijkheid is voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om programma’s voor beroepsopleidingen op te stellen in het kader van het werkgelegenheidsbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van Brussel. Dit gebeurt door de programma’s te linken aan een monitoringsysteem van beroepen dat toelaat om te anticiperen op toekomstige tekorten inzake werknemers en om aangepaste maatregelen te nemen om dit te verhelpen (ontwikkeling van opleidingen, benutten van beroepen, beroepsoriëntering, ...). Het Gewest zal in staat zijn om het gebrek aan informatie op te vangen inzake beroepen waarvoor er een zogenaamd “tekort” is. Zo zal het Gewest beantwoorden aan de problemen van de ondernemingen inzake de aanwerving van werknemers voor de aangaande beroepen. Het Gewest zal anderzijds beschikken over nieuwe bevoegdheden op het gebied van werkgelegenheidsbeleid en in het bijzonder over die met betrekking tot de activatiemaatregelen voor werkloosheidsuitkeringen en die met betrekking tot premiekortingen voor de RSZ-doelgroepen. In dat kader zal het Gewest allereerst een deel van de overgemaakte financiële middelen toekennen aan de activering van werklozen om ze snel te mobiliseren en om hen toe te laten hun kwalificaties te ontwikkelen. Bovendien zal het Gewest een diepgaande reflectie op gang brengen betreffende de gunstige gelegenheid om de premiekortingen te verhogen (voornamelijk op de lage salarissen), met het oog op het verlagen van de loonkosten en om de werkgevers de kans te geven om meer werknemers aan te nemen. Het Gewest zal de mogelijkheid onderzoeken om eveneens maatregelen te treffen die het toelaten om de loonkosten van bepaalde doelgroepen te verlagen, zoals die van de laaggeschoolde jongeren, de langdurig werklozen en de zeer laaggeschoolde werknemers. Zo wilt het Gewest hun loonkost beter in overeenstemming brengen met hun productiviteit. Deze 2 luiken (opleidingsprogramma’s en doelgroepen) zullen vooral als gevolg hebben dat de werkgevers zullen samenwerken met de publieke werkgelegenheids- en opleidingsoperatoren. De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
een terugkerend programma op de markt brengen in verband met informatie, de sensibiliXX sering en het promoten van de beroepen van de toekomst en de beroepen waar weinig mensen voor te vinden zijn, in het bijzonder wetenschappelijke en technische beroepen, in samenwerking met de aangaande sectoren, werkgevers en scholen. Deze viseren voornamelijk jongeren;
XXhet monitoringsysteem versterken en verfijnen, in samenwerking met de sociale partners, de actoren van de professionele en economische sectoren, de informatiedienst betreffende werkgele-
genheid en de Referentiecentra voor beroepen. Zo kan men anticiperen op de evolutie van beroepen, op de noden van de werknemers en op de kwalificaties in de verschillende beroepssectoren;
177
XXhet werkgeversbeleid van de dienst Actiris verbeteren, herorganiseren en versterken; XX“pilootopleidingen” op maat ontwikkelen om te beantwoorden aan de tekortkomingen qua kwalificaties;
XXin het kader van de nieuwe bevoegdheden die voortkomen uit de zesde staatshervorming, dient een deel van de beschikbare middelen georiënteerd te worden in de richting van het activeringsbeleid van werklozen, in het bijzonder om hun kwalificaties te verbeteren en om hen zo snel mogelijk te mobiliseren; XXin het kader van de nieuwe bevoegdheden die voortkomen uit de zesde staatshervorming, dient er getracht te worden om de loonkosten te verlagen, voornamelijk voor de werknemers uit de doelgroepen, zoals de laaggeschoolde jongeren, de langdurig werklozen en de zeer laaggeschoolde werknemers met het oog op de vergemakkelijking van hun aanwerving; XXmultifunctionele werkruimten aanbieden aan de ondernemers, waar ze alle diensten kunnen terugvinden die ze nodig hebben.
1.3.
DE TEWERKSTELLING VAN DE BRUSSELAARS BEVORDEREN IN DE OPENBARE AMBTENARIJ
Vaststelling en problematiek
Brussel herbergt vele openbare diensten, op alle mogelijke bestuursniveaus, waarin de Brusselaars naar verhouding ondervertegenwoordigd zijn. Hetzelfde geldt voor de federale overheidsbedrijven in Brussel. De overheidsbedrijven in Brussel zijn overigens leveranciers van arbeidsplaatsen voor geringe of hooggekwalificeerde personen. Deze overheidsbedrijven zullen bijgevolg het hoofd moeten bieden aan de vele personen die op pensioen gaan. Dit geldt in het bijzonder voor ondernemingen zoals de Post, de NMBS, de gewestelijke administratie, de MIVB,... Deze vertrekken representeren een belangrijk tewerkstellingspotentieel voor de Brusselaars. Doelstellingen
De Regering is van plan om te beantwoorden aan de ondervertegenwoordiging van de Brusselaars in het openbaar ambt door de nadruk te leggen op de sensibilisering van het geheel aan federale, gewestelijke en gemeentelijke openbare werkgevers. Aangezien selectie- en aanwervingsmechanismen binnen het openbaar ambt specifiek zijn voor de sector en dus niet noodzakelijk rekening houden met de socio-economische toestand die eigen is aan de Brusselse werknemers, is het noodzakelijk om partnerships aan te gaan met de overheden, met de organisaties en met de desbetreffende overheidsbedrijven. Het Gewest zal informatiecampagnes organiseren die gericht zijn op overheidsbedrijven en werkzoekenden. De bevordering van de tewerkstelling van Brusselaars in het openbaar ambt vereist ook de ontwikkeling van specifieke opleidingen en van coaching, zodat de Brusselaars kunnen worden bijgestaan in hun voorbereiding op aanwervingsexamens, in het bijzonder in het kader van het Referentiecentrum dat gewijd is aan het openbaar ambt en aan de stadsberoepen. Ten slotte zal de Regering de ondernemingen en de gewestelijke en gemeentelijke openbare diensten aanmoedigen om bij voorkeur hun openstaande vacatures te publiceren bij Actiris.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXhet opleidingsaanbod verhogen, voornamelijk voor de beroepen in Brussel waarvoor weinig mensen te vinden zijn;
178
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXhet geheel van openbare actoren in Brussel sensibiliseren (internationale instellingen, overheidsbedrijven, federale administraties,…) inzake de aanwervingsproblematiek van de Brusselaars en de toegang tot openbare tewerkstelling van werknemers van vreemde origine; XXhet Referentiecentrum dat gericht is op de stadsberoepen en de openbare ambten, zorgt voor: Zde verbetering van de toegang tot informatie voor Brusselaars over aanwervingen in de openbare dienstverlening en de overheidsbedrijven door middel van een verbetering van het systeem van werkaanbiedingen, door sensibiliseringscampagnes en door het promoten van openbare diensten bij het grote publiek en bij Brusselse werkzoekenden; Zde aanhoudende evaluatie van de reële aanwezigheid van Brusselaars in het openbaar ambt; Zhet sluiten van overeenkomsten voor de tewerkstelling van Brusselaars, door de gewestelijke
en gemeentelijke openbare actoren te dwingen om bij voorkeur via Actiris te handelen voor de aanwerving en communicatie betreffende hun werkaanbiedingen; Zde opstelling van een coachingsysteem dat toelaat om de Brusselaars te begeleiden bij de voor-
bereiding van hun aanwervingsexamens en dat eveneens toelaat om specifieke opleidingen te organiseren die in verband staan met de sectoriële actoren, de tewerkstellingsinstellingen, de opleidingsinstellingen en de SELOR; Zde
organisatie van typexamens om de Brusselaars zo goed mogelijk voor te bereiden op het praktische luik van de aanwervingsexamens van SELOR, voornamelijk linguistieke examens. De structuur van deze examens vereist een betere taalopleiding, een basisvoorwaarde voor de toegang tot tweetalige openbare ambten;
Zhet
bekrachtigen van de verworven competenties die buiten het diploma of buiten de diploma’s erkend zijn;
Zde ontwikkeling van aanwervingsplannen gespreid over meerdere jaren tesamen met de open-
bare instellingen in Brussel (gemeentelijke, gewestelijke en federale administraties, gewestelijke en paragewestelijke instellingen,…). Dit zijn plannen die het toelaten om te anticiperen op hun nood aan personeel.
1.4.
DE TEWERKSTELLING VAN DE BRUSSELAARS BEVORDEREN DOOR DE HEFBOOM VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN
Vaststelling en problematiek
De overheidsopdrachten die geregeld worden via gemeentelijke en gewestelijke instellingen vormen een hefboom die het toelaat om innovatie, kwaliteit en lokale tewerkstelling te bevorderen. Doelstellingen
Het is cruciaal voor het Gewest om te anticiperen op de schepping van arbeidsplaatsen die verbonden zijn aan overheidsopdrachten en aan de toekomstige grote infrastructuurprojecten in Brussel. Dit gebeurt door middel van een politieke actie die enerzijds de oprichting van ondernemingen toelaat, en anderzijds de organisatie van opleidingen die kunnen beantwoorden aan de toekomstige noden van de werkterreinen op het vlak van competenties. De overheidsopdrachten kunnen overigens in geen geval de concurrentie ontregelen of ondernemingen leiden door abnormaal lage prijzen aan te beiden. De Regering zal aandachtig zijn voor de werkomstandigheden in de ingeschreven ondernemingen en voor de naleving van de werkreglementering. De gewestelijke overheden zullen waken over de opneming van sociale en milieuclausules in de openbare gewestelijke markten, evenals in de openbare markten die gelanceerd werden door Brusselse lokale overheden. Het is eveneens cruciaal dat de keuze van de aanbestedingsprocedures en de omvang van de markt toegang bieden aan de kleine en middelgrote Brusselse ondernemingen op de arbeidsmarkt.
De Regering zal erop toezien dat het besluitvormingsysteem voor de toekenning van een overheidsopdracht het toelaat om zijn doelstellingen tegemoet te komen. Bovendien zal de Regering het geheel van openbare administraties en instellingen sensibiliseren die betrokken zijn bij deze problematiek.
179
Deze oriëntatiestrategie van de overheidsopdrachten moet eveneens worden toegepast op de milieusectoren, zodat men de oprichting van ondernemingen in de groene sector kan stimuleren (constructie, waterbeheer, duurzame voeding, afvalbeheer,...) en bijgevolg ook de Brusselse tewerkstelling. De voornaamste acties zijn:
XXde sensibilisering en de opleiding voortzetten van de personen die belast zijn met de organisatie van de overheidsopdrachten en werken in gemeentelijke en gewestelijke administraties. Dit gebeurt via de omzendbrief betreffende de sociale clausules in de openbare markten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (een maatregel die geregistreerd staat in de “New Deal”); XXsociale en milieuclausules bijvoegen die bevorderlijk zijn voor de economie en de lokale tewerkstelling in overheidsopdrachten. Terwijl waakt men erover dat de clausules bruikbaar gemaakt worden voor de ondernemingen, voornamelijk in het kader van openbare werken in de buurt; XXde clausules van Beliris en van de gewestelijke en gemeentelijke instellingen met betrekking tot de overheidsopdrachten aanpassen, om de innovatie en de lokale tewerkstelling te kunnen bevorderen en stimuleren; XXde oprichting, binnen de gewestelijke administratie, van een informatiedienst voor de referentieprijzen van de dienstensectoren en van de bouwsector die toelaat aan de aanbesteders om de ingeschrevenen te kunnen identificeren die, in voorkomend geval, abnormaal lage prijzen aanbieden (sociale dumping). Bovendien laat het toe om de naleving van de werkreglementering te controleren in de ingeschreven ondernemingen; XXbijzondere aandacht schenken aan de zeer kleine ondernemingen (ZKO) en aan de ambachtslieden om hen te helpen een antwoord te bieden aan de Brusselse overheidsopdrachten; XXopleidingen organiseren die bedoeld zijn voor werkzoekenden, en meer specifiek voor jongeren, in de sectoren die zich bezighouden met de toekomstige overheidsopdrachten bestemd voor grote gewestelijke werken; XXde opleiding ontwikkelen van erfgoedberoepen en specifieke clausules bijvoegen in overheidsopdrachten inzake restauratie om de opleiding verplicht te maken van jongeren op de werven toegewijd aan restauraties; XX“groene sectoren” ontwikkelen, door middel van openbare voorbeeldprojecten in het bijzonder.
1.5.
DE MOBILITEIT VAN DE BRUSSELSE WERKNEMERS VERSTERKEN
Vaststelling en problematiek
Er bestaat een belangrijk tewerkstellingsbekken in de Brusselse rand, voor de tewerkstelling van laaggeschoolden in het bijzonder. De stroom van Brusselse werknemers naar de Vlaamse rand ondergaat overigens sinds meerdere jaren een constante positieve evolutie. 24 De zelfstandigen en ZKO’s die actief zijn in de sector van de erfgoedberoepen, klagen immers over de moeilijke toegang tot de overheidsopdrachten. Zij schrijven deze moeilijkheden toe aan administratieve redenen (zware en omslachtige procedures) en aan de wijze waarop de opdrachten gegund worden. Dit geeft namelijk aanleiding tot het drukken van de kosten van de onderaannemers vanwege de algemene aannemers.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het gaat in het bijzonder over de bevordering van de toegang voor zelfstandigen en “zeer kleine ondernemingen” (ZKO) tot overheidsopdrachten die te maken hebben met restauratiewerven24.
180
Doelstellingen
Gezien het verwachte tekort aan werkkrachten in Vlaanderen, dient men de mobiliteit van werknemers te versterken en dient men voorwaarden te creëren die het toelaten om de mobiliteit te verbeteren en uit te breiden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De mobiliteit van Brusselaars moet worden onderhandeld op het niveau van de hoofdstedelijke gemeenschap. Ze moet bovendien gepaard gaan met een evenwichtige verdeling van de economische activiteiten op het hoofdstedelijk gebied, met het oog op een “win-win-situatie” en door de fenomenen van concurrentie tussen de Gewesten te ontwijken. Institutionele hefbomen zullen hiervoor moeten worden gebruikt. De samenwerking tussen de gewestelijke openbare tewerkstellingsdiensten moet worden opgevolgd en uitgebreid, in het bijzonder voor wat betreft de uitwisseling van werkaanbiedingen. Het gaat er ook om een mobiliteitsstrategie te voorzien, in samenwerking met de instellingen voor openbaar vervoer, die in verband zal staan met de tewerkstellingsbekken dat onvoldoende voorzien is van openbaar transport (met bijzondere aandacht voor de industriezones en de zone rondom Zaventem). Bovendien zal de strategie erover waken dat de lijnen van het openbaar vervoer op een optimale manier de tewerkstellingsbekken en de steden, die zich bevinden aan de twee kanten van de gewestgrenzen, met elkaar verbinden. Het Gewest zal de mogelijkheid onderzoeken om gebruik te maken van de regionalisatie van mobiliteitspremies om de intergewestelijke mobiliteit van de Brusselse werknemers aan te moedigen en om een betere verdeling van de mobiliteitskosten te garanderen. De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde intergewestelijke mobiliteit van de werknemers garanderen door middel van samenwerkingsakkoorden tussen respectievelijk de Gewesten en hun openbare tewerkstellingsdiensten. Deze intergewestelijke samenwerking is voornamelijk gericht op de uitwisseling van vacatures tussen deze openbare diensten; XXde prospectieve dynamiek versterkenen in de hoofdstedelijke zone, meerbepaald in de uitzonderlijk dynamische zones inzake de schepping van arbeidsplaatsen (zoals Zaventem). Het gaat er eveneens om de medewerkers van Actiris en van de VDAB te sensibiliseren inzake de mobiliteitsproblematiek, zodat deze rekening kunnen houden met de werkaanbiedingen op het gehele Brussels grootstedelijk gebied; XXeen lokalisatiestrategie uitwerken, in het kader van het hoofdstedelijk gebied, voor de economische activiteiten in het Brussels hoofdstedelijk gebied, die de mobiliteit vergemakkelijkt tussen de 3 Gewesten, met het oog op een “win-win-situatie” en door concurrentie tussen deze laatsten te vermijden; XXom de toegangsvoorwaarden te creëren die nodig zijn voor die banen buiten het gewestelijk grondgebied, dient er een aanbod aan openbaar vervoer ontwikkeld te worden dat gaat van Brussel naar de verschillende tewerkstellingsbekkens van het hoofdstedelijk gebied, in het bijzonder via samenwerkingsakkoorden tussen de MIVB, De Lijn en de TEC; XXde mogelijkheid analyseren om de regionalisatie van mobiliteitspremies in te voeren die gebaseerd is op de afstand tussen werk en woonplaats van de werknemer om enerzijds de mobiliteit van de Brusselse werknemers te bevorderen en anderzijds de grotere deelname van pendelaars aan de mobiliteitskosten te garanderen; XXonderhandelingen voeren met de federale Regering inzake een fiscaal “pakket” dat overeenkomstig is met de “bedrijfswagen”, in de vorm van een woonpremie als diegene zich in nabijheid bevindt van de werkplaats van de werknemer; XXde talenkennis van de Brusselaars versterken, door middel van ontwikkelde initiatieven in het kader van het Talenplan en door middel van het waken over de aanbieding van Nederlandse les aan Brusselse werkzoekenden.
MASSAAL INVESTEREN IN HET AANBOD VAN OPLEIDINGEN
De opleiding en de verbetering van de kwalificaties van werkzoekenden is een prioriteit om de werkloosheidsproblematiek in het Brussels Gewest te kunnen oplossen. Er dient massaal geïnvesteerd te worden in het opleidingsaanbod, vooral in de scholing van volwassenen buiten schoolcursussen. Zo kan men de Brusselaars, en dan vooral de werkzoekenden, de kans bieden om beroepskwalificaties te verwerven die onmisbaar zijn voor hun inschakeling op de arbeidsmarkt en voor hun ontwikkeling. Het gaat er ook om de noodzakelijke synergieën en samenwerking tussen de actoren van tewerkstelling, opleiding en onderwijs te verzekeren.
2.1.
INVESTEREN IN HET OPLEIDINGSAANBOD
Vaststelling en problematiek
Het opleidingsaanbod dat bestemd is voor werkzoekenden (12.000 per jaar) beantwoordt niet voldoende aan de vraag (geschat op 25.000 per jaar). Er dient dus zwaar geïnvesteerd te worden in het aanleren van talen (N/E/F). Talen zijn immers onmisbaar in een dienstenmaatschappij.
Doelstellingen
Enerzijds moet het Gewest die activiteitensectoren ondersteunen die in de huidige context een hoog duurzaam groeipotentieel vertonen en tal van banen kunnen creëren die zij kunnen laten invullen door Brusselaars. Anderzijds moet het Gewest de Brusselaars, en vooral de werkzoekenden, bijstaan in hun werkinschakelingsinspanningen en daartoe de afstand verkleinen tussen de aangeboden opleidingen en de prioritaire activiteitssectoren. De Brusselse overheden zullen een permanente dialoog aangaan met de actoren inzake onderwijs, opleiding, tewerkstelling, evenals met de sectoriële en beroepsvertegenwoordigers, alsook met de sociale partners, in het kader van de “New Deal”. De doelstelling is om de noden van de ondernemingen, van de individuen en van de gemeenschap te identificeren en om geschikte opleidingsprogramma’s te definiëren, en dit met de naleving van de voorrechten van elke van de partijen. De ontwikkeling en de optimalisatie van het opleidingsaanbod in Brussel zal allereerst plaatsvinden door middel van Bruxelles Formation, de VDAB en hun partners. De samenwerking met de gemeenschappen en de openbare opleidingsinstellingen in Wallonië en in Vlaanderen zal overigens worden aangemoedigd. Er zullen nieuwe interventiemodellen worden ingevoerd in de opleidingstrajecten om ze flexibeler te maken, zodat ze beter kunnen beantwoorden aan de profielen van de werkzoekenden en aan de kwalificatienoden. Bovendien kunnen ze zo een sneller contact teweegbrengen tussen de werkzoekenden en de arbeidswereld. Zo zal de sector van de professionele opleiding zich ook organiseren rondom de creatie van competentiepolen die allereerst de actoren inzake tewerkstelling en opleiding samenbrengen, maar eveneens de actoren uit de beroepssectoren en het onderwijs. De mogelijkheid die de zesde staatshervorming biedt aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de oprichting van beroepsopleidingprogramma’s laat in het algemeen, in het kader van zijn werkgelegenheidsbeleid, toe om gerichter te kunnen investeren in het opleidingsaanbod.
181
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
2
182
De voornaamste acties zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde investeringen in taalopleidingen voortzetten en allereerst het aanleren van werkgeoriënteerde talen ondersteunen; XXde sectoriële bewaking versterken om het aanbod aan scholingsopleidingen te vergroten in overeenstemming met de beroepsopleidingen die veel werk bieden, en dat, in samenwerking met de sociale partners, met de beroeps- en economische sectoren, met het Brussels Observatorium voor de werkgelegenheid Actiris, met de Dienst Studies van Brussel Vorming, met de VDAB en met de professionele referentiecentra; XXeen aanhoudende dialoog aangaan tussen de openbare overheden, de sectorale federaties en de sociale partners, in het kader van de “New Deal”, met het oog op de bevordering van beroepsopleidingen in zogezegde hoofdsectoren in Brussel en met het oog op de aanmoediging tot samenwerking tussen de actoren inzake onderwijs, tewerkstelling en beroepsopleiding; XXhet aanbod van opleidingen massaal ontwikkelen en het aanbod van bestaande opleidingen optimaliseren door te waken over hun kwaliteit via de realisatie van een ware cartografie met betrekking tot het opleidingsaanbod in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. En dit alles terwijl het voortbestaan van dit werk wordt verzekerd en er een monitoringsysteem wordt opgericht voor het opleidingsaanbod. Deze opvolgingsmiddelen moeten een regelmatige wijziging van het opleidingsaanbod toelaten binnen de domeinen en de beroepen die werden bestempeld als zijnde hoofdsectoren of sectoren met een tekort aan werknemers. Bovendien moeten de middelen het toelaten om de regelingen van de verschillende werknemers te onderscheiden al naargelang het gaat om een aanbod van schoolopleidingen (beroepsgericht) of multidisciplinaire opleidingen (belangrijke vaardigheden die vereist worden door de Europese Unie); XXbijzondere aandacht schenken aan de doelgroep van jonge werkzoekenden en oplossingen creëren in termen van stages en beroepsopleidingen, in het kader van het programma “Jongerengarantie”; XXvoorrang bieden aan korte opleidingen en opleidingen in modules om een betere overeenstemming van inhoud en didactiek te verkrijgen voor het potentieel van werkzoekenden en om bijgevolg een grotere flexibiliteit te verkrijgen in de integratieprojecten; XXzorgen voor een gevarieerder aanbod van opleidingen die kunnen voldoen aan het geheel van kenmerken van het Brusselse publiek en die zijn aangepast aan elk van hen; XXgenoeg vooropleidingen en basisiopleidingen ontwikkelen ten aanzien van de fenomenen van school- en sociaal verzuim; XXde mogelijkheid onderzoeken om andere interventiemodellen te ontwikkelen die onafhankelijk zijn van het klassieke opleidingsparcours, zoals het model voor collectieve ondernemingsopleidingen (in het bijzonder in het kader van de vestiging of de ontwikkeling van grote ondernemingen op gewestelijk grondgebied), de alternerende opleidingen of de uitvoering van vormende onderdompelingsstages in een onderneming; XXde organisatie van het opleidingsaanbod herzien, in het bijzonder door de ontwikkeling van sectoriële competentiepolen werk-opleiding, die belast zijn met de ontwikkeling, de coördinatie en de uitwerking van het opleidingsaanbod in een gegeven beroepssector. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van de openbare opleidings- en werkverstrekkers en in samenwerking met de beroepssectoren. Deze reorganisatie zal het dus mogelijk moeten maken om besparingen aan te gaan door middel van het verdelen van de middelen, een betere coördinatie van het aanbod, een verhoogde vlotheid van het parcours en een beter zicht ten opzichte van de werkgevers; XXhet verder ontwikkelen van de geldigverklaring van kwalificaties en van andere manieren van echtverklaring die een duidelijkere identificatie van de kwalificaties van werkzoekenden toelaten;
XXhet opleidingsaanbod ontwikkelen in de groene sectoren evenals in de toekomstgerichte sectoren in het algemeen. In deze sectoren kan men nog anticiperen op tekorten aan personeel of op een stijging van de vraag ernaar.
2.2.
183
DE SYNERGIEËN TUSSEN TEWERKSTELLING EN OPLEIDING VERBETEREN
Hoewel tewerkstelling en opleiding, in het licht van het bijzondere institutionele karakter van Brussel, twee verschillende bevoegdheden zijn, vormen ze voor de werkzoekenden uiteraard een geheel. Daarom worden tal van samenwerkingsverbanden en synergieën opgezet via samenwerkingsakkoorden, gezamenlijke initiatieven of cofinancieringen.
Doelstellingen
Om de samenhang te versterken tussen de verschillende beleidsmaatregelen in Brussel, zowel binnen het Gewest als in de Franse en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, en een geïntegreerde en vlotte benadering van de parcours van de werkzoekenden te garanderen, moeten de synergieën tussen de openbare tewerkstellings- en opleidingsactoren nog worden versterkt. Het is van het grootste belang dat op het vlak van tewerkstelling en opleiding een efficiënte en vlotte dienstverlening wordt geboden aan de werkzoekenden en de werkgevers, zonder dat de overheidsinstrumenten daarom per se moeten worden gefusioneerd. Er moet dus nog meer en beter worden samengewerkt, vooral tussen Actiris, Bruxelles Formation, de VDAB Brussel en hun respectieve partners. Het Gewest zal toezien op de kwaliteit van de informatie op de arbeidsmarkt, met inbegrip van de opleidingsaspecten (vooral deze die betrekking hebben op taalvaardigheid), en op de ontwikkeling van diensten die inspelen op de behoeften van de markt. Eveneens met het oog op samenhang, zullen de Brusselse overheden een uniek dossier van de werkzoekende uitwerken. Dat zal enerzijds de efficiëntie verhogen van elk van de betrokken instellingen, en anderzijds een betere dienstverlening mogelijk maken voor de werkzoekenden. Voor de verwezenlijking van dit uniek dossier moet bovendien worden geïnvesteerd in informaticamiddelen. Omdat alle overheidsinstellingen met budgettaire beperkingen kampen en de middelen schaarser worden, moet ook de samenwerking met de openbare tewerkstellings- en opleidingsdiensten van de andere gewesten worden aangemoedigd, met name in het kader van gezamenlijke investeringen of ontwikkelingen van middelen voor de dienstverlening aan de werkzoekenden.
De prioritaire acties zijn:
XXde synergieën en de complementariteit tussen alle lokale en gewestelijke tewerkstellingsen opleidingsvoorzieningen ontwikkelen, en daarbij de organisatie van gestructureerde partnerschappen bevorderen, om het de werkzoekenden en de werkgevers makkelijker te maken en de samenhang van de middelen op lokaal en gewestelijk niveau te versterken (bijkantoren van Actiris, Missions Locales, Lokale Werkwinkels, Huizen van Tewerkstelling,…). Een vereenvoudiging van de voorzieningen voor burgers is wenselijk; XXde samenwerking tussen Actiris, Bruxelles Formation en de VDAB-RDB uitbreiden en versterken, en vooral voortbouwen op het samenwerkingsakkoord tussen opleidingsinstellingen, om een vlotter parcours voor de werkzoekenden te garanderen en een coherent beleid te voeren ten aanzien van de gemeenschappelijke partners;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
184
XXde kwalificatiefilières opwaarderen, met name door betere informatie te verstrekken over de beroepen. Daarvoor zal een uniek loket worden opgericht waar werkzoekenden informatie vinden over alle praktische aspecten rond opleiding en tewerkstelling;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXhet uniek dossier van de werkzoekende verwezenlijken door te investeren in informatica. De diensten zullen efficiënter en beter functioneren en de werkzoekenden zullen beter kunnen worden opgevolgd tussen de verschillende interveniënten; XXcompetentiepolen creëren (gezamenlijke opleidings- en tewerkstellingsinfrastructuren voor de werkzoekenden) in de sectoren die goede perspectieven bieden voor Brussel, om de erkenning van de beroepsopleidingen op de arbeidsmarkt te verbeteren; XXin het kader van de opleidingen systematisch stages organiseren om de werkzoekenden beter vertrouwd te maken met de arbeidsmarkt.
2.3.
DE SYNERGIEËN TUSSEN TEWERKSTELLING, OPLEIDING EN ONDERWIJS VERBETEREN
De samenwerking met de Franse en Vlaamse Gemeenschap op het vlak van onderwijs is voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van wezenlijk belang om de werkloosheid bij de jongeren te bestrijden en hun kwalificaties te verbeteren. Door samen te werken met de Gemeenschappen zal het Gewest ervoor zorgen dat onderwijs de basis wordt om competenties te verwerven die zijn aangepast aan de realiteit van de arbeidsmarkt, met name op het vlak van de talenkennis. De Brusselse overheden zullen hun steun verlenen aan programma’s die een synergie realiseren tussen onderwijs, opleiding en tewerkstelling en waarvan de acties een betere coördinatie nastreven tussen de wereld van het onderwijs en de arbeidswereld. De prioritaire acties zijn:
XXhet sectoraal toezicht versterken, met name binnen de beroepsreferentiecentra, in samenwerking met het Brussels observatorium voor werkgelegenheid, de sectoren, Bruxelles Formation en de VDAB; XXde ontwikkeling van de Centra voor Geavanceerde Technologie (CTA) in de onderwijsinstellingen voortzetten. Hierbij worden de infrastructuren gedeeld met de privésector en worden de banden met de sector van de beroepsopleidingen versterkt; XXijveren voor de erkenning van de competenties om een grotere flexibiliteit mogelijk te maken in de onderwijs- en opleidingsparcours; XXhet opleidingsaanbod efficiënt coördineren: de opleidingen labelen en het opleidings- en onderwijsaanbod centraliseren op één enkel internetplatform; XXde kwalificatiefilières opwaarderen, met name door beter te informeren over de beroepen, door een uniek loket op te richten waar werkzoekenden informatie vinden over de aspecten onderwijs, tewerkstelling en opleiding; XXde overgang tussen de filières en de onderwijs- en opleidingsnetten beheren, onder meer via de erkenning van de verworven competenties; XXhet delen van de bestaande infrastructuren tussen de actoren van onderwijs, opleiding en tewerkstelling optimaliseren.
3
DE TEWERKSTELLING VAN DE JONGEREN BEVORDEREN EN MEER MAATREGELEN NEMEN VOOR HUN SOCIAALPROFESSIONELE INSCHAKELING
185
De jongere bevolkingsgroepen, die in deze tijden van demografische groei nog voortdurend toenemen, vertegenwoordigen een zekere gewestelijke dynamiek. Deze bevolkingscategorie, en vooral die van de laagst geschoolden, wordt echter het zwaarst getroffen door de werkloosheid. De economische crisis accentueert deze situatie nog. Sommige studies bevestigen het nadelige aspect om als werkloze te beginnen aan het volwassen en beroepsleven. Als de jongeren te lang buiten de arbeidsmarkt blijven, wordt een hele generatie verzwakt.
Doelstellingen
De Regering wil de specifieke problematiek van de werkloosheid bij de Brusselse jongeren prioritair aanpakken. Het Gewest zal daarvoor de eerste werkervaringen aanmoedigen (door bedrijfsstages aan te bieden) bij de jongeren die hun school hebben afgemaakt. In dezelfde context zal het Gewest, in het kader van zijn bevoegdheden, de interacties tussen de studenten en de bedrijfswereld versterken via stageovereenkomsten en studentenjobs, en het engagement van de partners voor deze doelstellingen stimuleren. De gewestelijke overheden zullen de individuele begeleiding van jonge werkzoekenden versterken, zowel tijdens opleidingen als tijdens het zoeken naar een baan. In dit kader zullen alternerende opleidingen en bedrijfsstages worden aangemoedigd. Het Gewest zal de jongeren ook aanmoedigen om in hun eigen werkgelegenheid te voorzien, door hen specifieke steun te verlenen bij de oprichting van een bedrijf. Ten slotte zullen de overheden maatregelen blijven invoeren om de aanwerving van jongeren door de werkgevers te vergemakkelijken en de bedrijven sensibiliseren voor deze doelstelling. In het kader van de zesde staatshervorming, ten slotte, zal het Gewest een bezinning starten over de aanpassing van de beleidsmaatregelen die zijn toegespitst op de jongeren
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde persoonlijke begeleiding van jonge werkzoekenden versterken; XXde eerste beroepservaring van jongeren ondersteunen door de contacten tussen scholen en bedrijven te versterken, het lopen van stages te bevorderen, jongerenbanen te promoten en taalopleidingen te versterken; XXhet JEEP-programma25 voortzetten (in samenwerking met alle Missions locales), evenals het Nederlandstalige equivalent JUMP, door voor de jongeren in het laatste jaar middelbaar onderwijs opleidings- en sensibiliseringsprogramma’s tot het beroepsleven te organiseren, en door een studentenjobdienst in te richten;
25 Het programma « Jeunes, Ecoles, Emploi, tout un Programme » (JEEP) wordt gefinancierd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Actiris) en de Franse Gemeenschap en stelt zich tot doel de jongeren voor te bereiden op de overstap tussen school en werk.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
186
XXten aanzien van de bedrijven proactieve acties ontwikkelen om ze te informeren over de verschillende maatregelen om de aanwerving van jonge Brusselaars te bevorderen, en om ze te sensibiliseren voor individuele beroepsopleidingen in bedrijven (FPI-E);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde jongeren aanmoedigen om hun eigen bedrijf op te richten, met specifieke steunmaatregelen voor starters; XXnieuwe interventiemodaliteiten ontwikkelen in het inschakelingsparcours van de jonge werkzoekenden, met name via een systeem waarbij een deeltijdse baan kan worden gekoppeld aan een deeltijdse opleiding. In dit opzicht moet het gezellensysteem (“compagnonnage”) worden gepromoot in het domein van de bouw, renovatie en restauratie; XXde alternerende opleiding verbeteren; XXde werkzoekenden of leerjongens/leermeisjes aanmoedigen om een knelpuntberoep of een beroep van de toekomst te kiezen in het kader van het “uitproberen van beroepen”. Gedurende 1 tot 3 jaar kunnen jongeren tot 3 verschillende beroepen uitoefenen. Zo kunnen ze beter kiezen welk werk ze willen doen en zich beter oriënteren in het beroepsleven; XXeen tripartiet akkoord sluiten tussen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, de werkgeversafgevaardigden en de vakbondsafgevaardigden, om specifieke acties op te zetten voor de inschakeling van migrantenjongeren; bijzondere aandacht besteden aan de op jongeren gerichte maatregelen in het kader van de nieuXX we bevoegdheden van Brussel na de zesde staatshervorming, en de verschillende mogelijkheden onderzoeken inzake de maatregelen om werklozen te activeren en de verlaging van de sociale bijdragen.
DE OPENBARE TEWERKSTELLINGSDIENST VERDER UITBOUWEN OM WERKZOEKENDEN EN WERKGEVERS EEN ZO EFFICIËNT MOGELIJKE DIENSTVERLENING TE KUNNEN AANBIEDEN
De gewestelijke tewerkstellingsdienst vervult een belangrijke rol als tussenschakel tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Om de werkgelegenheidsgraad van de Brusselaars te verhogen, moet de kwaliteit van de dienstverlening van Actiris worden verbeterd en moet een betere dienstverlening worden geboden aan alle werkzoekenden. Om dat doel te verwezenlijken, moet het Gewest in de eerste plaats de overeenstemming tussen vraag en aanbod verbeteren. Dat betekent dat de werkzoekenden van in het beginstadium en op een gepersonaliseerde manier moeten worden begeleid. Ook moet de impact van de zesde staatshervorming worden geïntegreerd in de werkwijze van Actiris en in haar relaties met de werkzoekenden en de werkgevers.
4.1.
DE OVEREENSTEMMING TUSSEN VRAAG EN AANBOD VERBETEREN
Doelstellingen
Om de doelstelling van een betere coördinatie tussen de vraag naar en het aanbod van werk te bereiken, moet de rol van Actiris als bemiddelaar tussen de werkzoekenden en de arbeidsmarkt worden versterkt. Dat kan door de dienstverlening te verbeteren, de middelen te moderniseren, permanent na te gaan of de benadering strookt met de realiteit van het terrein, en door de banden met de werkgevers en de kennis van de sectoren te versterken. Bovendien vervult Actiris, in haar relaties met de werkgevers, ook de rol van adviseur en moderator om te bepalen welke tweetaligheidsgraad werkelijk nodig is voor de uitoefening van een beroep. Daarnaast moeten de werkgevers en de beroepssectoren beter worden gesensibiliseerd voor de diensten die worden aangeboden door de Brusselse overheidsinstellingen voor werkgelegenheid en opleiding, in het bijzonder Actiris en Bruxelles-Formation en de VDAB. Eveneens van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat de werkzoekenden, in het bijzonder de jongeren, over de nodige beroepscompetenties beschikken. Naast de ambitie om de kwalificaties van de laaggeschoolde Brusselaars te verbeteren en meer banen te creeren in de al eerder genoemde sectoren, wil de Regering ook de in Brussel aanwezige hooggekwalificeerde banen en functies behouden. Om de overeenstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te verbeteren, moet ten slotte ook een uniek dossier van de werkzoekende worden ingevoerd waarin zijn competentiedomeinen en de vacante betrekkingen in deze domeinen duidelijk worden geïdentificeerd.
De prioritaire acties zijn:
XXanticiperen op de behoeften van de bedrijven en ze coördineren en centraliseren, door het mechanisme van de “inventarisatie van de beroepen” te ontwikkelen en te verbeteren om zo goed mogelijk te anticiperen op de veranderingen op de arbeidsmarkt; het overleg aanmoedigen tussen de actoren van onderwijs, opleiding en tewerkstelling en XX de sectorale en professionele afgevaardigden om de behoeften van de bedrijven zo goed mogelijk te kunnen identificeren en de gepaste opleidingsprogramma’s te kunnen bepalen;
187
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
4
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
188
XXde kritieke functies en knelpuntberoepen die in het Observatorium voor de Werkgelegenheid worden onderzocht opnieuw evalueren (rekening houdend met eventuele slechte werkomstandigheden en problemen van overkwalificatie). Deze begrippen moeten bovendien worden uitgebreid tot de beroepen van de toekomst; XXde diensten van Actiris verder moderniseren en efficiënter maken in de geest van de maatregelen die worden genomen in het kader van de “New Deal”, met name door de bekendmaking van de werkaanbiedingen te bevorderen en ontwikkelen, door de databank bij te werken zodat ze in de lijn ligt van de beroepen en de beroepssectoren, en door binnen de structuur een sectorale expertise te ontwikkelen in samenwerking met de beroepssectoren; XXhet proactieve beheer van de arbeidsmarkt versterken door de programmatiemiddelen te hierarchiseren en te vereenvoudigen, door indicatoren in te voeren voor de opvolging van de beleidsmaatregelen en door de observatie en analyse van de bewegingen op de arbeidsmarkt; XXeen samenwerking tot stand brengen tussen de gewestelijke tewerkstellingsdiensten, met name op het vlak van gemengde parcours van werkzoekenden, uitwisseling van stagiairs in het kader van opleidingen (met name taalopleidingen), en samenwerking in het kader van projectoproepen aan partners. De samenwerking kan ook betrekking hebben op het delen van infrastructuren (onder meer in het geval van geavanceerde infrastructuren die zware investeringen vergen) of de uitwisseling van good practices, gebruikte methodes en pedagogische middelen, en dit in een optiek van co-investering; XXhet unieke dossier van de werkzoekende invoeren; XXbinnen Actiris een grondig onderzoek (“screening”) voeren rond de werkaanbiedingen in het licht van de notie “passende dienstbetrekking” enerzijds, en toezien op de controle van de kwalificaties die worden gevraagd in de werkaanbiedingen anderzijds (vermijden dat voor de functie te hoge of te lage kwalificaties worden gevraagd).
4.2.
DE WERKZOEKENDE IN EEN VROEG STADIUM, EFFICIËNT EN OP EEN GEPERSONALISEERDE MANIER BEGELEIDEN
Vaststelling en problematiek
Jongeren die de school verlaten of mensen die hun baan verliezen, moeten terechtkunnen bij Actiris en een geïndividualiseerde begeleiding krijgen die is aangepast aan hun profiel. Voor de verplichte geïndividualiseerde begeleiding26 van jongeren onder de 25 jaar moet eerst het profiel van de werkzoekende worden verduidelijkt. Er moet zoveel mogelijk worden vermeden dat jonge werklozen vastraken in de werkloosheid. Van bij hun eerste inschrijving bij Actiris moeten ze een hoogwaardige, geformaliseerde en gepersonaliseerde begeleiding krijgen die is afgestemd op hun studieniveau en het actieplan dat met de werkzoekende wordt opgesteld. Studies hebben aangetoond dat een dergelijk begeleidingssysteem de kans op (weder)tewerkstelling aanzienlijk verhoogt (+20%). Het aanbod van tewerkstellings- en opleidingsdiensten en instellingen is in Brussel vrij groot, met name omdat deze bevoegdheden verdeeld zijn over verschillende machtsniveaus. Dat veroorzaakt soms een zekere inertie in het algemene zoek- en tewerkstellingsproces. Daarom werden de diensten van Actiris aan de werkzoekenden de laatste 5 jaar gedecentraliseerd om de werkzoekenden een “aanspreekpunt” te bieden in hun buurt en zo het begeleidingsproces te optimaliseren. Doelstellingen
Gezien de positieve resultaten van de geïndividualiseerde begeleiding moet het systeem worden versterkt en uitgebreid tot andere categorieën van werkzoekenden, ongeacht hun leeftijd, met bijzondere aandacht 26 Vroeger “Constructie van het Beroepsproject” of “CBP”.
voor de laagst geschoolden. Zo’n snelle en geïndividualiseerde begeleiding ligt overigens in de lijn van de Europese aanbevelingen.
189
In dezelfde geest, en zoals ook blijkt uit de verschillende Europese studies, is het ook belangrijk om de werkzoekenden een concrete actie voor te stellen, uiterlijk 3 à 4 maanden na hun inschrijving bij Actiris. Deze actie moet aangepast zijn aan hun profiel en kan verschillende vormen aannemen: stage, opleiding, steun bij de beroepsheroriëntering, coaching bij sollicitatiegesprekken, enz. Om de openbare tewerkstellingsdiensten naar de werkzoekenden te brengen, moet de decentralisatie van Actiris in alle gemeenten worden voortgezet en voltooid, in overleg met de lokale overheid. De lokale actoren vervullen eveneens een belangrijke rol in de buurtbegeleiding van de werkzoekenden en in hun opleidingsparcours. De samenwerking tussen deze verschillende spelers en de openbare tewerkstellings- en opleidingsinstellingen moet dan ook worden voortgezet. Het Gewest zal de Huizen van Tewerkstelling versterken door een coördinatie te voorzien voor alle lokale partners. Een ander initiatief op het vlak van persoonlijke begeleiding is gericht op het samenstellen van een uniek dossier, zoals reeds vermeld in eerdere doelstellingen. In het kader van de bevoegdheden die aan het Gewest worden overgedragen door de zesde staatshervorming, is de responsabilisering van het Gewest op het vlak van opvolging van en sancties voor de werkzoekenden van groot belang. De Brusselse overheden willen de werkzoekenden blijvend opvolgen en controleren met respect voor de menselijke persoon en de democratische regels. Daarvoor moet Actiris het dynamisme en de verantwoordelijkheid van de werkzoekenden bij hun actieve zoektocht naar werk stimuleren door hen te helpen en te ondersteunen, zodat ze op een gegeven moment de nodige kwalificaties zullen hebben. Los daarvan moet echter ook een controle worden georganiseerd zodat mensen die hun verplichtingen niet nakomen kunnen worden gesanctioneerd, zonder echter hun uitsluiting te beogen.
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXeen globaal beroepsoriënteringsbeleid uitstippelen om de betrokken actoren en de verschillende beroepssectoren te mobiliseren; XXde synergieën en samenwerking tussen de lokale tewerkstellings-, inschakelings- en opleidingsactoren voortzetten rond de antennes van Actiris, om heuse Huizen van Tewerkstelling te vormen: elke werkzoekende moet op eenzelfde plaats zoveel mogelijk aanvullende diensten kunnen genieten om zijn oriëntatie naar de meest geschikte operatoren te bevorderen; XXde kwaliteit van de geïndividualiseerde begeleiding verhogen door voldoende middelen te bieden (aantal tewerkstellingsadviseurs en hun profielen) en door de standaardisering van de procedures te beperken (gepersonaliseerde begeleiding voor elke werkzoekende); XXde gepersonaliseerde begeleiding van de werkzoekenden uitbreiden tot andere categorieen, en dit vanaf de inschrijving als werkzoekende; XXparallel daarmee, de gepersonaliseerde actieplannen versterken door er concrete acties in op te nemen om snel werk te vinden en opleidingen te volgen, terwijl de autonomie van bepaalde werkzoekenden moet worden aangemoedigd; XXhet unieke dossier creëren;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De versterking van het systeem is gericht op verbetering van de kwaliteit van de begeleiding (profielen, aantal arbeidsconsulenten en sectorale specialisatie), de persoonlijke aanpak van de begeleiding (beperking van standaardprocedures en indeling in categorieën van werkzoekenden) en het maken van een onderscheid tussen de rol van begeleider en controleur.
190
XXeen controlebeleid uitwerken dat de gepersonaliseerde begeleidingsacties aanvult (in het kader van de bevoegdheden die worden overgedragen bij de zesde staatshervorming). Dit veronderstelt een duidelijk onderscheid tussen de rol van begeleider en de rol van controleur bij Actiris (de begeleider moet onafhankelijk kunnen werken om een vertrouwensklimaat te creëren).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het systeem van de Geco’s is geëvalueerd en moet nu worden gepresenteerd aan de regering.
5
TOEZIEN OP DE KWALITEIT VAN DE TEWERKSTELLING EN DE GELIJKHEID VAN KANSEN VERSTERKEN
191
5.1.
DISCRIMINATIE BIJ DE AANWERVING BESTRIJDEN
Vaststelling en problematiek
Brusselaars van buitenlandse origine hebben het doorgaans moeilijker om een baan te vinden. Door de demografische evolutie van Brussel (gekenmerkt door een groot aantal vreemdelingen of mensen van buitenlandse origine), kan het gebeuren dat discriminatie bij de aanwerving - een grote onrechtvaardigheid - heel wat actieve mensen treft en dus de verlaging van de werkloosheidsgraad van de Brusselaars in de weg staat. Ook de integratie van mensen van buitenlandse origine en de sociale emancipatie kunnen erdoor belemmerd worden. Doelstellingen
Om elke vorm van discriminatie te vermijden en elk voorwendsel te ontnemen aan diegenen die terughoudend staan tegenover de aanwerving van een deel van de Brusselse bevolking, moeten de werkgevers worden aangemoedigd om aan te werven op basis van competenties. Als de werkzoekenden geen diploma hebben of niet over de erkende kwalificaties beschikken, moeten er opleidingen worden georganiseerd. In samenwerking met de Brusselse overheids- en privébedrijven, zal de Regering een voluntaristisch beleid uitbouwen dat erop gericht is de Brusselaars van buitenlandse origine sneller toegang te verschaffen tot de arbeidsmarkt. Ook zal ze een aantal maatregelen nemen, die onder meer zijn opgenomen in het “Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid” (maatregelen ter bestrijding van discriminatie en ter bevordering van de diversiteit), om de verschillende vormen van discriminatie die op de Brusselse arbeidsmarkt aanwezig zijn te bestrijden. De prioritaire acties zijn:
XXde bedrijven sensibiliseren voor de diversiteit van de samenleving en het feit dat, bij gelijke kwalificaties, mannelijke en vrouwelijke migranten op het vlak van werk even veel waard zijn, vooral bij de jongeren; XXde Brusselaars van buitenlandse origine informeren over de opleidingen, vooral taalopleidingen (Frans, Nederlands of Engels) die hen worden aangeboden om hun kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren; in die zin zal de Regering de ontwikkeling van praktische taalcursussen, gericht op reële situaties, voortzetten; XXde piloot- en sensibiliseringsacties ter bestrijding van discriminatie bij de aanwerving voortzetten dankzij samenwerking met de Brusselse stuwende krachten; XXdoelgerichte acties ontwikkelen ten behoeve van de HR-departementen van de overheidsen privébedrijven; XXconcrete maatregelen treffen om, in samenwerking met de ter zake actieve spelers op het terrein en de sociale partners, een nieuwe en positieve dynamiek te creëren ten aanzien van de diversiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; XXde oprichting van bedrijven door personen van buitenlandse origine promoten.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De Regering zal hoogwaardige tewerkstelling en het principe van gelijke kansen op de arbeidsmarkt blijven promoten. De drie prioriteiten in dat verband zijn het bestrijden van discriminatie bij de aanwerving, het aanmoedigen van de tewerkstelling van vrouwen en het bestrijden van zwartwerk.
192
5.2.
DE TEWERKSTELLING VAN VROUWEN STIMULEREN EN BEVORDEREN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Hoewel de toestand in het algemeen verbetert, ligt de tewerkstellingsgraad van de vrouwen (52,5% in 2010) nog steeds lager dan die van de mannen (66,1% in 2010). Bovendien wordt de arbeidsmarkt gekenmerkt door zowel een horizontale segregatie (concentratie van vrouwen in bepaalde activiteitensectoren) als een verticale (ondervertegenwoordiging van vrouwen in verantwoordelijke betrekkingen). Het loonverschil in België bedraagt 12%. Zelfs als we rekening houden met objectieve factoren (deeltijds werk, lagere plaats in de hiërarchie, activiteitensectoren) blijft een aanzienlijk deel van het loonverschil bestaan en “onverklaard”: ook als ze hetzelfde werk verrichten, verdienen vrouwen nog altijd minder.
Doelstelling
De situatie van de vrouwen op de arbeidsmarkt moet worden verbeterd. Het Brussels Gewest zal daarom alles doen wat het kan om het aanbod van kinderopvangstructuren te versterken (zie Deel I Stadsproject), het evenwicht tussen het beroeps- en het privéleven te verbeteren, discriminatie in de bedrijven te bestrijden en het vrouwelijke ondernemerschap te ondersteunen. De Brusselse overheden zullen ook de toegang van de vrouwen tot verantwoordelijke functies aanmoedigen.
De prioritaire acties zijn
XXzorgen voor een voldoende aanbod van kinderopvangstructuren aanbieden, zowel voor peuteropvang (0-3 jaar) als voor naschoolse opvang (3-12 jaar); XXde levenskwaliteit in de stad opvoeren om de gezinnen te stabiliseren. Vooral vrouwen ondergaan immers de druk van het dagelijkse leven; XXhet loopbaanbeheer bevorderen dankzij een grotere flexibiliteit, door met name thuiswerk en vrijwillig deeltijds werk te vergemakkelijken en de specifieke behoeften te identificeren in samenwerking met de sociale partners; XXde dienstverlening aan personen verbeteren om de verzoening tussen het gezinsleven en het beroepsleven te vergemakkelijken (dienstencheques, bejaardenopvang,…); XXde ondervertegenwoordiging van vrouwen in verantwoordelijke functies bestrijden door in het openbaar ambt mannen- en vrouwenquota’s in te voeren (in navolging van de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven en semi-overheidsinstellingen in het kader van de nieuwe wetgeving ter zake), en door de bedrijven te sensibiliseren rond diversiteit (met name door sensibiliseringsacties en het diversiteitscharter); de horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt bestrijden, met name door de XX voorlichting en opleiding van vrouwen te stimuleren in sectoren die veel perspectieven bieden. Bijvoorbeeld in de wetenschappelijke sectoren zijn vrouwen nog zwaar in de minderheid.
5.3.
DE KWALITEIT VAN DE TEWERKSTELLING VERBETEREN EN ZWARTWERK BESTRIJDEN
Doelstellingen
De Regering moet niet alleen de nodige maatregelen treffen om de werkgelegenheid van de Brusselaars te verhogen, maar ook toezien op de kwaliteit van de aangeboden betrekkingen.
In het kader van haar bevoegdheden ter zake, en in samenwerking met de federale overheid, zal de Regering zorgen voor de erkenning van de verschillende arbeidsstatuten zoals vrijwilligerswerk of deeltijds werk, dit om de ongelijkheid tussen de werknemers te verminderen.
193
Om zwartwerk te bestrijden en het traditionele economische circuit te re-integreren, zal de Regering maatregelen blijven nemen om het engagement van de werknemers te vergroten, bijvoorbeeld door het gebruik van dienstencheques (die in het kader van de zesde staatshervorming zullen worden geregionaliseerd). Dienstencheques zijn een middel om zwartwerk te bestrijden. Ze verlenen de werknemer erkende arbeidsvoorwaarden en een sociaal statuut. Bovendien werd het reglementair kader van de dienstencheques gecreeerd om de tewerkstelling te bevorderen van mensen die doorgaans werk verrichten dat weinig kwalificaties vereist. De Brusselse werknemers komen in principe dus ruimschoots in aanmerking voor dit systeem. De Regering zal het systeem verder uitbouwen en aandachtig de impact bestuderen van de uitbreiding ervan tot alle betrokken sectoren, om elk substitutie-effect van bestaande betrekkingen te vermijden. De Regering zal ook werk maken van de sensibilisering van werknemers, werkzoekenden en bedrijven rond de rol die ze kunnen vervullen in het kader van deze vorm van wedertewerkstelling. Ten slotte zal de Regering, in samenwerking met de federale overheid en in het kader van haar bevoegdheden, de controle op niet-aangegeven arbeid opvoeren, en dit vooral in de bouw- en de horecasector.
De prioritaire acties zijn:
XXde erkenning van de verschillende arbeidsstatuten garanderen (zoals vrijwilligerswerk of deeltijds werk) en de ongelijkheid tussen de werknemers verminderen; XXsectorale plannen opstellen om niet-aangegeven arbeid te regulariseren, rekening houdend met de bijzonderheden van de sectoren (de soorten fraude kunnen variëren van sector tot sector); XXde efficiëntie van de controles (met name op sociale fraude) opvoeren om de informele sectoren te regulariseren in een “win-winperspectief”; XXde controles op zwartwerk versterken in de bouw- en de horecasector;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De Regering zal, in samenwerking met de sociale partners, de flexibiliteit beperken die de werknemers ondergaan.
194
6
EEN GEBIED VOOR DE BEVORDERING VAN TEWERKSTELLING (JOB INCENTIVE PERIMETER) INSTELLEN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
De werkloosheid is zeer ongelijk verdeeld in het Gewest: in de wijken in het centrum/westen is de werkloosheid veel hoger dan het gewestelijk gemiddelde. Diverse factoren dragen bij aan deze situatie: de lage scholings- en opleidingsgraad van de werkzoekenden, discriminatie bij de aanwerving, enz.
Doelstellingen
De regering wil een voorziening voor positieve actie ontwikkelen binnen een Job Incentive Perimeter (JIP) om de vestiging en ontwikkeling van bedrijven in dit gebied te stimuleren en te bevorderen dat werkzoekenden die in de wijken van dit gebied wonen worden aangeworven. Het is de bedoeling om een nieuwe dynamiek te ontwikkelen in bepaalde achtergestelde wijken waar kansarmoede heerst, door financiële steun te bieden aan bedrijven die zich er vestigen of er gevestigd zijn en die werknemers aanwerven die in deze wijken wonen, om op deze manier: de werkloosheid van de bewoners te verminderen, zwartwerk te bestrijden, ondernemerschap te stimuleren, de socio-economische context te verbeteren.
De doelstelling is dus het ondersteunen van initiatieven om bepaalde bedrijven te stimuleren die lokale werkgelegenheid creëren die voor een bepaalde duur verzekerd is en het concentreren van de steun in gebieden die in socio-economische moeilijkheden verkeren.
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde definiëring van een prioritaire interventiezone (BWRO, inhoud van het GPDO, artikel 17), op basis van criteria die beantwoorden aan de vereisten van Europa betreffende staatssteun (de probleemwijken bepalen op basis van de werkloosheid en de inkomens per gezin): de Job Incentive Perimeter. Deze zone mag niet overeenkomen met het hele ontwikkelingsgebied, dus er wordt een kleinere zone afgebakend. Zowel de afbakening van de perimeter als de voorgestelde hulpvoorzieningen worden voorgelegd aan de Europese Commissie, die zich zal uitspreken over eventuele inbreuken op de Europese wetten betreffende het vrije verkeer van personen en het bieden van staatssteun. De criteria voor de afbakening van de perimeter zijn socio-economisch van aard: werkloosheid, inkomens en bevolkingsdichtheid. Naast de wijken met een kansarme bevolking, zal de perimeter ook weinig of niet bewoonde wijken omvatten waar eventueel economische activiteiten kunnen komen. Dit instrument zal alleen worden gebruikt voor economische activiteiten die verenigbaar zijn met het stadsleven, afhankelijk van om welk bestemmingsgebied het gaat. XXer zullen drie soorten van hulpvoorzieningen zijn: Zverhoging
van de algemene investeringssteun: dit is een aanvulling op de bestaande steun aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen waarvan 30 procent van de werknemers in de JIP woont. Zij krijgen het maximale percentage steun voor elke nieuwe investering.
Zontwikkeling
van hulpinstrumenten voor tewerkstelling voor micro-, kleine, middelgrote en grote ondernemingen die nieuwe werknemers aanwerven die wonen in de JIP
(op voorwaarde dat deze aanwerving niet wordt voorafgegaan of gevolgd door een ontslag). Zij krijgen een bijdrage op het brutosalaris van de werknemer en zijn onderworpen aan de regelgeving betreffende het bestaansminimum (200.000 euro/3 jaar).
195
van hulpinstrument voor de vestiging van micro-, kleine, middelgrote en grote ondernemingen (meer dan 3 personen) waarvan 30 procent van de werknemers in de JIP woont. Zij krijgen een bijdrage die overeenkomt met het gemiddelde bedrag van de lokale kantoorbelasting en zijn onderworpen aan de regelgeving betreffende het bestaansminimum (200.000 euro/3 jaar).
Zom
meer inzicht te krijgen in de aard van de aanvragen, het profiel van de ondernemers en de socio-economische impact van de voorgestelde projecten, worden de dossiers beoordeeld door een adviescomité, dat zich zal uitspreken na de indiening van het dossier door de administratie en voor de aanvraag van de goedkeuring van de minister. Dit comité zal bestaan uit vertegenwoordigers van het kabinet van de minister van Economie, het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting, Leefmilieu Brussel en het BAO.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zontwikkeling
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
196
INLEIDING Al jarenlang levert Brussel aanzienlijke inspanningen om de specifieke ecologische uitdagingen van een modern stadsgewest aan te gaan. Daardoor werden voor de Brusselaars al uitvoerige milieuverordeningen en overheidsinvesteringen uitgewerkt die garant staan voor een betere milieubescherming, een grotere levenskwaliteit en een beter beheer van de hulpbronnen. Een vergelijking tussen steden leert dat Brussel op het vlak van milieu zeer behoorlijke scores neerzet (in de “Green Capital Award 2011” is Brussel vijfde van de 18 kandidaat-steden). De doelstelling om de broeikasgasemissie tegen 2025 met 30% te verlagen (ten opzichte van 1990), getuigt van de ambitie van het Gewest om op het vlak van milieubeleid, en in ruimere zin op het vlak van duurzame ontwikkeling, te behoren tot de wereldtop van de grootsteden. Daarvoor moeten alle beleidsdomeinen van het Gewest echter nog meer rekening houden met de milieuproblematiek, kwestie van een goed evenwicht te bereiken tussen de 3 pijlers van de duurzame ontwikkeling : het sociaal, het economisch en het milieuluik. De samenleving en de levensstijlen zullen tegen 2020, en zeker tegen 2040, nog aanzienlijk veranderen. Het Gewest moeten daarom kunnen anticiperen en zich voorbereiden op de economische, sociale en economische veranderingen van morgen: schaarsere hulpbronnen, te dure en energieverslindende woningen, ruimtelijke uitbreiding, wijken met te weinig groene ruimten en groen, afvalbeheer, verkeersopstoppingen, verzadiging van het openbaar vervoer,... Een van de grootste uitdagingen waarvoor Brussel zal komen te staan, is de klimaatverandering. Sinds het vierde rapport van de Intergouvernementele werkgroep inzake klimaatverandering (IWKV), staat het vast dat de klimaatveranderingen niet alleen de ecosystemen zullen aantasten, maar alle activiteitensectoren. Vandaag moet het Gewest dus al anticiperen op de gevolgen ervan en deze gegevens integreren in alle bevoegdheidsdomeinen. Ons vermogen om efficiënt te handelen in het licht van deze vereisten, zal bepalend zijn voor de zwaktes en sterktes van het Gewest in 2040. De stand van zaken van het GPDO vermeldde de volgende belangrijkste constateringen: Brussel moet zich in haar beleid beter richten op een duurzaamheidsstreven; Brussel
zet behoorlijke resultaten neer op het vlak van duurzaam bouwen, zodat ze kan worden beschouwd als een koploper op dit vlak;
Brussel kent grote territoriale verschillen op het vlak van leefmilieu: toegang tot de groene ruimten, ge-
luidshinder, bodemverontreiniging, risicoactiviteiten, de druk van het autoverkeer,… Deze verschillen creëren een ecologische dualisering in het Gewest, met behoud van een moeilijke situatie in de centrale en dichtbebouwde zones van de stad; hoewel
Brussel haar luchtkwaliteit verbetert, blijven sommige vervuilende stoffen zorgen baren voor de gezondheid van de Brusselaars (fijn stof, ozon). Deze contrasterende resultaten moeten worden toegeschreven aan een onvoldoende vermindering van de negatieve effecten van het autoverkeer op de leefomgeving, ondanks de initiatieven die daarvoor al werden genomen. Ook het effect van de productie van schonere wagens en van het rationeel energieverbruik wat betreft de uitstoot van gebouwen moet worden onderzocht. De uitstoot van fijne deeltjes door de transportsector is tussen 1990 en 2012 met 57% verminderd;
197
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 4 VOOR EEN ECOLOGISCHE ONTWIKKELING VAN HET BRUSSELS GEWEST
198
Brussel koppelt nog te weinig gezondheidzorg en milieu aan mekaar in haar overheidsbeleid; Brussel verbetert de waterkwaliteit, maar de veroudering van het rioleringsstelsel blijft zorgwekkend; Brussel
vermindert haar huishoudelijke afvalproductie en verhoogt de gescheiden ophaling, het sorteren en recycleren, maar er is nog ruimte voor verbetering op dit domein.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De stad genereert, zoals elk ecosysteem, een aantal stromen (bevoorrading, voeding, energie, personen, grondstoffen), metaboliseert ze (verbruik) en loost ze vervolgens (afvalwater, vervuilde lucht, afval, versleten goederen). De prioriteiten van het Gewest op milieuvlak kaderen, onder meer, in de Europese doelstellingen 2020 betreffende de vermindering van de broeikasgassen (-20%), de productie van hernieuwbare energieën (20%) en de verhoging van de energie-efficiëntie (+20%). In het algemeen draaien de milieudoelstellingen van het Gewest rond 3 principes: “hernieuwen
in plaats van uitputten”: de vraag naar natuurlijke hulpbronnen en energie beheersen, met de idee van een stedelijk metabolisme dat is aangepast aan een ecologisch verantwoordelijke stad, en meer ruimte creëren voor het hernieuwbare, de spontane natuur, doordringbare oppervlakken, verbruik in kort circuit, hergebruik en recyclage;
“diversifiëren in plaats van verarmen”:
de biodiversiteit behouden. In het licht van een natuur waarvan de diversiteit voortdurend afneemt en van de ontwikkeling van een steeds homogenere voeding, is biodiversiteit niet alleen een culturele en landschappelijke rijkdom en een factor om de volksgezondheid en het welzijn van de burgers te verbeteren, maar ook een bron van werkgelegenheid en economische ontwikkeling;
“de gelijke toegang tot de primaire goederen versterken”: gelijke toegang tot water als gezamenlijk goed
dat wordt beheerd door de overheden, tot energie, groene ruimten, kwaliteitsvoeding,… Het milieubeleid moet actief bijdragen om van Brussel een “duurzame stad” te maken. Wat de milieuaspecten betreft is een “duurzame stad” een stad die, in de context van de demografische groei, bijkomende bevolking kan ontvangen in een verbeterd stedelijk kader, met een beheerste dichtheid. Globaal gezien rationaliseert ze de stromen (op het vlak van mobiliteit en meer bepaald het rationeel gebruik van de auto, op het vlak van voeding en op het vlak van energie), behoudt ze haar natuurlijke ruimten en vermindert ze haar afvalstromen. Het is ook een flexibele stad die Brussel het vermogen geeft om te beantwoorden aan de vereisten op het vlak van klimaat (luchtvervuiling, klimaatopwarming), energie (olieschaarste,…) en duurzaam beheer van de hulpbronnen. Door in alle beleidsdomeinen die gericht zijn op een “duurzame stad” rekening te houden met milieuaspecten, kan een nieuw, sterk en ambitieus ontwikkelingsmodel voor Brussel worden opgesteld. De “duurzame stad” is een kader, een positief project dat iedereen zich kan eigen maken, waarin Brussel zich erop richt om aan deze vereisten te beantwoorden, waarmee ze haar plaats in de wereld kan versterken door een voorbeeldfunctie en voortrekkersrol te vervullen. Instrumenten (fiscale en andere) die gedrag stimuleren dat gunstig is voor het leefmilieu mogen echter geen bron worden van sociale ongelijkheid en moeten, indien mogelijk, sociale corrigerende maatregelen voorzien. Die mogen weliswaar niet worden gelijkgesteld met een vrijstelling, anders komt het stimulerende karakter van deze instrumenten in het gedrang.
1.1.
DE LEVENSKWALITEIT VERBETEREN
199
DE NATUUR EN DE GROENE RUIMTEN ONTWIKKELEN, DE BIODIVERSITEIT BEVORDEREN
De levenskwaliteit in de stad is inherent aan de aanwezigheid van groene ruimten. Die vervullen verschillende essentiële functies voor het welzijn van de inwoners: sociale, landschappelijke, stedenbouwkundige, historische en patrimoniale functies, maar ook functies op het vlak van klimaat (klimaatregeling, luchtverversing,…) en leefmilieu (ondersteuning van de biodiversiteit, waterinfiltratie,…). Het verband tussen deze thema’s is essentieel en wordt behandeld in het hoofdstuk “Leefomgeving”. Hier zullen we ons beperken tot het luik “natuur en biodiversiteit”. Natuurbescherming is vandaag een realiteit in Brussel, dankzij de stedenbouwkundige planning (via het Gewestelijk Bestemmingsplan – GBP), dankzij de bescherming van gebieden met ecologische, natuurlijke of landschappelijke waarde en dankzij het feit dat meer dan 14% van het Brusselse grondgebied “Natura 2000”-gebied is.
Doelstellingen
Om een gezonde omgeving te garanderen en de biodiversiteit te vrijwaren, is het belangrijk dat de ecologische functie van natuurgebieden wordt ontwikkeld. Biologische diversiteit garandeert immers de goede werking van de ecosystemen, op basis van een aantal diensten die essentieel zijn voor het belang van de inwoners (klimaatregeling; ventilatie; lucht-, water- en bodemkwaliteit;…). Natuurgebieden vrijwaren en hun potentieel inzake biodiversiteit ontwikkelen, kan niet zonder bij het beheer van deze ruimten de spontane ontwikkeling van de plantengroei, de diversiteit van de structuren, de variëteit van de soorten te bevorderen en toe te zien op hun inheemse karakter. De toepassing van deze beheersprincipes leidt niet alleen tot een verfraaiing van de stad, maar ook tot een verrijking van het gezamenlijke natuurlijke erfgoed die iedereen ten goede komt. Er moet ook een specifieke strategie worden ontwikkeld in het stedelijk milieu in het algemeen, dus ook buiten deze “beschermde” ruimten. De groene ruimten en de aanwezigheid van de natuur in de stad zijn noch luxe, noch ruimteverlies. Zowel op economisch als op sociaal en ecologisch vlak vormen ze een troef voor een stad. Dankzij groene ruimten: kan
de stad aantrekkelijker worden gemaakt (door haar natuurlijk en esthetisch erfgoed te ontwikkelen) en de stadsvlucht van de bevolking naar de rand worden beperkt waardoor er minder fiscale inkomsten worden verloren en het pendelverkeer afneemt;
kan de levenskwaliteit (gezondheid, ontspanning, sociale banden en welzijn) worden verbeterd voor alle
Brusselaars; kan de dualisering van de stad worden verminderd; kan
de goede werking van de ecosystemen worden gegarandeerd, op basis van een aantal ecosystemische diensten voor klimaatregeling, cycli en kwaliteit van de lucht, het water en de bodem.
Hoogwaardige openbare ruimten, die nog aantrekkelijker zijn door de aanwezigheid van natuur, zijn bovendien essentiële leerplaatsen voor het leven in de samenleving en dragen dus bij tot de overgang naar een duurzame stad.
De prioritaire acties zijn:
XXgeleidelijk aan het gebruik van pesticiden verbieden voor alle Brusselaars, om van Brussel op termijn een pesticidevrije stad te maken;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
1
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
200
XXMet behulp van een gecentraliseerd kadaster de sites identificeren die het voorwerp uitmaken van verschillende beschermstatuten (stedenbouwkundig, patrimoniaal en “Natura”), evenals de sites van natuurbelang die worden beschermd door andere polissen (verordeningen) dan deze inzake natuurbescherming. Op die basis zal het Gewest de mogelijkheid onderzoeken om de verschillende beschermingen te rationaliseren, door voor deze sites een identiek beschermniveau te voorzien. Ook moet de mogelijkheid worden onderzocht om voor de al beschermde natuursites nieuwe beschermstelsels te creëren; XXDe goede werking van het ecologische netwerk binnen het groene netwerk verzekeren, in het bijzonder door de aanwezigheid van ecologische corridors te garanderen die in het GBP geïntegreerd zouden moeten worden, ook op het niveau van de bebouwbare percelen. De modaliteiten voor de concrete realisatie van deze doelstellingen moeten worden bestudeerd in het kader van de uitwerking van het Gewestelijk Natuurplan; XXeen “Natuurfacilitator” oprichten binnen Leefmilieu Brussel om een gewestelijke en grootstedelijke visie op de ontwikkeling van de natuur te ontwikkelen en de verspreiding te bevorderen van goede gedragsregels en beheersadvies aan openbare en privéoperatoren die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de ruimten met groenkarakter; XXhet ecologisch en gedifferentieerd beheer van de ruimten met groenkarakter bevorderen, ook van de meest verstedelijkte, door beheerspartnerschappen te sluiten tussen Leefmilieu Brussel en de relevante partners; XXeen nieuw luik van de “New Deal” “Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu” bestuderen, namelijk de ontwikkeling van de natuur in de stad, als blijkt dat die kansen biedt om meer werkgelegenheid te creëren, ook voor laaggeschoolden; XXde doelstellingen realiseren voor het behoud en het biologisch beheer van de natuurreservaten en de “Natura 2000”-gebieden, en deze bezinning voeren op grootstedelijke schaal (in het kader van de toekomstige Grootstedelijke gemeenschap).
1.2.
DE LUCHTKWALITEIT VERBETEREN DOOR DE VERVUILENDE EMISSIES TE VERMINDEREN
Constateringen en problematiek
Een goede luchtkwaliteit is een fundamentele ecologische vereiste. De problematiek is des te zorgwekkender omdat de luchtvervuiling van die aard is dat ze ernstige gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de inwoners en van de bezoekers van het Gewest. Een Europese studie toonde aan dat de levensverwachting van de Brusselaars met gemiddeld 7 maanden verlengd zou kunnen worden als de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor de PM2.527 zouden worden gerespecteerd. Luchtvervuiling bedreigt echter niet alleen de volksgezondheid, ze heeft ook economische gevolgen. Volgens de laatste studies van de Europese Unie heeft de vervuiling door fijn stof en ozon in België en kostenplaatje van 10 tot 30 miljard euro per jaar (als gevolg van gezondheidsproblemen, afwezigheid op het werk, invaliditeit,…). Twee soorten vervuilende stoffen zijn bijzonder zorgwekkend vanwege hun schadelijkheid voor de gezondheid en hun hoge concentraties in het Gewest: fijn stof (PM) en stikstofoxiden (NOx). De noodzakelijke emissieverlagingen om de Europese normen voor de beide vervuilingscategorieën te respecteren, moeten een prioritaire doelstelling vormen voor het Gewest, dat in alle betreffende bevoegdheidsdomeinen maatregelen moet nemen in die zin. Het verkeer alleen al veroorzaakt bijna 70% van de binnenlandse emissie van fijn stof (waarvan 90% is te wijten aan dieselwagens) en bijna 50% van de NOx-emissie. De gebouwensector (vooral verwarming) is verantwoordelijk voor 27% van de uitstoot van fijn stof. Toch werden er al heel wat maatregelen genomen om het energieverbruik en de emissie van vervuiling door gebouwen en gemotoriseerd verkeer te verminderen. 27 Het betreft deeltjes met een diameter van minder dan 2.5 micrometer, het fijnste en tevens schadelijkste stof.
Doelstellingen
201
Naast de maatregelen voor de Brusselse gebouwen (zie punt 4), moeten er ook maatregelen worden genomen om de kwaliteit van de lucht, die zwaar vervuild is door het verkeer, te verbeteren.
Om de emissies van het verkeer te verlagen moeten er een aantal problematieken worden aangepakt waaronder mobiliteit in het algemeen, verkeersfiscaliteit, ruimtelijke ordening, energie, arbeidsorganisatie, prestaties van de voertuigen, het vervoersaanbod,… Om ecologische redenen, maar ook om de levenskwaliteit in de stad te verbeteren, moeten de behoeften aan verplaatsingen met de auto geleidelijk aan en structureel worden verminderd en een rationeel autogebruik worden aangemoedigd. Hierbij is het zaak om de mobiliteit te promoten en te vergemakkelijken die het minst vervuilend is - de actieve vervoerswijzen (te voet, met de fiets) en het openbaar vervoer (indien mogelijk vooral tram en metro omdat die functioneren zonder energie aan boord) – in vergelijking met de gemotoriseerde invididuele mobiliteit. Bovendien is ook een nieuwe bezinning over de verplaatsingsbehoeften aangewezen. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de gemengdheid van de functies in de stad en aan een ruimtelijke ordening die bepaalde delen van de stad verdicht (“polycentrische stad” en “buurtstad” – zie Deel I Stadsproject). Ten slotte moet er op worden toegezien dat in de toekomst de minst vervuilende energiebronnen worden aangewend, vooral hernieuwbare energiebronnen, terwijl het gebruik van fossiele energie zo veel mogelijk moet worden vermeden. De prioritaire acties zijn:
De maatregelen voor een betere luchtkwaliteit in gebouwen worden beschreven in het hoofdstuk over de duurzaamheid van de gebouwen en wijken (punt 4). De prioritaire acties inzake mobiliteit en vervoer worden vermeld in het hoofdstuk 5 Mobiliteit.
XXhet hele tram- en metronet geleidelijk aan laten overschakelen op elektriciteit uit hernieuwbare bronnen bij het vernieuwen van het leveringscontract voor energie; XXde verbetering van de milieuprestaties van de voertuigen van de openbare “wagenparken” voortzetten, waarbij de continuïteit van de dienstverlening van het openbaar vervoer en het GAN verzekerd blijven. Hierbij moeten minimale milieuprestaties worden vastgesteld die geleidelijk aan worden aangepast aan de technologische evoluties van het wagenpark; XXhet gebruik van dienstvoertuigen rationaliseren (vooral van die die het meeste fijn stof verspreiden, zoals de dieselvoertuigen) met 3% per jaar voor het hele wagenpark tot in 2015 en daarna met 2% per jaar tot in 2030. Ook moet vanaf 2015 het gebruik van de meest vervuilende brandstoffen (diesel) worden verminderd en moeten er nu al pilootprojecten worden gevoerd rond voertuigen met alternatieve motorisaties (aardgas, hybride of elektrische). Die moeten overeenstemmen met minstens 10% van de aankopen in 2015 en met 25% van de aankopen in 2020; XXprivévoertuigen: de technologische verbeteringen van de voertuigen ondersteunen, promoten en verspreiden; XXde wegenbelasting en de belasting op inverkeerstelling hervormen zodat ze rekening houden met de milieuprestaties van de voertuigen. Hierbij zal rekening gehouden worden met de reële fijnstofemissie in plaats van met het vermogen (pk) en sociale correcties zullen in deze hervorming geïntegreerd worden; XXhet beheer van het verkeer (snelheid en debiet) verbeteren, door de notie milieucapaciteit van de wegen toe te passen (naargelang de omvang, de eigenschappen van het wegdek en de materialen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De beheersing en rationalisering van de individuele gemotoriseerde mobiliteitsvraag, zoals bepaald door het plan IRIS 2 en bestaande uit het verlagen van de last van het autoverkeer met 20% tegen 2018 ten opzichte van 2001, is een doelstelling die op lange termijn moet worden nagestreefd.
202
van de gebouwen,…), met het doel de emissies in de atmosfeer te verlagen, en door per type weg capaciteits- en snelheidsdrempels te bepalen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXBehouden van dringende maatregelen die moeten worden toegepast bij pollutiepieken, parallel met de structurele maatregelen om de emissies in de atmosfeer te verlagen. Deze maatregelen hebben tot doel om op zeer korte termijn de emissies van het wegverkeer en van de gebouwen te verminderen.
1.3.
GELUIDSHINDER BESTRIJDEN
Lawaai blijft een van de bronnen van milieuhinder die de levenskwaliteit van de Brusselaars het meest aantast, vooral in de dichtste wijken van het centrum. Ook in het westen en het oosten van het Gewest is er echter sprake van geluidshinder, met name door het lawaai van de vliegtuigen en de Ring. Globaal genomen wordt over een hele dag 63% van de Brusselse bevolking buiten blootgesteld aan een geluidsniveau van meer dan 55 dB(A), d.i. de door de WHO aanbevolen referentiewaarde om een minimale impact op de gezondheid te garanderen. Bovendien woont meer dan 73% van de bevolking in een gebouw dat ’s nachts blootgesteld is aan een te hoog geluidsniveau (hoger dan 45 dB). De hinder wordt vooral veroorzaakt door enerzijds het “structurele” lawaai (hoofdzakelijk afkomstig van het verkeer) en anderzijds het “conjuncturele” lawaai (afkomstig van de technische installaties, de buurt of de activiteiten op de openbare weg). Rust is een centraal element van de levenskwaliteit en woonaantrekkelijkheid van de stad. Momenten van rust zijn een behoefte van de mens (voor het lichamelijk en mentaal welzijn) en een must voor de woonplaats (de wijk moet een plaats zijn om zich te herbronnen en om sociale contacten te leggen). Een rustige zone kan bovendien ook positieve effecten hebben op de bescherming en instandhouding van de fauna, met name van de soorten die het meest gevoelig zijn voor geluid. In de Brusselse context is rust nog van fundamenteler belang. De verdichting van het stadsweefsel heeft nu immers al tot gevolg dat er steeds minder mogelijkheden zijn om rustig te zitten, zowel in de privésfeer als in het openbaar (de autodichtheid en het aantal verplaatsingen nemen toe, de terreinen en binnenterreinen van de huizenblokken worden geleidelijk aan verstedelijkt, de woningen worden kleiner,…). Het creëren van “stiltegebieden” is dus niet meer alleen een middel om het lawaai te bestrijden, maar ook een component van de levenskwaliteit in de stad. Gezien de bevolkingstoename (grotere behoefte aan woningen, voorzieningen, openbare ruimte, groene ruimte, mobiliteit,…) en de geringe omvang van het Brussels grondgebied, moet een juist evenwicht worden gevonden tussen de verdichting van de bebouwing in sommige delen van de stad en het behoud van ademruimte, en moeten er middelen worden gecreëerd om de verschillende functies harmonieus naast elkaar te laten bestaan.
Doelstellingen
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest koestert de ambitie om het aantal mensen dat ’s nachts wordt blootgesteld aan lawaai van meer dan 55 dB(A) tegen 2025 met 15% te verminderen, en het aantal mensen dat ’s nachts wordt blootgesteld aan lawaai van meer dan 65 dB(A) te verminderen met 30%. Om dat te bereiken, is het bestrijden van het verkeerslawaai prioritair. Het is van kapitaal belang om de doelstellingen voor de vermindering van het autoverkeer en de maatregelen voor een globaal mobiliteitsbeheer, die zijn voorzien in het Plan Iris 2, uit te voeren en het vliegtuigverkeer boven het Gewest te verminderen. Overigens moet het Gewest ook “stiltegebieden” voorzien en beschermen, evenwichtig verspreid over het hele grondgebied, en een harmonieuze cohabitatie van de verschillende stedelijke functies garanderen, met name door normen voor het akoestisch comfort vast te stellen die de woningen beschermen tegen eventuele geluidshinder afkomstig van andere stedelijke activiteiten.
De prioritaire acties zijn:
203
Maatregelen in verband met geluidshinder door verkeer:
XXhet gebruik van schone en stille voertuigen promoten, vooral ten overstaan van de overheid, de taximaatschappijen en het openbaar vervoer. Deze maatregel moet gepaard gaan met infrastructuren die een minimum aan trillingen voortbrengen. Om aan dit doel te beantwoorden, moet de coördinatie tussen Leefmilieu Brussel, het Agentschap Net Brussel (ANB), Brussel Mobiliteit en het BROH versterkt worden; Maatregelen in verban met geluidshinder door luchtverkeer:
XXde geluidshinder veroorzaakt door het luchtverkeer verminderen, met name door de volgende punten te verdedigen: Zhet behoud van de toepassing van de Brusselse geluidsnormen en de daadwerkelijke beta-
ling van de administratieve boetes die zijn opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen; Zhet sluiten van een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en het Brussels en
het Vlaams Gewest, om de problematiek van de geluidshinder verbonden aan het luchtverkeer van de luchthaven Brussel-Nationaal op een duurzame manier op te lossen; een nauwkeurigere bepaling van het tracé van een aantal routes, om de geluidshinder te verminderen en rekening te houden met het criterium bevolkingsdichtheid door te hoge bevolkingsconcentraties te vermijden; Zde
uitbreiding van de exploitatielimieten en vluchtprocedures die ’s nachts gelden tot 7 uur ’s morgens;
Zop basis van een samenwerkingsakkoord met de federale overheid, flankerende maatrege-
len invoeren voor de bescherming van woningen op de vliegroutes, bijvoorbeeld door een verhoging van de isolatiepremies.
Algemene maatregelen:
XXde wijken en de bestaande groene ruimten beschermen die als “akoestische comfortzones” zijn geïdentificeerd, de potentiële comfortzones verbeteren en nieuwe “stiltegebieden” creëren in de wijken die daaraan een gebrek hebben, in de geest van de “buurtstad”; XXregels invoeren inzake ruimtelijke ordening (bouw of renovatie van woningen) om de cohabitatie van de verschillende functies te garanderen; XXde meest schadelijke geluids- en trillingsbronnen verminderen, bijvoorbeeld van bouwwerven; XXzorgen voor voorschriften die verenigbaar zijn met het behoud van culturele en metropolitane activiteiten en het beheer van het geluid van versterkte muziek in voor het publiek toegankelijke zaken en tijdens openluchtevenementen toelaten; XXhet tot een strikt minimum beperken van het gebruik van sirenes van voertuigen;
28 Met name de zwarte punten die vermeld worden in artikel 10 van de Geluidsordonnantie, met inbegrip van die van het openbaar vervoer, en de zwarte punten die geïdentificeerd werden in het « Geluidsplan 2008-2013 » en de evaluatie-instrumenten m.b t. de blootstelling van de bevolking (kadasters).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde mogelijkheden uitbreiden om de zones die het meest getroffen zijn door het verkeer, zogenaamde “zwarte punten”28, te saneren, door een voorafgaande en systematische evaluatie van de herinrichtingsprojecten in het kader van een evaluatie van de milieucapaciteit van wegen en infrastructuren in het algemeen;
204
1.4.
DE ENERGIE EFFICIËNTIE VAN HET GEWEST VERBETEREN DANKZIJ EEN DUURZAAMHEIDSBELEID VOOR GEBOUWEN EN WIJKEN
Constateringen en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De evolutie van het energieverbruik en de broeikasgasemissies vertoonde tussen 1990 en 2011 tegenstrijdige tendensen. Tussen 1990 en 2004 is het volgens het klimaat genormaliseerde energieverbruik (om rekening te houden met de temperatuurverschillen van de ene winter tegen de andere) per inwoner met 11% gestegen. Tussen 2004 en 2011 daarentegen, is dit verbruik met 22% gedaald. In 2011 bedroeg het totale energieverbruik van het Gewest 21 400 GWh29. De sector die in Brussel de meeste energie verbruikt is de huisvestingssector (ongeveer 38% van het totale energieverbruik van het Gewest), gevolgd door de tertiaire sector en de transportsector (respectievelijk 33% en 26% van het totale energieverbruik van het Gewest). De industriële sector vertegenwoordigt minder dan 3% van het totale energieverbruik. Het Gewest heeft daarom voorrang gegeven aan de verbetering van de energieprestaties van de gebouwen en het transport. Hoewel het energieverbruik en de CO2-emissie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vrij laag zijn vergeleken met andere Europese regio’s, onder meer vanwege een beperkte aanwezigheid van industrie, moet het gros van de energie buiten het Gewest worden gehaald. Bovendien is het ontwikkelingspotentieel van de hernieuwbare energiebronnen zeer beperkt. Het aandeel van hernieuwbare energieën (hoofdzakelijk van biomassa uit de afvalverbranding en de verbranding van stookhout, maar ook uit zonne-energie en warmtepompen) bedraagt 1,6% van het verbruik van het Gewest in 2011. Het grootste deel van de energiebehoeften van het Gewest wordt dus met andere energievormen voldaan: petroleumproducten, gas, elektriciteit,… Het Gewest is op het vlak van energie dus sterk afhankelijk, wat logisch is voor een stedelijke entiteit, van de andere Belgische en buitenlandse regio’s. Hoewel de bevolking met 16% is gestegen tussen 1990 en 2011 en de werkgelegenheid sinds 2005 met 19%, kent de globale evolutie van de broeikasgasemissies, bij “constant klimaat”, sinds het begin van de jaren 2000 een gestage daling (daling van 7% in 2010). Deze bemoedigende evolutie is zowel op het vlak van milieu als op economisch vlak positief. In 2010 bedroeg de totale energiefactuur 2,2 miljard euro. Zonder beleidsmaatregelen op het vlak van energie zou ze 22% hoger zijn geweest (of +620 miljoen euro). Sinds 2004 wordt immers een ambitieus beleid gevoerd om zowel het brandstofverbruik (min 21% sinds 2004) als het elektriciteitsverbruik (min 9% sinds 2004) te doen dalen. De verlaging van het verbruik die de laatste jaren werd waargenomen, heeft de Brusselaars en de Brusselse economie minder kwetsbaar gemaakt voor de stijging van de energieprijzen (wat meestal een positieve impact had op de globale energierekening). Dat is een fundamentele vereiste nu de energieprijzen waarschijnlijk nog verder zullen toenemen en de gezinnen met lagere inkomens of bepaalde categorieën van bedrijven het des te moeilijker zullen krijgen. Het Europese beleid is erop gericht om sterke acties te ontwikkelen die de energieafhankelijkheid verlagen, de energie-efficiëntie verbeteren en de broeikasgasemissies aan banden leggen. Het beleid dat sinds 2004 wordt gevoerd, toonde enerzijds aan dat er een voor iedereen toegankelijk potentieel is om energie te besparen, huurders en eigenaars, en anderzijds dat zowel bij nieuwbouw als renovatie zeer hoge energieprestaties kunnen worden bereikt tegen een redelijke kostprijs. Deze acties maakten het overigens mogelijk om de bouwpraktijken geleidelijk aan te wijzigen, zodat het Gewest bijzonder ambitieuze energieprestatienormen kon invoeren. Zo zal vanaf 2015 bijvoorbeeld elke nieuwbouw moeten voldoen aan de passiefnorm. Een dergelijke doelstelling had nooit kunnen worden verwezenlijkt zonder demonstratieve acties die een hefboomeffect creëren (de operaties voorbeeldgebouwen, PLAGE, energie uitdaging…), noch zonder bege29 Kiloton olie-equivalent: is een eenheid van energiemeting, gebaseerd op de calorische eigenschappen, die geen deel uitmaakt van het internationale eenhedenstelsel. Deze eenheid wordt gebruikt om de verschillende energievormen te vergelijken. Een ton olie- of petroleumequivalent is gelijk aan 41,868 G.
leiding (facilitatoren), een kader voor financieringssteun (de energiepremies bedragen in 2012 18 miljoen euro, groene certificaten), nieuwe normen sinds 2010 voor openbare investeringen om een voorbeeldfunctie te vervullen of een verordenend kader (BWLKW, het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energie), met een geïntegreerde benadering die verder gaat dan het gebouw.
205
Overigens moet de kwestie van het optimum van de werken en investeringen in de oude gebouwen worden uitgediept. Anderzijds houdt het behoud van het patrimonium de realisatie van adequate energiebesparende werken in. Heel wat Voorbeeldgebouwen hebben aangetoond dat het mogelijk is om een gebouw met een grote erfgoedwaarde te renoveren met een hoge energieperformantie. Oude gebouwen vinden zo een tweede leven dat niet zal worden aangetast door een energieschaarste en wordt verloedering door een gebrek aan verwarming vermeden. Het overzicht van de energieconsumptie van de gerenoveerde gebouwen heeft overigens toegelaten de berekeningen voor optimalisering te bevestigen.
Doelstellingen
Brussel heeft heel weinig endogene natuurlijke en energiebronnen. Om hieraan te verhelpen, bestaat de uitdaging erin om een nog ambitieuzer energie- en klimaatbeleid te voeren en een antwoord te bieden op 2 cruciale vragen: hoe kan de energieconsumptie van het verkeer worden verminderd? (zie hoofdstuk 5) hoe kan de renovatie van de bestaande gebouwen worden versneld?
Om op deze vragen een antwoord te vinden, moet Brussel de verbintenissen en doelstellingen onderschrijven die zijn vastgesteld voor de geïndustrialiseerde landen, meer bepaald in het kader van de Europese Unie. Voor wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft moeten de broeikasgasemissies tegen 2025 met 30% worden verlaagd ten opzichte van 1990, en tegen 2050 met 80 à 95%. Een groot deel van de energie wordt in Brussel geïmporteerd en het Gewest heeft slechts een beperkt potentieel om energie te produceren op grote schaal. Daarom zal de strategie erin bestaan om het energieverbruik terug te dringen. Omdat de huisvestings- en de tertiaire sector de meeste energie verbruiken (respectievelijk 38% en 33%, en vervoer 26%), zal het Gewest het accent leggen op de energieprestatie van de gebouwen (EPB) en op het rationeel energiegebruik, naast de doelstelling om het verkeer te verminderen zoals is voorzien in het mobiliteitsplan Iris 2 (-20%) en de ontwikkeling van het eigen potentieel aan hernieuwbare energiebronnen (voornamelijk zonne-energie en geothermie). Op het vlak van duurzaam bouwen moet, gelet op de traagheid waarmee de verbouwingen plaatsvinden, worden gedacht op lange termijn (2050), kwestie van te anticiperen op de acties die voor alle gebouwen moeten worden ondernomen in het licht van de hittepieken in de zomer en van de hevige regenval, verschijnselen die zich vanwege de klimaatopwarming steeds vaker en sterker zullen herhalen. De duurzaamheid van de gebouwen is dus voornamelijk maar niet alleen een kwestie van energie: het gewestelijk beleid moet zich buigen over alle elementen die te maken hebben met de gebouwen (materialen, afval, waterbeheer, biodiversiteit, gezondheid en comfort,…), en dit in de context van een steeds groeiende bevolking. Het uiteindelijke doel bestaat erin om een energierenovatiegraad van de bestaande gebouwen te bereiken van 3% per jaar. Naast een ambitieus beleid dat streeft naar energie-efficiëntie en energiezuinigheid, zonder te raken aan het comfort van de bewoners, moet Brussel zich nu al bezinnen over haar energiebevoorrading op middellange en lange termijn.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De bemoedigende resultaten op vlak van energie-efficiëntie van gebouwen waren niet mogelijk geweest zonder het vermogen van de bouwsector zijn bouwtechnieken aan te passen enerzijds, en zonder de begeleiding van deze sector, voornamelijk dankzij de door het Gewest opgerichte New Deal et de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu anderzijds. Deze methoden verdienen het te worden voortgezet.
206
Het Brussels Gewest moet resoluut streven naar een koolstofarme stedelijke economie, door economische groei en milieu-impact efficiënter aan elkaar te paren. Het potentieel van energieproductie uit hernieuwbare bronnen moet maximaal worden benut, alsook dat van kwalitatieve warmte-krachtkoppeling. De prioritaire acties zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXalle maatregelen versterken (sensibilisering, begeleiding, voorbeeldbeleid,…) die de verbruikers (ook de huurders) aanzetten tot energiebesparing, rekening houdend met de sociale aspecten die zijn verbonden aan bepaalde uitgaven voor energieprestatie. In het kader van het “Huis van de Energie” moet adviesverlening aan de gezinnen een centraal element worden en continu worden ontwikkeld. Een mechanisme om eigenaars-verhuurders aan te zetten te investeren in energetische verbeteringen van hun gebouw zal ingevoerd worden. Investeringen moeten ook aangemoedigd worden met behulp van het derde investeerderprincipe en renteloze leningen, in het bijzonder ten gunste van huurders. XXeen ‘voorbeeldbeleid’ ondersteunen ten aanzien van alle overheden die aanwezig zijn op het Brussels grondgebied, door te werken rond alle nieuwbouwprojecten die worden gebruikt of gefinancierd door de overheden, door een voorbeeldig beheer van de bestaande gebouwen en door een versnelling van de renovatiegraad (minstens 3%) om een zeer hoge energie- en milieuprestatiegraad te bereiken. Voortaan zal elk publiek gebouw dat nieuw gebouwd of zwaar gerenoveerd wordt moeten streven naar een aandeel van 30% groene energie in zijn energieverbruik; XXde Brusselse bouwsector ondersteunen, met name via de “New Deal“ en de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu (as duurzaam bouwen), door ook tegemoet te komen aan de vraag naar werkgelegenheid voor laaggeschoolde werkzoekenden; XXeen progressief verordenend kader opzetten om de duurzaamheid van de gebouwen te verbeteren, met name via het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energie (BWLKE). Daarvoor: Zmoet
de mogelijkheid worden geëvalueerd dat de norm betreffende “positieve-energiegebouwen” voor nieuwbouwprojecten de opvolger wordt van de passiefnorm (zodat nieuwbouwprojecten meer energie zullen produceren dan ze verbruiken), met name door het potentieel voor hernieuwbare energieproductie maximaal te benutten;
Zmoeten er energieprestatienormen worden vastgelegd die ontradend zijn voor het gebruik
van elektrische verwarming en bevorderend voor alternatieven voor klimaatregeling;
XXde milieu- en energiefiscaliteit hervormen via een systeem van het type “de vervuiler betaalt”. Dat zou ontradend zijn voor het niet-rationele energiegebruik en financieringsbronnen genereren om de acties van dit hoofdstuk uit te voeren waarbij wordt gestreefd naar sociale rechtvaardigheid; XXfinancieringsmechanismen creëren die de renovatie van de Brusselse gebouwen op het vlak van energieprestaties kunnen versnellen, rekening houdend met de verhuurde panden, de koopkracht van de huurders en met de levensduur van de afschrijvingen, met een voorrang in functie van de economische draagkracht van de huurders en eigenaars. De prefinancieringsmechanismen van de investeringen of renteloze leningen zullen ter beschikking worden gesteld van alle gezinnen en particulieren. Er zal een fonds worden opgericht (of het zal worden geïntegreerd in bestaande financiële mechanismen zoals Interfin30 of de GIMB) om structurele investeringen in energie-efficientie en hernieuwbare bronnen te stimuleren (deze investeringen moeten in groep worden gerealiseerd voor de renovatie van hele wijken, zoveel mogelijk overheidsgebouwen,…); XXde bevoorradingszekerheid van energie garanderen door bij te dragen tot de realisatie van projecten voor hernieuwbare energieproductie, zowel op het Brussels grondgebied als daarbuiten (gezien de beperktheid van het productiepotentieel in het Gewest). Er moet een strategie worden uitgewerkt om te streven naar een bevoorrading in 2050 die 100% steunt op hernieuwbare 30
Intercommunale van Sibelga voor de financiering van de 19 Brusselse gemeenten
XXde strategie van “voorbeeldfunctie” op het vlak van energie uitbreiden tot alle andere aspecten van duurzaam bouwen (het water, de materialen, de biodiversiteit, de reconversie,…). Deze aspecten zullen getoetst worden met behulp van het certificatiesysteem „Duurzaam Gebouw“ dat op Belgisch niveau toegepast zal worden. Ook moet worden toegezien op een betere integratie van de milieuthema’s in alle stedelijke projecten en plannen (BBP, GSV, GBP,…). Het samengaan van energetische performantie en architecturale kwaliteit zal speciale aandacht krijgen. De begeleiding van de operatoren bij het technisch ontwerp van hun projecten voor voorbeeldwijken zal worden voortgezet (zie hoofdstuk 6 Stadsvernieuwing); XXde geleidelijke installatie bevorderen van “intelligente” meters van het energieverbruik (rechtstreekse informatie aan de verdeler) in niches die het beste potentieel bieden om het verbruik te verminderen (grootverbruikers zoals de bedrijven, zelfopwekkers,…) en de toepassing van deze maatregel in andere consumptiesegmenten bestuderen; XXde Gewestelijke Stedelijke Verordening herzien om de isolatie van de gebouwen langs buiten en de integratie van milieuconcepten mogelijk te maken; XXhet integreren van het verbeteren van de energetische performantie en de bescherming van het patrimonium. Deze maatregelen moeten de energierenovatiegraad van de bestaande gebouwen versnellen om te streven naar 3% per jaar.
1.5.
DE HINDER VEROORZAAKT DOOR DE ELEKTROMAGNETISCHE GOLVEN BESTRIJDEN
Wetenschappelijk onderzoek is niet unaniem over het effect van elektromagnetische golven op de gezondheid. Volgens sommige wetenschappelijke studies heeft een langdurige blootstelling aan elektromagnetische golven een schadelijke impact op de gezondheid. Dat geldt voor de hoge frequenties die met name worden gebruikt voor mobiele telefonie, maar ook voor de lage frequenties van statische transformatoren of hoogspanningskabels. Hoewel deze effecten nog weinig bekend zijn, moet er volgens het voorzorgsprincipe nu al rekening mee worden gehouden. Doelstellingen
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest keurde in 2007 een voluntaristische norm goed die de blootstelling aan elektromagnetische stralingen op alle openbare plaatsen beperkt tot 3 volt per meter (V/m). Deze norm, die is gebaseerd op het voorzorgsprincipe, is 50 keer strenger dan de vorige, federale norm. Leefmilieu Brussel garandeert de naleving van deze norm door alle antennes die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden geïnstalleerd te onderwerpen aan een milieuvergunning en door controles in situ uit te voeren. De toepassing van deze norm maakt de inplanting van nieuwe antennes nodig om de kwaliteit van de bestaande netwerken en de ontwikkeling van nieuwe technologieën te behouden. Het Gewest zal het hoge beschermingsniveau voor de gezondheid aanhouden, rekening houdend met het voorzorgsprincipe en de principes van standstill en proportionaliteit. Het Gewest kan 4G niet aan zich laten voorbijgaan en moet, zoals alle Europese steden, de ontwikkeling van dit communicatiesysteem in Brussel toelaten. Dit veronderstelt een aanpassing van de regels. Omdat deze wetenschappelijke onzekerheid de bevolking angst inboezemt, moet een behoorlijke communicatie worden gevoerd om de Brusselaars correct te informeren en de situatie te relativeren.
207
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
energiebronnen. Een proactief beleid zal grote instellingen (scholen, commerciële centra, administraties,…) aanmoedigen om zich uit te rusten met zonnepanelen;
208
De prioritaire acties zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
de reglementering in verband met de blootstelling aan elektromagnetische straling herzien XX zodat onder meer de ontwikkeling van de nieuwe generatie toestellen (4G) kan toegelaten worden, rekening houdend met het voorzorgsprincipe en de principes van standstill en proportionaliteit;
XXhet publiek en de lokale overheden op een transparante en nauwkeurige manier informeren en sensibiliseren rond de toepassing van de norm ter beperking van de blootstelling aan elektromagnetische stralingen; XXeen gewestelijke norm evalueren en voorstellen die is gebaseerd op het voorzorgsprincipe voor lagefrequentiegolven (voornamelijk 50 Hz); XXde verschillende openbare actoren (BROH, de Gemeenten, de OCMW’s, de sociale huisvestingsmaatschappijen, de grondregies,…) betrekken om de installatie van bijkomende zendmasten als gevolg van de verlaging van de norm te bevorderen, om op het hele grondgebied van het Gewest hoogwaardige mobiele netwerken te behouden; XXalle installaties die elektromagnetische golven uitzenden blijven onderwerpen aan een vergunningensysteem en de stedenbouwkundige regels en de milieunormen beter op mekaar afstemmen opdat de geldende normen makkelijk zouden kunnen worden toegepast;
1.6.
DE HINDER ECOLOGISCH BEHEREN
Verschillende gewestelijke instrumenten zijn erop gericht om de impact van de economische activiteiten die het milieu vervuilen zoveel mogelijk te beperken. Een van de belangrijkste instrumenten in die zin is de milieuvergunning (ingeschreven in de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en de lijst van de ingedeelde inrichtingen). Inbreuken op de milieuwetgeving worden vervolgd en gesanctioneerd volgens de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu. Er werden nog twee andere wetteksten goedgekeurd die de Europese richtlijnen omzetten: de ordonnantie van 13 november 2008 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade en de ordonnantie van 10 mei 2012 betreffende de afstemming van de milieuwetgeving op de Richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. Ten slotte hebben de vele strafbepalingen in de verschillende wetteksten betreffende het leefmilieu ervoor gezorgd dat het Brusselse systeem voor de bestraffing van milieumisdrijven weinig overzichtelijk en niet altijd coherent is. Doelstellingen
Het uiteindelijke doel bestaat erin om de verbetering van de stedelijke leefomgeving mogelijk te maken door een evenwicht te handhaven tussen de economische activiteiten, de veiligheid en gezondheid van de inwoners en de milieubescherming in het Gewest. Na een tiental jaar toepassing en evaluatie van de geldende milieunormen, is het duidelijk dat deze verbeterd of grondig herzien moeten worden. De prioritaire acties zijn
XXde lijst van de ingedeelde inrichtingen herzien en de reglementering in verband met uitbatingscondities vervolledigen, om ervoor te zorgen dat de ingedeelde of in te delen inrichtingen zo milieuvriendelijk mogelijk zijn, om de administratieve lasten voor de Brusselaars en de Brusselse bedrijven te verminderen en het wettelijke systeem in het algemeen te verbeteren;
XXbedrijven via het bedrijfsinformatieplatform AUTONET een praktisch en effeciënt instrument aanbieden dat toelaat om de nodige informatie in verband met de milieuvergunning en de toe te passen regelgeving te verkrijgen.
209
1.7.
MILIEUGOVERNANCE
Constateringen en problematiek
Het beheer van milieuthema’s impliceert de invoer van nieuwe beleidswijzen of soepelere reguleringen, gebaseerd op partnerschappen tussen de verschillende partijen. Sinds 2007 ondersteunt het Gewest de opstelling en toepassing van “agenda’s 21” door de Brusselse Gemeenten en OCMW’s. Het regeerakkoord 2009-2014 bevestigt de wil van de gewestelijke overheden om deze dynamiek voort te zetten. De Regering lanceerde al 4 oproepen tot kandidaatstelling (2007, 2008, 2009, 2010), zodat 22 Gemeenten en OCMW’s de lokale “agenda’s 21” kunnen realiseren. Uit een evaluatie in 2011 blijkt dat de al gerealiseerde “agenda’s 21” elementen bevatten die zowel betrekking hebben op het beheer als op de realisatie van de concrete projecten. De “agenda’s 21” integreren de transversaliteit van het overheidsbeleid, een ruime participatie (zoveel mogelijk voordat de beslissingen worden genomen) en de invoering van het subsidiariteitsprincipe. In heel wat Gemeenten en OCMW’s die hun “agenda 21” hebben gerealiseerd, bevatten de overheidsopdrachten die in verschillende domeinen worden gelanceerd voortaan zowel milieu- als sociale clausules. Overigens werd in 2009 een gewestelijke omzendbrief betreffende de gunning van overheidsopdrachten van leveringen en diensten verstuurd (aan de gewestelijke en gemeentelijke administraties), inzake de opname van milieucriteria, en in ruimere zin criteria verbonden aan duurzame ontwikkeling, in de bestekken van deze opdrachten. Om de uitvoering van de voorschriften van deze omzendbrief te ondersteunen, richtte Leefmilieu Brussel een “helpdesk” op (met referentiedocumenten, online hulp op de website van Leefmilieu Brussel, “gepersonaliseerde” hulp voor alle aankoopverantwoordelijken). Tevens worden er opleidingen georganiseerd voor de aankoopverantwoordelijken en werd een aankoopcentrale opgericht voor kantoorbenodigdheden. Doelstellingen
“Duurzaamheid” in de gewestelijke en lokale beleidsmaatregelen moet worden geaccentueerd en veralgemeend. In dit opzicht moeten alle overheidsopdrachten die door het Gewest worden ge(co)financierd, gericht zijn op duurzaamheid, die de gewestelijke administratie, alle ION, de Gemeenten en de OCMW’s moeten nastreven in hun aankoopplannen. Met dit doel, en om de bestaande instrumenten te rationaliseren en moderniseren, moet een ordonnantie betreffende milieu-, sociale en ethische bepalingen worden. Voor de openbare aankoopverantwoordelijken moeten opleidingen worden georganiseerd over het opnemen van milieu- en sociale clausules in hun bestekken. Om de gegroepeerde aankopen van goederen en diensten te bevorderen, zal ook een gewestelijke aankoopcentrale worden opgericht waar ook de Gemeenten toegang toe zullen hebben. Bovendien heeft het Brussels Gewest zich ertoe verbonden om de gewestelijke begeleiding voort te zetten, zodat alle Gemeenten en OCMW’s de kans krijgen om deel te nemen aan de dynamiek van de “agenda’s 21”.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXeen Brussels Wetboek van de inspectie, preventie, bestraffing van misdrijven en de milieuaansprakelijkheid opstellen dat de verschillende geldende teksten samenvoegt en borg staat voor meer coherentie, een efficiëntere toepassing en een betere leesbaarheid.
210
De prioritaire acties zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXna de evaluatie van het huidig verordenend kader, een ordonnantie die milieu-, sociale en ethische clausules voorschrijft goedkeuren die zal worden opgelegd bij alle overheidsopdrachten van alle overheidsbesturen van het Gewest. Hierbij wordt erover gewaakt dat deze clausules uitvoerbaar zijn en lokale KMO‘s niet van deze opdrachten uitsluit; XXmiddels de aanpassing van de betrokken ordonnanties de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie toelaten om zijn actieterrein uit te breiden in het domein van de duurzame ontwikkeling; XXalle Gemeenten en OCMW’s blijven ondersteunen bij de uitwerking en realisatie van een “agenda 21” (actieplan voor de 21e eeuw, aanbevolen door de top van Rio in 1992 voor het engageren van territoriale gemeenschappen voor duurzame ontwikkeling) en zorgen voor een gewestelijke coördinatie en voor steun bij lokale projecten voor duurzame ontwikkeling, met name door de organisatie van projectoproepen; XXondersteuningsinstrumenten invoeren voor openbare aankopers, zoals opleidingen, een “helpdesk”, een observatorium van de overheidsopdrachten, een netwerk van openbare aankopers of een gewestelijke aankoopcentrale.
2.1.
NAAR EEN ECOLOGISCH BEHEER VAN DE HULPBRONNEN EEN DUURZAAM WATERBEHEER PROMOTEN
Water is een van de meest essentiële hulpbronnen van onze planeet en ons Gewest. De gelijke toegang tot water, voor iedereen, moet worden gegarandeerd. Water is een bron van leven en gezondheid, maar ook een essentieel element van ons gewestelijk erfgoed (rivieren en vijvers). Toch wordt het water overal bedreigd, ondanks zijn ecologische en recreatieve belang in Brussel. Het Gewest ontwikkelt daarom acties om deze hulpbron te vrijwaren en de beschikbaarheid van kwaliteitswater op het grondgebied te garanderen: opwaardering van het blauw netwerk, bouw van 2 zuiveringsstations voor de behandeling van het afvalwater van het Gewest,… Deze acties moeten worden voortgezet en worden gecoordineerd met alle betrokken actoren. Daarom stelde het Gewest een “Waterbeheersplan” op dat tot doel heeft de menselijke druk op het water zoveel mogelijk te verminderen. Water is ook een bron van overstromingen in Brussel. Het Gewest heeft al aanzienlijke middelen uitgetrokken voor de realisatie van openbare bouwwerken, zoals opvangbekkens en collectoren. Deze bouwwerken volstaan op zich niet om te beantwoorden aan de problematiek van de overstromingen. Om structurele, preventieve en complementaire oplossingen te identificeren, keurde het Gewest in 2008 een “Regenplan” goed dat werd opgenomen in het “Waterbeheersplan”. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wil daarnaast ook het openbare karakter van het waterbeheer benadrukken : water is een gemeen goed dat in dienst staat van het algemeen belang.
2.1.1. De waterbronnen beschermen en een duurzaam waterbeheer promoten Vaststelling en problematiek
Het drinkwater dat in Brussel wordt verdeeld is afkomstig van 26 grote sites die voornamelijk buiten het Brussels Gewest zijn gelegen. Minder dan 3% van het water dat nodig is voor de behoeften van het Gewest, wordt lokaal geproduceerd. Ongeveer 70% van het water is van ondergrondse oorsprong, de rest komt van de exploitatie van oppervlaktewater. Dankzij de kwaliteit van de watercontrole, het beleid voor de bescherming van de bronnen en het beleid voor de afschaffing van leidingwerk in lood, is de kwaliteit van het water dat in Brussel wordt verbruikt een van de beste in Europa, en een van de enige die volledig door de overheid wordt beheerd. In 2009 overschreed het totale waterverbruik in het Brussels Gewest de kaap van 68 miljoen m3. Sinds de invoering van een progressieve en solidaire tarifering van het water, is het verbruik per inwoner met 18% gedaald sinds 2002 (2% per jaar) en is de toegang tot het water voor iedereen gegarandeerd. Vandaag wordt per dag en per inwoner 99 liter leidingwater verbruikt voor de huishoudelijke behoeften (dat is minder dan het Europese gemiddelde van 105 liter per inwoner). Doelstellingen
De waterbronnen beheren duurzaam beheer van de waterbronnen impliceert met name de transparantie en recuperatie van de dienstkosten verbonden aan het waterverbruik, met inbegrip van de kosten voor het milieu en de bronnen, volgens het principe van “de vervuiler betaalt”. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de verschillen in koopkracht tussen de consumenten (principe van de “solidaire tarifering”).
Een
De grondwaterlagen beschermen de kwaliteit van de ondergrondse watermassa’s globaal te beschermen, kan men niet anders dan preventief optreden om vervuiling aan de bron te vermijden door de (herhaaldelijke of occasionele) infiltratie van vervuilende stoffen en de besmettingsrisico’s door vervuilde gronden te beperken of weg te werken.
Om
211
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
2
212
Een duurzaam waterverbruik promoten rationeel waterverbruik kan worden bevorderd door enerzijds te ijveren voor een zuinig verbruik van leidingwater en anderzijds het gebruik te bevorderen van lokaal en/of regenwater voor de huishoudelijke behoeften die geen leidingwater vereisen.
Een
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXhet jaarlijkse waterverbruik blijven verlagen met 2% per inwoner. Hiervoor moeten de minder water verbruikende technologieën worden gepromoot in de segmenten (privaat verbruik en bedrijven) waar het verbruik kan worden verlaagd, en moeten aanzienlijke inspanningen worden geleverd voor sensibilisering en preventie; XXeen tariefstructuur behouden die de verlaging van het waterverbruik aanmoedigt (dit is ook een solidaire tarifering); XXde recyclagemogelijkheden voor het afvalwater opvoeren en het hergebruik van dit water aanmoedigen voor doeleinden die geen drinkwater vereisen; een programma opstellen voor de plaatsing van openbare drinkfonteinen in het hele Gewest; XX
XXde acties voor de promotie van herstellings-, vervangings- of installatiewerken van regenwatertanks versterken.
2.1.2. De ecologische kwaliteit van het hydrografisch netwerk garanderen Vaststelling en problematiek
Brussel is oorspronkelijk een waterstad met een vrij dicht hydrografisch netwerk van kleine waterlopen, vijvers en moerassen. In de tweede helft van de 19de eeuw werden veel waterlopen, die in de loop der eeuwen waren veranderd in een heuse openluchtriool, overwelfd om de volksgezondheid te beschermen. Beetje bij beetje ontwikkelde het rioleringsnet zich, steunend op het hydrografisch netwerk. Vandaag wordt 100% van het afvalwater in het Brussels Gewest verzameld en behandeld. In het begin van de jaren 2000 voerde Brussel grote infrastructuurwerken uit, het netwerk van collectoren werd aangevuld en er werden 2 zuiveringsstations gebouwd: Zuiveringsstation
Zuid, met een capaciteit van 360.000 “inwonersequivalenten”31 (primaire en secundaire behandeling ); 32
Zuiveringsstation
Noord, met een capaciteit van 1.100.000 “inwonersequivalenten” (primaire, secundaire en tertiaire behandeling).
In afwachting van de aanpassing van zuiveringsstation Zuid werd een voorlopige tertiaire behandeling voor fosfor ingericht. Oppervlaktewateren die in de open lucht stromen, dragen overigens enerzijds bij tot de verrijking van de ecosystemen door hun diversificatie en komen anderzijds ten goede aan het landschap en aan de ontspanning van de stadsbewoners. Toch werden slechts weinig stukken opgewaardeerd en ontdaan van hun overwelving.
31 Dit is een coëfficiënt om de capaciteiten van de zuiveringsstations te meten. 32 De behandeling stemt overeen met de verschillende etappes van de afvalwaterbehandeling waarbij telkens de kwaliteit van het water wordt verbeterd. De “primaire” behandeling is de verwijdering van materialen (kleine stukken hout, …) die niet werden verwijderd bij de voorbehandeling (grote stukken), de secundaire behandeling is de biologische behandeling en de tertiaire behandeling is de behandeling van de bacteriën.
Doelstellingen
213
Om de kwaliteit van het hydrografisch netwerk globaal te verbeteren, moet de vervuiling aan de bron worden aangepakt door vervuilende lozingen te beperken: enerzijds moet een hoog renovatietempo van het bestaande netwerk worden aangehouden; anderzijds moet dit netwerk worden geoptimaliseerd, met name via een beter beheer van de opvangbekkens en de beperking van het overlopen33 van het rioleringsnet in het natuurlijk milieu bij hevige regenval. Water ondersteunt de biodiversiteit en het landschap : het blauw netwerk
De doelstelling van het Gewest bestaat erin om het “water” weer te integreren als een element dat mee de Brusselse identiteit en cultuur bepaalt, door grootschalige projecten te ondersteunen om het water in de openbare ruimte op te waarderen (zie hoofdstuk Stadsproject). Omdat ze vele functies vervullen (zelfzuivering van verspreide vervuiling, ondersteuning van de biodiversiteit, verzachting van de impact van de warmte-eilanden, bijdrage tot de recreatie en ontspanning van de stadsbewoners), moeten deze blauwe ruimten worden behouden en opgewaardeerd. Bij droog weer moet een minimumdebiet worden gegarandeerd opdat de waterlopen deze verschillende functies kunnen blijven vervullen. In dit opzicht wil het programma van het blauw netwerk het bovengronds hydrografisch netwerk optimaliseren en reconstrueren door herinrichtingen die een ecologische “meerwaarde” kunnen bieden. Dit netwerk, dat is samengesteld uit rivieren, vijvers en vochtige zones, werd immers in grote mate versnipperd door de verstedelijking en het grootste deel van het heldere water komt in het rioleringsnet en de zuiveringsstations terecht. De prioritaire acties zijn:
XXde renovatie en sanering van het rioleringsnet vergemakkelijken; XXde verdunning van het te behandelen water verminderen door, wanneer mogelijk, het helder water van het afvalwater te scheiden; XXervoor zorgen dat 100% van het afvalwater van het Brussels Gewest wordt behandeld door een collectief waterzuiveringsstation of, indien dat niet kan, door een gedecentraliseerd en/of individueel zuiveringssysteem; XXde impact van de demografische evolutie op de vuilvracht van het stedelijk afvalwater opvolgen om te anticiperen op de zuiveringsbehoeften; XXOm de kwaliteit van het water te verbeteren, het rioleringsnet optimaliseren, met name via een beter beheer van de opvangbekkens en de beperking van het overlopen van het rioleringsnet in het natuurlijk milieu bij hevige regenval (er wordt gestreefd naar maximaal 7 overlopen per jaar). Ook het hemelwater (regen) dat niet rechtstreeks naar de zuiveringsstations vloeit moet worden gecontroleerd en zijn kwaliteit moet worden verbeterd voordat het in de oppervlaktewateren (stromen, rivieren,…) terechtkomt; XXde verbetering van de ecologische kwaliteit van het hydrografisch netwerk en van het stedelijk landschap voortzetten via het programma dat is voorzien in het kader van het blauw netwerk; XXDe aanwezigheid van water in de stad valoriseren, in het bijzonder de Zenne: Zde rol van het kanaal in de stad opwaarderen. Het kanaal is een belangrijk waterbaken in het Gewest. Het doorstroomt het Gewest van de ene kant naar de andere, waardoor het een structurerend element is van het landschap. Behalve ecologische en economische voordelen, zou de verbetering van de waterkwaliteit en van de oevers van het kanaal ook onmiskenbaar een visuele en esthetische impact hebben; Zde zichtbaarheid van de watergebonden voorzieningen en infrastructuren verbe-
teren, in het kader van een “blauwe wandeling”.
33 Afvoer door het overstromen van de bovenrand van een kuip, een bekken.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De waterverzameling en -zuivering optimaliseren
214
2.1.3. Overstromingen bestrijden
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
De verdwijning van het natuurlijk hydrografisch netwerk, de technische keuze van “alles in de riool” en de toename van de ondoordringbare bodems in het Gewest in de tweede helft van de 20ste eeuw, zorgen voor frequente overstromingen tijdens zomerse onweersbuien. Bij hevige en intense neerslag geraakt het saneringsnet verzadigd en overstroomt het, vooral in de valleibodems. Om hieraan te verhelpen, keurde de Regering in 2008 het “Regenplan” goed (5de pijler van het ontwerp van “Waterbeheersplan”). Het Gewest wordt getroffen door talloze overstromingen. Een van de belangrijkste oorzaken daarvan is de snelle verstedelijking en dus de veralgemeende verharding van de bodem in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Die toename van de ondoordringbare bodems vindt met name haar oorsprong in de toekenning van stedenbouwkundige vergunningen die geen maatregelen voorzien om de bodems meer doordringbaar te maken. Ter herinnering: de verhouding ondoordringbare bodems is in 50 jaar bijna verdubbeld, van gemiddeld 27% naar 47%34 van de totale oppervlakte van het Gewest. Doelstellingen
De bezinning over het water in de stad gaat gepaard met een ruimere denkoefening rond de ruimtelijke ordening en het stedelijk beleid. Het feit dat overstromingen steeds talrijker worden, is ook het gevolg van stedenbouwkundige keuzes, de vermindering van het aantal doordringbare oppervlakken in de stad, enz. Daar waar de verbetering van de energieprestatie van de gebouwen en de aanhoudende ontwikkeling van groene ruimten efficiënte krachtlijnen zijn om de stad aan te passen aan de klimaatverandering, kunnen ook een vernieuwend beheer van de oppervlaktewateren, het grondwater en het regenwater in het stedelijk milieu daartoe bijdragen. In die zin moet de tendens worden omgekeerd en moeten de ondoordringbaarheidscijfers in het Gewest worden verlaagd. De sensibilisering en samenwerking van de gemeentelijke en gewestelijke overheden die de stedenbouwkundige vergunningen uitreiken, zijn essentieel in de strijd tegen de ondoordringbaarheid van de bodems. De prioritaire acties zijn:
XXIn het kader van de herziening van het waterbeheersplan zal het regenplan van 2008 geëvalueerd en indien nodig aangepast worden; XXde kaarten van de overstromingsgebieden en van de doordringbare zones voltooien, en ze integreren in de strategieën voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en openbare ruimten; XXde ondoordringbaarheidscijfers in het Gewest verminderen door te streven naar 45% van de gewestelijke bodems tegen 2020, (ten opzichte van 47 % vandaag), door compenserende maatregelen uit te vaardigen (goedkeuren van de biotoopcoëfficiënten per oppervlakte – een index die de oppervlaktes van volle grond en van beplante daken, terrassen en verticale muren optelt, de maximaal toegestane ondoordringbaarheidscijfers - per perceel en de maximaal toegestane uitlaatdebieten - MTUD). De architectuur en de ontwikkeling van projecten zouden moeten worden aangepast in zones die potentieel onderhevig zijn aan het overstromingsrisico. De maatregelen ter bestrijding van overstromingen moeten worden genomen op het hele grondgebied van het Gewest (op de schaal van alle valleien), met name door maatregelen te treffen om het water tegen te houden in elk overstromingsbekken in de valleien, door de toepassing van het solidariteitsprincipe binnen elk overstromingsbekken; XXalternatieve oplossingen vinden voor de lozing van regenwater in de rioleringen: lozing in de oppervlaktewateren (rivieren), herstel van de vochtige en watermilieus (moerassen), infiltratie in de grondwaterlaag of hergebruik met behulp van tanks,…). Ook moet de scheiding tussen het helder water (regenwater) en het opvangnet in de rioleringen worden voortgezet, en dus het aandeel van parasitair regenwater dat wordt behandeld in de zuiveringsstations worden verminderd; 34
Etude UlB-IGEAT.
XXde bouw van grote infrastructuren ter bestrijding van overstromingen voortzetten (rioleringen en opvangbekkens);
215
2.1.4. Het beheer van de watersector verbeteren Vaststelling en problematiek
Toegang tot drinkwater is een fundamenteel recht omdat drinkwater een schaarse en levensbelangrijke bron is voor alle burgers. In dit opzicht moet de solidaire tarifering worden voortgezet, aangezien ze de sociale ongelijkheden corrigeert en de universele toegang garandeert. De tenuitvoerlegging van de kaderordonnantie “Water”, die van kracht is sinds 2006, moet worden geëvalueerd. Nu al is duidelijk dat het waterbeleid wordt beheerd door verschillende openbare actoren die hun acties beter zouden moeten coördineren. Overigens eist Europa dat de “reële kostprijs” van het water wordt vastgesteld. Om dat te kunnen doen, moeten vooraf gegevens worden verzameld over de kosten van de operatoren van de waterproductie en -distributie. Doelstellingen
Om een optimale coördinatie te garanderen van alle acties en programma’s van de verschillende actoren die actief zijn in de watersector, moet binnen Leefmilieu Brussel een gewestelijke coördinatie-instantie worden opgericht. Ook zullen de modaliteiten voor de vaststelling van de “reële kostprijs” van het water worden aangevuld om een zo groot mogelijke transparantie te garanderen. Tegelijk zal een adviescomité worden opgericht dat zich toespitst op de prijs van het water. De watersector biedt economische mogelijkheden op het vlak van werkgelegenheid in de overheids- en privésector en op het vlak van socioprofessionele herinschakeling, een doelstelling die is opgenomen in de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu.
De prioritaire acties zijn:
XXde progressieve en solidaire tarifering van het water behouden; XXde coördinatie van de actoren van de watersector door Leefmilieu Brussel voortzetten, door een coherente visie op het beheer te integreren op verschillende schalen (op het niveau van de valleien, op gewestelijke en grootstedelijke schaal). Ook moet worden samengewerkt met de 2 andere Gewesten om de kwaliteit van het Zennewater te verbeteren en tegen 2027 de doelstellingen te halen die zijn vastgesteld in de kaderrichtlijn “Water” van de Europese Unie; XXde “reële kostprijs” van het water vaststellen en de lijst vervolledigen van de gegevens die de operatoren van de sector moeten meedelen, om die doelstelling te bereiken. Ook moet een adviescomité worden opgericht om deze gegevens te analyseren en advies te verstrekken over de prijs van het water; XXde doelstellingen en maatregelen voortzetten die in de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu zijn voorzien voor de watersector om de watergebonden economische sectoren te ontwikkelen en hoogwaardige banen te creëren in de sector (ook voor laaggeschoolde arbeiders).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXlandschappelijke richtschema’s voorzien per vallei, die aandacht besteden aan de kwestie van de grote bouwwerken voor de bestrijding van overstromingen, op basis van een minutieuze modellering per vallei van de afvoernetten voor oppervlakte- en hemelwater die rekening houdt met de interacties tussen de collectoren, de waterlopen en het hemelwater; en met alle factoren die een invloed hebben op het hydraulische systeem van de betreffende zone.
216
2.2.
DE VERVUILDE BODEMS BEHANDELEN
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De industriële ontwikkeling heeft zeker bijgedragen tot de bloei en welvaart van het Gewest, maar in sommige Brusselse wijken ook heel wat vervuilde of potentieel vervuilde bodems achtergelaten. Voeg daarbij nog de terreinen die het “slachtoffer” werden van onaangepaste afvalverwijdering of de lozing van vervuilende stoffen. Vandaag kan het Gewest niet anders dan het beheer en de behandeling van vervuilde bodems op zich nemen. Sommige vormen immers een reëel gevaar voor de gezondheid, hebben een negatieve invloed op de woonomgeving en de veiligheid van de betreffende wijken, devalueren de onroerende goederen of schaden het milieu (natuur, grond- of oppervlaktewater, lucht). De staat van de vervuilde bodems zet ook een rem op de economische herontwikkeling (omwille van hun onaantrekkelijkheid voor investeerders of de kost van hun eventuele behandeling) en de stedelijke ontwikkeling in het algemeen. De behoefte aan gesaneerde of risicovrije terreinen worden steeds groter, vooral om te beantwoorden aan de demografische en economische vereisten (om woningen en voorzieningen te produceren, bedrijven aan te trekken,….), terwijl tegelijk de grondreserves afnemen. Het Gewest zou dus in theorie de 18.000 vervuilde of potentieel vervuilde percelen (d.i. 18,5% van de oppervlakte van het Gewest) kunnen gebruiken om haar doelstellingen op het vlak van onroerend goed te verwezenlijken. Er moet dus een informatiestrategie worden uitgestippeld rond de bodemtoestand, om de nodige financiële middelen vrij te maken om de risico’s te beheren en de betreffende terreinen te saneren, ten gunste van de Brusselaars en de economische actoren. Het gewest beschikt sinds 5 maart 2009 over een ordonnantie met betrekking tot het beheer en de sanering van vervuilde bodems. Deze ordonnantie vervangt de ordonnantie van 13 mei 2004 en werd aangevuld met een reeks uitvoeringsbesluiten.
Doelstellingen
Informatie verstrekken over de kwaliteit van de vervuilde bodems: de basis van elke beleidsmaatregel inzake het beheer van de vervuilde bodems is informatie. Er moeten dus instrumenten worden uitgewerkt om de particulieren, bedrijven en overheden te informeren over de staat van de bodem voordat ze een project plannen; Bodemvervuiling voorkomen en behandelen: bij het beheer van de vervuilde bodems moeten preventieve en curatieve aspecten worden gecombineerd. Enerzijds moeten de vervuilde bodems worden geïdentificeerd en duurzaam worden behandeld om de gezondheidsrisico’s weg te werken en ze geschikt te maken voor nieuwe economische, residentiële of recreatieve activiteiten. Anderzijds moet ook nieuwe bodemvervuiling worden vermeden en moet ervoor gezorgd worden dat elk behandeld terrein niet opnieuw wordt vervuild; Het beheer van de vervuilde bodems financieren: het beheer van de vervuilde bodems kan deze doelstellingen enkel waar maken als de bestaande financieringsmechanismen worden versterkt en er nieuwe mechanismen worden ontwikkeld om de identificatie en vooral de behandeling van de vervuilde bodems te ondersteunen, volgens het principe van “de vervuiler betaalt”.
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXde financieringsmechanismen voor de reiniging van de bodems versterken en nieuwe mechanismen ontwikkelen: Zde
mechanismen voor de toekenning van premies voor de uitvoering van de bodemstudies opnieuw evalueren en versterken, in het kader van het beheer en de sanering van de vervuilde bodems;
Zde
oprichting van een gewestelijk saneringsfonds bestuderen om de verplichtinghouders35 te dwingen de weesvervuiling36 te behandelen, onder meer op basis van de ervaring die werd opgedaan met het Greenfields-project en zijn evaluatie;
217
actie van het “Bofas”-fonds voortzetten, om tegen zijn einddatum (2019) de bodems te saneren van de laatste betrokken tankstations en om de oprichting te bevorderen van andere sectorale fondsen voor de preventie en behandeling van bodemvervuiling door de meest vervuilende activiteitensectoren (droogkuisbedrijven, stookolietanks, werkplaatsen voor voertuigenonderhoud,...);
XXde controles opvoeren om nieuwe vervuiling te voorkomen, met name door toe te zien op de goede conformiteit van de risico-installaties of van alle soorten economische activiteiten, en te vermijden dat vervuilde aarde wordt hergebruikt op schone terreinen; XXbodemstudies of zelfs de behandeling starten van bepaalde terreinen die vroeger werden geëxploiteerd door de overheid en getroffen zijn door weesvervuiling, waaronder met name de oude stortplaatsen; XXDe toepassing van de ordonnantie van 2009 evalueren om de termijnen en administratieve lasten voor particulieren en ondernemingen te beperken, waarbij de vooropgestelde milieudoelstellingen verzekerd blijven; XXde informatieverstrekking aan de betrokken actoren verbeteren door een “bodemfacilitator” aan te stellen die de verplichtinghouders zou moeten informeren en begeleiden, zowel over de wettelijke bepalingen als over de technieken voor de identificatie en behandeling van de vervuilde bodems. Er moeten informatieacties worden ontwikkeld voor de verplichtinghouders en de mensen die zijn betrokken bij de aankoop of ontwikkeling van projecten op terreinen vermeld in de inventaris van de bodemtoestand; XXde opstelling van de inventaris van de bodemtoestand evalueren, verfijnen en voortzetten, om de criteria van vermoedelijke vervuiling te objectiveren. Ook de kaart van de bodemtoestand moet worden gepubliceerd.
2.3.
EEN BELEID VOEREN VOOR DE PREVENTIE EN HET DUURZAAM BEHEER VAN AFVAL
Vaststelling en problematiek
Brussel heeft een aantal specifieke kenmerken (zoals een hoge dichtheid in sommige wijken, de meeste gezinnen wonen in een appartement of een woning zonder tuin, de economische activiteiten worden overheerst door kmo’s uit de tertiaire sector en zijn in de wijken vaak verweven met andere stedelijke functies, een grote pendelaarsstroom, schaarse en dure gronden,…) die een invloed hebben op het afvalbeleid. Het Gewest produceert zo’n 2 miljoen ton afval per jaar. Die omvatten het “stedelijk afval” (huishoudelijk en gelijkgesteld afval) en het “niet-stedelijk afval” (het afval geproduceerd door bedrijven, industrieën, handelszaken,…). Het afval met het grootste volume is het afval afkomstig van de bouw- en afbraaksector (ongeveer 650.000 ton per jaar), en het stedelijk afval (ongeveer 470.000 ton per jaar). De hoeveelheid “stedelijk afval” per inwoner (432 kilo in 2010, waarvan ongeveer 70% alleen al door de gezinnen wordt geproduceerd) is de laatste tien jaar voortdurend afgenomen. Het “stedelijk afval” wordt voor een groot deel opgehaald door het Gewestelijk Agentschap voor Netheid (Net Brussel – GAN), maar ook door de Gemeenten en de actoren van de sociale economie (recyclage van kleding,…). 35 D.w.z. de eigenaars van de vervuilde gronden die zijn vermeld in de inventaris van de bodemtoestand. 36 D.w.z .de vervuiling waarvan de verantwoordelijke niet gekend is.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zde
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
218
Wanneer we de 470.000 ton “stedelijk afval” in beschouwing nemen, dan merken we dat, gezien de sterke functionele gemengdheid (huisvesting, handel,...), samen met het huishoudelijk afval een grote afvalfractie wordt opgehaald die afkomstig is van economische activiteiten. Deze fractie wordt geraamd op minimaal 40% van de totale hoeveelheid afval en verklaart voor een deel waarom Brussel op het vlak van selectieve ophaling minder goed scoort dan de andere Belgische Gewesten. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië ligt dit percentage rond de 70%, maar we kunnen niet heen om de vaststelling dat achter dit cijfer een socio-demografische realiteit schuilgaat die sterk verschilt van de Brusselse. Zo bestaat in Vlaanderen ¼ van de selectieve ophalingen uit groenafval. Dit komt neer op ongeveer 80 tot 120 kg/inw., terwijl deze hoeveelheid in Brussel om en bij de 10 kg/inw. bedraagt. De verklaring hiervoor is dat slechts 1/3 van de inwoners beschikt over een tuin, dat deze over het algemeen kleiner is dan die van een Waal of een Vlaming. Verder wordt in Vlaanderen een gelijk percentage bouwafval opgehaald in de containerparken, dat beschouwd wordt als een selectief opgehaalde fractie. In Brussel wordt deze fractie echter voor het grootste deel opgehaald door private operatoren en niet tot het selectief opgehaald afval gerekend. De sorteerplicht die in 2010 werd ingevoerd, lijkt een onmiddellijk effect te hebben op de prestaties van de selectieve ophaling, maar dat effect moet nog worden bevestigd. Zo wordt vandaag een belangrijk deel van het « stedelijk afval » (ongeveer 65%) nog verbrand. Het Gewest voerde sindsdien een verplicht commercieel contract ingevoerd om enerzijds alle afval producerende economische/institutionele actoren ertoe aan te zetten een rechtvaardige prijs te betalen voor deze dienstverlening via een gedeeltelijke toepassing van het principe « de vervuiler betaalt ». Deze verplichting heeft tot doel om de selectieve ophaling en de recyclage van afval aan te moedigen. Doelstellingen
Het Gewest zal zijn afvalbeleid voortzetten. In de eerste plaats zal het trachten de afvalberg te verminderen door preventief op te treden, en vervolgens zal het het afval voorbereiden om te worden hergebruikt, gerecycleerd, nuttig toegepast en, in laatste instantie, vernietigd. Een beleid waarbij de hulpbronnen efficiënt worden gebruikt, dat gericht is op de vermindering van het afval aan de bron en op het hergebruik en de recyclage van het afval, moet geleidelijk aan de plaats innemen van het oude beleid dat gebaseerd was op de behandeling of vernietiging van het afval. Het komt erop aan om hierbij de volledige beheerscyclus te betrekken en dan vooral de fases die voorafgaan aan de verwerking, met name de ophaalmethodes. Het Gewest zal, zoals het dat onlangs ook gedaan heeft voor de selectieve afvalophaling, onderzoeken volgens welke methode en welk ritme de ophaling van zowel huishoudelijk als commercieel afval het best kan verlopen. Daarbij is het de bedoeling om voor het niet-huishoudelijk afval volop te gaan voor het principe dat de vervuiler betaalt. Voor het huishoudelijk afval zal een aanpassing van het ophaalritme bestudeerd worden. Daarvoor moeten de verbruiks- en productiegewoonten worden gewijzigd en de voorbereiding voor hergebruik worden bevorderd door de actoren van het hergebruik toegang te verlenen tot nieuwe hulpbronnen, zonder dat ze langs het “afvalluik” moeten passeren. Tevens moet recyclage worden aangemoedigd door de infrastructuren ad hoc beter toegankelijk te maken en de technieken te verbeteren. Verwijdering of verbranding van afval moet zoveel mogelijk worden vermeden. Het Gewest moet bovendien een beleid voeren op lange termijn. Het moet zowel zijn afhankelijkheid van verbranding verminderen, als zijn recyclagecapaciteiten en autonomie ten aanzien van de externe hulpbronnen verhogen. Het objectief van het gewest moet zijn om het investeren in een nieuwe verbrandingsoven te vermijden wanneer één van de drie ovens in Neder-Over-Heembeek vervangen moet worden. Het Gewest zal stimulerende systemen voorzien om de hoeveelheid verbrand afval te verminderen (zonder andere nuttige toepassing dan voor energie). Het Gewest zal ook partnerschappen met de sectorale actoren aanmoedigen om de promotie van een degelijk afvalbeheer binnen de bedrijven te garanderen. De afvalsector biedt bovendien ook economische opportuniteiten op het vlak van openbare en private werkgelegenheid, en mogelijkheden voor socioprofessionele herinschakeling, een doelstelling die is opgenomen in de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu (as afval/hulpbronnen). De te bereiken doelstellingen zijn enerzijds een globale vermindering van het huishoudelijk afval met 10% tegen 2020, en anderzijds een verhouding gerecycleerd “stedelijk afval” van 50% tegen 2020 (wat strookt met de Europese doelstelling).
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
219
XXhet hergebruik van door de consumenten weggegooide goederen en voorwerpen stimuleren om afvalvorming te voorkomen en op hulpbronnen te besparen. De verlenging van de levensduur van de producten moet worden bevorderd door nieuwe transactiewijzen in te voeren (bijvoorbeeld tweedehandsverkoop, oprichting van ruilcentrales, oprichting van leen-, huur- of leasingsystemen, …) en niet-gebruikte producten te recupereren. De actoren van de sociale economie hebben in dit opzicht een belangrijke rol te vervullen, gezien hun ervaring op het domein en de uitstekende resultaten die ze behalen op het vlak van hergebruik; XXin de wijken infrastructuren voor afvalophaling voorzien die voor iedereen bereikbaar zijn (in het kader van de “buurtstad” (zie hoofdstuk Stadsontwikkeling), om de Brusselaars een containerpark ter beschikking te stellen op minder dan 3 km van hun woonplaats. Ook moeten de systemen worden versterkt voor de ophaling van gevaarlijk afval, dat in kleine hoeveelheden wordt geproduceerd, met inbegrip van asbest. Het plaatsen van glasbollen in de grond, om de geluidshinder te beperken, moet worden versneld. En ten slotte moet de actie van de private operatoren op het vlak van ophaling en het selectief scheiden van afval worden gestimuleerd (via publiek-private samenwerking – PPS) om de innovatie inzake het beheer van het afval en de hulpbronnen te bevorderen; XXhet beheer van het organisch afval (bijvoorbeeld afkomstig van voedingsproducten) bevorderen en verbeteren, met name: Zdoor de ophaling te organiseren van organisch afval dat wordt geproduceerd door de
markten, de horeca en de collectieve restaurants, de voeding van de gezinnen;
Zdoor
een biomethanisatie-eenheid te openen (voor de recuperatie van de grondstoffen en energie in het organisch afval) en een beter beheer van het compostcentrum te garanderen;
Zdoor het thuis of gedecentraliseerd composteren van de organische grondstoffen aan
te moedigen en zo het transport naar en de belasting van de verbrandingsoven te vermijden;
dit opgehaalde afval nuttig toe te passen, een netwerk van voor iedereen toegankelijke “kringloopcentra” oprichten, naar het voorbeeld van de “Ecopool”37, om het afval te verwerken, het een tweede leven te geven en het weer op de markt te brengen. In dezelfde optiek moeten de bestaande hergebruiksfilières worden gepromoot ten aanzien van de consumenten en moet het imago worden verbeterd;
Zom
XXeen strategie van samenwerking met de bedrijfswereld uitstippelen, in de geest van de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu, om de groene filières te ontwikkelen en hoogwaardige banen te creëren in deze sector. Ook de samenwerking met de bedrijven en de sectorale federaties moet worden voortgezet om het afval te verminderen en beter te benutten in de bedrijven, met name door “afvaladviseurs” ter beschikking te stellen; XXeen tarificatiesysteem voor afvalophaling invoeren dat zowel progressief en solidair is voor gezinnen als responsabiliserend voor bedrijven. Dit systeem wil de eindgebruikers aanmoedigen zich ecologisch te gedragen, net zoals dat gebeurt voor het water; XXillegale opslagplaatsen en opslagplaatsen voor geïmporteerd afval op gemeentelijk niveau bestraffen, onder andere aan de hand van gemeentelijke en regionale administratieve sancties; 37 Dit project, dat wordt gefinancierd door het Europees Fonds FEDER, beoogt de oprichting van een centrum van sociale economie op het domein van de afvalrecuperatie. Het Centrum zal worden ondergebracht in een verlaten industriegebouw van 3.000 m² dat in juli 2011 werd aangekocht door het Gewest en volledig zal worden heringericht en opgeknapt.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde preventie opvoeren via sensibiliserings- en communicatiecampagnes voor het grote publiek en de bedrijven: het beste afval is het afval dat niet bestaat, met de bedoeling om de afvalproductie aanzienlijk te verminderen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
220
XXde verbrandingsoven beter integreren in het stadslandschap, zowel op niveau van het gebouw, als door onder meer te investeren in een warmtenetwerk om te zorgen voor een nog hoger energierendement en betere milieuprestaties en ze in aanmerking te laten komen voor groene stroomcertificaten met het oog op de financiering van nieuwe projecten rond preventie, sortering en hergebruik; XXde capaciteiten van de verbrandingsoven in Neder-Over-Heembeek aanpassen in het licht van de hoeveelheid te verwerken afval voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van de behoeften van de Hoofdstedelijke Gemeenschap; XXde haalbaarheid van een ondergronds afvalophalingssysteem (ondergrondse containers) onderzoeken, in het kader van een pilootproject in de centrale sociale woonwijken.
2.4.
EEN “DUURZAME VOEDING” PROMOTEN
Vaststelling en problematiek
Voeding situeert zich op het kruispunt van de uitdagingen op het vlak van milieu (1/3 van de milieu-impact van een gezin is verbonden aan het verbruik van voedsel en drank en in België ligt voeding aan de basis van 17% van de broeikasgasemissies), gezondheid (overgewicht en wat men noemt “beschavingsziekten”), het sociale (gezondheidsproblemen als gevolg van voeding zijn groter in de kansarme bevolkingsgroepen), economie (de bedrijven van de voedingssector kampen met een moeilijke economische context aangezien steeds meer gezinnen het financieel erg moeilijk hebben om aan hun voedingsbehoeften te voldoen), erfgoed en cultuur, alsook het evenwicht tussen Noord en Zuid (overconsumptie versus onderconsumptie). Op het vlak van voeding ontstaan er nieuwe vereisten en “duurzame” voorstellen aan zowel de kant van de vraag als aan de kant van het aanbod. De biologische landbouw en de productie van biologische voedingsmiddelen, bijvoorbeeld, nemen toe om te voldoen aan een groeiende vraag. Heel wat kantines beginnen bij hun aankopen en praktijken rekening te houden met milieu- en sociale criteria. Kantinecateraars die hun aanbod nog niet hebben aangepast, verliezen aanzienlijke marktaandelen. Ook voor de detailhandelszaken en de horecabedrijven dienen zich interessante opportuniteiten aan. Volgens een enquête van Atrium is 30% van de ondervraagde personen bereid om “biologische” en “lokale” (Belgische) producten te kopen. Nieuwe vormen van solidariteit tussen producten en consumenten ontstaan in de vorm van “Solidaire AankoopGroepen voor Artisanale Landbouw” (SAGAL). “Duurzame voeding” wordt gekenmerkt door: toegang
tot kwaliteitsvoeding, d.w.z. een gediversifieerde, gezonde en evenwichtige voeding die beantwoordt aan de levensnoodzakelijke behoeften en bijdraagt tot het welzijn en de gezondheid, voor iedereen;
het recht op voedselsoevereiniteit; verlaagde milieu-impact tijdens de hele levenscyclus van de producten (productie- en verwerkingswijze,
transport, verpakkingen, opslag, bereiding,...): vermindering van de ecologische voetafdruk van de voedingswijzen, productiemethodes die een optimaal behoud van de bodemvruchtbaarheid en de biodiversiteit garanderen, respect voor en welzijn van de landbouwdieren, het niet-gebruik van genetisch gemodificeerde organismen; respect van de sociale en mensenrechten in de hele productie- en verdeelketen; eerlijke handel en een rechtvaardige prijs voor de producent, zowel in het Noorden als in het Zuiden; transparante praktijken, traceerbaarheid en informatie voor de consumenten; behoud
en ontwikkeling van lokale landbouw- en artisanale bedrijven, korte circuits, en ontwikkeling van vertrouwensrelaties tussen de producenten en de consumenten;
verspreiding
en uitwisseling van culinaire culturen, overdracht van traditionele knowhow en bevordering van de creativiteit, kennismaking met nieuwe smaken en aroma’s, het creëren van sociale banden en gezelligheid rond voeding.
221
De ontwikkeling van een meer “duurzame” voeding gaat gepaard met talrijke beloften op het vlak van volksgezondheid, sociale rechtvaardigheid, economische ontwikkeling en solidaire economie, milieukwaliteit, culturele en identiteitsbakens,… In het licht van deze voordelen moet het Gewest evolueren naar een duurzamer voedingssysteem, door de ontwikkelingsvoorwaarden van duurzame voeding te bevorderen: ondersteuning van de voedingssector en de landbouwproductie, met name korte keten en lokale productie, biologische filières, voorbeeldfunctie van de voeding in de openbare kantines, sensibilisering voor de vereisten op het vlak van voeding,…
De prioritaire acties zijn:
XXin het kader van de “New Deal” en de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu, maatregelen ontwikkelen en toepassen die gericht zijn op de ontwikkeling van duurzame voeding en duurzame stedelijke landbouw in Brussel, om nieuwe economische activiteiten te ontwikkelen en nieuwe, hoogwaardige banen te creëren. Deze doelstelling betreft zowel de voedingsproductie als de verwerking, de verdeling, de restauratie en de opleidingen. De uitwerking, waarbij alle actoren van de betreffende sectoren moeten worden betrokken, steunt op een inventaris van de dynamische krachten en de bestaande projecten; XXeen gezonde en duurzame voeding garanderen in alle openbare kantines (via biologische, lokale, seizoensproducten afkomstig van de eerlijke handel,...) van de basis- en secundaire scholen, maar ook in de gewestelijke openbare administraties en instellingen. Deze vereisten worden geïntegreerd in de leveringsbestekken voor de kantines van de gemeentescholen en alle kantines van de instellingen die onder de voogdij van het Gewest vallen; XXeen overeenkomst sluiten met de distributie- en de agrovoedingssector voor een sociale benutting van de productieoverschotten, de onverkochte producten,…; XXde hele bevolking sensibiliseren voor gezonde, evenwichtige en milieuvriendelijke voeding. De behoeften van de consumenten zouden daardoor kunnen worden afgestemd op het aanbod van de producenten; XXde bestaande landbouwgronden in het Brussels Gewest beschermen en hun opwaardering garanderen via duurzame landbouwprojecten (agro-ecologie); XXeen grote biomarkt ontwikkelen, wat ook veronderstelt dat gunstige voorwaarden worden gecreëerd voor de ontwikkeling van de biologische productie en voedselverwerking (ondersteuning van de innoverende technieken en projecten voor lokale productie); XXde ontwikkeling en structurering van korte ketens en duurzame filières ondersteunen; XXDe inplanting van voedselinfrastructuren in de wijken uitbreiden, gekoppeld aan de buurtstad (collectieve wijkmoestuinen, verkooppunten,…).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Doelstellingen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
222
INLEIDING Brussel, de hoofdstad van Europa, geniet een uitstekende, centrale ligging in de transeuropese vervoersnetten en dichtbij internationale luchthavens. De stad is eveneens uitgerust met een goed ontwikkeld openbaar vervoersnet met trein, tram, bus en metro. Sinds enkele jaren worden nieuwe initiatieven ontwikkeld om dit aanbod aan te vullen: het fietsverhuursysteem ‘Villo!’, het nachtbusnet ‘Noctis’, de collectieve taxidienst ‘Collecto’ of de autodeeldiensten. Niettemin lijdt Brussel steeds meer, net als vele andere Europese metropolen, onder de verkeersoverbelasting, in de eerste plaats veroorzaakt door het autoverkeer. Ondanks de recente inspanningen van de MIVB, de NMBS en de vervoersmaatschappijen van beide andere gewesten, is het aanbod qua openbaar vervoer immers nog steeds ontoereikend. Deze verkeersoverbelasting heeft nochtans aanzienlijke negatieve gevolgen op o.m. de economie, het maatschappelijke leven, de gezondheid, het milieu en op de huisvesting: daling van de productiviteit, hogere energiekosten, lagere efficiëntie van het openbaar vervoer, luchtvervuiling, klimaatverandering, stedelijke verspreiding, het schaarse worden van de openbare ruimte, de verslechtering van de leefomgeving, lawaaihinder en verkeersongevallen. De mobiliteit is derhalve essentieel om van Brussel een duurzame stad te maken die mensen aantrekt om er te wonen, te werken en te investeren. Mobiliteit is dan ook een centrale factor in de beslissingen tot vestiging of verhuizing van bedrijven, maar ook om de middenklasse in de stad te houden (terwijl de buitenwijken lonken). Het mobiliteitsbeleid dient te worden beschouwd als een bepalende factor in de gewestelijke ontwikkeling, waarmee rekening dient te worden gehouden bij elke initiatief inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw, milieu, economische ontwikkeling, tewerkstelling, huisvesting, sociaal beleid, ... Het Gewest wil een stad van korte verplaatsingen ontwikkelen en al de stedelijke functies voor iedereen ibij voorrang bereikbaar maken door middel van het openbaar vervoer en de actieve verplaatsingsmiddelen, ten nadele van de auto. In dit opzicht moet bij de planning van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad de voorkeur gegeven worden aan concentratie en verdichting van de functies, en moet intussen de functievermenging verbeterd worden, met name rond knooppunten van het openbaar vervoer en in de omgeving van plaatsen die goed uitgerust zijn voor de actieve vervoerswijzen. Dit doel zal worden nagestreefd via een policentrische ontwikkeling van de stad, dit wil zeggen door op het gewestelijke grondgebied meerdere kernen te ontwikkelen. Bovendien is het wenselijk om bij de aanleg van de openbare ruimte ook een kwaliteitsvolle ‘verblijfsfunctie’ (gebruik van de openbare ruimte als leefruimte en niet alleen als verkeersruimte) en een aantrekkelijke leefomgeving tot stand te brengen.38 Om de vitaliteit van het Gewest te garanderen en de levenskwaliteit van de inwoners te verbeteren, moet men eerst de mobiliteitsvraag onder controle krijgen door de mobiliteitsbehoefte te beperken (door een betere ruimtelijke ordening en de bevordering van het concept ‘buurtstad’, door middel van fiscale maatregelen, e-mobiliteit) en daarna kan naar duurzamere vervoerswijzen worden overgegaan. Het doel is te evolueren naar een gecontroleerde multimodaliteit, waarbij de verschillende vervoerswijzen worden gebruikt als aanvulling op elkaar, afhankelijk van de behoeften, het type traject, het moment van de dag of de week en het profiel van de betrokken personen. De doelstelling van het regeerakkoord, nl. de CO2-uitstoot met 30 % terugdringen tegen 2025 (ten opzichte van 1990) zal worden bereikt dankzij de invoering van de duurzame mobiliteit. Bovendien heeft het IRIS 2-plan als doel om de afstanden die in personenvoertuigen worden afgelegd, tegen 2018 met 20 % re 38
Zie Deel 1, hoofdstuk 2, 3 De openbare ruimten en de strategische netwerken als pijlers van de leefkwaliteit
223
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 5 Duurzame mobiliteit ten dienste van de Brusselaars
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
224
verminderen (ten opzichte van 2001). Het doel van het Gewest is om tegen 2040 zowel het aantal kilometers dat wordt afgelegd in personenvoertuigen als de uitstoot van broeikasgassen met 50% te verlagen. Het vervoer is verantwoordelijk voor 70 % van uitstoot van fijn stof (PM 10) en 50 % van de uitstoot van stikstofoxide (NOx).39 De Europese normen, die voortdurend evolueren, worden in Brussel niet gehaald (maximumuitstoot, dagen jaargrenswaarden) in Brussel. De nieuwe normen voor fijner stof (PM 2,5), dat schadelijker is voor de gezondheid, moeten het Gewest aanzetten tot maatregelen om het aantal voertuigkilometer (vkm) terug te dringen, de dieselvoertuigen te beperken (met aandacht voor de maatschappelijke gevolgen, want deze voertuigen maken 70 % van het voertuigenpark uit), en aan te sporen tot het gebruik van de schoonste voertuigen. Met betrekking tot het personenvervoer wordt daarom gestreefd naar de volgende verdeling tussen de vervoerswijzen (ochtendspits van 6 tot 10 u.): Aandeel van de vervoerswijzen tijdens de ochtendspits (6 tot 10 uur)
Verplaatsingen binnen Brussel Voetgangers Fietsers Openbaar vervoer Personenauto’s
2001
20101
2020²
2040
25% 1,5 28,5% 45% 100%
32% 4% 34% 30% 100%
30%3 12%4 34%5 24%6 100%
33% 14%7 34% 19% 100%
3% 1% 34% 62% 100%
6,5% 1% 46,5% 46% 100%
6% 2% 55% 37% 100%
6% 4% 57% 33% 100%
Pendelaars naar Brussel Voetgangers Fietsers en rationalisering Openbaar vervoer Personenauto’s
Bronnen 2001: Mobel, 2010: Beldam, met correcties van Brussel Mobiliteit. Bron: scenario 2A van het IRIS 2-plan, ‘voluntaristisch, met tarifering voor het gebruik van het wegennet’. 3 Als er veel meer gebruik gemaakt wordt van de fiets, wordt er minder te voet gegaan, aangezien de fiets dan ook gebruikt wordt voor verplaatsingen die voordien te voet werden afgelegd. 4 Aandeel van de fiets bedraagt 12 % van de 69 % gemechaniseerde verplaatsingen, hetzij 17,4 %. Waarde tussen de 15 % van het Scenario 2A van IRIS 2 en 20 %, de doelstelling van het IRIS 2-plan. 5 Verhouding openbaar vervoer/auto’s = 245 000/153 000 x 1,2 afgetrokken van het Scenario 2A van IRIS 2 (IRIS 2, pp. 29 en 30) 6 Doelstelling van het IRIS 2-plan wat betreft de daling, nl. -20 % 7 Aandeel van de fiets bedraagt 21 % van de gemechaniseerde verplaatsingen . 1 2
Evolutie van het aantal verplaatsingen binnen Brussel, tussen 6.00 en 10.00 u., cijfers te vermenigvuldigen met duizend
Voetgangers Fietsers Openbaar vervoer Personenauto’s TOTAAL 1
2001
2010
2020/2025
2040
144 9 169 264 589
231 30 244 222 727
246 771 279 190 792
276 1072 305 161 849
Het aantal verplaatsingen met de fiets volgens de doelstelling tegen 2020-2025 zou 12 % van 792 000 moeten bedragen, hetzij 95 000. Het werd herleid tot 77 000 om een opwaardering van het openbaar vervoer te garanderen met een voldoende grote veiligheidsmarge voor de periodes met fietsongunstige klimaatomstandigheden (zie IRIS 2-plan, nota onderaan de bladzijde, p. 29).
39 De toestand van de leefomgeving, Leefmilieu-Brussel-BIM.
2
Het aantal verplaatsingen met de fiets in het Scenario 2040 zou 14 % van 849 000 moeten bedragen, hetzij 119 000. Het werd herleid tot 107 000 om dezelfde redenen als bij (1)
225
De ontwikkeling van het openbaar vervoer blijft de eerste prioriteit van het Gewest. Daarbij dient al het mogelijke te worden gedaan om een vrijwillige overschakeling naar de actieve vervoerswijzen te bekomen. Door stappen en het fietsgebruik te vergemakkelijken, worden deze twee verplaatsingswijzen complementair aan het openbaar vervoer. Ter hoogte van het goederentransport zal de doelstelling zich in drie principes opsplitsen, rekening houdende met de aanzienlijke toename van de vraag: de rationalisering van het aantal kilometer per vrachtwagen/bestelwagen op gewestelijk grondgebied de overschakeling naar het water en het spoor als vervoersmiddel de verbetering van de leveringsvoorwaarden.
Om dit te bereiken, zal het Gewest de groepering en de onderlinge verdeling van het goederenvervoer bevorderen door een stedelijke distributiestructuur te organiseren. De modale overschakeling ten gunste van de waterweg vereist dat de Haven van Brussel op bepaalde stukken van het kanaal voldoende kades ontwikkelt voor een efficiënte behandeling van duurzame logistieke en havenactiviteiten. De doelstellingen zijn een terugdringing tegen 2020 met 20 % van het aantal kilometer dat voor leveringen wordt afgelegd en een terugdringing met 50 % van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2040, zowel wat betreft de basislogistiek als de stedelijke distributie. Deze zaken kunnen echter niet geïsoleerd beschouwd worden. Er is een globale bezinning nodig die heel het gewestelijke grondgebied omvat (waarin rekening wordt gehouden met de nieuwe stedelijke ontwikkelingen, in het bijzonder van de grote strategische gebieden) en alle betreffende materies (met name het beleid inzake ruimtelijke ordening). Openbare ruimten moeten heraangelegd worden in overeenstemming met de mobiliteitsbehoeften, waarbij alternatieve vervoerswijzen op de voorgrond moeten komen en waarbij evenveel aandacht moet gaan naar de doelstellingen inzake leefomgeving en ‘verblijfsfunctie’. Bovendien mogen de initiatieven op het gebied van mobiliteit niet beperkt blijven tot het gewestelijke grondgebied. Bepaalde problemen (met name de herontwikkeling van het spoorwegaanbod, de park-andrides en de slimme kilometerheffing) overschrijden de grenzen van het Brussels Gewest en kunnen slechts aangepakt worden in overleg met de andere Gewesten en het federale niveau. Zoals we kunnen lezen in het IRIS 2-plan, wordt Brussel ‘gewurgd’ door files op de Brusselse Ring die grotendeels veroorzaakt worden door het woon-werkverkeer afkomstig van buiten het Gewest en de toename van de verplaatsingen van de ene buitenwijk naar de andere. Het Vlaams Gewest voert momenteel een studie uit met het oog op de verbetering van de distributiefunctie van de Ring, zonder de algemene capaciteit van de autosnelwegen die uitkomen op de Ring te vergroten. Daarbij wordt uitgegaan van een multimodaal model dat rekening houdt met alle hierboven beschreven verwachte ontwikkelingen qua alternatieve vervoerswijzen, voor zowel het personen- als voor het goederenvervoer. Over andere verbeteringen, zoals de aanleg van nieuwe intergewestelijke openbaarvervoerlijnen (hoogwaardig bus- en tramvervoer ter aanvulling op het GEN), moet tussen de 3 Gewesten overleg worden gepleegd. Het Gewest zal er bijzonder op toezien dat de ontwikkeling van het GEN ook de mobiliteit binnen Brussel ten goede komt. De bijzondere wet van 19 juli 2012 heeft een ‘grootstedelijke gemeenschap’ gecreëerd. Ze streeft het overleg na tussen de 3 gewesten en de Federale Staat over mobiliteit, verkeersveiligheid en wegenwerken, van, naar en rond Brussel.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De scenario’s hierboven gaan uit van een aanzienlijke verbetering van aanbod en kwaliteit van het openbaar vervoer, door de toename en de uitbreiding van het aanbod van metro, tram en bus en door tram en bus te ‘bevrijden’ van de verkeersopstoppingen, door een betere coördinatie tussen de verschillende operatoren die actief zijn op het Brusselse grondgebied en door een verbetering van de verkeersomstandigheden voor voetgangers en fietsers.
226
1
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
1.1.
EEN COHERENTE PLANNING VAN DE MOBILITEIT OP GROOTSTEDELIJK NIVEAU, AFGESTEMD OP DE RUIMTELIJKE ORDENING DE RUIMTELIJKE ORDENING HERZIEN OM DE BEHOEFTE AAN GEMOTORISEERDE MOBILITEIT VAN ALLE ACTOREN TE BEPERKEN
Vaststelling en problematiek
De locatie van de activiteiten en van de verschillende stedelijke functies (nieuwe woonwijken, werkgebieden, economische activiteiten, handelszaken, scholen, cultuur, recreatie, enz.) en hun bereikbaarheid bepalen rechtstreeks de vraag naar gemotoriseerde mobiliteit en de vervoerswijzen. De territoriale verspreiding van de activiteiten en de functies werkt geen vermindering van de mobiliteitsbehoefte in de hand, maar spoort eerder aan tot het gebruik van de personenauto.
Doelstellingen
Om resoluut aan te sluiten bij het perspectief van een duurzame mobiliteit moeten de beslissingnemers inzake ruimtelijke ordening bij de keuze van de locatie van de activiteiten en de verschillende stedelijke functies rekening houden met het criterium van de bereikbaarheid. Zowel het MIVB-net als het NMBS-net zullen een belangrijkere rol gaan spelen in de structurering van de stad. De stedelijke dichtheid dient verhoogd te worden nabij de assen van het openbaar vervoer die al een zekere efficiëntie bewezen hebben en waar nabijgelegen grondreserves voorhanden zijn. De kantoren moeten geconcentreerd worden nabij de grote treinstations en de intermodale knooppunten. Grote woongebieden (wat betreft dichtheid) bevinden zich het best dichtbij gebieden met een hoge concentratie aan werkgelegenheid. De knooppunten van eerste orde, die tegelijkertijd een aantrekkelijk IC/IR/GEN- en metro/premetroaanbod garanderen (zie Deel I, hoofdstuk 2, 2.1), zijn de geprefereerde vestigingspolen voor de belangrijkste verdichtingsgebieden. Bovendien is de ontwikkeling wenselijk van de ‘buurtstad’ (zie Deel I, hoofdstuk 1,4), met name door middel van functievermenging in de wijken (dat wil zeggen dat de inwoners toegang moeten hebben tot een aantal diensten en vervoersnetten in de buurt van hun woning). Brussel is een ‘mozaïekstad’ die bestaat uit tientallen lokale identiteitskernen (centra). Het doel is op wandelafstand te voorzien in de dagelijkse behoeften van de inwoners en bezoekers (werk, inkomen en vrijetijd). Dit concept moet worden toegepast op de grote sociaaleconomische polen van de stad, zoals de wijken van het Zuidstation en het Noordstation, de Europese wijk, de Vijfhoek en het grondgebied van het ‘Zennebekken’ (kanaalzone), om te evolueren naar een grondgebied dat ook de principes van “metropolisering” en “polycentrisme” integreert en waar de verbindingen tussen de verschillende polen duidelijk verbeterd zijn. Bij de sites waarvoor nu ontwikkelingsprojecten ter studie liggen, zoals Thurn en Taxis, Delta, Reyers, Schaarbeek-Vorming, Schaarbeek-Josaphat en Heizel, zijn deze principes overigens al geïntegreerd.
De prioritaire acties zijn:
XXde stad van korte afstanden bevorderen, via functievermenging en de policentrische ontwikkeling van de stad. Om de omschakeling naar duurzame vervoerswijzen aan te moedigen, moeten er handelszaken, buurtvoorzieningen en onderwijsinstellingen gevestigd worden in alle gebieden die goed bereikbaar zijn met het openbaar en het actief vervoer (met name in het stadscentrum);
XXvia de werking van het Mobiliteitsobservatorium (verbonden aan Brussel Mobiliteit) de kennis van de mobiliteitsbehoeften op grootstedelijk niveau van, naar en in het Brussels Gewest verbeteren, om zicht te krijgen op het geheel van tijdsaspecten en praktijken met betrekking tot mobiliteit;
227
XXhet overleg met de twee andere Gewesten beter organiseren om de stedelijke verspreiding in landelijke gebieden tegen te houden en te zorgen voor de coherente locatie van de nieuwe sociaaleconomische polen in en rond het Brussels Gewest; XXde functieconcentratie bevorderen (werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs, ontspanning, enz.) en kantoren situeren nabij efficiënte openbaarvervoersknooppunten (treinstations en intermodale knooppunten), met name in de wijken van het Zuid- en het Noordstation, de Europese wijk, met behoud van een minimale functievermenging. De hiërarchie van de knooppunten moet gebaseerd zijn op hun mate van bereikbaarheid via het spoor (IC/IR en GEN), via metro en premetro (met eigen beddingen en een aantrekkelijke combinatie van capaciteit en snelheid) en ten slotte het hoogwaardig tramvervoer; zorgen voor de verdichting van sommige woongebieden, enerzijds door een sterker gemengd kaXX rakter in en rond de grote werkgelegenheidspolen, en anderzijds door een verdichting rond de toekomstige secundaire polen zoals Ceria, Moensberg, Arcaden-Watermaal, Delta-Beaulieu, Verboeckhoven, Haren, Bockstael, Weststation, Kazernen, Mérode, Albert, Bordet, station van Schaarbeek, Josaphat, station van Berchem, Kalevoet, Pétillon, en langs de corridors voor de ontwikkeling van het openbaar vervoer, zoals de Mettewielaan, de Vorstlaan, de Woluwelaan en de Tentoonstellingslaan;
XXde verschillende stedelijke en randstedelijke kernen efficiënt verbinden, door middel van de realisatie van het GEN en een verbetering van het openbaarvervoersaanbod van de 3 gewestelijke operatoren, en ook de invoering van begeleidende maatregelen om te voorkomen dat de Brusselaars wegtrekken uit de stad40;
1.2.
MOBILITEIT TEN DIENSTE VAN DE STAD IN EEN KWALITEITSVOLLE OPENBARE RUIMTE
Vaststelling en problematiek
Het mobiliteitaspect is van essentieel belang om van Brussel een attractieve stad te maken om in te wonen, te werken en te investeren. De vorige versies van het GewOP waren erop gericht het hele wijknet geleidelijk aan te veranderen in een ‘zone 30’,41 door de snelheden te beperken, de actieve vervoerswijzen te bevorderen en het doorgaand verkeer te verminderen. Tussen 2003 en 2008 is het op 24 uur gemeten verkeersvolume gedaald met ca. 5% op het hoofdwegennet (autosnelwegen, grootstedelijke wegen en hoofdwegen). Op de interwijkwegen was er geen verandering. Tussen 2006 en 2011 is het totale verkeer gedaald met ongeveer 10% tijdens de ochtendspits in residentiele wijken (plaatselijke straten) en met ongeveer 5% tijdens de avondspits42. 40 Dit zijn de begeleidende maatregelen die de grootste kans maken op de stadsvlucht een halt toe te roepen: de verbetering van de leefomgeving van de Brusselaars (de voornaamste maatregelen staan in het GPDO); de inkrimping van het aanbod voor langparkeren in de kantoorbuurten; de beperking van de capaciteit van de invalswegen van autosnelwegen, parallel met de ontwikkeling van het GEN; de invoering van de slimme kilometerheffing; de verdichting van de stadscentra aan de rand en het afremmen van de stedelijke verspreiding, met name door de fiscaliteit. 41 In 2003 42 Bronnen: Vijfjaarlijkse verkeerstelling uitgevoerd door Mobiel Brussel in 2003 en 2008 en studie van het doorgaand verkeer in residentiële wijken uitgevoerd door Mobiel Brussel in 2006 en 2011.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXzorgen voor een grotere synergie tussen de projecten van ruimtelijke ordening en het gewestelijk mobiliteitsplan IRIS 2, met name door toe te zien op een betere integratie van de mobiliteitsaspecten in de stedenbouwkundige overlegcommissies;
228
Doelstellingen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het mobiliteitsbeleid dient tegelijk de stad te ontlasten van het autoverkeer, en haar aantrekkingskracht en toegankelijkheid te versterken, door geloofwaardige alternatieven te stimuleren die het openbaar en het actief vervoer bevoordelen. De aandacht dient te gaan naar de ontwikkeling van ‘multimodale kettingen’, waar bij elke verplaatsing het (achtereenvolgende) gebruik mogelijk is van de meest efficiënte en meest duurzame verplaatsingsmiddelen, terwijl de kwaliteit van de leefomgeving van de verschillende wijken in Brussel wordt gegarandeerd. Bovendien moet de verkeersveiligheid bij elke aanleg of heraanleg in aanmerking worden genomen. De openbare ruimte moet plaats bieden aan de functies en de mobiliteitsstromen. Daarbij moet aandacht gaan naar de ‘verblijfsfunctie’ en de kwaliteit van de leefomgeving, hoewel de prioriteitsgraad hiervan wordt bepaald door het hiërarchische niveau van de weg. De openbare voorzieningen moeten immers zorgen voor een juist evenwicht tussen de verkeersstromen van de verschillende vervoerswijzen en de gezelligheid van de stad, rekening houdend met de plaatselijke bijzonderheden. Wat het wijknet betreft, hebben de modellen die gemaakt zijn in het kader van het IRIS 2-plan, aangetoond dat een snelle afsluiting van het wijknet van de wegen met doorgaand verkeerd een weerslag zou hebben op de toegankelijkheid van heel het Gewest en de reissnelheid van het openbaar vervoer dat dan op de grootste assen, die een grote verschuiving te verwerken zouden krijgen, zou vastlopen. Een aantal in IRIS II genoemde wijkverzamelwegen moet, althans in een eerste fase, een zekere doorstroming van het doorgaand korteafstandverkeer (binnen de interwijkenwegen) mogelijk maken. Bovendien dient de aanleg van de ‘zone 30’ overal te worden afgewerkt met bijvoorbeeld delen van wegen in tegengestelde richting, lusparcours, om het doorgaand verkeer efficiënter uit het wijknet te weren. De prioritaire acties zijn:
Met betrekking tot de openbare ruimte:
XXde openbare ruimte en de wegen zo organiseren dat de vlotte doorgang en de veiligheid van alle weggebruikers verzekerd is, met name a.h.v. projecten van aanleg op basis van het principe van de ‘gedeelde ruimte’43 met het oog op een herwaardering van de stedelijke ruimte op de gevoelige wegen en pleinen van het wijknet (met name winkelstraten); XXhet evenwicht herstellen in de openbare ruimte tussen de verschillende vervoerswijzen door meer multimodale doelstellingen op te nemen in de stedenbouwkundige vergunningen, door maatregelen voor te stellen op basis van een geactualiseerde kaart van de gewestelijke bereikbaarheid met het openbaar vervoer; XXde grote stations en hun omgeving herzien als multifunctionele concentratiegebieden, die moderner en aantrekkelijker moeten worden (voor Brusselaars zowel als voor de pendelaars). Met betrekking tot de bereikbaarheid van de polen:
XXde belangrijkste polen van sociaaleconomische activiteiten van de stad beter bereikbaar maken met duurzame vervoerswijzen (met name de wijken van het Zuid- en het Noordstation, de Europese wijk, de Vijfhoek, het Zennebekken), evenals alle grote sites die worden aangelegd (indien mogelijk,om de 200 m een toegang per actief vervoer op de perimeter van de site, en doorgangen in grote huizenblokken);
43 Gedeelde ruimte (shared space): de gebruikers van verschillende vervoerswijzen delen de ruimte, zonder scheiding tussen de verschillende vervoerswijzen, en vragen meer hoffelijkheid en verantwoordelijkheid vanwege elke gebruiker, die de actor van zijn eigen veiligheid wordt. Een van de grote voordelen is dat er minder signalisatieborden nodig zijn, die zeer hinderlijk zijn voor de voetgangers. Er moet echter bijzondere aandacht worden besteed aan de correcte behandeling van de PBM en de conflicten tussen voetgangers en fietsers.
XXde bereikbaarheid met het openbaar vervoer versterken van de polen van economische activiteiten in het centrum en de buitenwijken (dit wil zeggen de grote tewerkstellingspolen zoals Brucargo en de luchthaven Brussel-Nationaal, die beter bereikbaar moeten worden voor externe pendeldiensten van Brusselaars), via het GEN en de nieuwe transregionale tramlijnen.
229
XXde specialisatie van het wegennet voortzetten (doelstelling om zone 30 te maken van het volledige wijknet44, een wegenhiërarchie opstellen, de capaciteit van de wegen rationaliseren, lussen aanleggen, de verkeerslichten beheren, kruispunten aanleggen, enz., met de bedoeling het doorgaand verkeer geleidelijk aan te ontraden) om de residentiële wijken te behoeden voor luchtverontreiniging en geluidshinder, en voor ongevallen als gevolg van het doorgaand verkeer; XXde stad moet kunnen worden doorkruist door voetgangers.
1.3. DE COÖRDINATIE TUSSEN DE BELEIDSTERREINEN VERBETEREN EN DE BANDEN TUSSEN BRUSSEL EN HET GROOTSTEDELIJK GEBEID VERSTERKEN Vaststelling en problematiek
Aangezien mobiliteit vele beleidsterreinen omvat en de bevoegdheden verdeeld zijn, moet er gezocht worden naar mechanismen om de verschillende actoren te doen samenwerken, zodat er coherentere beslissingen worden genomen op basis van gemeenschappelijke prioriteiten, waardoor de uitvoering ook sneller en efficiënter zal verlopen. Doelstellingen
Op het gebied van coördinatie zullen op verscheidene machtsniveaus bijzondere inspanningen geleverd moeten worden om de mobiliteitsdoelstellingen in de andere gewestelijke beleidsterreinen te integreren: coördinatie tussen de gewestelijke entiteiten: tussen Brussel Mobiel, het BSO, Leefmilieu Brussel en de
MIVB; coördinatie
met de gemeenten betreffende de Gemeentelijke Mobiliteitsplannen, de mobiliteitsovereenkomsten en hun aanhangsels, de mobiliteitscontracten, de ascontracten, het beheer van de knelpunten en de AVANTI-assen, en de gemeentelijke parkeerplannen;
coördinatie
met de politiezones en het Parket met betrekking tot de verkeersveiligheid, de controle en de wegtakeling van hinderende voertuigen; de opstelling van systematische procedures voor controle en wegtakeling van hinderlijk geparkeerde of stilstaande voertuigen; verscherpte controle op de naleving van de verkeersveiligheidsvoorschriften en het verkeersreglement (verwijzend naar het Gewestelijk actieplan voor verkeersveiligheid 2011-2020, dat in april 2011 werd goedgekeurd, en waarin vier grote doelstellingen worden vastgelegd: snelheid, veiligheidgordel, rijden onder invloed van drugs en alcohol, en ander onaangepast gedrag zoals gsm-gebruik achter het stuur, het negeren van verkeerslichten, enz.);
coördinatie
met de federale overheid met betrekking tot de fiscale aspecten in verband met mobiliteit, eigen voertuigen, de derdebetalersregeling voor vervoersabonnementen, het GEN en meer algemeen de betrekkingen met de NMBS-groep en Beliris;
coördinatie
met de Gewesten met betrekking tot ruimtelijke ordening, interregionaal vervoer (openbaar vervoer, taxi’s), de Brusselse Ring, de kilometerheffing, de bestrijding van verontreiniging (met name wat betreft fijn stof PPM), het openbaar vervoer van Brussel naar de belangrijkste tewerkstellingskernen in de buitenwijken, de ontradingsparkeerplaatsen.
Er moet ook gezorgd worden voor coördinatie met de privésector op het gebied van bedrijfsvervoerplannen en evenementen, sensibiliseringsacties en waardering van goede praktijken. 44 Hetzij 1 220 km wegen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Met betrekking tot het wijknet:
230
De coördinatie van de mobiliteit in het Brussels grootstedelijk gebied wordt een van de belangrijkste aspecten in de invoering van de Grootstedelijke Gemeenschap. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal met name de kansen moeten benutten die voortkomen uit de uitoefening van nieuwe bevoegdheden, zoals de deelname aan de GEN-beheerstructuur en de gedeelde bevoegdheid qua ordehandhaving in de trein- en metrostations.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De prioritaire acties zijn:
XXhet interregionaal overleg consolideren (via het interregionaal platform van de ministers van Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit), om te komen tot een coherent beleid inzake ruimtelijke ordening tussen de drie Gewesten, een strategische bezinning organiseren met betrekking tot de bereikbaarheid van het grootstedelijk gebied, de acties op het gebied van stedenbouw en mobiliteit harmoniseren in het GEN-gebied en gemeenschappelijke standpunten innemen met betrekking tot kwesties als de Ring rond Brussel (in het kader van de verbreding van de Ring, studies uitvoeren die alternatief openbaar vervoer voorstellen), de “slimme kilometerheffing”, het taxibeleid, de ontwikkeling van nieuwe verbindingen en de aanleg van nieuwe infrastructuren, enz.; XXeen efficiënte structuur opzetten die alle actoren van het openbaar vervoer omvat, om te komen tot een coherent beheer van alle openbaarvervoersnetten die actief zijn in de perimeter van de Grootstedelijke Gemeenschap. De operatoren passen de strategische keuzes toe van de gewestelijke autoriteiten op grootstedelijk niveau en verzekeren de dienstverlening aan de klant, op basis van een volledige tarief- en ticketintegratie door middel van de MOBIB-kaart, een coördinatie van de dienstregelingen om uit te komen bij een geïntegreerd aanbod, intermodale informatieverstrekking aan de reizigers, enz.; XXde lokale overheden betrekken bij de denkoefeningen rond mobiliteit en stedenbouw in het grootstedelijk gebied door hen te laten deelnemen aan de opgezette reflectiestructuren of door gebruikmaking van bestaande samenwerkingsinstrumenten (gemeentelijke mobiliteitsplannen, aanhangsels bij mobiliteitsovereenkomsten, AVANTI-plan ter verbetering van de reissnelheid van het openbaar vervoer); XXinstaan voor de ontwikkeling van grote fietsverbindingen tussen de gewesten, de zogenaamde fietssnelwegen; XXde integratie van het openbaarvervoersnet verbeteren en het bestaande aanbod op grootstedelijk niveau optimaliseren (zie Deel 1, Stadsproject, en onderstaande overzichtskaart voor meer informatie betreffende de voorgestelde nieuwe verbindingen). De randstedelijke structuur van het net berust op de bestaande straalvormige spoorwegverbindingen, vermeerderd met drie nieuwe invalstramlijnen die momenteel ter studie liggen bij De Lijn, en de GEN-bussen die voorzien zijn in de GEN-overeenkomst, alsook eventuele uitgaande lijnen die worden bestudeerd door de MIVB (met name voor de bereikbaarheid van het GEN-station Ruisbroek). Binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steunt deze structuur op de investeringen en nieuwe infrastructuren die voorzien worden in het Gewestelijk Mobiliteitsplan IRIS 2 (tegen 2020) en de beheersovereenkomst van de MIVB 20132017. 3 concentrische ringen rond Brussel nemen stilaan concrete vorm aan: 1. een eerste ring bevindt zich vlakbij de gewestgrens en ligt momenteel ter studie in het kader van het plan ‘Mobiliteitsvisie 2020’ van het Vlaams Gewest; 2. een tweede ring ligt op +/- 10 km van de gewestgrens, en wordt gevormg door een nieuwe tram- of GEN-busverbinding tussen Tervuren, Overijse, Terhulpen, Eigenbrakel, Tubeke, Halle, Asse en Merchtem. Voor deze nieuwe verbinding moeten een aantal buiten gebruik gestelde NMBS-lijnen al gedeeltelijk verkocht zijn; 3. een derde ring is wat breder en loopt op ongeveer 20 km rond de hoofdstad, waarbij hij GEN-trajecten combineert met nieuwe tram- of GEN-busverbindingen, heropening of hergebruik van beddingen van oude NMBS- of NMVB-lijnen. Deze ring verbindt volgende polen: Ninove, Aalst, Dendermonde, Londerzeel, Mechelen, Haacht, Leuven, Waver, Ottignies, Nijvel, ‘s-Gravenbrakel en Edingen.
Cartographie : BUUR
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
231
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
232
XXmet de betrokken gemeenten en zelfs met het Vlaamse Gewest grensoverschrijdende akkoorden sluiten over het taxivervoer buiten de gewestgrenzen. Het gaat om de invoering van een structurele oplossing, die ook de problematiek van de toekenning van vergunningen omvat, om lege terugritten, illegale praktijken en overige spanningen tegen te gaan; XXin het kader van de Grootstedelijke Gemeenschap een studie van de drie Gewesten laten uitvoeren om de modaliteiten voor de inplanting, de verwezenlijking, de exploitatie en de financiering van ontradingsparkings nabij ieder GEN-station in de Brusselse buitenwijken te laten bepalen; XXde lopende studie van de drie Gewesten over de ontwikkeling van de vrachtwagenheffing voortzetten en deze uitbreiden met de ‘slimme heffing’ voor personenauto’s. De ‘slimme heffing’ zou minstens betrekking moeten hebben op het GEN-gebied teneinde de herlokalisatie van ondernemingen te voorkomen en rekening te houden met sociale correctiemechanismen; XXeen studie van de drie Gewesten uitvoeren over de logistieke ontwikkeling in de metropool, gericht op de beoordeling van de rol van een logistiek platform van grootstedelijk niveau in Schaarbeek-Vorming en de wenselijkheid van een HST-vrachtterminal te Brucargo.
2.1.
VOORRANG GEVEN AAN DE MINST VERVUILENDE VERPLAATSINGSMIDDELEN VOOR HET PERSONENVERVOER EEN DUURZAAM BRUSSELS OPENBAARVERVOERSAANBOD VAN HOGE KWALITEIT GARANDEREN
Vaststellingen, problematiek en doelstellingen
Zowel het MIVB-net als het NMBS-net zullen een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de structurering van de verplaatsingen in de stad. Het gebruik het Brussels openbaar vervoer (MIVB) is onophoudelijk gestegen in de loop van het laatste decennium (+ 80 % in 10 jaar, 329 miljoen reizigers in 2011). Verwacht wordt dat de vraag naar openbaar vervoer sterk zal blijven toenemen, niet alleen als gevolg van de demografische groei en de economische situatie van het Gewest, maar ook door de maatregelen ter ontrading van het autogebruik die zijn opgenomen in het IRIS 2-plan (rekeningrijden, wegenhiërarchie, beperking van het aantal parkeerplaatsen op de openbare de weg, enz.). Het Brusselse openbaarvervoersnet moet daarom tegen 2016 in staat zijn om 400 miljoen reizigers te vervoeren. Tegen 2025 loopt dit cijfer op tot 550 miljoen reizigers en tegen 2040 gaat het om 620 miljoen reizigers. Op het gebied van het spoorverkeer is de doelstelling een fijnere bemazing en hogere frequentie van de dienstverlening in de stad. Ook in de vraag naar extern pendelverkeer, die uitgaat van de Brusselaars in de buitenwijken, moet worden voorzien. Het is wenselijk om het bestaande en potentiële aanbod voor de inwoners en bezoekers van het Gewest nu al te exploiteren, en niet te wachten tot de lopende grote werken aan het spoor voltooid zijn (frequenties, nieuwe stations, aansluiting op MIVB-diensten, promotie van het aanbod, enz.).
Acties
Gezien de verzadiging van de capaciteit van het openbaar vervoer moet het Brussels Gewest in de 10 volgende jaren zorgen voor een aanzienlijke capaciteitsverhoging van zijn stedelijk openbaarvervoersnet. De uitvoering van deze metroprojecten zal in de komende jaren uitzonderlijk veel financiële middelen opslorpen. Er wordt voorrang geschonken aan: de verlenging van het Noordelijke tracé van de Noord-Zuidas en het ontwerp PULSAR voor automatisatie van de lijnen 1 en 5.
De termijn die wordt voorzien voor de indienstneming van deze ontwerpen, biedt op korte termijn geen antwoord op de toenemende omvang van de anvraag die tegen 2016 wordt verwacht. Er moet dus ook worden geïnvesteerd in de exploitatie van de hoogwaardige trams en bussen ‘CHRONO’, op lijnen waar de capaciteitsdrempel van de metro niet bereikt zal worden in 2040. Deze exploitatie van een hoogwaardig bovengronds net op bestaande lijnen en nieuwe, nog te creëren lijnen, kan sneller in praktijk worden gezet en vormt een bijzonder efficiënte modale verschuivingsstrategie voor de ontsluiting van bepaalde gebieden waar momenteel een tekort is, zoals de wijken Flagey, Collignon-Lehon, Kastelein-Ma Campagne, Hart van Jette, enz. Voor een objectieve kijk op de capaciteiten van de voertuigen van het openbaar vervoer en om de mogelijkheden tot verbetering van het net door de ingebruikneming van een ander type voertuig te illustreren, vindt u in onderstaande tabel een overzicht van de verschillende voertuigen die momenteel in gebruik zijn op het Brusselse MIVB-net.45 45 Bron: MIVB
233
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
2
234
Eenheidscapaciteit van de voertuigen in het park per 1 januari 2012 (norm: 4 reizigers/m²) Vervoerswijze Métro
Type materiaal M.5
U5
704
M.6
BOA
716
7700
113
7900
140
T2
2000
112
T3
3000
180
T4
4000
253
PCC
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Tram
Aantal plaatsen
Bus
Gewogen gemiddelde
66
Gelede bus
104
Het is belangrijk deze capaciteiten te combineren met de frequenties waarop de voertuigen op de lijnen rijden. De bovengrondse lijnen met eigen bedding hebben een theoretische maximumfrequentie van één tram T4 om de 2,5 minuten, ofwel 24 trams per uur, wat overeenstemt met een maximumpotentieel van 6 000 reizigers per uur en per rijrichting. Dankzij de automatisering kan een frequentie gehaald worden van één metro om de 90 seconden, ofwel 40 metro’s per uur, wat overeenstemt met een maximumpotentieel van meer dan 28 000 reizigers per uur en per rijrichting. Op grond van de capaciteiten van de voertuigen en de maximumfrequentie komen we derhalve uit op een verhouding wat betreft aantal vervoerde reizigers van 1 tot 4,7 tussen tram- en metrostellen. de optimalisering van het bestaande aanbod via de opdrijving van de frequentie en van het vervoersaanbod; de
uitvoering van een programma ter verbetering van de reissnelheid, om de voertuigen van het openbaar vervoer te onttrekken aan de verkeersopstoppingen (voorbehouden beddingen en voorrang op kruispunten); maatregelen voor de rationalisering van het net; de verbetering van de bemazing en de bediening door middel van kleine aanpassingen voor bussen en trams (aanleg van rechtlijnige trajectdelen en aanleg van de ontbrekende verbindingen); de vernieuwing en uitbreiding van het voertuigenpark, wat ook aanzienlijke financiële middelen zal vergen, zowel qua investeringskosten (aankoop van eigen voertuigen, bouw van nieuwe stelplaatsen en werkplaatsen) als qua exploitatiekosten. Dankzij partnerships van het type verkeersascontracten zullen alle actoren zich bewust worden van het belang hiervan en zodoende geïntegreerde stadsprojecten ontwikkelen (rekening houdend met verschillende types inrichtingen en functies: openbare ruimten, handelszaken, vastgoedprojecten, enz.). de verbetering van de intermodaliteit: door
de verbeterde complementariteit tussen de verschillende vervoerswijzen, door de ontwikkeling van aantrekkelijke intermodale polen, door de aanleg van overstapparkings, enz. Deze doelstellingen verantwoorden de verhoging van de middelen van de sector (met name via andere dan gewestelijke financiering) om de uitbouw van de sector veilig te stellen. Tegelijk dienen een reeks hefbomen te worden voorzien voor alle elementen die voor het financieel evenwicht zorgen : stijging en rationalisering van de inkomsten uit de verkoop van vervoerbewijzen en van de commerciële inkomsten (bijvoorbeeld uit reclame), met naleving van het sociaal tariefbeleid zoals voorzien in het beheercontract van de MIVB; rationalisering van de exploitatiekosten, zoals voorzien in het beheercontract van de MIVB;
van nieuwe financieringsbronnen (publiek-private samenwerking voor bepaalde investeringen, of cofinanciering); verhoging van de overheidsmiddelen (gewestelijke financiering, Beliris, inkomsten uit de tarifering van het gebruik van de wegeninfrastructuur, enz.). Om de tevredenheid van de gebruikers over het openbaarvervoersaanbod te vergroten, moet de MIVB bovendien bijzondere aandacht besteden aan de criteria waaraan de reizigers het meeste belang hechten, met name de stiptheid en de regelmaat, de frequentie en de omvang van het aanbod (‘s avonds, ‘s nachts en in het weekend), het comfort, de reissnelheid, de aansluitingen, de trajectduur en de veiligheid. De prioritaire acties zijn:
met betrekking tot het openbaar stadsvervoer:
XXop basis van een nieuw Masterplan voor de evolutie van het spoorwegnet investeren in projecten ter ontwikkeling van de infrastructuur van het metronet (met het oog op een maximale reizigerscapaciteit). Deze investeringen zullen op middellange en lange termijn het aanbod structureel verhogen op lijnen waar het aantal reizigers de capaciteit nu al overstijgt en in gewestelijke buurten waar de vraag het sterkst zal stijgen ingevolge de demografische groei, de verdichting van de bebouwing en de modale verschuiving. Tegen2020 dient het volgende te worden gerealiseerd: 1. de uitbreiding van de Noord-Zuidas naar het noorden, van het Noordstation naar Bordet, met gebruikmaking van het traject ‘Schaarbeek compact’ die globaal het grootste potentieel biedt qua frequentie en modale verschuiving. Dat project zal de rationalisering van het bovengronds openbaar vervoer bewerkstelligen. De uitvoering van het metroproject zal gekoppeld worden aan een algemeen mobiliteitsplan en aan een plan voor bovengronds aanleg (ter hoogte van de stations en van het huidige traject van tram 55): zodat het doorgaand verkeer komt in de vrijgekomen baanvakken (voormalige tram 55) en de aanleg voor actieve vervoerswijzen verbetert aanzienlijk. 2. de automatisering van de metrolijnen 1 en 5 (PULSAR) zodat vanaf 2020 het aanbod (plaatsen-kilometer) geleidelijk in het hele metronet met 50 % toeneemt (verdubbeling van de frequentie op de 2 metrolijnen), 3. de ontwikkeling van het metronet op de Noord-Zuidas (momenteel nog premetro tussen Albert en Noordstation), zodat het aanbod in plaatsen-kilometer vanaf 2020 met 20 % toeneemt. Bovendien dient de mobiliteit op het Meiserplein te worden verbeterd door de aanleg van de dubbele (auto-/tram-)tunnel en de bovengrondse heraanleg, en dient via een studie te worden nagegaan of de aanleg van een tunnel voor het openbaar vervoer in de zwaar overbelaste buurt van het station van Etterbeek aangewezen is. Op langere termijn (tegen na 2020) dient het volgende te worden gerealiseerd: a. de uitbreiding onderzoeken van de noordelijke lijn tot Haren, met de bouw van een wisselpool met de NMBS-lijnen 26 en 36, zodat op die plaats bovendien een eventuele metrostelplaats op de MIVB-site kan worden gepland; b. onderzoeken of het aangewezen en haalbaar is om de Noord-Zuidmetroverbinding te verlengen naar het zuiden van het Gewest (Ukkel-Kalevoet, of Sint-Job en Fort-Jaco); c. onderzoeken of het aangewezen en haalbaar is om de metrolijnen 2 en 6 te automatiseren; d. onderzoeken of een premetro Middenring-Oost aangewezen en haalbaar is, e. een oplossing onderzoeken voor de verzadiging van de Oost-Westmetro, die verder gaat dat de verbetering van het aanbod door de metroautomatisering;
235
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
aanboren
236
f. onderzoeken of het aangewezen en haalbaar is om de metro te verlengen van Beekkant tot SintAgatha-Berchem.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het basisprincipe voor al deze projecten is dat er voorrang gegeven wordt aan de projecten die het best beantwoorden aan de potentiële vraag en aan de vervoerswijzen die de grootste reizigerscapaciteit bieden op de lijnen met de grootste vraag.
XXde ingebruikneming van de tramlijnverlengingen die in het IRIS 2-plan voorzien zijn tegen 2018, waarbij gegarandeerd moet zijn dat de trams die op deze lijnen rijden, nergens door het autoverkeer worden gehinderd. Het betreft volgende investeringen, met de bedoeling om vanaf 2015 operationeel te zijn: • Tram 62: verlenging Brodat - NAVO - Eurocontrol; • Tram 9: verbinding Simonis - Hoog-Jette; • Tram 94: Trammuseum - Roodebeek; • Verbinding Koningsstraat - Centraal Station: aanleg AVANTI-busprogramma (uitvoering vonform het ontwerp dat ter vergunning werd voorgelegd, met uitzondering van de tramlijnen en de bovengrondse lijnen); • Tram 71: Delta - Naamsepoort; • Tram van Rogier naar Thurn & Taxis. Het betreft volgende investeringen, met de bedoeling om vanaf 2018 operationeel te zijn: • De herconfiguratie van de Noord-Zuidas tussen het Zuidstation en Anneessens (premetrotunnel Grondwet); • De herconfiguratie van het station Albert en van het tramnet tussen Albert en Zuid; • De herconfiguratie van het netwerk van tram 3 tussen het Zuidstation en het toekomstige station Grondwet (tramtunnel Grondwet); • Tram 94: Roodebeek – Marcel Thiry; • Tram 9: Hoog-Jette - Heizel • Bouw van een tramtunnel met drievoudige vertakking en met een station onder het Meiserplein Het betreft het onderzoek van volgende projecten om ze na 2020 te realiseren: • Is de bouw van tunnels aangewezen voor openbaar vervoer naar de Pleinlaan (station van Etterbeek) en onder het Terkamerenbos; • De bereikbaarheid van Thurn & Taxis met de tram vanaf het Centraal Station; • Is de bouw van een tunnel onder het Noordstation naar de Rogierlaan aangewezen en pertinent; • Een nieuwe terminus creëren vlakbij het Noordstation, meer bepaald om lijn 62 (Weldoeners) te verlengen en/of om Thurn & Taxis met de tram bereikbaar te maken; • De vervanging van bepaalde buslijnen, bv. lijn 95, door een tram; • De herconfiguratie van het tramnet rond het station Albert; • De bediening van de zone van de luchthaven vanaf Bordet en/of Roodebeek; • De verlenging van bepaalde tramlijnen in het Vlaams Gewest, zoals: Heizel - Parking C, Stalle - Ruisbroek (B) en Ninoofse Steenweg - Dilbeek; • De studie van de tramverbinding met de Mettewielaan • De studie van een tramverbinding van oost naar west tussen het Centraal Station en het Weststation; Daarnaast dienen de ontwikkelingsprojecten van De Lijn in aanmerking te worden genomen qua tramaanbod op de intergewestelijke verkeersaders naar Brussel (opgenomen in de ‘Mobiliteitsvisie 2020’ van de provincie Vlaams-Brabant). De MIVB en De Lijn zullen samen onderzoeken of ze aangewezen en technisch haalbaar zijn. Voor deze transregionale lijnen moeten ook eindstations in het Gewest
gepland worden (in principe moeten ze gaan tot de eerste metroaansluitingen, maar ze kunnen eventueel ook gaan tot het stadscentrum, naargelang de behoeften van de gebruikers), om de multimodaliteit met het GEN en/of de metro te verzekeren.
237
XXop basis van een nieuw Richtplan voor het busvervoer, het bestaande aanbod rationaliseren en afgestemmen op de vraag, met een verhoging van het aantal hoogwaardige lijnen (HOV, hoogwaardig openbaar vervoer), met een verbeterde trajectduur en frequentie, maar ook van het aantal transregionale lijnen, waarbij gegarandeerd wordt dat zij op geen enkele manier door het autoverkeer worden gehinderd. Ook in de wijken moet het busnet fijngemaasd zijn, opdat het grondgebied overal goed bereikbaar is. Als de gevraagde reizigerscapaciteit op een buslijn te groot wordt, moet worden overwogen om de lijn door een tramlijn te vervangen; XXhet bovengrondse net optimaliseren zodat de middelen op de lijnen met een grote vraag worden aangepast, terwijl een gespreide dekking van het gewestelijke grondgebeid gewaarborgd blijft. De verschillende projecten die opgenomen zijn op kaart nr. 3 van het GPDO, zullen het voorwerp uitmaken van sociaaleconomische studies waarbij met name de actuele en toekomstige vraag geanalyseerd zal worden op basis van de keuzes inzake ruimtelijke ontwikkeling (grote gebieden, grote woningprojecten of economische activiteiten, enz.), investerings- en exploitatiekosten, positieve en negatieve milieueffecten. Deze studies zullen de precieze locatie van de tracés te bepalen en duidelijk maken welke investeringen prioriteit moeten krijgen; XXzorgen voor het gebruik van rollend materieel met een grotere reizigerscapaciteit (BOA, T4000, gelede bussen, enz.) tijdens de spitsuren en kleinere eenheden tijdens de daluren (voor de lokale diensten); XXtegen 2018 een ambitieus programma realiseren ter verbetering van het prestatievermogen van het bovengrondse net (reissnelheid, stiptheid en regelmaat), om het bestaande bus- en tramaanbod te versterken met inachtneming van de doelstellingen van IRIS 2: zonder de stiptheid te verwaarlozen, moeten de gemiddelde snelheden per week 15 km/u. bedragen op lijnen met onvoldoende AVANTI-inrichtingen en 20 km/u. met een stiptheid van 85 % op lijnen met eigen bedding of gelijkwaardige maatregelen. Deze doelstellingen moeten worden aangevuld met enkele maatregelen om het aantal voertuigen in eigen bedding te verhogen (van 70 % naar 90 % voor het tramnet en van 18 % naar 50 % voor het busnet), door haltes die zich te dicht bij een andere halte bevinden, te schrappen zonder daarbij de aansluitingsmogelijkheden op een kwaliteitsvol openbaar vervoer - voorwaarde om de ‘buurtstad’ te verwezenlijken - in gevaar te brengen, door de voortzetting van het programma waarbij de verkeerslichten op afstand worden bediend, en via betere partnerships met de gemeenten en politiezones. Het is de bedoeling dat trams en bussen uiteindelijk enkel aan hun haltes stoppen; XXervoor zorgen dat het tramnet bijdraagt tot de ontwikkeling van het stadsproject in de ruime betekenis, door deze investeringen een katalysatorrol te doen spelen bij de vernieuwing van de doorkruiste wijken (wat gevolgen zal hebben voor de aantrekkingskracht van de woningen, de handelszaken, de economische activiteiten en het woonklimaat van deze wijken). Dat veronderstelt dat een coherente en geïntegreerde visie van de ruimtelijke ordening wordt ontwikkeld (via verkeersascontracten, fasering van de interventies, gemeenschappelijke bepaling van prioriteiten, enz.), en dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van de gebruikte materialen en de architecturale kwaliteit van de gerealiseerde interventies; XXinstaan voor een kwaliteitsvolle bediening van de economische activiteitensites, met name de industrieparken van de GOMB, het gebied van Neder-Over-Heembeek, de zone van de luchthaven Brussel-Nationaal met haar concentratie aan werkgelegenheid, en de gebieden met economische activiteit in het hinterland van het Brussels Gewest. Dit doel zal met name gerealiseerd worden via partnerships met de privésector, voor de bedrijven die het aanbod naar hun gebouwen wensen te verbeteren of uit te breiden. Deze partnerships komen immers tegelijk de maatschappij ten goede;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Tegen 2040 moet de wenselijkheid van een hele reeks nieuwe verbindingen bestudeerd worden, op basis van een nieuw Richtplan voor het tramvervoer.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
238
XXmeer samenwerkingsverbanden ontwikkelen tussen transportbedrijven voor het beheer van grote evenementen (op het gebied van cultuur, sport, toerisme, enz.), zodat ook daar een goede dienstverlening van het openbaar vervoer verzekerd is (met name door de prijs van de heen-terugreis met het openbaar vervoer te integreren in de prijs van het evenement, conform de bepalingen in het beheercontract van de MIVB); XXruimten op het gewestelijke grondgebied of eventueel op het grootstedelijke grondgebied voorbehouden voor de bouw van stel- en werkplaatsen, om plaats te hebben voor meer MIVB-voertuigen (bus, tram en metro) van verschillende categorieën, en dit op korte en op lange termijn. Deze bouwwerken kunnen de inbedrijfstelling van nieuwe lijnen tegen het jaar 2040 opvangen (sites Marconi, Delta, Erasmus, Brel, Demets, Heizel, Schaarbeek-Vorming, Neder-overHeembeek, en de lijnen in het zuidwesten van het Gewest); XXde bereikbaarheid van de haltes garanderen, rekening houdend met het natuurlijke traject van de gebruikers (met name door meer oversteekplaatsen te voorzien); XXde toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor personen met beperkte mobiliteit (PBM) en met kinderwagens verbeteren, door de verbetering van de toegang tot de informatie, de infrastructuren en het rollend materieel en ook van de veiligheid van de gebruikers. Daarbij moet bij elke inrichting rekening gehouden worden met een ‘Standaard inzake Beperkte Mobiliteit’, ook op het niveau van de beveiligingsprocedures; XXde frequentie tijdens de spitsuren maar ook daarbuiten, tijdens de vakanties, in het weekend, ‘s avonds en ‘s nachts verbeteren Voor al deze periodes moet, gezien de stijging van de vraag, het aanbod toenemen (met sterker geconcentreerde roosters tijdens de spitsuren), rekening houdend de vraag naar woon–werk- en woon–schoolverplaatsingen. Er moet dus gestreefd worden naar een nieuwe doelfrequentie van om de 5’/10’/15’ tijdens de spitsuren/buiten de spits/’s avonds voor de belangrijkste lijnen, die momenteel meer dan 80 % van de verplaatsingen met het openbaar vervoer vertegenwoordigen; XXhet aantal overstappen beperken, hun kwaliteit en omstandigheden verbeteren, zowel op het MIVB-net (met name in de daluren) als op multimodale trajecten (met name door de kwaliteit van de ‘verbindingspolen’ met de NMBS en het GEN te verbeteren); XXde informatieverstrekking aan de reizigers in alle omstandigheden verbeteren aan de haltes en in de stations (elektronische borden, wachttijd aan de haltes, voorbehouden plaatsen in de voertuigen, bezettingsgraad van de voertuigen), ook als het net verstoord is. Een geïntegreerde informatieverstrekking samen met de andere openbaarvervoerbeheerders moet het einddoel zijn; XXde veiligheid op het MIVB-net verbeteren door de huidige inspanningen voort te zetten (zie hoofdstuk 8, Veiligheid) voor een sterkere aanwezigheid op het terrein, zowel in de stations als op het net, en ook via opleidingen, burgervoorlichting en communicatie, zodat de sociale controle wordt versterkt; XXde tariefvoordelen voor schoolgaanden, sociaaleconomisch achtergestelden en werkzoekenden handhaven, conform de bepalingen in het beheercontract van de MIVB. met betrekking tot het spoorvervoer:
XXin het kader van de projecten ter uitbreiding van de infrastructuren van de NMBS streven naar het meest uitgestrekte spoorwegaanbod op het Brusselse grondgebied (L26, L28 en L161/1), en de opening van nieuwe treinstations, om de policentrische bediening te garanderen en het aantal treinverplaatsingen binnen Brussel te vermeerderen. Om dit doel te realiseren, moeten de knelpunten opgeheven worden (kruisingen, flessenhalzen, enz.) en moeten de infrastructuurdossiers die momenteel besproken worden op het niveau van de NMBS, in orde gebracht worden om de verbindingen van/naar L26, L28, L161/1 drastisch te verbeteren vanaf hun
XXactief meewerken aan de bezinning van de NMBS rond de uitbreiding van de Noord-Zuidtreinverbinding door de keuzes te richten op de verschillende alternatieven Hoewel de capaciteitsverhoging, de infrastructuur- en exploitatiekosten en de uitvoeringstermijnen erg belangrijk zijn, moet ook rekening worden gehouden met de criteria die bijdragen tot een meerpolige visie van het Brusselse net, die het MIVB-net integreren en die de ongemakken die de Brusselaars zullen ondervinden van de bouwwerken, tot het strikte minimum beperken. XXhet GEN doen evolueren naar een performant net binnen Brussel, ter aanvulling van het metronet, met een voldoende frequentie en aanbod. Deze doelstelling vereist dat het publiek uitvoerig wordt geïnformeerd. In deze optiek zal het Gewest deelnemen aan de exploitatiebeheerstructuur van het GEN (op te richten binnen de NMBS), die in de zesde staatshervorming wordt voorzien. De doelstelling bestaat erin tegen het jaar 2020 het net van de 39 treinstations van het ‘GEN-plan 2015’ uit te breiden door integratie van de Brusselse stations die genoemd worden in het IRIS 2-plan (Kuregem, Verboekhoven, Rogier, Frans Lyceum, Ganshoren-Veroost, Wielemans), om tijdens de ochtendspits een intra-Brusselse frequentie van meer dan 15 000 reizigers mogelijk te maken (tegenover 3 000 reizigers in 2001). Hiertoe moet het spooraanbod het hele gewestelijke grondgebied beslaan en niet alleen de Noord-Zuidverbinding. Dit moet gepaard gaan met begeleidende maatregelen (zie punt 1.1) om het succes van het GEN te garanderen en te voorkomen dat nieuwe inwoners en ondernemingen wegtrekken naar de buitenwijken wegens ce vlotte verplaatsingensmogelijkheden van de buitenwijken naar Brussel en omgekeerd. De frequentie op iedere GEN-lijn moet de regelmaat van één per kwartier bereiken, ook buiten de spitsuren. Het openbaarvervoeraanbod moet zich uitstrekken van 5 u. ‘s morgens tot 1 u. ‘s nachts (20 uur per dag) en de treinen moeten stoppen in alle Brusselse stations. De kwaliteit van het onthaal in en rond de treinstations moet beter: zichtbaarheid, leesbaarheid, veiligheid, gezelligheid, intermodaliteit, enz.; XXtoezien op een efficiënte bediening van de GEN-stations door lijnen van het Brusselse openbaar vervoer en door de aanleg van directe en beveiligde ‘stationswegen’ voor actieve vervoerswijzen; XXerop toezien dat de door de NMBS geplande verbetering van het IC/IR-aanbod niet ten koste gaat van het GEN-aanbod wat betreft frequenties en haltes, zoals vastgelegd in de GENovereenkomst van 4 april 2003; XXprioriteit geven aan de verwezenlijking van de aanvullende voorzieningen zoals vastgelegd in de studie van het GEN-stuurcomité zodat de in de GEN-overeenkomst vastgelegde frequentie en fijngemaasdheid wordt gehandhaafd. Er moet ook gezorgd worden voor een “goede irrigatie” van de lijnen 26, 28 en 161/1 van het Gewest: • verbetering van de toegang tot lijn 28, ten zuiden van het Zuidstation, komende van lijn 96 (aansluiting 28/4) en lijn 124 (aansluiting 28/3); • verbetering van de toegang tot de kokers (tunnel) 2 en 3 van de Noord-Zuidverbinding vanaf alle lijnen richting Noordstation vanuit het noorden; • aansluiting van lijn 28 op lijn 50B op Klein Eiland, en op de sporenbundel van het Zuidstation; • verdubbeling en deels verviervoudiging van de sporen, met inbegrip van ongelijkvloerse voorzieningen om de scherpe gelijkvloerse kruisingen te beperken op het traject tussen het station van Jette en de vierhoek van Brussel-Noord (Berenkuil); • verbetering van de splitsing van lijn 26 naar lijn 36 en lijn 25N en aanleg van een keerbocht van lijn 26 naar lijn 36 in de richting van het Noordstation (ontlasting van de actuele verbinding L 161 / Noord-Zuidverbinding); • invoering van secties met 3 en 4 sporen (voor inhaalmaneuvers) op de resterende secties met 2 sporen (lijn 124 tussen Moensberg en Zuid en lijn 26 Noord na Josaphat).
239
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
‘bundeling’ in het Zuid- en Noordstation, en om de capaciteit van de schakel Berenkuil en station van Jette op te drijven;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
240
met betrekking tot intermodaliteit:
XXde complementariteit bevorderen van het MIVB-aanbod en van dat van de andere operatoren (De Lijn, NMBS/GEN, TEC) die actief zijn op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en binnen het grootstedelijke gebied, om zo het Brusselse openbaarvervoersnet te verdichten (maar zonder ‘dubbels’ en met bij voorkeur dienstregelingen met een vaste regelmaat, evenals een goede integratie van de informatie over het hele ‘geïntegreerde’ net). In het bijzonder zal een tarief- en ticketintegratie ingevoerd moeten worden: MOBIB-chipkaart voor de vier operatoren en vermindering van de financiële gevolgen van een ‘gemengd’ traject voor de gebruiker (dankzij een gecoördineerde tegemoetkoming van de vier openbare overheden); XXhet intermodale aanbod versterken door een betere integratie van de collectieve vervoerdiensten (Villo!, Cambio, taxi’s en Collecto) in het openbaarvervoersnet en door een grotere complementariteit met de actieve vervoerswijzen (stappen en fietsen). Deze versterking moet met name gepaard gaan met een betere mogelijkheden om auto’s te parkeren en fietsen te stallen nabij de haltes en stations van het openbaar vervoer; XXhet aanbod aan gedeelde auto’s en fietsen aanpassen om ze beter toegankelijk te maken voor gezinnen met kinderen, en ze integreren in de multimodale ketens. De Brusselaars moeten op een redelijke afstand van hun woning toegang kunnen hebben tot het gewestelijke aanbod aan gedeelde auto’s en fietsen, in aansluiting op de diensten in de buurtstad; XXde sensibiliseringscampagnes voor het gebruik van alle vormen van duurzame mobiliteit voorzetten, met name d.m.v. het schoolvervoer en de ontwikkeling en promotie van o.m. het openbaarvervoersbrevet, het fietsbrevet en het voetgangersbrevet; XXoverleg plegen met de twee andere Gewesten en de NMBS-groep over de aanleg van toegankelijke en bewaakte ontradingsparkings met een grote capaciteit in elk GEN-station dat zich dichtbij het wegennet n en buiten de Brusselse Ring bevindt. De belangrijkste intermodale parkeerplaatsen moeten bij het beginpunt van de dagelijkse verkeersstroom naar het Gewest liggen, bij voorkeur aan de treinstations van vertrek. De tarieven en de financiering van deze infrastructuren zullen tijdens onderhandelingen op intergewestelijk niveau worden besproken. XXvoor wie binnen de Brusselse Ring dicht bij de gewestgrens woont een mogelijkheid creëren tot modale overgang van auto naar openbaar vervoer en alternatieve vervoerswijzen op intermodale plaatsen waar gronden beschikbaar zijn. Het IRIS 2-plan en het gemeentelijk mobiliteitsplan van de Stad Brussel bevatten een reeks voorstellen die kleinschaliger zijn dan de ontradingsparkings van de twee andere Gewesten. Het gaat om capaciteitsuitbreidingen te Delta, COOVI, Roodebeek en Kraainem, en ook om nieuwe locaties te Bordet, Berchem, Heizel, Reyers, Vorst-Zuid, Weststation-Beekkant, Moensberg, in de omgeving van het Militair Ziekenhuis, op de berm van de A12 en in de buurt van de treinhaltes Haren en Boondaal. In een studie naar de wenselijkheid en technische uitvoerbaarheid zullen ook de precieze locaties, de capaciteiten van deze nieuwe ontradingsparkings en het tarievenbeleid voor het gebruik ervan worden onderzocht.
2.2.
ACTIEVE VERVOERSWIJZEN STIMULEREN
Constateringen en problematiek
Tot voor kort was de doorstroming van het wegverkeer van prioritair belang bij de aanleg van de openbare ruimte. De ruimte voor voetgangers en fietsers kwam op de tweede plaats: het kwam er veeleer op aan ze te tolereren, te beschermen en ze een minimale kwaliteit te bieden. Nochtans bieden te voet gaan en fietsen talrijke voordelen: geringe kosten, zowel voor de wandelaar/fietser als voor de overheid (lage investerings- en onderhoudskosten in vergelijking met auto’s en openbaar vervoer, minder verkeersoverlast), geluidsarm, niet vervuilend en goed voor de volksgezondheid.
Bovendien zijn de in het Gewest afgelegde afstanden vaak heel kort: tussen 30 % (spitsuren) en 35 % (daggemiddelde) van de verplaatsingen van de Brusselaars gebeuren te voet en 25 % van de gemechaniseerde verplaatsingen46 gaat over een afstand van minder dan een kilometer. Daarom beoogt het IRIS 2-plan de bevordering van het actieve vervoer via de aanleg van specifieke infrastructuur en een versterkte promotie van deze vervoerswijzen.
241
In de stad van de toekomst staat de mens centraal in de openbare ruimte. Vanuit dat oogpunt moet de inrichting van de openbare ruimte instaan voor ieders leefbaarheid en veiligheid en in het wijknet voorrang geven aan de voetgangers en fietsers. Alleen door systematisch rekening te houden met de voetgangers en fietsers in de stadsinfrastructuur kan men het gebruik van deze vervoerswijzen stimuleren. De de veiligheid van voetgangers en fietsers blijft prioritair (doelstelling ‘nul slachtoffers’ bij de nieuwe aanleg), maar de prioriteiten moeten herschikt worden en er moet gekozen worden voor een aanpak die verplaatsingen te voet of met de fiets stimuleert, die deze vervoerswijzen opwaardeert en ze een optimale kwaliteit biedt. De prioritaire acties zijn:
met betrekking tot de leefomgeving in de wijken:
XXde hoeveelheid auto’s en hun verkeerssnelheid aan banden leggen ten gunste van de duurzame verplaatsingswijzen, hierin begrepen de voetgangers en de fietsers. Een te dicht en te snel verkeer leidt tot onveiligheid, comfortgebrek, lawaai en vervuiling, en brengt de aantrekkingskracht van de wandeling en de fiets ernstig in het gedrang. Het doorgaand verkeer moet ontmoedigd worden door de versnelde aanleg van de ‘zones 30’ (het is de bedoeling om 66 % van de buurtwegen tot ‘zone 30’ om te dopen tegen 2016, en 100 % in 2020) en door het creëren van ‘verblijfszones’, voetgangers- of semi-voetgangerszones en speelstraten, ...) waar enkel lokaal verkeer wordt toegelaten en waar de voetganger en/of de fietser voorrang heeft. Het is de bedoeling om, afgestemd op de specialisering van de wegen, 20 km voetgangers- of semi-voetgangerszones te creëren tegen 2018 en 60 km tegen 2040; met betrekking tot het bevorderen van het voetgangersverkeer, de principes die worden nagestreefd
door het Voetgangersplan toepassen, met name door meer ruimte voor voetgangers voor te behouden:
XXde verkeersregels aanpassen om de voetganger een concurrentievoordeel te geven (kortere wachttijden om een kruispunt met verkeerslichten over te steken, kortere oversteekplaatsen, beperking van het volume en de snelheid van het autoverkeer); XXhet aandeel van het voetgangersverkeer verhogen door toepassing van de principes van GO 10 47 om voetgangersverkeer te stimuleren en te vergemakkelijken, met name de principes die betrekking hebben op de realisatie van infrastructuur (van ontwerp tot uitvoering); XXPrincipes van “GO 10” die een verbetering van de verkeersomstandigheden voor voetgangers garanderen
46 Met ‘gemechaniseerde verplaatsingen’ wordt verwezen naar al de verplaatsingen behalve stappen (fiets, openbaar vervoer, gemotoriseerde tweewielers, auto), terwijl de ‘gemotoriseerde verplaatsingen’ enkel verwijzen naar het openbaar vervoer en de auto. 47 De GO 10 is een model dat 10 kwaliteitsvereisten vastlegt voor de inrichting van de openbare ruimten, volgens de 10 criteria ter verbetering van het voetgangersverkeer en de 10 doelstellingen die moeten worden nagestreefd om van een voetgangersbeschermend beleid naar een globaal voetgangersbeleid te evolueren. De principes van de GO 10 maken integraal deel uit van het Voetgangersplan dat door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering werd goedgekeurd op 13 december 2012.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Doelstellingen
242
BEOOGDE KENMERKEN VAN HET STAPPEN
KWALITEITSEISEN
Stappen is een snelle verplaatsingswijze dankzij een dicht net.
Bij iedere (her)aanleg moet keuzevrijheid geboden worden in een continu en dicht net, met oversteekplaatsen en zonder obstakels. Als basisregel geldt dat er een oversteek mogelijk moet zijn om de 100 m in nieuwe stadsontwikkelingen.
Stappen gaat snel dankzij directe en doorlopende voetgangerswegen.
Iedere (her)aanleg en iedere maatregel voor het beheer van de mobiliteit moet gericht zijn op korte, directe en doorlopende routes volgens een ideaal traject, op welk niveau dan ook; weinig verkeerslichten en frequent groen licht. De trajecten bevinden zich bij voorkeur gelijk met de grond en volgen de natuurlijke weg, door huizenblokken en gebouwen.
VLOTTE INTERMODALITEIT
Stappen is perfect te combineren met het openbaar vervoer.
Eerst voorrang geven aan de voetganger op de toegangswegen naar het openbaar vervoer in een straal van 500 m, uitstekende omstandigheden creëren voor het wachten, in- en uitstappen in alle veiligheid en comfort; het verkeer op de toegangswegen beperken tot het minimum, de parkeerruimte beperken en concentreren.
ERVARING
De voetganger is flexibel en kan gemakkelijk in interactie treden met zijn omgeving. “Er is iets om te observeren en iets om op te zitten”.
Behalve ruimte om te stappen, moet de openbare ruimte ook de mogelijkheid bieden om te gaan en te stoppen, te gaan zitten en te slenteren in een rijke omgeving die uitnodigt tot interactie. Daarom is het aangewezen zich te concentreren op interessante elementen om te observeren en de voetgangersruimte zoveel mogelijk te laten verlichten door het natuurlijke licht (van de zon).
Men kan overal gaan, zonder voertuig of infrastructuur.
De ruimte die momenteel voorbehouden is aan voetgangers, mag in geen geval verkleind worden. Iedere (her)aanleg zou moeten leiden tot meer ruimte en meer bewegingsvrijheid voor de voetgangers. Meer ruimte kan worden verkregen door: minder obstakels op de trottoirs, bredere trottoirs – en indien mogelijk – toegang tot heel de ruimte (voor voetgangers of gelijkgesteld, vrije oversteek).
UITSTEKEND FYSIEK COMFORT
Voetgangers zijn zeer gevoelig voor een ongelijke of instabiele ondergrond, obstakels, donkere hoeken, wind en geluid.
Indien mogelijk mogen bij iedere (her)aanleg van de openbare ruimte, alleen effen, robuuste materialen die in goede staat verkeren, gebruikt worden voor de grondbedekking op plaatsen waar voetgangers zich begeven. Een doorlopende ruimte zonder obstakels moet een natuurlijke doorgang verzekeren. Bovendien moet er gezorgd worden voor bescherming tegen weersinvloeden en geluid, een aangepaste verlichting en een gevoel van veiligheid. Ook bij het optrekken van nieuwe gebouwen moet erop worden toegezien dat optimale omstandigheden worden gecreëerd voor de voetgangers (zonlicht, microklimaat, wind, enz.).
UNIVERSEEL
Alle mensen kunnen stappen, ongeacht leeftijd, geslacht, afkomst of mobiliteitsbeperkingen (1 op 3).
Bij iedere (her)aanleg wordt de openbare ruimte ingericht afhankelijk van de specifieke behoeften van de verschillende groepen1, zoals personen met beperkte mobiliteit, kinderen, vrouwen, bejaarden enz. De openbare ruimte moet voor iedereen toegankelijk zijn.
MAGNETEN
De centra en de openbaarvervoersknooppunten trekken vele voetgangers aan.
De voetgangersstromen en hun gedrag zijn doorslaggevend voor de structuur van de ruimte op de plaatsen die een magneeteffect hebben. Er wordt zoveel mogelijk ruimte vrijgemaakt voor de voetgangers rond deze magneten, om hun concurrentievoordeel te vergroten.
GEGARANDEERDE VEILIGHEID
De voetganger is niet gevaarlijk maar onbeschermd.
De snelheid en het volume van het verkeer moeten aangepast worden aan de voetganger. De snelheid van het verkeer wordt zo laag mogelijk gehouden om de veiligheid van de voetgangers (vb: spelende kinderen) te garanderen, waar mogelijk worden doorlopende trottoirs aangelegd, en veilige zebrapaden oversteken aan kruispunten en drukke wegen worden gegarandeerd door middel van korte wachttijden en lange groenfases (zonder de doorstroming van het openbaar vervoer te hinderen). Zebrapaden langer dan 7 m worden in 2 verdeeld met een eilandje en kunnen in één keer overgestoken worden.
RUSTIG VERKEER
Stappen is gezond, maar gevoelig voor lawaai, vervuiling, stress.
Om verkeersluwe buurten en een schone en rustige omgeving te garanderen, wordt bij elke (her)aanleg op het lokale wegennet de omgeving zo verkeersluw mogelijk (beperkt, traag, gemengd verkeer) of verkeersvrij gemaakt.
CRITERIA
NET
DIRECTE EN DOORLOPENDE VOETGANGERSWEGEN
CONCEPT
MEER RUIMTE
VERKEER
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
DICHT NET
XXtoezien op het comfort van de voetgangers en in het bijzonder op dat van de PMB’s in het openbaar vervoer en op de toegangen ertoe;
243
XXwat voetgangersveiligheid betreft, bij de nieuwe inrichtingen streven naar ‘zero slachtoffers;’ XXprofiteren van de dynamiek van de vervoerplannen van bedrijven, scholen en evenementen om het gebruik van actieve verplaatsingswijzen te bevorderen, en hierin via het stimuleren van werkgevers en overheden de doelstellingen verwerken die werden beschreven i.v.m. de overstapmogelijkheden op andere vervoerswizen; XXkwaliteitsvolle voetgangersruimten aanleggen: de ruimte die wordt voorbehouden aan de voetgangers, dient aangepast te zijn, met een coherent en veilig voetpadennet, rechtstreekse en ononderbroken paden, in een fijne bemazing (met eventueel de mogelijkheid om de bebouwde volumes van grote huizenblokken en zelfs grote gebouwen) te doorkruisen, een comfortabele bestrating die niet hinderlijk is voor personen met beperkte mobiliteit, en een goede verlichting. Steeds meer voetgangerszones worden aangelegd met aandacht voor de kwaliteit van de bereikbaarheid met andere duurzame vervoersmiddelen, de verbinding met de omliggende openbare parkings, de voorzieningen voor de leveringen en de toegang van de omwonenden ‘s nachts; XXom de voetgangersdoelstellingen na te streven die in Iris 2 werden berekend, zal het Gewest, in overleg met de betrokken gemeenten, handelaars en bewoners, de tehcnische ne economische haalbaarheid onderzoeken van het geheel of deels autovrij maken van bepaalde openbare ruimten. Het gaat om openbare ruimten in de historische stad, handelskernen, de omgeving van grote stations en kernen met een sterke plaatselijke identiteit. Hiervoor zal onder meer worden gesteund op de dynamiek van de ‘autoloze dagen’. Nochtans bestaat het gevaar dat het cumulatieve effect van het autovrij maken van verschillende wegen die op eenzelfde verkeersader uitkomen, leidt tot de overbelasting van deze verkeersader. Het principe van de specialisatie van de wegen moet gerespecteerd worden om de vlotheid van het verkeer op de hoogste niveaus van de hiërarchie te waarborgen en zo de doorsijpeling van sluipverkeer in de woonwijken tegen te gaan. Handelsvrije wijken (zoals de wijken waar zich scholen bevinden) zouden ook autovrij gemaakt moeten kunnen worden om de gebruikers in staat te stellen te genieten van een verkeersvrije straat; XXmeer paden voorzien voor verplaatsingen door personen met beperkte mobiliteit (PBM’s) op gewestelijke en gemeentelijke wegen, met bijzondere aandacht voor de zwakke schakels. XXEen projectoproep lanceren van het type ‘Paris Respire’ of ‘NY plaza program’ waardoor iedereen zich de openbare ruimte al dan niet tijdelijk eigen kan maken, op vrijwillige basis, in de wijken waar de bewoners zich engageren voor het mobiliteitsprobleem.
Met betrekking tot de ontwikkeling van het fietsverkeer:
XXhet doel verwezenlijken van 100 % befietsbare wegen tegen het jaar 2018 (zoals bepaald in het IRIS 2-plan), het Brusselse fietsnetwerk voltooien (gewestelijke fietsroutes - bewegwijzerde GFR) en het fietsnetwerk binnen het grootstedelijk gebied ontwikkelen, met name via het gewestelijke fietsnetwerkproject ‘FietsGEN’ en door middel van een betere bewegwijzering van het Europees fietsnetwerk (REVER);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXten voordele van de voetgangers bijzondere aandacht schenken aan de aanleg van de omgeving van grote stations, toekomstige GEN-haltes, metrostations en strategisch geplaatste bovengrondse haltes voor de aansluitingen, maar ook aan de aanleg van scholen en van elke andere collectieve voorziening;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
244
XXmet het oog op de bevordering van de intermodaliteit zorgen voor bewaakte intermodale fietsstallingen aan de vertrekpunten en de bestemmingen (met name aan metro-, premetro- en GEN-stations en nabij grote openbare voorzieningen) en de omstandigheden voor reizigers met de fiets op het openbaar vervoer verbeteren. Het doel op de middellange termijn is het installeren van een fietsstalling op minder dan een km van iedere bewoonde wijk, en dit op 90 % van het bewoonde grondgebied van het Brussels Gewest; XXhet Fiets-GEN ontwikkelen in een straal van 15 km rond Brussel, als alternatief voor de auto. Er wordt momenteel een studie uitgevoerd om te bepalen welke trajecten prioritair moeten worden gerealiseerd in overleg tussen de drie Gewesten; XXop het hele gewestelijke grondgebied een netwerk van zelfbedieningsfietsen of gedeelde fietsen opzetten als aanvulling op het aanbod bestaande uit autodelen, collectieve taxi’s, motortaxi’s, enz.; XXinstaan voor de overbrugging van fysieke obstakels voor fietsers (groene ruimten, steile hellingen, kanaal, grote autowegen, enz.), en de technische, erfgoedkundige en economische haalbaarheid onderzoeken van de installatie van mechanismen om fietsers te helpen bij het beklimmen van steile hellingen; XXhet gebruik van de gedeelde fietsen ‘Villo !’ promoten door middel van gerichte acties en premies, en het gebruik van de fiets in het algemeen bevorderen; XXde informatieverstrekking aan fietsers en de bewegwijzering van de routes verbeteren.
3 3.1.
HET AUTOGEBRUIK RATIONALISEREN
245
DE NODIGE FISCALE MAATREGELEN NEMEN VOOR EEN RATIONEEL GEBRUIK VAN DE AUTO
Met één voertuig op minder dan twee inwoners is de voertuigdichtheid in Brussel een van de hoogste van Europa. Het hoge aantal pendelaars verscherpt dit fenomeen alleen maar De bovenmatig hoge aanwezigheid van auto’s in Brussel vermindert de openbare ruimte die beschikbaar is voor andere vervoerswijzen, hindert hun doorstroming, tast de leefomgeving aan en is slecht voor het milieu (opwarming van het klimaat, verontreiniging, enz.).48
Doelstellingen
Er moeten fiscale maatregelen komen om aan te zetten tot een rationeler autogebruik. De nieuw fiscale regeling betreffende de bedrijfsvoertuigen, die is goedgekeurd in het kader van de federale begroting 2012, is een stap in deze richting. Het is echter nodig de weggebruikers beter te responsabiliseren en te onderhandelen met de bevoegde autoriteiten, zodat zij de fiscale regeling inzake mobiliteit aanpassen (zonder bijkomende last voor de werknemers).
De acties die voorrang moeten krijgen zijn:
XXhet binnenkomende pendelverkeer en ook het overtollige verkeer binnen Brussel ontmoedigen door de geleidelijke invoering, in samenwerking met de andere Gewesten, van een ‘slimme kilometerheffing’ voor het weggebruik in het grootstedelijk gebied, met een soepel tarief afhankelijk van de doelstelling qua modale verschuiving, doorzichtig voor de bevolking, rekening houdend met de locatie, het tijdstip en het type voertuig. De opbrengsten zullen geïnvesteerd worden in infrastructuren ten voordele van duurzame vervoerswijzen; XXbedrijven aanmoedigen om hun werknemers een ‘mobiliteitspakket’ te bieden in plaats van een bedrijfsvoertuig (fiets, premie elektrische fiets, nationaal en internationaal openbaar vervoer, kleine schone auto’s of tweewielers, zonder tussenkomst in de brandstofkosten), om zo het gebruik van duurzame vervoerswijzen te stimuleren. Men wil ook kortere woon-werkafstanden promoten via premies die worden toegekend door de werkgevers en via fiscale maatregelen, de huurtussenkomsten voor mensen die dichter bij het werk gaan wonen in het Brussels Gewest (om de hogere huurprijzen in Brussel te compenseren); XXbepaalde praktijken en bepaalde regels stimuleren die leiden tot een vermindering of spreiding van de mobiliteitsbehoeften van particulieren, met name door de e-governement te versterken (zodat er minder verplaatsingen naar de besturen en overige administratieve instellingen nodig zijn), door teleshopping, levering aan huis per post of door de leverancier zelf en telewerk bij de werkgevers (en werknemers) te promoten. Er moet ook aandacht zijn voor de milieueffecten van het vervoer van bepaalde goederen en men moet de voorkeur geven aan producten die minder vervoer genereren; XXhet opzetten van een intergewestelijk overleg met betrekking tot een coherente en gecoordineerde fiscale regeling voor het wegvervoer binnen de drie Gewesten. 48 Dit cijfer is gebaseerd op de inschrijvingen (501 000 privé- en gemengde voertuigen in 2011), hetzij 65 % van de privévoertuigen en 35 ù van de bedrijfswagens (maar sommige bedrijven hebben hun zetel in Brussel en kennen deze auto’s toe aan werknemers uit de rand) (Bron: FEBIAC).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
246
3.2.
DE WEGCAPACITEITEN RATIONALISEREN EN HET PARKEREN ORGANISEREN
Vaststellingen en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het IRIS-plan toont aan dat het verkeersvolume niet zal verminderen zonder maatregelen ter rationalisering van het wegverkeer en het parkeren: de modellen en de internationale ervaring leren dat het parkeerbeleid de efficiëntste hefboom is om de modale verschuiving te stimuleren en het autoverkeer terug te dringen. Op basis van in 2004 en in 2006 gehouden tellingen zijn er in totaal 293 000 parkeerplaatsen op de openbare weg, waarvan 156 000 niet-gereglementeerd (die niet vallen onder een gemeentereglement en waarvoor niet betaald moet worden); 2 700 zijn laad- en loszones, 54 000 bevinden zich in blauwe zones, 9 500 zijn voorbehouden plaatsen en 71 000 zijn betaalplaatsen. Het aantal gereglementeerde plaatsen neemt fors toe doordat veel Gemeenten gemeentelijke parkeerplannen hebben ingevoerd. Momenteel worden de parkeerplaatsen op het hele gewestelijke grondgebied geteld, om de gegevens te actualiseren en de toestand te objectiveren. De parkeerplaatsen buiten de openbare weg worden geraamd op in totaal 321 000, waarvan 24 800 in openbare parkings, 1 900 in ontradingsparkings, 87 500 in kantoorparkings, 9 400 in handelszones en 197 400 in woongebouwen. Als het parkeren niet beheerd wordt, neemt het verkeer toe door al wie op zoek is naar een parkeerplaats (tijdens de spitsuren is nagenoeg 1/3 van het verkeer hieraan toe te schrijven). Het huidige beheer, dat hoofdzakelijk is toevertrouwd aan de Gemeenten, genereert situaties die soms absurd kunnen lijken op wegen die zich op het grondgebied van twee of meer Gemeenten bevinden, waarbij de parkeerregels vaak anders zijn al naargelang men aan de pare of de onpare kant van de straat parkeert.
Doelstellingen
Naast de maatregelen die een gedragsverandering beogen, wil het Gewest het autogebruik rationaliseren door openbare voorzieningen en wegen die de gezelligheid verhogen en zorgen voor een betere doorstroming van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen in vergelijking met verplaatsingen per auto. Met andere woorden, de weg- en parkeercapaciteiten zullen gerationaliseerd worden: invoering van de wegenhiërarchie, omvorming van de stadssnelwegen in mensvriendelijkere lanen, beheersing van het parkeeraanbod, enz. Om het autogebruik terug te dringen met 20 % tegen 2018, zal het wegennet heraangelegd moeten worden voor een vlotte doorstroming van het openbaar vervoer, de voetgangers en de fietsers. Bovendien moet het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg tegen 2018 dalen met 16 % op heel het grondgebied van het Brussels Gewest, gekoppeld aan maatregelen om dit verlies deels te compenseren buiten de openbare weg. Deze compensatie kan deels worden verkregen door de vernieuwing van milieuvergunningen van kantoren die voorzien in de mogelijkheid hun overtollige parkeerplaatsen om te vormen in parkeerplaatsen voor inwoners/buurtbewoners. Het parkeerbeleid belangt zowel de Brusselaars als de pendelaars aan en is een essentiële hefboom om: de omschakeling van de auto naar het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen te bewerkstelligen; ruimte
op de openbare weg vrij te maken voor de andere vervoerswijzen (eigen beddingen voor het openbaar vervoer, voorzieningen voor voetgangers, fietspaden, enz.);
te garanderen dat buurtbewoners kunnen beschikken over een parkeerplaats binnen een aanvaardbare
afstand van hun woning; te
zorgen voor een billijke herverdeling van de kosten en voordelen die gepaard gaan met de parkeerdiensten: de eigenaars van de geparkeerde voertuigen moeten bijdragen in de kosten van de aanleg en het onderhoud van de openbare ruimte.
247 De prioritaire acties zijn:
met betrekking tot de rationalisering van de openbare ruimte en de overstapparkings:
XXin overleg met de gemeenten, lage-emissiezones (zones waarin autoverkeer geheel of gedeeltelijk beperkt wordt) invoeren door middel van duidelijke en aangepaste aanwijzingen. Er zijn begeleidende maatregelen nodig om de ongemakken van deze beperkingen tegen te gaan voor een deel van de inwoners, en voor de economische activiteiten in deze zones; XX‘stadspoorten’ invoeren om de binnenkomende verkeersstromen te beheren en de snelheid te verlagen. Het doel is met name de toegangscapaciteit via invals-autosnelwegen te beperken en deze om te vormen tot stadslanen, terwijl tegelijkertijd de kilometerheffing wordt ingevoerd; XXde invoering van de wegenspecialisatie en de wijken beschermen tegen hinder van het doorgaand verkeer; XXhet aantal ontradingsparkings uitbreiden tot de vertrekstations (overleg met de andere Gewesten, die moeten instaan voor de uitvoering) om de modale verschuiving aan de basis te verzekeren; XXhet gebruik van de auto voor het woon-werkverkeer minder aantrekkelijk maken door het aantal langparkeerplaatsen aan de bestemming te verminderen en gewestelijke park-andrides te bevorderen (laatste mogelijkheid tot modale overschakeling na de ontradingsparkings in de buitenwijken). met betrekking tot het parkeerbeleid voor personenvoertuigen:
XXhet parkeerplaatsenbeheer op gewestelijk niveau harmoniseren rekening houdend met de plaatselijke bijzonderheden. De oprichting van het Gewestelijk Parkeeragentschap (januari 2011) moet bijdragen tot deze harmonisatie als het gewestelijk parkeerbeleidsplan goedgekeurd wordt door de Regering. Het hoofddoel van dit plan is immers de harmonisatie van de huidige gemeentelijke parkeerplannen om de neveneffecten ervan te verminderen; XXde regels inzake parkeren op de openbare weg harmoniseren, conform het gewestelijk parkeerbeleidsplan; XXten opzichte van de tellingen in 2003-2004, het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg die niet-gereglementeerd en niet-gereserveerd zijn, met minstens 16 % verminderen, in overeenstemming met wat wordt voorzien in het Iris 2-plan; XXglobaal het parkeren op de openbare weg terugdringen en dit compenseren door alternatieve oplossingen buiten de openbare weg. De ontwikkeling van parkeermogelijkheid buiten de openbare weg heeft als doel: Zdat de verplaatsing van langdurig parkeren naar elders dan de openbare weg wordt bevor-
derd; Zdat de verplaatsing van woon parkeren naar elders dan de openbare weg wordt bevorderd; Zdat het fietsgebruik wordt gestimuleerd door veilige parkeermogelijkheden aan te bieden; Zdat
de afstand dat met het openbaar vervoer wordt afgelegd ten opzichte van die met de wagen (via transitparkings buiten de openbare weg) maximaal wordt, bestemd voor wie geen openbaar vervoer vlakbij zijn woning heeft.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXhet wegennet heraanleggen ten gunste van de duurzame vervoerswijzen en van de leefbaarheid van de openbare ruimte;
248
Parkeren buiten de openbare weg maakt bovendien ruimte op de weg vrij ten voordele van eigen beddingen voor de MIVB, fietspaden, bredere voetpaden, ...;
XXaanzetten tot de (gehele of gedeeltelijke) omvorming van publieke parkings; als geweigerd wordt deze als overtollig beschouwde plaatsen in het kader van de procedure ter vernieuwing van de milieuvergunning om te vormen of ter beschikking te stellen, kunnen ze belast worden;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde toepassing garanderen van de reglementen en normen met betrekking tot de aanleg van trottoirs en het parkeren op de openbare weg; XXzowel op gewestelijk als op gemeentelijk niveau zorgen voor de nodige middelen om de naleving van de parkeerregels op de openbare weg af te dwingen: het controleren en bestraffen van het onrechtmatig parkeren door de bevoegde overheid (dubbelparkeren, parkeren op een laad- en loszone, niet betalen wanneer dit verplicht is, enz.); XXhet beginsel van toegankelijkheid met het openbaar vervoer als hefboom van het parkeerbeleid in het kader van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening (GSV, Titel VIII) versterken door het principe toe te passen op het toegelaten aantal parkeerplaatsen buiten de openbare weg bij de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning voor een woongebouw of in het kader van de afgifte en de vernieuwing van milieuvergunningen voor parkeerplaatsen buiten de openbare weg van gebouwen die geen residentiële functie hebben. met betrekking tot het parkeerbeleid voor andere voertuigen:
XXeen geïntegreerd parkeerbeleid ontwikkelen, rekening houdend met alle voertuigen die gebruikmaken van de openbare ruimte (niet alleen de personenwagens, maar ook fietsen, gedeelde auto’s, taxi’s, elektrische auto’s, voertuigen voor personen met beperkte mobiliteit, vrachtwagens en autocars). Met betrekking tot deze materie moet men: Zbeschermde
fietsenstallingen in nieuwe woongebouwen verplicht stellen en evalueren of deze regels uitgebreid moeten worden tot grote renovaties;
Znormen
opleggen met betrekking tot fietsenstallingen op en buiten de openbare weg (minstens 2 plaatsen voor fietsen op 20 plaatsen voor auto’s) in aaneensluitend stedelijk gebied (gebied voornamelijk samengesteld uit gebouwen die een continu gevelfront vormen). Het gaat in de eerste plaats om het plaatsen van klassieke fietsbeugels, behalve op strategische plaatsen, waar er overdekte en beveiligde voorzieningen met gecontroleerde toegang moeten komen;
XXnieuwe parkeervoorzieningen voor gemotoriseerde tweewielers inplanten op de openbare weg; XXmeer stations voor gedeelde fietsen en gedeelde auto’s voorzien op de openbare weg (voor een goede zichtbaarheid) in alle wijken waar zich potentiële gebruikers bevinden; XXkortparkeerzones voor autocars creëren in de buurt van toeristische trekpleisters zoals de Grote Markt, de Heizel, de Europese Wijk en het Jubelpark. Deze zones zullen worden aangevuld met zones voor middellang- of langparkeren die relatief ver verwijderd kunnen zijn van de kortparkeerzones, en die gekozen worden op basis van de stadsomgeving en de beschikbaarheid van grond; XXeen of meer langparkeerterreinen voor vrachtwagens aanleggen, met een goede aansluiting op het MIVB-net, zodat hiervoor geen parkeerplaatsen in woonwijken moeten worden ingepalmd. De site van Schaarbeek-Vorming en de omgeving van de grote gebieden voor stedelijke industrie bieden mogelijkheden hiertoe. Dit moet eerst nog bijkomend worden onderzocht. Bovendien moeten er op basis van nog te preciseren criteria in de gemeentelijke parkeeractieplannen een aantal parkeerplaatsen voor vrachtwagens opgenomen worden;
XXvoldoende specifieke plaatsen op de openbare weg voorbehouden voor mensen wier beroepsactiviteiten een zekere mobiliteit vereisen (dokters, verpleegkundigen, thuishulpdiensten, werfarbeiders, leerkrachten die op meerdere scholen werken, enz.) of de invoering onderzoeken van een voordeeltarief door middel van een specifieke kaart voor mensen met een dergelijk beroep; XXde mogelijkheid onderzoeken om ‘no parking’-zones aan te leggen om de kwaliteit van het stadsleven te verbeteren. Daartoe zullen studies nodig zijn die de technische en de economische haalbaarheid identificeren en onderzoeken van het volledig of gedeeltelijk parkeervrij maken van emblematische plaatsen, zoals het De Brouckèreplein, het Beursplein, de omgeving van het Justitiepaleis, het Zavelplein, het Jourdanplein, het Sint-Pietersvoorplein, het Kasteleinsplein, het Colignonplein, ... waarvan sommige initiatieven al worden uitgevoerd. Deze studie moet rekening houden met de plaatselijke bijzonderheden, voorzien de raadpleging van de betrokken gemeenten, handelaars en bewoners en integreren compenserende maatregelen wat betreft parkeergelegenheid in de buurt. De werven zullen volgens hun prioriteitsgraad worden geklasseerd.
3.3.
REALISTISCHE ALTERNATIEVEN ONTWIKKELEN
Constateringen en problematiek
Voor veel inwoners, werknemers en pendelaars blijft de auto de eerste keuze om zich te begeven naar het werk, toegang te krijgen tot de andere functies van de stad of naar de buitenwijken te gaan. Doelstellingen
De gunstige evolutie van de modale verschuiving van auto naar openbaar vervoer, die zowel de MIVB als de NMBS melden, moet worden voortgezet, aangezien het aandeel van de auto in het wegverkeer gedaald is van meer dan 60 % in 2001 tot 45 % in 2010. Opdat Brussel zijn aantrekkingskracht en toegankelijkheid zou behouden, moet gezorgd worden voor een geleidelijke overgang door realistische alternatieven te bieden. In deze optiek moeten de taxidiensten en het autodelen (Cambio) of fietsdelen (Villo!) beschouwd worden als aanvullend bij het openbaar vervoer. Ze concurreren immers rechtstreeks met de privéauto en vormen een mogelijk alternatief voor occasionele verplaatsingen met de wagen. De ‘intelligente mobiliteit’ biedt vernieuwende en alternatieve oplossingen. Vernieuwende technologieën en strategieën kunnen ervoor zorgen dat we onze afhankelijkheid van motorvoertuigen beperken, onze vervoerssystemen beter beheren en efficiënter gebruik maken van onze vervoersinfrastructuren.
De prioritaire acties zijn:
XXeen concessie van openbare dienst toekennen aan het autodeelsysteem, zodat een vorm van universele dienstverlening wordt gegarandeerd. Die moet borg staan voor de vereiste spreiding van de dienst over het hele grondgebied, ongeacht de rendabiliteit van het gebied waar de gedeelde auto’s zich bevinden;
249
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXverzekeren dat men gratis kan stilstaan in de laad- en loszones gedurende heel de periode voor het laden of lossen, door het parkeren van personenwagens op deze plaats te ontraden door de prijs te verhogen. Men dient echter de mogelijkheid te onderzoeken om de leveringen ‘s nachts of op zijn minst tijdens de daluren te laten plaatsvinden, overal waar het stadsweefsel dat mogelijk maakt;
250
XXde diensten voor zelfbedieningsfietsen en gedeelde taxi’s ontwikkelen: ervoor zorgen dat de inwoners op wandelafstand van hun woning beschikken over een aanbod aan gedeelde auto’s en fietsen en beveiligde parkeerplaatsen. Dat is een voorafgaande voorwaarde om het privébezit van voertuigen terug te dringen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXhet gebruik van elektrische voertuigen aanmoedigen; XXnagaan of het mogelijk is een bijkomende vervoersdienst te laten invoeren, aangepast aan de behoeften van scholen, in samenwerking met de gefedereerde entiteiten die bevoegd zijn voor schoolvervoer. De MIVB zal het pilootproject met betrekking tot leerlingenvervoer voor de basisschool uitwerken in het kader van haar beheercontract 2013-2017; XXtoezien op een betere integratie tussen de taxidiensten en het openbaar vervoer (met name door ticketintegratie via de MOBIB-kaart); XXeen wettelijk kader creëren voor de motortaxi’s; XXeen strategie inzake intelligente vervoerssystemen of ITS (intelligent transport systems) ontwikkelen om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die worden geboden door de nieuwe technologieën die informatie verstrekken in realtime (zoals een gps van de laatste nieuwe generatie of een personal digital assistent (PDA)); XXhet multimodaal mobiliteitsbeheercentrum ontwikkelen (informatie in realtime, crisisbeheersing, voorstellen van multimodale trajecten) in overleg met de andere Gewesten en openbaarvervoerbeheerders; XXgroene golven toelaten aan de verkeerslichten ten voordele van de auto’s buiten de diensturen van het openbaar vervoer - dat voorrang heeft, want zij worden gehinderd door andere weggebruikers (voetgangers, fietsers).
4.1.
DE LOGISTIEK EN DE GOEDERENDISTRIBUTIE OPTIMALISEREN MET FORSE STEUN VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET KANAAL
251
HET GOEDERENVERVOER EN DE GOEDERENDISTRIBUTIE REORGANISEREN
Vaststellingen en problematiek
De stedelijke goederendistributie omvat logistieke activiteiten en het vervoer van goederen die bestemd zijn om de stad te bevoorraden (bewoners, handelszaken, ondernemingen, werven, ...) en om het productieproces op gang te houden. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebeurt meer dan 90 % van de stedelijke distributie via de weg. Sommige transporten worden zeer efficiënt georganiseerd, door beroepstransporteurs of door groepen die hun eigen distributiecentra hebben. Niettemin blijft een te groot deel van occasioneel transport over dat gerationaliseerd zou moeten worden: 45 % van de stadsleveringen zorgen voor 80 % van de trajecten. Structurele oplossingen zijn nodig voor de optimalisering van deze leveringen. Bovendien wijzen de verwachte bevolkingstoename en de veranderingen in handels- en distributiepraktijken in de richting van een toename van de goederenstroom van en naar Brussel. Hoewel deze toename gunstig is voor de economische activiteit van het Gewest en ook bron van tewerkstelling is, heeft zij een negatieve impact op de bereikbaarheid, op het milieu en op het woon-, werk- en leefklimaat. In het bijzonder wat de mobiliteit betreft kan de toename van het goederenvervoer de inspanningen die worden geleverd om het personenvervoer en het gebruik van privéwagens te beperken vernietigen en ook de andere vormen van mobiliteitsbeleid tenietdoen (uitbouw van het voetgangers- en fietsverkeer, verbetering van het openbaar vervoer). Doelstellingen
De doelstelling die door het Goederenplan wordt geconcretiseerd bestaat erin te ijveren voor een efficiëntere, ‘slimmere’ en minder vervuilende bevoorrading van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door samen te werken met de verschillende actoren. Zij wordt opgesplitst in 3 opdrachten: rationalisering van de verplaatsingen van voertuigen die over de weg goederen vervoeren in de stad; de
modale verplaatsing stimuleren van de weg naar het water, het spoor, de elektriciteit en ook, oor de laatste kilometer, naar de fiets; het leven van de leveranciers vergemakkelijken door hun verplaatsingsomstandigheden te verbeteren en door hen aangepaste en beschikbare leveringsruimte voor te behouden. Dit houdt in dat geleidelijk een efficiënte verdeelstructuur en een aangepaste territoriale planning worden ingevoerd, die een geïntegreerde uitbouw van de distributie- en opslagactiviteiten mogelijk maken. De groepering van de goederen en het onder elkaar verdelen van de leveringsstroom staan centraal in de te ontwikkelen acties. Tegen 2020 zijn de prioritaire actiehefbomen, gelet op de huidige verdeling van de vervoerswijze en de structuur van de verdelingskosten, het efficiëntere wegtransport en een minder vervuilende laatste kilometer. Het gebruik van de waterweg en van het spoor voor goederentransport dient van nu af aan te worden verdedigd. Op grootstedelijk niveau moet er een gecoordineerd beleid komen tussen de verschillende transregionale logistieke gebieden, teneinde het intermodale potentieel te maximaliseren en de groepering van de goederen te optimaliseren. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volgt de strategie van de Europese Commissie voor een stedelijke logistiek met zeer lage uitstoot - bijna nul - tegen 2030.49 49 Commission européenne, Livre blanc 28-03-2011 « Feuille de route pour un espace européen unique des transports – Vers un système de transport compétitif et économe en ressources.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
4
252
De prioritaire acties zijn:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXeen stedelijke distributiestrucuur organiseren die het mogelijk maakt om de goederen zoveel mogelijk te groeperen en te vervoeren op een duurzame wijze: momenteel wordt gewerkt aan een studie van de goederenstromen, daarna moet een businesscase worden uitgewerkt en moet de structuur geleidelijk worden ingevoerd. Het gaat om logistieke activiteiten met een essentieel stedelijk karakter; XXAan de hand van het Goederenplan en voor de Kanaalzone, gekoppeld aan het Kanaalplan, en in overleg met de Haven van Brussel, de sites identificeren die geschikt zijn om de basiselementen van de stedelijke distributiestructuur, met het oog op een evenwichtig gespreide verdeling. Deze centra, de zogenaamde stedelijke distributiecentra (SDC’s), vormen de tussenplaats die per zone de onderlinge verdeling garandeert van de fijnere distributie en die dus de verplaatsingen die gebeuren voor deze distributie optimaliseert. Vanaf nu wordt het TIR-centrum aangeduid als stedelijk distributiecentrum; XXOok in Schaarbeek-Vorming ligt een SDC, dat de meer traditionele logistieke activiteiten groepeert die niet specifiek naar de stad georiënteerd zijn. Het richtschema van de site Schaarbeek-Vorming voorziet de inplanting van een SDC en van het performante en multimodale logistieke platform (lucht-weg-trein-water) in het noorden van de zone en de ontwikkeling van de gemengd stadsproject huisvesting/economische activiteit in het huizenblok MABRU (OGSO); XXde Haven van Brussel een actievere rol geven inzake stedelijke distributie: de ontwikkeling voortzetten van het gebruik van de waterweg en actor zijn in de onderlinge verdeling van de wegverkeersstromen (evolutie van het TIR-centrum tot verdeelcentrum van het stadscentrum); XXde beschikbaarheid en de controle van de leveringsgebieden verbeteren in samenwerking met de gemeenten en de politiezones; XXondernemingen aanmoedigen om hun leversystemen te herzien en de bestellingen te rationaliseren door middel van pilootprojecten van het type Delivery Service Plan’ (DSP); XXDe initiatieven voor de ontwikkeling van het vervoer via het water op stedelijk niveau stimuleren (Ro-Ro-initiatief, tweedehandswagens, boten die uitgerust zijn voor het manipuleren van paletten, ...). De tarifering en het gebruik van de weg door vrachtwagens zal overigens in 2016 worden toegepast, in samenwerking met de 3 Gewesten. Een slimme tarifering (volgens uur en plaats) moet bijdragen tot een rationeler weggebruik. Andere acties
XXde vernieuwende privéacties voor onderlinge verdeling en minder vervuilende laatste kilometer vergemakkelijken, vooral de verdeling van colli’s per fiets of per elektrische bakfiets; XXde stedelijke distributie en de logistieke behoeften integreren in de plannings- en verordenende tools (GSV, effectenstudies); XXde stedelijke distributie en de logistieke behoeften integreren in de onrwikkelingsstrategie van de Kanaalzone; XXde verschillende actoren sensibiliseren (openbaar, privé, particulier) voor de inzet en de behoeften van de stedelijke distributie; XXde mogelijkheid onderzoeken van een cargotram, in verband met het TIR-centrum; XXde stille leveringen buiten de werkuren vergemakkelijken en omkaderen (avond en ochtend); XXRuimte voorzien voor de onderlinge verdeling vlakbij grote verkeersassen zoals ter hoogte van de logistieke pool Zellik - Groot-Bijgaarden - Sint-Agatha-Berchem. XXVoldoende leveringsruimten garanderen en hun reële reservatie garanderen.
4.2.
DE HAVENFUNCTIE VERSTERKEN
253
Het kanaal is tegelijkertijd een belangrijk structurerend element van de openbare ruimte, en voor de overgang tussen het oosten en het westen van de stad. En dankzij zijn centrale ligging en multimodale infrastructuren kan het dienen voor de vier vervoerswijzen (binnenvaart, zeevaart, spoor en weg). Het speelt derhalve een doorslaggevende rol in de bevoorrading van de stad. Via de promotie van de modale overschakeling naar de waterweg, biedt de Haven van Brussel aanzienlijke besparingen op de externe kosten in vergelijking met het vervoer over de weg.50 In de logica die wordt bepleit door de Brusselse Regering in het Iris 2-plan, nl. de terugdringing van het wegverkeer, is het vervoer van goederen via de waterweg een hoofddoelstelling tijdens de komende jaren. In deze context van het gebruik van de waterweg, hebben de bestudeerde modellen aangetoond dat het doorgaand langeafstandsverkeer 3 maal groter zou zijn tegen 2040, ondanks de gecreëerde verbinding Seine-Schelde51. Bijkomende verkeersstromen worden overwogen en zouden afkomstig zijn van subgewestelijke polen, zoals Halle, Vilvoorde, Willebroek, en zelfs gewestelijke (Voorhaven, Schaarbeek-Vorming, Aa, ...). Maar het kanaal zou ook moeten worden gebruikt als vector voor de stedelijke distributie naar de Vijfhoek, vanuit de stedelijke distributiecentra.
Doelstellingen
Een van de prioriteiten van het Gewest bestaat erin van het kanaal een hoofdas van de ontwikkeling van Brussel te maken. Het Kanaalplan moet operationele antwoorden bieden op de drieledige doelstelling: De versterking van de residentiële functie ten behoeve van allen De
verstering van tewerkstelling en economie, door te werken aan een betere stedelijke integratie van de economische activiteit en aan de terwerkstelling van de Brusselaar, met name van wie op het grondgebied woont;
De
verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimten, door de buurten die de wijken van elkaar scheidt, te verbinden, zodat het kanaal geen hindernis vormt, maar een bindmiddel.
Het overstijgt de concurrentie tussen de economische activiteiten en de huisvesting, en mobiliseert een
openbaar domein van 313 ha voor de verwezenlijking van deze doelstellingen. Het demografisch GBP heeft langsheen het kanaal 3 OGSO’s (ondernemingsgebieden in de stedelijke omgeving) gelokaliseerd waar de doelstellingen van functievermenging tussen economische activiteiten en huisvesting zullen plaatsvinden. Als aanvulling van deze algemene doelstellingen die van toepassing zijn oip het hele grondgebied van het kanaal, zal de groepering van de logistieke en de havenfuncties die niet verenigbaar zijn met huisvesting of met andere stadsfuncties, zich beetje bij beetje verplaatsen naar de gebieden ten noorden van de Van Praetbrug en ten zuiden van de Paepsembrug, (3e stedelijk distributiecentrum). In deze gebieden zal er a.h.v. tools voor gepaste ruimtelijke ordening op worden toegezien dat bij de logistieke en havenactiviteiten een reële voorrang wordt gegeven aan de waterweg. De economische activiteiten die er moeten worden ontwikkeld moeten overigens geconcentreerd worden rond diensten die nuttig en noodzakelijk zijn voor de stadsontwikkeling (inplanting van activiteiten die verbonden zijn met de bouw en de afbraak van bouwwerken en renovatie, ...). Om het Brusselse grondgebied optimaal te organiseren, wordt de werking van de economische overheidsactoren (BAO, Haven, GOMB, GIMB, ...) gerationaliseerd in het kader van een globale denkoefening over gewestelijk economisch bestuur (zie Hoofdstuk 13, Bestuur). 50 62 ha van het 95 ha grote gebied voor havenactiviteiten en vervoer dat momenteel gebruikt wordt door de Haven, zijn toegankelijk voor schepen van 4 500 ton, tot aan de Van Praetbrug. 51 Het bureau Stratec heeft het nieuwe waternet vorm gegeven, rekening houdend met de Seine-Noord Europa en de SeineSchelde tegen 2020 en 2050. Het vervoer 2050 zou 21 miljoen ton bedragen in de Voorhaven en 12,4 miljoen ton in de Haven Zuid. Met een gemiddelde vervoerde last van 600 ton en een gemiddelde van 300 werkdagen vertegenwoordigt dit een vervoer van 69 bakken per dag in de Haven Zuid.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststellingen en problematiek
254
De Haven krijgt een nieuwe rol in de duurzamere stadsbevoorrading: de onderlinge verdeling van de goederenstromen via de weg.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De prioritaire acties zijn:
XXhet optimaliseren van de terreinen en de logistieke functies aan de rand van de waterweg: met name de uitbreiding op de site Schaarbeek-Vorming (trimodaliteit, nabijheid van luchtvracht, geringe hinder voor buurtbewoners), versterking van de containerterminal (40.000 ton per jaar), uitbreiding van het TIR-centrum om de actuele ruimte af te sluiten, de bestaande kaaien meer operationeel maken voor de havenactiviteiten en uitbreiding van de kadelijn van 5,6 km om de oevers beter te benutten samen met het kanaal; XXlancering van een denkoefening over de groepering, op termijn, van de industriële en havenactiviteit ter hoogte van de Voorhaven. Voorrang wordt gegeven aan de herorganisatie van de rechteroever van het Vergotedok, ten voordelen van een gemengde ordening met stedelijke economische activiteiten, huisvesting en voorzieningen; XXontwikkeling van nieuwe diensten en nieuwe soorten vervoer over het water: versterking van het containervervoer (koelcontainers, enz.), vervoer van pallets, vervoer van voertuigen, vrachttrams, door middel van pilootprojecten. Ook het gebruik van de waterweg moet gediversifieerd worden (sport- en spelactiviteiten langs het kanaal: watersporten, zeil- en roeilessen, toeristische rondvaarten of cruises), vooral steunend op de uitvoering van het project ter ontwikkeling van een passagiersterminal; XXhet vervoer over het water van huishoudelijk afval, bouwafval en resten van de verbrandingsovens bevorderen; de spoorverbindingen tussen de Haven en zware industrie (zwaar vrachtverkeer) uitbouwen; XX
XXinstaan voor de werking van het kanaal Antwerpen-Charleroi-Brussel door het minimaal bevaarbaar te maken voor schepen van 1.350 ton, door de uitvoering van de nodige aanpassingswerken in de drie Gewesten (vernieuwing en verhoging van de bruggen, met de meeste aandacht voor de bruggen die een zekere ouderdom hebben en die minder dan 5,25 m hoog zijn, maar met aandacht voor hun integratie in het stadsweefsel); XXde dichtslibbing van het kanaal bestrijden en de instandhouding van de vaardiepte verzekeren; XXeen logistiek expertisecentrum ontwikkelen (met investeringen in Onderzoek & Ontwikkeling, opleiding, enz.) om een voorsprong op het gebied van knowhow te behouden in bepaalde sectoren van de logistiek; XXhet Becodok opwaarderen in een optiek van stedelijke integratie, door de inrichting ervan als recreatiepark; XXin het kader van het Richtplan voor het kanaal onderzoeken wat de optimale strategie is om voor de verschillende delen van het kanaal te bepalen wat de beste plaats is voor de verschillende categorieën economische activiteiten, op basis van een reeks criteria die vooraf bepaald worden (zoals de plaatselijke context, de benodigde oppervlakte, de aanwezigheid van de waterweg, de gevolgen op het gebied van werkgelegenheid en het verdichtingspotentieel in het kader van de OGSO); XXPilootproject stedelijk distributiecentrum in het TIR-centrum; XXde vergunningen van het TIR-centrum zullen gericht zijn op het voldoen aan de behoeften inzake bevoorrading en stedelijke logistiek, van en naar de stad.
5.1.
DE INTERNATIONALE ROL VAN BRUSSEL VERSTERKEN ZONDER IN TE BOETEN AAN BEREIKBAARHEID EN LEVENSKWALITEIT
255
DE INTERNATIONALE VERBINDINGEN VAN BRUSSEL VERBETEREN
Vaststellingen en problematiek
Brussel geniet een geprivilegieerde ligging als centraal punt in het Europese HST-net, zodat snelle en directe verbindingen van en naar Parijs, Londen, Amsterdam en Keulen mogelijk zijn. De internationale treinstations van Brussel zijn vaak het eerste wat bezoekers zien van het Gewest en ze zijn dan ook van doorslaggevend belang voor het imago. Doelstellingen
Als hoofdstad van Europa moet Brussel gemakkelijk bereikbaar zijn vanaf de hoofd- en andere belangrijke steden van de buur- en nabijgelegen landen. De trein moet steeds meer gebruikt worden voor deze verbindingen, ten nadele van het vliegtuig. De prioritaire acties zijn:
XXhet onthaal, het comfort, openbare netheid en de diensten in de grote treinstations in de buurt verbeteren, met name het Zuid-, Centraal en Noordstation en ook de stations Luxemburg en Schuman; XXde rol van de intermodale treinstations bevestigen als multimodale uitwisselingspolen en een certificering van hun werking verkrijgen, om er grote platformen voor efficiënte uitwisseling tussen treinen, het openbaar vervoer, auto’s en fietsen van te maken en de toegankelijkheid voor voetgangers te vergemakkelijken; XXde spoorverbindingen tussen Brussel en de hoofdsteden en belangrijke steden van buuren nabijgelegen landen uitbouwen, en met name, de spoorinfrastructuren richting Luxemburg en Straatsburg verbeteren om de verbinding tussen de hoofdstad van Europa en de twee andere zetels van de Europese instellingen te versterken; XXhet gebruik van actieve mobiliteit bevorderen bij internationale werknemers en toeristen; XXeen betere integratie van de internationale toegangen (luchthavens Brussel-Nationaal en Brussel-Zuid Charleroi, internationale HST-stations) in de netwerken in de metropool bevorderen: Zeen
directe verbinding (15 minuten) in gebruik nemen tussen het station Luxemburg en de luchthaven, via de tunnel Schuman-Josaphat, en het intermodale station Schuman;
Zvoorzien
in een aansluiting van het stadscentrum op het spoornet van de luchthaven Brussel-Zuid / Charleroi;
Zinformatie- en verbindingscentra creëren om de overstap trein-vliegtuig te vergemakkelij-
ken in de grote treinstations, met name de stations Zuid, Centraal, Noord, Luxemburg, en, op termijn, Schaarbeek-Reizigers; Zvan het Zuidstation een stopplaats maken voor alle Europese hogesnelheidslijnen (en voor
de “normale” lijnen naar het zuiden zoals Londen via Rijsel, naar Frankrijk, naar Spanje). Het Zuidstation moet goed verbonden zijn met het stedelijke vervoersnet (met inbegrip
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
5
256
van Villo! en Cambio), en ook met de IC/IR-lijnen en het toekomstige GEN, zodat het mogelijk wordt om alle reizigers uit de zuidelijke en westelijke provincies van het land door te verwijzen naar de hogesnelheidstreinen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zde
terminal van het station Schaarbeek-Reizigers ontwikkelen, in directe aansluiting met de verschillende terminals van de luchthaven via een specifieke pendeldienst (people mover), wat het mogelijk zal maken meerwaarden te realiseren door de registratieformaliteiten in het Brussels Gewest. Deze stopplaats van de hogesnelheidstreinen zal gericht zijn op aansluitingen met de luchthaven, de NAVO, de ontwikkelingen van het project “Start” en de toekomstige ontwikkelingen van Schaarbeek-Vorming, de vroegmarkt en de Heizel. Het is ook een terminal voor sommige verbindingen naar Noord- en Oost-Europa (Nederland, Duitsland, landen van het Oosten);
XXde intergewestelijke bediening van de taxi’s verbeteren, met name via de luchthaven Brussel-Nationaal, zodat er geen taxi’s “leeg”, zonder passagiers, terugrijden (verspilling van middelen, schadelijk voor het milieu, enz.); XXontwikkeling van de capaciteiten van de bestaande congresplaatsen die bereikbaar zijn met het openbaar vervoer (Square, Heizel) (zie hoofdstukken 3 Economie en 7 Internationaal); XXinstaan voor een duidelijke bewegwijzering (dynamische borden, pictogrammen, enz.) naar openbare en overstapparkings, om zakenreizigers en toeristen de weg te wijzen naar duurzame vervoerswijzen; XXde bediening van de toeristische gebieden verbeteren (maatregelen voor het parkeren van autocars, toegankelijkheid met het openbaar vervoer, enz.); XXzorgen voor een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer van de grote culturele of toeristische evenementen van internationale allure; XXsystematisch gebruikmaken van het Engels op de borden en de mededelingen in verband met mobiliteit in het grootstedelijk gebied; XXin de treinstations en in de metrostations wegwijzers voorzien naar culturele instellingen en landmarks, door middel van begrijpelijke pictogrammen.
INLEIDING Na enkele decennia van destructurerende stadsprojecten zonder veel samenhang, en in het licht van de verregaande dualisering van de samenleving en de verslechtering van de leefomstandigheden in het centrale deel van de stad, was een van de eerste prioriteiten bij de oprichting van het Brussels Gewest de ontwikkeling van een heus “stedelijk herwaarderingsbeleid”. De bedoeling was duidelijk: het leefklimaat in de kwetsbare gebieden verbeteren en “de stad herstellen” dankzij fijne ingrepen op maat in de stad. In deze context werden de “wijkcontracten” ontwikkeld. Steunend op een geïntegreerde actie op lokale schaal en op een participatieproces waarvan de omvang en de kwaliteit steeds verder toenamen, slaagde dit instrument erin om geleidelijk aan een heuse levenskwaliteit te herstellen in de armste wijken van het Brusselse grondgebied. In ongeveer 20 jaar tijd maakte het stedelijk beleid van het Gewest het mogelijk om meer dan 50 wijken te herwaarderen, 1.500 woningen en 90 voorzieningen te bouwen en de openbare ruimten van heel wat Brusselse wijken te renoveren. Er werd echter niet alleen gebouwd. Er werd ook een wijkdynamiek voortgebracht op sociaal en participatief niveau, waardoor het vertrouwen en het partnerschap tussen de inwoners en de overheden werd hersteld. Niettegenstaande alle gemaakte inspanningen, wordt de inkomenskloof tussen de Brusselse wijken vandaag steeds groter, net als de sociaalruimtelijke dualisering tussen de achtergestelde wijken (voornamelijk de Kanaalzone, maar ook het westen van Brussel), en de rijkere wijken in het oosten van het Gewest. Deze vaststelling bevestigt niet alleen de noodzaak om verder prioriteit te verlenen aan de centrale zones van de stad, ook de instrumenten voor stadsvernieuwing moeten worden “bijgewerkt”. Uit de stedelijke evolutie blijkt immers dat deze ingrepen beperkt tot de lokale schaal op zich niet (meer) volstaan om structureel en efficiënt in te spelen op de uitdagingen waarmee het Gewest geconfronteerd wordt en op de doelstellingen van het revitalisatiebeleid. Het feit dat een operationeel plan rekening houdt met een schaal die groter is dan deze van de wijken, zal niet alleen de voortzetting van de stadsvernieuwing op het niveau van de wijken toestaan, maar zal ook een dynamische verweving tussen de wijken doen ontstaan.
257
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 6 EEN STADSVERNIEUWINGSBELEID GERICHT OP DE CREATIE VAN DUURZAME WIJKEN MET EEN SOCIAALECONOMISCHE EN ECOLOGISCHE DIMENSIE
258
1
REORGANISATIE VAN DE INSTRUMENTEN VOOR STADSVERNIEUWING: HET “RICHTPLAN STADSVERNIEUWING”
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
De huidige instrumenten van de stadsvernieuwing (de “duurzame wijkcontracten”, de GOMB, het EFRO, het initiatief “afzonderlijke onroerende goederen”,…) hebben het Brusselse stedelijke landschap positief gekleurd. Vandaag moeten ze echter worden versterkt en gereorganiseerd om meer te kunnen deelnemen aan het formuleren van antwoorden op de nieuwe uitdagingen voor het Gewest, in het bijzonder de strijd tegen de sociale en de economische dualisering, evenals de strijd op het vlak van het leefmilieu. Doelstellingen
De principes voor stadsvernieuwing worden vandaag gecoördineerd in het “Richtplan Stadsvernieuwing”. De principes die de reorganisatie van de stadsvernieuwingsinstrumenten beheersen, werden op elkaar afgestemd in de studie “Richtplan Stadsvernieuwing”. Deze studie die ontworpen werd als een evolutief operationeel instrument, zal regelmatig door de Regering geüpdatet worden om rekening te houden met de evolutie van de uitdagingen van de stadsvernieuwing. De studie “Richtplan Stadsvernieuwing” zal volledig ingekaderd worden in de strategische ontwikkelingsassen die door de Regering via de gereedschappen van de ruimtelijke ordening, het Richtschema en het Richtplan, goedgekeurd worden. Dit gewestelijk kader voor ingrepen op het vlak van stadsvernieuwing zal toestaan om de stadsvernieuwingsingrepen af te stemmen tussen de wijken, en zal ook de partnerschappen versterken tussen de verschillende overheden, maar ook tussen de overheids- en de privéspelers die actief zijn in de meest kwetsbare zones van het grondgebied. Deze studie kadert in het perspectief van een totaalbeeld van de gebieden die door het stadsvernieuwingsbeleid betrokken worden, door het integreren van de oude industriële gebouwen in het binnenterrein van te herstructureren huizenblokken, het groene netwerk dat moet worden geïntegreerd in het stadsweefsel, het doorsijpelen van de harde/aanhoudende stedelijke breuken, de
bijdrage van de stadsvernieuwingsmiddelen aan de renovatie van de sociale wooncomplexen, geleid door de aanbevolen sectorale operateur, het BGHM en het OVM.
De bijdrage van deze stadsvernieuwingsoperateur aan de ruimtelijke ordeningsprojecten, geleid door Operationele Territoriale Platform en betreffende de strategische zones, de wijken die gereürbaniseerd worden en de grote braakliggende terreinen. De Duurzame wijkcontracten zullen voortgezet, versterkt en uitsluitend gerealiseerd worden op het grondgebied van het SVG (Stadsvernieuwingsgebied). De operationele stadsvernieuwingsactie die moet gevoerd worden door de actoren die aangeduid werden door het “Richtplan stedelijke vernieuwing” is complementair met de actie die door de Ontwikkelingsoperator, zoals gedefinieerd in hoofdstuk 13, 1.1.2, ondernomen wordt. De operationele stadsvernieuwingsactie van de GOMB zal in de allereerste plaats ondernomen worden op het bestaande stadsweefsel van het SVG. In de strategische zones, de grote braakliggende terreinen en de wijken waar de reürbanisatie ingrijpende verandering met zich meebrengt, zal de operationele actie ondernomen worden door de Ontwikkelingsoperator. De GOMB, zal hier als sectorale operator op een aanvullende manier optreden. De stadsrenovatie dient de nieuwe vormen van aansluiting tussen deze nieuwe gebieden en de bestaande wijken te definiëren, door het integreren van aansluitingsuitdagingen tussen de wijken en de ontsluiting.
De projecten van de GOMB, de duurzame wijkcontracten, van het EFRO zullen ondermeer bijdragen tot de doelstelling van het Richtplan stadsvernieuwing, op de delen van het grondgebied waar deze laatste van toepassing is. De nieuwe strategie voor ingrepen inzake stadsvernieuwing moet ook een gelegenheid zijn om de vereiste van architecturale en stedenbouwkundige kwaliteit die de overheden moeten nastreven bij ingrepen op het grondgebied, te benadrukken.
259
Het toepassen van de reorganisatieprincipes van de stadsvernieuwingsmiddelen die voortXX spruiten uit de studie van het “Richtplan Stadsvernieuwing”, zoals ze door de Regering zijn goedgekeurd , in de allereerste plaats op de gebieden waar de stadsvernieuwingsgebied betrekking op heeft, en overgaan tot de regelmatige actualisatie van de studie, door aan te sluiten op de vooraf gedefinieerde strategische objectieven van de ruimtelijke ordening (richtplannen en schema’s).
XXDe acties coördineren van de studie “Richtplan Stadsvernieuwing”, met name door nieuwe operationele instrumenten te ontwikkelen: 1. de “Duurzame wijkcontracten”, die verwezenlijkt worden door het SVG, te laten evolueren naar meer flexibiliteit en een betere voorafbepaling van de uitdagingen en de prioritaire interventiesites; 2. de acties concentreren in de vier prioritaire zones die door de studie worden gedefinieerd: • Kuregem • Kanaal – Vergotedok • de directe omgeving van de Lijn 28 • de directe omgeving van de noordelijke ingang van de Noord-Zuidverbinding; 3. nieuwe instrumenten ontwikkelen: • het “Operationele schema” dat de acties en interventies aangeeft die ondernomen dienen te worden in de prioritaire zones van het SVG; • het “Multi-gemeentelijk duurzaam wijkcontract”: om tussen te komen in de strategische zones op het grondgebied van verschillende gemeentes; • het “Duurzame huizenblokscontract” om een geïntegreerde actie te ondernemen op het niveau van een huizenblok (eilandje) door tegelijkertijd tussen te tussen te komen op de huisvesting, de uitrustingen, de openbare ruimte en de sociaaleconomische dimensie; • het “Duurzame ascontract” waarmee op een transversale manier een antwoord kan geboden worden op de uitdagingen die voortspruiten uit de versleten verkeersassen, en dit in een logica van “verbinding” en articulatie tussen de wijken; • de “Interwijkenuitrusting” die tot doel heeft om, in samenwerking met de (lokale) gemeenschappen, nieuwe uitrustingen te ontwikkelen met als doel om een gevarieerd uitrustingsniveau aan te bieden dat onmiddellijk bestemd is voor de bewoners van de wijken maar dat zich ook opent voor een belangrijkere invloedssfeer. De projecten die aangewend worden door de nieuwe hulpmiddelen zullen het voorwerp uitmaken van een Regeringsbeslissing, van dezelfde aard als deze die vandaag van toepassing is op de “Duurzame wijkcontracten”.
XXprocessen uitwerken om de ontwerpers aan te duiden, onder het toezicht van de bMa: Zde opdracht van de bMa versterken in zijn vermogen om de procedures voor de uitwerking
van stadshernieuwingsprojecten uit te voeren; Zhet herwaarderingsbeleid voortzetten van de realisaties van de stadshernieuwing (publicaties, tentoonstellingen).
XXVersterken en vergemakkelijken van de participatieve processen, die ontwikkeld worden door de expertisepool “burgerparticipatie” van het ATO dat later zal gelokaliseerd worden in het territoriaal platform (zie hoofdstuk 13,2.1).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De prioritaire acties zijn:
260
2
DE TRANSVERSALITEIT VAN DE STADSVERNIEUWINGSINGREPEN VERSTERKEN
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De nieuwe uitdagingen waarmee het Brussels Gewest geconfronteerd wordt, zijn binnen het SVG bijzonder groot: demografische voorspellingen die een bijzonder sterke groei aankondigen in de wijken van het SVG, wijzen op de verantwoordelijkheid van de overheid om de dringende behoeften op het vlak van de creatie van financieel toegankelijke huisvesting en openbare voorzieningen, grondig aan te pakken. De huidige, kleinschalige ingrepen zijn nodig, maar volstaan niet meer om de dringende noden te lenigen;
de
laatste jaren is de sociale en economische dimensie in de stadsvernieuwingsprogramma’s steeds belangrijker geworden om de sociaalruimtelijke dualisering te verminderen en te evolueren naar meer sociale vermenging. Er worden middelen vrijgemaakt, zij het veel te weinig gezien de noden, om initiatieven uit te werken op het domein van opleiding, socioprofessionele herinschakeling, lokale economische ontwikkeling, alfabetisering, buitenschoolse opvang, milieu sensibilisering, cultuur,…;
de
de milieu-uitdaging is bijzonder gevoelig in de achtergestelde wijken, die de ‘handicaps’ op dit domein
opstapelen (verkeersdruk, luchtkwaliteit, lawaai, verouderde en energievretende gebouwen, impact op de gezondheid, tekort aan openbare en groene ruimtes,…). Meer bepaald wat het leefkader betreft, worden de dicht bebouwde en bevolkte centrale gebieden van de stad gekenmerkt door een tekort aan groene en openbare ontspanningsruimten. Deze tekorten wegen zwaar op de levenskwaliteit en het levenskader van de bewoners. Deze vaststellingen dragen bij tot het gebrek aan aantrekkelijkheid van de centrale en voormalige industriële wijken. De sociaaleconomische dualisering, waarvan reeds sprake, gaat gepaard met een dualisering op het vlak van het milieu.
Sinds 2010 konden, dankzij het streven om de 3 pijlers van de duurzaamheid (sociaal, economisch en milieubeleid) met elkaar te verenigen, de “wijkcontracten” – het belangrijkste instrument van de stadsvernieuwing, worden omgezet in “duurzame wijkcontracten”. Dezelfde bekommernissen liggen aan de basis van bouw door de GOMB van nieuwe duurzame wijken, economische uitbreidingsgebieden of gebieden voor gemengde projecten. Hierdoor ontstaan innoverende totaalprojecten op het vlak van energie, antwoord op de sociale dualisering, milieubeheer en mobiliteit. Via de programmatie EFRO 2007-2013 is het Gewest erin geslaagd om een deel van de Europese structuurfondsen te besteden aan duurzame economische ontwikkeling. Het trachtte de perceptie te veranderen en de vernieuwing te versnellen van de wijken in het “Prioritaire Interventiegebied” (PIG), dat is bepaald als interventiegebied van de EFRO-fondsen. Met deze fondsen kon de economische activiteit worden gestimuleerd (door beurzen voor ondernemingen, opleidingsprogramma’s, de oprichting van onthaalruimten voor ondernemingen), konden de economische milieusectoren worden opgewaardeerd (incubator voor bedrijven in de sector van het ecologisch bouwen, bodemsanering voor het onthaal van economische activiteiten, onderzoeksprogramma’s). Daarnaast kon worden geïnvesteerd in sociale cohesie en konden de belemmeringen voor de toegang tot de arbeidsmarkt concreet worden aangepakt (crèches, opwaardering van het technisch onderwijs). Doelstellingen
De evolutie van de stedelijke kwestie en de uitdaging van de duurzame stad impliceren dat de stadsvernieuwing bijdraagt tot het bieden van antwoorden op de uitdagingen gesteld door enerzijds de strijd tegen de sociaaleconomische dualisatie en anderzijds door de bevolkingstoename. Deze uitdagingen bevestigen de noodzaak om de transversaliteit van de stadsvernieuwingsoperaties te versterken. Door zowel in te werken op de afmetingen van de woningen, de economische activiteit en de lokale handel, als op de openbare ruimte, de voorzieningen, via de sociaaleconomische ontwikkeling, en het milieu.
Deze visie kan leiden tot een reëel beleid van duurzame wijken, in wijken met bebouwing, of het nu gaat om overheids- of privéprojecten, acties rond “stenen” of sensibilisering, binnen een coherente en geplande visie op de stadsontwikkeling. De stadsvernieuwing zal tussenkomen in de bebouwde wijken, via de Duurzame wijkcontracten en de gemengde projecten van de GOMB, terwijl de Ontwikkelingsoperator zal tussenkomen op de grote braakliggende terreinen, in de strategische zones en in de wijken waarin de reürbanisatie diepgaande wijzigingen met zich meebrengt.
De prioritaire acties zijn:
op het vlak van huisvesting (zie hoofdstuk 1 Huisvesting):
XXde inspanningen voor stadsvernieuwing voortzetten op het vlak van productie van sociale en middelgrote woningen, die hoofdzakelijk zijn bestemd voor lage en middelhoge inkomens, via duurzame wijkcontracten of via de projecten van de GOMB: Zde productie garanderen van voldoende sociale en middelgrote woningen om het aanbod van woningen in openbaar beheer en met een sociaal oogmerk op peil te houden, met het doel de bebouwing van de wijken van het SVG te vernieuwen en te herstructureren; Zin het kader van het stadsvernieuwingsbeleid het principe versterken van sociale en func-
tionele gemengdheid bij het ontwerp van verschillende huisvestingsprojecten die de facto bijdragen tot het transversale karakter van de operaties; Zde criteria voor ecologisch bouwen naleven: “passiefnorm” voor nieuwbouw en “lage ener-
gienorm” voor renovaties; Zde onbewoonbaarheid van de woningen, evenals de huisjesmelkers, bestrijden in de inter-
ventiegebieden;
XXnieuwe vormen ontwikkelen van solidair wonen: groepswoningen, kangoeroewoningen, Community Land Trust,... op het vlak van openbare ruimten (zie Deel I Stadsproject): De nieuwe uitdagingen waarvoor het Gewest wordt geplaatst vergen een verandering van paradigma: de
instrumenten van de stadsvernieuwing moeten een ambitieuzere rol krijgen als stuwende kracht voor de verandering en voor de herovering van de openbare ruimte, die leefbaarder moet worden gemaakt.
XXhet aanbod van kwaliteitsvolle openbare ruimten opvoeren, zodat de ‘stad met gemeenschapsgevoel’ verwezenlijkt wordt: Zdoor de bestaande openbare ruimten op te waarderen ten voordele van de functies die de wijken leefbaarder en groener maken; Zdoor
de kwaliteit van de binnenterreinen van de huizenblokken te verbeteren, door een verbetering van de “porositeit” van het stadsweefsel voor te stellen, evenals “collectieve projecten” (type WIMBY, “Welcome in my backyard” die de sociale en culturele gemengdheid in een wijk bevorderen) of collectieve tuinen;
Zdoor originele oplossingen te vinden in dichtbevolkte wijken (het potentieel van de platte
daken gebruiken, een inrichting voorzien of een bezinning over het tijdelijke gebruik van braakliggende terreinen en andere onderbenutte ruimten…); Zdoor speelpleintjes, recreatie- en rustzones te ontwikkelen;
261
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Eveneens met het oog op transversaliteit, moeten de instrumenten van de stadsvernieuwing een ambitieuzere rol krijgen als stuwende kracht voor de verandering en voor de herovering van de openbare ruimte, die leefbaarder moet worden gemaakt.
262
op het vlak van milieu (zie hoofdstuk Leefmilieu):
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXmilieubekommernissen moeten, evenals sociaaleconomische bekommernissen, de rode draad vormen van elk duurzaam stadsproject. Door rekening te houden met het milieuthema in alle stadsvernieuwingsprojecten, op gelijk welke schaal, kan een antwoord worden geboden op de milieudualisering, en kunnen alle wijken van de stad dezelfde graad van levenskwaliteit en aantrekkelijkheid genieten; XXvoor de stadsvernieuwingsoperaties betreffende de gebouwen (nieuwbouw of renovatie), voldoen aan prestatie-, energie- en milieucriteria om de kwaliteit van de bouwvallige en oude gebouwen te verbeteren; XXvoor de op te knappen openbare ruimten, de projecten beschouwen volgens de principes van het ecologisch ontwerpen, met gebruik van duurzame materialen en beheer van het regenwater om overstroming te vermijden en duurzame vervoerwijzen te bevorderen; XXbij de projecten toezien op een systematische afvalpreventie en afvalbeheer, de vrijwaring of verhoging van de biodiversiteit, de aanleg van collectieve tuinen en moestuintjes, de vergroening van de binnenterreinen van huizenblokken en de sanering van de bodems. XXop sociaaleconomisch vlak, nieuwe milieuberoepen creëren in de bouwsector, de stedelijke landbouw, het onderhoud van de groene ruimten,... op het vlak van sociaaleconomische ontwikkeling (zie hoofdstuk 2 Economie en 3 Werkgelegenheid):
XXde sociaaleconomische as, gekoppeld aan de herwaardering van het fysieke kader, draagt bij tot het creëren van de stedelijke en sociale samenlevingsvoorwaarden in de probleemwijken. De inspanningen voor stadsvernieuwing op dit domein moeten worden bevestigd en voortgezet; XXde rationalisering van de gewestelijke economische beheersinstrumenten, moet eveneens gericht zijn op een efficiënter beheer van de economische en commerciële ontwikkeling in de SVG; XXwerkgelegenheid en opleiding stimuleren door het ontwerpen van beroeps- en studierichtingen gericht op de duurzame ontwikkeling: ontwikkelen van nieuwe milieuberoepen in de bouwsector, de stedelijke landbouw, het onderhoud van groene ruimten, evenals patrimoniumberoepen die ook van aard zijn om de milieubenadering van de renovatie te verbeteren. XXde toekomstige EFRO-programmatie oriënteren in een logica van stadsvernieuwing, door ondermeer te garanderen dat de weerhouden projecten de economische omschakeling van het industrieel weefsel van de stad mogelijk maken in een optiek van overschakeling naar een duurzame economie; XXde synergieën en complementariteiten tussen de gewestelijke initiatieven voor stadsvernieuwing stimuleren, evenals alle gewestelijke tewerkstellings- en opleidingsinitiatieven; XXde culturele ontwikkeling, de sociale cohesie en de solidariteit tussen de verschillende generaties ondersteunen en versterken; XXerover waken dat de hulpmiddelen van de stadsvernieuwing de tewerkstelling en de lokale kwaliteitsondernemingen ondersteunen.
op het vlak van voorzieningen (zie Deel I Stadsproject):
XXin het licht van de bevolkingsgroei waarmee het Gewest wordt geconfronteerd, vooral in de wijken van het SVG, voorrang verlenen aan de voorzieningen voor kinderen en jongeren (in de opgerichte voorzieningen moet de aandacht in de eerste plaats uitgaan naar de educatieve, recreatieve, sportieve en culturele dimensie).
INLEIDING Als Belgische en Europese hoofdstad is Brussel een belangrijke economische en politieke pool in Europa, die wereldwijd erkenning geniet. Door de aanwezigheid van de instellingen van de Europese Unie (EU) en van tal van internationale organisaties is Brussel immers een internationaal beslissingscentrum, wat een aanzienlijke economische activiteit met zich meebrengt (dankzij de EU-verwante activiteiten, zoals de Europese lobbying, de nationale vertegenwoordigingen, NGO’s, advocatenkantoren,…). Bovendien is Brussel als federale hoofdstad de centrale pool voor de ontwikkeling van België, wat de positie van het Gewest op de kaart van de wereldeconomie nog versterkt. De plaats die Brussel inneemt op de Europese scène gaat gepaard met een groeiende internationalisering van de bevolking: naast de talrijke mensen die werken in de EU-instellingen, internationale organisaties en aanverwante diensten en instanties, is er ook nog de immigratiestroom vanuit Europa (met Frankrijk en Italië op kop, maar we zien ook een sterke toename van de immigratie uit de nieuwe Lidstaten van de EU), net als uit de rest van de wereld (in hoofdzaak Marokko, Turkije en Congo). Op heel wat vlakken volgt Brussel eenzelfde evolutie als veel andere internationale grootsteden. Die evolutie wordt voornamelijk gekenmerkt door een gemondialiseerde economie, wat zich uit in een sterke mobiliteit van kapitaal, goederen, ideeën en personen. Als gevolg van die mondialisering ondergaat Brussel - net als de andere metropolen - ook grote spanningen die te maken hebben met de steeds toenemende druk op het leefmilieu en op de sociale cohesie. Terwijl Brussel enerzijds een pool is waar rijkdom wordt gecreëerd, vertoont de stad ook grote ongelijkheden, een sterke sociaal-territoriale dualisering en een hoge werkloosheid. Ondanks die sociaaleconomische moeilijkheden blijven de grootsteden, als centra van innovatie en creativiteit, de gebieden waar wordt gebouwd aan de toekomst van onze samenlevingen. Brussel vertoont heel wat gelijkenissen met andere grote Europese steden, maar onderscheidt zich ook door enkele specifieke aspecten. Door haar functie als zetel van de EU en haar centrale geografische ligging in Noord- en West-Europa (tussen grote stedelijke entiteiten zoals Londen, Parijs, de Nederlandse Randstad en het Ruhrgebied), vervult Brussel ook een centrale rol als draaischijf voor internationale ontmoetingen en als politiek symbool. De grote sociale en culturele verscheidenheid van haar bevolking, die voor 30% bestaat uit mensen van een vreemde nationaliteit, geeft Brussel bovendien een bijzonder kosmopolitisch karakter. Daarbij komt dan nog eens de bicommunautaire samenstelling van de Belgische samenleving. Die verscheidenheid, die we ook terugvinden in het culturele leven van de hoofdstad, is des te opmerkelijker omdat ze zich aftekent in een stad die slechts een gematigde omvang heeft in vergelijking met de andere Europese grootsteden (1,1 miljoen inwoners voor het Brussels Gewest en 2,5 miljoen als we het grootstedelijk gebied in aanmerking nemen). Brussel onderscheidt zich dus door een sterke internationalisering van haar bevolking in een stedelijke omgeving op menselijke schaal. Het Brussels Gewest moet ervoor zorgen dat het de middelen heeft om het hoofd te bieden aan de internationale concurrentiestrijd die woedt tussen grote steden. Het Gewest moet dus zijn concurrentiekracht en aantrekkingskracht op internationaal vlak verbeteren, met name door te investeren in bepaalde economische sectoren die het goed doen op de wereldmarkt (zie hoofdstuk 3 Economie), door zijn toegankelijkheid te verbeteren (zie hoofdstuk 5 Mobiliteit) en zijn beleid inzake toerisme en recreatie te versterken (onder meer door zijn status als grote internationale congresstad kracht bij te zetten, maar ook door een toeristisch aanbod uit te werken dat beter geïntegreerd is en dat stoelt op de troeven van de stad op het vlak van erfgoed en cultuur en de organisatie van grote sportevenementen op zijn grondgebied mogelijk te maken).
263
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 7 BRUSSEL, INTERNATIONALE GROOTSTAD EN HOOFDSTAD VAN EUROPA
264
Daarnaast moet het Gewest de Europese rol van Brussel verder beklemtonen door van Brussel de tweede hoofdstad van alle Europeanen te maken. Enerzijds moet werk worden gemaakt van de stedenbouwkundige integratie van de Europese wijk en moet de ontwikkeling van de aanverwante activiteiten van de Europese instellingen (diplomatie, lobbying, NGO,… zie hoofdstuk 3 Economie) worden bevorderd. Maar er moet ook een dialoog, een sociale band tot stand worden gebracht tussen de mensen die werken in de Europese “omgeving” en alle Brusselaars.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Brussel, Hoofdstad van Europa en van zijn instellingen, moet ook de Hoofdstad van de Europeanen worden. Anderzijds moet het imago worden versterkt van Brussel als uitstalraam van de EU, waarbij de klemtoon moet worden gelegd op haar representativiteit voor de Europese geschiedenis, haar diversiteit, haar waarden (democratie, solidariteit, openheid, sociale rechtvaardigheid, gelijkheid van kansen,…) en het modelkarakter van het Stadgewest in de verf moet worden gezet (in het bijzonder op het vlak van duurzaamheid). De Europese identiteit, democratie en vrede als basiswaarden, moet actief worden bevorderd en gedeeld. Om de specifieke internationalisering van Brussel in de verf te zetten, moet de klemtoon worden gelegd op haar kosmopolitisme, dat aan de bron ligt van multiculturalisme, sociale en culturele diversiteit, meertaligheid, tolerantie,... troeven die Brussel kan aanwenden op de internationale zowel als de Belgische scène. Rekening houdend met de opmerkelijke en tegelijk complexe internationalisering van Brussel, moet het Gewest, in lijn met het internationaal ontwikkelingsplan (IOP), enerzijds de internationale dimensie van Brussel versterken en opwaarderen, en anderzijds alle Brusselaars daarvan laten profiteren opdat de stad haar levenskwaliteit en bijzondere kenmerken zou behouden. Ook al zijn de kennis van de tweede landstaal en goede noties van het Engels vandaag onmisbaar om te kunnen voldoen aan de voorwaarden die de arbeidsmarkt stelt, toch is het in die context bovendien ook aangewezen dat buitenlanders in het Engels kunnen worden bediend in besturen en onthaalstructuren, zonder daarom het Engels het statuut van officiële taal te verlenen.
1
DE INTEGRATIE VAN DE EUROPESE EN INTERNATIONALE INSTELLINGEN VERBETEREN
265
De Europese instellingen, evenals de verwante activiteiten en diverse bevolkingsgroepen die ze in hun kielzog naar Brussel halen, dragen bij tot de economische dynamiek, de sociale en culturele verscheidenheid, de zichtbaarheid en de erkenning van het Gewest. Niettemin is het van cruciaal belang om die Europese aanwezigheid beter te integreren in de Brusselse samenleving, wil men er een reële hefboom van maken voor de stadsontwikkeling en de sociale cohesie. Om die taak tot een goed einde te brengen, werden 3 grote doelstellingen bepaald: de stedelijke herontplooiing van de activiteitenpolen die gelinkt zijn aan de Europese instel-
lingen, rekening houdend met de architecturale en milieukwaliteit van de nieuwe gebouwen, om deze te integreren in de stad en ze te laten bijdragen tot de aantrekkingskracht voor Brusselaars en buitenlandse bezoekers;
de
activering van een socioculturele dynamiek rond de aanwezigheid van de Europese instellingen, om het nut van de Europese aanwezigheid in Brussel voor alle Brusselaars duidelijk aan te tonen.
De uitbouw van Brussel tot hoofdstad van de Europeanen.
1.1.
VAN DE EUROPESE WIJK EEN LEVENDIGE, GEMENGDE EN KWALITEITSVOLLE WIJK MAKEN
Vaststelling en problematiek
Vanuit de rol van Brussel als hoofdstad van de EU is de Europese wijk uitgegroeid tot een belangrijke pool van haar internationale uitstraling. Maar die wijk omvat een aantal openbare ruimten die niet echt aantrekkelijk zijn en vertoont een vrij monofunctioneel karakter (hoofdzakelijk kantoren), wat de vitaliteit niet ten goede komt. Bovendien mist de wijk de symbolische uitstraling en architecturale kwaliteit die bij haar status horen. Doelstellingen
Het Gewest wil de Europese wijk aantrekkelijker maken, zowel voor de Brusselaars als voor buitenlandse bezoekers. Daartoe wil het de stedenbouwkundige inrichting van deze wijk volledig te herbekijken. Het Gewest wil werk blijven maken van de herstructurering van de Europese instellingen rond de Wetstraat, waarbij het hoofddoel erin bestaat de Europese wijk meer open te stellen voor de stad. Europa kan zich niet langer veroorloven om zich af te zonderen op een eigen plek in de stad, maar moet zich meer openstellen voor andere wijken (de EU brengt nu reeds een aantal activiteiten elders onder), moet meer in de openbare ruimte treden en meer bijdragen tot de strijd tegen de socioculturele dualisering. De herontwikkeling van de Europese wijk tot een levendige en gemengde wijk houdt de volgende doelstellingen in: de ontwikkeling van een gediversifieerde woonpool, in hoofdzaak langs de Noord-Zuidas; het voeren van een museumbeleid en het uitwerken van een toeristisch aanbod langs de Oost-Westas die het Jubelpark verbindt met het Leopoldpark, het Luxemburgplein en de Luxemburgstraat, evenals de Troonstraat, verbonden met de Kunstberg; ondersteuning voor de ontwikkeling van de congresactiviteiten en de MICE-sector; versterking van de link met de geschiedenis en cultuur van Europa.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De internationale functie van Brussel, zijn geografische ligging en zijn positie als Belgische en Europese hoofdstad maken van het Gewest het beslissingscentrum van Europa, het economisch centrum van België en een belangrijke stadspool op continentaal niveau.
266
Bijzondere aandacht zal uitgaan naar de architecturale kwaliteit van de nieuwe gebouwen en de renovaties in de Europese wijk, met de bedoeling deze wijk uit te bouwen tot een aantrekkelijke plek voor bezoekers en zo bij te dragen tot de uitstraling van Brussel.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Tot slot is het van cruciaal belang om het Jubelpark - zowel de musea als het park zelf - te opwaarderen als belangrijke culturele pool in de Europese wijk. Deze zone moet ook beter toegankelijk gemaakt worden vanuit de andere Brusselse toeristische polen. De prioritaire acties zijn:
XXde openbare ruimten gezelliger maken; XXhet Jubelpark en zijn musea opwaarderen als volwaardig deel van de Europese wijk; XXhet Stadsproject Wet en de stedenbouwkundige inrichtingen van de Europese wijk (het gebied buiten dat Stadsproject Wet) uitvoeren rond 3 hoofdassen : Zeen Nord-Zuidas, langs de Etterbeeksesteenweg, bestemd als woonas; Zeen Oost-Westas, die het Jubelpark verbindt met het Leopoldpark, het Luxemburgplein en
de Luxemburgstraat en de Troonstraat (met een mogelijke uitbreiding naar de Kunstberg), bestemd als culturele en toeristische as; Zeen verbindingsas tussen de Europese instellingen;
XXeen aantal mechanismen invoeren om te zorgen voor een grotere functionele gemengdheid en voor de verbouwing van een deel van de kantoorgebouwen tot woongebouwen: Zeen mechanisme om de creatie van woningen en de verticale mix aan te moedigen, via een
verdichting van de percelen, voor zover de oppervlaktetoename ten goede komt aan de woonfunctie of het gebouw wordt verbouwd tot woningen; Zeen mechanisme om de verbetering van de wegen aan te moedigen, met name om nieuwe
ruimten in te richten als kwaliteitsvollere openbare plaatsen en om ruimte voor te behouden voor de “actieve” (of zogenaamde zachte) verplaatsingen; Zeen
mechanisme om de creatie van handelsruimten aan te moedigen, met als doel de reconversie van benedenverdiepingen tot handelsruimten te stimuleren.
1.2.
ZORGEN VOOR EEN POSITIEVE PERCEPTIE VAN DE AANWEZIGHEID VAN DE EUROPESE INSTELLINGEN BIJ ALLE BRUSSELAARS
Vaststelling en problematiek
Het lot van Brussel is onlosmakelijk verbonden met dat van Europa. De Europese verankering is één van de grote troeven voor de internationale uitstraling van Brussel. Toch wordt die troef niet altijd gezien en ervaren als positief door de Brusselaars. Dat kan te maken hebben met de beperkte “leesbaarheid” en kennis van de Europese instellingen (kwestie van perceptie), of nog met het gebrek aan een reële dialoog en uitwisseling tussen, enerzijds, de EU en haar personeel en, anderzijds, de Brusselaars en de Brusselse overheidsinstellingen. Doelstellingen
Om de Europese rol van Brussel te versterken moet het Gewest een marketingstrategie voeren die erop gericht is Brussel te promoten als internationaal centrum (om de leefbaarheid van de Europese instellingen in Brussel te verzekeren), maar ook om bij de Brusselaars een positievere perceptie te ontwikkelen van een Europa dat dicht bij zijn burgers staat.
Het Brussels Gewest zal zijn partnerschap met de EU versterken door zijn acties ten aanzien van Europese instanties te ontwikkelen, met name om borg te staan voor een beter evenwicht tussen de levenskwaliteit van de Brusselaars en de promotie van Europa naar de gebruikers van de stad toe. Het is tevens van groot belang dat de mensen die werken voor de Europese instellingen of die ermee samenwerken, aangespoord worden om Brussel te ontdekken, en dan in het bijzonder ook buiten de “grenzen” van de wijken waar ze werken en wonen. Op die manier kunnen ze “dichter” bij de stad en haar inwoners worden gebracht. De prioritaire acties zijn:
XXhet beleid ter promotie van de musea, animaties en evenementen in het hart van de Europese wijk versterken; XXnaast de opwaardering van het Jubelpark moet ook - in samenwerking met de Europese Unie - Het Huis van de Europese Geschiedenis worden ondersteund (dat de grote fasen van de bouw van Europa en de rol van Brussel in dat proces toelicht); daarenboven moet de westelijke museum- en cultuur-as vanaf het Jubelpark in de verf worden gezet; XXverbeteren van het onthaal en de externe “leesbaarheid” van de Europese instellingen ten aanzien van de Brusselaars, door een degelijke signalisatie uit te bouwen; XXde door de EU verwezenlijkte projecten opwaarderen om de erkenning van de Europese aanwezigheid bij de Brusselaars te bevorderen; XXparallel met de strategieën voor de inrichting van de Europese wijk een reeks maatregelen uitstippelen om Europa beter bekend te maken bij de Brusselaars, om de Europese wijk aantrekkelijk te maken voor de Brusselaars en de bezoekers (toeristen), en om een brug te slaan tussen de interessepunten van het Gewest en zijn inwoners en die van de Europese instellingen en hun personeel. XXDe werking van het Verbindingsbureau Brussel Europa doortrekken en uitbouwen door het VBBE samen te voegen met Visit Brussels ; XXDe ontwikkeling van een Europees Centrum voor Interuniversitaire Studies aanmoedigen ; XXMet de Europese instanties een bespreken hoe de EU kan participeren aan de verschillende stedelijke lasten.
267
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Om de verankering van de Europese instellingen in de stad te garanderen en ervoor te zorgen dat die aanwezigheid bij de Brusselaars als positief wordt ervaren, schaart het Gewest zich achter een beleid dat de aanwezigheid van de musea, animatie en evenementen in het hart van de Europese wijk beter in de verf zet. Het nastreven van die ambitie zal nauw parallel lopen met de stedenbouwkundige ontwikkeling van de wijk. In dat kader moet de totstandbrenging van een Huis van de Europese Geschiedenis bijdragen tot die dynamiek.
268
2
DE INTERNATIONALE AANTREKKINGSKRACHT VAN BRUSSEL ALS TOERISTISCH EN RECREATIEF CENTRUM ONTWIKKELEN EN VERSTERKEN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Brussel is een creatieve stad die talent aantrekt en zich positioneert als een stad van cultuur, toerisme en ontspanning. De dynamiek van het Gewest schuilt ook in de verscheidenheid en het succes van de evenementen die er plaatsgrijpen. De sector van de recreatie (en indirect ook de horeca) vertegenwoordigt overigens een groot aantal werkplaatsen voor laaggeschoolden, vaak Brusselaars. Het Brussels erfgoed draagt eveneens zijn steentje bij tot de aantrekkingskracht van Brussel, en versterkt het imago van Brussel in het buitenland als een stad die het bezoeken waard is (zie hoofdstuk 11 Erfgoed). Dat erfgoed is in al zijn verscheidenheid geïntegreerd in de ontwikkeling van het Gewest en vormt een vast onderdeel van de gewestelijke identiteit, enerzijds als drager van de sociale cohesie, anderzijds als katalysator van de economische ontwikkeling. Om Brussel en zijn grootstedelijk gebied te promoten als toeristisch en recreatief centrum, heeft het Gewest de volgende actiehefbomen naar voor geschoven: de
ontwikkeling van de infrastructuren voor internationale evenementen en de ondersteuning van de MICE-sector (“Meetings, Incentives, Conferences, Exhibitions”), met als doel de rol van Brussel als internationaal congrescentrum te bevestigen;
de ontwikkeling van het toeristisch en recreatief aanbod; de promotie van de levenskwaliteit in Brussel, onder meer de gastronomie, en van de aanwezigheid van
tal van groene ruimten; de uitbouw van sportinfrastructuur van internationaal niveau, en dan meer bepaald de verwezenlijking
van een voetbalstadion; de
verdere ontwikkeling van het aanbod van alle soorten overnachtingen (en dan meer bepaald de jeugdherbergen en de B&B) en van het werk aan de kwaliteit van de overnachtingen (labels voor de hotelinstellingen);
bijzondere nadruk leggen op de kwaliteit van de toegangspoorten tot Brussel.
2.1.
VAN BRUSSEL EEN BELANGRIJK CENTRUM MAKEN VOOR CONGRESSEN EN INTERNATIONALE EVENEMENTEN
Vaststelling en problematiek
De organisatie van congressen en het zakentoerisme zijn domeinen die heel wat directe werkgelegenheid scheppen en tal van indirecte positieve effecten hebben. De MICE-sector genereert in Brussel een omzet van zowat 4 miljard euro (zijnde 2,5% van de gewestelijke economie) en 25.000 directe en indirecte arbeidsplaatsen, waarvan 75% wordt ingenomen door Brusselaars. De sector trekt een slordige 7 miljoen personen per jaar naar Brussel. Volgens de criteria van de “Union of International Associations” (UIA)52 is Brussel de eerste congresstad van Europa en de tweede op wereldvlak. Volgens de criteria van de “International Congres and Convention Association” (ICCA)53 staat Brussel op de 21ste plaats in de wereldranking van congressteden. Het gaat dus onmiskenbaar om een belangrijke sector voor Brussel. Bovendien vormen de synergieën tussen het zakentoerisme en het recreatief toerisme een flink potentieel om de aantrekkingskracht van Brussel als een absolute bezienswaardigheid te versterken. 52 Zijnde een minimum van 50 deelnemers van 5 verschillende nationaliteiten gedurende 3 dagen en 40% buitenlandse deelnemers. 53 Zijnde een minimum van 50 deelnemers van 3 verschillende nationaliteiten en herhaaldelijk georganiseerd in minstens 3 verschillende landen.
De internationale ontwikkeling van een stad brengt activiteiten met zich mee die infrastructuren vereisen voor hun organisatie, onder meer op het vlak van de evenementen en het theater (waarvoor infrastructuren nodig zijn zoals: grote tenten, geluidsinstallaties, podiums, decors) die de jongste jaren in Brussel sterk in opmars zijn. De traiteurdiensten, die ook vaak gevraagd worden voor dat soort evenementen, hebben van hun kant eveneens nood aan specifieke toestellen en meubilair (keukenapparatuur, tafels, stoelen, vaatwerk,…) om hun activiteiten uit te oefenen. Ondanks de aanwezigheid van een aanzienlijk marktpotentieel zijn er vandaag de dag weinig bedrijven in Brussel die gespecialiseerd zijn in de verhuur van dergelijk materieel, meubilair en infrastructuren. De evenementensector (of het nu gaat om de organisatie van grote evenementen, festivals, concerten, theater, beurzen of salons) kent een forse groei in Brussel. Ondanks die bloei zijn de professionals van de sector soms van mening dat het Brussels Gewest tekortschiet op het vlak van creativiteit en innovatie. De ondernemingsgeest in de evenementensector is onvoldoende ontwikkeld, vergeleken met andere grote steden, zoals Montréal of Lyon. We stellen ook vast dat er geen opleiding van hoogstaand niveau bestaat om de specifieke kennis te verwerven die vereist is voor deze sector, en dus om de ondernemingsgeest en de creativiteit ter zake aan te wakkeren. Doelstellingen
De gewestelijke prioriteiten op dit vlak bestaan erin om Brussel te voorzien van de nodige infrastructuren en diensten om internationale evenementen aan te trekken van het type congressen, beurzen of andere grootschalige events zoals sportevenementen. In dat opzicht zal er een tweede congrescentrum komen op de Heizelvlakte, ter aanvulling op het centrum “Square” (Kunstberg). De bouw van dat Congrescentrum zal gerealiseerd worden in het kader van het project “NEO”, dat erop gericht is de Heizel uit te bouwen tot een tweede pool voor zakelijk en recreatief toerisme, met kantoorzones, een nieuwe expohal, een nieuw hotelaanbod, een winkelcentrum en een evenementenzaal. Brussel heeft eveneens behoefte aan sportinfrastructuur van internationaal niveau, onder meer een voetbalstadion. De Zuidwijk moet opgewaardeerd worden als toekomstige internationale businesspool. Daar beschikt men immers over een spoorwegknooppunt met internationale uitstraling, dat borg staat voor een snelle verbinding met tal van Europese businesscentra. Het komt er enerzijds op aan de kantooroppervlakte uit te breiden, maar anderzijds moet de pool ook aantrekkelijker gemaakt worden aan de hand van woningen, buurtvoorzieningen en een hoogstaandere architecturale kwaliteit. De MICE-sector heeft ook behoefte aan een groot aantal stadsdiensten, meer bepaald op het vlak van de transfers van en naar de luchthavens (zowel Zaventem als Charleroi), en qua mobiliteit binnen het Gewest. Het Gewest moet dus bijzondere aandacht schenken aan die behoeften in het kader van zijn vervoersbeleid, met name inzake de samenwerking met de 2 andere Gewesten (zie hoofdstuk 5 Mobiliteit). Het “woningaanbod” voor het zakentoerisme moet eveneens bekeken worden in het licht van het aanbod van het recreatief toerisme, dit om de bezettingsgraad van de Brusselse hotels te optimaliseren. Om de evenementensector te ontwikkelen, met inbegrip van de verhuur van uitrustingen, wil het Gewest bovendien ook de ondernemingsgeest in deze sector stimuleren bij de Brusselse jongeren. De prioritaire acties zijn:
XXde bouw van de infrastructuren die voorzien zijn in het kader van het NEO-project op de Heizelvlakte; XXhet ontwikkelen van “aanverwante” diensten van de sector van het zakentoerisme, zoals de sectoren van de horeca of de diensten, waarbij met name geanticipeerd moet worden op de behoeften inzake opleiding en rekrutering;
269
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Brussel heeft verscheidene troeven ten opzichte van de andere Europese steden: het statuut van Hoofdstad van de EU, de aanwezigheid van internationale instellingen en een goede verbinding, met name per HST, met de andere Europese grote steden. De Europese instellingen zijn derhalve vragende partij voor een groot aantal vergaderplaatsen in Brussel.
270
XXhet ontwikkelen van de opleidingsmodules rond evenementen in de masterprogramma’s en het uitbouwen van partnerships met buitenlandse universiteiten/hogescholen voor de uitwisseling van studenten en leerkrachten in de lesprogramma’s in dat domein;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXopleiden van jongeren in toerisme- en horecaberoepen (zie hoofdstuk tewerkstelling); XXhet stimuleren van de creativiteit bij de studenten in de evenementensector, bijvoorbeeld door het promoten van projecteindwerken rond de organisatie van evenementen, door “wedstrijden” te organiseren voor event-ideeën en door begeleiding aan te bieden bij de verwezenlijking van projecten,… XXhet verzorgen van een betere mix in de wijken waar bezoekers verblijven.
2.2.
HET AANBOD INZAKE TOERISME EN ONTSPANNING VERSTERKEN
Vaststelling en problematiek
Brussel beschikt over heel wat toeristische troeven die opwaardering verdienen. Net als veel andere steden die zich op internationaal vlak positioneren op grond van hun culturele troeven, kan Brussel ook voortbouwen op de rijkdom van haar geschiedenis, haar erfgoed en haar culturele leven om haar toeristisch en recreatief aanbod te versterken. Doelstellingen
De promotie van Brussel inzake toerisme en ontspanning moet worden uitgekiend tot over de grenzen van de 19 gemeenten, om naar de bezoekers toe uit te pakken met een globaal pakket van diensten binnen een straal van 50 tot 100 kilometer. Via verscheidene acties inzake toerisme en via een uitgebreide samenwerking tussen de openbare en private spelers op die markt, moet de promotie worden nagestreefd van bepaalde wijken, met name door hen een specifieke identiteit te geven: de “modewijk”, de “Art nouveau-wijk”, de “Europese wijk”, de “wijk van het stadscentrum” of nog “de Heizel”. Daarnaast moeten nachtelijke animaties aangemoedigd worden (nacht van de Musea, verlichting van openbare gebouwen, late opening van handelszaken in het stadscentrum,…), waarvoor ook samengewerkt zou moeten worden met de MIVB. De “wijk van de Kunstberg” herbergt een groot aantal musea: Het Magritte-museum, de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, het Muziekinstrumentenmuseum, het BELvue, de Koninklijke Bibliotheek en het Paleis van Karel van Lotharingen, de archeologische site van de Coudenberg, BOZAR, Cinematek. Het gewestelijk complex van het Koningsplein, het Brussel Info Plein (BIP), omvat eveneens de tentoonstelling “Experience Brussels” en is uitgegroeid tot een symbolische plek voor de uitstraling van het Gewest. Het Gewest wil de aantrekkingskracht van al zijn museumpolen vergroten op grond van de bekleidslijnen die staan omschreven in het stadsproject. De prioriteit van het Gewest gaat uit naar de locatie van het toekomstig Museum voor Moderne Kunst op het kruispunt tussen de klassieke culturele as (Centrum - Kunstberg - Jubelpark) en een meer innoverende as langs het kanaal, op een plaats waar het ten volle kan bijdragen aan een nieuwe stedelijke dynamiek voor zijn omgeving. Er zal werk worden gemaakt van de ontwikkeling van het “NEO”-project op de Heizelvlakte. De Heizelvlakte, die makkelijk bereikbaar is per metro vanaf een groot gedeelte van het gewestelijk gebied, is een belangrijke toeristische pool van gewestelijk niveau. Het NEO-project omvat onder meer de bouw van een winkelcentrum, een grote theaterzaal waar internationale shows en voorstellingen kunnen plaatsvinden, een nieuw hotelaanbod, restaurants en een congrescentrum. Opdat het recreatief toerisme en het zakentoerisme mekaar zouden vinden, moeten verbindingen worden gecreëerd die het Brussels erfgoed, de grote evenementen, de aantrekkelijke promoties van het hotelwezen, de Europese wijk en het shoppingaanbod in de verf zetten. Het Gewest moet daartoe kunnen beschikken over verfijndere statistische instrumenten om een efficiënter beleid uit te stippelen ten aanzien van potentiële klanten, zowel nationaal als internationaal. Dat moet het ook mogelijk maken om het internationale karakter van Brussel beter naar voor te brengen ten opzichte
De zesde staatshervorming zal gevolgen hebben voor het beleid met betrekking tot de internationale ontwikkeling van het Gewest. Het toerisme wordt namelijk geregionaliseerd, net als een aantal andere bevoegdheden zoals de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang (met uitsluiting van de federale culturele instellingen zoals de musea), de fiscale aftrekposten of belastingkredieten aangaande uitgaven voor het onderhoud en de restauratie van beschermde eigendommen... Bovendien zal, volgens het institutioneel akkoord, de “wet tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel” geactualiseerd worden om de huidige aan het Beliris-fonds toegewezen bedragen te consolideren (een technische werkgroep zal moeten onderzoeken of het opportuun is om het bouwheerschap te regionaliseren en het personeel over te hevelen naar de gewestelijke administratie). Het is daarom van cruciaal belang voor het Gewest om deze nieuwe kansen te grijpen en werk te maken van een echt en ambitieus beleid inzake toerisme.
De prioritaire acties zijn:
XXde kans van de regionalisering van het toerisme grijpen om een heus gewestelijk toerismebeleid uit te stippelen: een visie op middellange en lange termijn ontwikkelen, een “offensiever” marketingbeleid voeren (door de zichtbaarheid van het Brussels Gewest op de internationale scène te versterken, maar ook ten aanzien van de andere Gewesten en andere nationale steden, alsook door de contacten en synergieën tussen private en openbare actoren te bevorderen); XXVisitBrussels omvormen tot een reëel gewestelijk instrument voor de promotie van het Brussels imago en de toeristische troeven; XXde “city marketing”-strategieën van het Gewest managen aansluitend bij de internationale promotie; XXhet toerisme behandelen als een volwaardige economische sector, en hieraan de nodige aandacht besteden bij initiatieven ter ondersteuning van de internationalisering door de gewestelijke organen die zich toeleggen op de bevordering van de export ; XXde strategie van de « themajaren » voortzetten ; XXde toeristen “toeristische packages” aanbieden die alle troeven van Brussel omvatten (erfgoed, evenementen, “shopping”, hotels, gastronomie,…). Om die taak tot een goed einde te brengen, moeten de diverse hoofdspelers van de openbare en private sector hun krachten bundelen om die packages samen te stellen en het programma uit te werken, om te bepalen welke synergieën nodig zijn in dat verband, en welke marketing vereist is om de buitenlandse klanten aan te trekken; XXin partnership met de beroepssectoren indicatoren uitwerken voor de monitoring van het toerisme. Die indicatoren moeten met name aantonen uit welke landen en/of steden de bezoekers komen, welke plaatsen ze bezoeken, en - voor het zakentoerisme - uit welke sector ze komen, welke meetings/beurzen/congressen ze bijwonen, wie de organisatoren zijn, welke uitgaven ze doen,... XXstudies uitvoeren over de economische weerslag van de internationale ontwikkeling om een beter beeld te krijgen van de return on investment van de overheidsinitiatieven in de sector en van de mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe maatregelen; XXverder werk maken van de ontwikkeling van meerdere cultuurpolen in Brussel ; XXhet Lichtplan voor de Kunstberg versneld invoeren ; meewerken aan de ontwikkeling van de toeristische en recreatieve pool op de Heizelvlakte; XX
XXeen museum voor moderne en hedendaagse kunst uitbouwen in de kanaalzone ; XXhet toerisme in het grootstedelijk gebied promoten en een toeristisch aanbod uitwerken dat mede is afgestemd op de toeristische bezienswaardigheden en de attractieparken in de provincies Waals-Brabant en Vlaams-Brabant.
271
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
van de andere Europese grootsteden (of wereldsteden), alsook om de specifieke kenmerken - zwakke of sterke punten - beter te analyseren. Een dergelijke monitoring zou het tevens mogelijk moeten maken om de economische weerslag van het zakelijk en recreatief toerisme te bestuderen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
272
3
DE CULTURELE EN MAATSCHAPPELIJKE TROEVEN VAN HET INTERNATIONAAL KARAKTER VAN BRUSSEL OPWAARDEREN
Naast de economische en stedenbouwkundige dimensie van de internationale positionering van Brussel moet ook de maatschappelijke en culturele dimensie hiervan in de kijker worden geplaatst. Dit moet gebeuren aan de hand van maatregelen die passen binnen het cultuurbeleid (zie het hoofdstuk Cultuur), van een onthaaldimensie en een versmelting met de Brusselse maatschappelijke dynamiek, van een herwaardering van de wijken met een eigen culturele connotatie, maar ook door te werken aan de openbare ruimten als drager van het samen-leven.
INLEIDING Veiligheid is een hoofdbekommernis voor de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze is onlosmakelijk verbonden met de uitoefening van individuele vrijheden als waarborg dat men zich veilig kan verplaatsen en met een vorm van maatschappelijke rechtvaardigheid. Iedereen heeft behoefte aan bescherming, en dan vooral de minst gegoeden. In elk stedelijke beleid dat men uittekent, moeten veiligheidselementen een plaats krijgen. De vraag naar veiligheid is zeer verscheiden en vindt een antwoord in alle bestaande beleidsgebieden, en dan vooral op gewestelijk niveau. Hoewel in Brussel niet zo bijzonder veel misdrijven worden gepleegd (in vergelijking met de andere grote steden in België), lijdt de Geweststad soms onder een negatief imago op het vlak van veiligheid. En dat is een probleem. Enerzijds tast het de sociale cohesie en de levenskwaliteit van de inwoners aan, vooral van de minstbedeelden, en anderzijds schaadt het de aantrekkingskracht van de stad en versterkt het de sociaalruimtelijke dualisering. In dit opzicht is onveiligheid een probleem van individuele vrijheid (bijvoorbeeld omdat mensen zich minder durven te verplaatsen) en rechtvaardigheid. Het Gewest moet in dit verband zowel de werkelijke onveiligheid bestrijden als het onveiligheidsgevoel. Omdat het weinig rechtstreekse bevoegdheid had in politiezaken, trad het tot nu toe vooral preventief op door de buurtcontacten tussen de verschillende actoren te versterken. Van de “Veiligheids- en Preventiecontracten” in 2002 tot het “Brusselse Preventie- en Buurtplan” in 2009 (dat in 2012 werd vernieuwd), is het Brusselse preventiebeleid in de loop der jaren geëvolueerd naar een steeds meer transversale en bestendige aanpak (de Brusselse Preventie- en Buurtplannen lopen voortaan over een termijn van vier jaar). Dit beleid is uitgesplitst over negentien gemeentelijke plannen en berust op de volgende prioriteiten : zorgen voor een zichtbare en geruststellende aanwezigheid in openbare ruimten ; het schoolverzuim tegengaan ; overlast bestrijden ; conflictbemiddeling instellen.
Voor de uitvoering van het plan rekent men op tal van stadsberoepen zoals gemeenschapswachten, parkwachters, schoolbemiddelaars, straathoekwerkers,… Daarnaast rekent het Gewest binnen een transversale logica op zijn bevoegdheden op het vlak van werkgelegenheid, leefomgeving, ruimtelijke ordening, huisvesting of mobiliteit om de sociale banden te versterken en elke vorm van onveiligheid te voorkomen. Het Brussels Gewest had tot op heden geen rechtstreekse bevoegdheid in politiezaken. Daarom vraagt de Brusselse Regering al jaren naar meer interventiemogelijkheden en meer bevoegdheid op het vlak van veiligheid en preventie. Het akkoord over de zesde staatshervorming van december 2011 komt in grote mate tegemoet aan deze eis door te voorzien in de overheveling van de volgende elementen naar het Gewest : de bevoegdheid observatie en coördinatie van de veiligheid ; de la coördinatie van de preventie ; de bevoegdheid om een « Globaal Gewestelijk Veiligheidsplan uit te werken » ; een positief injunctierecht in het kader van het vervolgingsbeleid ;
273
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 8 EEN VEILIGE STAD VOOR IEDEREEN
274
een groot deel van de bevoegdheden inzake verkeersveiligheid ; inzake
burgerlijke veiligheid wordt het Gewest betrokken bij het Federaal Crisiscentrum en het Rampenfonds wordt overgeheveld ;
het Grootstedenbeleid ; een versterkte rol voor de opleiding en rekrutering van de politiemensen van de Brusselse politiezones ;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
een
stimulerende rol bij het gezamenlijk inrichten van bepaalde administratieve diensten van de politiezones.
Bovendien wordt sinds 2012 een aanvullend krediet van 30 miljoen euro toegekend aan het Gewest in het kader van het Fonds « Europese Toppen »54. Bovendien is beslist om de 25 miljoen waarin dit Fonds voorzag vóór 2012 eveneens aan het Gewest toe te kennen. Rekening houdend met deze nieuwe mogelijkheden, streeft de Brusselse Regering naar een zo geïntegreerd mogelijk veiligheids- en preventiebeleid door vooral het probleem van de jeugddelinquentie, het onveiligheidsprobleem en de dagelijkse hinder aan te pakken. Om die doelstellingen te bereiken, moeten de politie en de preventieagenten de nodige middelen krijgen (tijd, materiële en menselijke middelen) om hun basisopdracht, namelijk buurtwerking, te vervullen (ze moeten daarvoor massaal aanwezig zijn op straat, in de stations en in het openbaar vervoer). Deze problemen zullen worden heromschreven in het Globaal Gewestelijk Veiligheidsplan op grond van de evaluaties, vaststellingen en conclusies van de gewestelijke diagnose uitgewerkt door het Brussels Observatorium voor Preventie en veiligheid. Deze diagnose gaat uit van begrippen als wellevendheid, stadsbeleving en veiligheid en bedient zich van vijf welomschreven actiegebieden die beantwoorden aan verschillende aspecten van het leven in de stad, hetzij wonen, zich verplaatsen, werken, zich ontplooien, zich ontspannen. Omdat veiligheid een individueel recht is maar ook een voorwaarde om samen te leven, is het eveneens belangrijk dat de inwoners het gevoel hebben dat ze behoren tot eenzelfde stedelijke gemeenschap en een zekere burgerzin aan de dag leggen. De Regering zal daarom alle hefbomen gebruiken die onder de gewestelijke bevoegdheid vallen om het gevoel van verbondenheid in het Gewest (met opwaardering van de Brusselse diversiteit) en het respect voor personen en voor zowel gemeenschappelijke als privé-goederen te ontwikkelen (zie hoofdstukken 9 Sociaal-Gezondheid, 12 Cultuur, 10 Onderwijs, Deel I Stadsproject, enz.).
54 Dat voortaan beantwoordt aan de benaming : « Fonds ter financiering van sommige verrichte uitgaven die verbonden zijn aan de veiligheid voortvloeiend uit de organisatie van de Europese Toppen te Brussel, evenals van uitgaven voor veiligheid en preventie die verbonden zijn aan de nationale en internationale hoofdstedelijke functie van Brussel ».
1
HET ONVEILIGHEIDSGEVOEL EN DE DAGELIJKSE OVERLAST GLOBAAL AANPAKKEN
275
Vaststelling en problematiek
De Brusselaars klagen echter in de eerste plaats over de overlast verbonden aan het autoverkeer, het lawaai en de netheid. Ze zijn dus vooral begaan met om hun levenskwaliteit en om het stedelijk buurtbeheer. Op het vlak van het aantal aangegeven misdrijven en het onveiligheidsgevoel, is er geen wezenlijk verschil tussen Brussel en de andere grote Belgische steden (Antwerpen, Charleroi, Gent, Luik), met uitzondering van inbraken in voertuigen56. Vergelijken we Brussel echter met de 2 andere gewesten in hun geheel, dan zijn de misdrijven en het onveiligheidsgevoel duidelijk meer uitgesproken in het Brussels Gewest (13% van de Brusselaars voelt zich “vaak” of “altijd” onveilig, tegenover 10% van de Walen en 6% van de Vlamingen), een factor die de stadsvlucht kan aanwakkeren. Er dient echter opgemerkt dat dit cijfer overal in België afneemt, en dat deze daling het grootst is in Brussel (-31% sinds 2000, van 19% in 2000 naar 13% in 2008). Ondanks deze raming van het verminderde onveiligheidsgevoel, kampt Brussel nog met het negatieve imago van een ‘onveilige’ stad, wat tegelijk afbreuk doet aan de leefkwaliteit en aan de attractiviteit van Brussel. Het is belangrijk dat zowel vanuit nationaal als vanuit internationaal perspectief gewerkt wordt aan een positief imago van Brussel om de aantrekkingskracht van de stad te vergroten en haar inwoners te binden. Doelstellingen
De Gewestregering wil haar acties voor een betere leefomgeving en betere openbare ruimten (renovatie, netheid, verlichting,…) voortzetten om het imago van Brussel, de perceptie van de inwoners en gebruikers van de stad te verbeteren en het gevoel van straffeloosheid te bestrijden. Alle categorieën van de bevolking (vrouwen, homoseksuelen, bejaarden, kinderen,…) moeten alle openbare ruimtes kunnen frequenteren. Het probleem van de openbare netheid staat in dit opzicht centraal. De concrete acties in de verschillende voornoemde domeinen moeten gepaard gaan met een communicatiebeleid van het type “city marketing”, en met versterkte inspanningen om het openbaar vervoer veiliger te maken. Het institutioneel akkoord (december 2011) bevestigt deze oriënteringen. Bedoeling is om efficiënter de strijd aan te binden met overlast en hinder in de openbare ruimtes en in het openbaar vervoer. In dit kader wil het akkoord meer politie op straat en meer bestuurlijke politiebevoegdheden voor de gemeenten (via de gemeentelijke administratieve sancties - GAS), zodat ze efficiënter kunnen optreden tegen hinder en problemen in de openbare ruimte. Ook de preventieagenten moeten overigens actiever kunnen samenwerken met de politie. Verkeersinbreuken vormen een onveiligheidsfactor voor de Brusselse bevolking en het Gewest moet dat probleem rechtstreeks kunnen aanpakken. Daarvoor voorziet het institutioneel akkoord in een aanzienlijke overdracht van de bevoegdheden inzake verkeersveiligheid naar het Gewest (de wegcode blijft een federale bevoegdheid). Dit beleid moet gepaard gaan met acties om de burgerzin en het gevoel van collectieve verbondenheid in eenzelfde stad te ontwikkelen, en met de ondersteuning van culturele en interculturele acties om het wederzijdse begrip en de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen te bevorderen, in samenwerking met de Gemeenschappen (zie hoofdstuk 12 Cultuur). 55 Er dient opgemerkt dat niet voor alle misdrijven een klacht wordt ingediend, wat de onderzochte gegevens voor een deel vertekent. 56 Volgens de Veiligheidsmonitor 2009, verklaart 13,60% van de ondervraagden ooit al het slachtoffer te zijn geweest van geweld of bereigingen, tegenover 12,06% in de andere grote steden; 10,36% zegt het slachtoffer te zijn geweest van een inbraak, tegenover 10,23% in de andere grote steden; 46,17% verklaart dat zijn auto ooit werd leeggeplunderd, beschadigd of gestolen, tegenover 33,40% in de andere grote steden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Volgens de Veiligheidsmonitor (rapport 2009) zijn de meest specifieke misdrijven in Brussel “diefstal en schade” uit en aan auto’s en overvallen op of zware bedreiging van personen55.
276
De prioritaire acties zijn:
XXde leefomgeving en de openbare ruimten verbeteren: aan de stedelijke omgeving en het imago van de stad om het veiligheidsgevoel te verbeteren: werken aan de levenskwaliteit, het stedelijk buurtbeheer verder uitbouwen (renovatie van de gebouwen, verlichting, verkeersveiligheid, inrichting van de openbare ruimten, sfeer in het openbaar vervoer, handelskernen,…) en promotieacties ontwikkelen voor de stad (“city marketing”) ;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zwerken
Zspecifieke
aandacht besteden aan de openbare netheid door de inwoners meer te responsabiliseren: stroomopwaarts via sensibiliseringscampagnes en stroomafwaarts door een efficiënte toepassing van de administratieve boetes (te harmoniseren binnen de 19 gemeenten). Daarvoor moeten meer personen bevoegd worden om deze boetes uit te schrijven (met name de mensen die al in de openbare ruimte aanwezig zijn, zoals gemeenschapswachten);
ZEr
voor zorgen dat de openbare ruimten in goede staat blijven door een intensieve opvolging van beschadigingen, ongeacht welke beheerder van de openbare ruimte hiervoor aansprakelijk is ;
XXmeer politie op straat brengen en de gemeenten meer bestuurlijke politiebevoegdheden verlenen: Zde
opdrachten van de lokale politie herdefiniëren en verduidelijken, evenals de prioritaire doelstellingen voor het Gewest op het vlak van veiligheid (en dit volgens het federale regeerakkoord): buurtpolitie, bestrijding van overlast, verkeersveiligheid, behandeling van de jeugddelinquentie, bestrijding van het lastig vallen van vrouwen en “LGBTQ” 57 in de openbare ruimte;
Zde
efficiënte toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties verbeteren door een versterkte actie van de gemeenschapswachten als “vaststellers” en van het gemachtigde gemeentepersoneel (waarvoor gestreefd moet worden naar een uniform en opleiding), zodat de gemeenten snel en efficiënt kunnen optreden tegen overlast.
Zde
aanwezigheid van de gemeenschapswachten en de politie versterken in de openbare ruimtes (in het bijzonder in de omgeving van scholen), in de groene ruimtes (en hun naaste omgeving) en in het openbaar vervoer (overeenkomstig het federale regeerakkoord);
XXhet stedelijk beleid inzake verkeersveiligheid versterken: Zde verkeersonveiligheid bestrijden via de overgedragen bevoegdheden die zijn voor-
zien in het federale regeerakkoord (bepaling van de snelheidslimieten, verbetering van de signalisatie, vaststelling van de administratieve en strafrechtelijke boetes, beheer van het verkeersveiligheidsfonds en van het BIVV, technische keuring van de voertuigen, organisatie van de rijopleiding,…) en de gerechtelijke opvolging van de sancties en boetes opvolgen;
Zuitvoering
geven aan het luik controle-sanctie van de actieplannen 2011-2012 van de Staten-generaal van de Verkeersveiligheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
XXde burgerzin en het gevoel van collectieve verbondenheid versterken: Zalle initiatieven stimuleren waardoor de inwoners van alle wijken van Brussel elkaar beter
kunnen leren kennen en een gemeenschappelijk gevoel van verbondenheid kunnen creëren. Dit draagt bij tot een klimaat van wederzijds vertrouwen: organisatie van grote gewestelijke evenementen, inrichten van openbare ruimtes en voorzieningen van gewestelijke omvang, ondersteuning van uitwisselingsprojecten tussen culturen en wijken en van intergenerationele culturele ontmoetingsprojecten, enz… (zie hoofdstuk 12 Cultuur).
57 LGBTQ: Lesbians, Gays, Bisexuals, Transgenders, Queers.
Daarvoor moet met name het interculturele luik van het Cultuurplan van de RAB-BKO ten uitvoer worden gelegd;
277
“stedelijk ethisch charter” creëren dat met name geldt als referentie voor de lessen in burgerzin in de scholen, om gedragingen en regels aan te moedigen die het samenleven bevorderen en de diversiteit en het wederzijds respect opwaarderen. Dit charter zal worden opgelegd aan de associatieve sector die financiële steun geniet vanwege de gewestelijke overheden. Ze komt bovenop de beschikkingen die de gedragsregels vastleggen voor de werkzaamheden van het personeel van het openbaar ambt ;
Zde
actoren van justitie (met name het parket) bewust maken van het belang om kleine misdrijven te bestrijden en van de gevolgen die ze kunnen hebben op de levenskwaliteit van de Brusselaars. Bedoeling is om deze misdrijven snel te behandelen en recidivisten strenger te straffen om geen gevoel van straffeloosheid te bevorderen dat uit dit soort gedragingen zou kunnen ontstaan; met de bevoegde overheden bespreken hoe daklozen, mensen met mentale gezondheidsproblemen en woonwagenbewoners kunnen worden opgevangen om hun aanwezigheid in de openbare ruimte en hun cohabitatie met de Brusselse bevolking in haar geheel te beheren en hen behoorlijke leefomstandigheden aan te bieden.
Zsamen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zeen
278
2
EEN TRANSVERSALE EN GECOÖRDINEERDE BENADERING VAN HET VEILIGHEIDSEN PREVENTIEBELEID ONTWIKKELEN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Veiligheid is in Brussel een bevoegdheid van verschillende machtsniveaus: het federale, het regionale en het gemeentelijke. De lokale politie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is georganiseerd in 6 politiezones die elk verschillende gemeentes omvatten.
Specifieke federale diensten of eigen diensten van de vervoermaatschappijen staan in voor de veiligheid in de stations en in het openbaar vervoer en/of behandelen specifieke thema’s (georganiseerde misdaad, grootschalige smokkel, immigratiecontrole,…). Het preventiebeleid wordt sinds enkele jaren grotendeels gecoördineerd op gewestelijke schaal, via het “Brusselse Preventie- en Buurtplan”. Dit beleid wordt uitgevoerd op het niveau van de gemeenten (via de lokale preventie- en buurtplannen) en steunt op verschillende soorten medewerkers (gemeenschapswachten, parkwachters, schoolbemiddelaars, straathoekwerkers,…). Andere veldwerkers (scholen, verenigingen, …) nemen ook deel aan de preventie- en bemiddelingsacties voor hangjongeren op straat (met name in het kader van de bestrijding van spijbelen). De coördinatie tussen al deze actoren en de verschillende instrumenten zou moeten worden verbeterd. Omdat de perimeters van de politiezones niet overeenstemmen met de gemeentelijke, noch met de gewestelijke grenzen, voldoen de beleidsmaatregelen inzake veiligheid in Brussel niet aan alle verwachtingen van de lokale en gewestelijke overheden. Bovendien moeten de verschillende beleidsmaatregelen worden gecoördineerd en geharmoniseerd op gewestelijk niveau. De invoering van een uniek statuut voor de pre-
ventieagenten (onder de naam gemeenschapswachten) gaat in die richting, al zijn de resultaten nog wisselvallig. De gemeentelijke administratieve sancties, ten slotte, maken een lokale en snelle behandeling van bepaalde gedepenaliseerde misdrijven mogelijk, maar worden van de ene gemeente tot de andere heel verschillend toegepast, wat indruist tegen de gelijke behandeling van de Brusselaars. Een harmonisatie van de administratieve sancties dringt zich dus op.
279
In het verlengde van de huidige initiatieven wil het Gewest de inspanningen voor de harmonisatie en centralisatie van de beleidsmaatregelen inzake veiligheid en preventie in Brussel voortzetten. In het akkoord over de zesde staatshervorming van december 2011 worden in die zin belangrijke maatregelen vooropgesteld. Het akkoord verleent om te beginnen de Minister-President de bevoegdheid om de evoluties te observeren en de veiligheid te coördineren op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie de onderstaande acties). Het belangrijkste instrument daarvoor is de opstelling van een “globaal veiligheidsplan”. Overigens zullen ook de bevoegdheden van de huidige gouverneur worden overgeheveld naar het Gewest (hetzij naar de Minister-President zelf, hetzij naar een hoge functionaris van het Gewest). Verder voorziet het akkoord in de vereenvoudiging van de mutualisatie van bepaalde diensten tussen politiezones (zie onderstaande punten) en de harmonisering van de wetgevingen (met name inzake de GAS) tussen politiezones. En ten slotte zal ook de samenwerking tussen de lokale en de federale politie worden verbeterd. De prioritaire acties zijn:
Het gewestelijk bestuur instellen voor de bevoegdheden inzake integrale veiligheid : op het vlak van coördinatie:
XXeen “globaal gewestelijk veiligheidsplan” opstellen dat daadwerkelijk rekening houdt met de stedelijke en Brusselse bijzonderheden. Dit plan zal aansluiten bij het “nationaal veiligheidsplan” en de “zonale veiligheidsplannen”. Het zal het Gewest de mogelijkheid bieden om transversale prioriteiten vast te stellen op basis van de bijzonderheden van het Gewest (stadsbendes, openbaar vervoer,...); XXde actoren, evenals de preventie- en politiemaatregelen, coördineren, door een permanente overlegstructuur voor de actoren van preventie, veiligheid en justitie op te richten in het kader van de overgedragen bevoegdheden (geïntegreerde benadering); XXoverleg opstarten over een reeks thema’s van gewestelijk belang zoals veiligheid in het openbaar vervoer, prostitutie, stadsbendes en drugsverslaving; XXeen unieke autoriteit oprichten om de orde te handhaven in de stations en de metro (overeenkomstig het federale regeerakkoord), met name om de aanwezigheid van de politie in de stations en de metro te versterken en te verbeteren; XXde link tussen de veiligheidsbeleidsmaatregelen en de stedelijke maatregelen versterken via een betere informatieverspreiding rond het thema veiligheid naar de andere actoren van de stad en de regelmatige organisatie van overleg, met name tussen schoolinrichtingen, OCMW, socioculturele verenigingen, stedenbouwkundige diensten en lokale politie; op het vlak van observatie:
XXde activiteit van het Observatorium voor veiligheid en preventie opvoeren om een globale kennis van de verschijnselen en een gedeelde evaluatie van de beleidsmaatregelen te ontwikkelen. Daarvoor moeten alle gegevens over de onveiligheid en het onveiligheidsgevoel worden verzameld
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Doelstellingen
280
en geanalyseerd om het verschijnsel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest permanent en volledig in kaart te brengen; een permanente monitoring van de criminaliteit verzorgen, alsmede een eenvormige registratie van de criminele feiten;
XXde standaardisering van de lokale veiligheidsmonitoren en de harmonisering van algemene politiereglementen bevorderen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
op het vlak van mutualisatie:
XXSynergieën ontwikkelen tussen de Brusselse politiezones: door een gemeenschappelijke benutting van bepaalde administratieve en uitrustingsdiensten van politiezones aan te moedigen (juridische diensten, overheidsopdrachten, informatica, aankoop van materieel via de aankoopcentrale); XXSynergieën ontwikkelen met de politiezones van het grootstedelijk gebied.
3
DE OPERATIONELE CAPACITEIT VAN DE LOKALE POLITIE VERHOGEN
281
Het personeelsbestand loopt in de verschillende politiezones nog steeds achter op personeelskader. De reden hiervoor zijn de moeilijkheden bij de aanwerving van het personeel, de taalvereisten en budgettaire beperkingen. De grote bezorgdheid bij deze problematiek is dat de bevolking in Brussel ondertussen sterk toeneemt. In de huidige situatie is 25% van alle politiemedewerkers tewerkgesteld in het Brussels Gewest. Het Gewest levert minder dan 10% van de kandidaat-politiemensen van het hele land. Dit percentage moet worden verhoogd om het politiepersoneel te binden en jonge Brusselaars aan het werk te zetten. Jongeren moeten worden aangemoedigd om dit beroep te kiezen en er moeten maatregelen worden ontwikkeld om de slaagkansen bij de selectieproeven te verhogen. Een ander probleem is de financiering van de politie (die gebeurt deels door de federale overheid en deels door de gemeenten). De federale overheid bepaalt de graad van financiering op basis van regels die in 200158 werden vastgesteld. Het budget van de Brusselse lokale politie (van de 6 politiezones samen) bedroeg in 2009 435,261 miljoen euro, waarvan 32% werd gedekt door federale subsidies en 68% door gemeentedotaties. In Brussel verleent de federale overheid minder subsidies dan in de andere 2 Gewesten (46,7% in Wallonië en 36,6% in Vlaanderen), terwijl de hoofdstedelijke functie toch enkele specifieke opdrachten op het vlak van ordehandhaving meebrengt die de federale overheid financieel zou moeten compenseren. Bovendien vult de lokale politie enkele leemten in van het federale niveau door opdrachten te vervullen zoals gevangenentransport, hoewel die niet rechtstreeks tot het takenpakket van de lokale politie behoren. Daarbij komt dat het Gewest sinds 2001 aanzienlijk geëvolueerd is, met name op demografisch vlak. Bij gebrek aan herziening van de federale dotatie draaien vooral de gemeenten op voor de toenemende behoeften en uitgaven. Het gevolg is dat elke Brusselaar jaarlijks 380 euro betaalt voor de politie, tegenover 192 euro in Vlaanderen en 208 euro in Wallonië. Dat verschil wordt verklaard door het feit dat de kost van de politie toeneemt met de bevolking, en dus hoger is in de grote steden (als gevolg van verschijnselen zoals bevolkingsdichtheid, pendelverkeer en meer criminaliteit en overlast in stedelijke milieus). De kost per inwoner is bijgevolg 5 keer hoger in een stedelijk milieu dan in een zeer landelijk gebied. Meer interventies en een sterkere aanwezigheid van de politie zijn dus aangewezen, maar er zijn ook meer logistieke en technische middelen nodig. Ook moet rekening worden gehouden met de grotere concentratie van evenementen, zoals grootschalige manifestaties of Europese toppen. Ook de verkeersdichtheid en de omvang van het openbaar vervoernet vergen een grotere inzet van de ordediensten.
Doelstellingen
Prioritair is er nood aan een objectieve inschatting en een analyse van de behoeften met het oog op een aanpassing van de federale financiering van de Brusselse politiezones. Het Brussels Gewest is bereid om mee te werken aan de oplossing van het wervingsprobleem bij de politie, met name door het beroep aantrekkelijker te maken voor de Brusselaars en door in de opleiding van poli58 Het koninklijk besluit houdende de nadere regels inzake de berekening en de verdeling van de gemeentelijke dotaties in de schoot van een meergemeentenpolitiezone (van 15 januari 2003) legt de “Kul-norm” vast: dat is, per gemeente, een cijfer dat toelaat die gemeente, wat de lokale politie betreft, kwantitatief te situeren in het Rijk en ten opzichte van elke andere gemeente, met inachtneming van de specifieke kenmerken van die gemeente, althans die kenmerken die een verband blijken te vertonen met de politiesterkte, zonder er een rechtstreeks oorzakelijk verband mee te hebben. Die verdeelsleutel wordt bekomen door de toepassing van een wetenschappelijke techniek uit de verklarende statistiek. De norm wordt onder meer gebruikt om de politiecapaciteit, het nationale totaal van het operationele lokale politie-effectief op een bepaald ogenblik, te kwantificeren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
282
tieagenten die zullen worden ingezet in een Brusselse politiezone specifiek Brusselse kwesties te integreren (stedelijke context, tweetaligheid). Het federale regeerakkoord voorziet op dit vlak dat de federale overheid maatregelen neemt om het personeelstekort op te lossen (met name door de mutualisatie-initiatieven tussen de politiezones te steunen), maar ook dat de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een grotere rol vervult bij de werving van lokaal politiepersoneel. In dit opzicht moet het percentage Brusselaars in het totale personeelsbestand van de politie worden opgevoerd, om het politiepersoneel te “binden” en jonge Brusselaars aan het werk te krijgen. Jongeren moeten worden aangemoedigd om voor dit beroep te kiezen en dankzij opleidingen moeten de slaagkansen bij de selectieproeven worden verhoogd.
De prioritaire acties zijn:
1. Meer middelen eisen voor de politie in Brussel:
XXeen herziening of aanpassing vragen van de federale financiering van de lokale politie, rekening houdend met de demografische evoluties (herziening/aanpassing van de KUL-norm van 2001); XXschaalvoordelen aanmoedigen dankzij de mutualisatie van bepaalde middelen (met name deze verbonden aan de administratieve diensten) tussen de politiezones (zie punt 1); XXde lokale politie vrijstellen van bijkomende opdrachten. De taken moeten beter worden verdeeld tussen de lokale buurtpolitie in dienst van de Brusselaars en de federale politie voor gespecialiseerde politieopdrachten. Dat betekent ook dat de lokale politie moet worden ontheven van bepaalde administratieve of operationele taken zoals de beveiliging van gebouwen en openbare plaatsen met nationale of internationale uitstraling, gevangenentransport,… ; 2. Helpen om het wervingsprobleem van de politie op te lossen:
XXde rol van het Gewest op het vlak van werving en opleiding van politieagenten versterken, om ze aan te passen aan de bijzonderheden van een tweetalige grootstad; XXhet beroep van politieagent opwaarderen, vooral bij de Brusselaars, door middel van een degelijk informatie- en communicatiebeleid, met name gericht op de Brusselse scholen, om alle beroepen te promoten die te maken hebben met veiligheid en preventie. Ook het statuut van deze beroepen moet worden opgewaardeerd in de lijn van het federale regeerakkoord (dat voorziet dat de opleiding, de bevoegdheden en de voorrechten van de gemeenschapswachten worden verbeterd).
4
HET PROBLEEM VAN DE JEUGDDELINQUENTIE BEHANDELEN IN HET KADER VAN JEUGDHULP
283
De Brusselse bevolking bestaat voor een groot deel uit jongeren afkomstig uit een zeer uiteenlopende sociaal-economische omgeving en een verscheiden herkomst. Deze laag van de bevolking is de toekomst van onze hoofdstad en moet centraal staan in onze denkwijze (integratie, werk, generatieverhoudingen, schoolverzuim, kleine criminaliteit). Voor alle inbreuken samen is de criminaliteitsgraad bijzonder hoog in de groep van de “19-20-jarigen”. Heel wat feiten worden gepleegd tussen de 15 en 40 jaar. Met name voor diefstal is de concentratie erg groot tussen 15 en 18 jaar. De delinquentie bij minderjarigen is niet overwegend groot als we de cijfers van de gekende criminaliteit bekijken (ze betreft slechts 3,3% van de minderjarigen die in België wonen en slechts 1 op 100.000 als het gaat om ernstige inbreuken). Toch vergt ze bijzondere aandacht. In het Gewest bestaan enkele specifieke verschijnselen zoals de “stadsbendes”: volgens het Arrondissementeel Informatiekruispunt (AIK) van de federale politie zijn er in Brussel 25 bendes actief59 die jaarlijks +/-500 misdrijven plegen60. Steeds vaker zien we ook afrekeningen tussen deze verschillende bendes (de grootste slachtoffers van geweld zijn leden van andere bendes). Afpersing in de buurt van scholen is eveneens een vorm van jeugddelinquentie met ernstige gevolgen voor de gezinnen.
Doelstellingen
In het licht van de huidige en toekomstige demografische uitdagingen (namelijk de toename van de “jongerenpopulatie”), wil het Brussels Gewest al zijn beleidsmaatregelen ten aanzien van de jongeren versterken. De Regering wil een uitvoerig “jongerenbanenplan” lanceren (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid) en alle acties voor criminaliteitspreventie en de bestrijding van schoolverzuim voortzetten en beter coördineren (zie hoofdstuk 10 Onderwijs). Ook de strijd tegen de stadsbendes mag niet enkel gepaard gaan met repressieve maatregelen maar vergt een meer globale partnerschapsaanpak. Bovendien wil de federale overheid de strijd van de gemeenten tegen de jeugddelinquentie vergemakkelijken door het preventiebeleid van de steden en gemeenten te ondersteunen (strategische en veiligheidsplannen) en de administratieve sancties onder bepaalde voorwaarden toepasbaar te maken op minderjarigen vanaf 14 jaar. De prioritaire acties zijn:
1. Alle gewestelijke beleidsmaatregelen ten aanzien van de jongeren versterken
XXde beleidsmaatregelen voor een betere opleiding en tewerkstelling van jongeren versterken om de Brusselse jongeren een aantrekkelijke toekomst te bieden (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid); XXde preventiemaatregelen en de strijd tegen schoolverlating opvoeren, de ouders responsabiliseren ten aanzien van dit verschijnsel en de rol van de school opwaarderen ten overstaan van de jongeren en de gezinnen (zie hoofdstuk 10 Onderwijs); 59 De “stadsbendes” zoals ze werden geteld door de databank van de AIK betreffen de feiten gepleegd door meerdere personen waarvan minstens één dader werd geïdentificeerd. 60 De meest voorkomende inbreuken zijn diefstal (90% van de geregistreerde misdrijven), terwijl vernielingen/vandalisme 1,9% en aanrandingen van de eerbaarheid, verkrachtingen en de handel in verdovende middelen elk 1,5% vertegenwoordigen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
284
2. het preventiebeleid voor jeugdcriminaliteit en de tenlasteneming van jonge delinquenten versterken
XXde gemeenten steunen bij de preventie van delinquentie en overlast bij jongeren, via lokale buurt- en preventieplannen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde opdrachten van de lokale politie beter oriënteren naar preventie en bestrijding van jeugddelinquentie, met name door het uitbouwen van een buurtpolitie; XXvanwege het plaatsgebrek in de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming (OIJB) en de overbevolking in de gevangenissen, de gerechtelijke actoren ondersteunen in hun wil om alternatieve straffen te ontwikkelen in plaats van de jongeren op te sluiten, wat een betere omkadering en kennis van dit soort straffen veronderstelt, alsook de ontwikkeling van sensibiliseringsinitiatieven bij het publiek in de zin van een recht op herstel en een educatief recht als alternatieven voor plaatsing ; XXde voortzetting van de inspanningen bij het Parket en de jeugdrechtbank bevorderen, onder meer om het gevoel van straffeloosheid te voorkomen ; XXinnovatie stimuleren bij de opvang van jeugddelinquentie, rekening houdend met haar rechtstreekse gevolgen voor de Brusselse samenleving. Men dient erop toe te zien dat een globale, geïntegreerde en eenvormige benadering wordt gehanteerd in de bestrijding van het schoolverzuim en van herhaaldelijke overlast veroorzaakt door minderjarigen. Dit beleid zal worden gestuurd door de gemeenten en de Gemeenschappen, in samenwerking met de politie, de scholen en het parket. Via een systeem van overeenkomsten met de minderjarige, diens ouders en de relevante partners wordt de toestand opgevolgd om recidive en escalatie van probleemgedrag te voorkomen.
5
DE VEILIGHEID OPVOEREN IN HET OPENBAAR VERVOER EN IN DE STATIONS
285
In het Brussels Gewest is het aantal passagiers in het openbaar vervoer de laatste 10 jaar met 50% gestegen (zie hoofdstuk 5 Mobiliteit). De politiecapaciteit van de SPC (spoorwegpolitie belast met het toezicht in de metro en de stations) steeg daarentegen slechts met 7% in dezelfde periode. Tegen 2018 zal het metroverkeer nog eens verdubbeld zijn en de ontwikkeling van het GEN zal deze tendens nog versterken. Bepaalde vormen van criminaliteit hebben zich ontwikkeld op de openbare vervoernetten als gevolg van een aantal plaatsgebonden factoren die verband houden met ruimte : een grote toegankelijkheid, veel plaatsen waar de ordediensten niet grootschalig kunnen optreden, veel mensen (en dus veel potentiële slachtoffers). De meest voorkomende misdrijven in het net zijn diefstallen, overvallen, vandalisme en drugsdelicten. De 6 politiezones zijn elk bevoegd op hun grondgebied. De spoorwegpolitie (SPC BXL) van haar kant is bevoegd voor feiten in de metro en haar stations, op de treinen en in bepaalde stations. En daarbij komt een heel aantal openbare en privé-actoren die aanwezig zijn op het terrein. Voor de beveiliging van het openbaar vervoer werden al meer lokale en federale politieagenten ingezet, niet alleen in de trein- en metrostations waar de federale politie bevoegd is, maar ook in de omgeving en voor het bovengrondse vervoer, zoals bussen en trams. Deze bijkomende personeelsleden zullen ook toezien op de veiligheid van het MIVB-personeel. Het Gewest zal de resultaten van de toewijzing van een budget aan de politiezones evalueren om deze in staat te stellen voldoende personeel aan te werven om hun opdracht efficiënt, structureel en permanent te kunnen uitvoeren.
Doelstellingen
De coördinatie en het overleg tussen de verschillende betrokken partijen (NMBS, federale politie, lokale politie, Brusselse regering, MIVB) worden georganiseerd en gesystematiseerd om dit beveiligingsbeleid efficiënt en coherent ten uitvoer te leggen.
De prioritaire acties zijn:
meer middelen uittrekken voor de veiligheid in het openbaar vervoer:
XXervoor zorgen dat de politie-eenheden die instaan voor de beveiliging van het openbaar vervoer in het Gewest voldoende middelen en personeel krijgen: er worden 50 personeelsleden van de MIVB en 400 extra politieagenten in dienst genomen, toegewezen en opgeleid voor het toezicht in het openbaar vervoer (100 voor de federale spoorwegpolitie, 50 voor het CIK FERES, 250 voor de lokale politie), en alle politieagenten krijgen vrij toegang tot het openbaar vervoer; XXpermanente eenheden van de lokale politie, gericht op het openbaar vervoer, oprichten op de grondgebieden van de respectieve politiezones. Voor de leden van deze eenheden moet een gepaste opleiding worden voorzien;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Constateringen en problematiek
286
de actoren van de veiligheid in het openbaar vervoer coördineren:
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXeen unieke overheid oprichten voor de ordehandhaving in stations en metro (overeenkomstig het federaal regeerakkoord) om de politieaanwezigheid in trein- en metrostations te vergroten; XXde werkzaamheden voor de oprichting van een operationele “politie-taskforce openbaar vervoer” voortzetten met leden van de lokale en de federale politie, om de algemene coördinatie van de beveiligingsstrategie in het openbaar vervoer in Brussel, de informatie-uitwisseling en de beslissing over gezamenlijke acties te garanderen; XXde geïntegreerde werking van de lokale politie, de SPC (spoorwegpolitie) en de andere actoren van de veiligheid van het openbaar vervoer optimaliseren, zowel vanuit strategisch als vanuit tactisch en operationeel standpunt. Tussen deze actoren moet een akkoordprotocol worden gesloten om de rolverdeling te preciseren, gezamenlijke strategieën uit te werken evenals manieren om de interventietijden van de politie te verbeteren. Ook moet de communicatie tussen de conducteurs en bestuurders, de controleurs en de politiediensten worden verbeterd (via de 101-centrale); XXeen gereguleerde toegang van de politie tot de camerabeelden van de MIVB en de NMBS organiseren om het politiewerk te vergemakkelijken (in het kader van overlastpreventie en optimalisering van de interventies). Dit zou gebeuren via een informatiesysteem (“Intelligence Led Policing”) in een uniek beeldcentrum. Er moet een systeem worden voorzien waardoor de lokale politie kan profiteren van deze exploitatie en de voordelen van deze camerabeelden.
INLEIDING De toekomst van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet gestoeld zijn op een stevige sociale basis, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen van solidariteit en gelijkheid. Een stedelijke ontwikkeling zonder aandacht voor die aspecten zou immers altijd gehypothekeerd worden. De sociaaleconomische toestand van het Gewest vertoont echter een grote paradox: terwijl Brussel tot de rijkste steden van Europa behoort, herbergt de stad ook een groot aantal mensen die onder de armoededrempel leven. Ze wordt dan ook gekenmerkt door een sterke sociaalruimtelijke dualisering, waardoor het sociaal beleid voor grote uitdagingen staat. De oorzaken voor die kwetsbaarheid van de Brusselse bevolking zijn legio en nogal complex. Armoede en kansarmoede vloeien voort uit een combinatie en aaneenschakeling van ongelijkheden en uitsluitingen op uiteenlopende vlakken, een samenloop van individuele en structurele omstandigheden, in een internationale context die wordt gekenmerkt door de sociale crisis. Er zijn tal van doelstellingen die een impact hebben op het maatschappelijke leven van de individuen: de ondersteuning van de economische ontwikkeling, de strijd tegen de opwarming van de aarde, de verbetering van de mobiliteit in de stad, de herinrichting van de stedelijke gebieden die worden gekenmerkt door reconversie, de productie van bijkomende woningen... De beleidsmaatregelen van het Gewest en hun rechtstreekse impact op het leefmilieu en de economie krijgen enkel zin als ze ook op sociaal vlak vruchten afwerpen. Het komt erop aan rekening te houden met de 3 pijlers van de duurzame ontwikkeling - het sociale luik, de economie en het leefmilieu -, waarbij het sociaal beleid zeker niet mag afgedaan worden als een element dat louter afhangt van sociale acties. Het moet opgevat worden als een transversaal gegeven dat alle gewestelijke openbare beleidsdomeinen bestrijkt. Daarom wordt in dit hoofdstuk het sociale luik belicht vanuit transversaal oogpunt. Het moet dan ook gekoppeld worden aan de andere thematische hoofdstukken (zoals met name onderwijs, huisvesting, mobiliteit, cultuur,…) die inherent betrekking hebben op het sociale leven. De strijd tegen de armoede omvat 2 dimensies die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: een individuele dimensie, die inhoudt dat de inwoners de middelen moeten krijgen voor hun maatschappelijk, professioneel en familiaal welslagen (huisvesting, werk, onderwijs, gezondheidszorg, levenskader,…) en een collectieve dimensie, die erin bestaat om de voorwaarden voor het “samen leven” in stand te houden in het licht van de grote economische, milieugebonden en demografische veranderingen. Het sociaal beleid moet de mensen toelaten hun waardigheid en vermogen tot zelfbeschikking te hervinden. Dat veronderstelt zowel rechten als plichten. Het Gewest wordt net als andere grote stadscentra gekenmerkt door een eerder willekeurige concentratie. In de context van een wereldeconomie zorgt de alsmaar groeiende internationale concurrentie tussen grote steden ervoor dat de economische en sociale ongelijkheid binnen de stad toenemen: daar waar de best geschoolde mensen beter hun mannetje weten te staan in een “open” economie, zijn anderen veel kwetsbaarder en minder goed bestand tegen die “vrije” context. Die laatste groep heeft dan ook nood aan een sterke sociaal actieve Staat om zich te kunnen integreren in de maatschappij. Het onderwijsniveau en de toegang tot de arbeidsmarkt zijn cruciale factoren geworden in de indeling van de stadsbevolking. In Brussel zien we een zeer uitgesproken sociale dualisering tussen de gebieden van de “westheuvels”, het “Zennebekken” en de oostelijke territoria (zie hoofdstuk 6 Stadsvernieuwing). Maar
287
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 9 EEN GEWEST DAT EEN MAATSCHAPPELIJKE BAND CREËERT
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
288
dergelijke kloven zijn er ook tussen de verschillende wijken van eenzelfde gemeente. Bovendien schat men dat 36% van de Brusselse bevolking leeft in achtergestelde wijken. De uitdaging van de bevolkingsgroei, waarvan de gevolgen in de eerste plaats de meest achtergestelde klassen van de Brusselse bevolking treffen, vereist middelen voor de bouw van nieuwe voorzieningen (voor kleine kinderen, bejaarden, personen met een handicap, waarbij er in de eerste plaats dringend nood is aan bijkomende plaatsen in crèches en scholen), nieuwe woningen, een krachtigere mobiliteit en de instandhouding van kwalitatieve diensten (met name inzake gezondheidszorg), die toegankelijk zijn voor de hele bevolking. Tot slot kunnen we stellen dat men zich grondig dient te bezinnen over de organisatie van de functies en de sociale groepen in de stad. Het is immers een feit dat de stad plaats moet kunnen bieden voor iedereen, maar dat ze in die context het sociaal gemengd karakter niet louter kan bewerkstelligen door de welgestelde bevolkingsgroepen aan te trekken. Men dient zich ook te verzetten tegen de verarming van de inwoners van bepaalde wijken, die in aantal toenemen. Brussel is tevens een gewest dat sterke invloeden ondergaat van internationale migratiebewegingen. Die zijn moeilijk te controleren en hebben voor een stuk betrekking op kansarme bevolkingsgroepen. Die immigratie brengt zeer grote - kwantitatieve én kwalitatieve - uitdagingen met zich mee, zowel op sociaaleconomisch als op cultureel vlak. Toch mag die internationalisering niet louter gezien worden als een nadeel; ze vormt ook een rijkdom die aangemoedigd moet worden. Brussel heeft bijzonder zware lasten te dragen en vraagt daarom om een betere verdeling van deze lasten, niet enkel op de schaal van het Brussels grootstedelijk gebied, maar ook ten aanzien van andere Belgische steden. Het blijkt dat Brussel af te rekenen krijgt met een toestroom van OCMW-klanten uit andere Belgische steden. De werkloosheid is een van de meest doorslaggevende factoren van de armoede. Die leidt immers niet alleen tot een verlies van inkomsten, maar ook tot een sterke sociale uitsluiting, zeker als het gaat om langdurige werkloosheid (zie hoofdstuk Werkgelegenheid). In Brussel schommelt de werkloosheid tussen 19 en 20%, en in sommige wijken loopt dat cijfer zelfs op tot 35%. Dat hoge werkloosheidscijfer kan deels verklaard worden door de onderkwalificatie van een groot deel van de bevolking op actieve leeftijd. Maar het dient ook gezegd dat de arbeidsmarkt de Brusselaars zeker niet bevoordeelt, waardoor sommigen onder hen uiteindelijk hun rechten op werkloosheidsuitkering verliezen en belanden in een negatieve spiraal (leefloon via het OCMW, zwartwerk of “plantrekkerij”,...) die allesbehalve bevorderlijk is voor hun sociaalprofessionele herinschakeling. Het komt er in de eerste plaats op aan om de kwaliteit van het onderwijs op te voeren, te voorzien in opleidingen die beter afgestemd zijn op de Brusselse realiteit, de strijd aan te binden met de diverse vormen van discriminatie bij aanwervingen en de begeleiding van werklozen te verbeteren. Dit laatste is bijzonder belangrijk in het licht van het feit dat, na verloop van tijd, de uitkeringen dalen of men geschrapt wordt als werkloze. Zonder een efficiënte begeleiding dreigt dit te leiden tot een forse stijging van de uitgaven van de OCMW’s en de arbeidslasten via de sociale bijdragen van werknemers, wat op zich dan weer dramatische gevolgen kan hebben voor de Brusselse economie. Daarnaast dient ook de sociale economie, die Brusselse laaggeschoolden kansen biedt en inschakeling in de hand werkt verder uitgebouwd te worden. Armoedesituaties uiten zich ook door moeilijkheden om te beschikken over een degelijke woning, in het bijzonder in de huidige context van de stijgende prijzen van privévastgoed en het schrijnend tekort aan sociale woningen. Het is daarom een must over meer sociaal toegankelijke woningen te beschikken, waarbij niet alleen rekening dient te worden gehouden met de huidige vraag maar ook met de verwachte stijging van de bevolking. Kansarmoede leidt bovendien ook vaak tot een verhoogde behoefte aan gezondheidszorgen, terwijl de sociale ongelijkheid op dat vlak net nog toeneemt. Ook op het vlak van mobiliteit en leefmilieu zijn het de meest achtergestelde sociale klassen die het minst kunnen profiteren van de voordelen en diensten die werden ontwikkeld in die sectoren (EPB-certificaten, groene ruimten, milieupremies…), bij gebrek aan informatie, maar ook als gevolg van hun woonplaats. En dat terwijl zij in de eerste plaats al worden benadeeld door de structurele omstandigheden (“stijging van de energieprijzen” versus “energieverslindende woningen en huishoudens”).
Doorgaans is het de opeenstapeling van al die factoren (werkloosheid, bemoeilijkte toegang tot huisvesting en gezondheidszorgen, een stedelijke omgeving in slechte toestand, een zwakke mobiliteit,…) waardoor een persoon of gezin belandt in een kansarme toestand of in (soms zeer ernstige) armoede.
289
De meest fragiele groepen zijn ongetwijfeld de jongeren, gezinnen met kleine kinderen, alleenstaanden (in het bijzonder vrouwen), bejaarden en personen met een handicap. Aangezien de talrijke factoren die aan de bron liggen van armoedetoestanden ook onderling met elkaar verweven zijn, vereist de aanpak van deze problematiek een transversaal beleid vanwege de overheid. Met andere woorden, in het licht van de uitgebreide maatschappelijke belangen die ermee verbonden zijn (sociale cohesie, “het samen leven”, het gemengd karakter, de tewerkstelling, de sociaalterritoriale dualisering, gezondheidszorg, huisvesting, immigratie, demografie), is het duidelijk dat de strijd tegen de armoede de verantwoordelijkheid is van alle overheden. Sommige sectoren van de sociale actie vallen rechtstreeks onder de bevoegdheid van de federale staat (via de sociale zekerheid), van de Gemeenschappen (via specifieke armoedebestrijdingsprogramma’s) en de Gemeenten (via de actie van de OCMW’s). Maar ook het Gewest heeft een aantal hefbomen om hierin op te treden, met name inzake tewerkstelling, ruimtelijke ordening, mobiliteit of huisvesting. Daarom heeft de Brusselse Regering zich geëngageerd om de hefbomen en instrumenten waarover zij beschikt in het kader van haar bevoegdheden, optimaal te benutten om de armoede te lijf te gaan. Overeenkomstig het meerderheidsakkoord 2009-2014 werd een “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” in het leven geroepen, een gezamenlijk initiatief van de Brusselse Regering en de Colleges van de 3 Gemeenschapscommissies. Een aantal van de beleidsoriëntaties die in dat “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” naar voor worden geschoven, komen ter sprake in de verschillende hoofdstukken van het GPDO, met name die aangaande tewerkstelling, onderwijs, huisvesting en mobiliteit. We hoeven hier dus niet deze doelstellingen te herhalen die ten volle geïntegreerd zijn in de hoofdstukken met betrekking tot de gewestelijke bevoegdheden. Daartegenover staat dat het Gewest zich absoluut moet engageren op 2 punten: 1. de voortzetting en versterking van de interinstitutionele samenwerking rond de sociale kwesties; 2. de effectieve uitvoering - en vernieuwing - van het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding”.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De onzekerheid die voortvloeit uit die kansarme toestand (waarbij men soms helemaal niet meer weet of men nog wel aanvaardbare leefomstandigheden kan handhaven of in de nabije toekomst weer kan bereiken) kan zeer ernstige en definitieve gevolgen hebben : indien een dergelijke toestand lang aanhoudt, worden de kansen steeds kleiner dat men op termijn opnieuw zijn rechten kan verwerven en zijn eigen verantwoordelijkheden kan opnemen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
290
1
DE SAMENWERKING VERSTERKEN TUSSEN DE VERSCHILLENDE OVERHEDEN DIE OP GEWESTELIJK GRONDGEBIED ACTIEF ZIJN OP HET VLAK VAN DE MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING EN ARMOEDEBESTRIJDING
Vaststelling en problematiek
De strijd tegen de armoede en de maatschappelijke dienstverlening in het algemeen bestrijken diverse interventiedomeinen die nog te weinig onderling gecoördineerd worden. De versnippering van de bevoegdheden vormt een aanzienlijke belemmering voor het in aanmerking nemen van alle sociale behoeften van de meest kwetsbare groepen. Dat geldt bijvoorbeeld voor personen met een handicap, personen met geestelijke stoornissen, asielzoekers of andere migrantengroepen die worden afgewezen in de specifieke structuren van de maatschappelijke dienstverlening en ten laste worden genomen door de sector van daklozensteun. De druk komt ook terecht op de OCMW’s en opvangtehuizen, die al verzadigd zijn. Die “competitie” is nadelig, zowel voor de gebruikers als voor de maatschappelijke werkers. Het gebrek aan coördinatie en uitwisseling tussen de thema’s, bevoegdheden en diensten leidt op zijn beurt tot een gebrek aan duidelijke en globale kennis alsook tot een gebrek aan gemeenschappelijke visie op de toestand in het Brussels Gewest. Met de goedkeuring van het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” en de invoering van een permanente interkabinettenwerkgroep werd een belangrijke stap gezet in de richting van een betere samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden. Die werkgroep ontstond uit de “Interministeriële Conferentie over welzijn en gezondheidszorg”, die het Brussels Gewest en de 3 Gemeenschapscommissies samen rond de tafel bracht.
Doelstellingen
In het kader van de samenwerking die tot stand kwam na de goedkeuring van het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” willen de Brusselse politieke beslissingnemers (in de ruime betekenis) een gecoördineerd transversaal en intersectoraal beleid ontwikkelen voor armoedebestrijding. Dat houdt dus in dat overleg gepleegd zal worden om werk te maken van een betere coördinatie tussen de verschillende machtsniveaus, ten behoeve van de meest kansarme inwoners. Dat engagement behelst zowel het beleid van de diverse Brusselse Ministers als dat van de federale en plaatselijke overheden. Daarom is het onontbeerlijk dat men werk maakt van de voortzetting en ontwikkeling van: een horizontale coördinatie tussen het beleid van de Brusselse Regering en dat van de Colleges van de 3
Brusselse Gemeenschapscommissies, in het verlengde van de “Brusselse Interministeriële Conferentie over welzijn en gezondheidszorg» en van het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding”; een verticale coördinatie tussen de lokale, gewestelijke, communautaire, federale en Europese niveaus.
Om feitelijke resultaten te boeken, moeten duidelijke indicatoren ingevoerd worden die door alle toepasselijke beleidsniveaus. Ook stroomopwaarts en stroomafwaarts van het gevoerde beleid moet werk worden gemaakt van coördinatie: stroomopwaarts
in de fase van de gegevensinzameling, de kennisanalyse en het uitstippelen van de beleidsmaatregelen.
stroomafwaarts bij de evaluatie van het beleid.
Op termijn dient men te komen tot een regelmatige update van de gegevens over de gevoerde acties, de ingezette middelen en de bekomen resultaten. Dit moet dienen als basis voor het “Tweejaarlijks Brussels armoederapport”, dat wordt beschouwd als het belangrijkste document voor de evaluatie van het armoedebestrijdingsbeleid. In de toekomst moet die databank vervolmaakt en aangevuld worden met de acties van de federale Regering, de Vlaamse en Franse Gemeenschappen en de lokale overheden (in het bijzonder de OCMW’s). Ook de actoren te velde, die rechtstreeks betrokken zijn bij het maatschappelijk beleid, moeten worden aangemoedigd om hiertoe bij te dragen met kwalitatievere informatie. Op die manier kan bij het begin van elke legislatuur dan een nieuw “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” opgesteld worden, in samenspraak tussen de 4 Regeringen.
De prioritaire acties zijn:
XXde samenwerkingsdynamiek tussen het Gewest en de 3 Brusselse Gemeenschapscommissies verder ontwikkelen via de “Brusselse Interministeriële Conferentie over welzijn en gezondheidszorg” en de “werkgroep armoedebestrijding”, en gezamenlijk (bij het begin van elke legislatuur) een “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” uitwerken ; XXhet Gewest wanneer nodig laten deelnemen in de bestaande overlegorganen op het niveau van de Gemeenschappen en lokale en federale overheden; XXeen permanente toezichtstructuur Gewest-Gemeenten uitbouwen om te anticiperen op de gevolgen van de economische crisis en van de inperking van de tussenkomsten vanwege de federale overheid naar aanleiding van de crisis in de overheidsfinanciën: geleidelijke daling, in de tijd, van de werkloosheidsuitkeringen, toename van de kosten inzake gezondheidszorg, enz. De Gemeenten en hun OCMW’s zullen immers steeds meer moeten bijdragen ; XXmet de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) op federaal niveau onderhandelen over de uitbreiding van de Brusselse vertegenwoordiging in de EU-SILC-enquête (budget van de huishoudens) om te beschikken over een relevante armoede-indicator op gewestelijk niveau ; XXvia de “werkgroep armoedebestrijding” van de “Brusselse Interministeriële Conferentie over welzijn en gezondheidszorg” een inventaris van de relevante administratieve gegevens opstellen om te bepalen hoe die gecentraliseerd en optimaal ter beschikking gesteld kunnen worden; XXsamen met de betrokken Gemeenschapscommissies kennisinstrumenten uitwerken om een beter beeld te krijgen van de omvang, de kenmerken en de behoeften van de bevolking die een beroep doet op de diensten en centra die actief zijn in de maatschappelijke dienstverlening, en in het bijzonder een “reportinginstrument” uitwerken voor de gegevens van de steuntrekkers van de OCMW’s ; een politieke overheid aanstellen om op grond van de geselecteerde indicatoren de vastgestelde vorXX deringen te valideren en ingeval de verticale en horizontale integratie tekortschiet aan de alarmbel te trekken. Deze overheid zal ook over de mogelijkheid beschikken maatregelen ter zake voor te stellen;
XXin samenspraak met de andere bevoegde overheden het « Tweejaarlijks Brussels armoederapport » opstellen; XXeen test inzake de impact op de armoede invoeren, gezamenlijk tussen de 3 Brusselse Regeringen (Brussels Gewest, COCOF, GGC) en de VGC. Die test heeft tot doel om na te gaan wat de impact zal zijn van elke belangrijke beleidsbeslissing (voordat die daadwerkelijk wordt uitgevoerd), waarbij met name moet worden gecontroleerd of die al dan niet gelijkaardige gevolgen zal hebben voor de verschillende bevolkingsgroepen of zal leiden tot ongelijkheden op basis van nationaliteit, afkomst, geslacht of sociaaleconomische status.
291
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Beleidsmaatregelen kunnen immers maar doeltreffend zijn als ze het resultaat zijn van een gemeenschappelijke visie inzake de sociale problematiek, gebaseerd op de inzameling en analyse van gegevens met betrekking tot de armoede. In eerste instantie moet werk worden gemaakt van de verbetering van de kwaliteit van de informatie, wat vereist dat men de gegevens deelt en beschikbaar stelt.
292
2
HET « BRUSSELS ACTIEPLAN VOOR ARMOEDEBESTRIJDING » UITVOEREN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” dat tot stand kwam op gezamenlijk initiatief van de Brusselse Gewestregering en de Colleges van de 3 Brusselse Gemeenschapscommissies (GGC, COCOF, VGC) werd gepubliceerd in het kader van het Brussels Armoederapport 2010. Het legt een aantal concrete strategische doelstellingen vast die het mogelijk moeten maken een gemeenschappelijk beleid voor armoedebestrijding uit te stippelen, een beleid dat alle bevoegdheidsdomeinen bestrijkt. Deze transversale aanpak van de strijd tegen de armoede zal omkaderd worden door de Brusselse Interministeriële Conferentie over welzijn en gezondheidszorg waarin het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de drie Gemeenschapscommissies vertegenwoordigd zijn. Het Plan geeft - uitgaande van begrote beleidsacties - aan hoe de verschillende Regeringen die in Brussel bevoegd zijn op dit domein, de doelstellingen van de “Algemene beleidsnota Armoede 2009-2014” willen verwezenlijken. Bedoeling is om een globaal, gecoördineerd beleid te voeren inzake armoedebestrijding, met andere woorden een transversaal beleid dat alle bevoegdheidsdomeinen bestrijkt. De gemeenschappelijke strategie omvat 3 complementaire luiken: preventief beleid om het ontstaan van armoedesituaties zoveel mogelijk tegen te gaan. Dit luik moet maatregelen omvatten die ervoor zorgen dat de inwoners voldoende middelen en mogelijkheden aangereikt krijgen (zowel op materieel vlak als op het vlak van gezondheidszorg, sociale steun en bekwaamheden) om de uitdagingen van het leven het hoofd te bieden (relatieproblemen, verlies van werk, ziekte, administratieve problemen,…).
een
pluraal beleid moet de ongelijke behandeling en discriminatie op basis van nationaliteit of afkomst, geslacht, sociaaleconomische status,… tegengaan. Een gelijkekansenbeleid moet de structurele mechanismen bestrijden die ongelijkheid creëren;
een
een participatief beleid moet rekening houden met de kennis en inzichten van alle betrokkenen. Om
armoede effectief te bestrijden is het van essentieel belang dat de mensen die professioneel of persoonlijk betrokken zijn bij armoedesituaties, betrokken worden bij het beleid.
Doelstellingen en prioritaire acties De
Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verbindt er zich toe om de acties uit te voeren die zijn vastgelegd in het kader van het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding” en die stroken met de 32 strategische doelstellingen van het plan, zijnde:
uitstippelen van een armoedebeleid op basis van informatie, kennis en inzicht; verbeteren van de kwaliteit van de basisinformatie; verbeteren van de informatie over de bestaande dienstverlening en over de mensen die een beroep doen
op de betrokken diensten en centra; bevorderen
van de participatie van alle actoren bij het verzamelen, analyseren en interpreteren van de basisinformatie;
de verzamelde informatie moet geanalyseerd, geïnterpreteerd en gesynthetiseerd worden en vervolgens
zoveel mogelijk beschikbaar gesteld worden; bevorderen van de participatie van en terugkoppeling naar de betrokken actoren; de beleidskeuzes die gemaakt worden op basis van de verzamelde kennis moeten duidelijk toegelicht en
gecommuniceerd worden; uitwerken
en toepassen van een gezamenlijke armoedetest voor de 4 regeringen voor elke belangrijke beleidsbeslissing;
streven naar de uitbouw van een transversaal armoedebeleid;
293
streven naar een intersectoraal armoedebeleid; verhogen van de inkomens van de Brusselaars; versterken
van de financiële draagkracht van de Brusselaars door de uitgaven te verminderen (maatregelen om de kosten rond huisvesting te beperken en de prijs van goederen en diensten te drukken);
het
verwezenlijken van het recht op arbeid (tewerkstellingssteun, professionele inschakeling, beroepsopleiding, bijzondere aandacht voor de kwetsbare groepen, strijd tegen de discriminatie);
alternatieven
ontwikkelen voor het realiseren van de functie van sociale integratie via arbeid (sociale
economie,...); het
verwezenlijken van het recht op vorming (onderwijs aanbieden dat is afgestemd op de demografische evoluties; het bevorderen van de gelijkheid van toegang tot het onderwijs; het bevorderen van de gelijkheid van gebruik van het onderwijs; het bevorderen van de gelijke slaagkansen in het onderwijs; het voorzien van levenslang onderwijs en vorming; het bevorderen van de alfabetisering en het aanleren van talen);
het verwezenlijken van het recht op wonen (het aanbod van betaalbare woningen uitbreiden; het bevor-
deren van de betaalbaarheid van de woningen; het bevorderen van de woonzekerheid; het verhogen van de kwaliteit van de huisvesting en het leefmilieu; het bevorderen van de participatie van de inwoners; het bevorderen van de sociale mix in de wijken; informeren over het huisvestingsbeleid); investeren in een leefomgeving die het welzijn bevordert; de mobiliteit van de Brusselaars versterken; het maatschappelijk welzijn en een goede gezondheid voor alle Brusselaars waarborgen (een aangepaste
en performante welzijns- en gezondheidsinfrastructuur; specifieke aandacht voor de kwetsbare bevolkingsgroepen; bevordering van de preventie op gezondheidsvlak; de uitbreiding van die dienstverlening en de opvangcapaciteit voor kinderen en jongeren; werk maken van een gediversifieerd en geïntegreerd aanbod van diensten voor opvang en begeleiding van bejaarden); het maatschappelijk welzijn en een goede gezondheid voor alle Brusselaars waarborgen door middel van
een afstemming en samenwerking en netwerkontwikkeling binnen en tussen verschillende domeinen; waarborgen van de toegankelijkheid van het sport- en vrijetijdsaanbod en ontspanningsmogelijkheden
voor iedereen; ondersteunen van het recht om in gezinsverband te leven en bevorderen van de familiebanden; investeren
in maatregelen en initiatieven die het (opnieuw) aanknopen van sociale banden mogelijk
maken; ondersteunen van het Brusselse verenigingsleven; bevorderen
van de sociale en culturele mix over het hele Brusselse stedelijke grondgebied (het “samen leven” bevorderen; de diversiteit aanmoedigen);
bevorderen van de democratische functie van de overheid en de voorzieningen; het verwezenlijken van het recht op een behoorlijke rechtsbedeling; streven
naar de optimale uitvoering van de basiswet van het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden;
streven naar een horizontale coördinatie tussen het beleid van de Brusselse Regering en de Colleges van
de drie Brusselse Gemeenschapscommissies inzake de strijd tegen armoede; streven naar een verticale coördinatie tussen het federale, gewestelijke, lokale en Europese niveau; het gezamenlijk uitwerken en toepassen van een evaluatie van het gevoerde beleid.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
investeren in de preventie van en de strijd tegen overmatige schuldenlast;
294
3
EEN INCLUSIEF SOCIAAL GEWEST
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Dit GPDO besteedt aandacht aan een hele reeks uitdagingen en thema’s die van cruciaal belang zijn voor de bewoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waaronder vele jongeren, bejaarden, personen met een handicap en/of personen die in bestaansonzekerheid verkeren. Ze worden blootgesteld aan diverse risico’s die onderling met elkaar verband houden: armoede, sociaal en cultureel isolement, moeizamere toegang tot gezondheidszorgen, werk, huisvesting, informatie ,... Bij de aanpak die ontwikkeld wordt, moet de nadruk komen te liggen op preventie om probleemsituaties zo veel mogelijk te voorkomen voordat ze zich werkelijk voordoen. De aanpak moet daarnaast ook op inclusie gericht zijn, zodat deze bevolkingsgroepen ten volle deel kunnen nemen aan de samenleving die ook aan hen toebehoort. Het globale beleid in Brussel en het GPDO in zijn totaliteit dienen rekening te houden met de specifieke kenmerken van deze groepen. Transversaliteit en inclusie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
3.1
PERSONEN MET EEN HANDICAP
De inclusieve aanpak die gehanteerd wordt in de gehandicaptensector in Brussel steunt op de volgende beginselen: De lichamelijke, zintuiglijke of mentale beperking van een persoon wordt slechts een handicap wanneer
de omgeving van de persoon in kwestie niet aangepast is aan deze beperking. Het is niet langer uitsluitend de persoon met een handicap die zich moet aanpassen aan zijn omgeving, maar ook deze laatste dient zich aan te passen aan de specifieke kenmerken van burgers die dezelfde rechten bezitten als de overige burgers. Elke persoon met een handicap heeft het recht om, mits eventuele aanpassingen, een beroep te doen op
dezelfde diensten en instellingen als de rest van de bevolking (de zogenaamde « algemene diensten » , dan wel te kiezen voor gespecialiseerde diensten. Enkele voorbeelden: De
werkgevers moeten op de hoogte zijn van de verschillende soorten tewerkstellingssteun die het mogelijk maken de werkplek aan te passen en een eventueel rendementsverlies ten gevolge van de handicap financieel te compenseren.
Openbare wegen en gebouwen moeten zo ingericht zijn dat personen met een handicap toegang hebben
tot dezelfde diensten en informatiebronnen als andere burgers. Er moet een volwaardige keuze worden geboden tussen thuis blijven wonen middels een beroep te doen
op verschillende soorten hulp of een voldoende aantal beschikbare plaatsen in aangepaste collectieve woningen. De samenleving evolueert en telt steeds meer personen met een handicap die bejaard en/of van buitenlandse afkomst zijn: de betrokken sectoren moeten derhalve aangemoedigd worden doeltreffend samen te werken om tot innoverende praktische oplossingen te komen. De oprichting van een permanente interkabinettenwerkgroep in het kader van het nieuwe decreet inzake inclusie van personen met een handicap vormt in dat opzicht een kans die benut moet worden om de beleidslijnen die streven naar inclusie van personen met een handicap op elkaar af te stemmen.
3.2BEJAARDEN
295
Vaststelling en problematiek
Ook al klopt het dat de vergrijzing van de bevolking die men in Brussel verwacht minder sterk uitvalt dan in de andere gewesten van het land, toch wijzen de demografische vooruitzichten op een aanzienlijke toename van het aantal bejaarden, en dan vooral bij de 80-plussers, een groep waar de nood aan zorg of specifieke opvang het grootst is. In 2010 bestond de Brusselse bevolking voor 18.44 % uit 60-plussers, tegen 22.99 % voor heel België, 24.11 % in het Vlaamse Gewest en 22.41 % in het Waalse Gewest, wat ons zou kunnen doen geloven dat de toestand inzake vergrijzing “beter” uitvalt in Brussel, maar de intensiteit van de vergrijzing, wat het aantal 80-plussers in verhouding met het totale aantal 65-plussers namelijk betreft, scoort Brussel het hoogst: 32.81 tegen 28.66 in België, 27.42 in het Vlaamse Gewest en 30.01 in het Waalse Gewest. Het percentage bejaarden die mogelijk hulp- of zorgbehoevend zijn, ligt dus hoger Daarbij dient men ook te vermelden dat de armoede, die in Brussel groter is dan in de andere gewesten, een toename tot gevolg heeft van het aantal aanvragen voor bejaardenopvang in rusthuizen of rust- en verzorgingstehuizen. Daar bovenop komt dan nog de eenzaamheid, die eveneens groter is in Brussel. De demografische vooruitzichten inzake de vergrijzing van de bevolking moeten correct geanalyseerd worden om verkeerde interpretaties te vermijden. Het percentage bejaarden in verhouding tot de totale Brusselse bevolking daalt, maar gelet op de sterke bevolkingsgroei neemt het absolute aantal bejaarden toe (volgens de verwachtingen + 43, 5 % tegen 2040, m.a.w. van 200 000 in 2010 naar 290 000 in 2040). Wat de 80-plussers betreft, verwacht men een stagnatie of zelfs een lichte daling tot 2022, gevolgd door een forse stijging (+ 45 % op 18 jaar!). 2010 (België)
2010 (Brussel)
Aantal inwoners
10 839 905 (= 100%)
% 60-plussers
22.99%
Absoluut aantal 60-plussers Absoluut aantal 80-plussers
533 148
2040 (Brussel)
Stijging tussen 2010 en 2040 (Brussel)
1 089 538 (= 10.05% van de Belgische bevolking)
1 374 537
+ 26.1%
18.44 %
20.97 %
200 924
Ong 290 000
+ 43.5%
Ong 69 000
45,00%
49 896
2020 (Brussel)
Status quo of lichte daling
Daarnaast stelt men ook vast dat de spreiding van het aantal bejaarden over het Brusselse grondgebied, evenals de graad van isolement sterk uiteenlopen. De leeftijd van de bevolking in de centraal gelegen gemeenten ligt gemiddeld lager dan in de tweede periferie van het gewest. Bij de investeringen in structuren voor bejaarden zal rekening moeten worden gehouden met deze verschillen en de evolutie ervan. Deze vaststellingen, samen met de nieuwe bevoegdheden die overgeheveld zullen worden naar de Brusselse instellingen in het kader van de zesde staatshervorming, maken de opmaak en uitvoering van een specifiek plan voor bejaarden in Brussel onontbeerlijk. Doelstellingen
Er zal een “Bejaardenplan” uitgewerkt worden. Bij dit plan zal onder meer rekening worden gehouden met de aanbevelingen die de onderzoekers in het kader van de programmeringsstudie gedaan hebben inzake thuiszorg en opvang van bejaarden. Het bejaardenbeleid moet ook uitgedacht worden in samenhang met
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
In 2012 hebben de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, samen met de Vlaamse Gemeenschap een studie laten uitvoeren met als doel een programmering op te maken van de structuren voor thuiszorg en opvang ten behoeve van bejaarden.
296
de beleidslijnen op gewestelijk niveau. De interministeriële conferentie inzake bejaarde personen brengt de verschillende Brusselse politieke actoren samen die bevoegd zijn voor aangelegenheden die verband houden met bejaarden en vormt een belangrijk instrument in dat opzicht.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het plan vergt dat overleg zal worden gevoerd tussen de verschillende overheden, zowel op het vlak van de Gemeenschappen als op dat van het Gewest. De WGO heeft een netwerk van “leeftijdsvriendelijke steden” in het leven geroepen. Toetreding tot dit netwerk impliceert dat een audit van de stad wordt uitgevoerd die een schema omvat van de maatregelen die genomen moeten worden ter verbetering van de levenskwaliteit van de bejaarden in de stad, alsook dat de maatregelen uitgevoerd en geëvalueerd worden. Het plan steunt op de concrete behoeften van de bejaarden en vergt een transversale benadering van de uiteenlopende bevoegdheden (huisvesting, werkgelegenheid, mobiliteit, volksgezondheid, stedenbouw, ...). Ter bevordering van de transversaliteit bij de opmaak en uitvoering van het “Bejaardenplan” zou overwogen kunnen worden om het Brussels Gewest tot dit netwerk te laten toetreden, naar het voorbeeld van zijn toetreding tot het netwerk van gezonde steden.
Prioritaire acties
De aanbevelingen waarmee rekening zal moeten gehouden bij het toekomstige “Bejaardenplan” omvatten onder meer:
XXop politiek niveau: Zeen overleg tot stand brengen inzake institutionele aangelegenheden met het oog op de tenuitvoerlegging van een coherent bejaardenbeleid binnen het Gewest; Zerop
toezien dat bij dit beleid rekening wordt gehouden met de diversiteit van de bevolking, zowel wat leeftijd als socioculturele afkomst betreft;
Zdeelname van bejaarden aan het lokale politieke leven vormt een belangrijk onderdeel van
hun integratie en een positieve bijdrage tot de lokale democratie. In Brussel hebben 8 van de 19 gemeenten een gemeentelijke Ouderenadviesraad in het leven geroepen. Uit een studie uitgevoerd door de vzw Coordination des Associations de Seniors (CAS)61 is gebleken dat de samenstelling en manier van werken van deze raden sterk uiteenlopen en dat ze soms de rol gaan aannemen van organisator van activiteiten in plaats van advies te verstrekken over de verschillende materies die een impact hebben op het welzijn van de bejaarden (zoals mobiliteit, huisvesting, de openbare ruimten, …). Het Gewest zal de oprichting van deze adviesraden aanmoedigen en hun werking omkaderen.
XXontwikkeling en verbetering van het aanbod: Ztoezien op de aanpassing van de woningen en de bouw van moduleerbare woningen; Zalternatieve woonvormen ontwikkelen, gaande van het intergenerationeel wonen tot spe-
cifieke huisvestingsstructuren; Z“semi-residentiële” structuren ontwikkelen (dagopvang, ...); Zde
specifieke diensten (gezinshulp, poetshulp, inrichting van de woning, ...) moeten toegankelijk zijn voor de bejaarden en bij hen en hun naasten bekend zijn;
Zde
kwaliteit, de toegankelijkheid en het aanbod van thuiszorg en -hulp en van rusthuizen en andere opvangvormen voor bejaarden verbeteren;
Zerop
toezien dat verbeteringen worden aangebracht aan de woonomgeving (bereikbaarheid, ...)
XXsteun aan het bejaardenbeleid Zinnovatie en technologie ontwikkeling in de sectoren van de thuiszorg en de opvang voor bejaarden; 61 Zie de website van de vzw CAS: www.cas-seniors.be
Zvorm
geven aan een beleid dat gericht is op onderwijs, opleiding en tewerkstelling om te kunnen voldoen aan de behoeften;
297
Zde mantelzorgers erkennen en hen ondersteunen; Zvrijwilligerswerk ontwikkelen; Zhet
verstrekken van informatie over de beschikbare diensten en hun coördinatie verbeteren; kenen op de steun van een netwerk waarop men terug kan vallen om langer thuis te blijven wonen, voor verplaatsingen en om de sociale cohesie en contacten intact te houden.
3.3
JUSTITIABELEN62
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt momenteel drie gevangenissen (Vorst, Berkendael en Sint-Gillis) en plant de bouw van een nieuwe gevangenis in Haren. Het beleid inzake justitieel welzijnswerk is, wat overheden en doelpubliek betreft, eveneens een transversaal beleid en de gevangenis moet benaderd worden als een levende instelling van ons Gewest, die als doel heeft de gedetineerden opnieuw in de maatschappij te integreren. De justitiabele moet beschouwd worden als een actor waarrond een netwerk van interveniënten geactiveerd wordt die zich tegelijk buigen over de periode voorafgaand aan, tijdens en volgend op de hechtenis, wat meteen heel wat raakvlakken met andere Brusselse bevoegdheden impliceert (huisvesting, opleiding, werkgelegenheid, ...). Zowel de gevangenissen en de verschillende diensten die binnen hun muren actief zijn, als de overige beleidsdomeinen in Brussel moeten derhalve uitgroeien tot instrumenten om deze reïntegratie te bewerkstelligen. Maatregelen ter bevordering van de (re)-integratie van ex-gedetineerden (waaronder ook de reïntegratie binnen de gevangenissen wordt verstaan): Mee nadenken over een nieuwe structuur voor de gevangenisgebouwen en erop toezien dat alle gedeti-
neerden verblijven in omstandigheden die conform de Mensenrechten zijn. Alle
partijen die met gedetineerden of ex-gedetineerden te maken krijgen (politie-, gevangenis- en gerechtelijk personeel) bewust maken van de noodzaak na te denken over de herinschakeling van elke persoon die gevangenzit of gevangen heeft gezeten en in opleidingen voor hen blijven voorzien, met inachtneming van de basiswet.
De
coördinatie tussen alle partijen die met gedetineerden of ex-gedetineerden te maken krijgen verder blijven verbeteren om alle voorzieningen met het oog op hun sociaalprofessionele, psychologische en sociale omkadering optimaal te organiseren.
De omstandigheden waarin de diensten voor justitieel welzijnswerk tussenbeide kunnen komen, blijven
verbeteren Ervoor
zorgen dat verenigingen die actief zijn op het vlak van sport, cultuur en nieuwe informatie- en communicatietechnologieën makkelijker en regelmatiger activiteiten in de gevangenissen kunnen organiseren.
Reeds
van bij de eerste dag van opsluiting het vertrek uit de gevangenis beginnen te organiseren teneinde samen met de gedetineerde een plan op te stellen met het oog op het verlaten van de gevangenis en zijn/haar reïntegratie.
Bij het verlaten van de gevangenis ook zorgen voor een woning, de eventuele voortzetting van zijn/haar
beroepsopleiding of traject naar werk.
62 Onder deze term verstaat men de slachtoffers, de daders, de omgeving van de slachtoffers en de omgeving van de actoren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zdoor deel te nemen aan het leven in de buurt en er zijn plaats te hebben, kan men ook re-
298
3.4
DAKLOZEN
Dakloosheid impliceert het ontbreken van een bewoonbare woning, in combinatie met een zekere graad van onthechting en het ontberen van materiële middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dat kan gebeuren omdat men geen werk heeft, het recht op sociale zekerheid verliest of niet langer aanspraak kan maken op een waardig inkomen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het daklozenbeleid: 1. beoogt de verwezenlijking van de fundamentele sociale rechten van eenieder. 2. beoogt ook (grote) armoede en uitsluiting te voorkomen en te bestrijden. 3. omvat onder meer de erkenning en financiering van de daklozencentra en de diensten voor daklozenzorg. Voor het eerste punt zijn alle Brusselse overheden verantwoordelijk, terwijl de twee overige tot de verantwoordelijkheid van elke bevoegde Gemeenschapscommissie in Brussel behoren. Dit beleid moet op preventie gericht zijn door de sociale begeleiding te versterken bij het verlaten van een instelling (« jeugdbijstand », psychiatrie, gevangenis), door te vermijden dat men uit de woning wordt gezet en door de schuldbemiddeling verder uit te bouwen. Daarnaast moet het beleid er ook voor zorgen dat men makkelijker uit de situatie van dakloosheid geraakt door aangepaste woonstructuren te creëren, zoals transitwoningen, Housing first, ...
3.5
JONGEREN
De jeugd kan vanuit een overwegend negatieve invalshoek beschouwd worden, zoals dit vaak in de media het geval is. Anderzijds kan men in de jeugd ook de belichaming zien van de kansen waar onze maatschappij over beschikt voor de toekomst. Het is om die reden dat de sociale, democratische, ecologische en economische uitdagingen waar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zich voor geplaatst ziet ook aangegaan moeten worden door en voor de jongeren. Deze ambitie veronderstelt dat een antwoord wordt geboden op twee belangrijke uitdagingen die op een dynamische manier met elkaar samenhangen:
XXDe verbetering van de levensomstandigheden van de jongeren. Dit houdt in dat aan de jonge generaties een kader wordt voorgesteld dat hen allen en met gelijkheid van kansen optimale mogelijkheden biedt om zich te ontplooien, bekwaamheden te ontwikkelen en een eigen plaats in de maatschappij te verwerven. XXInspraak voor de jongeren, om hen in staat te stellen, als volwaardige subjecten, ten volle bij te dragen tot het definiëren van hun noden en de meest geschikte antwoorden erop. Dit betreft alle kringen waarin zij verkeren en alle domeinen waarin zij verantwoordelijkheid op kunnen nemen. Een antwoord formuleren op deze uitdagingen betekent dus dat rekening wordt gehouden met de specifieke noden van kinderen en jongeren bij het uitstippelen van het gewestelijk beleid en dat men beschikt over een ruimte waar deze beleidslijnen op elkaar afgestemd kunnen worden. Verder impliceert dit ook dat men weet welke inspraakinitiatieven er bestaan en deze erkent en dat men er inspiratie uit put bij de opmaak van een wettelijk kader betreffende de inspraak van kinderen en jongeren.
4
EEN GEWEST DAT ZICH BEKOMMERT OM DE BIJZONDER KWETSBARE BEVOLKINGSGROEPEN
299
Een solidair en sterker Gewest betekent ook een Gewest dat samengesteld is uit evenwaardige en ontwikkelde medeburgers, of het nu gaat om zo uiteenlopende materies als de familiale sfeer, het privé-leven, de seksuele geaardheid, of nog sociaalprofessionele inschakeling , meer bepaald bij ontslag uit de gevangenis. De overheden moeten werk maken van deze ongelijkheden, die al dan niet zichtbaar zijn, van deze trauma’s die men in de openbare dan wel de privé-sfeer heeft opgelopen, om een samenleving op te bouwen die nog rechtvaardiger is, elkeen te helpen een toekomst voor zichzelf op te bouwen, integraal deel uit te maken van het openbare leven en actief bij te dragen tot een hoger algemeen welzijn. Daarvoor moet het Brussels Gewest enerzijds het aanbod van sociale en gezondheidsdiensten herbekijken om alle Brusselaars een gelijkwaardig dienstenaanbod te garanderen dat aansluit bij de problemen die ze ondervinden op het vlak van opleiding, werkgelegenheid, materieel comfort, lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, of nog geboorte- en sterftecijfer. Er is reeds met dit werk begonnen via de zogenaamde programmeringsstudie, maar het zal voortgezet en geconcretiseerd moeten worden. Anderzijds zal het Brussels Gewest zich inspannen om doeltreffend te blijven samenwerken met alle andere beleidsniveaus (lokaal, communautair, gewestelijk en federaal) om alle problemen zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts aan te pakken. Zo kan niet aan de schuldbemiddeling worden gesleuteld zonder dat ook wetgevingstechnische maatregelen opgelegd worden aan de verstrekkers van effectief herroepingsrecht of een verbod wordt opgelegd inzake makkelijke kredietverlening en misleidende clausules. Daartoe hebben de federale, gewestelijke en communautaire beleidsniveaus samen met de politie, justitie en het maatschappelijk middenveld diverse actieplannen opgesteld waarvan de uitvoering voortgezet zal worden: Nationaal Actieplan ter bestrijding van intrafamiliaal en eergerelateerd geweld (gedwongen huwelijken
en genitale verminking bij vrouwen), Nationaal Actieplan te bestrijding van seksueel geweld (zowel intra- als extrafamiliaal) Actieplan ter bestrijding van homofobie en transfobie Interministeriële Conferentie inzake de (re)-integratie van ex-gedetineerden (waaronder ook de reïntegratie binnen de gevangenissen wordt verstaan): Deze actieplannen beogen doelstellingen op het vlak van: informatieverstrekking (inzameling van gegevens, studies, colloquia, missies in het buitenland), sensibilisering (naar het grote publiek, de slachtoffers en de daders toe), opleiding (van de eerstelijns- en tweedlijnswerkers), wetgeving (inschrijving of versterking van de sancties), justitie en politie (toepassing van sancties), psycho-sociale steun aan de slachtofefrs, psycho-sociale steun aan de daders, onthaal en opvang van slachtoffers. Doelstellingen
A. Strijd tegen intrafamiliaal en eergerelateerd geweld, seksueel geweld, homofobie en transfobie : statistische tool uitwerken voor alle geweld in de intieme sfeer door de gegevens van de eerste- en tweedelijnsopvangdiensten, de politie en het gerecht te centraliseren.
Een
Sensibiliseringsinstrumenten ontwikkelen met het oog op de strijd tegen deze vormen van discrimina-
tie en geweld.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
300
De
bevoegdheid vergroten van externe diensten gespecialiseerd in opvoeding tot relaties en een evenwichtig gevoels- en seksueel leven en onderlinge samenwerking aanmoedigen (tussen centra voor gezinsplanning, centra die de gezondheid bevorderen, psycho-medisch-sociale centra, centra voor opvang in een open omgeving, diensten die onvrijwillige huwelijken bestrijden, diensten tegen genitale verminking van vrouwen, …). communicatietools waarmee jongeren in contact zijn controleren op vooringenomen beelden of ideeën die ingaan tegen de gelijkheid tussen vrouwen en mannen of qua seksuele geaardheid.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De In
basis- en voortgezette opleidingen gelijke kansen en geweld in de intieme sfeer als thema opnemen, zowel voor beroepsmensen in de eerste lijn (onderwijzend personeel, opvoeders, politiemensen en gerechtelijk personeel) als voor beroepsmensen van de tweede lijn (gespecialiseerde diensten).
Vooruitgang
boeken inzake wetgeving, politieke en gerechtelijke maatregelen voor een betere samenwerking tussen deze drie partijen en betere resultaten in de opvolging hiervan.
Het
psychosociaal opvangaanbod en de opvang van slachtoffers en daders van geweld in de intieme sfeer kwantitatief en kwalitatief uitbouwen, door middel van gespecialiseerde diensten, diensten voor verhoogde veiligheid of multi-polendiensten.
B. Benadering van de prostitutieproblematiek Prostitutie is een thema dat gezamenlijke en gemeenschappelijke actie vereist om van daaruit te komen tot een integrale en geïntegreerde63 aanpak binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Prostitutie is een complex fenomeen dat bestaat in vele vormen en raakvlakken heeft met een hele reeks paradigma’s en maatregelen : de strijd tegen mensenhandel, de seksindustrie, het geweld van het prostitutiesysteem, kansarmoede en armoede, het uitoefenen van dominantie op een andere waardoor deze kan worden verplicht seksuele betrekkingen te hebben tegen geld ; maatschappelijke en structurele ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, seksueel geweld, drugsverslaving, traumatische stress, psychologische en sociale ondersteuning, sociale herinschakeling en herintrede op de arbeidsmarkt, seksuele opvoeding met respect voor de andere en voorkomen dat het lichaam als koopwaar wordt aanzien, migratie, nieuwkomers, misdaad en criminele netwerken, witwaspraktijken, corruptie, clandestiniteit, toegang voor slachtoffers tot politie- en gerechtsdiensten (toegang tot diensten voor slachtofferhulp), sociaal-sanitaire en medische ondersteuning, gemeenschapswerk in de wijken, minderjarige prostituees, pooierschap, toerisme, de stedenbouwkundige regelgeving en gemeentelijke verordeningen, ... Een studie die in 2009 door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie werd uitgevoerd onder de titel « Prostitutie : Brussel in beeld. Bouwstenen voor een integraal prostitutiebeleid », belicht de verschillende facetten van het prostitutiefenomeen, dat in Brussel zo’n 5.000 prostituees zou beslaan, waarvan een derde van het mannelijk geslacht is. Men maakt daarbij een onderscheid tussen de “publieke” vormen – met de daartoe behorende raamprostitutie, de bars en carrés en straatprostitutie – en de “besloten” vormen die in wijken met een meer residentieel karakter georganiseerd worden door gespecialiseerde inrichtingen zoals escortbureaus, massagesalons en wellnesscentra of via het internet. In de zogeheten “publieke” vormen zouden er slechts een duizendtal prostituees actief zijn. Het grootste deel van het fenomeen situeert zich in de “besloten” vormen, die in de stad aan een opmars bezig zijn. Op grond van veel recentere cijfers van een politieverslag op federaal niveau raamt men het aantal geprostitueerde personen in België op 23.000. Daarvan is 80 % (hetzij 18.500 prostituees) slachtoffer van mensenhandel en pooierschap en 10 % van hen bevindt zich in een toestand van ernstige uitbuiting. De volgende drie bevindingen in verband met het prostitutiesysteem springen in het oog : Eerst en vooral wijst de studie op de moeilijke leefomstandigheden van de geprostitueerde personen. In
de meeste gevallen hebben zij door hun precaire statuut en de voortdurende onzekerheid waarin zij verkeren te kampen met vele sociaal-sanitaire problemen. Vanuit die optiek is het belangrijk te ijveren voor een verbetering van het welzijn van de prostituees en aandacht te hebben voor hun herinschakeling. 63 De integrale aanpak beoogt het verschijnsel in al zijn aspecten en in een zo ruim mogelijke context te benaderen. De aandacht gaat zowel uit naar preventie als naar repressie, met opvolging van daders en slachtoffers. De geïntegreerde aanpak omvat de samenwerking en de coördinatie van alle betrokken actoren op de verschillende beleidsniveaus om te komen tot een gezamenlijke oplossing.
Vervolgens
is er het criminele aspect. Menselijke uitbuiting mag niet getolereerd worden. De mensenhandel, de prostitutie van minderjarigen en het pooierschap zijn onder meer aspecten van dit veelsoortige misdaadfenomeen.
301
slot brengt het prostitutiesysteem in de wijken een hele reeks vormen van overlast met zich mee, onder meer op het vlak van mobiliteit, parkeren en nachtlawaai e.d., maar ook in termen van imago, waardoor de gemeente- en politiediensten genoopt zijn in te grijpen en er een onveiligheidsgevoel ontstaat bij de bevolking.
Gelet op deze verschillende aspecten en op het effect van « communicerende vaten » tussen wijken in het Gewest en daarbuiten, is het noodzakelijk om op een geïntegreerde manier te werk te gaan (Federale Overheid, Gewest, Gemeenten, Gemeenschappen, politie en gerecht, maatschappelijk middenveld, ...) teneinde nauwkeurig de verschillende hefbomen te bepalen die dienstig kunnen zijn voor een gewestelijk beleid ter zake.
Prioritaire acties :
XXIn de Brusselse Interministeriële Conferentie Sociaal-Gezondheid zal een werkgroep « Prostitutie », voorgezeten door de Minister-President, met de hulp van de administratieve cel van het Brussels Observatorium voor Preventie en Veiligheid een actieplan uitwerken dat op basis van overleg en met de inbreng van alle betrokken partijen moet bepalen welke initiatieven ondernomen moeten worden om : Zhet
welzijn en de veiligheid van de geprostitueerde personen te verbeteren, onder meer door herinschakeling overeenkomstig het regeerakkoord en door sociale, psychische en medische opvang van de prostituees ;
Zde criminaliteit te bestrijden die gepaard gaat met het prostitutiesysteem, Zte zorgen voor een beperking van de overlast die de prostitutie meebrengt in de betrokken
wijken.
XXHiertoe dienen vier fases doorlopen te worden : Z1.
Identificatie van de sleutelactoren met het oog op samenwerking
Z2.
Vergaren van gegevens en diagnose
Om een actueler beeld te krijgen van de toestand in Brussel, is het nodig om de studie uit 2009 te updaten aangezien ingezamelde gegevens hierin dateren van 2007-2008. Bovendien moeten we ook rekening houden met andere elementen, zoals studentenprostitutie, het profiel van de klanten, het verband tussen het niet hebben van papieren en prostitutie of tussen kansarmoede, structurele en maatschappelijke ongelijkheid en prostitutie. Z3.
Nauwkeurig bepalen van de gewestelijke uitdagingen en van de prioritaire krachtlijnen
Om het fenomeen van de prostitutie te kunnen benaderen op basis van een integrale en geïntegreerde aanpak, is het noodzakelijk over te gaan tot een rondvraag bij de verschillende partners om op die manier hun visie en hun ervaring met de onderzochte problemen samen te brengen en voorstellen te formuleren aan de betrokken overheden. Binnen deze integrale benadering worden ook de verschillende rechtsstelsels onderzocht die elders in Europa op de prostitutie worden toegepast, met bijzondere aandacht voor het verdrag van de Verenigde Naties betreffende de afschaffing van de mensenhandel en van de uitbatingen van de prostitutie van derden en voor het verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Z4.
Beleidscoördinatie op gewestelijk niveau
Tot slot moet een denkoefening over goed bestuur inzake prostitutie toelaten de beleidsinitiatieven te coördineren rond nauwkeurige, meetbare en evalueerbare doelstellingen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Tot
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
302
INLEIDING Hoewel onderwijs geen gewestelijke bevoegdheid is, is het toch een prioritair thema voor de toekomst van het Gewest. De rol van de school is immers in 3 opzichten essentieel: eerst en vooral omdat onderwijs een belangrijke voorwaarde is voor de persoonlijke emancipatie van de
Brusselse jongeren en voor hun vermogen om zich te integreren op de arbeidsmarkt; vervolgens omdat de school een bevoorrechte plaats is voor sociale contacten, die bijdraagt tot de soci-
ale integratie van de individuen en dus tot de cohesie van de stedelijke gemeenschap; ten slotte, en dit hangt samen met de eerste 2 punten, omdat onderwijs, in de mate dat het garant staat
voor de intergenerationele overdracht, aan de basis ligt van het economische, sociale en ecologische ontwikkelingsproces van het Gewest. Waar de gemeenten de rol vervullen van inrichtende macht, met name in het basisonderwijs, is ook het Gewest betrokken, in die zin dat een deel van zijn begroting bestemd is voor de lokale overheden. Toch verkeert het onderwijs in Brussel in grote moeilijkheden, zowel op individueel niveau (het welslagen van de leerlingen, hun aanwezigheid op school,…) als op het niveau van de sociaal-territoriale dynamiek. Heel wat jongeren verlaten de school immers zonder of met een zeer laag diploma, omdat ze vroegtijdig uit het schoolsysteem stappen of omdat ze een diploma halen dat niet is aangepast aan de vereisten van de arbeidsmarkt, in het bijzonder in Brussel. De school garandeert dus niet alle jonge Brusselaars een opleiding waarmee ze een baan zullen kunnen vinden. De factoren die deze hoge graad van schoolverzuim of te laag geschoolde jongeren verklaren, werden al meermaals onderzocht. De vele studies die aan het onderwerp werden gewijd, leggen de schuld bij een veelheid van socio-economische, familiale en socioculturele factoren, maar ook bij het schoolsysteem zelf en bij de (ongelijke) ruimtelijke verdeling van de individuen over het Brusselse grondgebied. De school vervult dus niet altijd haar plicht om de sociale ongelijkheden terug te dringen en gelijke kansen te bevorderen. Met andere woorden: ofschoon er een verschil is tussen de toestand in het Nederlandstalig onderwijs en die in het Franstalig onderwijs, reproduceert en versterkt het schoolsysteem nog al te vaak de sociale ongelijkheden, de verschillen tussen de bevolkingsgroepen van buitenlandse origine en de autochtone bevolking, en werkt het zo de ruimtelijke dualisering van het Brusselse grondgebied in de hand. Het onderwijs heeft een rechtstreekse invloed op tal van sectoren zoals de economie, de werkgelegenheid of het socioculturele leven in de wijken. Bovendien is de school niet voldoende geïntegreerd in haar socioeconomische omgeving (de bedrijfswereld toont weinig belangstelling en de tewerkstellingsstrategieën leggen niet de link met opleiding in de algemene betekenis van het woord). Het is geweten dat een gebrek aan taalopleiding jongeren serieus belemmert in hun kansen op tewerkstelling. Een goede kennis van de tweede landstaal en noties van het Engels worden tegenwoordig in de meeste werkaanbiedingen vooropgesteld als basisvereisten. Minder dan 10% van de werkzoekenden is in staat hieraan te beantwoorden. Deze dubbele vereiste zou moeten aansluiten bij de doelstellingen van het verplicht onderwijs. Deze problematiek vergt een transversale benadering en de mobilisering van tal van actoren uit verschillende sectoren, naast de verantwoordelijken van de onderwijswereld zelf. Bovendien heeft de school, in haar hoedanigheid van “voorziening” (infrastructuur), ook banden met andere domeinen van het over-
303
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 10 BEVESTIGING VAN DE ROL VAN DE SCHOOL ALS BASIS VAN DE STADSONTWIKKELING
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
304
heidsbeleid zoals ruimtelijke ordening en stadsherwaardering. Ook daar moeten de actoren gecoördineerd samenwerken. In het licht van deze alarmerende vaststelling heeft het Gewest een aantal maatregelen genomen die deze van de Gemeenschappen aanvullen. Bedoeling is om het schoolverzuim en het falen op school te bestrijden en de gelijke toegang tot kwaliteitsonderwijs te bevorderen. Het Gewest verbindt zich ertoe om de studierichtingen en scholen in moeilijkheden te blijven ondersteunen om onderkwalificatie en schoolverzuim zoveel mogelijk te vermijden en de ongelijkheid van onderwijs te verminderen. Daarnaast ijvert het Gewest ook voor de socioprofessionele inschakeling van de jongeren door de banden tussen onderwijs, tewerkstelling en opleiding te versterken. Het is in die zin al verbintenissen aangegaan in het kader van de “New Deal” en de Alliantie Werkgelegenheid-Leefmilieu (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid). Gezien de huidige toename van de Brusselse bevolking en de demografische verwachtingen voor de komende jaren, moeten er in de scholen overigens nieuwe plaatsen bijkomen. Die kwestie wil het Gewest grondig aanpakken: naast de renovatie van bestaande scholen en de bouw van tijdelijke scholen, wil het zijn grondreserves aanspreken om te beantwoorden aan de toenemende behoeften aan onthaalcapaciteit in de scholen. Tegen 2020 zal het zijn inspanningen in die zin nog verhogen. De bevolkingsgroei plaatst de Brusselse scholen ook voor een leerkrachtentekort dat nog voortdurend toeneemt. Het Gewest kan op dat vlak oplossingen aanreiken via zijn bevoegdheden op het vlak van werkgelegenheid. De komende jaren moet het Gewest bijdragen tot een collectieve dynamiek rond de kwesties die zijn verbonden met de school, en kan het op zijn niveau de coördinatie van de lokale initiatieven verbeteren. In dit opzicht en met inachtneming van het institutioneel kader, wil het Gewest steun bieden aan de inspanningen van de Gemeenschappen en de gemeenten om de huidige problemen van het onderwijs aan te pakken. Het Gewest zal zich blijven inzetten om de bestaande scholen te versterken via zijn stedelijk planningsbeleid (stedenbouw, stadsvernieuwing, mobiliteit, infrastructuur, veiligheid, enz.) en de bouw van nieuwe scholen steunen via de hulp aan de gemeenten en de dotaties aan de gemeenschapscommissies.
1
BIJDRAGEN TOT EEN BETERE COÖRDINATIE TUSSEN DE VERSCHILLENDE ACTOREN VAN OPVOEDING EN ONDERWIJS
305
De sector van het onderwijs, en meer algemeen van de opvoeding, verenigt heel wat actoren. Centraal staan de Gemeenschappen en de inrichtende machten, maar ook de ouders, de mensen die in de scholen werken (leerkrachten, PMS-centra – voor psychische, medische en sociale begeleiding) en de CLB-centra – (centra voor leerlingenbegeleiding), het verenigingswezen en de socio-economische actoren spelen een belangrijke rol. Waar de Gemeenschappen en de inrichtende machten de grootste verantwoordelijkheid dragen op het vlak van onderwijs, is ook de gewestelijke overheid, met haar bevoegdheden op het vlak van werkgelegenheid maar ook territoriale organisatie, een hoofdrolspeler voor het onderwijs in Brussel. De verschillende onderwijsniveaus zijn bovendien sterk afhankelijk van elkaar: de problemen die zich stellen op een bepaald niveau (kleuter-, basis-, middelbaar, universitair of ander onderwijs) hebben immers een (onmiddellijk of uitgesteld) effect op de andere onderwijsniveaus. Daarom is het belangrijk dat de verschillende actoren gecoördineerd te werk gaan om de dringende problemen met betrekking tot de organisatie van het onderwijs goed op te lossen. Denken we maar aan de garantie van voldoende onthaalcapaciteit in de scholen ongeacht de wijk, de bestrijding van de sociale en territoriale dualisering van het schoolsysteem en de kwaliteit van het onderwijs.
Doelstellingen
In deze kwesties kan de Brusselse overheid bijdragen om het overleg tussen de actoren, en in het bijzonder tussen de Gemeenschappen, het Gewest en de inrichtende machten, te versterken. Om de acties op het Brusselse grondgebied beter te coördineren, hebben het Gewest en de Gemeenschappen “taskforces” (werkgroepen) opgericht die er al in geslaagd zijn om nieuwe plaatsen te creëren in de scholen. Het Gewest wenst het werk binnen deze werkgroepen voort te zetten. Ook moet het hele opvoedingssysteem onder de loep worden genomen, van de kinderopvang tot het middelbaar en het hoger onderwijs, om te anticiperen op de verdere impact op de verschillende niveaus van het onderwijs. Daar waar bijvoorbeeld het probleem van het aantal beschikbare plaatsen in de scholen vandaag vooral speelt in het kleuter- en basisonderwijs, zal het over enkele jaren ook het middelbaar onderwijs treffen. Het Gewest kan een speler zijn om enerzijds het overleg tussen de Gemeenschappen en netwerken te stimuleren, en anderzijds het delen van de beschikbare informatie over de organisatie van het onderwijs op het Brusselse grondgebied. In dat opzicht stelt het Gewest voor om specifieke “taskforces” op te richten. Eveneens van essentieel belang lijkt het om een coherente afstemming te garanderen tussen de schoolplanning en de andere domeinen van het stedelijk beleid, zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit en huisvesting en de vrijetijdsactiviteiten. In die zin zal het Gewest “Stedenbouwkundige Scholencontracten” invoeren. Ten slotte zal het Gewest steun verlenen aan de uitwisseling van statistische gegevens en goede praktijken tussen de scholen van het Franstalig en het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, dit om een betere kennis te verwerven van de situatie van het schoolaanbod op het Brusselse grondgebied.
De prioritaire acties zijn:
XXhet aanmoedigen van en bijdragen tot de overleg- en coördinatiestructuren tussen de verschillende actoren van de opvoedingswereld en met name tussen de Gemeenschappen, het
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
306
Gewest en de verschillende inrichtende machten. Dit overleg moet van structurele aard zijn en de meest terugkerende problemen aanpakken, in het bijzonder: Zde
productie van nieuwe plaatsen in de scholen, door een monitoring van het schoolaanbod, om de behoeften te bepalen, de mogelijke opvangplaatsen te identificeren en de projecten voor schoolinfrastructuren beter te coördineren en te bevorderen; van de scholen/studierichtingen die in moeilijkheden verkeren in de prioritaire wijken (zie punt 4);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zondersteuning Zde
opwaardering van het beroep van leerkracht om het huidige tekort weg te werken (zie Hoofdstuk 3);
Zde terbeschikkingstelling van statistische gegevens over de schoolsituatie in Brussel.
Het Gewest zal in dit verband een platform oprichten voor de uitwisseling van goede praktijken.
XXde aandacht vestigen op de noodzakelijke afstemming tussen de aanpak voor de scholen en de aanpak voor de kinderopvang, om in het bijzonder te anticiperen op de toekomstige problemen voor het basisonderwijs, het middelbaar en het hoger onderwijs; XXinitiatief nemen om administratieve platformen op te richten (naast de bestaande politieke “taskforces”) met een gewestelijke vertegenwoordiger die speciaal belast is met de banden met de Gemeenschappen en de verschillende federaties van de inrichtende machten (CECP, CPEONS, FELSI, SEGEC, KOCB, OVSG, scholengroep), en aanzetten tot de oprichting van gelijkaardige platformen op lokaal niveau; XX« Stedenbouwkundige Scholencontracten » invoeren, om de school te beschouwen in haar stedelijke omgeving. Het komt er enerzijds op aan de school een rol te laten spelen in de wijk waar zij zich bevindt en er anderzijds voor te zorgen dat de lokale beleidsinitiatieven rekening houden met de behoeften van de scholen. Hiervoor is het nodig de acties voor de scholen te coördineren met de acties voor de wijk, op grond van een coördinatie tussen verschillende interventieniveaus, d.w.z. het Gewest, de Gemeenschappen, de andere operatoren van de stad (gemeenten, besturen, pararegionale instellingen,…) en de inwoners van de wijk. Er moet werk worden gemaakt van een goede onderlinge afstemming tussen de schoolplanning en de andere domeinen van het stedelijk beleid (ruimtelijke ordening, mobiliteit, huisvesting, stadsvernieuwing,...), opdat bij elk project voor de aanleg van openbare ruimtes, bij elk project voor de inrichting van nieuwe wijken, bij elk project voor de verbetering van het openbaar vervoersnet, bij elke bouw van sport- of vrijetijdsvoorzieningen rekening zou worden gehouden met de gevolgen voor de scholen, en dit alles in overleg met deze laatste. Ook moet worden toegezien op de architecturale kwaliteit en op de coherentie van de nieuw gebouwde of gerenoveerde onderwijsinstellingen met de inrichting van de wijk waarin zij gevestigd worden; XXstudies uitvoeren op het domein van het onderwijs in Brussel, zowel van het Nederlandstalig als van het Franstalig onderwijs, om een beter beeld te krijgen van de problematiek (ook van de noodzaak om gemeenschappelijke databanken op te richten), en ervaringsuitwisselingen organiseren met het doel om problemen en oplossingen te delen. Het Brussels Observatorium voor Veiligheid en Preventie zou bijvoorbeeld deze rol kunnen vervullen door het inzamelen en delen van informatie over preventie en schoolherinschakeling; XXDe sportinfrastructuur van de school buiten de lesuren openstellen voor de “vrijetijdsactoren” van de wijken. Daartoe zal een structurele samenwerking worden aangemoedigd tussen de schoolpartners en de lokale verenigingen, in het kader van “Brede Schoolprojecten”.
2
HET LEERKRACHTENTEKORT WEGWERKEN
307
De leerkrachten zijn de belangrijkste actoren van de opvoedings- en onderwijssector. De laatste jaren is op de Brusselse arbeidsmarkt echter een leerkrachtentekort ontstaan dat het dagelijkse beheer van de klassen steeds complexer maakt. Bovendien dreigt dit tekort aan onderwijzers en leraren nog toe te nemen vanwege de leeftijdspiramide van de leerkrachten (60% is ouder dan 40 jaar en 29% ouder dan 50 jaar) en door het feit dat het aantal afgestudeerden in de pedagogische afdelingen kleuter- en basisonderwijs van de hogescholen de laatste jaren licht is gedaald. Daarenboven stellen we vast dat onderwijzers die hun professionele loopbaan begonnen zijn in Brussel, uit het Gewest wegtrekken en de ervaring die zij hier opgedaan hebben, dus verloren gaat. Doelstellingen
In het licht van deze vaststelling richtte de gezamenlijke inter-Franstalige Regering in 2011 een werkgroep op die zich moest buigen over het leerkrachtentekort. Ook de Vlaamse Gemeenschap en de VGC hebben zo’n werkgroep. Parallel heeft ook de “Taskforce onderwijs”, waarin de 2 Gemeenschappen en het Gewest zijn verenigd, een speciale werkgroep rond deze kwestie opgericht. De Brusselse gewestelijke overheid wil het nijpende leerkrachtentekort aanpakken door, in samenwerking met de Gemeenschappen, het beroep van leerkracht en de beroepen van de opvoedingssector op te waarderen. In een eerste fase wil het Gewest de uitwisseling van gegevens afkomstig van de 2 Gemeenschappen en de 2 Gemeenschapscommissies bevorderen om de kennis van de problemen met betrekking tot het tekort aan begeleidend personeel en leerkrachten in Brussel te verbeteren. Op basis van deze betere kennis van het leerkrachtentekort zal het Gewest acties ontwikkelen op het niveau van werkgelegenheid en opleiding (in samenwerking met Actiris, Bruxelles-Formation, de VDAB en Forem) om het beroep van leerkracht te promoten, de werkzoekenden met interesse voor dit beroep op te leiden en de toekomstige leerkrachten voor te bereiden op de bijzonderheden van het onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Gewest verbindt zich er tevens toe om de verschillende modaliteiten te bestuderen om het werkkader van de leerkrachten op te waarderen.
De prioritaire acties zijn:
XXde gegevensuitwisseling bevorderen om de kennis van de problemen met betrekking tot het tekort aan begeleidend personeel en leerkrachten te verbeteren. Indien nodig zal deze kennis worden aangevuld door een studie te starten over de oorzaken van dit tekort, om na te gaan welke maatregelen het behoud van de leerkrachten in Brussel kunnen aanmoedigen; XXeen “technische werkgroep” oprichten met Actiris, Bruxelles Formation, de VDAB, Forem, de COCOF en de VGC, om uitvoering te geven aan de operationele maatregelen en zo de actievoorstellen in de praktijk te brengen die zijn uitgetekend door de “politieke werkgroep” gewijd aan het Brusselse leerkrachtentekort (in het kader van de “Taskforce onderwijs”). De politieke werkgroep heeft de volgende actiepistes vooropgesteld: Zop het vlak van werkgelegenheid: zal Actiris de werkzoekenden sensibiliseren voor de car-
rièremogelijkheden in het onderwijs, een “job event” organiseren om het beroep van leerkracht op te waarderen en een specifieke cel “onderwijs” oprichten binnen Actiris;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
308
Zop het vlak van beroepsopleiding: zullen Bruxelles-Formation, de VDAB en Forem de werk-
zoekenden zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs de kans geven om tijdens een opleiding een getuigschrift te behalen waarmee ze kunnen lesgeven in het basisonderwijs, met behoud van hun uitkeringsrechten. Werkzoekenden zullen voor onderwijzer kunnen studeren in de vorm van een beroepsopleiding en er zullen opleidingsmodules voor de pedagogische studierichtingen worden georganiseerd;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zop het vlak van communicatie zal een perscampagne worden georganiseerd, een gecentra-
liseerde website worden opgericht met vraag en aanbod van leerkrachten, informatiesessies worden georganiseerd in de scholen om de “academische” herscholingen te promoten. ZOok zal worden nagedacht over de manier om de leerkrachten beter voor te bereiden op de
bijzonderheden van het Brusselse onderwijs. De technische werkgroep zal samenwerken in overleg met de Gemeenschappen, voor wat hen aanbelangt;
XXinvesteren om de werkomgeving te verbeteren (door de inrichting van groene ruimtes binnen de scholen, de renovatie van de lokalen, de terbeschikkingstelling van ontspanningsruimtes voor het personeel, een betere bereikbaarheid van de school,…) en, in ruimere zin, om de stad aantrekkelijker te maken (via het huisvestingsbeleid, de acties voor de leefomgeving, het cultureel aanbod,…). Niet alleen het beroep van leerkracht moet worden opgewaardeerd, maar ook de levenskwaliteit in de stad (via het cultureel aanbod, de oprichting van talrijke diensten en handelszaken, via de interculturele omgeving, een betere mobiliteit van de personen,…) ten aanzien van de leerkrachten (zie hoofdstukken 12 Cultuur, 1 Huisvesting, 5 Mobiliteit, 6 Stadsvernieuwing en Deel I Stadsproject).
3
BIJDRAGEN TOT EEN BETERE OVEREENSTEMMING TUSSEN VRAAG EN AANBOD VAN HET ONDERWIJS OP WIJKNIVEAU
309
De Brusselaars op schoolgaande leeftijd hebben niet altijd makkelijk toegang tot scholen in hun buurt of tot de scholen die hun ouders hebben uitgekozen. In sommige wijken van het Gewest beantwoordt het aanbod van beschikbare plaatsen niet aan de vraag. Vooral de wijken in het westen en het noorden van het Gewest kampen met een groot tekort aan beschikbare plaatsen. Het probleem is het grootst in de scholen van het basisonderwijs. Deze ongelijke verdeling van het schoolaanbod dreigt de sociaalruimtelijke dualisering in het Gewest nog te verscherpen. Bovendien neemt het aantal kinderen door de bevolkingsgroei in het Gewest nog toe en zijn er dus meer voorzieningen en diensten nodig, en in het bijzonder meer beschikbare plaatsen in de scholen. Volgens de ramingen van het aantal kinderen op schoolgaande leeftijd moeten er in Brussel meer dan 28.500 plaatsen bijkomen in het basisonderwijs (tussen 2010 en 2020)64.
Doelstellingen
De Brusselse overheden willen hun investeringen in het schoolaanbod van het Gewest voortzetten en uitbreiden, vooral in de wijken die met een tekort kampen (vandaag en in de toekomst), volgens de resultaten van de “scholenstudie” van het ATO en op basis van de demografische verwachtingen van het BISA. De toegang tot de grondreserves moet worden beheerst om de uitvoering van schoolprojecten te vergemakkelijken. In het kadaster van de scholen dat werd opgesteld door het ATO, werden al een aantal potentiële 64 Dit cijfer werd verkregen na aftrek van de 13.500 plaatsen die al zijn geprogrammeerd door het Gewest of de Gemeenschappen. Inventaris van voorzieningen, ATO-BRAT, 2011 (zie www.adt-ato.be).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
310
sites naar voren geschoven die zich lenen voor de bouw, uitbreiding of renovatie van onderwijsinstellingen. Ook in het kader van grote vastgoedprojecten, moet rekening worden gehouden met de schoolproblematiek. Op die manier moet het mogelijk te zijn te anticiperen op de behoeften, zodat het Gewest de inrichtende machten kan sensibiliseren een voluntaristisch beleid te voeren. Het Gewest wil, in samenwerking met de Gemeenschappen en de lokale overheden, de inventarisatie van de schoolvoorzieningen en de mobiliseerbare gronden voortzetten, enerzijds om de behoeften en mogelijke plaatsen beter te identificeren en anderzijds om de projecten voor schoolinfrastructuren beter te coördineren en te vergemakkelijken. Deze monitoring zal worden geconcretiseerd door een samenwerkingsakkoord tussen alle betrokken instellingen. Overigens moet het Gewest ook een gelijke toegang garanderen voor alle Brusselse leerlingen, door het accent te leggen op het principe van “buurtstad” (zie Deel I Stadsproject) en de afstanden tussen de woonplaats van de leerlingen en de school te verkleinen. Dit buurtaanbod vergt een globale strategie op het vlak van ruimtelijke ordening en mobiliteit. Ten slotte zal het Gewest in het bijzonder toezien op de multifunctionaliteit van de nieuwe schoolgebouwen en op hun integratie in een wijkdynamiek.
De prioritaire acties zijn:
binnen het ATO en, zodra dit zal zijn opgericht, binnen het departement “Territoriale Benadering” XX van het Brussels Planbureau, met de steun van de Gemeenschappen en Gemeenten, een monitoring van het schoolaanbod ontwikkelen om de inventaris van de schoolvoorzieningen en de mobiliseerbare gronden bij te werken (organisatie van een “schoolmonitoring” in Brussel), om met name de behoeften van de verschillende studierichtingen en netten in Brussel preciezer te identificeren;
XXde Gemeenschappen ertoe aanzetten om te blijven investeren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in het bijzonder en indien mogelijk in de wijken met een tekort aan scholen en in de gebieden waar de bevolking tegen 2020 aanzienlijk zal toenemen (zie kaart in het punt “vaststelling en problematiek”). Om efficiënter te zijn en de uitgaven te rationaliseren, moeten de gemeenten en de Gemeenschappen ook worden aangemoedigd om hun middelen te bundelen en gezamenlijk te investeren in volledige schoolgehelen van het type “Brede school”, d.w.z. open scholen die hun omgeving integreren); XXde beschikbare gronden en gebouwen mobiliseren in de prioritaire gebieden, om nieuwe scholen te bouwen of de bestaande scholen uit te breiden. Meer bepaald moeten er scholen worden gebouwd in te verstedelijken gebieden en/of ontwikkelingsgebieden (met name door de bouw van scholen te voorzien in het kader van grote vastgoedprojecten). Dat veronderstelt dat de Gemeenschappen en alle onderwijsnetten van bij het begin bij vastgoedprojecten moeten worden betrokken en moeten worden benaderd telkens de gewestelijke actoren (via de monitoring van het schoolaanbod) een beschikbaar gebouw identificeren dat zou kunnen worden herbestemd als onderwijsinstelling; XXsteunen op de Duurzame Wijkcontracten om de bouw van bijhorende infrastructuren (sportzaal,…) te ondersteunen volgens de behoeften van de betreffende wijk en toezien op een optimale spreiding, rekening houdend met het gewestelijk sportkadaster (beheerd door het ATO in samenwerking met de COCOF en de VGC); XXerop toezien (in het kader van de monitoring van het schoolaanbod) dat de gebouwen en gronden die van belang zijn voor de bouw van schoolinfrastructuren niet worden herbestemd voor infrastructuren voor andere functies (bij de indiening van de stedenbouwkundige vergunningsaanvragen); XXtoezien op de aanpasbaarheid (via moduleerbare ruimtes), de stedenbouwkundige kwaliteit en de multifunctionaliteit van de nieuwe gebouwen (waar ook buitenschoolse of wijkevenementen moeten kunnen worden georganiseerd).
4.1.
ERVOOR ZORGEN DAT ALLE BRUSSELAARS HET SCHOOLSYSTEEM VERLATEN MET EEN DIPLOMA DAT HUN SOCIO-PROFESSIONELE INSCHAKELING VERGEMAKKELIJKT
311
HET TAALPROBLEEM AANPAKKEN
Vaststelling en problematiek
Brussel is een stad waar steeds meer culturen samenleven en steeds meer talen worden gesproken: in het dagelijkse leven zijn lang niet meer alleen het Frans en het Nederlands de voertaal. In sommige scholen hebben heel wat jongeren slechts een gebrekkige kennis van de taal waarin wordt onderwezen, wat hun slaagkansen vaak in de weg staat. Maar ook als de jongeren op school een van de 2 officiële talen beheersen, hebben ze het op de arbeidsmarkt vaak moeilijk omdat voor heel wat banen tweetaligheid is vereist (50% van de werkaanbiedingen bij Actiris stelt eisen op het vlak van talen). Slechts 8,1% van de werkzoekenden verklaart echter een goede kennis te hebben van de andere landstaal, terwijl steeds meer mensen geen van de beide landstalen voldoende beheersen om een baan te vinden of een kwalificerende opleiding te volgen. De nood aan taalonderwijs is dus een voorvereiste om heel wat Brusselse werkzoekenden (weer) te integreren op de arbeidsmarkt (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid). Doelstellingen
Een van de prioriteiten van het Gewest is ervoor te zorgen dat alle Brusselaars minstens een van de officiële talen beheersen. Dat is immers een essentiële voorwaarde voor hun socioprofessionele inschakeling en voor de sociale cohesie in het algemeen. Het Gewest wil daarvoor het onderricht van de landstalen in de scholen van de 2 taalgemeenschappen opvoeren en de taalopleidingen verder ondersteunen volgens de krijtlijnen van het “Talenplan voor de Brusselaars”. Verder moeten alle leerlingen na afloop van het verplicht onderwijs de 2 officiële talen beheersen en noties hebben van het Engels. Deze doelstelling moet thans beschouwd worden als prioritair. Zonder de organisatie van het onderwijs in 2 aparte taalgemeenschappen in vraag te stellen, moet het Gewest overleg plegen met de 2 Gemeenschappen, om zo waarborgen te bekomen voor de financiering en de eigenheid van de normen voor het taalonderricht in Brussel. Daarenboven zal het de oprichting aanmoedigen van scholen die cursussen en projecten ontwikkelen om de tweetaligheid te bevorderen. Het Gewest zal ook een denkoefening starten over de rol en de ontwikkeling van de Engelse taal in Brussel, in het licht van de plaats die Brussel bekleedt op het internationale toneel. In sommige sectoren en beroepen (zoals de horeca of ICT) blijkt de beheersing van het Engels een heel belangrijke troef te zijn om een baan te vinden.
De prioritaire acties zijn:
XXin het kader van de “Taskforce onderwijs” werken aan het taalonderricht om na te gaan welke acties de Gemeenschappen en Gemeenschapscommissies op dit domein moeten ondernemen. Overeenkomstig het “Talenplan voor de Brusselaars” moet een werkgroep worden opgericht om inter-institutioneel overleg te organiseren met het oog op de bevordering van de tweetaligheid; XXErvoor zorgen dat alle leerlingen aan het eind van de schoolplicht functioneel drietalig zijn (F/N/E).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
4
312
4.2.
HET SCHOOLVERZUIM BESTRIJDEN EN HET AANTAL TE LAAG GESCHOOLDE JONGEREN VERMINDEREN
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De Brusselse arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een hoge werkloosheidsgraad bij de jongeren onder de 25 jaar, met als gevolg dat deze bevolkingscategorie heel wat problemen kent op het vlak van socioprofessionele inschakeling. Een groot deel van deze jongeren, die ook sociaal op de dool zijn, verlaten het schoolsysteem zonder diploma. In 2010 had 16% van de jongeren tussen 15 en 24 jaar het middelbaar onderwijs niet voltooid, tegenover 12% op nationale schaal65. De verhouding voortijdige schoolverlaters (18,4%)66 ligt boven het nationale gemiddelde (11,9%) en is gestegen tegenover 2009 (+ 3%)67. Op het vlak van kwalificaties verkeert het Gewest in een bijzondere situatie (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid). Het aantal geschoolden is hoog, maar er zijn ook heel wat mensen die te laag gekwalificeerd zijn: 32% van de bevolking tussen 25 en 64 jaar heeft geen diploma hoger middelbaar onderwijs. Hoewel de problematiek in het Nederlandstalige onderwijs minder groot is dan in het Franstalige onderwijs, ontsnapt het ook niet volledig aan die tendens. Deze situatie is des te problematischer, omdat de Brusselse arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een grote vraag naar hooggeschoolde werknemers. Doelstellingen
In het licht van deze problematiek richtte de Brusselse Regering in 2000 het Programma Preventie Schoolverzuim (PSV) op dat de strijd aanbindt met schoolverzuim en geweld op school, zowel in het basis- als in het middelbaar onderwijs en in alle netten en taalrollen samen. Via de doelstelling “schoolherinschakeling” van het “Brussels Preventie- en Buurtplan” ondersteunt het Gewest overigens ook de lokale initiatieven die gericht zijn op het bestrijden van schoolverzuim (zie hoofdstuk 8 Veiligheid). In het kader van deze problematiek moet stroomopwaarts worden gehandeld. Er moet worden gestreefd naar een betere scholing van de jongeren, zodat ze het schoolsysteem kunnen verlaten met een diploma waarmee ze een baan kunnen vinden in Brussel. Enerzijds moet het Gewest alles in het werk stellen om te vermijden dat jongeren hun studies opgeven en hun vertrouwen in het schoolsysteem kwijtraken, door zich te blijven inspannen via het PSV en de “gemeentelijke preventiecellen” (in het kader van het “Preventie- en Buurtplan”). Anderzijds moet het Gewest samenwerken met de Gemeenschappen, opdat het personeel van de scholen voldoende opgeleid zou worden om aan de hand van een behoorlijke begeleiding en dito onderwijs de rol van de school op te waarderen ten aanzien van de jongeren en de gezinnen. In het kader van de voortzetting van het PSV en de Preventie- en Buurtcontracten moet het overleg tussen het Gewest en de verschillende inrichtende machten worden georganiseerd om, met name, de rollen te verduidelijken en te komen tot een werking die rekening houdt met de Brusselse bijzonderheden. De prioritaire acties zijn:
XXhet Brusselse Programma Preventie Schoolverzuim (PSV) verder uitbouwen met strikte inachtneming van de gewestelijke bevoegdheden en de werking van dit programma verbeteren door de administratieve procedures te vereenvoudigen en een betere informatieoverdracht aan alle netten te garanderen; XXschoolherinschakeling behouden als prioritaire doelstelling in het kader van de Preventie- en Buurtcontracten, in het kader van het sociale cohesiebeleid van de COCOF, en door de 65 Enquête “Arbeidskrachten 2010”. 66 Het “percentage voortijdige schoolverlaters” wordt berekend op basis van peilingen: hierin worden jongeren tussen 18 en 24 jaar in aanmerking genomen die geen diploma hoger middelbaar onderwijs hebben en niet zijn ingeschreven in een leerprogramma of opleidingsprogramma gedurende een referentieperiode van 4 weken voorafgaand aan de peiling. 67 Enquête “Arbeidskrachten 2010”.
werking van de “begeleidingsteams” in de Nederlandstalige scholen te verbeteren. In het kader van de Preventie- en Buurtcontracten wil het Gewest de observatie opvoeren en een betere kennis verwerven van het verschijnsel schoolverzuim (via de schoolbemiddelaars en het Observatorium voor Preventie en Veiligheid), om acties te ontwikkelen die beter zijn aangepast aan de realiteit van het terrein, meer gepersonaliseerd zijn en ook beter gecentraliseerd (zie hoofdstuk 8 Veiligheid);
313
XXde gemeenten ondersteunen om zo goed mogelijk het publieke aanbod van takenscholen te organiseren; XXondersteuning bieden voor en bijdragen tot de ontwikkeling van initiatieven voor schooloriëntering.
4.3.
DE KWALIFICATIERICHTINGEN BETER EXPLOITEREN/OPWAARDEREN EN DE LINK “ONDERWIJS – WERKGELEGENHEID - OPLEIDING” VERSTERKEN
Vaststelling en problematiek
Hoewel ze nog steeds een groot deel van het Brusselse leerlingenbestand uit het middelbaar onderwijs concentreren, kennen de kwalificatierichtingen steeds meer moeilijkheden (toegang tot dit type onderwijs door “doorverwijzing”, cultuur van het zittenblijven, statutaire beperkingen die innovaties op het vlak van personeelsbeheer in de weg staan,…). Het gevolg is dat ze maar moeilijk hun opdracht, namelijk het opleiden van jongeren, kunnen vervullen. Bovendien is de link tussen het onderwijs en de bedrijfswereld steeds complexer. Doelstellingen
Om de werking van het kwalificatieonderwijs te verbeteren, wil de Brusselse gewestelijke overheid deze studierichtingen opwaarderen, met name door ook een publiek aan te trekken dat niet heeft gefaald in andere richtingen. Deze opwaardering moet gebeuren ten aanzien van de jongeren en hun familie, maar ook ten aanzien van de arbeidswereld en de bedrijven. Bovendien moet de kwalificerende dimensie worden gevrijwaard en hersteld, d.w.z. het vermogen om zich te structureren op maat van de “arbeids- en technologische wereld”, dankzij een grotere betrokkenheid van de beroepssectoren. Ook wil het Gewest alle middelen promoten die de link tussen onderwijs, tewerkstelling en opleiding versterken, in samenwerking met de werkgelegenheids- en opleidingsactoren (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid).
De prioritaire acties zijn:
XXde nieuwe inrichtingen van het kwalificatieonderwijs inplanten in een kwalitatieve omgeving, om deze studierichtingen weer aantrekkelijk te maken; XXde link versterken tussen de actoren van het technisch en beroepsonderwijs, de instanties belast met opleiding en tewerkstelling (Actiris, Bruxelles-Formation, VDAB en Forem) en de bedrijven, met name door de voorstellen van de “New Deal” te concretiseren (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid); XXom ervoor te zorgen dat het aanbod van het kwalificatieonderwijs beter afgestemd is op de behoeften van de bedrijfswereld, met het oog op de socio-economische ontwikkeling, de opdrachten van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Gewest (ESRBHG) uitbreiden zodat deze omstandig advies kan verlenen op het vlak van onderwijs. In dit opzicht moet de samen-
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde onderlinge afstemming en coördinatie tussen het Gewest en de inrichtende machten waarborgen in het kader van het PSV en de Preventie- en Buurtcontracten, via een “taskforce” die speciaal gewijd is aan de thematiek van het schoolverzuim;
314
werking tussen het secretariaat van de ESRBHG, de CCFEE68, de IPIEQ69 het HVOB70 en het BNCTO worden verbeterd71 ;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde alternerende opleidingen promoten, het aantal bedrijfsstages tijdens de studies opvoeren, proefexperimenten ondersteunen die jongeren uit het kwalificatieonderwijs helpen om snel een baan te vinden (bijvoorbeeld door bij het verlaten van de school aanvullende en/ of tussenopleidingen aan te bieden rond interessante thema’s, om de overstap naar de arbeidswereld te vergemakkelijken) en de maatregelen voor socioprofessionele inschakeling ondersteunen (via de referentiecentra, de competentiecentra, de centra voor spitstechnologie,…). Ook moeten de Brusselse bedrijven en de beroepssectoren ertoe worden aangezet om de technische beroepen te promoten bij de jongeren op schoolgaande leeftijd, en dit in samenwerking met de Gemeenschappen (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid); XXhet Uitrustingsfonds van het Gewest versterken voor het technisch en beroepsonderwijs; XXijveren voor een sterkere participatie van het Gewest aan de verschillende organen waar overleg plaatsvindt over de organisatie van het onderwijs, zodat het Gewest mee kan bepalen welke kwalificatierichtingen in Brussel ontwikkeld en ondersteund moeten worden; XXerop toezien dat de tewerkstellingsactoren zich snel ontfermen over de studenten die de school verlaten, al dan niet met een diploma op zak. Er zal een initiatief worden opgestart, dat op de eerste plaats gericht zal zijn tot de laaggeschoolden.
68 69 70 71
Commission consultative Formation Emploi Enseignement. Instance de Pilotage Inter-Réseaux de l’enseignement qualifiant. Huis van het Onderwijs in Brussel. Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding.
5
DE SOCIALE EN TERRITORIALE DUALISERING VAN HET SCHOOLSYSTEEM BESTRIJDEN
315
Het aantal afgestudeerden in het hoger onderwijs in België is het derde hoogste van Europa, na Finland en Noorwegen (volgens de cijfers van de OESO van 2009). Met meer dan 70.000 studenten op zijn grondgebied, is Brussel het meest “gediplomeerde” Gewest van België. Helaas is België ook een van de landen met het meest ongelijke schoolsysteem. In Brussel meer bepaald lijkt het onderwijs minder een middel om hoger op de sociale ladder te klimmen dan een sociaal reproductiesysteem dat de socioculturele ongelijkheid vertaalt in schoolongelijkheid. Volgens de PISA-studie van 2009, « is het verschil tussen de schoolresultaten van de 25% ‘rijkste’ kinderen en de 25% ‘armste’ kinderen in geen enkel West-Europees land groter dan in België ». Ook heerst een grote ongelijkheid tussen de jongeren van Belgische origine en de jonge buitenlanders of jongeren van buitenlandse origine, zonder dat de sociaaleconomische situatie van deze bevolkingsgroepen alleen deze ongelijkheid kan verklaren. Ten slotte speelt ook de ruimtelijke segregatie tussen de centrale en westelijke wijken en de rest van het Gewest een rol. Het studieniveau (en de schoolresultaten) van de bevolkingsgroepen van deze wijken is veel lager dan in de rest van het Gewest. Voornamelijk twee mechanismen verklaren deze sterke dualisering van het Belgische, en meer bepaald het Brusselse schoolsysteem: enerzijds
de selectiviteit tussen de verschillende opvoedingsniveaus, die zich vertaalt in een aanzienlijke hiërarchisering van de verschillende studierichtingen;
anderzijds het principe van de “vrijheid van schoolkeuze” voor de ouders van in het kleuter- en basison-
derwijs, die een zekere segregatie versterkt doordat de scholen onderling concurreren. De inschrijvingsregels zijn één van de sleutels tot een grotere sociale gemengdheid. Die concurrentie wordt nog versterkt door het feit dat er verschillende taalstelsels en verschillende netten bestaan. Het schoolaanbod is dus bijzonder versnipperd.
Doelstellingen
De sociale en territoriale dualisering van de stad bestrijden is het centrale doel en alle beleidsdomeinen van het Gewest - huisvesting, werkgelegenheid, economie, ruimtelijke ordening, mobiliteit,… - zetten zich daarvoor in. Meer specifiek op het vlak van onderwijs ontwikkelt het Gewest, ondanks zijn beperkte bevoegdheden op dit domein, in samenwerking met de gemeenten een “palliatieve” ondersteuning van leerlingen en scholen in moeilijkheden via verschillende instrumenten: de Duurzame Wijkcontracten, de Preventie- en Veiligheidscontracten en het Programma Preventie Schoolverzuim (PSV). Het Gewest wil dit beleid voortzetten en pleit voor een structurele hervorming van de organisatie van het schoolsysteem in Brussel. Het wil de sociale gemengdheid in de scholen bevorderen, met name door te ijveren voor een grotere sociale mix in de wijken (via acties op het vlak van huisvesting en leefomgeving). Bovendien ondersteunt het Gewest de opwaardering van de scholen in de meest “achtergestelde” wijken en de gedevaloriseerde segmenten van het onderwijs (met vooral de technische en beroepsrichtingen). Dat betekent dat het Gewest erop moet toezien dat de kwaliteit van het onderwijs altijd gegarandeerd is, ongeacht de scholen, studierichtingen en de wijken.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
316
De prioritaire acties zijn:
XXde sociale gemengdheid bevorderen op residentieel vlak, via het huisvestingsbeleid en de acties voor de leefomgeving;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde technische en beroepsopleidingen promoten (zie punt 4); XXvolgens de hoogdringendheid en de politieke prioriteiten, de inrichtingen ondersteunen die in de prioritaire wijken zijn gevestigd via het beleid inzake stadsvernieuwing (ondersteuning van de socioculturele activiteiten waarbij de scholen betrokken zijn, renovatie van de gebouwen, inrichting en beveiliging van de schoolomgeving,…), gecoördineerd en ter aanvulling van de al bestaande gemeenschapsinitiatieven (gedifferentieerde begeleiding, open scholen, inclusief onderwijs, “voorkeurbeleid”, inschrijvingsbeleid, huistaakbegeleiding,…) en de pedagogische projecten van de inrichtingen (zie punt 1: “Stedenbouwkundige Scholencontracten”); XXde scholen beter integreren in de wijken, om er structurerende voorzieningen van te maken, met name door sommige ruimtes in de school voor recreatief gebruik (podiumzaal, sportzaal, speelplaats,…) ter beschikking te stellen van de mensen van de wijk en door de initiatieven van de gemeenten, zoals de “Brede School” te ondersteunen; XXde initiatieven steunen die de ouders betrekken bij het schoolproject van hun kind, om de ongelijkheid op het vlak van de toegang tot informatie en de beroepsnetten te verminderen; XXaanmoedigen om bij de gegevensproductie over het onderwijs rekening te houden met de gewestelijke dimensies dankzij een versterkte samenwerking tussen het BISA en de dienst Statistiek van de Franse Gemeenschap (ETNIC), het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, het Departement Onderwijs en Vorming en de VGC Onderwijsadministratie.
INLEIDING Depuis l’adoption d’une législation patrimoniale régionale spécifique en 1993, la notion de patrimoine a Sinds in 1993 een specifieke gewestelijke erfgoedwetgeving werd goedgekeurd, is het begrip erfgoed aanzienlijk geëvolueerd. Het werd gediversifieerd en zelfs uitgebreid. Vandaag wordt algemeen aangenomen dat de stad in haar geheel al moet worden beschouwd als erfgoed op zich, en als dusdanig bijzondere aandacht verdient. De notie erfgoed blijft dus niet beperkt tot de beschermde elementen (opgenomen in de Werelderfgoedlijst van Unesco of monumentaal erfgoed), maar elk element van de stad moet worden gezien als een “getuige van een tijdperk”, met inbegrip van het cultureel en immaterieel erfgoed. Vandaag moeten we de beheersinstrumenten van ons erfgoed afstemmen op deze globale visie, om te komen tot een beleid dat daadwerkelijk is gericht op het geïntegreerde behoud van het erfgoed. Een globale visie op erfgoed houdt in dat ook rekening wordt gehouden met het niet-beschermde erfgoed in alle wijken, en dat de bevolking wordt gesensibiliseerd rond het belang ervan. Het betekent ook dat evenveel aandacht uitgaat naar de wettelijke bescherming van alle wijken, alsook naar hun onderhoud en verfraaiing, om de dualisering van de stad tegen te gaan. Een globale inventaris van het bouwkundig erfgoed kan helpen om de rijkdommen van elke wijk beter te leren kennen, hun ontwikkeling en geschiedenis te begrijpen… wat dan weer een betere basis biedt voor de bezinning en beslissingnames over de toekomstige inrichtingen. Naast zijn intrinsieke culturele functies is erfgoed een heuse sociaaleconomische hefboom. Het behoud en de restauratie van gebouwen met erfgoedwaarde (ongeacht of ze beschermd zijn of niet) genereert economische activiteit in de domeinen van de openbare werken, ambachten, technologie, opleiding, toerisme,… Goed beheerd erfgoed is een endogene groeifactor en biedt een zekere meerwaarde voor de ontwikkeling van het Gewest. Op het vlak van imago en aantrekkelijkheid van de stad leidden de restauratie en herbestemming van grote (al dan niet beschermde gebouwen) tot de heropleving of oprichting van enkele sterke iconen voor het Gewest: het centrum voor hedendaagse kunst Wiels, het NIR op het Flageyplein, het Paleis van Karel V op het Koningsplein, het Atomium of nog de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Laken. Behalve deze iconische gebouwen draagt de hele erfgoedkwaliteit van het Gewest, met inbegrip van de parken, bij tot zijn toeristische, residentiële, economische en culturele aantrekkingskracht. Het erfgoed moet dan ook worden opgewaardeerd als een centraal element van de levenskwaliteit en de internationale uitstraling van de stad, en dat dankzij een betere integratie in het beleid voor toerisme, ruimtelijke ordening, milieu en openbare ruimte. Door zijn culturele, esthetische, sociale, economische en milieuaspecten draagt het erfgoed er dus ruimschoots toe bij om de uitdagingen van het Gewest aan te gaan: het erfgoed is immers een belangrijk en identiteitsbepalend element, een economische hefboom die garant staat voor sociale cohesie. Uitgaande van deze bijzondere kenmerken moet Brussel een verregaande en dynamische denkoefening lanceren rond het behoud, de integratie en de opwaardering van het erfgoed. Ten slotte bestaat er een zekere spanning tussen enerzijds de wil om het erfgoed te behouden en anderzijds het streven om de transformatie en ontwikkeling van de stad aan te moedigen om haar duurzaamheid te garanderen. In deze context moet het erfgoedbeleid rekening houden met de permanente evolutie van de stad, alsook haar noodzakelijke aanpassing aan de maatschappelijke belangen en de behoeften van de inwoners. Acties voor het behoud en de opwaardering van het erfgoed moeten daarom stroken met de huidige vereisten inzake de duurzame ontwikkeling. Erfgoed is niet alleen een kwestie van vrijwaring, maar ook een kwestie van productie.
317
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 11 HET ERFGOED ALS UITSTRALING VAN EEN STEDELIJKE IDENTITEIT
318
Omgekeerd heeft het huidige stadsontwikkelingsbeleid er alle belang bij om de rijkdommen van het bestaande erfgoed goed te benutten (met name om te beantwoorden aan de vereiste inzake het rationeel gebruik van de middelen en inzake verdichting).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Erfgoed is niet alleen een kwestie van vrijwaring, maar ook een kwestie van productie: dat houdt in dat het Gewest ook moet proberen vorm te geven aan het erfgoed van morgen. Deze erfgoedproductie zal hand in hand gaan met de aanmoediging van architecturale kwaliteit en innovatie in een Gewest waar hedendaagse architectuur vaak uitblinkt door middelmaat. Tot slot dient ook het behoud van het cultureel en immaterieel erfgoed verbeterd te worden. Het Gewest zou er in dat opzicht baat bij hebben dat het in overleg met de Gemeenschappen de acties zou kunnen ondernemen die vereist zijn met het oog op het behoud van het cultureel en immaterieel erfgoed dat nauw met de identiteit van het Gewest verbonden is.
1
DE VERSCHILLENDE ERFGOEDBEROEPEN ONDERSTEUNEN EN AAN ELKAAR LINKEN, VAN KENNIS TOT UITVOERING
319
De bescherming, restauratie en opwaardering van het Brusselse erfgoed vergt eerst en vooral een goede kennis van de bouwwerken, hun geschiedenis, de architecturale gehelen, de continuïteiten en de breuken in de stedelijke ruimte. De kennis van het erfgoed berust enerzijds op de lijst van de beschermde goederen (ook het “register van het beschermd erfgoed” genaamd) en anderzijds op verschillende inventarissen, waaronder de “Wetenschappelijke inventaris van het bouwkundig erfgoed”, een lijst van de gebouwen met erfgoedwaarde. Er bestaan ook thematische inventarissen van de opmerkelijke bomen, het archeologisch erfgoed of de orgels. Daarnaast wil de Directie Monumenten en Landschappen (DML) de gegevens en studies centraliseren via de ontwikkeling van haar documentatiecentrum en de oprichting van een gemeenschappelijke databank van verschillende instellingen (DML/ULB/Europese Unie via het Carrare-programma). Om de verzamelde kennis te verspreiden en de professionals en burgers te sensibiliseren voor de erfgoedkwesties, produceert de DML informatiedragers (tentoonstellingen, publicaties, informatieborden, pedagogische studiedagen,…), creëert ze partnerschappen (koninklijke musea, Art Nouveau Network, Europese programma’s zoals Carrare of Septentrion,…) en organiseert ze evenementen (Erfgoeddagen,…). Deze activiteiten blijven evenwel beperkt bij gebrek aan menselijke en financiële middelen. Naast de kennis van het erfgoed impliceren het behoud en de bescherming ervan ook een herkwalificatie van de manuele, technische en ambachtelijke beroepen die nodig zijn voor het onderhoud en de restauratie van het erfgoed. Het domein van het erfgoed genereert heel wat banen (restauratie, herbestemming, onderhoud van het beschermd en niet-beschermd erfgoed en van de landschappen en tuinen). Voor deze werken zijn immers heel wat gespecialiseerde vakmensen vereist. In het licht van de problematiek van de onderkwalificatie van de Brusselaars en bijgevolg de hoge vraag naar kwalificaties, vormen de opleidingen tot de erfgoedberoepen een ware opportuniteit. Het valoriserende aspect van specialistenwerk kan jongeren aantrekken, op voorwaarde dat wordt geïnvesteerd in de sensibilisering voor het erfgoed en de beroepen die eraan verbonden zijn. Erfgoed verbetert ook het imago van de bouwsector door bij te dragen tot de herkwalificatie van haar beroepen. In dit verband startte het Gewest in 2011 met de uitvoering van de “New Deal” (Pact voor een Duurzame Stedelijke Groei – zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid). Een van de krachtlijnen van het hoofdstuk dat is gewijd aan internationale ontwikkeling, betreft precies de “erfgoedberoepen”. De inzet met betrekking tot deze beroepen is dubbel: enerzijds moet worden beantwoord aan de behoefte aan gespecialiseerde arbeidskrachten voor onderhoud en restauratie, om het erfgoed te bewaren en spaarzaam om te springen met middelen; anderzijds dient men tegemoet te komen aan de noodzaak om de knowhow rond oude technieken in stand te houden. Werken aan oude gebouwen vergt een specifieke kennis en knowhow. Vandaar het belang om een link te leggen tussen kennisactiviteiten (en de professionals, d.w.z. kunsthistorici, archeologen, architecten,…) en uitvoeringsactiviteiten, met name de verschillende ambachten (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid). Ook het noodzakelijke evenwicht tussen het behoud van het erfgoed en de verbetering van de energieprestaties impliceert een bijzondere sensibilisering van de vakmensen van de betreffende sectoren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
320
Doelstellingen Ondersteuning
van de centralisering en bundeling van de kennis door de Directie Monumenten en
Landschappen. De
interactie tussen de bevoegde openbare besturen verbeteren met het oog op de ontwikkeling van instrumenten voor de sensibilisering en communicatie rond de belangen van het erfgoed ten aanzien van particulieren, maar ook naar de professionals toe.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Herkwalificering
van de erfgoedberoepen in het kader van de “New Deal” (zie hoofdstuk 2 Werkgelegenheid). De prioritaire acties zijn:
XXvoortwerken aan de erfgoedinventarissen (bouwkundig, archeologisch, groen, thematisch,…) en toezien op een volledige dekking van het Gewest op korte termijn, om de terreinkennis te verruimen en de keuzes op het vlak van ruimtelijke ordening te verduidelijken, met name wat de verdichting betreft; XXde interacties tussen de gewestelijke en gemeentelijke diensten verbeteren om een homogeen en optimaal gebruik van de inventarissen te bevorderen; XXde academische studies inzake erfgoedkwesties (kunstgeschiedenis, geschiedenis, architectuur, cultuurbeheer,…) aanmoedigen, opwaarderen en beter verspreiden, onder meer via Innoviris of de ondersteuning van een onderzoekscel aan een Brusselse universiteit; XXeen Gewestelijk pedagogisch centrum voor het Brussels erfgoed ontwikkelen binnen de Administratie (DML). Dit centrum zal de actie uitbreiden van de huidige dienst “sensibilisering” van de DML en zou zich bezighouden met het luik “sensibilisering rond erfgoed”: het zou belast zijn met de publicaties, de grote manifestaties zoals de “Erfgoeddagen”, de opleiding van de erfgoedanimatoren (gidsen,…) en de animatie van een uitwisselings- en vormingsplatform voor de vzw’s die pedagogische activiteiten ontwikkelen rond erfgoed; XXopleidingen organiseren over het belang van het erfgoed voor de overheidssector, met name de verantwoordelijken voor het beheer van de gebouwen en ruimtes; XXin het Beroepsreferentiecentrum “Bouw” een afdeling uitbouwen die is gewijd aan de erfgoedberoepen (en dus de ambachten), in samenwerking met de communautaire instellingen en de sociale partners. Bijzondere aandacht zal daarbij uitgaan naar de sensibilisering van de mensen die interesse hebben voor beroepen in de sector van de verbetering van de energieprestaties of in de sector van de erfgoedrestauratie, rond het belang om een evenwicht te vinden tussen deze beide doelstellingen; XXde opleiding tot de erfgoedberoepen ondersteunen, zowel op universitair (kunsthistorici, historici, architecten, …) als op niet-universitair niveau (specialisatie in de renovatie van bouwkundig erfgoed, hernieuwde kennismaking met bepaalde “knowhow” en ambachten); XXactief met het KIK blijven samenwerken.
2
DE BEHEERSINSTRUMENTEN VOOR HET ERFGOED AANPASSEN AAN EEN UITGEBREIDE OPVATTING VAN HET ERFGOED
321
Bescherming is het bekendste en het meest geïnstitutionaliseerde instrument om het erfgoed te bewaren. In Brussel is het aantal beschermde goederen aanzienlijk toegenomen: van bijna 300 goederen in 1993 tot meer dan 3.500 gebouwen vandaag of ongeveer 1,5% van de gebouwen van het Gewest. De waaier van goederen die in aanmerking komen is veel breder geworden, zowel wat het soort goederen betreft (eengezinswoningen, sociale woningen, kunstwerken, sportinfrastructuren, funerair erfgoed, kleine elementen van het stadsdecor,…) als de periodes die worden gedekt (tot de jaren 1970). De beschermingsmaatregelen hebben tegenwoordig betrekking op alle periodes, van het neolithicum tot de jaren 1970. De meeste landschappen zijn vandaag beschermd. Sinds de campagne voor de bomeninventarisatie werden op de bewaarlijst een honderdtal bijzonder opmerkelijke bomen opgenomen. Overigens werd ook de Werelderfgoedlijst van UNESCO, waarin in 1998 ook de Grote Markt werd opgenomen, in 2000 uitgebreid met de “Belangrijke gebouwen van de architect Victor Horta” en in 2009 met het Stocletpaleis. Dit had niet alleen een impact op het toerisme, maar ook op het stedenbouwkundig beheer. UNESCO legt immers de verplichting op om niet alleen de goederen zelf strikt op te volgen met een beheersplan, maar ook de bufferzones die errond liggen (controle van de naaste omgeving van de opgenomen goederen). Het Brusselse erfgoed bevat echter niet alleen monumenten, en het is precies die diversiteit die het zo interessant maakt. Daar waar bepaalde periodes en stijlen bijzonder opgewaardeerd werden (eclectisme, Art Nouveau,…), zijn er andere die meer aandacht verdienen. Zo heeft Brussel bijvoorbeeld een erfgoed uit de jaren 1930 en de naoorlogse periode dat nog niet bijster goed gekend is. Bovendien omvat het Gewest een hoogwaardig groen erfgoed, waaronder het Zoniënwoud of de grote parken die zowel een impact hebben op de fysionomie van de stad als op haar gezelligheid. Al deze verschillende soorten erfgoed vormen een zekere troef voor de economische en toeristische aantrekkingskracht van Brussel, maar ook voor haar levenskwaliteit. Dankzij de voltooiing van de archeologische atlas van het Gewest en de inwerkingtreding van nieuwe bepalingen voor de organisatie van graafwerken, wordt een preventief archeologiebeleid gevoerd in samenhang met het stedenbouwkundig beleid. Dat omvat onder meer de veralgemening van archeologische clausules in de stedenbouwkundige vergunningen die worden afgeleverd in gebieden met een hoog archeologisch potentieel (omzetting van de Conventie van La Valetta van 1992). Doelstellingen
Het Gewest moet een ruime opvatting van het “erfgoed” ondersteunen, zoals die ook erkend wordt door de Europese en internationale instanties. Om deze integrale aanpak te verwezenlijken, is het noodzakelijk om, zoals aanbevolen wordt in de Conventie van Faro72, bij het erfgoedbeleid ook het cultureel en immaterieel erfgoed in aanmerking te nemen. Dat betekent dat het Gewest in zijn stedelijk beleid niet alleen rekening moet houden met het beschermd erfgoed, maar ook met de andere elementen met erkende erfgoedwaarde (met name erkend in de inventarissen), ongeacht uit welke architecturale of stedenbouwkundige periode ze dateren. Het betekent ook dat het Gewest het bouwkundig erfgoed moet beschouwen in zijn directe omgeving (binnenterrein van huizenblokken, naaste omgeving,…), die wezenlijk deel uitmaakt van de erfgoedwaarde van het goed en het stedelijke landschap. Bijgevolg moet het Brussels Gewest zijn beheersinstrumenten aanpassen aan deze 72 Kaderconventie van de Raad van Europa over de waarde van het cultureel erfgoed voor de samenleving. Faro 2005
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
322
nieuwe benaderingen of overwegingen. Verder moeten ook de mechanismen die een coherente aanpak tussen het erfgoed- en het stedenbouwkundig beheer mogelijk maken, verbeterd worden.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Zo bestaat de eerste prioriteit erin om de verordenende instrumenten te ontwikkelen en aan te vullen, maar ook informatieve en technische bijstandsinstrumenten om het onderhoud en de restauratie van het erfgoed - ook van niet-beschermde goederen - te bevorderen. Ook de restauratie en het behoud van het interieur van gebouwen moeten worden aangemoedigd wanneer het een bijzonder belang vertoont. Deze aandacht voor niet-beschermde goederen vormt een aanvulling op de meer klassieke middelen voor het behoud van het beschermd erfgoed, die eveneens moeten worden verbeterd.
De prioritaire acties zijn: de reglementaire instrumenten aanpassen aan een ruimere benadering van het erfgoed:
XXaan de hand van de inventaris van het bouwkundig erfgoed de gebieden met hoge erfgoedwaarde identificeren: het gaat om coherente wijken waarvan het erfgoedkundige aspect de identiteit bepaalt; XXeen beheersmechanisme creëren van het type “gevrijwaard gebied” voor de gebieden met hoge erfgoedwaarde. Dit nieuwe beheersinstrument steunt op gegevens over de historische en patrimoniale context van de betreffende wijken, aanbevelingen over het respect van de stilistische, typologische en architecturale elementen van de gebouwen in deze gebieden, en van de stedelijke ruimtes die bijdragen tot hun coherente karakter. Dit beheersmechanisme moet soepeler en pertinenter zijn dan de individuele beschermingsmaatregelen van gebouwen (bescherming of inschrijving op de bewaarlijst), en specifieker dan de zonale verordeningen die, naar hun aard, geen bewarende voorschriften bevatten. Deze nieuwe geïntegreerde bewaringsinstrumenten zouden kunnen worden gebruikt voor bijzonder “coherente” lanen en wijken (zoals de Coghenlaan, de Molièrelaan, of nog de Louis Bertrandlaan); XXin de BBP’s meer rekening houden met het erfgoed en met name met de “gebieden met hoge erfgoedwaarde”: betere kennis van de bestaande toestand, uitbreiding van de voorschriften om beter rekening te houden met de erfgoedwaarde van een gebied, vooral via voorschriften betreffende de bestemming van de gebouwen; de informatie- en technische bijstandsinstrumenten aanvullen:
XXvia sensibilisering de bewaring en restauratie van het interieur van de gebouwen aanmoedigen, meer bepaald wanneer enkel de gevels beschermd zijn; XXtechnische bijstand en begeleiding bieden aan particulieren, om hen te adviseren en te helpen bij de restauratie van hun niet-beschermde gebouwen (met erfgoedwaarde), zonder daarom reglementaire beperkingen op te leggen. Om deze bijstand en begeleiding te concretiseren, moet een team van “erfgoedadviseurs” worden opgericht dat samenwerkt met de DML; XXde aannemers en syndici beter sensibiliseren en vormen inzake het belang en de restauratietechnieken van het erfgoed, en de lijsten met bijzonder bekwame professionals in dit domein beter verspreiden; XXde coherentie garanderen tussen de steunmaatregelen bij renovatie (in het kader van de instrumenten voor stadsvernieuwing en premies), de maatregelen ter verbetering van de EPB en de vereisten inzake het behoud van het erfgoed, rekening houdend met het feit dat de oude materialen en traditionele restauratietechnieken verenigbaar zijn met de doelstelling van duurzaamheid (zie hoofdstuk 4 Leefmilieu) ;
de
beheersinstrumenten voor de beschermde goederen verbeteren: eerst en vooral het onderhoud, en indien nodig de restauratie, stimuleren van de beschermde goederen dankzij:
323
XXde herziening van het subsidiebeleid voor “werken aan beschermde goederen”, met bijzondere aandacht voor het onderhoud van de goederen; XXde samenstelling van een ”vademecum van het onderhoud van een beschermd goed” voor de eigenaars (overheid of particulieren); de vrijwaringszones van de beschermde goederen rationaliseren.
Aan de ene kant hebben de goederen die werden beschermd vóór 1993 geen vrijwaringszone en zouden ze er een moeten krijgen,… En aan de andere kant overlappen de zones rond de goederen die sinds 1993 werden beschermd elkaar regelmatig (bijvoorbeeld, in het stadscentrum) en vertonen ze niet allemaal de vereiste coherentie.
XXde realisatie van zonale verordeningen aanmoedigen voor de gebieden van culturele historische of esthetische waarde of voor stadsverfraaiing (GCHEW). De GSV is door haar algemene karakter immers weinig aangepast aan de bijzonderheden van de verschillende weefsels van de stad; XXde realisatie van erfgoedbeheersplannen veralgemenen voor de beschermde landschappen en grote gehelen (zoals bijvoorbeeld voor de tuinwijken), om er een zekere coherentie te garanderen. XXEen specifieke beschermingsstrategie uitwerken die de opwaardering van het naoorlogse erfgoed mogelijk moet maken (architectuur, stedenbouw, design van de jaren 50 tot de jaren 2000). Dit erfgoed, dat nog omstreden is omdat het nog te dichtbij in de tijd staat, bevat talrijke interessante elementen waar men aandacht aan dient te besteden, meer bepaald in het kader van het opknappen van functioneel verouderde gebouwen uit de jaren 50-60-70. Het gebrek aan erkenning voor deze specifieke architectuur mag niet toe leiden tot onherstelbaar erfgoedkundig verlies.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXde oprichting van een onderhoudscel voor het beschermde erfgoed (die zal een referentieplaatsbeschrijving opstellen van het gebouw, specifieke studies uitvoeren om de ingrepen beter te oriënteren en een soort beheerscontract opstellen tussen de eigenaar en de administratie);
324
3
HET BRUSSELSE ERFGOED OPWAARDEREN IN ZIJN STEDELIJKE OMGEVING ALS KATALYSATOR VAN DE IDENTITEIT EN AANTREKKINGSKRACHT VAN HET GEWEST
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
De opwaardering van het erfgoed is een opportuniteit om het imago van Brussel te promoten op nationaal en internationaal niveau. Een aantrekkelijke omgeving draagt immers bij tot de verbondenheid van de inwoners met hun stad en tot de aantrekkingskracht voor toeristen als potentiële nieuwe inwoners. Het publiek toont onmiskenbaar belangstelling voor het erfgoed. Bewijs daarvan is het succes van opwaarderingsacties zoals de “Erfgoeddagen” en de “Art Nouveau en Art Deco Biënnale”. Het is bemoedigend om vast te stellen dat de inspanningen van de overheid voor het behoud van het Brusselse erfgoed in de laatste 20 jaar hun vruchten hebben afgeworpen op het vlak van de verbetering van het Brusselse imago, de toeristische aantrekkingskracht en de opwaardering van het overheidsbeleid. Ook initiatieven zoals het Art Nouveau Network of het Septentrion-project (“Van de versterkte naar de duurzame stad”) kaderen in deze logica om het Brusselse erfgoed op te waarderen op Europees niveau. Toch zou het opwaarderingspotentieel van het Brusselse erfgoed, en met name van de Art Nouveau en haar invloed, nog beter kunnen worden ontwikkeld: de versnippering van de verzamelingen en het verschil in status van de locaties beperken de leesbaarheid van deze opwaarderingsbeweging die het Gewest nochtans sterk heeft gemarkeerd. Ook de inwerkingtreding van de Conventie van Firenze, die de erfgoedwaarde van de landschappen erkent, luidt een nieuwe etappe in in het erfgoedbeleid van het Gewest. Het Gewest wil zijn groene ruimtes immers opwaarderen door ze te linken aan het bouwkundig erfgoed, en dat omwille van hun intrinsieke landschapskwaliteit (naast de sociale en milieukwaliteiten die gewoonlijk wel worden erkend). Doelstellingen
Alle inspanningen om het imago van Brussel positief te laten evolueren en de rol van het Brusselse erfgoed als toeristische, culturele en sociaaleconomische ontwikkelingsfactor te versterken, moeten worden voortgezet. Het Gewest moet daarvoor uiteraard steunen op de bestaande instrumenten, zoals de lijst van Unesco of de wettelijke bescherming, maar ook meer specifieke toeristische promotieacties ondernemen (in het kader van de toekomstige regionalisering van de bevoegdheid “toerisme”), met name rond Art Nouveau, wat een nauwere samenwerking zal impliceren tussen de DML en Visit Brussels. In dat opzicht moet Brussel een interpretatiecentrum van de Art Nouveau oprichten waar de verspreiding van kennis omtrent het “Art Nouveau”-erfgoed gecentraliseerd kan worden, om op die manier de realisaties van deze kunststroming die over de hele stad verspreid zijn, als een geheel voor te kunnen stellen. Voorts dient ook het 20ste-eeuwse erfgoed beter opgewaardeerd te worden. In het algemeen moet op de regionalisering van de bevoegdheid “toerisme” worden geanticipeerd door het erfgoed van meet af aan te integreren in de toeristische bezinning en omgekeerd. Voor de opwaardering van het erfgoed moet bovendien ook de omgeving rond het bouwkundig erfgoed worden opgewaardeerd, evenals de openbare ruimtes op zich wanneer hun coherentie, kwaliteit en rol in de structurering van de stad erkend zijn. De grote structurerende assen (stadsboulevards, steenwegen, grote lanen,…) vormen polen van gewestelijk belang die een nieuwe kwalitatieve waarde moeten krijgen door bijzondere aandacht te besteden aan hedendaagse ingrepen met respect voor de topografie en de geschiedenis van de plaatsen.
In dezelfde logica moet bij het onderhoud, de restauratie en het goede gebruik van grote beschermde landschappen rekening worden gehouden met hun landschappelijke en historische kwaliteiten, om bij te dragen tot de bijzondere aantrekkingskracht van het Gewest.
325
Tevens is het belangrijk om een hoogwaardige hedendaagse architecturale productie aan te moedigen, ook wanneer deze vlak naast oud erfgoed gelegen is. Een hoogwaardige hedendaagse architecturale productie zal het erfgoed van morgen vormen en moet nu al een troef zijn om het Gewest aantrekkelijk te maken.
De prioritaire acties zijn: specifieke toeristische promotieacties voeren:
XXde samenwerking tussen het Gewest (DML) en Visit Brussels ontwikkelen en versterken; XXlabels creëren voor de gewestelijke gidsen en sprekers; XXde signalisatie van de beschermde gebouwen of de gebouwen met hoge erfgoedwaarde verbeteren; XXeen grotere en betere zichtbaarheid van het Brusselse erfgoed in de grote toeristische gidsen ontwikkelen (door samen te werken met de uitgevers) en de informatie en communicatie over het Brusselse erfgoed verbeteren op internationaal niveau; XXde opwaardering van het “Art Nouveau”-erfgoed ontwikkelen door met name het Interpretatiecentrum van de Art Nouveau op te richten rond de opwaardering van de gevel van het herenhuis Aubecq, maar ook door meer financiële steun uit te trekken voor reeds bestaande evenementen en plaatsen (Hortamuseum, Art Nouveau en Art Deco Biënnale,…), en door het Art Nouveau Network te vragen om de communicatie hierrond in het buitenland te verbeteren; XXde eigenaars van beschermde goederen aanmoedigen en helpen om hun goederen open te stellen voor het publiek, via de bestaande fiscale stimulansen (vrijstelling van onroerende voorheffing en aftrek van de investeringen voor het onderhoud van beschermde gebouwen als deze opengesteld worden voor het publiek) en de verhoging van het subsidiëringspercentage wanneer de eigenaar een overeenkomst inzake toegankelijkheid heeft gesloten; XXnagaan of de mogelijkheid van een legaat aan het Gewest, die in het BWRO voorzien wordt, ten uitvoer kan worden gelegd door een openbare stichting in het leven te roepen; het erfgoed opwaarderen in al zijn vormen (groen erfgoed, openbare ruimte, klein erfgoed, beXX schermde en niet-beschermde monumenten,…), evenals zijn onmiddellijke stedelijke omgeving;
XXverder werk maken van de wettelijke bescherming van de emblematische goederen van Brussel via specifieke beschermings- en behoudsmaatregelen die ertoe strekken de aanblik van deze iconische gebouwen die het imago en de identiteit van Brussel helpen vormen intact te houden; XXhet Zoniënwoud opwaarderen als gewestelijk erfgoed met internationale uitstraling; XXvan de federale overheid verkrijgen dat het Gewest betrokken wordt bij een grondige bezinning over de toekomst van het Justitiepaleis en zijn plaats in het Brussels stedelijk landschap. Het Gewest is er voorstander van dat de juridische functie de belangrijkste bestemming van het Justitiepaleis blijft. De bijkomende bestemmingen, die in voorkomend geval in de sokkel van het
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Ten slotte moeten ook de maatregelen voor de renovatie van “klein erfgoed” worden voortgezet om de inwoners aan te moedigen om dit soort werken uit te voeren en zo bij te dragen tot de toeristische en residentiële aantrekkingskracht.
326
gebouwen ondergebracht zullen worden, zullen het voorwerp uitmaken van een onderzoek, waarbij de voorkeur uit zal gaan naar culturele en recreatieve functies; Een eventuele commerciële bestemming mag geen afbreuk doen aan de bestaande handelsactiviteit en de lopende ontwikkelingen in de bovenstad niet in het gedrang brengen;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
XXbij de herinrichting van openbare ruimtes het behoud van bestaande elementen en materialen aanmoedigen, zonder evenwel een ouderwetse visie op stadsinrichting te hanteren; XXde monumenten en ankerpunten van het burgerlijk leven opwaarderen (scholen, gemeentehuizen, voorzieningen,…); XXhet beleid ter ondersteuning van de restauratie van klein erfgoed voortzetten en verder uitbouwen; XXhet comfort van de voetgangers verbeteren en ervoor zorgen dat de voornaamste elementen van het erfgoed makkelijker met het openbaar vervoer en de actieve modi te bereiken zijn: kwaliteit van de openbare ruimte, ligging van de haltes van het openbaar vervoer, eventuele aanleg van voetgangerszones, ...
4
HET RESPECT VOOR HET ERFGOED VERZOENEN MET DE VERDICHTING VAN DE BESTAANDE BEBOUWING
327
Heel wat elementen van het Brusselse erfgoed kunnen worden herbestemd tot woningen of collectieve voorzieningen die een reële meerwaarde bieden aan nieuwe projecten. Industrieel erfgoed is bijvoorbeeld bijzonder aantrekkelijk als het wordt omgebouwd tot woningen of collectieve voorzieningen. Tot op heden werd in het erfgoedbeleid geen rekening gehouden met de demografische ontwikkeling van het Gewest. De huidige problematiek van de bevolkingsgroei heeft, in de mate dat ze de vraag naar woningen doet toenemen, echter een belangrijke impact op het erfgoed, in het bijzonder als er sprake is van verdichting van de bestaande bebouwing. Vraag is hoe het stadsweefsel deze evolutie het hoofd kan bieden zonder zijn eigenheid te verliezen. Een degelijke kennis van de stedelijke gebouwen en het oude stadsweefsel is nodig om de keuzes op het vlak van verdichting te verduidelijken (zie Deel I Stadsproject). In dit opzicht kunnen zowel de studies over de geschiedenis van de ontwikkeling van de stad als de inventaris van het erfgoed of archeologisch onderzoek de gewestelijke overheden inzicht verschaffen in het potentieel van de ingrepen die nodig zijn om de bevolkingsgroei op te vangen.
Doelstellingen
In de nieuwe beleidsmaatregelen voor de bouw van woningen en collectieve voorzieningen moet specifieke aandacht uitgaan naar een aantal aanbevelingen om een evenwicht te creëren tussen de verdichting van de stad en het behoud van haar erfgoed (zowel op schaal van de eengezinswoning als op schaal van het stadsweefsel): bij
de herbestemming van het bestaande erfgoed moet rekening worden gehouden met de diversiteit en de rijkdom van de gebouwen en hun oorspronkelijke eigenschappen, terwijl toch ook tegemoet moet worden gekomen aan de huidige behoeften;
de verdichting van de bebouwing met het doel om woningen te creëren, mag niet automatisch leiden tot
een anarchistische ontwikkeling van de bouwprofielen die de visuele samenhang, de kwaliteit van het geheel en het welzijn in de wijken aantast; bij
de verdichting van de bestaande woningen moet rekening worden gehouden met de intrinsieke eigenschappen van de gebouwen. De ingrepen moeten worden beoordeeld op basis van deze voorkennis, dit om het behoud van het gebouw op lange termijn niet in het gedrang te brengen;
de functionele gemengdheid van de erfgoedelementen moet worden ontwikkeld, in het bijzonder om de
handelsfunctie te verzoenen met huisvesting; omdat
verdichting gepaard gaat met grotere behoeften aan diensten en openbare voorzieningen, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de inplanting van de nodige collectieve voorzieningen. In die zin zal ook worden nagedacht over het hergebruik van het erfgoed, waarvan de typologieën soms atypisch zijn.
Prioritaire acties:
XXhet bestaan en het belang identificeren van een erfgoed dat moet worden herbestemd in het kader van de bestrijding van stadskankers. De sanering van deze stadskankers moet worden benaderd met het oog op duurzame ontwikkeling. Enerzijds moet worden nagedacht over de integratie van de nieuwe functie in de wijk op lange termijn, en anderzijds over de opwaardering van de voordelen van de rehabilitatie van de stadskankers voor de ontwikkeling van het Gewest (volgens de formule: “een bouwvallige school is in de eerste plaats een school en geen ruïne”);
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
328
XXafhankelijk van de projecten en de noodzaak van verdichting moet men voorrang verlenen aan de verdichting van de eerste kroon, waarbij gelet wordt op het behoud van een evenwicht tussen de dichtheden op deze terreinen, en in de mate van het mogelijke de beplante binnenterreinen van huizenblokken behouden als een van de belangrijkste kenmerken van het Brusselse stadsweefsel; XXonder de verschillende mogelijke verdichtingsvormen voorrang verlenen aan de verdichting van de bestaande bebouwing door de gebouwen te verhogen in de gemengde gebieden en de woongebieden die in de jaren 1945-1975 werden opgericht met doorlopende kronen. Diverse wijken bieden een groot potentieel: brede wegen, bouwwerken van uitstekende kwaliteit (metselwerk met geventileerde spouwen waarvan de isolatie makkelijk kan worden verbeterd) die met inachtneming van de architecturale en stedenbouwkundige kwaliteiten van de betrokken gebouwen ervoor in aanmerking komen verhoogd te worden; XXvergeten ruimtes en gebouwen herkwalificeren in een gelijkaardige of een andere functie, afhankelijk van het gebruik (zoals het Aegidium in Sint-Gillis, Résidence Palace, het Théâtre des Variétés, het Marivaux-gebouw, …), d.w.z. bij de inplanting van een nieuwe activiteit rekening houden met, en benutten van, de bijzonderheden van het oude gebouw met het uiteindelijke doel om het gebouw “te doen herleven”; XXtoezien op de ontwikkeling van de technieken en werkwijzen om de energieprestaties van de gebouwen te verbeteren in samenhang met hun erfgoedkwaliteiten.
INLEIDING Sinds “Brussel 2000 – Culturele hoofdstad van Europa” werden op het Brusselse grondgebied heel wat culturele projecten opgezet. In het Gewest kwam een aanzienlijke dynamiek, van onmiskenbare kwaliteit, op gang en de voorbije 10 jaar groeide het aantal culturele initiatieven sterk aan. Vaak gingen ze uit van verschillende netwerken die innoverende praktijken deelden en bijdroegen tot de regionale en internationale uitstraling van het Gewest. In het licht van de uitdagingen waar het Gewest mee te maken krijgt, vormt cultuur op meerdere niveaus een belangrijke hefboom voor de ontwikkeling. Zij moet evenwel op de eerste plaats benaderd worden vanuit de tweeledige rol die zij vervult ten gunste van de individuele emancipatie en de versterking van een collectieve identiteit. Naarmate de dynamiek die sinds Brussel 2000 op gang was gekomen zich verder ontwikkelde, wakkerde zij bij de overheden de wil aan om het cultuurbeleid meer te koppelen aan de bevoegdheden van het Brussels Gewest, ondanks de verschillen in werking van de betrokken overheden en instellingen. We denken aan de culturele cartografie gesteund door de COCOF en de VGC of aan de opmaak van een “Cultuurplan” door de COCOF, ... Andere grootse projecten worden ook gepromoot op federaal niveau: de promotie van museumpolen kondigt onmiskenbaar de geboorte aan van nieuwe culturele landmarks in het Gewest. Bovendien zullen ook het Europees Cultuurhuis, het Museum voor Moderne en Hedendaagse Kunst en de toekomstige concertzaal op de Heizel culturele vernieuwing brengen in het Gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wil, geheel in lijn met de bevoegdheden van de organiserende overheden, een centrale speler worden van al deze dynamieken en projecten, temeer omdat Brussel niet alleen de hoofdstad is van België, maar ook van Europa. Cultuur is een belangrijke troef van internationale grootsteden. Dat illustreren ook de projecten in steden als Londen, Parijs, São Paulo of Barcelona. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan ten volle zijn “culturele kaart” uitspelen in Europa en de wereld. Daarvoor zorgen de kwaliteit van zijn musea, zijn erfgoed en de knowhow van zijn kunstenaars, ambachtslieden en ondernemers. In een wereld waar globalisering het codewoord is, is cultuur voor de grote steden een middel om zich te onderscheiden dankzij plaatselijk verankerde lokale en patrimoniale troeven. Een van de eerste doelstellingen van het Gewest is de ontwikkeling van een versterkt en ambitieus cultuurbeleid voor het Gewest: door de gewestelijke bevoegdheden open te stellen voor die van de Gemeenschappen, wil het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de cultuur ook promoten op het niveau van ruimtelijke ordening, economie, werkgelegenheid en mobiliteit, en dat op geïntegreerde en gedeelde wijze. In dit kader is de ontwikkeling van een ruimtelijke visie op cultuur in de ruime zin van het woord van essentieel belang. Dat geldt overigens voor elke regio die economische en sociale ontwikkeling wil koppelen aan de culturele ontwikkeling van haar grondgebied en haar inwoners. Een ruimtelijke visie op cultuur zou het mogelijk maken om de culturele voorzieningen beter ruimtelijk te organiseren en zo hun integratie in de wijk waar ze worden gevestigd, te verbeteren. Een ruimtelijke visie op cultuur impliceert ook dat de toekomstige krachtlijnen voor de culturele productie en consumptie worden uitgetekend, waarbij men dient te anticiperen op de behoeften aan voorzieningen en diensten.
329
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 12 DE CULTURELE IDENTITEIT VAN BRUSSEL PROMOTEN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
330
Het ruimtelijke aspect is het vernieuwende element in deze visie op cultuur, waarbij een bemiddelende rol is weggelegd voor een “intendant” voor het Gewest, maar er worden ook andere soorten acties in deze sector vooropgesteld. Alle culturele sectoren moeten worden ondersteund met het doel ze te coördineren en hun werkwijze, hun behoeften, hun communicatie en hun verwachtingen op het vlak van voorzieningen te evalueren. Voor deze coördinatiefunctie moet het Gewest een “loket” oprichten waar alle informatie wordt verzameld over de subsidies, in de eerste plaats op Belgisch niveau, maar ook op Europees en wereldwijd niveau. Dit loket kan bijvoorbeeld informatie leveren over de ontwikkelingsmogelijkheden en de beschikbare gebouwen. De actoren van de sector zijn vragende partij voor deze functie, zoals ze aangaven in het Cultuurplan voor Brussel (BKO Brussels Kunstoverleg en RAB Réseau des Arts à Bruxelles). De bloei van een sterke, goed georganiseerde culturele sector die steunt op instellingen met internationale uitstraling, is evenwel niet de enige doelstelling. Ook de creatieve sectoren zijn een belangrijke troef voor de stedelijke herwaardering. In sommige delen van ons Stadsgewest is de komst van nieuwe kunstenaars en creatieve talenten de motor voor een interessante culturele transformatie in de betreffende wijken. Toch wordt deze dynamiek niet altijd als dusdanig ervaren door de lokale bevolking en is ze soms zelfs een bron van spanningen. De aanwezigheid van kunstenaars en ondernemers draagt echter bij tot het imago van een gebied en tot de werkgelegenheid voor de inwoners. Deze wijken met hun eigen kenmerken en hun bijzondere context fungeren als inspiratiebron voor heel wat creatieve processen en brengen cultuuroverschrijdende praktijken op gang. Kunstenaars treffen er, naast de dominante aanwezigheid van 2 gemeenschappen, immers een mix van culturen en etnieën aan die hen op verscheidene vlakken stimuleert. Deze grote diversiteit moet benut worden om Brussel te positioneren als creatieve en inspirerende werklocatie. De dynamiek van de creatieve sectoren in de wijken moet worden aangewend om de oorspronkelijke bewoners en de nieuwkomers te verenigen rond een gezamenlijk project. Daarom wil het Gewest van cultuur een middel maken om de Brusselaars bij elkaar te brengen. Projecten zoals “Corsaires TV”, “de Zinneke Parade “, het “Festival Kanal” en Park Design zijn daar voorbeelden van. Ze tonen aan hoe artistieke projecten in dienst kunnen staan van de lokale bevolking in een participatieve dynamiek, door onder meer in de pers een positief, dynamisch, jong en gastvrij imago te verspreiden van het gebied. Ten slotte wordt in dit deel van het GPDO ook de sociale cohesie aangehaald. Ook wijkfeesten, jongerenworkshops, creatieve activiteiten voor kinderen en andere gelijkaardige initiatieven maken immers deel uit van het culturele leven van het Gewest. Alle acties worden uitgewerkt en voorgesteld in nauwe samenwerking met de Gemeenschappen. Want zoals al duidelijk werd aangegeven in de inleiding van het Plan, is openstelling voor de gemeenschapsmateries een van de vernieuwende elementen van dit GPDO.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
331
332
1
DE COÖRDINATIE TUSSEN DE CULTURELE ACTOREN VERBETEREN OM DE CULTURELE UITSTRALING VAN BRUSSEL TE VERSTERKEN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Brussel is een internationaal ontmoetingscentrum voor de kunsten, een internationaal kruispunt voor de verschillende kunstdisciplines (hedendaagse dans, opera, jazz, beeldende kunsten,…). Bovendien kan Brussel bogen op een uitgebreid cultureel netwerk, een steeds bloeiender verenigingsleven en een creatieve sector die zich meer en meer opwerpt als een Brussels handelsmerk. Deze troeven, die een belangrijke rol kunnen spelen voor de uitstraling van het Brusselse imago, worden echter niet voldoende in de verf gezet, met name door een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende culturele actoren. En de culturele sector verenigt véél actoren. De Gemeenschappen en de gemeenten vervullen een centrale rol, maar ook de gewestelijke overheid heeft, door haar beleidsmatige bevoegdheden rond het imago en het toerisme, maar ook rond ruimtelijke organisatie, een verantwoordelijkheid ten aanzien van de culturele sector. Bij al deze actoren horen ook tal van communicatiekanalen die worden ontwikkeld door de verschillende overheden. Die communiceren over het culturele aanbod73, over projecten of initiatieven die een bepaald publiek aanspreken of over thema-evenementen74. Deze verschillende initiatieven en communicatiedragers geven een versnipperd beeld van de cultuur in Brussel. Het ontbreekt het Gewest aan een coherente strategie om de cultuur te promoten in het licht van de meer algemene doelstelling om de aantrekkingskracht van de stad te verhogen. Het heeft zich wel een nieuw merk aangemeten en een city marketingplan ontwikkeld om aan deze doelstelling te beantwoorden. Heel wat Europese steden verwijzen naar de creatieve beroepen als een van de factoren voor hun economische ontwikkeling. Studies wijzen uit dat deze sector in de verschillende Europese regio’s, en vooral in de grote steden, een hogere groei kent dan gemiddeld. Ondanks het bestaan van vele initiatieven zoals bijvoorbeeld “The EGG” in Anderlecht, het “Mode and Design Centre” (MAD), de aanduiding van de Reyers-wijk als ontwikkelingspool voor mediagebonden activiteiten, de geplande pool rond “Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën” (NICT) ondersteund door het BAO, neemt de creatieve sector als dusdanig geen vorm aan en beschikt zij evenmin over een langetermijnvisie. De economische en sociale impact van cultuur op het grondgebied is vandaag moeilijk in te schatten. Toch stelde de culturele sector in 2010 16.000 personen tewerk, zodat ze een niet te verwaarlozen bron van werkgelegenheid is.
Doelstellingen
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wil, met inachtneming van de bevoegdheden van elke instelling, de coördinatie tussen de belangrijkste culturele actoren bevorderen. Daarom wordt voorgesteld om een “taskforce” op te richten waarin het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappen en Gemeenschapscommissies en het federale niveau zich beter kunnen coördineren met het gemeenschappelijke doel om de culturele sector op het Brusselse grondgebied te versterken. De “taskforce” zal steunen op het werk van de intendant, een nieuwe functie die wordt ingevoerd en ingevuld door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en bij de organisatie en oprichting van culturele projecten op de verschillende niveaus van het Gewest zal optreden als eerste gesprekspartner tussen de verschillende overheids- en privéactoren. Dit streven naar samenwerking wordt geopperd in het Cultuurplan voor Brussel van de Cocof, dat, in het kader van de krachtlijn “Governance” een bezinnings- en overlegplatform rond culturele samenwerking en partnerschappen beoogt op te richten, waarin de overheden van de verschillende beleidsniveaus vertegenwoordigd zijn. 73 Brupass, drietalig wekelijks agendamagazine FR/NL/ENG, de websites www.uitinbrussel.be en visitbrussels.be,... 74 Use-it, de promotie van de Brusselse Museumraad, Arsène 50, Broodje Brussels, Nuit-Blanche, de Nacht van de Musea,…
Via deze “taskforce” wil het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op gewestelijk niveau een communicatiestrategie invoeren om de culturele troeven van het Gewest op een transversale manier te promoten.
333
Ook de sector van de creatieve en culturele industrie (design, mode, multimedia, architectuur, film,…), die in het Regeerakkoord 2009-2014 wordt voorgesteld als een belangrijke sector voor de Brusselse economie, zou baat hebben bij een ambitieuze communicatie- en investeringsstrategie. Een gewestelijke actie in deze sector zal niet alleen werkgelegenheid creëren gebaseerd op lokale creativiteit, maar Brussel ook positioneren in het landschap van de “creatieve steden”. Het bijzondere karakter van deze sector (rondtrekkend, flexibel, kleinschalig) rechtvaardigt een specifiek beleid op maat van deze organisaties, dat de meerwaarden van Brussel als smeltkroes van culturen uitspeelt. Volgens sommige actoren van de sector moet het Gewest de ontwikkeling van de cultuur ondersteunen dankzij makkelijker toegang tot informatie en financieringen, mogelijke synergieën met de domeinen van connectiviteit en hogesnelheidsnetwerken (breedbandinternet), onderzoek en ontwikkeling en internationale promotie. Om dat doel te bereiken, zal het Gewest een gewestelijk loket oprichten, waarin voorzien is in de opdracht van de intendant. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet ook een statistisch instrument uitwerken om de economische en sociale impact van deze industrieën te kunnen meten. Een gewestelijke actie in deze sector zou niet alleen werkgelegenheid creëren gebaseerd op lokale creativiteit, maar Brussel ook positioneren als “creatieve stad”.
De prioritaire acties zijn:
XXeen “taskforce” oprichten tussen het Gewest, de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap, de Cocof, de VGC en de federale culturele instellingen (waaronder de musea). De opdracht van deze taskforce zal erin bestaan: Zvia
VisitBrussels en in coördinatie met de andere instellingen die instaan voor cultuurspreiding te zorgen voor een betere communicatie over het cultuuraanbod in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het metropolitane gebied.
ZOp territoriaal niveau (zie Deel 1 Stadsproject) zal de communicatie aandacht besteden aan:
• de grote toeristische en culturele assen die beschreven staan in het stadsproject; • de polen gewijd aan het culturele aanbod en de creatieve productie: voor wat het culturele aanbod betreft, de Kunstberg als museumpool en voor wat de creatieve productie betreft, de Reyers-pool als media-audiovisuele pool, het kanaal, ...; • de lokale centraliteiten: gemeentelijke musea, patrimoniale rijkdom, locaties voor creatieve productie, … ZOp
deze verschillende niveaus komt het erop aan de volgende gewestelijke elementen op te waarderen: • de talenten die woonachtig zijn in het Gewest: ontwerpers, kunstenaars, technici,...; • de lokale troeven met een groot internationaal potentieel, zoals de Zinneke Parade; • de projecten van de Europese Unie, met name de opwaardering van het “Contact Point Belgium” op het Flageyplein en het Huis van Europa; • de creatieve producties die zich van nature verenigen in specifieke polen of verspreid zijn over het stadsweefsel;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Overigens zal ook de kandidaatstelling van Brussel als Europese Culturele Hoofdstad 2020 een gelegenheid zijn om de basis te leggen van coördinatie tussen de verschillende overheden.
334
Zvia
de intendant samen te werken met de 2 Gemeenschappen teneinde de Brusselse culturele actoren beter te informeren over de beschikbare middelen/ subsidies;
Zeen
gewestelijke strategie uit te werken om de creatieve en culturele industrieën in Brussel te promoten, overeenkomstig het Regeerakkoord 2009-2014, en het Cultuurplan van de COCOF;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
ZBrussel voor te dragen als Culturele Hoofdstad van Europa 2020;
XXde voorstellen van de “taskforce” uitvoeren in het meer algemene kader van de strategie die werd ontwikkeld voor de aantrekkingskracht van het Gewest: Zhet (in 2012 opgerichte) platform van de creatieve en culturele industrieën laten
uitgroeien tot de sociaal-economische gesprekspartner van het Gewest om deze sector te ondersteunen en te ontwikkelen. Het platform, dat in 2012 werd opgericht op initiatief van de Kamer van de Middenstand (en dat vandaag een groot aantal bedrijven verenigt), moet een reeks ambitieuze doelen voor deze sector vooropstellen;
Zde
communicatie verbeteren en harmoniseren: naar een coherente communicatie. Het komt erop aan de communicatie over het Brusselse culturele aanbod op gewestelijk niveau via VisitBrussels en in samenwerking met de gemeenschapsinstanties te centraliseren en de culturele troeven van Brussel op te waarderen.
Het komt er onder meer op aan:
XXnieuwe communicatiedragers te ontwikkelen en de al bestaande dragers (website, cultureel magazine, affiches) te harmoniseren met de verschillende doelgroepen in het Gewest (inwoners, toeristen, creatieve talenten, studenten van de kunstscholen,…); XXmeer middelen vrij te maken voor het project “Agenda” dat wordt uitgevoerd door VisitBrussels in samenwerking met RAB-KBO; XXde zichtbaarheid en de toeristische en culturele informatiediensten van Brussels Info Place te verbeteren ; XXde signalisatie van de culturele/toeristische landmarks in de stad (musea, historische sites, kunstenaarshuizen, parken) op te voeren. Daarvoor moet een coördinatie worden opgezet met de gemeenten; XXeen gewestelijk loket op te richten dat onder leiding staat van de intendant en dat: Zinformatie verzamelt en bezorgt aan de kunstenaars/creatieve talenten, met name over de
ontwikkelingsmogelijkheden van hun activiteiten, een lijst van beschikbare gebouwen, de regelgeving inzake subsidiëring, het arbeidsrecht, …; Zinvesteringen
aantrekt, in de eerste plaats op Belgisch niveau maar ook op Europees en wereldwijd niveau;
Zde culturele actoren die naar Brussel komen, nuttige informatie verstrekt over de diensten
die aan hun activiteiten verbonden zijn en de economie en het toerisme van het Gewest ten goede komen; Zde
ondernemers van de creatieve en culturele industrieën informatie verstrekt over de fiscale instrumenten die ze in het Brussels Gewest kunnen benutten.
2
DE COÖRDINATIE TUSSEN HET CULTUURBELEID EN HET GEWESTELIJK BELEID (STEDELIJKE ONTWIKKELING, MOBILITEIT, TOERISME, ECONOMIE EN WERKGELEGENHEID) VERBETEREN
335
De culturele sector is verbonden aan verschillende gewestelijke bevoegdheden. Als sleutelfactor van de sociale cohesie draagt deze sector bij tot de stedelijke ontwikkeling van het grondgebied, biedt hij aanzienlijke mogelijkheden om banen te creëren, draagt hij bij tot de toeristische aantrekkingskracht,… Toch is de onderlinge afstemming tussen het cultuurbeleid en het beleid inzake toerisme, economie of ruimtelijke ordening vrij beperkt. Voorbeelden van transversale samenwerkingen bestaan al op gemeentelijk niveau, of tussen culturele operatoren en de gewestelijke administratie voor werkgelegenheid (Diversiteitsplan, GECO-beleid) en huisvesting (de Huisvestingsmaatschappij van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - BGHM moedigt artistieke initiatieven in sociale woningen aan), maar op gewestelijk niveau ontbreekt het nog aan een structurele benadering. Doelstellingen
Dit proces moet in goede banen worden geleid door middel van samenwerkingsinitiatieven tussen het cultuurbeleid en het gewestelijk beleid, inzonderheid dat inzake ruimtelijke ordening, mobiliteit, toerisme, economische ontwikkeling, werkgelegenheid, onderwijs en erfgoed. Op het vlak van ruimtelijke ordening moet een ruimtelijke visie worden ontwikkeld op de culturele belangen van het Gewest, zodat zijn “culturele troeven” (musea, festivals, bioscopen, wijkhuizen, kunstscholen) een toegevoegde waarde bieden voor de territoriale ontwikkeling van de stad (zowel wat de internationale uitstraling als wat de economische ontwikkeling betreft). Daarvoor moet het Gewest de tekorten, de sterktes, de mogelijkheden voor huidige en toekomstige culturele projecten (ook in het grootstedelijk gebied) identificeren volgens de gewestelijke prioriteiten op het vlak van ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke visie moet met name de in het stadsproject vooropgestelde culturele assen versterken, namelijk: de culturele en toeristische oost-westas en de culturele en creatieve noord-zuidas. Ook de grootstedelijke schaal moet in aanmerking worden genomen in deze denkoefening. In dit kader blijkt duidelijk het belang van de planning van de culturele voorzieningen in de strategische gebieden. In dit opzicht moet worden nagedacht over de kwestie van de culturele voorzieningen die nog geen vaste bestemming hebben gekregen en dus op zoek zijn naar een nieuwe vestigingslocatie (Le Rideau de Bruxelles, het Plasticarium, Scientastic,…). Deze voorzieningen bieden niet alleen potentiële voordelen op het vlak van sociale gemengdheid en stadsvernieuwing, maar ook op het gebied van economische ontwikkeling, zodat ze voor de strategische gebieden heuse hefbomen kunnen vormen voor de economische en sociale ontwikkeling. Ook de locatie van het nieuwe Museum voor moderne en hedendaagse kunst is van strategisch belang: in navolging van heel wat andere Europese steden wil het Gewest er een hefboom van maken voor de ontwikkeling van een reconversiegebied, namelijk de Kanaalzone en een bepalende factor voor de aantrekkingskracht van het Gwest, ter aanvulling op andere bestaande instellingen zoals Wiels. De te ontwikkelen synergieën tussen cultuur en toerisme, mobiliteit, economische ontwikkeling, werkgelegenheid, onderwijs en erfgoed zijn uitgebreid toegelicht in het stadsproject en in de specifieke hoofdstukken die aan deze thema’s gewijd zijn.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
336
De prioritaire acties zijn:
Cultuur en ruimtelijke ordening
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Via de intendant moet het Gewest een ruimtelijke visie uitwerken op culturele ontwikkeling, om op basis daarvan de strategische krachtlijnen uit te stippelen om:
XXbij te dragen tot de bezinning over de locatie van de huidige en toekomstige projecten (voorzieningen, infrastructuren, operatoren van de sector) op het gewestelijk grondgebied, ongeacht hun uitstralingsniveau (lokaal, regionaal, internationaal), op basis van: Zde
lijst van de bestaande of te voorziene economische of toeristische infrastructuren op het gewestelijk en grootstedelijk grondgebied. Het Gewest zal zich daarvoor baseren op de resultaten van de studie van het ATO betreffende de inventaris van de voorzieningen;
Zde lijst van de voorzieningen die nog geen vaste bestemming hebben. Hiervoor zal de inten-
dant nauw samenwerken met het ATO en met het departement “Territoriale Benadering” van het Brussels Planbureau, zodra dit is opgericht; Zde
bereikbaarheid van de “culturele projecten” met het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen;
Zde
toegankelijkheid van de “culturele projecten” voor de lokale bevolking (prijs, communicatie,…);
Zhet
kwalitatieve beheer van de infrastructuren (openingsuren, aanwezigheid van personeel,…);
Zde
prioritaire gebieden voor de culturele ontwikkeling, met name de 2 assen die gedefinieerd zijn in het stadsproject;
XXin de in Brussel geplande culturele projecten, rekening te houden met de manier waarop de bewoners en verenigingen er actief aan kunnen deelnemen ; XXte helpen bij de installatie en opwaardering van de polen die de CCI verenigen door de infrastructuren te evalueren die nodig zijn voor hun ontwikkeling (opnamestudio’s, ateliers, tentoonstellingsruimten,…); XXvia de bMa, samen met de Gewestelijke Artistieke Commissie, de plaats van cultuur in de openbare ruimte te evalueren als toegevoegde waarde bij de (her)inrichting; XXbepaalde vrije ruimten (braakliggende gronden, privéruimten, openbare ruimten,…) tijdelijk te herbestemmen voor artistieke activiteiten (ateliers, tentoonstellingen, tenten,…). In renovatie- of bouwprojecten moeten ook ruimten/lokalen voor kunstenaars en ontwerpers worden voorzien, in navolging van de acties die in dit kader al werden verwezenlijkt door de GOMB; XXde aanwezigheid van de culturele instellingen uit de lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de Brusselaars onder de aandacht te brengen (zoals het Goethe-Institüt Brüssel, het Istituto italiano di Cultura di Bruxelles, The British Council, het Instituto Cervantes de Bruselas,…), en ze benutten om het publiek nader te laten kennismaken met de Europese culturen. Cultuur en toerisme
Via Visit Brussels de culturele troeven promoten in de communicatie voor het zakentoeXX risme75 ; De toeristische acties ondersteunen die de cultuur van het Gewest opwaarderen (zoals de XX Erfgoeddagen); 75 88% van de zakentoeristen verklaren geen culturele infrastructuren in Brussel te hebben bezocht (zie Observatorium van het toerisme 2010).
In het Gewest een toeristisch representatiebureau oprichten dat geïntegreerd moet worden in XX Vist Brussels (en dat zich verplaatst naar de verschillende beurzen en promotie-evenementen in het buitenland), om de culturele troeven van Brussel, als volwaardige regio, internationaal te promoten;
337
Een specifiek cultureel toerisme ontwikkelen, met name ten aanzien van de Belgische en buitenXX landse studenten van het hoger kunstonderwijs;
Cultuur en economie (zie hoofdstuk 3 Economie)
Zoals wordt voorgesteld door het platform van de culturele en creatieve industrieën (CCI):
XXeen geïntegreerd gewestelijk beleid voeren om de CCI te ontwikkelen, met name door de bestaande instrumenten voor de promotie en ondersteuning van de sector te verenigen en coherent op elkaar af te stemmen; XXde bestaande fiscale en financiële instrumenten grondig evalueren om de sector van de CCI te ondersteunen en oplossingen te bieden voor de eventuele financieringsmoeilijkheden die zullen worden geïdentificeerd; XXde sociaaleconomische bijdragen van de CCI evalueren, d.w.z. studies uitvoeren om de sociale en economische impact van de CCI voor het Gewest te meten; XXde professionalisering van de (huidige of toekomstige) ondernemers en verenigingen die actief zijn binnen de CCI ondersteunen, op het vlak van ondernemings- en managementmethodes, innovatie van de praktijken, het streven naar internationale netwerken. Dit zal worden gerealiseerd door opleidingen van Bruxelles-Formation en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB), maar ook door deze opleidingen voor de studenten van de kunstscholen te verbeteren (bijvoorbeeld door een fonds op te richten om de samenwerking tussen de CCI en de kunstscholen aan te moedigen). Cultuur en werkgelegenheid
XXDe professionalisering van de personen die zijn tewerkgesteld in de culturele sector verbeteren (administratieve en managementfuncties, handenarbeid, creatieve of technische beroepen) via opleidingen van Bruxelles-Formation, de VDAB of Syntra76 ; XXOntmoetingen bevorderen van professionals uit de culturele sector (en met name van werkzoekenden) met gesprekspartners van aanverwante sectoren (toerisme, stadsplanning,…) zodat ze zich beter kunnen informeren over de vraag die in deze sectoren bestaat naar arbeidskrachten (in de mate dat sommige banen kunnen overeenstemmen met hun profiel, maar vaak slecht gekend zijn omdat ze behoren tot andere beroepsnetten); XXSteunen op de resultaten van het “register van de werkgelegenheidsbehoeften van de culturele sector” (dat wordt opgemaakt door RAB/KBO), om (bij Actiris) rekening te houden met de mogelijkheden inzake socioprofessionele inschakeling voor de werkzoekenden (laaggeschoolde jongeren en langdurig werklozen); XXDe vertaal- en boven-/ondertitelingssector ondersteunen om een betere verspreiding van de culturele producties mogelijk te maken en de twee- en meertaligheid in Brussel te bevorderen om nieuwe culturele investeringen aan te trekken die banen kunnen scheppen; XXEen nieuwe opleidings- en werkgelegenheidsrichting creëren op het domein van cultuurbemiddeling, via een samenwerking tussen Actiris en de betrokken gemeenschapsinstellingen; XXOndersteuning bieden aan de mode- en designsector, met name via het MAD.
76 Brussels Nederlandstalig opleidingscentrum voor ondernemers.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Via de bMa een kunstparcours uitstippelen langs de as van het kanaal. Dit parcours zal niet alXX leen dienst doen als toeristische attractie, maar ook als uitstalraam voor de lokale kunstenaars;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
338
3
HET AANBOD VAN CULTURELE VOORZIENINGEN VERBETEREN OP BASIS VAN DE BEHOEFTEN VAN DE BEVOLKING EN DE CULTURELE PRAKTIJKEN
Het ATO heeft een kadaster opgemaakt van de gewestelijke voorzieningen in verschillende sectoren, waaronder cultuur. Dit kadaster moet up-to-date gehouden worden. Het uiteindelijke doel is om het aanbod te verbeteren op basis van de toekomstige vragen van de inwoners, en dit op schaal van de wijken. De Franse Gemeenschap en de Cocof brengen de operatoren en voorzieningen in kaart, in samenwerking met de VGC. Dit moet leiden tot een kwalitatieve analyse van de operatoren en de culturele voorzieningen. De 2 hierboven beschreven initiatieven zullen onderling worden afgestemd en geïntegreerd, en bepaalde gegevens zullen worden gedeeld. Bedoeling is om een zo volledig en relevant mogelijke diagnose te stellen van de voorzieningen en om strategische krachtlijnen voor te stellen voor de toekomst, teneinde het aanbod uitgaande van een raming van de toekomstige vraag te verbeteren.
De prioritaire acties zijn:
XXDe “Task force” Gewest - Franse Gemeenschap - Vlaamse Gemeenschap - Cocof - VGC –federale culturele instellingen zal het ATO betrekken bij de oprichting van een werkgroep die het kadaster en de inventaris waarnaar hierboven verwezen wordt, op elkaar moet afstemmen ; XXeen inventaris opmaken van de nog bestaande behoeften op het vlak van culturele praktijken (met name via de academies, de kunst- en muziekscholen van de gemeenten); XXeen gezamenlijk informaticaplatform oprichten voor de gewestelijke en de gemeenschapsinstanties, zodat de regelmatig bijgewerkte informatie en gegevens over de culturele voorzieningen op het Brusselse grondgebied kunnen worden gedeeld; XXde grootschalige culturele infrastructuren oprichten (Museum voor Moderne en Hedendaagse Kunst aan het Kanaal en concertzaal met 15.000 plaatsen op de Neo-site) die moeten bijdragen tot de aantrekkingskracht van het Gewest.
4
DE SOCIAALRUIMTELIJKE DUALISERING VAN DE STAD BESTRIJDEN: STADSCULTUUR ALS BINDMIDDEL VOOR DE BRUSSELSE BEVOLKING
339
De sociaalruimtelijke dualisering van de stad is ook een culturele dualisering. De ruimtelijke en sociaaleconomische dualisering die in Brussel wordt waargenomen (zie Deel I Stadsproject) wordt nog versterkt door een onevenwichtige verdeling van de culturele voorzieningen: daar waar het noordwestelijke deel van het Gewest beschikt over culturele buurtvoorzieningen, heerst er een gebrek aan grote voorzieningen. In het centrum en het zuiden daarentegen is er een grote concentratie aan culturele voorzieningen op alle ruimtelijke schalen. Cultuur moet echter de beleving van de bevolking legitimeren en de verschillende gemeenschappen de kans bieden om erkend te worden, zich te bevestigen als entiteiten die deelnemen aan het leven van de stad, en dit in een globaal kader. Cultuur bevordert de ontmoetingen door de gelegenheid te bieden om te creëren en kennis te maken met de verschillende culturele identiteiten van Brussel. In die zin werkt cultuur in op de participatie en emancipatie van de burgers. De Brusselse bevolking is zeer verscheiden samengesteld: om inzicht te verwerven in de cultuurvormen, volstaat het niet zich uitsluitend te baseren op de logica van gemeenschappen, etnische minderheden of individuele voorkeuren. Wie men is, wordt bepaald door specifieke factoren in verband met identiteit en identificering, maar ook door cultuuroverschrijdende invloeden. Deze superdiversiteit is één van de kenmerken van ons cultureel landschap waar we trots op mogen zijn. Doelstellingen
Door in te spelen op de manier waarop de inwoners de stad “beleven” en het beeld dat ze zich ervan vormen, moet cultuur een fundamentele rol spelen in het gevoel om deel uit te maken van het Stadsgewest en in de individuele ontplooiing van zijn bewoners. In dit kader moeten de interculturele initiatieven, die de Brusselaars samenbrengen en de stedelijke cultuur uitdragen, worden bevorderd. Cultuur kan ook bijdragen tot de maatschappelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van de burgerzin. Daarvoor moeten onder meer de banden tussen de school en het sociaal-culturele beleid worden versterkt. Dit doel sluit aan bij de doelstelling van het Cultuurplan van de Cocof, waarin een cultureel bemiddelingsproject op schaal van het Gewest is voorzien. De culturele projecten en programma’s moeten systematisch toegankelijk worden voor alle schoolnetten, publieksgroepen en verenigingen. De prioritaire acties zijn:
XXvia de culturele “task force” de lancering bevorderen van projecten die : Zde alternatieve, volkse en stedelijke culturen opwaarderen; Zsteunen op het principe van interculturele uitwisselingen; Zde
Brusselaars mobiliseren in hun diversiteit en het gevoel van samenhorigheid en participatie van de Brusselaars stimuleren;
XXeen Huis van de Diversiteit oprichten, dat zoveel mogelijk mensen moet sensibiliseren voor de interculturele geschiedenis van het Gewest; XXvia de lokale media de verenigingspraktijken opwaarderen in de wijken; XXde culturele bemiddelingsacties in de scholen ondersteunen : het Gewest zal de culturele activiteiten binnen het PSV bevorderen om op die manier de artistieke en creatieve activiteiten beter te promoten; XXde werking van de gemeentelijke culturele centra ondersteunen (door de terbeschikkingstelling van voorzieningen…).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Vaststelling en problematiek
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
340
1
TRANSVERSALITEIT VAN HET OVERHEIDSBELEID EN ONTSLUITING VAN DE ACTOREN
Een kwaliteitsvolle actie van de overheden ten aanzien van de burgers vereist in de eerste plaats een grotere transversaliteit tussen de verschillende beleidsdomeinen van de overheidsactoren, ten einde rekening te houden met de talrijke wisselwerkingen of “interdependenties” tussen de materies onderling en de noodzaak om te komen tot een coherente beleidsvoering in Brussel. Die coherentie moet tegelijkertijd nagestreefd worden : op intragewestelijk niveau, door borg te staan voor betere synergieën tussen de verschillende Brusselse
openbare beleidsdomeinen, via een ontsluiting tussen de betrokken actoren ; tussen de gewestelijke beleidsdomeinen en de initiatieven op lokaal niveau, op het niveau van de gemeenten, de politiezones, de wijken en de burgers ; op het niveau van de gewestelijke en communautaire beleidsdomeinen, dankzij een versterking van de banden met de Federatie Wallonië-Brussel, de Commission Communautaire Francophone (COCOF), de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en de Vlaamse Gemeenschap (VG); op supragewestelijk niveau, tussen de federale en Europese overheid en de andere gewestelijke (of gemeentelijke) entiteiten, opdat de Brusselse problematieken die het gewestelijk kader overschrijden, behandeld zouden worden op de schaal van de Grootstedelijke Gemeenschap;
1.1.
STRATEGISCHE COÖRDINATIE TUSSEN DE BELEIDSDOMEINEN, EN TUSSEN DE BRUSSELSE OVERHEIDSSTRUCTUREN
Om de door het GPDO vooropgestelde doelstellingen te verwezenlijken, zal het van cruciaal belang zijn om erop toe te zien dat alle actoren samenwerken aan gemeenschappelijke doelstellingen. Daarbij dienen eventuele sectorale breuklijnen te worden overbrugd om te komen tot een samenwerking rond gemeenschappelijke thema’s. Die ontsluiting van de actoren zal niet alleen nieuwe vormen van samenwerking en dialoog vergen, maar ook formele coördinatiemechanismen, via een contractualisering van de betrekkingen tussen de beleidsverantwoordelijken en de verantwoordelijken van de besturen, instellingen van openbaar nut en pararegionale instanties. Opdat de verschillende actoren zich zouden scharen achter de visie en de maatregelen van het GPDO, moeten deze immers vertaald worden in hun strategische en operationele doelstellingen. Tevens moet werk worden gemaakt van een permanente evaluatie van de geboekte vooruitgang om die doelstellingen te verwezenlijken. Overigens maakt het grote aantal actoren dat actief is in Brussel het er niet eenvoudiger op om te komen tot een gemeenschappelijke visie en actie. Dit gegeven kan een rem zetten op de formele en informele uitwisselingen, kan de te ondernemen stappen voor burgers en bedrijven complexer maken en tevens leiden tot versnippering van de budgettaire en menselijke middelen van het Gewest. Het GPDO schuift in dat verband een aantal concrete maatregelen naar voor ter verbetering van de strategische coördinatie tussen de beleidsdomeinen, de operationele entiteiten en de overheidsinstrumenten, met als uiteindelijk doel het leven van de Brusselaars te vereenvoudigen en de werking van het systeem te optimaliseren.
341
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
HOOFDSTUK 13 GOVERNANCE EN STEDELIJK BURGERSCHAP
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
342
1.1.1. Systematisch gebruik van beheers- en bestuurscontracten voor openbare instellingen Enkele Brusselse overheidsorganismen hebben momenteel een beheerscontract (de Haven van Brussel, de MIVB, de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij - BGHM, Actiris, het Brussels Agentschap voor de Onderneming of de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer). De andere hebben er geen, hoewel er een stijgende trend is in die richting (recente goedkeuring van een eerste beheerscontract voor het BAO en uitwerking van een eerste contract voor de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - GOMB-). De Brusselse Regering zal een ordonnantie uitwerken ter veralgemening van het gebruik van beheerscontracten voor alle gewestelijke openbare instanties, alsook van bestuurscontracten. Doel is om een unieke procedure in te voeren voor de uitwerking, goedkeuring en controle van het contract, om zo alle gewestelijke overheidsinstrumenten op eenzelfde niveau te brengen. Een dergelijke richtlijn zal niet alleen borg staan voor een betere opvolging van de gewestelijke beleidslijnen, maar ook de overheden en overheidsactoren helpen om beslissingen te nemen aangaande hun politieke strategieën of projecten. Om een zekere continuïteit te garanderen in de opdrachten van de instanties, zal de toekomstige ordonnantie moeten voorzien in een minimale duur van 5 jaar voor de verschillende contracten. De uitwerking van een beheerscontract is een belangrijke stap in de samenwerking tussen de betrokken partijen. Het gaat immers om een contractuele bevestiging van de verantwoordelijkheden, verwachtingen en beperkingen van de beide contractpartijen. De voornaamste bestaansreden van een beheerscontract is dan ook de formalisering van de taken, opdrachten, doelstellingen, beheersmechanismen en samenwerkingswijzen tussen de verschillende operationele entiteiten. Het definieert nauwkeurig het interventiegebied en de verplichtingen van de partijen, alsook de controlemechanismen. Het beheerscontract stelt de overheid in staat om taken van openbaar nut op een precieze, duidelijke en transparante manier te omkaderen en te delegeren aan een entiteit met een autonoom beheer. Om die taak tot een goed einde te brengen, moet het beheerscontract derhalve alle elementen bevatten voor een continue opvolging en evaluatie van de handelingen van de betrokken entiteit, met name via de vertaling van haar opdrachten en doelstellingen in de dagelijkse organisatie, alsook door een regelmatige kwalitatieve en kwantitatieve “reporting” die toelaat de prestaties te beoordelen en te meten in het kader van de verwezenlijking van de openbare dienstopdrachten. Indien nodig kunnen die contracten aangevuld worden met overeenkomsten die ook de samenwerkingswijzen tussen de verschillende instrumenten preciseren. Naarmate men systematischer gebruik zal maken van beheerscontracten, zal het ook makkelijker en doeltreffender worden om overeenkomsten te sluiten tussen de verschillende operationele entiteiten, wat tot uiting zal komen in de verplichtingen van elke partij.
1.1.2. Rationalisering van de publieke operationele entiteiten Het Gewest zal zich verder bezinnen over de “rationalisering” van de publieke operationele entiteiten en hun integratie in “platformen”, met als doel : de optimalisering van de werking van de instrumenten qua doeltreffendheid en efficiëntie om borg te
staan voor een optimale benutting van de budgettaire en menselijke middelen die tot hun beschikking staan;
de verbetering van de coherentie tussen de verschillende sectorale beleidsdomeinen in Brussel ; de
vereenvoudiging van het leven van bedrijven en burgers, door te vermijden dat ze worden geconfronteerd met een te groot aantal actoren, door te trachten zo snel en doeltreffend mogelijk tegemoet te komen aan hun essentiële verwachtingen.
A. Economisch platform
343
Die toenadering, via samenwerkingsakkoorden tussen entiteiten, zal bewerkstelligd worden door een “verticale” integratie, die erop gericht is een globale strategie door te voeren om de beschikbare middelen doelgerichter te gaan benutten binnen subplatformen, opgebouwd rond vakgebieden of “métiers ». Die integratiestrategie zal ook een betere opvolging mogelijk maken van de beleidslijnen en de versnippering van de middelen tegengaan. In het kader van deze integratie zullen de operationele entiteiten van het economisch platform gestructureerd worden op basis van de volgende subplatformen of “métiers : subplatform “advies”, met daarin het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) en het Instituut ter bevordering van het wetenschappelijk onderzoek en innovatie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Innoviris) wegens hun complementariteit op het vlak van advies aan ondernemingen, Brussel Invest & Export, als structuur voor de promotie van invoer, uitvoer en buitenlandse investeringen;
het
het subplatform “subsidies” met Innoviris en het Bestuur Economie en Werkgelegenheid (BEW) van
het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
subplatform “financiering” met de Gewestelijke Investeringsmaatschappij van Brussel (GIMB) en het Brussels Waarborgfonds (BWF), verbonden aan het Federaal Participatiefonds, om alle publieke overheidsactiviteiten inzake de financiering van ondernemingen samen te brengen, met versterking van het aanbod inzake “risicokapitaal”;
het
subplatform “onthaal”, met daarin de Brusselse Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij (GOMB), de Haven van Brussel en de Maatschappij voor de Verwerving van Vastgoed (MVV), belast met de rationalisering en coördinatie van het vastgoedaanbod voor bedrijven door hen gronden of gebouwen ter beschikking te stellen. De verwezenlijking van dit platform zal een sterk geformaliseerd partnership vereisen tussen deze 3 structuren, om het onthaal van bedrijven te versterken en de ontwikkeling van de ruimten te optimaliseren;
het
Om de integratie van de verschillende economische operationele entiteiten binnen eenzelfde platform mogelijk te maken, moet voldaan worden aan een aantal voorwaarden : het systematisch gebruik van een beheerscontract voor elke entiteit (zie hoger) ; de invoering van een gemeenschappelijk systeem van “Customer Relationship Management (CRM)” (zie
hieronder) ; de invoering van een doelgerichter beleid om de acties toe te spitsen op de sectoren of “clusters” die van
prioritair belang zijn voor de ontwikkeling van het Gewest ; de
formalisering van een “ex-post” evaluatieproces (na het verstrijken van de programma’s) van de gevoerde activiteiten.
Tevens zal geijverd worden voor het voortbestaan van de Raad voor Economische Coördinatie (REC) en de uitbreiding ervan tot de MVV, met name door een uitbreiding van zijn strategische coördinatierol voor de verschillende entiteiten. Daartoe zal een beperkt en permanent comité van de REC worden opgericht, samengesteld uit verantwoordelijken van de economische instrumenten en het Bestuur. Men dient ook zijn taak uit te breiden tot de schaal van de grootstedelijke samenwerkingsverbanden. Het komt erop aan de coherentie te verbeteren tussen de verschillende acties van alle economische structuren en steunmaatregelen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met name door de uitbreiding van de “subplatformen” tot nieuwe actoren of door desgevallend nieuwe platformen of subplatformen in het leven te roepen, zoals bijvoorbeeld :
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Ingevolge de in 2010 gestarte studie rond de rationalisering van de economische operationele entiteiten met het oog op de ondersteuning en versnelling van de dynamiek en de economische ontwikkeling van het Gewest, wil de Brusselse Regering werk maken van de toenadering tussen de entiteiten, die globaal beschouwd draaien rond financiële steun, advies inzake beheer en innovatie, en van de ondersteuning inzake infrastructuren.
344
de
uitbreiding van de economische pool tot de logistieke activiteiten, om een heuse logistieke knowhow te ontwikkelen ten dienste van de Brusselse ondernemingen, in samenwerking met de Haven, de GOMB, het BAO en Brussel Mobiliteit, alsook met de actoren van de opleiding op dit gebied (in hoofdzaak het Beroepsreferentiecentrum Transport & Logistiek “Iris TL) ; uitbreiding van het subplatform “advies” tot de actoren van de toeristische en internationale promotie van Brussel, zoals Visit Brussels, met de bedoeling om het “merk Brussel” in het buitenland te promoten en zo, de facto, investeringen, ondernemingen en toeristen aan te trekken.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
de
Territoriaal platform Vaststelling en problematieks
Er zijn heel wat organismen betrokken bij de territoriale ontwikkeling, zowel binnen het Ministerie als binnen de autonome bestuursinstellingen (de vroegere instellingen van openbaar nut of ION) of specifieke structuren zoals het Agentschap voor Territoriale Ontwikkeling (ATO) en de Maatschappij voor de Verwerving van Vastgoed (MVV). Het grote aantal actoren met verschillende statuten en het gebrek aan coördinatie tussen hun opdrachten zet een rem op de efficiëntie van het strategisch ontwikkelingsbeleid. Er bestaan weliswaar heel wat contacten tussen die instellingen; maar dat gebeurt vooral informeel, ze zijn gebonden aan de variabele autonomie van de verschillende instellingen en afhankelijk van de goodwill van de betrokkenen. Of het nu gaat om kennis van het grondgebied, strategische planning, verordenende planning of operationaliteit, men is het er al jaren over eens dat er nood is aan een transversale aanpak en een zekere flexibiliteit. Dat streven naar transversaliteit en flexibiliteit was de aanzet tot de oprichting van het ATO, waarvan de inbreng van onmiskenbaar belang is. Maar bij gebrek aan effectieve sturing en een structurele coördinatie van alle actoren, kon een dergelijke instelling, die buiten de beslissings- en bestuursstructuur valt, niet voldoende compensatie bieden voor het overwicht van sectorale beslissingen, de overlapping van de bevoegdheden, het gebrek aan duidelijkheid in eenieders taken en de opvolging in de tijd van operaties die mekaar zouden kunnen aanvullen. Vergeleken met andere Europese steden zit het operationele luik van de territoriale ontwikkeling in Brussel nog in de kinderschoenen. In dit verband zijn beroepskwalificaties vereist die slechts in geringe mate aanwezig zijn in de administratie. De rationalisering van de instrumenten voor de territoriale ontwikkeling vereist een betere organisatie om te komen tot de kritische massa die diepgaandere specialisaties mogelijk maakt en het pad effent voor een performant beleid in vakgebieden waarvan men zich vandaag nog te weinig rekenschap geeft. Doelstellingen
Met het oog op de vereenvoudiging van de overheidsactie, een betere coördinatie van alle processen op informatief, administratief, operationeel, evaluatie- en beslissingsvlak alsook voor de monitoring van de beleidslijnen, en met het doel het Gewest structuren te bezorgen die borg staan voor een efficiënte, snelle en transversale uitvoering van de prioritaire acties van het GPDO inzake territoriale ontwikkeling, is een reorganisatie nodig van de werking van alle gewestelijke overheidsactoren die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening. Het komt erop aan om enerzijds alle processen die voorafgaan aan de beslissingen van de Regering, en anderzijds alle processen die daarop volgen, te bundelen in twee structuren. Die grondige reorganisatie beoogt tegen 1 januari 2015 een groepering van de verschillende actoren van de twee types van processen in twee afzonderlijke instellingen : het “Platform analyse, planning en vastgoedbeheer” en het “Operationeel territoriaal platform”. Het statuut van die instellingen moet afgestemd zijn op de relatieve graad van autonomie en de nodige controle bij de uitvoering van de hen toevertrouwde opdrachten.
Het GPDO koppelt de opdrachten aan een globale visie inzake strategische en operationele planning, om de beslissingsprocessen te verbeteren. In dat opzicht zijn dit de prioritaire aandachtspunten voor de Regering :
345
aan
de hand van een studie de technische, administratieve en operationele haalbaarheid van het geplande instrument onderzoeken;
de reorganisatie geleidelijk aan doorvoeren, in eerste instantie door de coördinatie van de acties van de
HET PLATFORM ANALYSE, PLANNING EN VASTGOEDBELEID Deze instelling vervult 3 soorten opdrachten : kennis en prospectieve analyse van de Brusselse context op macro-economische schaal en op schaal van
het territorium; dat is het “Brussels Planbureau”; de
twee dimensies van de planning, zijnde de verordenende en de strategische planning : dat is het “Planningbureau”;
het
beheer van het passieve vastgoedpatrimonium van het Gewest (het patrimonium dat rechtstreeks gekoppeld is aan opdrachten van openbaar nut, die geen inkomsten genereren), de bestuursopdrachten gekoppeld aan de evaluatie van de goederen die worden aangekocht of verkocht door de gewestelijke overheidsinstellingen en de uitoefening van het voorkooprecht.
De structuur van deze instelling moet nog nader bepaald worden en zal rekening moeten houden met de transversale dimensie van de behandelde materies. De structuur met ten dienste staan van de hele Regering en samenwerken met het Ministerie en de ION. Daarnaast worden voor elk strategisch gebied subbegeleidsingscomités opgericht met dezelfde actoren, waarbij ook de desbetreffende Gemeenten worden betrokken. HET PLATFORM ANALYSE, PLANNING EN VASTGOEDBELEID BRUSSELS PLANBUREAU Macroeconomische aanpak
Statistiek
Analyse en prospectie
Territoriale aanpak
Sectorale observ.
PLANNINGBUREAU Stat. coörd.
Transversale observ.
[Verordenende planning] Bodembestemming
BWRO en Verordeningen
VASTGOEDBEHEER
Strategische planning (Begeleidingscomité)
Cel GPDO
Cel plannen en richtschema’s
Openbaar vastgoedbeleid
Evaluatie en voorkoopprocedure
Ref.-pool / burgerpartic./ facilitator
Het Brussels Planbureau bundelt de bevoegdheden van het BISA, de diensten belast met de observatoria binnen de Directie Studies en Planning van het BROH en die van de departementen Territoriale kennis voor het GPDO en Territoriale ontwikkeling van het ATO. Zijn opdrachten omvatten 3 luiken : de macro-economische aanpak de territoriale aanpak de coördinatie van de gegevensproductie.
De “Cel macro-economische aanpak” omvat 2 luiken : “Cel statistiek” is verantwoordelijk voor de productie, verwerking, interpretatie en openbaarmaking van de macro-economische statistieken in samenspraak met het Federaal Planbureau, het Nationaal Instituut voor Statistiek, de Nationale Bank en Eurostat. Ze houdt zich ook bezig met de realisatie van een grote sociaaleconomische enquête (ter vervanging van de driejaarlijkse volkstelling).
de
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
bestaande actoren, binnen de geïdentificeerde opdrachten.
346
“Cel analyse en prospectie” is belast met de ontwikkeling van de econometrische modellen en, meer algemeen, de ontwikkeling van beslissingsondersteunende instrumenten en evaluatie-instrumenten met betrekking tot het overheidsbeleid.
De
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De “Cel territoriale aanpak” houdt zich bezig met de productie, coördinatie, verwerking, interpretatie en openbaarmaking van geterritorialiseerde statistieken en kaarten. Vandaag wordt de territoriale aanpak gerealiseerd via de observatoria. Deze Cel zal andere instrumenten kunnen ontwikkelen voor een betere territoriale kennis en evaluatie van de beleidslijnen. Er zijn twee soorten observatoria: De
sectorale observatoria. Er bestaan vandaag maar liefst 13 sectorgebonden observatoria77. Die moeten beter gecoördineerd worden en onderling werk maken van synergie De studie zal uitmaken welke van die observatoria hetzij rechtstreeks zullen worden gerealiseerd of via samenwerking met het betrokken bestuur of de betrokken ION, of welke zullen worden gecoördineerd door de cel maar rechtstreeks gerealiseerd zullen worden door de betrokken besturen of ION.
De
transversale observatoria: het gaat hier om het Wijkobservatorium en een observatorium van het grootstedelijk gebied dat samen met de twee andere Gewesten zal moeten worden beheerd.
De “Cel statistische coördinatie” zal enerzijds tot doel hebben de gegevensproductie te coördineren, en anderzijds de taak overnemen van het Gewestelijk Technisch Comité voor de Statistiek” dat momenteel afhangt van het BISA. Het Planningbureau bundelt de bevoegdheden van de Directie Studies en Planning van het BROH en van het departement “Ontwikkeling van strategische gebieden” van het ATO. Zijn opdrachten omvatten 2 luiken : de verordenende planning de strategische planning.
Het Planningbureau werkt nauw samen met de verschillende strategische directies van de besturen en instellingen van openbaar nut (ION). De “Verordenende planning” omvat een cel die belast is met bodembestemming (GBP, BBP) en een cel voor het beheer van de verordenende instrumenten (BWRO, GSV, GGSV, GemSV, GGemSV). Hun respectieve acties beogen zowel de uitwerking van gewestelijke instrumenten als de opvolging van de instrumenten die werden ontwikkeld door de Gemeenten. De “Strategische planning” bestaat uit een Cel GPDO, een Cel Plannen en Richtschema’s, en de Referentiepool “Participatie”. Ze werkt nauw samen met de gewestelijke overheidsactoren die belast zijn met de uitvoering van de planning, en vervult daarbij met name de rol van facilitator die vandaag tot de taken van het ATO behoort : enerzijds met het operationeel territoriaal platform en anderzijds met de sectorale operatoren (stadsvernieuwing, GOMB, BGHM, Haven van Brussel,...) De “Cel GPDO” spitst zich toe op sectorale en transversale strategische denkoefeningen, voert voorbereidende studies uit en houdt zich bezig met de uitwerking van het GPDO, alsook de opvolging en evaluatie ervan. Ze coördineert tevens het secretariaat van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie en de intergewestelijke en Europese samenwerking inzake stadsplanning. Tot slot staat ze borg voor de opvolging van de Gemeentelijke Plannen voor Duurzame Ontwikkeling die worden ontwikkeld door de Gemeenten. De “Cel Plannen en Richtschema’s” werkt de plannen en richtschema’s uit voor de strategische gebieden, de grote braakliggende stadsterreinen en de wijken in reürbanisatie, met het oog op hun goedkeuring door de Regering. Ze staat in voor de opvolging, evaluatie en aanpassing, rekening houdend met de actie van het “Stadsontwikkelingsplatform”. Ze coördineert de subbegeleidingscomités voor de respectieve ont77 Overzicht van het kantorenpark (DSP), Overzicht van de handel (DSP + Atrium), Overzicht van de huisvestingsvergunningen (DSP), Overzicht van de productieactiviteiten (DSP + GOMB), Overzicht van de voorzieningen (ATO + COCOF en VGC, Observatiecentrum voor de huisvesting (BGHM), Inventimmo (GOMB), Observatorium voor de Mobiliteit (Brussel-Mobiliteit), Observatorium openbaar vervoer (MIVB), Staat van het leefmilieu (Leefmilieu Brussel), Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid (Actiris), Observatorium voor gezondheid en welzijn (COCOF), Brussels Observatorium voor Preventie en voor Veiligheid (MBHG).
wikkelingsgebieden, dit om borg te staan voor de transversaliteit van de overheidsactie in de territoriale planning.
347
De Referentiepool “burgerparticipatie” die tot doel heeft een heuse knowhow op dit vlak te ontwikkelen, rekening houdend met de verschillende wijzen van burgerparticipatie in het kader van de verschillende gewestelijke instrumenten.
Haar opdrachten omvatten 2 luiken : de “Cel Openbaar vastgoedbeleid” de “Cel Evaluatie en voorkooprecht”
D. HET OPERATIONEEL TERRITORIAAL PLATFORM Deze instelling vervult de een “overkoepelende” rol en kan in dat kader 2 soorten opdrachten vervullen : Ze voert het gewestelijk vastgoedbeleid Ze
staat in voor de ontwikkeling van de strategische gebieden, de wijken in reürbanisatie en de grote braakliggende stadsterreinen. OPERATIONEEL TERRITORIAAL PLATFORM ONTWIKKELINGSOPERATOR Pool voor het beheer van werken
Ontwikkelingspool
VASTGOEDOPERATOR Aankoop en verkoop op de privémarkt
Verkoop aan de sectorale overheidsoperatoren
Het “Operationeel territoriaal platform” bundelt bepaalde bevoegdheden van de Gewestelijke Grondregie, de bevoegdheden van de MVV en van het personeel dat werd overgeheveld van het Aankoopcomité. In zijn rol als ontwikkelingsoperator moet dit platform zorgen voor bekwaam personeel om snel een pluridisciplinair team uit te bouwen dat in staat is de nieuwe opdrachten tot een goed einde te brengen (pool voor het beheer van de werken en ontwikkelingspool). De structuur van deze instelling is die van een gedeconsolideerde publiekrechtelijke naamloze vennootschap, met een Raad van Bestuur en Regeringscommissarissen. De vastgoedoperator werkt op 2 niveaus : Aankoop en verkoop op de privémarkt Verkoop aan de gewestelijke operatoren inzake sectorale ontwikkeling.
De cel “Aankoop en verkoop op de privémarkt” koopt en verkoopt de gronden die nodig zijn voor de ontwikkeling van de gewestelijke openbare activiteit, hoofdzakelijk in verband met de ontwikkeling van de strategische gebieden, de braakliggende stadsterreinen en de wijken in reürbanisatie. Om met haar omvangrijke portefeuille ten volle te kunnen doorwegen op de vastgoedmarkt, moet deze cel op termijn uitgroeien tot de enige vastgoedoperator voor rekening van het Gewest. De verkoop van gronden aan privévastgoedoperatoren is gekoppeld aan de voorwaarde dat werken worden verwezenlijkt die verbonden zijn met de uitvoering van de Plannen en Richtschema’s, gecoördineerd door het “Stadsontwikkelingsplatform”. Deze cel is tevens belast met de prospectie en monitoring van de vastgoedmarkt, in lijn met de ontwikkelingsdoelstellingen en de uitvoering van het voorkoopbeleid, waarover in een eerdere fase wordt beslist. De cel “Verkoop aan sectorale overheidsactoren” beheert de verkoop van gronden waarvan de ontwikkeling wordt toevertrouwd aan de sectorale overheidsactoren in het kader van de Plannen en Richtschema’s.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De “Cel vastgoedbeheer” groepeert bepaalde opdrachten van de Grondregie en de taken van het het Aankoopcomité die werden overgeheveld naar het Gewest in het kader van de 6de Staatshervorming.
348
Ze staat er tevens voor in het om het beheer van goederen die rechtstreeks worden ontwikkeld door de “pool voor het beheer van de werken” (woningen, economisch vastgoed,…) over te dragen aan sectorale overheidsactoren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De ontwikkelingsoperator is belast met de operationele uitvoering van de strategische planning, zoals vastgelegd door de Plannen en Richtschema’s die werden uitgewerkt door de dienst Strategische planning en goedgekeurd door de Regering. Deze is bevoegd om prioritair in te grijpen in de strategische gebieden, de grote braakliggende terreinen en de wijken in reürbanisatie. Zijn actie omvat 2 luiken : Een “Pool voor het beheer van de werken” die rechtstreeks de werken verwezenlijkt voor de ontwik-
keling van de strategische gebieden, de grote braakliggende stadsterreinen en de wijken in reürbanisatie.
“Ontwikkelingspool” die instaat voor de coördinatie van de ontwikkeling van die gebieden, met name via de oprichting van gemengde bedrijven die belast zijn met de ontwikkeling van bepaalde sites.
Een
Zijn actie is complementair met die van de bestaande sectorale ontwikkelingsoperatoren binnen het Gewest, zoals de GOMB die actief is in de sectoren van de stadsvernieuwing, de middenklassewoningen en de economische ontwikkeling, de BGHM die actief is in de sector van de sociale huisvesting, Brussel Mobiliteit en Leefmilieu Brussel. In het kader van zijn bevoegdheden inzake ontwikkeling zal de GOMB zijn opdracht als vastgoedoperator verder zetten (beheer van bouwprojecten en ontwikkeling) op het grondgebied van de ZSR78. In dat verband zal ze een operationeel instrument uitwerken dat het kader voor haar acties in deze zone bepaalt : het GIDSPLAN VOOR DE STADSVERNIEUWING, in toepassing van de aanlegprincipes die voortvloeien uit de strategische planning. De sectorale ontwikkelingsoperatoren kunnen gevraagd worden om, voor hetgeen hen betreft, tussen te komen in het kader van de strategische gebieden, de grote braakliggende stadsterreinen en de wijken in reürbanisatie, via de aankoop van terreinen van de vastgoedoperator of via het beheer van reeds ontwikkelde terreinen. De ontwikkelingsoperator kan samenwerkingsverbanden uitwerken met sectorale operatoren (GOMB, Haven van Brussel, BGHM, Woningfonds,...).
E. Platform tewerkstelling-opleiding Om het hoofd te kunnen bieden aan de problematiek inzake werkloosheid en onderkwalificering is het van cruciaal belang om de banden te formaliseren tussen het economisch beleid en het beleid inzake tewerkstelling en opleiding (zie Hoofdstukken 3 Economie en 2 Tewerkstelling). Het komt er dus op aan concrete samenwerkingsmaatregelen te bepalen tussen Actiris, Bruxelles Formation, de VDAB-RDB (en hun respectieve partners), in het bijzonder door gezamenlijke vergaderingen van hun beheerscomités. Volgende maatregelen dienen te worden genomen : de
invoering van gemeenschappelijke monitoringinstrumenten om te anticiperen op de behoeften inzake competenties, opleiding, kwalificatie en tewerkstelling van de ondernemingen in het Brussels Gewest ;
de
daadwerkelijke invoering van het persoonlijk of uniek dossier van de werkzoekende, dat een permanente opvolging van zijn loopbaan zal toelaten en de impact van de door hem of haar ondernomen stappen, vooral wat betreft opleiding, zal meten;
een versterkte samenwerking in de referentiecentra en de toekomstige competentiepolen
De acties uitgaande van de openbare diensten voor tewerkstelling en opleiding moeten doeltreffend, vlot en krachtig zijn, zonder daarom te komen tot een fusie van de diverse instrumenten. De dienstverlening 78 Uitgezonderd de strategische gebieden, grote braakliggende terreinen en de wijken in reürbanisatie
Tevens moeten banden worden gecreëerd met het beleid inzake onderwijs op gemeenschapsniveau. Die samenwerkingsverbanden zijn essentieel om de coherentie tussen de verschillende beleidsdomeinen in Brussel te versterken, of het nu gaat om het Gewest, de Franse of Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap of de Vlaamse Gemeenschap. De samenwerking tussen die verschillende instellingen is ook van cruciaal belang voor de verbetering van het schoolaanbod en van de kwaliteit van het onderwijs op Brusselse schaal (zie Hoofdstuk 10 Onderwijs), met name via het Brussels Economisch en Sociaal Overlegcomité (BESOC), uitgebreid tot de gemeenschapsmachten. Deze samenwerking zal gebeuren in lijn met de werkzaamheden van de Task Force Onderwijs.
F. Platform huisvesting Het Gewest wil zich uitvoerig bezinnen over de verschillende Brusselse instrumenten en fondsen inzake huisvesting, met als doel te komen tot een betere uitwisseling van de ervaringen en knowhow en een diepgaandere specialisatie van de taken, meer efficiëntie dankzij schaalvoordelen, een versterkte coördinatie, een verbeterde informatiedoorstroming en betere diensten en toegangsvoorwaarden voor de begunstigden. Het Gewest koestert eveneens de ambitie om zijn gewestelijk vastgoedbeheer op middellange en lange termijn uit te breiden, door de rationalisering van de samenwerking tussen de entiteiten die bevoegd zijn op het domein via de vastgoedoperator van het Platform “operationele ruimtelijke ordening”. Het komt er dus op aan om tegelijk werk te maken van de uitbreiding van de capaciteit van de openbare sociale huisvesting enerzijds en de bevordering van de toegang tot de privéwoningen anderzijds. Men zou in dit verband kunnen bezinnen over de volgende instrumenten : de BGHM en de openbare vastgoedmaatschappijen (OVM); de GOMB, voor haar activiteiten met betrekking tot de middelgrote woningen; het Brussels Woningfonds ; de gemeenteregies en de OCMW’s.
In het kader van het Regeerakkoord en de zesde staatshervorming heeft het Gewest zich ertoe verbonden om het aantal openbare vastgoedmaatschappijen (OVM) terug te brengen tot ongeveer 50%, rekening houdend met de gemeentelijke eigenheden. In die context zal het Gewest de werking van de OVM versterken door de activering en regelmatige evaluatie van de maatregelen, voorzien in de Beheerscontracten Gewest-Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM) en BGHM-OVM, met name inzake de vermindering van het aantal OVM door fusie, mutualisering van de middelen of vereenvoudiging van de procedures tussen de BGHM en de OVM, met als doel minstens 2.000 woningen/OVM te halen. Dat moet tegelijkertijd toelaten om schaalvoordelen te realiseren en een sterkere professionalisering van de diensten in de hand werken, ten einde te kunnen beschikken over meer financiële, menselijke en technische middelen. Het Gewest heeft reeds een coördinatie- en controletaak toegekend aan de BGHM, met het oog op een consequente en betrouwbare monitoring van de sociale woningsector, wat des te belangrijker is in het licht van de enorme investeringen in deze sector. Het komt er derhalve op aan het kadaster van sociale woningen uit te breiden om zo een opvolging van het patrimonium te garanderen. Tevens moeten de middelen inzake kennis en logistiek worden gerationaliseerd met het oog op de renovatie van het bestaande woningenpark en de bouw van nieuwe woningen, die onder meer beantwoorden aan de doelstellingen inzake energieprestaties. Derhalve wil het Gewest de sectorale kennis versterken om zo heuse strategieën te kunnen ontwikkelen inzake renovatie en globaal onderhoud, strategieën die de OVM in de praktijk kunnen brengen wanneer er eenmaal indicatoren zijn bepaald om de kennis van het patrimonium te bevorderen. Zo moet men komen tot een permanente diagnose die dient als uitgangspunt voor de uitwerking van strategieën om de realisatie en optimalisering van de investeringsprogramma’s te versnellen. Bovendien worden de verplichtingen en verwachtingen inzake de energieprestaties en milieukwaliteiten van gebouwen steeds belangrijker, wat een grondige en nieuwe kennis vereist op een toenemend aantal gediversifieerde domeinen.
349
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
aan de werkzoekenden moet coherent en relevant zijn, onder meer door een zo vlot mogelijke overgang van de ene naar de andere operator, ongeacht het interventieniveau.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
350
Ook zal het Gewest nauwer overleg plegen met de 19 Brusselse Gemeenten evenals met de Gemeenten van het grootstedelijk gebied, met het oog op een evenwichtige verspreiding van de openbare woningen en woningen met sociaal oogmerk. Om een beter inzicht te verkrijgen in de reële toestand van de Brusselse woningmarkt, zowel op kwantitatief als op kwalitatief vlak, inzake de huurprijzen, de evoluties van de behoeften, het personenverkeer, de veranderingen van huurcontracten, de onderverdelingen, de milieukwaliteit,... zullen de middelen moeten worden uitgebreid van het Gewestelijk observatorium voor de huisvesting dat werd ontwikkeld door het Brussels Planbureau. Die statistische en contextgevoelige werkzaamheden zullen uitgevoerd worden “per wijk”, zoals bepaald in de Wijkmonitoring.
G. Platform Ergfoed Het Gewest wil de nodige instrumenten uitwerken voor een betere stedenbouwkundige en architecturale integratie van het erfgoed. De coördinatie, meer bepaald die tussen de plaatselijke besturen en de gewestelijke overheid, moet berusten op de bestaande instrumenten, met een versterkte rol voor de bMa. Het Gewest beoogt tevens een toenadering tussen het beleid inzake toerisme en de promotie van Brussel (Visit Brussel,…) en dat inzake erfgoed (Monumenten en Landschappen) om van de erfgoedtroeven een heuse aantrekkingspool te maken, niet enkel op toeristisch gebied maar ook op residentieel en economisch vlak.
1.1.3. Het delen van diensten en voorzieningen en sociale, milieugebonden en ethische clausules bij overheidsopdrachten In het licht van de budgettaire beperkingen waarmee alle overheidsorganismen worden geconfronteerd, moeten de samenwerkingsverbanden tussen openbare diensten eveneens betrekking hebben op het delen van infrastructuren (gedeeld gebruik van kantoorruimten, opslagruimten,...) en van materieel, alsook op mechanismen voor de “pooling» 79 van diensten (onderhoud en tuinwerken, bevoorrading, financiën en verzekeringen, boekhouding en informaticasystemen). Het werken met aankoopcentrales en het delen van diensten zal systematisch worden doorgevoerd op gewestelijk niveau. Bovendien zal het Gewest alles in het werk stellen om het gebruik van voorzieningen en infrastructuren te optimaliseren op 3 niveaus. Doel is de rationalisering van hun werking door te bezinnen over de openingsuren, de hoofdfuncties en de nevenfuncties en het type gebruikers, om hun functionaliteit uit te breiden. In dat kader zal het Brussels Planbureau een opvolging en monitoring organiseren van de specifieke behoeften van de inwoners - binnen de verschillende wijken - inzake voorzieningen en diensten aan personen, met de bedoeling na te gaan in welke mate vraag en aanbod overeenstemmen. Zo kan men komen tot een betere planning van de verwezenlijking van voorzieningen in de wijken met een grote vraag, en tot de identificatie van het grondpotentieel voor hun inplanting. Het “kadaster van buurtvoorzieningen” zal dienen als basis. Daartoe zal het Gewest samenwerken met de andere gefedereerde entiteiten, in functie van het desbetreffende domein. Alle opdrachten die gefinancierd of gecofinancierd worden door het Gewest moeten voldoen aan een aantal duurzaamheidsprincipes. Daartoe zal een ordonnantie worden goedgekeurd betreffende de milieugebonden, sociale en ethische clausules die opgelegd moeten worden in het kader van overheidsopdrachten. Het Gewest zal erop toezien dat die clausules uitvoerbaar zijn voor de bedrijven, met name de Brusselse KMO’s. Om de verantwoordelijken voor openbare aankopen te helpen die sociale en milieucriteria in de bestekken 79 Term die verwijst naar het gemeenschappelijk gebruik van hulpmiddelen (goederen, voorzieningen, personeel, inspanningen,...) met het doel de voordelen en/of de risicovermindering van de gebruikers te optimaliseren.
op te nemen, zal het Gewest opleidingen aanbieden en een “helpdesk” ter beschikking stellen van de openbare aankoopverantwoordelijken. Verder zal het systeem jaarlijks worden onderworpen aan een evaluatie.
351
De stedelijke belangen zijn behoorlijk complex en transversaal, en reiken dus ook verder dan de gewestelijke actie. Bijgevolg houdt het GPDO rekening met de talrijke wisselwerkingen tussen de communautaire en de gewestelijke materies, met het oog op de ontwikkeling van een coherent beleid voor Brussel. Bovendien beperkt dit Plan zich niet louter tot de ruimte van de 19 Brusselse Gemeenten, maar houdt het in zijn toekomstige acties rekening met de grootstedelijke ruimte in haar geheel. Dat vergt de uitwerking van een grootstedelijke samenwerking (en één van de vormen van die samenwerking uit zich in de creatie de Grootstedelijke Gemeenschap). Het Gewest wil tevens de partnerschappen maximaal uitbreiden tot alle stuwende krachten van het Brussels Gewest en trachten hun krachten te bundelen om te komen tot een efficiënter en krachtiger overheidsbeleid.
1.2.1. Grootstedelijke samenwerking Heel wat Brusselse problematieken overschrijden het gewestelijk kader, zowel wat hun uiting betreft als hun beheer en hun oplossingen. Zoals in alle Europese grootsteden, kunnen bepaalde materies alleen maar degelijk aangepakt worden als men daarbij rekening houdt met een ruimer gebied dan dat van het eigenlijke Gewest. In het kader van de zesde staatshervorming werd een Grootstedelijke Gemeenschap in het leven geroepen via een bijzondere wet, met de bedoeling deze samenwerking actief te bevorderen. Die Grootstedelijke Gemeenschap heeft tot taak om het overleg tussen de 3 Gewesten te organiseren met betrekking tot thema’s die tot de gewestelijke bevoegdheid behoren en van transregionaal belang zijn. De 3 Gewesten hebben reeds een samenwerkingsakkoord van deze aard gesloten op het vlak van ruimtelijke ordening om de modaliteiten en het voorwerp van dat overleg te bepalen. Nauwe samenwerkingsverbanden tussen Brussel en zijn “hinterland” zijn cruciaal en komen de 3 Gewesten ten goede. In dat verband moeten samenwerkingsverbanden uitgewerkt worden met de federale staat, de 2 andere Gewesten en de verschillende communautaire overheden. Die samenwerking zal hoofdzakelijk verwezenlijkt worden op het vlak van de ruimtelijke ordening, vervoer en mobiliteit, leefmilieu, onderwijs, opleiding en tewerkstelling, en de lokalisatie van de economische activiteiten. Wat meer bepaald de mobiliteit en ruimtelijke ordening betreft, zal het intergewestelijk overleg, waarbij de 3 Gewesten en de NMBS worden betrokken, prioritair de volgende kwesties aankaarten : het beheer van de stedelijke verspreiding, de lokalisatie van de nieuwe sociaaleconomische en woonpolen, de uitvoering van het GEN, de transitparkeerplaatsen aan de GEN-stations, de slimme kilometerheffing, de ring, het taxibeleid, de creatie van nieuwe verbindingen en infrastructuren. Daartoe zal een in het leven worden geroepen die alle operatoren van het openbaar vervoer verenigt om samen de openbare vervoersnetwerken te coördineren binnen de perimeter van het grootstedelijk gebied (zie Hoofdstuk 5 Mobiliteit). Het Gewest zal de synergie met de andere gefedereerde entiteiten versterken aan de hand van samenwerkingsakkoorden, via de uitwerking van gekruiste strategieën voor de verschillende betrokken domeinen. Om toe te zien op de uitvoering van de verbintenissen die voorzien zijn in die akkoorden, wil het Gewest een permanent overleg organiseren met de andere entiteiten in de vorm van regelmatige follow-upvergaderingen. Tevens zullen binnen het bestuur opvolgingscellen worden opgericht die instaan voor de opvolging van de realisaties en voor één van de rapporten voor de Regering.
1.2.2 Samenwerking met de communautaire instanties Het GPDO introduceert het begrip van de transversaliteit tussen de verschillende machtsniveaus in Brussel, met name tussen het Gewest en de communautaire instanties (zowel de Gemeenschappen als de Gewestelijke Gemeenschapscommissies).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
1.2. SAMENWERKING EN PARTNERSHIPS MET DE EXTRAGEWESTELIJKE ACTOREN
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
352
A. Onderwijs Het Gewest wil de synergieën ontwikkelen en versterken (via samenwerkingsakkoorden) met de Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (evenals met de verschillende organiserende overheden), om een coherent en gecoördineerd Brussels beleid te voeren inzake opleiding en onderwijs. Doel is om instanties op te richten - of de bestaande instanties te consolideren - voor overleg en coördinatie tussen de verschillende actoren van de onderwijswereld rond prioritaire kwesties zoals de productie van nieuwe plaatsen in scholen, de steun voor scholen en filières in moeilijkheden in de prioritaire wijken, en de opwaardering van het beroep van leerkracht. Wat dat laatste punt betreft, wil het Gewest - in samenwerking met de Gemeenschappen - meewerken aan het zoeken naar oplossingen voor het tekort aan leerkrachten, tevens in overleg met Actiris, Forem en de VDAB. Het Gewest zal ijveren voor een betere overeenstemming tussen de beleidslijnen, voor de overgang van de kleuterklassen naar de lagere school, en wil anticiperen op de behoeften in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en zelfs het hoger onderwijs. Verder zal het Gewest, met het oog op een betere afstemming tussen vraag en aanbod inzake scholen op wijkniveau in de ruime zin, samen met de Gemeenschappen en de Gemeenten een monitoring ontwikkelen met betrekking tot het onderwijsaanbod en gegevens inzamelen rond absenteïsme en schoolverzuim. Tot slot wil het Gewest (samen met de gewestelijke operatoren) systematischer samenwerken met de organiserende overheden en communautaire instanties om scholen beter te integreren in de stad, dit aan de hand van “school-integratiecontracten” die de coördinatie beogen tussen de acties van de scholen zelf en die met betrekking tot de omliggende wijk (openbare ruimte, veiligheid, mobiliteit, milieu,…).
B. Cultuur Als basis voor een ambitieus beleid op een domein dat bijdraagt tot het imago van de stad, wil het Gewest de coördinatie verbeteren tussen en met de culturele actoren, met name door een “gewestelijke intendant” aan te stellen, met de bedoeling de aantrekkingskracht van het Gewest te versterken. Om die taak tot een goed einde te brengen, zal een permanente “Task Force” worden opgericht met vertegenwoordigers van het Gewest, de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap, de Cocof en de VGC. Dat platform moet onder meer streven naar een betere communicatie en organisatie met betrekking tot het cultureel aanbod in het Gewest, zowel op het vlak van de evenementen als inzake infrastructuren. Het platform van de creatieve en culturele industrieën (Réseau des Arts/Kunstoverleg) zal eveneens een gesprekspartner worden voor het Gewest. Het Gewest wil ook de ontwikkeling stimuleren van de transversaliteiten tussen het cultuurbeleid en het gewestelijk beleid, aangezien de cultuur bijdraagt tot de gewestelijke belangen, zowel inzake tewerkstelling en onderwijs als inzake ruimtelijke ordening, economische, toeristische én residentiële aantrekkingskracht.
C. Sociale actie De Brusselse Regering heeft zich geëngageerd om de hefbomen en instrumenten waarover zij beschikt in het kader van haar bevoegdheden, optimaal te benutten om de armoede te lijf te gaan. In dat verband introduceert het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding 2009-2014” een transversale aanpak van de acties voor armoedebestrijding, door de oprichting van een “Brusselse Interministeriële Conferentie over welzijn en gezondheidszorg”, dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de 3 Gemeenschapscommissies verenigt in een permanente interkabinettenwerkgroep. Uitgaande van die samenwerkingsdynamiek willen de Brusselse overheden overleg tussen de verschillende machtsniveaus organiseren rond de prioritaire thema’s die naar voor geschoven worden in het “Brussels actieplan voor armoedebestrijding ». In dat verband moet worden gestreefd naar een horizontale coördinatie tussen het beleid van de Brusselse Regering en dat van de Colleges van de drie Brusselse Gemeenschapscommissies enerzijds, en een verticale coördinatie met het federale, lokale en Europese niveau anderzijds.
1.2.3. Relatie met de plaatselijke besturen
353
De Gemeenten en het Gewest zullen als heuse partners de handen in mekaar slaan om de ambities en maatregelen van het GPDO tot een goed einde te brengen. In dat opzicht zal het van cruciaal belang zijn om toe te zien op de synergie van de lokale projecten met de doelstellingen van het Plan.
Doel is borg te staan voor de medewerking van de Gemeenten in het kader van grote gewestelijke ontwikkelingsprojecten (ruimtelijke ordening, mobiliteit, stedenbouw, infrastructuren) dankzij de versterking van de overleg- en samenwerkingsmodaliteiten tussen de Gemeenten, het Gewest en de verschillende Brusselse overheidsstructuren (besturen en pararegionale instanties). Het Gewest zal de Gemeenten in een zo vroeg mogelijk stadium blijven betrekken bij grote projecten, opdat deze zo vlot mogelijk ingeburgerd zouden raken, zeker als het gaat om projecten in de strategische gebieden (zie Deel 1 Stadsproject). De Gemeenten zullen betrokken worden bij de diverse stadia van de uitwerking van de huidige en toekomstige richtschema’s (van definitie tot tenuitvoerbrenging) voor die gebieden via de subbegeleidingscomités die in het leven worden geroepen door het Planningbureau voor elk van de strategische gebieden. Om de medewerking van de Gemeenten nog meer te stimuleren, zal men tevens de “instrumenten” van het Gewest moeten versterken. Men zal onder meer de ordonnantie betreffende gesubsidieerde werken moeten hervormen om de doelstellingen van het GPDO er beter in te integreren. In dat verband zal de kaderordonnantie Mobiliteit, die werd goedgekeurd in het kader van de 6de staatshervorming, ten uitvoer gebracht worden en borg staan voor de conformiteit van de Gemeentelijke mobiliteitsplannen en het Gewestelijk mobiliteitsplan. Wat de Agenda IRIS 21 betreft, verbindt het Gewest er zich toe om de gewestelijke begeleiding voort te zetten om alle Gemeenten en OCMW’s in staat te stellen deel te nemen aan de dynamiek van de duurzame ontwikkeling.
B. Verbetering van de bestaande contractinstrumenten Er bestaan reeds maatregelen en instrumenten voor contractualisering die het Gewest en de Gemeenten in staat stellen hun hulpmiddelen te delen om gemeenschappelijke doelstellingen te verwezenlijken, met name op het vlak van veiligheid (preventieplan, buurtplan,…), mobiliteit (mobiliteitsconvenant,…), stadsvernieuwing (Duurzaam Wijkcontract,...). Sommige van deze programma’s en instrumenten zijn erop gericht om de Gemeenten aan te sporen tot samenwerking, bijvoorbeeld voor de realisatie van bepaalde werken, in ruil voor wederzijdse verbintenissen. Het komt erop aan die programma’s en instrumenten te versterken of uit te breiden en er nieuwe te ontwikkelen voor de domeinen die er nog geen hebben (zoals huisvesting, voorzieningen of groene ruimten). Zo zal het Gewest zich scharen achter de kaderordonnantie Mobiliteit, die borg staat voor de conformiteit van de Gemeentelijke mobiliteitsplannen en het Gewestelijk mobiliteitsplan. In dat verband zal het Gewest de Gemeenten bijstaan bij de uitwerking van hun gemeentelijke mobiliteitsplannen. Bovendien wil het Gewest met de Gemeenten avenanten bij de mobiliteitscontracten uitwerken om hen aan te sporen tot medewerking aan de realisatie en uitvoering van bepaalde projecten rond het openbaar vervoer. Die avenanten hebben betrekking op concrete modaliteiten inzake de samenwerking en het delen van de kosten aangaande - onder meer - bepaalde werkzaamheden voor de ontwikkeling of optimalisering van het netwerk, het respect voor de eigen banen, de aanwezigheid van politie op bepaalde kruispunten, het beleid inzake parkeren en leveringen, de toegankelijkheid van de haltes, de vermindering van het trillingsniveau, kwalitatief stadsmeubilair, verkeersplannen ter beperking van opstoppingen,… Die contacten zullen eveneens voorzien in wederzijdse verbintenissen van het Gewest of de MIVB met betrekking tot de uitvoering van acties die voorzien zijn in de gemeentelijke mobiliteitsplannen. Het Gewest wil ook de samenwerkingswijzen met de Gemeenten en met hun respectieve verantwoordelijken verduidelijken, in het kader van het onderhoud en de herstelling van de openbare ruimten, alsook in het kader van het beheer van de werken.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
A. Versterking van de samenwerkingsinstrumenten voor een optimale ontwikkeling van de grote gewestelijke projecten
354
Voor de uitvoering van projecten die verwezenlijkt moeten worden door de Gemeenten en die worden bepaald door het GPDO, en voor de coördinatie van de verschillende samenwerkingsverbanden met de plaatselijke besturen, zal het Gewest : de middelen uittrekken om tussen te komen in de inhoud van de Gemeentelijke Ontwikkelingsplannen;
sluiten met de Brusselse Gemeenten; die “contracten” zullen voor elke Gemeente, alle ingevoerde contractualiseringen stipuleren.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
“ontwikkelingscontracten”
Er zal voorgesteld worden om school-integratiecontracten in te voeren om de actie van de onderwijsoverheden te coördineren met die van de verschillende organisaties die actief zijn in de stedelijke omgeving van de scholen (openbare ruimten, stedenbouw, mobiliteit, veiligheid, leefmilieu, sociaal vlak,...). Het Gewest zal tevens de modaliteiten preciseren voor het overleg en de samenwerking tussen de pararegionale instanties en de Gemeenten om toe te zien op een efficiënte synergie tussen hun respectieve projecten. Het overleg tussen het Gewest en de Gemeenten zal eveneens geconcretiseerd worden in het kader van de “algemene beleidsverklaringen” en de driejarenprogramma’s die de Gemeenten in de toekomst zullen moeten opstellen. De nieuwe Gemeentewet (ordonnantie 2009) stipuleert immers dat de Gemeenten aan de Gemeenteraad een driejaarlijks actieprogramma moeten voorleggen, dat een oriëntatienota bevat en een beheersplan dat de oriëntaties van de nota in budgettaire termen vertaalt. De opstelling van die programma’s zal de gelegenheid bieden voor de organisatie en planning van de nodige coördinatie tussen de Gemeenten en de gewestelijke en pararegionale organen, om tegemoet te komen aan de doelstellingen van het GPDO. Het doel is om de samenhang te verbeteren tussen het gewestelijk beleid en de wijze waarop dit wordt vertaald in gemeentelijke beleidsinitiatieven, maar ook om de Gemeenten te steunen bij het beheer van voorzieningen en sites met een gewestelijke uitstraling op hun grondgebied en een beter inzicht te verwerven in aspecten van het gemeentelijk beleid die een weerslag hebben op het gewestelijke niveau. De “Cel strategische planning” zal het overlegplatform tussen Gewest en Gemeenten nieuw leven inblazen, in het kader van de uitwerking van de Gemeentelijke Ontwikkelingsplannen (GemOP), om de Gemeenten bij te staan inzake de werkmethodologie en de overeenkomst van de doelstellingen van hun GemOP met die van het GPDO. Hiervoor beoogt men de volgende elementen : streven naar een mechanisme dat de gemeenten aanmoedigt om een Gemeentelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling uit te werken waarin de door het GPDO omschreven elementen van gewestelijk belang concreet worden uitgewerkt ; tot stand brengen van een uitvoeringswaarborg voor bepaalde projecten via beter uitgewerkte contractuele betrekkingen op bepaalde gebieden zoals voorzieningen, huisvesting, mobiliteit en aanleg van de plaatselijke identiteitskernen.
C. Verbetering van de prestaties van de openbare diensten door een adequate verdeling van de bevoegdheden Een andere hoofddoelstelling bestaat erin toe te zien op de participatie van de Gemeenten in de verbetering van de prestaties van hun openbare diensten. Het is immers een noodzaak om de werking van de talrijke partijen beter te coördineren met het oog op een adequate dienstverlening naar de burgers toe. In dat opzicht moet de taakverdeling tussen de Gemeenten en het Gewest georganiseerd worden op het meest efficiënte niveau. Het lokale niveau is het meest geschikt voor het beheer van de directe behoeften van de bevolking, waarvoor de nabijheid tussen gebruiker en dienstverlener belangrijk is. Anderzijds is het gewestelijk kader het meest aangewezen machtsniveau voor het beheer en de uitvoering van beleidslijnen en projecten die een globalere aanpak vereisen (zowel vanuit territoriaal oogpunt als thematisch), zoals de grote infrastructuren waarvan het gebruik de grenzen overschrijdt van de gemeenten waar ze zich bevinden. Op operationeel niveau speelt Leefmilieu Brussel een sleutelrol inzake het beheer van de supralokale groene ruimten enerzijds (Park van Woluwe, Park van Laken…) en de “sociale” parken anderzijds (Dauwpark, Gaucheretpark, Bonneviepark…). Om het beheer van de grote parken in het Brussels Gewest te rationaliseren, zullen alle groene ruimten van supralokaal niveau overgedragen worden aan Leefmilieu Brussel, waar-
bij zal worden voorzien in de nodige middelen op contractuele basis met de Gemeenten. De Gemeenten behouden een bevoorrechte band met het plaatselijke leven in die parken, door een vereenvoudigd gebruik.
355
Overeenkomstig het federaal institutioneel akkoord zal de samenwerking tussen Gemeenten en Gewest op het vlak van de openbare netheid geherdefinieerd worden in de zin van een contractualisering en een supervisie van de operationele werkzaamheden door het ANB en de Gemeenten.
Er bestaat een hele rist diensten, infrastructuren en activiteiten waarvoor de samenwerking tussen Gemeenten, de OCMW’s en het Gewest kan bijdragen tot schaalvoordelen of tot de kwaliteit van de diensten. Het Gewest kan de volgende samenwerkingsverbanden aanmoedigen : algemeen
beschouwd zal het Gewest steun verlenen voor alle samenwerkingsinitiatieven tussen gemeenten die vanuit een streven naar complementariteit en op vrijwillige basis beslissen tot het gedeeld gebruik van beheersinstrumenten en een programmering van projecten ;
inzake aankopen :
• desgevallend kunnen overeenkomsten worden gesloten met bestaande aankoopverenigingen of -centrales (zoals het federaal aankoopbureau, Net Brussel, IRIS-Aankopen81,…) ; • oprichting van een aankoopcentrale door het Gewest, in samenwerking met de Gemeenten. Deze centrale zou het tegelijkertijd mogelijk maken om de aankopen van de Gemeenten en OCMW’s te rationaliseren (bijvoorbeeld door te vermijden dat 2 diensten elk van hun kant goederen voor dezelfde bestemming aankopen); om de aankopen van de verschillende Gemeenten en OCMW’s te groeperen om te profiteren van de voordelen die leveranciers bieden voor gegroepeerde bestellingen; om het aankoopproces in de Gemeenten te professionaliseren, met name in de onderhandelingsfase; alsook om de rechtszekerheid van de aankopen te verbeteren. • Men zou er ook voor moeten zorgen dat energieproducten worden aangekocht via de gewestelijke aankoopcentrale, wat onder meer voordelen met zich mee zou brengen op het vlak van de administratieve vereenvoudiging en de mutualisering van risico’s ; voor “backoffice”-activiteiten (zoals activiteiten voor de wasplaats, keuken, garage en drukkerijen) zou-
den de Gemeenten ofwel intern moeten werken of zich moeten wenden tot andere openbare structuren indien de omstandigheden dat mogelijk maken (waarbij een te groot aantal klant-leveranciersrelaties moet worden vermeden tussen overheidsorganismen), of deze activiteiten moeten uitbesteden aan privébedrijven ; voor de sport- en cultuurinfrastructuren moeten ondersteuningsdiensten worden opgericht die instaan
voor een goed beheer en de “networking” binnen elk grondgebied (zie Deel 1 Stadsproject), en dient men het beheer van het aanbod en de frequentering van de infrastructuren te optimaliseren door een betere promotie (die gevoerd zou kunnen worden door Visit Brussels).
E. Controle van de gemeentelijke vzw’s De toename en de groeiende complexiteit van de activiteiten van de Gemeenten heeft deze laatsten er soms toe gebracht om een beroep te doen op specifieke vzw-infrastructuren voor het beheer van bepaalde activiteiten. Die vorm van “decentralisatie” kan weliswaar een gunstige impact hebben inzake efficiëntie, maar het is belangrijk dat de autonomie van de vzw’s gekoppeld wordt aan een degelijke en adequate controle. Er zal gezocht worden naar de beste formule die borg staat voor de coördinatie van de actie van de gemeentelijke vzw’s met de doelstellingen van het GPDO, een strikt beleid en soepele werking van de vzw’s.
80 Term die verwijst naar het gemeenschappelijk gebruik van hulpmiddelen (goederen, voorzieningen, personeel, inspanningen,...) met het doel de voordelen en/of de risicovermindering van de gebruikers te optimaliseren. 81 De Vereniging Iris-Aankopen is een orgaan belast met de aankoop van de producten en diensten die worden gebruikt in de ziekenhuizen van het Iris-netwerk, van welke aard dan ook.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
D. “Pooling” 80op gemeentelijk vlak
356
2
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
2.1.
DE BURGERS BETREKKEN BIJ DE ONTWIKKELING VAN HET GEWEST BURGERPARTICIPATIE
Op het vlak van de ruimtelijke ordening, en de stadsvernieuwing in het bijzonder, hebben de participatiemechanismen (de procedures inzake openbaar onderzoek voor de aanlegplannen, de Duurzame Wijkcontracten voor de stadsvernieuwingsoperaties en de richtschema’s van de GGB voor grote stadsprojecten) hun efficiëntie aangetoond, en het Gewest wil deze werkwijzen uitbreiden en versterken. Om de instrumenten voor burgerparticipatie te versterken en de stap te zetten van een informatie- en consultatielogica naar een heuse overleglogica, met name in het kader van de grote stadsprojecten, moeten binnen de Cel Plannen en Richtschema’s van het Planningbureau heuse expertisepolen inzake burgerparticipatie worden uitgewerkt, met name door de organisatie van innoverende participatieprocedés (aanvullend op de wettelijk verplichte processen) rond de grote stedelijke projecten, zodat van in het eerste stadium van de projecten rekening kan worden gehouden met de verwachtingen van alle actoren. Dat impliceert dat men de burgers toegang verschaft tot nieuwe bronnen en de overheden in staat stelt om nieuwe actiecapaciteiten te ontwikkelen. Deze expertisepool zou fungeren als facilitator en de burgers, de overheid, de deskundigen en de besturen informeren, begeleiden en steunen bij de participatie in stadsvernieuwingsprogramma’s en grote stadsprojecten. In dezelfde gedachtegang zal bovendien de gewestelijke steun voortgezet worden voor specifiekere participatieprojecten, zoals de sensibiliseringsactie rond de stedenbouwkundige belangen. Het is de bedoeling om de burgermaatschappij, kinderen, jongeren en volwassen burgers, te mobiliseren om hen ertoe aan te zetten actief na te denken over de vormgeving van hun stedelijke leefomgeving en samen een antwoord te bieden op de uitdagingen van morgen. Deze praktijkgerichte denkoefening, deze burgermobilisering, over de stedenbouwkundige doelstellingen laat tevens toe de Brusselse identiteit te versterken. Het komt er immers op aan een samenwerking op te starten met buurtverenigingen, die actief zijn in de verschillende sectoren van het maatschappelijk middenveld : de culturele en de sportsector alsook instellingen voor socio-professionele inschakeling. Het doel is dat elk van deze verenigingen haar doelpubliek mee betrekt in deze materie via leerrijke en ludieke activiteiten die voor iedereen toegankelijk zijn. Inzake stadsvernieuwing in de wijken komt het erop aan de participatie voort te zetten en uit te breiden, in het bijzonder voor de projecten met betrekking tot de openbare ruimte of de gebouwen waarin verschillende functies gecombineerd zijn (zie Hoofdstuk Stadsvernieuwing). Deze benadering beoogt de uitbouw, binnen het Territoriaal platform, van een Expertisepool inzake burgerparticipatie. Die pool moet optreden als facilitator inzake de participatie voor het ATO en het mogelijk maken over te stappen van een consultatielogica naar een overleglogica, waarbij men de burgers toegang verschaft tot nieuwe bronnen (empowerment) en de overheden in staat stelt om nieuwe actiecapaciteiten te ontwikkelen.
2 .2.
ONTHAAL VAN NIEUWKOMERS
Het “inburgeringstraject” werd in Vlaanderen ingevoerd door een decreet van 2003, dat in werking trad op 1 april 2004. Dit traject is verplicht in Vlaanderen (maar facultatief in Brussel) voor vreemdelingen die zich op duurzame wijze komen vestigen, maar ook voor Belgen die niet in België geboren werden en waarvan één der ouders niet in België geboren is; het voorzag in strafrechtelijke sancties, en na een wijziging in 2006 in administratieve boetes, bij niet-naleving van deze verplichting. Het programma omvat 3 onderdelen : een
cursus maatschappelijke oriëntatie, in de moedertaal (of contacttaal) van 60 uren, om kennis te maken met de waarden en normen waarop de Vlaamse samenleving berust;
een cursus Nederlands (240 uren); hulp bij beroepsoriëntatie.
Dit traject kende wel een zeker succes maar bereikte nooit de volledige doelgroep (in 2010 ondertekenden 18.000 personen een contract, terwijl de jaarlijkse instroom van nieuwe vreemdelingen in Vlaanderen wordt geschat op 49.000 personen).
357
In het Brussels Gewest maken de instellingen het allemaal wat ingewikkelder : aan
de Nederlandstalige kant bestaat de “inburgering”, mits enkele kleine aanpassingen ten opzichte van het Vlaams decreet;
aan
Franstalige zijde is men nu tot een akkoord gekomen om vanaf begin 2014 ook een onthaaltraject in te voeren.
Binnenkort zullen de drie gewesten van het land dus beschikken over een instrument dat beantwoordt aan dezelfde globale filosofie : nieuwkomers opvangen door informatie te verstrekken die nodig is voor hun vestiging in de nieuwe omgeving, maar waarbij ze aangemoedigd of verplicht worden om hun bereidheid tot integratie te tonen, met name door een basiskennis te verwerven van de taal van hun nieuwe thuisgewest. Op 2 juli 2013 keurde het Parlement van de COCOF een decreet goed betreffende het onthaal van personen die zich voor het eerst komen vestigen in het Brussels Gewest. Het onthaaltraject, waarvan het beheer werd toevertrouwd aan onthaalkantoren (BAPA), zal gratis toegankelijk zijn voor personen van een vreemde nationaliteit die sinds minder dan 3 jaar wettelijk in België verblijven en beschikken over een verblijfsvergunning van meer dan 3 maanden. Het decreet voorziet in de mogelijkheid om prioritaire doelgroepen te bepalen. Het omvat 2 luiken : primaire luik van het onthaaltraject omvat een onthaal, een sociale balans en een taalbalans. De nieuwkomer krijgt informatie over het onthaaltraject en zijn operatoren, alsook over de rechten en plichten van elke inwoner van België. De sociale balans peilt naar de behoeften en verworvenheden van de begunstigde op sociaal en economisch vlak. Het gaat dan met name om de behoeften inzake huisvesting, bestaansmiddelen, gezondheidszorg, socio-professionele inschakeling, opvang en scholing van kinderen. De taalbalans stelt de behoeften en competenties vast van de begunstigde inzake alfabetisering en de kennis van de Franse taal.
Het
Het secundaire luik van het onthaaltraject is een individueel traject dat wordt vertaald in een overeen-
komst op basis van de sociale balans en de taalbalans. De onthaalovereenkomst bepaalt een begeleidingsprogramma en individuele opleidingen, die in overleg met de inburgeraar worden vastgelegd, en stipuleert tevens de streefdoelstellingen. Het begeleidingsprogramma omvat steun en opvolging voor de administratieve formaliteiten in functie van de behoeften die bij de sociale balans tot uiting kwamen. De inburgeraar wordt hierbij ook doorverwezen naar de actoren op het vlak van opleiding en tewerkstelling. De taalopleidingen zijn toegespitst op het aanleren van de Franse taal en indien nodig op alfabetisering. De burgerschapstraining verschaft onder meer basisinformatie over de werking van de openbare instellingen, de sociale relaties in België en de gastsamenleving.
Verplicht karakter van het onthaaltraject en samenwerking tussen de gefedereerde entiteiten Gelet op de huidige bevoegdheden van de COCOF kan het decreet geen verplichting opleggen. Het College verklaarde dat het wel graag het primaire luik verplicht zou maken voor nieuwkomers. Het uitte ook de wens om met de COCOM te overleggen over het verplichte karakter van de taalcursus, wanneer de taalkennis van de nieuwkomer ontoereikend blijkt. Gelet op de verdeling van bevoegdheden is het de COCOM die zal moeten beslissen over het eventueel verplicht maken van het onthaaltraject en het volgen van een taalcursus, volgens de modaliteiten (inclusief
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
In het Waals Gewest moeten nieuwkomers sinds 1 januari 2013 zich aanmelden bij een lokaal bureau waar ze informatie krijgen over hun rechten en plichten en waar een balans van hun kennis wordt opgemaakt. De nieuwkomer kan zich dan verbinden tot een “opleidingsplan” dat wordt bekrachtigd in een “onthaal- en integratieovereenkomst”.
358
financiering) die overeengekomen moeten worden tussen de betrokken entiteiten, en de doelgroepen die vrijgesteld zouden worden van deze verplichting.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Er zullen samenwerkingsakkoorden moeten worden gesloten tussen de COCOF en de gefedereerde entiteiten die betrokken zijn bij de luiken van dit onthaaltraject, de VG, de GGC, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waals Gewest en de Federatie Wallonië-Brussel.
2.3.
ONTWIKKELEN VAN EEN SAMENHORIGHEIDSGEVOEL
Het komt erop aan alle initiatieven te stimuleren waardoor de inwoners van alle wijken van Brussel elkaar beter kunnen leren kennen en een gemeenschappelijk gevoel van verbondenheid kunnen creëren. Dit draagt bij tot een klimaat van wederzijds vertrouwen : organisatie van grote gewestelijke evenementen, inrichten van openbare ruimtes en voorzieningen van gewestelijke omvang, ondersteuning van uitwisselingsprojecten tussen culturen en wijken en van intergenerationele culturele ontmoetingsprojecten, enz… (zie hoofdstuk 12 Cultuur). Hiervoor moet met name het interculturele luik van het Cultuurplan BKO-RAB uitgevoerd worden. Tevens moeten de waarden worden ondersteund en gepromoot die het «samenleven» bevorderen. Daartoe zal het Gewest een “stedelijk ethisch charter” creëren dat met name geldt als referentie voor de lessen in burgerzin in de scholen, om gedragingen en regels aan te moedigen die het samenleven bevorderen en de diversiteit en het wederzijds respect opwaarderen. Dat charter zal opgelegd worden aan de verenigingen die financiële steun krijgen van de gewestelijke instanties. Het vormt een aanvulling op de instrumenten die de gedragsregels op het werk vastleggen voor de overheidsambtenaren.
VERSTERKING VAN DE INSTRUMENTEN VOOR PLANNING, BESLISSINGSONDERSTEUNING EN EVALUATIE OP GEWESTELIJK NIVEAU
Elke vorm van openbaar beleid dient een cyclus te volgen die leidt van de identificatie van een probleem tot de uitvoering van oplossingen en de evaluatie ervan. Meer bepaald een “beleidscyclus” die schematisch verloopt in 6 fases, die mekaar vaak overlappen : de
identificatie en erkenning van een probleem dat de overheden voldoende belangrijk achten om te behandelen, en dat ze bijgevolg op de agenda plaatsen ;
de collectieve uitwerking van een gemeenschappelijke visie op het gestelde probleem ; de
inzameling en analyse van informatie over het probleem ; een volledige omschrijving (benchmark) van de “beste praktijken” op andere plaatsen of in andere omstandigheden,...
keuze van het beleid : voorstel van concrete oplossingen die onder meer vertaald moeten worden in een
strategische en operationele planning ; uitvoeringscyclus :
taken en opdrachten van de actoren, overeenkomsten en beheerscontracten, operationele doelstellingen van de organismen, uitvoering van de programma’s en projecten ;
evaluatiecyclus : controle en evaluatie van de uitvoering en de bekomen resultaten, aanpassing en actu-
alisering van de programma’s en projecten. In de loop van deze beleidscyclus zijn de fasen van de “kennisinzameling” en de “planning” uitermate belangrijk. De planningfunctie heeft immers tot doel om voorafgaand reeds de strategische keuzes toe te lichten en te omkaderen die gemaakt zullen worden door de Regering. Ze moet dan ook gevoed worden door krachtige monitoring- en observatie-instrumenten, die zorgen voor relevante, recente en gestructureerde informatie over elke sector. Die monitoringinstrumenten moeten eveneens bijdragen tot de optimalisering van de andere cruciale stadia van de cyclus van de ontwikkelde projecten en beleidslijnen, met name de overheidsactie als dusdanig en de evaluatie ervan. Het overleg tussen de betrokken partijen (projectverantwoordelijken, gebruikers en burgers) in de cruciale stadia van de projectcyclus en de beleidscyclus zal eveneens bijdragen tot de versterking van de overheidsactie en de evaluatie ervan.
3.1.
EEN COHERENTE PLANNING
3.1.1. Verbetering van de coherentie tussen de algemene strategische plannen en de sectorale plannen Er bestaan heel wat plannen met aanbevelingen inzake de gewestelijke ontwikkeling. Het is belangrijk om erop toe te zien dat die planningdocumenten onderling compatibel zijn, en dat de investeringen op sectoraal niveau verenigbaar zijn met de keuzes die op meer transversaal niveau worden bepaald, met name inzake ruimtelijke ordening. Het is immers van het grootste belang om banden tot stand te brengen tussen de verschillende gewestelijke beleidsdomeinen en de desbetreffende uitvoeringsplannen, in het bijzonder voor bevoegdheden die verband houden met ruimtelijke ordening, stedenbouw en mobiliteit en leefmilieu. Om doeltreffende en efficiënte beleidslijnen uit te werken op die domeinen, wil het Gewest de planning in Brussel rationaliseren door de rol van de strategische planningdiensten te versterken op alle gewestelijke actiegebieden. Daartoe moeten de respectieve taken en verantwoordelijkheden van alle actoren worden verduidelijkt op basis van de volgende principes : De planning verloopt op drie niveaus die elkaar moeten aanvullen :
359
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
3
360
strategische planning, gedefinieerd door het Gewest, die uitgevoerd zal worden binnen het Planningbureau, omvat de strategische plannen die een visie inzake de gewestelijke ontwikkeling bepalen. Het gaat om het GPDO, de Plannen en Richtschema’s;
de
operationele planning wordt enerzijds verzekerd door de ontwikkelingsoperator en anderzijds door de publieke operationele entiteiten, elk gespecialiseerd in hun eigen domein. Overkoepelende operationele instrumenten en plannen beogen de coherente uitoefening van de sectorale bevoegdheden over het gehele gewestelijke grondgebied of een deel ervan (de stadsvernieuwing, door het gewestelijk bestuur (DSV), via de studie Gidsplan voor stadsvernieuwing, de Duurzame Wijkcontracten door het gewestelijk bestuur (DSV) en de Gemeenten, de mobiliteit door Brussel-Mobiliteit, via het Iris 2-plan, het op de koopmarkt aanbieden van middelgrote woningen en het onthaal van bedrijven door de GOMB, het beheer van het openbaar vervoer door de MIVB, het waterwegverkeer door de Haven, de sociale woningen door de BGHM,…). De ontwikkelingsoperator zal die dynamiek aanvullen met een transversale aanpak die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de strategische gebieden, de grote braakliggende stadsterreinen en de wijken in reürbanisatie.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
de
De verordenende planning vertaalt dan weer de doelstellingen van de strategische planning in veror-
denende instrumenten.
Het GPDO is het plan dat de inhoud van alle andere strategische (transversale en sectorale), verordenende en operationele plannen en instrumenten zal oriënteren, zowel op gewestelijk als op lokaal niveau. Men dient de coördinatie tussen de verschillende planningniveaus te versterken. Deze zal bevorderd worden door de herstructurering van het Territoriaal platform. Tevens is het belangrijk om de coördinatie te verbeteren tussen enerzijds het territoriaal platform in al zijn facetten en anderzijds de andere publieke operationele entiteiten.
3.1.2. Het op mekaar afstemmen van de gewestelijke en de gemeentelijke plannen Het komt er meer bepaald op aan om de oriëntaties van de Gemeentelijke Ontwikkelingsplannen (GemOP) af te stemmen op de doelstellingen en maatregelen die worden bepaald in het GPDO. Doel is om de belangen op mekaar af te stemmen met het oog op een betere stedelijke ontwikkeling, en dit zowel op gewestelijk als op lokaal niveau. Wat meer specifiek het mobiliteitsbeleid betreft, houdt dit in dat de Gemeenten hun mobiliteitsplannen dienen uit te werken in samenspraak met het Gewest. De inrichtingen van de openbare wegen die voorzien zijn in het gewestelijk mobiliteitsplan Iris 2 en in de gemeentelijke mobiliteitsplannen moeten gezamenlijk gerespecteerd worden door het Gewest en de betrokken Gemeente (de voogdijoverheid zal toezien op de toepassing van deze regel). Bij de gunning van gesubsidieerde werken zal rekening worden gehouden met zowel het gewestelijk mobiliteitsplan als de gemeentelijke mobiliteitsplannen. Het gewestelijk platform Gewest/Gemeenten voor de uitwerking van de GemOP zal heropgestart worden om de coherentie van de GemOP t.o.v. het GPDO te bevorderen (zie punt 1.2.3.).
3.1.3. Hoofdbeginselen van het GPDO die vertaald moeten worden in de andere plannen Het GPDO beoogt de verzoening van de imperatieven inzake de economische, maatschappelijke en milieuontwikkeling in het kader van een duurzaam perspectief. In dat verband definieert het GPDO de grote opties inzake de territoriale en stedelijke ontwikkeling die opgenomen moeten worden in de diverse strategische en operationele plannen. Zo zal een geheel van doelstellingen, opgenomen in het huidige GPDO, overgenomen moeten worden in de planologische en verordenende instrumenten (GBP, GSV,… die wellicht gewijzigd zullen moeten worden, net als het BWRO), zoals in het bijzonder :
de principes van de buurtstad en de stad van de korte afstanden, zonder afbreuk te doen aan de hoofd-
361
stedelijke en grootstedelijke dimensie van het Gewest; de definiëring van de dichtheden ; de
ontwikkeling van de duurzame stad en wijken (beheer van de hulpbronnen zoals water, de bodem, de natuur en het afvalstoffenbeheer), de criteria inzake de duurzaamheid van de inrichting van wijken en openbare ruimten ;
de definiëring van inplantingsregels voor hoge gebouwen (symbolische en iconische gebouwen) ; de
kwaliteitsnormen voor openbare ruimten (voetgangersplan, personen met een beperkte mobiliteit, diverse vademecums van Brussel Mobiliteit) en de instrumenten voor de realisatie van de gewestelijke strategie inzake openbare ruimten (verkeersascontracten, stedenbouwkundige wedstrijden…).
de architecturale en stedenbouwkundige kwaliteit.
In dit verband zullen wijzigingen aangebracht moeten worden in het BWRO, het GBP en de GSV (zie Deel 1 Stadsproject).
3.1.4. Instrumenten voor de uitvoering van de strategische plannen inzake ruimtelijke ordening De in te voeren beschikkingen moeten aansluiten bij de vooropgestelde doelstellingen inzake kwaliteit, efficiëntie, snelheid en duurzaamheid. Het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO) voorziet evenwel in meerdere instrumenten voor de ordening van het Brussels grondgebied : strategische instrumenten (ontwikkelingsplannen) en verordenende instrumenten (bestemmingsplannen en stedenbouwkundige verordeningen). Vandaag gaat het niet in op het vraagstuk van een projecten-stedenbouw.
A. Uitbouw van een projecten-stedenbouw Vandaag doet zich de nood aan een instrument gevoelen waarmee een te ontwikkelen of te herkwalificeren grondgebied globaal kan worden benaderd en dat een stadsproject een kader biedt dat overleg en/of onderhandelingen tussen openbare en privé-actoren mogelijk maakt en de krachtlijnen verstrekt voor het overheids- en het privé-handelen. Een projectstedenbouw vereist dat de ontwikkeling van projecten, zowel door de privésector als van overheidswege, aan overleg wordt verbonden binnen een dynamiek van contacten tussen de bestaande actoren (eigenaars, investeerders, Bouwmeester, Directie Stedenbouw, Brussel Mobiliteit, de MIVB, Leefmilieu Brussel...) en nog nieuw op te richten actoren (Brussels Planbureau, Ontwikkelingsoperator...). Sinds de invoering van het GewOP uit 2002 vervult het richtschema drie functies. Het is tegelijkertijd : een instrument om een visie te definiëren voor de aanleg van een gebied van het territorium, een instrument voor de onderhandeling tussen de betrokken partijen, een verbintenisinstrument van de overheden.
Het heeft zijn doeltreffendheid bewezen als ontwerp- en programmeringsinstrument. Toch is het niet onderworpen aan een milieueffectenrapport omdat het geen deel uitmaakt van de hiërarchie van de plannen bepaald door het BWRO. Aangezien het bovendien geen verordendende waarde heeft, vereist het dat vooraf documenten met verordenende waarde worden opgesteld zoals BBP’s (in het geval van de site Thurn & Taxis) en specifieke of gezoneerde stedenbouwkundige verordeningen (in het geval van het Stadsproject Wet in de Europese wijk). Om de cumulering te voorkomen van de proceduretijden voor de opeenvolgende goedkeuringen van een richtschema en een BBP (minstens 2 jaar voor een richtschema en 3 jaar voor een BBP met effectenstudies), moet men nagaan hoe de procedures vereenvoudigd kunnen worden om de drievoudige functie van het
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
de principes van de functionele gemengdheid en het sociaal gemengd karakter ;
362
richtschema af te stemmen op de eventuele noodzaak (niet altijd nodig) van een verordenende omkadering en de naleving van de Europese verplichtingen inzake de evaluatie van de milieueffecten. Die vereenvoudiging is een prioritaire maatregel voor de uitvoering van het GPDO.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
B. Het GBP Het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP) is één van de efficiëntste instrumenten om stedelijke uitdagingen concreet aan te vatten. Het wordt gekenmerkt door zijn grote precisie omdat het een duidelijk juridisch kader waarborgt dat stabiliserend en oriënterend werkt op de vastgoedmarkt. Toch vormt deze precisie soms een beletsel voor een noodzakelijke evolutie van de stad. Daarom zou het geactualiseerd moeten worden zodat het ook rekening houdt met de stedenbouwkundige evolutie van het Gewest. Ten slotte stemmen ook bepaalde omschrijvingen van de woordenlijst van bestemmingen niet exact overeen met de realiteit van het terrein of met de evolutie van de economische realiteit, waardoor ze soms bijzonder moeilijk te interpreteren zijn. Na een eerste wijziging die tot doel had in te spelen op de bevolkingsgroei, moet deze wijziging van het GBP in de stedenbouwkundige planning de koersen bepalen die van Brussel een duurzamere stad moeten maken, uitgaande van de strategische principes van het GPDO, zoals de verwezenlijking van de “buurtstad”, het onthaal van een gediversifieerde bevolking en de bescherming van de zwakke functies zoals de economische functies en voorzieningen. 1. Verwezenlijking van de buurtstad en de stad van korte afstanden
Handel en buurtstad Het GBP moet ervoor zorgen dat in elke wijk een lokale identiteit ontstaat (zie Deel 1 Stadsproject), met winkels, uitrustingen en buurtgerichte economische activiteiten georganiseerd rond kwalitatief hoogstaande openbare ruimten. Bepaalde voorschriften staan de verwezenlijking van de buurtstad en de stad van “korte afstanden” met betrekking tot de handelsactiviteit in de weg. De schaaldrempels, die de toegestane oppervlakte bepalen voor elke van de niet-residentiële functies (zoals de handel) zijn bijzonder laag en kunnen soms onverenigbaar zijn met de principes van de buurtstad. De meeste problemen levert dit op in woongebieden waar de residentiële functie overheerst : de toegestane winkeloppervlakten zijn er beperkt tot 150 m². Maar ook in gemengde gebieden zijn deze drempels erg restrictief (200 m², uitbreidbaar tot 1.000 m²) waardoor niet aan de behoeften van nieuwe wijken kan worden voldaan. In grote verkavelingen (meerdere honderden woningen) zouden winkels geconcentreerd moeten worden en moet het mogelijk worden een kleine buurtsupermarkt te vestigen. Daarmee wordt het mogelijk in woonprojecten van een zekere omvang een handelsoppervlakte op te leggen die toereikend is voor de behoeften van de toekomstige bewoners. Linten voor handelskernen De duidelijke wil om voorrang te verlenen aan handelsvestigingen binnen de linten voor handelskernen waarvan het GBP blijk geeft, moet behouden blijven. Deze draagt bij tot de versterking van deze zones. Deze handelskernen beantwoorden evenwel niet langer aan de realiteit van het terrein. De omvang van de kernen moet aan de realiteit worden aangepast. Als winkels worden samengebracht, ontstaat een aanbod dat voldoen groot is voor de consumenten en dat voldoende cliënteel aantrekt om ze rendabel te maken. Het komt erop aan een onderscheid te maken tussen de verschillende handelswijken : dat vereist de definitie van diverse types handelskernen (gewestelijk of plaatselijk) en het type handelsmix dat er moet worden bevorderd. Voorzieningen Het GBP moet ruimten voorbehouden die noodzakelijk zijn voor de vestiging van voorzieningen met een grootstedelijke en gewestelijke draagwijdte op sites die zich momenteel in uitrustingsgebieden bevinden (zoals het vroegere Oefenterrein, de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst, de Heizel en het terrein dat in beslag wordt genomen door de NAVO) en kleinere sites voor de ontwikkeling van voorzieningen die nood-
Met het oog op de effectieve verwezenlijking van voorzieningen die verband houden met het buurtleven in de woon- en gemengde gebieden moeten evenwel de door het GBP toegestane drempels voor voorzieningen worden opgetrokken en moeten er worden opgelegd bij alle projecten van een zekere omvang. Ook is het vitaal dat een meer systematische houding wordt gehanteerd in de effectenrapporten bij het in aanmerking nemen van bestaande voorzieningen (scholen, crèches,…) in de omgeving van het project, verbonden aan de monitoringopdracht voor uitrustingen die het ATO verricht, ter ondersteuning van de keuze van de overheid met betrekking tot de voorzieningen die prioritair aan de aanvrager moeten worden opgelegd. 2. Opvang van een verscheiden bevolking
Privéwoning/openbare woning Het GBP verleent voorrang aan de woonfunctie in een conjunctuur die deze bescherming vereist ten opzichte van andere sterke bestemmingen zoals kantoren. Als de doelstellingen van het demografisch GBP worden doorgetrokken, dan moet een evenwicht worden gevonden tussen de verschillende soorten woningen : privé- en openbare woningen, middelgrote woningen en sociale woningen. Het is immers belangrijk dat een evenwicht ontstaat dat zorgt voor een gezonde fiscale grondslag, anders werkt het niet. Toch is het GBP niet het meest aangewezen instrument om een antwoord te bieden op dit vraagstuk. Men moet op zoek naar een sociale mix aan de hand van andere verordenende instrumenten zoals de stedenbouwkundige lasten. 3. Ontwikkeling van tewerkstelling en economische activiteiten
Kantoren Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kampt met een aanzienlijke leegstand van beschikbare kantoorruimte, die varieert van wijk tot wijk. De herinvoering van het gemengd karakter in administratiegebieden (voorzien in het demografisch GBP) is van groot belang bij het tot stand brengen van een nieuw evenwicht in het stedelijk landschap en voorkomt “onderbrekingen” tussen de bewoonde zones. Er moeten complementaire mechanismen gevonden worden om aan deze doelstellingen tegemoet te komen. Zo moet bijvoorbeeld de omzetting van leegstaande kantoren tot woningen worden aangemoedigd, moet de administratiegebieden rond de stations een gemengd karakter aangemeten krijgen, moet de toekomst worden onderzocht van de administratiegebieden die staan ingeschreven in toegankelijkheidszones van type C in de GSV. Sommige eigenaars verhuren hun goederen bestemd in een zone van “activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen” als kantoorruimte. Het is dan ook belangrijk dat hiervoor de verschillende begrippen worden verduidelijkt. Productieactiviteiten De bedrijven zijn van essentieel belang voor de Brusselse economie en de tewerkstelling van de Brusselaars. Het komt erop aan : volop te opteren voor de vestiging en het behoud van bedrijven waarvan de activiteit verenigbaar is met
de woonfunctie; gebieden te reserveren voor de activiteiten die noodzakelijk zijn maar onverenigbaar met de woonfunctie.
De aanpak die werd bepaald door het demografisch GBP met de creatie van OGSO moet geëvalueerd worden als instrument ter bevordering van het stedelijk gemengd karakter, en desgevallend aangevuld worden met de ontwikkeling van andere verordenende of strategische instrumenten. Haven- en transportactiviteiten Het GBP moet de vestiging van de Stedelijke Distributiecentra (SDC) en de Plaatselijke Bevoorradingscentra in de Stad (PBCS) mogelijk maken (zie hoofdstuk 5 Mobiliteit). Het is de bedoeling om er in deze gebieden systematisch naar te streven het vervoer per spoor en over het water voorrang te geven op het wegvervoer.
363
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
zakelijk zijn voor het plaatselijk leven. Uit het onderzoek van het grondpotentieel, uitgevoerd in de context van het demografisch GBP, blijkt dat er nog een groot aantal uitrustingsgebieden overblijft die verstedelijkt en verdicht kunnen worden.
364
4. Voorschriften en glossarium :
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Voorzieningen De definitie van de voorzieningen moet gepreciseerd worden in functie van de economische, maatschappelijke en milieuaspecten van de buurtstad. De milieuberoepen Er dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de vestigingsplaats voor de milieuberoepen : afval, voeding, energie, duurzame bouw, waterbeheer enz. Om hiermee rekening te houden, moeten deze activiteiten geherdefinieerd worden in het glossarium van het GBP. De creatieve beroepen De creatieve beroepen moeten een duidelijkere plaats krijgen in het glossarium van het GBP, met een definitie die rekening houdt met hun specifieke kenmerken en die hen in staat stelt zich makkelijker te integreren in de stad. De vrije buurtberoepen Men dient na te gaan hoe de vestigingsregels versoepeld kunnen worden voor de vrije beroepen die afzonderlijk uitgeoefend worden en die nuttig zijn voor de doelstellingen van de buurtstad. Zorgen voor een nieuw evenwicht in de openbare ruimte ten gunste van de duurzame vervoerswijzen De afgelopen 50 jaar werd de openbare ruimte vrijwel beperkt tot haar verkeersfunctie. In het GBP verschoof haar recreatie- en ontspanningsfunctie (die aansluit bij de residentiële functie) almaar verder naar het achterplan. Het is dus nodig om te zorgen voor een nieuw evenwicht. De verschillende verplaatsingswijzen in de openbare ruimte moeten gehiërarchiseerd worden, rekening houdend met de specialisatie van de wegen en de specifieke kenmerken van het stedelijk kader : openbaar vervoer, fietsers en voetgangers, privévoertuigen, parkeren, zodanig dat we elk een optimale plaats kunnen toekennen in de diverse weginrichtingen. De omvorming van de toegangen tot de autosnelweg tot stadslanen (zoals voorgesteld in het richtschema Reyers) moet worden voortgezet. Met het oog daarop is het nodig een bestemming te verlenen aan de terreinen die gerecupereerd worden op de weg. Verder komt het erop aan te ijveren voor een betere wegkwaliteit van alle lanen die deel uitmaken van de middenring (de Generaal Jacqueslaan en de Louis Schmidtlaan) en van de Kleine Ring.
5. Bescherming van de levenskwaliteit en het leefmilieu
De aanleg van het groen netwerk in zijn verschillende facetten (socio-recreatief, spel, ecologisch en blauw) moet worden voortgezet. De toepassing van het algemeen voorschrift met betrekking tot het opleggen van groene ruimten zal geëvalueerd en desgewenst aangepast worden. Ook het beheer van het regenwater verdient aandacht. We moeten komen tot een betere opvang van het regenwater in de stad : de overstroombare gebieden en de doorlaatbaarheid van de binnenterreinen van huizenblokken beschermen, zorgen voor een verhoogde doorlaatbaarheid van de te sterk verharde openbare ruimten (bijvoorbeeld door het aanplanten van bomenrijen).
C. De BBP’s De bijzondere bestemmingsplannen (BBP) bieden voordelen inzake precisering en rechtszekerheid, maar missen een stuk flexibiliteit, zowel wat hun uitwerking als wat hun uitvoering betreft. Ze zijn snel achterhaald en houden geen rekening met de globaliteit van de problemen, omdat ze hoofdzakelijk toegespitst zijn op de stadsvorm. Sommige BBP’s bevatten achterhaalde voorschriften, die impliciet werden opgeheven door het Gewestplan van 1979, het GewOP van 1995 of het GBP.
Volgende maatregelen dienen te worden genomen :
365
de
Gemeenten aanmoedigen hun “planologisch arsenaal” verder te updaten om zo rechtszekerheid te waarborgen voor de projecten en voor de instanties of personen die deze ten uitvoer brengen ;
nagaan
in welke mate deze plannen kunnen voorzien in operationele maatregelen, door bepalingen vast te leggen in verband met de beheerswijze en de uitvoeringsmodaliteiten, de vastgoedaspecten, de fasering van de ontwikkeling, stimuli en premies ; er meer voorschriften worden opgenomen in verband met de inrichting van duurzame wijken (energie, openbare ruimten, waterbeheer, lawaai, afval, materialen, sociale dimensie). Verder dient ook voorzien te worden in bepalingen met betrekking tot de bescherming van het erfgoed en van de landschappen ;
de
mechanismen herzien voor de erkenning en de vernieuwing van de erkenningen van de studiebureaus die gemachtigd zijn om BBP’s uit te werken;
Men
dient ook het BWRO aan te passen om de Regering in staat te stellen zich uit te spreken over de doelstellingen, het programma, de bestemmingen en de voorschriften. De Regering moet immers goedkeuringsvoorwaarden kunnen formuleren die beantwoorden aan de strategische doelstellingen inzake de ontwikkeling van het Gewest.
D. De MER en de MI Voor wat het milieueffectenrapport (MER) betreft, voorziet bijlage C van het BWRO in een verplichte analyse van de milieu-impact van de plannen. Deze analyse heeft weinig betrekking op de sociale en economische weerslag (andere onderdelen van de duurzame ontwikkeling) en gaat niet in op de uitvoerbaarheid van de plannen. Het BWRO dient deze aspecten op te nemen in bijlage C. Daarbij komt het erop aan : het
MER te herkwalificeren zodat de 3 pijlers inzake duurzame ontwikkeling worden opgenomen in de analyse ;
de mechanismen te herzien voor de erkenning en de vernieuwing van de erkenningen van de studiebu-
reaus die gemachtigd zijn om MER’s en MI’s uit te werken; de
huidige regel te evalueren die stipuleert dat de BBP’s en GemOP’s aangevuld worden met een MER dat wordt gerealiseerd door eenzelfde ontwerper, in opdracht van dezelfde opdrachtgever, en de mogelijkheid te bestuderen om het instrument aan te passen met het oog op een grotere onafhankelijkheid van de milieueffectenstudie.
E. De GSV De voorstellen van het GPDO vragen een herziening van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV), zoals : de
vastlegging van regels in verband met de inplanting van hoogbouw (generische gebouwen van middelgrote hoogte en iconische gebouwen van grote hoogte) ;
de vrijwaring van het klein erfgoed ; de
opname van elementen ter bevordering van een duurzame architectuur, de omvormbaarheid van gebouwen, het gebruik van natuurlijke materialen evenals hun energie- en waterautonomie ;
de invoering van een titel over geluidsisolatie en de strijd tegen geluidsoverlast ; kwaliteitsnormen
voor openbare ruimten (voetgangersplan, PBM, diverse vademecums van Mobiel Brussel, bevordering van het openbaar vervoer).
Men dient ook het BWRO aan te passen om de Regering in staat te stellen zich uit te spreken over de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen (GemSV). De Regering moet immers goedkeuringsvoorwaarden kunnen formuleren die beantwoorden aan de strategische doelstellingen inzake de ontwikkeling van het Gewest.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
de inhoud ervan zodanig bestuderen dat er meer aandacht uitgaat naar de architecturale creativiteit en
366
Verder zal de Regering de problematiek onderzoeken van de opsplitsing van eengezinswoningen, in het licht van het woningaanbod en de verdichtingscriteria.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
F. Stedenbouwkundige vergunning In het kader van de zesde staatshervorming werden de procedures voor de aflevering van de stedenbouwkundige vergunningen gewijzigd. Het Gewest zal voortaan rechtstreeks de vergunningen afleveren voor alle projecten die hetzij een milieueffectenrapport of een milieueffectenstudie vereisen, volgens de voorwaarden die vastgelegd worden door het BWRO (zie Bijlage A en B). Om de proceduretermijnen in te korten, zullen de Gemeenten bovendien rechtstreeks stedenbouwkundige vergunningen kunnen afleveren voor projecten waarvoor geen milieueffectenrapport of milieueffectenstudie vereist is, en in geval van een eensluidend gunstig advies van de Overlegcommissie. Bovendien zal het niet nodig zijn om het advies van de gewestelijke gemachtigde ambtenaar te vragen wanneer er een eensluidend advies is van de Commissie, of dat nu gunstig of ongunstig is. Het advies is “facultatief” voor de gemachtigde ambtenaar wanneer er een niet-eensluidend gunstig advies is. Het Gewest zal een procedure uitwerken die het in staat stelt zich in de plaats van een Gemeente te stellen wanneer die een vergunningsaanvraag niet binnen redelijke termijnen behandelt. Deze nieuwe procedures zullen zorgen voor een grotere coherentie tussen de gewestelijke doelstellingen inzake de ontwikkeling van prioritaire gebieden en hun uitvoering in het kader van grote privéprojecten. Tevens zullen ze de proceduretijden inkorten voor bepaalde vergunningen. Na een aantal inspanningen in die zin blijft de vereenvoudiging van de procedures een belangrijk aandachtspunt, onder meer om de termijnen in te korten voor de behandeling van vergunningsaanvragen en om termijnwaarborgen te bieden. Het komt erop aan om, via het systeem NOVA, de transparantie van het beheer van de stedenbouwkundige vergunningen te verbeteren door werk te maken van het online beheer van dossiers. In dat kader is het essentieel om het beginpunt van de door het BWRO opgelegde termijn te beheersen, zijnde de aflevering van het ontvangstbewijs van het volledige dossier. De administratieve vereenvoudiging zou het ook makkelijker moeten maken om eigen banen voor het openbaar vervoer in te planten. Overigens gaat het erom de verschillen tussen het milieueffectenrapport en de milieueffectenstudie opnieuw te bekijken in het licht van het arrest van het Grondwettelijk Hof. Daarnaast moet men ook nagaan welke meerwaarde het milieueffectenrapport en de milieueffectenstudie opleveren en wat hun impact is op de beslissingen die genomen worden door de autoriteiten die de vergunningen afleveren. Tot slot vergen de gemengde vergunningen (Stedenbouwkundige Vergunning - SV / Milieuvergunning MV) een grondige analyse, omdat de termijnen voor het afleveren van milieu- en stedenbouwkundige vergunningen waarin respectievelijk de ordonnantie betreffende de milieuvergunningen en het BWRO voorzien, niet samenvallen. De MV moet namelijk afgeleverd worden binnen de 160 dagen na de indiening van het volledige dossier voor dossiers van klasse 1B, en binnen de 450 dagen voor dossiers van klasse 1A. Deze termijn dient strikt te worden nageleefd. Na het verstrijken ervan wordt de vergunning immers geacht geweigerd te zijn (stilzwijgende weigering). Dit kan onder meer voor grote problemen zorgen bij dossiers van klasse 1A, waarvoor de termijnen vaak worden overschreden, ingevolge aanvragen voor aanvullende studies vanwege het begeleidingscomité voor de effectenstudie. Dit betekent dat, indien de termijn overschreden wordt, de aanvrager verplicht wordt een beroep in te leiden bij het milieucollege en, in voorkomend geval, bij de Regering. De termijnen voor het verkrijgen van een SV zijn bepaald in de artikelen 126 en 126/1 van het BWRO. Deze termijnen vormen alleen maar termijnen van orde. Het is derhalve mogelijk een SV af te leveren na de termijnen die in deze artikelen vastgesteld zijn. Zo biedt in het bijzonder artikel 126/1 de aanvrager op elk ogenblik de mogelijkheid wijzigingsplannen in te dienen, waardoor de afgifte van de SV vertraagd wordt en de termijn van 160 dagen die vastgesteld is voor het afleveren van de MV overschreden wordt. Dat leidt dan
ofwel tot een stilzwijgende weigering van de MV in geval van niet-naleving van de termijnen, ofwel tot de afgifte van een MV die niet overeenstemt met de gewijzigde SV. Dit kan onder meer voor grote problemen zorgen bij dossiers van klasse 1A.
367
In afwachting van die grondige hervorming dringt zich een harmonisering van de wetgevingen op om in de ordonnantie betreffende de MV de mogelijkheid te voorzien om de termijn voor vergunningen van klasse 1A op te schorten als de aanvraag tot SV een wijziging ondergaat. Nochtans is het van belang het beginsel van de gemengde vergunning te handhaven. Deze procedure maakt het immers mogelijk dat voor deze 2 vergunningen slechts een enkel openbaar onderzoek en overlegcommissie georganiseerd dient te worden.
3.1.5. Instrumenten ter begeleiding van de verdichting Het is noodzakelijk dat bij de opmaak van de projecten om de wijken overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO te verdichten in begeleiding voorzien wordt. Dit dient te gebeuren aan de hand van specifieke instrumenten.
A. Uitvoeringsinstrumenten Er zullen operationele middelen moeten worden ingezet met het oog op een doeltreffende planning die het mogelijk maakt de uitvoering van de afgeleverde vergunningen te sturen : operationeel richtplan, publiekprivate partnerschappen, gewestelijke vastgoedactor,…
B. Bijdrage van de privésector tot de stedelijke ontwikkeling Het systeem van stedenbouwkundige lasten zal uitgebreid worden tot andere functies dan de kantoren : huisvesting, handelszaken en hotels. Dit instrument zal het kader bepalen voor het opleggen van lasten in natura of in geld, in functie van de belangrijkheid van de projecten en de nieuwe verordenende voorwaarden, zoals wijzigingen op het vlak van bestemming of dichtheid. De lasten zullen worden besteed aan de aanleg van groene en openbare ruimten, de creatie van voorzieningen en sociale of daarmee gelijkgestelde woningen, maar ook aan investeringen in het openbaar vervoer. Deze werken zullen moeten worden verwezenlijkt in de wijk waar de projecten die aan stedenbouwkundige lasten onderworpen zijn, gesitueerd zijn. Het systeem dat moet worden ingevoerd, zal geëvalueerd worden.
3.1.6. DE BOUWMEESTER De functie van Bouwmeester werd in het leven geroepen vanuit het streven naar een kwaliteitsvol, doeltreffend en samenhangend stedelijk ontwikkelingsbeleid. Doel is om advies te verstrekken om borg te staan voor de architecturale en landschapskwaliteiten van alle openbare vastgoedprojecten, inclusief die met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte. Aangezien de context van ieder project anders is, kan de regelgeving immers onmogelijk alle facetten en verschillen behelzen en voor elk project afzonderlijk de specifieke stedenbouwkundige kwaliteiten gaan belichten. De rol van de Bouwmeester bestaat er dus in om vetrekkende van de bestaande regelgeving en van het vastgelegde beleid advies te verstrekken zodanig dat ieder project uiteindelijk van bijzondere kwaliteit is. De Bouwmeester oefent geen bindende macht uit ten aanzien van de administratieve autoriteiten, maar gaat systematisch te werk via dialoog, besprekingen en uitwisselingen om op die manier een consensus na te streven over de ontwikkeling van een project. De Brusselse Regering stelde de Bouwmeester aan in 2009 en legde de duur van zijn mandaat vast op 5 jaar. Luidens de opdrachtenbrief van de Regering moet de Bouwmeester eerst en vooral aandacht schenken aan stedenbouwkundige, architecturale en landschapsprojecten waarvoor de opdrachtgever een gewestelijke,
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Om een goede coördinatie te verzekeren tussen de SV en MV en met het oog op een inkorting van de termijnen voor het bekomen van de vergunningen, moet de mogelijkheid bestudeerd worden om strikte termijnen in te voeren in het kader van de aflevering van de SV.
368
paragewestelijke of gemeentelijke administratie is en aan de projecten van Beliris. Zijn hoofdopdracht bestaat er daarbij in borg te staan voor de architecturale en landschapskwaliteit van de architectuurprojecten.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Om deze dynamiek constructief te laten verlopen, begint het begeleidingsproces van het publiek opdrachtgeverschap met een voorstelling en correcte situering van het project, onder meer aan de hand van de procedures voor overheidsopdrachten. De Bouwmeester zal dus de methode moeten voortzetten die is opgestart tijdens het eerste mandaat en die erop gericht is de stedenbouwkundige kwaliteit vanaf een zo vroeg mogelijk stadium te stimuleren door te voorzien in een adequate ontwerpfase (een goed programma, een goed bestek, een goede procedure). Er zijn drie analysecriteria vastgelegd om de architecturale en stedenbouwkundige kwaliteit van een project te beoordelen : stedelijkheid: alle meerwaarden die het project met zich meebrengt voor zijn omgeving, de architectuur-
en landschapskwaliteit van het project en de integratie in de context, maar ook de sociale, economische, structurele invalshoek (programmawaarde, volumes,…) of infrastructurele aspecten (milieueffecten, mobiliteit…) ; bewoonbaarheid
: de menselijke relationele kwaliteiten gegenereerd door de architectuur. De manier waarop een plaats “bewoond” kan worden in termen van ruimte, maar ook qua sociale relaties, menselijke relaties, comfort en welzijn. De functionele en ruimtelijke kwaliteiten worden dus meer beoordeeld vanuit de effecten die zij kunnen hebben op de gebruikers dan vanuit zuiver esthetisch oogpunt. Het gaat zowel om de bewoonbaarheid van de gebouwen als om die van de openbare ruimtes ;
techniek : oplossingen voor de vereisten en verwachtingen op het vlak van de stabiliteit van het gebouw,
de bouwmethode, de energieprestaties en de duurzaamheid ervan. Daarnaast gaat het ook om economie in de ruime zin van het woord : zowel de naleving van een initieel vastgelegd budget, als de voorwaarden waaronder elk van de partners bijdraagt in het project (onder andere de honoraria). Gesterkt door de ervaring die is opgedaan tijdens het eerste mandaat, zullen op basis van een evaluatie de prioriteiten binnen het takenpakket van de Bouwmeester worden bepaald om zijn rol verder te versterken. De promotie van eigentijdse architectuur draagt tevens bij tot de culturele dynamiek van het Gewest : het optreden van de Bouwmeester moet beter bekend worden gemaakt en de publieke en private opdrachtgevers stimuleren. Inplanting van kunstwerken in de openbare ruimte De aanwezigheid van kunst in de openbare ruimte vormt een onontbeerlijke aanvulling op de stedenbouwkundige en erfgoedrijkdommen van de stad. De interventie van kunstenaars brengt hedendaagse kunst tot leven en maakt ze zichtbaar voor het grote publiek : kunst heeft in de openbare ruimte een veelzijdige functie (esthetisch genot, verwondering en nieuwsgierigheid, provocatie...). De inplanting van kunstwerken kan een zeer doeltreffend instrument vormen voor de stedelijke marketing. De strategie berust op de volgende punten : er zal een meerjarig actieplan moeten worden uitgewerkt door de Regering op grond van de krachtlijnen
inzake de belangen die gekoppeld zijn aan de aanwezigheid van kunst in de openbare ruimte, zowel specifiek voor elk project als met betrekking tot de gewestelijke doelstellingen; 2 assen zullen het voorwerp uitmaken van een kunstparcours : de «kanaalas», waarbij rekening zal worden
gehouden met alle lopende projecten, en de «museumas» die het centrum met het Jubelpark verbindt; om werk te maken van een coherente aanpak van deze kwesties, is het belangrijk om ze te benaderen van-
uit een ruime visie op het openbaar domein, die niet beperkt blijft tot de ruimte rond de wegen, maar die onder meer rekening houdt met parken, groene ruimten, vervoersinfrastructuren en openbare gebouwen, die stuk voor stuk potentiële dragers kunnen vormen voor de expressie van hedendaagse kunst; daarbij mogen vluchtigere of immateriële vormen van kunst ook niet aan de aandacht ontsnappen. bovendien
ruimte;
moet een strategie worden uitgewerkt voor de tijdelijke inplanting van kunst in de openbare
er zal een kunstenaarstraject worden uitgebouwd dat gekoppeld is aan het bovengronds openbaar vervoer,
369
terwijl de bestaande kunstwerken in de metro het voorwerp moeten uitmaken van een behoudsplan.
Installatie van de gewestelijke kunstcommissie
Die fundamentele opdrachten worden versterkt door de complementaire interventiegebieden die, in het kader van de verwezenlijking van kunstprojecten, tot doel hebben : opdrachtgevers
advies te verstrekken aangaande de definiëring van projecten voor de heraanleg van openbare ruimten met inbegrip van kunstelementen;
juryleden van wedstrijden bij te staan en een kennistank van bekwame deskundigen
ter beschikking te
stellen voor participatie in de adviescomités; kunstenaars
voor te stellen op vraag van een opdrachtgever die een project wil realiseren, wanneer een wedstrijd tussen verscheidene kunstenaars niet echt resultaat oplevert.
Publieke participatie Er zullen projectoproepen worden georganiseerd om de participatie van het publiek te bevorderen en evenementen te organiseren rond kunst in de stedelijke omgeving : verwezenlijking van kunstwerken door verenigingen, tijdelijke kunsttentoonstellingen...
3.2. KRACHTIGE OBSERVATIE- EN MONITORINGINSTRUMENTEN 3.2.1. Gewestelijke statistieken De inzameling, productie en analyse van statistieken vormt één van de belangrijke elementen die ervoor zorgen dat het gevoerde beleid degelijk kan worden afgestemd op de reële toestanden en dan ook de verwachte resultaten oplevert. Het is immers van cruciaal belang om te beschikken over wetenschappelijke en objectieve gegevens voor de uitwerking en evaluatie van de gewestelijke beleidslijnen. Vandaag vormt het gebrek aan gegevens op bepaalde domeinen (bijvoorbeeld inzake de staat van de woningen) een obstakel voor de ontwikkeling van een gewestelijke planning die is gebaseerd op objectieve kennis en dus is aangepast aan de realiteit en de beoogde doelstellingen. De vereiste gegevens moeten op gecentraliseerde wijze op gewestelijk niveau geïdentificeerd en ingezameld worden, in partnership met de andere machtsniveaus en privépartners. Het Gewestelijk Technisch Comité voor de Statistiek (GTCS) is het overlegorgaan van de gegevensproducenten en de verschillende gewestelijke observatoria. Het GTCS zal zijn coördinerende rol bevestigd zien om de gegevens te centraliseren in het toekomstig Brussels Planbureau. Op die manier moet de informatie makkelijk beschikbaar zijn voor alle openbare of private aanvragers. In dat kader is het essentieel om het statistiekensysteem te blijven moderniseren, door een ruimere databank aan te leggen, zowel op het niveau van de territoriale draagkracht als wat de gevolgde bevoegdheden betreft. De prioriteit bestaat erin om de sinds 2001 verdwenen sociaaleconomische enquêtes (volkstellingen) te compenseren, die vroeger georganiseerd werden op federaal niveau. Vervolgens is het, in het licht van de toename van de gewestelijke bevoegdheden en de daaraan gekoppelde middelen, onontbeerlijk om te beschikken over meer gediversifieerde en krachtigere beslissingsondersteunende instrumenten, opdat het gewestelijk beleid gestoeld zou zijn op betrouwbare en volledige gegevens. De sterke wisselwerkingen die bestaan tussen de verschillende Brusselse materies (bijvoorbeeld tussen het beleid inzake onderwijs, opleiding en tewerkstelling, of tussen de aspecten van de ruimtelijke planning
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De Bouwmeester heeft de adviescommissie geherinstalleerd die transversaal moet optreden als informatieen adviespool ten dienste van de gewestelijke en paragewestelijke instellingen.
370
en de mobiliteit) vereisen bovendien dat de databanken aan elkaar gelinkt worden om plurisectorale en transversale analyses te kunnen uitvoeren die de complexiteit van de werkelijke toestand weerspiegelen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De invloed van Brussel tot buiten de gewestelijke grenzen vraagt om een uitbreiding van de analyseschaal tot op grootstedelijk niveau. Met andere woorden, het is een must om over de ontwikkeling van Brussel te bezinnen in een grootstedelijk perspectief en de maatschappelijke, economische en milieukennis ervan te verbeteren. Dat vereist een inzameling van gegevens over de aangrenzende Gemeenten en Provincies, wat impliceert dat hieromtrent een “samenwerkingsakkoord” moet worden gesloten tussen het toekomstig Brussels Planbureau en de Vlaamse en Waalse instituten voor statistiek.
3.2.2. “Bevordering van de kennis” binnen het Brussels Gewest Naast de centralisatie van de statistische gegevens en hun verwerking, is het onontbeerlijk om specifiek voor Brussel kwalitatieve en transversale studies uit te voeren, om de toegankelijkheid van de daaruit voortvloeiende resultaten te organiseren en, tot slot, om het gebruik ervan te bevorderen als beslissingsondersteunende middelen. Het is in het bijzonder belangrijk om banden te creëren tussen de verschillende studies die worden uitgevoerd over Brussel, hetzij door de besturen (BISA, observatoria, leefmilieu, enz.), hetzij door de instellingen van openbaar nut (Actiris – Observatorium voor de werkgelegenheid, MIVB,..), of nog door de Belgische en Europese universiteiten (zie Brussels studies, bijvoorbeeld ESPON). Het toekomstig Brussels Planbureau zal de “centrale kern” vormen van het kennisplatform in Brussel. Het koppelt een macro-economische benadering aan een territoriale aanpak, en zal de hoofdrolspeler worden voor de organisatie van de centralisering en kapitalisering van die werkzaamheden. Het zal tevens hun verspreiding bevorderen naar de Brusselse stuwende krachten en, op basis van de resultaten van de verzamelde studies, de beleidslijnen uitstippelen en de actiegebieden bepalen. Brussel heeft er eveneens belang bij om mee te kunnen profiteren van de knowhow van de 2 andere Gewesten, die beschikken over studie- en onderzoeksprogramma’s die rechtstreeks betrekking hebben op de stedelijke problematieken (CPDT in Wallonië en Stedenbeleid in het Vlaams Gewest). Het toekomstig Brussels Planbureau moet kunnen rekenen op de andere organismen of privénetwerken die in Brussel actief zijn op het vlak van de kennisproductie en -verspreiding, in het bijzonder het Brussels Studies Institute dat het Gewest reeds in staat stelt om samen te werken met de (Franstalige en Nederlandstalige) Brusselse universiteiten en dat de wetenschappelijke kennis aanreikt. Naast een betere centralisering en efficiënter gebruik van de studies en statistieken zal het Gewest een systeem van “stedelijke monitoring” ontwikkelen dat dienst zal doen als een heus beslissingsondersteunend instrument. Dit met 2 doelstellingen : een beter zicht krijgen op de evoluties van het grondgebied en een prospectieve aanpak mogelijk maken inzake de potentiële (of wenselijke) scenario’s op het vlak van de stedelijke ontwikkeling. Die stedelijke monitoring zal 3 luiken omvatten : een
follow-up van de stedelijke evoluties op grond van de analyse van de afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen (en hun uitvoering), die voortaan wordt gerealiseerd door de DSP en de DS, zal het mogelijk maken de uitvoering van de plannen en projecten op te volgen, evenals de evolutie van de stedelijke verschijnselen op het gewestelijk grondgebied. De overzichten van het kantorenpark, van de handel, van de productieactiviteiten en van de woningvergunningen worden voortgezet en aangevuld met een observatorium van de hotelfunctie ;
een
systeem voor de monitoring van grote stedelijke projecten dat tot doel heeft om, aan de hand van een geografisch informatiesysteem (GIS), pertinente informatie te verschaffen. Daartoe zal de informatie uit diverse bronnen gestructureerd worden en zullen een methode en middelen worden voorgesteld om de toegang tot de informatie te bevorderen.
een
opvolging van de evolutie van de sociaaleconomische toestand en de Brusselse beleidsmaatregelen met de bedoeling daaruit de verschillende tendensen te puren. Die opvolging spitst zich
3.2.3. Invoering van een gemeenschappelijk systeem van “Customer Relationship Management” (CRM) Met het oog op een betere opvolging van de steun die het verleent aan de verschillende begunstigden in Brussel, wil het Gewest een geïntegreerd CRM-systeem (Customer Relationship Management of klantenrelatiebeheer) 82invoeren dat gemeenschappelijk is voor alle operationele entiteiten, met het doel : een globale kijk te krijgen op de toegekende steun ; de impact van de verschillende steunmaatregelen te meten ; indien nodig de verschillende toegekende steunmaatregelen aan te passen of te heroriënteren ; prioriteit te bepalen tussen de steunmaatregelen en de buitenkanseffecten te beperken; het
mogelijk te maken om de toekenning van steun te koppelen aan verplichtingen inzake tewerkstelling en/of opleiding.
Op grond van de bestaande systemen binnen de verschillende gewestelijke operationele entiteiten of binnen het Bestuur, en na analyse van hun respectieve prestaties, zal het Gewest dit geïntegreerd en gemeenschappelijk CRM-systeem (Customer Relationship Management) uitbouwen voor alle gewestelijke operationele entiteiten. Voor de ontwikkeling van dit CRM-systeem moet in de eerste plaats een systeembeheerder worden gekozen. Verder moet een interface met de bestaande klantenrelatiebeheersystemen worden uitgewerkt en zal een doeltreffend beheer van de toegang tot het systeem vereist zijn. Bovendien zal het vertrouwelijkheidsniveau van de verschillende gegevens duidelijk bepaald moeten worden.
3.3. RESULTATENCULTUUR EN OPVOLGING VAN DE PRESTATIES Het Gewest wil de totstandkoming van een resultatencultuur en de opvolging van prestaties aanmoedigen binnen alle gewestelijke overheidsorganismen. De gewestelijke ontwikkeling moet kaderen in de context van de internationale en nationale evolutie inzake de herdefiniëring van de ontwikkelingsbelangen. Men hanteert in dat verband vaak het begrip “voorbij het BBP”. Dit houdt in dat men rekening houdt met het welzijn van de inwoners en de milieubeperkingen waarmee de ontwikkeling wordt geconfronteerd. Aanvullend op het BBP gaat men dus governance-indicatoren ontwikkelen. In dit kader zal rekening worden gehouden met gelijkaardige benaderingen in de andere Gewesten.
3.3.1. Mechanismen voor de opvolging en evaluatie, eigen aan de beheerscontracten In het kader van de beheerscontracten (maar ook meer algemeen) is het van cruciaal belang dat de betrokken organismen zich ertoe verbinden een permanente evaluatiecultuur tot stand te brengen aan de hand van indicatoren en boordtabellen. 82 Het beheer van de klantenrelaties omvat alle instrumenten en technieken die tot doel hebben de informatie over bestaande en potentiële gebruikers te verzamelen, verwerken en analyseren, met de bedoeling hen te binden door hen de best mogelijke service te bieden.
371
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
in hoofdzaak toe op de sociaaleconomische toestand van het Gewest en zijn grootstedelijke omgeving. Staan daarbij centraal als transversale thema’s: huisvesting en bewoonbaarheid, economie en tewerkstelling, voorzieningen en de sociaaleconomische cohesie (met als basis de bestaande instrumenten zoals de observatoria, de wijkmonitoring, de contextindicatoren,…). Deze monitoring belicht ook de specifieke kwesties rond de ontwikkeling van de gewestelijke strategische gebieden en de grote projecten in die gebieden. Aan de hand van een regelmatig ge-update sociaal-economische enquête (om de vijf jaar, afhankelijk van de territoria) kan het beleid dat in de kansarme zones moet worden ingesteld beter bevat en omschreven worden. Dit werk zal worden verricht door het toekomstig Brussels Planbureau. Dank zij de volledige regionalisering van het huisvestingsbeleid kan bovendien een exhaustief onderzoek worden gevoerd naar de kwaliteit van de woningen (binnen- en buitentoestand, typologieën,...).
372
De opvolgingsindicatoren zijn het middel om de acties van een bepaald organisme operationeel op te
volgen (dagelijks, maandelijks, driemaandelijks of jaarlijks) in de vorm van een boordtabel. De inzameling van die indicatoren valt onder de beheersautonomie van de organisatie ;
resultaatindicatoren vertegenwoordigen de resultaten die relevant zijn voor de evaluatie en opvolging van de activiteit van de organisatie, zonder daarbij noodzakelijkerwijze een precies doel voorop te stellen. Deze indicatoren kunnen eveneens betrekking hebben op variabelen die niet rechtstreeks door de organisatie worden beheerst, maar waarvan het niveau wel relevante informatie verschaft voor de beoordeling van het kader en de omgeving waarin de organisatie evolueert. De resultaatindicatoren maken het voorwerp uit van een regelmatige “reporting” ten aanzien van de voogdijoverheid, en worden deels geïntegreerd in de boordtabel met betrekking tot het beheerscontract;
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De
prestatie-indicatoren hebben betrekking op variabelen die de organisatie zelf beheerst en waarvan het niveau een indicatie geeft van de prestaties van de organisatie in de uitvoering van bepaalde activiteiten. De prestatie-indicator is steeds gekoppeld aan een streefdoel en kan gepaard gaan met een mechanisme van stimuli, zoals de “bonus-malus”. De prestatie-indicatoren maken het voorwerp uit van een regelmatige “reporting” ten aanzien van de voogdijoverheid, en worden eveneens deels geïntegreerd in de boordtabel met betrekking tot het beheerscontract.
De
De aspecten met betrekking tot de opvolging van de kosten worden eveneens geïntegreerd in de uitvoering van de indicatoren. De indicatoren zullen binnen de in het beheerscontract gepreciseerde periode bekendgemaakt moeten worden, met precisering van : de verkregen waarde over de periode (dagelijks, maandelijks, driemaandelijks of jaarlijks) ; de “year-to-date” waarde, zijnde de gecumuleerde waarde vanaf het begin van het boekjaar tot de tussentijdse datum. Waar mogelijk zal deze informatie ook elke keer getoetst worden aan de volgende gegevens : de verkregen waarde over de voorgaande periode ; de “streefwaarde” voor de periode ; voorspellingen voor de latere periode(s).
Het beheerscontract voorziet in de oprichting van een Comité waarin de contractpartijen vertegenwoordigd zijn, en dat belast is met de opvolging van de verbintenissen en verplichtingen, vastgesteld in het kader van het beheerscontract. Om borg te staan voor de transparante productie van de cijfergegevens (wat tegelijkertijd een controle van de organisatie door de voogdijoverheid toelaat en een verbetering van de sectorale kennis als basis voor de gewestelijke planning), zal de eigenlijke productie van deze opvolgingsindicatoren van het contract en hun voorlegging aan de voogdijoverheid volgens de contractueel bepaalde modaliteiten gekoppeld worden aan een mechanisme voor de variabiliteit van de gewestelijke dotatie die wordt toegekend aan de organismen in kwestie. Een percentage van de werkingsdotatie, exclusief personeelskosten, zou voorwaardelijk gelinkt kunnen worden aan de naleving van de verplichtingen inzake “reporting”. Bovendien zullen de contractpartijen elk jaar een gekruiste evaluatie van het contract maken. Op het einde van - of zelfs halverwege - het parcours kan tevens een externe evaluatie worden voorzien, indien de omstandigheden daarom vragen. Bovendien wil het Gewest, nog steeds in het kader van diezelfde logica van transparantie en resultatencultuur, binnen de gewestelijke organismen de opstelling en uitvoering van specifieke “bedrijfsplannen” en “investeringsplannen” veralgemenen en aanmoedigen, om zich te vergewissen van het goede verloop van hun strategische ontwikkeling op korte en middellange termijn.
3.3.2 De boordtabel van de elementen van de algemene toestand Het doel van de boordtabel van het GPDO is de monitoring van de strategische doelstellingen van het plan door de bekomen resultaten in perspectief te plaatsen en te toetsen aan de algemene context van
het Gewest. Deze tabel vormt een compilatie van een hele reeks contextindicatoren die erop gericht zijn bepaalde veranderingen vast te stellen, zonder evenwel een oorzakelijk verband te bepalen tussen het plan en die veranderingen. De regelmatige update van de boordtabel moet het mogelijk maken om te meten in welke mate men vooruitgang boekt naar de strategische doelstellingen rond de grote thema’s van het GPDO. Tevens moet dit ervoor zorgen dat men de evoluties van de sociaaleconomische en milieucontext van het plan kan volgen.
373
3.3.3. Methodologie voor de opvolging van de uitvoering en evaluatie van het GPDO Het nieuwe GPDO wil een kader aanreiken voor de opvolging van de uitvoering van de acties en programma’s die door het plan naar voor worden geschoven, maar ook voor de evaluatie van de impact van die realisaties op de sociale, economische en milieutoestand in het Gewest. Het Gewest wil de nodige overheidsinstrumenten uitwerken voor de totstandbrenging van een nieuwe openbare evaluatiecultuur. Het komt er dus op aan om geformaliseerde procedures uit te werken voor de opvolging en evaluatie van de maatregelen van het GPDO, die desgevallend zullen leiden tot de nodige aanpassingen. Het is immers de bedoeling dat dit plan een dynamisch instrument blijft met een positieve impact op de toekomst van het Gewest. Die procedures zijn gestructureerd in 3 grote luiken. Enerzijds wordt een boordtabel uitgewerkt (zie bijlage) om de evolutie weer te geven van de sociaaleconomische en milieucontext van het Gewest en het grootstedelijk gebied waarin het plan evolueert. Anderzijds zullen afzonderlijke opvolgings- en evaluatieinstrumenten worden ingevoerd om de sturing van de vordering van het GPDO te beoordelen, alsook de doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie en impact van zijn maatregelen.
A De sturing van de vordering van het GPDO Uitgaande van de door het GPDO vooropgestelde operationele doelstellingen en de uit te voeren acties, zal elk betrokken openbaar of parapubliek organisme opvolgingsindicatoren voor de processen en realisaties bepalen. Dit soort indicator zal het mogelijk maken om de uitvoering van de acties van het GPDO te controleren en stap voor stap de realisaties op te volgen. De draagwijdte van die indicatoren is strikt beperkt tot de operationele maatregelen en onderscheidt zich van die van de boordtabel en de evaluatie. Deze aanpak impliceert met name dat men werk dient te maken van een continu proces, bestaande uit de inzameling van gegevens, de rapportering en analyse van de concrete vorderingen van de maatregelen die bepaald zijn in het kader van het GPDO. Alle publieke of parapublieke organismen belast met één of meerdere maatregelen zullen verslag uitbrengen over de vordering van hun uitvoering, zowel inzake de realisaties (bijvoorbeeld het aantal opleidingen dat werd verschaft aan werkzoekenden) als wat de bekomen resultaten betreft (bijvoorbeeld het aantal geslaagde opleidingen en het aantal deelnemers die werk vonden). De informatie en de gegevens van de opvolging vormen één van de essentiële bronnen voor de evaluatie, dit in de vorm van databanken. De operationele opvolging zal verzekerd worden door de besturen en organismen van openbaar nut die het plan uitvoeren. Het toekomstig Brussels Planbureau zal ter ondersteuning de geïnteresseerde partijen een indicatieve leidraad bezorgen voor de opvolging. Het zal het jaarverslag over de vordering van het GPDO opstellen, dat moet worden voorgelegd aan de Regering. Er zal een opvolgingscomité worden opgericht om het proces in goede banen te leiden en te dynamiseren. Dat comité zal worden voorgezeten door het Planbureau.
B. Evaluatie van de impact Er zullen partiële thematische evaluaties (wat betekent dat ze worden gestructureerd op grond van bepalingen zoals de aard van de maatregelen, het type begunstigden of de nagestreefde doelstellingen) worden gemaakt met betrekking tot de prioritaire krachtlijnen van het GPDO. Die zullen erin bestaan om op één of meerdere vastgelegde tijdstippen de effecten te meten van de concrete maatregelen van het plan en die
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het nieuwe Planbureau zal instaan voor de coördinatie en opvolging van de boordtabel. De besturen en parapublieke organismen zullen bijdragen tot de boordtabel (onder meer door het aanreiken van gegevens).
374
effecten dan te beoordelen op grond van duidelijk omlijnde evaluatiecriteria zoals de doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie en de systemische impact (neveneffecten).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De effecten van de maatregelen van het GPDO zullen gemeten worden aan de hand van resultaatindicatoren en impactindicatoren. De te definiëren indicatoren moeten nauw aansluiten bij de doelstellingen die worden beoogd door de maatregelen van het GPDO, die op hun beurt moeten stroken met de grote strategische pijlers van het plan. Het veld (beoordeelde maatregelen), het proces, de beschouwde evaluatiecriteria en het precieze einddoel van de evaluatie (vaststellen, begrijpen of verbeteringen voorstellen) moeten voorafgaand nauwkeurig bepaald worden. Om de kwaliteit van de evaluatie te bevorderen, verbindt de Regering zich ertoe om het werk van de externe beoordelaar te vergemakkelijken door hem toegang te verschaffen tot de gegevens en referentiedocumenten die nodig zijn om zijn evaluatieopdracht tot een goed einde te brengen. Bovendien zal de objectiviteit van de evaluatie gewaarborgd worden door de oprichting van verscheidene begeleidingsinstanties (zoals een wetenschappelijk comité of een evaluatiebegeleidingscomité). Concreet zal het GPDO beoordeeld worden aan de hand van 4 soorten documenten : een boordtabel over de algemene toestand van het Gewest een jaarlijks opvolgingsverslag aangaande de gewestelijke beleidslijnen (besturen en overheidsorga-
nismen) ;
Die eerste 2 documenten kunnen het jaarverslag van het GPDO vormen. partiële evaluatieverslagen met betrekking tot de prioritaire krachtlijnen van het GPDO zullen opgesteld worden volgens een vooraf bepaalde planning, opgesteld door de bevoegde evaluatie-instantie en bekrachtigd door de bevoegde overheden ; slot, een globaal verslag om de 5 jaar, met daarin de voornaamste resultaten van de hierboven vermelde verslagen om het volgend gewestelijk ontwikkelingsplan of gedeeltelijke wijzigingen van het vigerende plan voor te bereiden.
tot
3.3.4 Controle van de voogdij In overeenstemming met de verordening SEC 1995 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de gemeenschap83 zou de huidige rol van de voogdij over de publieke en parapublieke entiteiten van het type B84 (Haven, BGHM, Actiris,…) herzien moeten worden om hun beheersautomonie te versterken, in het bijzonder wat betreft de structuren die niet geconsolideerd of “niet consolideerbaar” zijn in het kader van de gewestelijke begroting. Men dient er evenwel op toe te zien dat de eventuele wijzigingen aan het voogdijstelsel dat momenteel van kracht is met het doel de beheersautonomie van die organismen te versterken, niet het “aandeelhouderstoezicht” in het gedrang brengt dat het Gewest hoort uit te oefenen op hun activiteiten en hun beheer. Dit alles vereist echter een globalere bezinning over de Brusselse openbare entiteiten om de rol te herzien van de bestuurders en regeringscommissarissen, alsook over hun kwaliteit. Bij die denkoefening moeten de volgende aspecten in aanmerking worden genomen : de macht van de bestuurders, de modaliteiten van hun controle en de reporting ten aanzien van hen ; de werking en samenstelling van de Raad van Bestuur ; opleiding van de gewestelijke openbare bestuurders.
83 Verordening nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, OJ nr. L310 van 30 november 1996. 84 Overheidsorganismen die worden beheerd door een Raad van Bestuur (of een ander beheersorgaan) die onder voogdij staat van één of meerdere ministers.
4
OPTIMAAL BEHEER VAN DE GEWESTELIJKE BUDGETTAIRE MIDDELEN
375
Daarbovenop komen de immense uitdagingen die voortvloeien uit de maatschappelijke , economische en milieugebonden evolutie alsook, recenter, de demografische evolutie van de Brusselse bevolking en uit de veelzijdige hoofdstedelijke functie van onze geweststad. Daarnaast impliceren zowel het nieuwe Europese begrotingskader (Six Pack - Two Pack) als de OOBBC een uitbreiding van de meerjarenperspectieven die worden uitgewerkt bij het opstellen van de jaarlijkse begroting. Daartoe zal een specifieke cel in het leven worden geroepen binnen het Bestuur Financiën en Begroting. Die cel zal bovendien belast worden met het aanreiken van nieuwe beheerscontrole-instrumenten (boordtabellen, analytische boekhouding) om de toekomst en stabiliteit van de Brusselse instellingen te verzekeren. Op het niveau van de investeringsuitgaven zal bijzondere aandacht uitgaan naar de globale inschatting van alle kosten die verbonden zijn aan de hele levenscyclus van de investering in kwestie, dit om de Regering in staat te stellen het gebruik van de openbare fondsen te optimaliseren. Naast de synergieën, samenwerkingsverbanden en rationaliseringen (zie hoger) die worden nagestreefd met het oog op een optimalisering van het beleid, wil het Gewest zich ook bezinnen over de optimalisering van de bestaande inkomsten en op zoek gaan naar nieuwe financieringsbronnen.
4.1. OPTIMALISERING VAN DE BESTAANDE INKOMSTEN Ter herinnering : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is ten opzichte van de andere twee Gewesten dat waarvan de begroting het grootste percentage eigen inkomsten omvat (waaronder de inkomsten van de gewestelijke belastingen (Programma 10) en gewestelijke taksen (Programma 20), die werden geraamd op 1,171 miljard euro in de aangepaste begroting van 2012, op een totaal van inkomsten dat wordt geschat op 2,687 miljard euro85, wat dus goed is voor ongeveer 46% van de totale inkomsten. Het Brussels Gewest is daardoor bijzonder gevoelig voor conjunctuurschommelingen : nemen we bijvoorbeeld de inkomsten uit registratierechten, waarvan de evolutie sterk wordt beïnvloed door de schommelingen van de vastgoedmarkt. De evolutie van die inkomsten wordt sinds enkele jaren gekenmerkt door een vertraging, die voornamelijk toe te schrijven is aan het ondernemingsklimaat van het land, maar ook aan een aantal belastingontwijkende praktijken waarover het Gewest de federale overheid heeft geïnterpelleerd (in hoofdzaak inzake mutatierechten met betrekking tot onroerende goederen). Het aandeel van de personenbelasting (PB) vertegenwoordigt meer dan 38% van de totale inkomsten van het Brussels Gewest in de begroting 2012. In de aangepaste begroting 2012 werd dit geraamd op 1,017 miljard euro.86 Tussen 2007 en 2008 steeg het gemiddelde inkomen van de Brusselaar met 2,35%, terwijl het groeipercentage op nationaal vlak en voor het Vlaams Gewest 3,27% bedroeg, en 3,55% voor het Waals Gewest. Deze cijfers wijzen op een verlies van de belastingcapaciteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten opzichte van de rest van het land. De inkomsten van de PB worden evenwel op peil gehouden door het mechanisme van de nationale solidariteitsbijdrage, die sinds 2002 alsmaar is toegenomen voor het Brussels Gewest, wat de toenemende verarming van de Brusselse bevolking weerspiegelt tegenover de rest van het land. De huidige wijzigingen van de bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten neigen echter naar een vermindering van de nationale solidariteitsbijdrage, die over 10 jaar zou moeten uitdoven (2022). 85 Exclusief de opbrengst van leningen en eigen inkomsten van de autonome bestuursinstellingen. 86 Exclusief de storting van de Federale Overheid met het oog op de uitvoering van art. 46bis van de bijzondere wet met betrekking tot de Brusselse instellingen
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Sinds zijn oprichting wordt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geconfronteerd met specifieke imperatieven : complexe instellingen doen functioneren en de leefbaarheid van zijn financieringsmodel waarborgen, problemen oplossen rond de verweving van de bevoegdheden tussen de verschillende machtsniveaus zowel als rond de kritische omvang van zijn bestuursorganen.
376
De Gemeenten worden overigens ook rechtstreeks getroffen door dit fenomeen, aangezien de opcentiemen die zij heffen, de facto verminderen.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De huidige herziening van de bijzondere financieringswet zal de autonomie van het Gewest in het beheer van zijn inkomsten versterken. Het institutioneel akkoord van 1 december 2011 voorziet in de vermindering van het aandeel van de gewestelijke financiering in de vorm van een dotatie van de federale staat. Die dotatie wordt vervangen door een aanvullende gewestelijke personenbelasting. Het Gewest zal tevens de mogelijkheid krijgen om belastingverminderingen toe te kennen voor de materies die onder zijn bevoegdheid vallen. Bijgevolg wil het Gewest zich grondig bezinnen over de verschillende hefbomen die het mogelijk moeten maken de inkomsten te optimaliseren. Die denkoefening zal in de eerste plaats toegespitst worden op de volgende aspecten : de
systematische analyse, bij begrotingscontroles, van de impact van de fiscale en begrotingsgebonden beleidslijnen op de vraag van de huishoudens (test van het vermenigvuldigingseffect) ;
de systematische evaluatie, vooraf en nadien, van de budgettaire en stimulerende effecten van de fiscale
maatregelen; de
gewestelijke strategie inzake financiering van de openbare diensten via de belasting en via de rechtstreekse betaling door de gebruikers van de diensten ;
de
uit te stippelen strategie inzake fiscaliteit op vastgoed, met inbegrip van de registratierechten, om investeringen aan te moedigen dankzij een beter rendement ten opzichte van de toegepaste heffingsvoeten. De fiscaliteit met betrekking tot onroerend goed moet herzien worden om ze efficiënter en correcter te maken ;
Naast deze maatregelen wil het Gewest werk maken van doeltreffendere instrumenten voor regulering en inning, met name door de organisatie van het gewestelijk fiscaal bestuur (opgericht in september 2011) om de inkomsten beter te beheren en de inning ervan efficiënter te laten verlopen. Het fiscaal bestuur moet onder meer de inning mogelijk maken van de onroerende voorheffing en andere belastingen die voorheen werden geïnd door de federale staat en voortaan geregionaliseerd zijn. Het Gewest streeft ook naar een verbetering van de dienstverlening aan de belastingbetaler. Een beter geïntegreerd beheer van de bestanden, een betere samenwerking met de Gemeenten en een grotere toegankelijkheid van de diensten voor de burgers zijn de beoogde doelstellingen in dat kader. Eén van de eerste stappen om die taak tot een goed einde te brengen, is de modernisering van de technologische toepassingen (IT), met de bedoeling te komen tot een efficiëntere inning.
4.2. NIEUWE FINANCIERINGSBRONNEN Verder wil het Gewest nieuwe financieringsbronnen aanboren, zoals met name : het
aanwenden van alternatieve financieringshefbomen zoals de openbare cofinanciering (Beliris) of publiek-private partnerships, in hoofdzaak voor de financiering van grote infrastructuurprojecten ;
een coherente en gecoördineerde hervorming van de wegenbelasting tussen de 3 Gewesten, om een ra-
tioneel gebruik van de wagen in de stad aan te moedigen. Dit moet ook zorgen voor nieuwe inkomsten voor de gewestelijke begroting; Het gebruik van groene en witte stroomcertificaten ten gunste van de verbrandingsoven van NOH voor
de financiering van nieuwe beleidslijnen ter bevordering van, onder meer, afvalsortering en -recyclage. Het Gewest pleit tevens voor een bezinning over de financiering van de lasten met betrekking tot de opvang van nieuwkomers (met het statuut of aangevraagd statuut van asielzoeker). Aangezien die problematiek valt onder het internationaal recht tussen natiestaten, zou de dekking van die lasten het voorwerp kunnen uitmaken van een bijzondere financiering door de federale overheid.
4.2.1. Herziening van de fiscaliteit en het tariefbeleid
377
Zo is het van cruciaal belang om de Regering nieuwe instrumenten ter beschikking te stellen voor een optimale evaluatie van de budgettaire impact van de opties die genomen kunnen worden inzake belastinginkomsten. Vandaag is de basis voor de onroerende voorheffing het kadastraal inkomen, een verouderd gegeven dat leidt tot ongelijkheid. Het is de theoretische huurwaarde van een vastgoed, gebaseerd op de markt anno 1975. Men dient de mogelijkheden te bestuderen om de belastbare basis voor de onroerende voorheffing te wijzigen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal verder onderhandelen met de federale staat om vastgoedspeculatie te ontraden via een adequate en geproportioneerde belasting op de onroerende meerwaarden. Wanneer eenmaal de maatschappelijke gevolgen zijn vastgesteld, maar ook de economische doeltreffendheid en de impact in termen van openbare netheid gekend zijn, zal het Gewest voorstellen doen om rekening te houden met de “reële kostprijs”. Diensten komen immers ook heel wat andere begunstigden ten goede dan de inwoners die bijdragen tot de PB (expats, internationale ambtenaren, pendelaars, ondernemingen en rechtspersonen,..). Met een dergelijke aanpak wordt een billijkere verdeling van de inspanningen beoogd. Prioritaire aandacht zal uitgaan naar de invoering, ingevolge de conclusies van de haalbaarheidsstudie, van een kilometerheffing op het wegennet, van zodra het GEN een geloofwaardig alternatief zal vormen voor alle pendelaars. Daarvoor zal gebruik gemaakt worden van de Galileo-GPS-GSM-technologie wanneer die betrouwbaar en betaalbaar wordt (zie Hoofdstuk 5 Mobiliteit). Deze tol zal gepaard gaan met sociale correcties en met belastingsverminderingen voor de Brusselaars op andere domeinen dan de mobiliteit. In dat kader wil het Gewest snel een grondige denkoefening lanceren rond de mechanismen voor de financiering van de mobiliteit. Daarbij moet in de eerste plaats de haalbaarheid worden onderzocht, evenals de functionele behoeften die verbonden zijn aan de invoering van een slimme kilometerheffing voor wagens en vrachtwagens, dit in overleg met de 2 andere Gewesten van het land en met de federale overheid. Ook voor de waterzuivering zal het principe van de “reële kostprijs” worden bestudeerd, rekening houdend met de investerings- en afschrijvingskosten die verbonden zijn aan de grote infrastructuren op dit domein. Indien maatregelen genomen moeten worden, dient men rekening te houden met de effecten van een eventuele prijsverhoging van de diensten voor de gezinnen in moeilijkheden. In dat opzicht zouden met name sociale correctiemaatregelen voorzien moeten worden, op grond van het inkomensniveau.
4.2.2. Financiering van infrastructuren door Beliris Beliris is het resultaat van een samenwerking tussen de federale staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Doel is de uitstraling van Brussel als hoofdstad van België en Europa verbeteren. De interventies in het kader van Beliris bevorderen onder meer de ontwikkeling van een efficiëntere mobiliteit : aanleg van tunnels, eigen beddingen voor het openbaar vervoer, renovatie van metrostations, concretisering van het GEN in Brussel of nog de inrichting van de wegen. Zijn tussenkomsten werden in de loop der jaren gediversifieerd en hebben zowel betrekking op de opwaardering van het cultureel en architecturaal erfgoed als op interventies in het kader van het beleid voor stadsvernieuwing, de opwaardering van sommige handelskernen, de inrichting van de omgeving van scholen en groene ruimten,… Overeenkomstig het institutioneel akkoord van 1 december 2011 zullen de bedragen van het Beliris-fonds worden geconsolideerd (125 miljoen euro).
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
De hervormingen van het fiscaal beleid moeten tot doel hebben om de fiscaliteit billijker te maken, en tegelijkertijd borg staan voor een niveau van openbare financiën dat volstaat voor een doeltreffende ondersteuning van ons beleid voor economisch herstel en tewerkstelling, ons sociaal en milieubeleid.
378
4.2.3. Publiek-private partnerships
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
Het Gewest bevestigt de wil om een beroep te doen op publiek-private partnerships (PPP) voor een fondsinzameling in het kader van grote investeringsprojecten, in hoofdzaak mobiliteitsinfrastructuren. Het gebruik van dergelijke samenwerkings- en financieringsvormen moet leiden tot een grotere efficiëntie van de investeringen en de synergieën tussen de openbare en privé-actoren. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar de uitwerking van montages van vastgoedprojecten, die in geval van meerwaarde toelaten deze aan te wenden voor openbare investeringen. Om dit te bewerkstelligen, wil het Gewest het gebruik van publiek-private partnerships professionaliseren door de oprichting van een “gewestelijk uitmuntendheidscentrum” om de openbare actoren bij te staan bij operationele en financiële montages, bij de definiëring van de minimale kwaliteitsvereisten van de gevraagde diensten, bij de financiering van infrastructuren en in hun zoektocht naar financieringen bij de internationale instellingen. Men dient echter een duidelijk kader uit te werken via een ordonnantie die preciseert welke projecten en welke criteria in aanmerking komen om een beroep te doen op PPP, dit om misbruik te voorkomen in het belang van het Gewest.
4.2.4 Ontwikkeling van nieuwe financieringsinstrumenten De uitstaande geconsolideerde schuld van het Gewest87, voorgesteld volgens de norm ESR 95, steeg van 1,79 miljard euro (of 66,63% van de totale inkomsten88 in 2007) naar 2,85 miljard euro (of 102,87% van de totale inkomsten in 2010). Op 31 december 2011 bedroeg de totale uitstaande rechtstreekse schuld 3,19 miljard euro (+11,82% in vergelijking met 2010). Ondanks die schuldenlast handhaaft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog steeds een zeer eerbaar beoordelingsrapport in vergelijking met de federale staat en de twee andere Gewesten, wat getuigt van de Brusselse knowhow inzake schuldbeheer. De noodzaak om de toekomstige financiering van projecten te garanderen, blijft echter een grote uitdaging voor het Gewest. Daarom zullen nieuwe financieringspistes worden onderzocht. Dit behelst in het bijzonder de stimulering van : de contacten tussen de Directie schuldbeheer en de potentiële investeerders (bijvoorbeeld in de verzekeringssector), hetzij rechtstreeks, hetzij via bemiddeling van een bank; initiatieven
ter versterking van de samenwerking en de contacten met de Europese en internationa-
le banken; vernieuwende
voorstellen die het Gewest in staat stellen om het spaargeld van de huishoudens aan te wenden voor zijn financiering.
Men zal de realisatie van studies en analyses aanmoedigen om de beste instrumenten te vinden voor de optimalisering van het schuldbeheer en de minimalisering van de risico’s. De publiek-private partnerships zouden het mogelijk moeten maken om bepaalde begrotingsposten te stabiliseren of zelfs te verlagen door rechtstreekse dotaties, en kwalitatieve winst te boeken, met name doordat een PPP steeds een resultatenverplichting oplegt (terwijl de overheidsbegrotingen in de eerste plaats bestemd zijn voor middelenverplichtingen). Daarbij zou men tevens moeten streven naar kortere verwezenlijkingstermijnen voor de projecten (vooral door minder lange procedures). Bovendien impliceert het PPP, door de ondertekening van een partnershipcontract, een overdracht van het risico naar de privépartner, wat het globale beheer van het project voor de overheid kan vereenvoudigen. Overigens bieden PPP’s een voordeel voor het Gewest inzake het beheer van de beschikbare liquiditeiten en de planning van de investeringen. Een PPP vereist immers geen onmiddellijke mobilisering van grote overheidsbudgetten, waardoor de beschikbare fondsen aangewend kunnen worden voor andere investeringsprojecten. 87 De gewestschuld volgens de norm ESR 95 omvat de totale directe schuld van het Gewest en de schulden van de geconsolideerde organismen, verminderd met hun kredietposities. 88 Aan de hand van de ratio “totale schuld op de totale inkomsten (eigen inkomsten van het Gewest + eigen inkomsten van de te consolideren instellingen)” kan de capaciteit van het Gewest worden gemeten, in geconsolideerde betekenis, om zijn toekomstige financiële verplichtingen na te komen (financieringsschulden) op basis van de eigen inkomsten.
Zodoende kunnen ook meerdere projecten tegelijkertijd worden gerealiseerd. Het PPP vertegenwoordigt echter financiële lasten op lange termijn die men dient te evalueren in het licht van de voordelen die ertegenover staan.
379
De verwezenlijking van de bevoegdheidsoverdrachten, voorzien in het kader van de 6de staatshervorming, vertegenwoordigt eveneens een grote uitdaging voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Allereerst zal Brussel, d.w.z. het Gewest en zijn gemeenschapscommissies, op termijn profiteren van de hervorming van een billijker financieringsmechanisme zoals voorzien door de institutionele akkoorden van 11 oktober 2011 (134 miljoen euro vanaf de begroting 2012 en 461 miljoen euro vanaf 2015) ten voordele van zijn inwoners, een mechanisme dat rechtstreeks en onrechtstreeks ook de hele Belgische bevolking ten goede zal komen. Vervolgens zullen de voorziene bevoegdheidsoverdrachten bijdragen tot een betere economische en sociale ontwikkeling van het Brussels Gewest, aangezien deze het mogelijk zullen maken een beleid te voeren dat beter is afgestemd op de realiteit van het Gewest. Denken we bijvoorbeeld aan de nieuwe bevoegdheden inzake tewerkstelling, of de overdrachten voor een coherenter beheer van de beleidslijnen op gewestelijke schaal inzake fiscale uitgaven, mobiliteit en veiligheid. Er werd echter al gezegd dat niet alle financiële en functionele middelen voor de uitoefening van die bevoegdheden toegekend zullen worden; die beperking zal het uiteraard moeilijker maken om het beheer van de bevoegdheden in kwestie over te nemen. De inschatting van de adequate middelen voor de optimale uitoefening van elk van de overgedragen bevoegdheden is van cruciaal belang voor een geslaagde integratie ervan.
Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling • Deel 2
4.2.5. Tenuitvoerbrenging van de 6de staatshervorming