Nieuwsbrief 4 | november 2013
Adviesgroep Indirecte Belastingen Hierbij ontvangt u de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting 2013, nr. 4 van Caraad. Deze nieuwsbrief verschijnt vier keer per jaar en belicht steeds een aantal actuele fiscale onderwerpen uit het voorafgaande kwartaal welke voor onze relaties relevant In deze nieuwsbrief komen aan de orde:
kunnen zijn.
1. Fiscale verzamelwet 2013 aangenomen 2. Belastingplan 2014: integratieheffing vervalt 3. Begrotingsafspraken 2014: verlenging 6% btw op onderhoud van woningen 4. Nieuw beleidsbesluit over btw heffing en onroerende zaken 5. Particulieren en zonnepanelen (vervolg) 6. 6% btw over gemeentelijke bijdrage voor gebruik sporthallen 7. Hoge Raad: economische verwevenheid 25,3% voldoende voor fiscale eenheid btw 8.
Ter beschikking stellen van nietonderwijzend personeel in het kader van speciaal/bijzonder onderwijs in bepaalde gevallen niet belast
9. Huisvuilinzameling voor één van de deelnemers niet belast met btw
1. Fiscale verzamelwet 2013 aangenomen Regeling: Wet van 16 oktober 2013, Stb. 2013, 413 De Fiscale verzamelwet 2013 wijzigt een groot aantal fiscale wetten. De wet bevat veel technische en redactionele wijzigingen, maar ook een aantal inhoudelijke. Op het gebied van de btw betreft dit de volgende wijzigingen: 1.
Het lage btw-tarief voor isolatie, renovatie en herstel van woningen dat tijdelijk kan worden toegepast. Dit lage btw-tarief is al sinds 1 maart 2013 via een beleidsbesluit van toepassing, maar dit is nu wettelijk vastgelegd. In de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 2014 wordt geregeld dat de regeling niet vervalt per 1 maart 2014 zoals in de Fiscale verzamelwet is geregeld, maar per 1 januari 2015. Het toepasselijke tarief moet worden bepaald ‘op het moment waarop het belastbare feit zich voordoet’.
2. 3.
De zogeheten ‘fondswervingsgrens’ van 231.765 per jaar voor sportverenigingen wordt per 1 januari 2014 verhoogd naar 250.000. Deze grens heeft vooral betrekking op inkomsten uit reclame en/of sponsoring door de verenigingen. Met deze maatregel wordt beoogd om sportverenigingen minder snel in de btw-heffing te betrekken. De wijziging houdt verband met het intrekken van de kantineregeling voor sportverenigingen per 1 januari 2014. De btw-vrijstelling voor dagbesteding en dagopvang door zorgboerderijen (d.w.z. ‘landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers’) wordt mogelijk gemaakt voor iedere ondernemer die dergelijke diensten verricht. Hiermee wordt de wet in overeenstemming gebracht met de rechtspraak, waarin al eerder is uitgemaakt dat het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat de vrijstelling niet beperkt is tot ondernemers in de agrarische sector.
pagina 1
2. Belastingplan 2014: integratieheffing vervalt
3. Begrotingsafspraken 2014: verlenging 6% btw op onderhoud van woningen
Regeling: Wetsvoorstel ‘Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)’
Regeling: Brief van het Ministerie van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 11 oktober 2013, met kenmerk BZ/2013/ U577 (Begrotingsafspraken 2014).
In het op Prinsjesdag (17 september 2013) gepresenteerde Belastingplan 2014 is aangekondigd dat de integratieheffing per 1 januari 2014 vervalt. Voor ‘vrijgestelde ondernemers zoals woningcorporaties, zorginstellingen en onderwijsinstellingen, betekent dit in veel gevallen een lagere btw-druk op de realisatie van nieuwbouw op eigen grond. Aan de andere kant betekent het een sterke afname van de evenredige (pro rata) aftrek van btw op de algemene kosten. In het wetsvoorstel wordt het recht op aftrek van btw in verband met de verwachte integratieheffing (o.b.v. de wetgeving t/m 2013) in stand gelaten. Deze aftrek moet worden gecorrigeerd bij de ingebruikname van het nieuw vervaardigde goed in 2014, een ander voor zover het goed wordt gebruikt handelingen waarvoor geen recht op aftrek mogelijk is. Het is op basis van deze voorgestelde wetgeving niet vanzelfsprekend dat alle t/m 2013 in aftrek gebrachte btw (weer) verschuldigd wordt in 2014. Indien zich een dergelijke situatie voordoet (start nieuwbouwproject in 2013 of eerder, oplevering in 2014 of later) kan het verstandig zijn om deze projecten te laten beoordelen op de btw-effecten. De voorgenomen afschaffing van de integratieheffing heeft ook andere (onbedoelde) neveneffecten. Zo kunnen zelfproducerende lokale en regionale tv omroepen zich beroepen op een gunstige regeling voor de btw-druk op zelfgemaakte tv producties. Deze regeling is gebaseerd op de integratieheffing en zal waarschijnlijk komen te vervallen als het Belastingplan 2014 op dit punt ongewijzigd wordt aangenomen.
Vanaf 1 maart 2013 geldt voor de renovatie en het herstel van woningen het verlaagde btwtarief. Deze maatregel zou eindigen op 1 maart 2014 (zie ook het artikel over de Wet overige fiscale maatregelen 2013 in deze nieuwsbrief). In de begrotingsafspraken die op 11 oktober zijn gemaakt, is afgesproken om de tijdelijke btwverlaging te verlengen tot eind 2014. In de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 2014 wordt wettelijk geregeld dat de nieuwe einddatum 31 december 2014 wordt. In onze vorige nieuwsbrief hebben wij gewezen op de ruimere toepassingsmogelijkheden van het lage btw-tarief, een en ander naar aanleiding van een nadere toelichting door het Ministerie van Financiën in mei van dit jaar.
4. Nieuw beleidsbesluit over btw-heffing en onroerende zaken Regeling: Besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M. Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken. In september is het besluit over de btw-heffing bij de levering en verhuur van onroerende zaken geactualiseerd. Het vorige besluit van 14 juli 2009 is komen te vervallen. Aanleiding voor de actualisering zijn een reeks arresten van het Hof van Justitie en de Hoge Raad die sinds de publicatie van het vorige besluit zijn verschenen. Hierna noemen wij een aantal belangrijke wijzigingen uit het nieuwe besluit.
pagina 2
1. 2. 3.
In het besluit wordt het standpunt ingenomen dat ‘deelbare’ nieuwe gebouwen, dat wil zeggen gebouwen die bestaan uit meerdere zelfstandig te gebruiken en te exploiteren eenheden, voor de toepassing van de btw-(aftrek)regels gefaseerd in gebruik worden genomen. Dit kan betekenen dat er voor eenzelfde gebouw verschillende herzieningstermijnen gaan lopen. Ook heeft dit consequenties voor de fiscale kwalificatie van eventuele aanvangsleegstand. Wij vragen ons af of deze zogeheten ‘unittheorie’ juist is; uit de rechtspraak kan naar onze mening worden opgemaakt dat de Hoge Raad juist kiest voor de ‘complextheorie’, dat wil zeggen dat een deelbaar gebouw ineens (volledig) in gebruik wordt genomen zodra de eerste deelverhuur start. In de rechtspraak is uitgemaakt dat er een ‘bouwterrein’ wordt geleverd als de verkoper gehouden is om de opstallen geheel te slopen en het terrein op het tijdstip van de levering daadwerkelijk bestemd is om te worden bebouwd. Het moment waarop de levering plaatsvindt (tijdens of na de sloop) is niet meer van belang. Opmerkelijk is dat in het geactualiseerde beleid niet wordt ingegaan op de strijdigheid van deze nieuwe beleidslijn met de wettelijke definitie van het begrip ‘bouwterrein’, waaruit blijkt dat enkel sloop onvoldoende is om tot een bouwterrein te komen. Wij gaan er vanuit dat er voor belastingplichtigen in voorkomende gevallen een keuze blijft bestaan om zich te beroepen op de definitie van bouwterrein uit de Europese rechtspraak en het huidige beleid dan wel op de (engere) wettelijke definitie. Voor koop- aanneemovereenkomsten wordt het standpunt ingenomen dat er sprake is van één levering, te weten de levering van een nieuw gebouwde onroerende zaak. De consequentie daarvan is dat de gehele koop- aanneemsom wordt belast met 21% btw. De mogelijkheden om de levering van grond fiscaal afzonderlijk in aanmerking te nemen (overdrachtsbelasting!) van
4. 5.
de bouw van de opstal (21% btw) lijken daardoor sterk te worden ingeperkt. In het kader van deze gewijzigde beleidslijn is er een overgangsregeling getroffen voor reeds gesloten koop-aanneemovereenkomsten. Waar het gaat om de verkoop van een bestaand gebouw die door de verkoper wordt verbouwd of gerenoveerd, kan dit beleid in het voordeel van belastingplichtigen uitpakken: de verkoop én de verbouw kunnen in dat geval (vaak) als één van btw vrijgestelde levering worden gezien. Op die manier kan de verbouw ‘vrij van btw’ worden uitgevoerd door de verkoper in opdracht van de koper van het pand. De ‘zaalverhuurregeling’ die inhoudt dat ondernemers die congres-, vergader- en/of tentoonstellingsruimte verhuren deze huur onder bepaalde voorwaarden altijd mogen belasten met btw, is verruimd tot alle ondernemers die dergelijke ruimte verhuren. In het besluit uit 2009 waren onder meer gesubsidieerde instellingen, buurthuizen, dorpshuizen, theaters, schouwburgen, ijsstadions en sporthallen van de regeling uitgesloten. De activiteit die bestaat uit het min of meer passief ter beschikking stellen van onroerende zaken is aan te merken als verhuur, hetgeen is vrijgesteld van btw. Naarmate de verhuur wordt vergezeld van meer bijkomende prestaties kan er sprake zijn van een prestatie die niet is aan te merken als verhuur, maar als een andere (btw-belaste) dienst. Aan de hand van een voorbeeld over de terbeschikkingstelling van een multifunctionele ruimte (waarin bijvoorbeeld gelegenheid is om te vergaderen, doceren, overleggen, etc.) wordt duidelijk gemaakt dat het beleid er op is gericht om de vrijgestelde verhuur door bijkomende prestaties van de verhuurder niet snel te laten veranderen in een andere, belaste prestatie. Bijkomende diensten zoals schoonmaak, bewaking, catering, de terbeschikkingstelling van (schrijf)materiaal, beamer en geluidsinstallatie en een EHBOpagina 3
voorziening brengen volgens het actuele beleid niet mee dat de verhuurdienst verandert in een andere btw-belaste dienst waarvan het gebruik van de zaal onderdeel uitmaakt. Deze zienswijze is naar onze mening onvoldoende genuanceerd; in de beoordeling dient bijvoorbeeld ook rekening te worden gehouden met de (juridische) voorwaarden op basis waarvan de aanvullende diensten door de verhuurder worden verricht.
5. Particulieren en zonnepanelen (vervolg) Regeling: ‘Veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen’. In onze vorige nieuwsbrief informeerden wij u over de uitspraak van het Hof van Justitie van 20 juni 2013 over de btw-plicht van (particuliere) eigenaren van zonnepanelen. Door de kamerleden Omtzigt en Mulder (beiden CDA) zijn in juni aan de staatssecretaris van Financiën vragen gesteld over de gevolgen van dit arrest voor Nederland. Inmiddels heeft de staatssecretaris deze vragen beantwoord. Uit deze beantwoording en de uitspraak van het Hof van Justitie kan het volgende worden opgemaakt: Er is sprake van btw-plicht als de particuliere eigenaar van zonnepanelen regelmatig en tegen vergoeding stroom (terug)levert aan het energiebedrijf. Er is geen sprake van btw-plicht als de opgewekte elektriciteit zonder tussenkomst van het energiebedrijf volledig door de eigenaar zelf wordt verbruikt. Van een vergoeding is ook sprake als de betaling voor de zelf opgewekte stroom wordt verrekend met de stroom die de particulier afneemt van het energiebedrijf. Onlangs heeft het Ministerie van Financiën een lijst met veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen gepubliceerd. In deze publicatie wordt ingegaan op ondermeer het ondernemerschap, de kleine
ondernemersregeling, het onderscheid tussen panelen die tevens als dakbedekking dienen en panelen die op de dakbedekking worden aangebracht, het recht op aftrek van btw, de terugwerkende kracht en de berekening van de verschuldigde btw. Voor meer details verwijzen wij naar deze publicatie op www.rijksoverheid.nl. Wat ons opvalt is het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de (kennelijk roerende) panelen die op de dakbedekking worden aangebracht en de (kennelijk onroerende) panelen die tevens als dakbedekking dienen. Voor de ‘losse’ panelen die op de dakbedekking worden aangebracht bestaat volgens het Ministerie van Financiën een volledig recht op aftrek van btw. Daar staat tegenover dat er volgens die toelichting 21% btw voldaan moet worden over de marktprijs van de opgewekte stroom die de particulier zelf verbruikt (d.w.z. de aankoopprijs van stroom, inclusief energiebelasting maar exclusief btw). In de gekozen oplossing voor de panelen die op de dakbedekking worden aangebracht, wordt volgens ons over het hoofd gezien dat de wet de particulier ook de keuze biedt om op de (roerende) panelen deels aftrek van btw te vragen naar rato waarin de panelen worden gebruikt voor de (terug)levering van energie en het ‘privé’ gedeelte aldus buiten de btw-heffing te houden. In dat geval hoeft er ook geen btw over het privé gebruik te worden voldaan. In de tweede plaats is de maatstaf van heffing opmerkelijk: de wet en het bestaande fiscale beleid gaan in de situatie van ‘zelffabricage’ uit van de (subjectieve) kostprijs van het zelf gemaakte product zoals die bij de ondernemer ontstaat. Dat wil zeggen een zuivere (directe) kostprijs zonder winstopslagen en andere opslagen voor indirecte kosten en risico’s. Men kan zich in die context ook afvragen of de energiebelasting wel tot de kostprijs behoort, waarover 21% btw moet worden voldaan. Vooral ook nu over dit eigen gebruik niet eens energiebelasting verschuldigd is!
pagina 4
6. 6% btw over gemeentelijke bijdrage voor gebruik sporthallen Uitspraak: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 juni 2013, nr. 11/3202 In geschil was de vraag of een stichting, die drie sporthallen exploiteerde, jegens de gemeente een btw-belaste prestatie verrichtte, bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Het ging om het gebruik van de sporthallen door basisscholen. De gemeente verstrekte bij één sporthal een vergoeding aan de stichting op basis van een geraamd aantal uren gebruik voor de basisscholen (het maximaal aantal klokuren waarop de scholen recht hebben) en bij de twee andere sporthallen stond de gemeente garant voor het begrotingstekort van de sporthallen. De stichting verklaarde dat de gemeente ook bij deze twee sporthallen betaalde voor het gebruik door de scholen en dat die betaling was begrepen in de aanvulling op het begrotingstekort van de sporthallen. De rechtbank oordeelde in beide gevallen dat er voldoende direct verband bestond tussen de prestaties (het gebruik door de bassischolen van de sporthallen) en de vergoedingen die de gemeente betaalde en dat de gemeente kon worden beschouwd als de verbruiker van de prestaties. Er was 6% btw verschuldigd over de gemeentelijke bijdragen aan de stichting. Aan de conclusie van rechtbank dat de exploitatiebijdrage als btw-belast werd beschouwd, zal ongetwijfeld hebben bijgedragen dat de gemeente niet een afzonderlijke vergoeding voor het gebruik van de betreffende sporthallen betaalde náást een exploitatiebijdrage. In de praktijk wordt een zuivere exploitatiesubsidie, waar geen bedongen tegenprestaties van de subsideontvanger tegenover staan, als regel als een niet met btw belaste bijdrage aangemerkt. Het gebruik door basisscholen van sporthallen is vaak onderwerp van discussie met de belastingdienst, omdat het gebruik ‘om niet’ in de
regel de aftrek van voorbelasting beperkt. Meestal doet zich dit voor als de gemeente zelf eigenaar is van de sporthallen en deze deels bestemt voor het gebruik door het basisonderwijs. Wij wijzen er in dat kader op dat er meerdere manieren zijn voor de gemeente om de niet-aftrekbare btw te berekenen. Een ‘sportstichting’ variant, waarin een stichting verantwoordelijk is voor de exploitatie van de sportaccommodaties in de gemeente, kan zelfs een volledig recht op aftrek van btw opleveren op de totale exploitatielasten. Deze uitspraak bevestigt dat.
7. Hoge Raad: economische verwevenheid 25,3% voldoende voor fiscale eenheid btw Uitspraak: Hoge Raad 11 oktober 2013, nr. 11/05105 Om meerdere (rechts)personen als een fiscale eenheid in de zin van de btw aan te merken, moet er onderling sprake zijn van een nauwe verwevenheid in organisatorisch, financieel en in economisch opzicht. Waar het gaat om aandelenvennootschappen (NV, BV) wordt aan de eerste twee voorwaarden voldaan als de ‘moeder’ via haar aandelenbezit (>50%) een doorslaggevende zeggenschap heeft in de ‘dochter’. Wat betreft de economische verwevenheid werd aangenomen dat aan deze eis werd voldaan als zowel moeder als dochter zich in hoofdzaak (>50%) richten op dezelfde klantenkring dan wel wanneer de één gelieerde vennootschap in hoofdzaak (>50%) prestaties verrichtte aan de andere gelieerde vennootschap. De Hoge Raad heeft over het vereiste van de economische verwevenheid nu geoordeeld dat het er om gaat dat er ‘niet verwaarloosbare economische betrekkingen bestaan’ tussen de verbonden vennootschappen. Een vennootschap die voor 22% van haar omzet goederen levert aan verbonden lichamen en voor 3,3% aan gezamenlijke klanten van het concern (totaal 25,3%), voldoet volgens de Hoge Raad aan dit pagina 5
vereiste. De Hoge Raad houdt daarbij ook rekening met de leveringen en diensten die door de andere verbonden lichamen binnen de groep worden verricht. Het harde omzetcriterium is hiermee van de baan; het gaat er om op basis van alle relevante feiten en omstandigheden te beoordelen of er onderling niet verwaarloosbare economische betrekkingen bestaan.
8. Ter beschikking stellen van nietonderwijzend personeel in het kader van speciaal/bijzonder onderwijs in bepaalde gevallen niet belast Uitspraak: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19 september 2013, AWB 12-2962, Gerechtshof Den Haag, 28 juni 2013, nrs. 12/00460 en 12/00461 (publicatie 19 augustus 2013) Detachering onderwijsdirecteur vrijgesteld van btw Op basis van het arrest Horizon College (BNB 2008/100, LJN: BA8169) is al geruime tijd bekend dat het tegen vergoeding ter beschikking stellen van een leraar aan een onderwijsinstelling een van btw vrijgestelde handeling kan vormen, voor zover het diensten betreft die ‘nauw samenhangen’ met het onderwijs. Een van de daarbij gestelde voorwaarden is dat die detachering van zodanige aard of kwaliteit is dat zonder die dienst niet de gelijkwaardigheid kan worden verzekerd van het door de inlenende instelling te verstrekken onderwijs. In de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 juni 2013 gaat het om de vraag of ook de detachering van een schooldirecteur op dezelfde wijze onder de vrijstelling kan worden gebracht. Het ging om een vereniging die twee basisscholen in stand houdt. Van 1 december 2009 tot 1 januari 2011 heeft deze vereniging de directeur van één van haar scholen gedetacheerd bij een basisschool van een andere instelling voor basisonderwijs. De vereniging heeft maandelijks de loonkosten van de directeur in rekening gebracht bij de andere onderwijsinstelling waarbij op de facturen btw over deze loonkosten werd berekend. Achteraf
is de vereniging van mening dat er geen btw verschuldigd was. Volgens het Gerechtshof zijn er door de vereniging voldoende aanwijzingen aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de detachering is te kwalificeren als een nauw met het onderwijs samenhangende activiteit en daarom is te rangschikken onder de onderwijsvrijstelling. Het Gerechtshof benadrukt daarbij dat een directeur van een basisschool bij uitstek de functionaris is, in feite nog meer dan een docent, die de kwaliteit van het onderwijs waarborgt. Detachering personeel in het kader van samenwerking onderwijsinstellingen in het REC onbelast In deze zaak van rechtbank Zeeland-West-Brabant is belanghebbende een stichting die een aantal scholen voor speciaal onderwijs bestuurt, waarvan één deelneemt in het Regionaal Expertisecentrum (REC). Het REC voert enkele wettelijke taken uit op grond van de Wet op de Expertisecentra (WEC) en ontvangt daarvoor een bekostiging vanuit het Ministerie van OCW. Belanghebbende stelt (onder meer) twee werknemers ter beschikking aan het REC en ontvangt hiervoor een vergoeding uit de voornoemde bekostiging. In geding is of over het ter beschikking stellen van de werknemers btw is verschuldigd. Volgens de rechtbank is het REC een samenwerkingsverband waarbinnen de leden uitvoering geven aan de voorschriften uit de WEC. De bij de leden aanwezige expertise (lees: personen) wordt uitsluitend ingezet binnen dit samenwerkingsverband; van dienstverlening aan derden buiten het REC is (in casu) geen sprake. De door belanghebbende als deelnemer ter beschikking gestelde medewerkers houden zich verder uitsluitend bezig met de taken van het REC, zodat de bekostiging daarvan geheel plaatsvindt vanuit de bijdrage van het Ministerie van OCW. De rechtbank oordeelt daarom dat er niet in het economische verkeer wordt opgetreden maar uitsluitend binnen de eigen kring van het REC. Het gevolg is dat er naar de mening van de rechtbank geen sprake is van het verrichten van diensten onder bezwarende titel.
pagina 6
De waarde van deze uitspraak is nog moeilijk in te schatten. Het ligt in de rede dat de belastingdienst in hoger beroep zal gaan en daarnaast gaat het hierbij om een vrij specifieke situatie. Toch is de uitspraak belangwekkend en geeft deze aanknopingspunten om ook in andere gevallen te stellen dat de heffing van btw over de ter beschikking stelling van personeel achterwege dient te blijven omdat deze ‘in eigen kring’ plaatsvindt.
9. Huisvuilinzameling voor één van de deelnemers niet belast met btw Uitspraak: Hoge Raad 11 oktober 2013, nr. 11/04771 In deze door ons kantoor gevoerde procedure oordeelt de Hoge Raad over de verschuldigdheid van btw ter zake van de dienstverlening van een samenwerkingsverband van gemeenten, in de vorm van een Gemeenschappelijke Regeling, aan één van de deelnemers aan dat samenwerkingsverband. Het betreft hier een kwestie over de jaren 1999 tot en met 2002, nog voor de invoering van het BTW-compensatiefonds. In die jaren konden gemeenten de btw op hun overheidstaken nog niet ‘verrekenen’, maar veroorzaakte de uitbesteding van taken aan een samenwerkingsverband wel btwheffing over gemeentelijke bijdragen aan het samenwerkingsverband. Omdat een dergelijk effect
ongewenst was gold een bijzondere goedkeuring om btw-heffing achterwege te laten: paragraaf 10 van de Toelichting Gemeenten. Btw-heffing kon achterwege blijven voor zover het samenwerkingsverband ‘overheidstaken’ van de gemeenten uitvoerde. Het betrof in dit geval de inzameling van huisvuil door het samenwerkingsverband; een prestatie die slechts voor één van de gemeenten werd verricht en een taak betrof die bij de oprichting van het samenwerkingsverband niet expliciet aan de Gemeenschappelijke Regeling was opgedragen. De Belastingdienst was van mening dat het beroep op paragraaf 10 van de Toelichting Gemeenten niet mogelijk was omdat dit niet de bedoeling van de regeling zou zijn en de taak niet expliciet aan de Gemeenschappelijke Regeling was opgedragen. De Hoge Raad maakt daar, na eerdere andersluidende uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, korte metten mee. De tekst van de bedoelde goedkeuring is voldoende duidelijk en het vertrouwensbeginsel laat geen ruimte voor aanvullende criteria zoals door de Belastingdienst gesteld. Met die overwegingen is ook het belang van deze procedure voor de rechtspraktijk geschetst. De Toelichting Gemeenten is met ingang van 2003 komen te vervallen, maar ook in andere situaties is het van belang de letterlijke tekst van een goedkeuring niet te onderschatten.
pagina 7
Deze nieuwsbrief is een uitgave van:
Caraad Belastingadviseurs B.V. Postbus 11008 9700 CA GRONINGEN 050 2103640 www.caraad.com
Redactie mr. M. Thalen mr. T. Rothengatter drs. V. B.Holtrop mr. B.J. Mulder J. Egberink
Abonnementen Een gratis abonnement verkrijgt u na aanmelding. Aanmelden kan door u in te schrijven via onze website www.caraad.com of door een e-mail te sturen met vermelding van uw naam en adresgegevens van uw organisatie naar
[email protected].
Disclaimer Ondanks alle zorg die aan deze uitgave is besteed, blijven vergissingen mogelijk. Caraad Belastingadviseurs aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor onvolledigheden en/of onjuistheden, noch voor de gevolgen van activiteiten die worden ondernomen op basis van deze uitgave. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande toestemming van Caraad Belastingadviseurs worden vermenigvuldigd.
pagina 8