Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie Eindrapport
Opdrachtgever: RIZA
ECORYS-NEI Regionale & Stedelijke Ontwikkeling Michel Briene Manfred Wienhoven
Rotterdam, 27 november 2003
g/II10095
ECORYS-NEI Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.com K.v.K. nr. 24316726
Inhoudsopgave
Voorwoord
8
1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel 1.2 Uitgangspunten 1.3 Leeswijzer
9 9 9 11
2 Overzicht indirecte effecten 2.1 Inleiding 2.2 Kanttekeningen bij de geraamde directe effecten 2.3 Afbakening indirecte effecten 2.4 Herverdelingseffecten 2.5 Belangrijkste resultaten
12 12 13 14 14 15
3 Overheid 3.1 Directe effecten 3.2 Indirecte effecten
16 16 17
4 Landbouw 4.1 Directe effecten 4.2 Indirecte effecten
18 18 19
5 Scheepvaart 5.1 Directe effecten 5.2 Indirecte effecten
22 22 23
6 Electriciteit 6.1 Directe effecten 6.2 Indirecte effecten
24 24 25
7 Recreatie 7.1 Directe effecten 7.2 Indirecte effecten
27 27 29
8 Conclusies 8.1 Inleiding 8.2 Conclusies
31 31 31
Geraadpleegde bronnen
35
Bijlage 1 Afbakening directe economische effecten
36
Bijlage 2 Elasticiteiten
37
Bijlage 3 Methodiek raming indirecte effecten
39
Bijlage 4 Overzicht multipliers
45
Voorwoord
De Droogtestudie Nederland is een integrale studie naar het waterbeleid- en beheer in periodes met een schaarste aan water. In het kader van de Droogtestudie Nederland is een groot aantal verkenningen uitgevoerd om een goed beeld te krijgen van de aard, ernst en omvang van de droogteproblematiek in Nederland nu en in de toekomst met als doel te komen tot oplossingsrichtingen voor de kortere en langere termijn. De voorliggende studie geldt als één van deze verkenningen. Een van de onderdelen van de Droogtestudie betreft het in kaart brengen van de economische aspecten van een droogteperiode. Voor een aantal relevante economische sectoren (overheid, landbouw, scheepvaart, elektriciteit, recreatie, en drinkwatervoorziening) zijn de directe economische effecten inmiddels geïdentificeerd. In maart 2003 is de eerste fase van de Droogtestudie afgerond. De voorlopige ramingen voor de directe effecten worden in de tweede fase van de studie zonnodig nog aangescherpt en bijgesteld. Bij het bepalen van de schadebedragen in fase 1 is vooralsnog geen rekening gehouden met mogelijke indirecte effecten bij leveranciers en bij afnemers. Door het RIZA is aan ECORYS-NEI gevraagd een praktische handreiking te verzorgen middels duidelijk herleidbare input/output multipliers, kengetallen etc, waarmee een bandbreedte voor deze indirecte effecten op basis van de directe effecten direct kan worden ingeschat. De studie is binnen ECORYS-NEI uitgevoerd door M. Briene (projectleiding) en M. Wienhoven. Vanuit de zijde van de opdrachtgever is het onderzoek begeleid door dhr. J. Kind en dhr. H. Wolters. Wij zijn hen erkentelijk voor hun constructieve bijdragen en de plezierige samenwerking gedurende de studie. Wij hopen dat onze bevindingen een constructieve bijdrage leveren aan het verkrijgen van een zo compleet en actueel mogelijk beeld van de gevolgen van droogte en verdroging in Nederland. Uiteraard berust de eindverantwoordelijkheid voor deze studie geheel bij ECORYS-NEI. Rotterdam, november 2003
8
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
1 Inleiding
1.1
Aanleiding en doel Droogtestudie De Droogtestudie Nederland is een integrale verkenning naar beleid en maatregelen in periodes van waterschaarste. Een van de onderdelen van de Droogtestudie betreft het in kaart brengen van de economische gevolgen van een droogteperiode. Het uiteindelijke gevolg voor de nationale economie is een optelsom van schades en winsten in verschillende economische sectoren. Stand van zaken Voor een aantal relevante economische sectoren (overheid, landbouw, scheepvaart, elektriciteit, recreatie, en drinkwatervoorziening) zijn de directe economische effecten, uitgaande van verschillende scenario’s inmiddels in fase 1 van de Droogtestudie geïdentificeerd. De voorlopige ramingen voor de directe effecten worden in fase 2 van de studie zonnodig nog aangescherpt en bijgesteld. Ontbrekende gegevens Wat nog ontbreekt zijn directe effecten voor de industrie (in het beoordelingskader gedefinieerd als de kosten van maatregelen om de negatieve effecten van verminderde betrouwbaarheid van grond- en oppervlaktewateraanvoer op te vangen) en directe effecten voor huishoudens (gedefinieerd als de meerkosten van beregening van tuinen). Daarnaast is bij het bepalen van de schadebedragen nog geen rekening gehouden met mogelijke indirecte effecten bij leveranciers (zogenaamde achterwaartse effecten) en bij afnemers (voorwaartse effecten). Doelstelling studie Door het RIZA is aan ECORYS-NEI gevraagd om een inschatting te maken van de indirecte effecten. Uiteindelijke doel is “het verzorgen van een praktische handreiking middels duidelijk herleidbare input/output multipliers, kengetallen etc, waarmee een bandbreedte voor deze indirecte effecten op basis van de directe effecten direct kan worden ingeschat”.
1.2
Uitgangspunten Alvorens wordt ingegaan op de uitkomsten van de studie worden in algemene zin enkele uitgangspunten geformuleerd.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
9
10
a)
Uitgangspunt zijn al geïdentificeerde directe effecten Als onderdeel van fase 1 van de Droogtestudie is een beoordelingskader en afwegingssystematiek ontwikkeld en zijn de (meeste) directe effecten van een beperkt aantal beleidsmaatregelen ter beperking van droogteschade op basis van modelmatige berekeningen al in kaart gebracht. De geraamde directe effecten in fase 1 zijn uitgangspunt voor deze studie. Daar waar de berekeningswijze van de directe effecten en de uitkomsten onzuiverheden opleveren is in de tekst een opmerking gemaakt en zijn de oorspronkelijke ramingen zonodig bijgesteld.
b)
Standaardisatie uitkomsten Omdat de mogelijke maatregelen ter beperking van droogteschade en de directe effecten in fase 2 nog zullen worden aangescherpt, zijn de indirecte effecten zoveel als mogelijk gestandaardiseerd en gerelateerd aan de directe effecten (door middel van kengetallen, multipliers, e.d.).
c)
Rekening houden met verschillende scenario’s Gezien de lange termijn die in beschouwing wordt genomen en de daarmee samenhangende onzekerheden over toekomstige ontwikkelingen, wordt in de Droogtestudie gebruik gemaakt van verschillende scenario’s opgesteld door het ICIS. Bij het bepalen van de indirecte effecten wordt bij deze scenario’s (voor zover relevant) aangesloten.
d)
Macroniveau In een maatschappelijk KBA worden de effecten in principe vastgesteld op het niveau van de nationale samenleving. Om die reden worden de indirecte effecten in deze studie ingeschat op nationaal, macro-economisch niveau.
e)
Herverdelingseffecten Omdat de lusten en lasten van de maatregelen tegen verdroging niet gelijk over groepen in de samenleving hoeven te zijn verdeeld, is het zinvol om eventuele (her)verdelingseffecten in beschouwing te nemen (zie ook punt f). In deze studie is hiervoor een eerste aanzet gegeven. In een eventueel vervolgtraject, op basis van bijvoorbeeld regionale IO-tabellen, kan ook gekeken worden naar de verdeling van de lusten en lasten op regionaal niveau.
f)
Uitkomsten aanvullende studies In aanvulling op fase 1 van de Droogtestudie worden op dit moment nog andere effecten geïdentificeerd. Voor de schade voor de landbouw is bijvoorbeeld een separaat traject uitgezet waarbij de effecten middels prijselasticiteiten worden doorvertaald naar de eindconsument. Bij het bepalen van de indirecte effecten wordt bij de uitgangspunten van deze studie aangesloten. Een andere mogelijkheid zijn de eventuele extra kosten van de drinkwatervoorziening. Het effect van droogte op deze drinkwatervoorziening is echter nog niet onderzocht.
g)
Bandbreedte In de Droogtestudie wordt een lange tijdshorizon in beschouwing genomen. Een beslissing over eventuele maatregelen wordt nu genomen, terwijl de effecten pas op (zeer) lange termijn zichtbaar worden. De lange tijdshorizon betekent dat er
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
sprake is van fundamentele onzekerheden. Om hiermee rekening te houden is bij het bepalen van de directe effecten gewerkt met verschillende scenario’s en zijn verschillende maatregelenpakketten doorgerekend. Bij het bepalen van de indirecte effecten wordt hierbij aangesloten en wordt zonnodig gewerkt met een bandbreedte.
1.3
Leeswijzer •
In hoofdstuk 2 worden op hoofdlijnen de belangrijkste resultaten van de studie gepresenteerd. Er wordt gekeken naar de wijze waarop de directe effecten zijn bepaald en er worden eventuele kantekeningen geplaatst bij de uitkomsten. Tevens wordt een korte beschouwing gegeven van relevante indirecte effecten alsmede de wijze waarop deze indirecte effecten zijn bepaald. Het hoofdstuk sluit af met een samenvattende tabel.
•
In hoofdstuk 3 t/m 7 wordt aan de hand van een aantal relevante sectoren een en ander meer in detail uitgewerkt en beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de effecten voor de overheid, de landbouw, de scheepvaart, de elektriciteitssector en de recreatiesector.
•
De belangrijkste conclusies zijn tenslotte in hoofdstuk 8 opgenomen. In de bijlagen zijn nadere uitwerkingen opgenomen, alsmede een overzicht van multipliers en ander relevant achtergrondmateriaal.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
11
2 Overzicht indirecte effecten
2.1
Inleiding Werkwijze fase 1 Fase 1 van de Droogtestudie Nederland heeft een voornamelijk verkennend karakter. Aan de hand van het Beoordelingskader (fase 1) is een eerste raming opgesteld van de aard, ernst en omvang van de in Nederland te verwachte waterschaarste in de komende decennia, de maatregelen pakketten die genomen kunnen worden om droogte te bestrijden dan wel te voorkomen alsmede de daarmee samenhangen directe effecten. Overzicht geraamde directe effecten Op basis van de uitkomsten van fase 1 van de studie wordt in onderstaande tabel een overzicht gegeven van de ernst van de droogteproblematiek voor het aspect economie. De directe effecten zijn daarbij in eerste instantie uitgedrukt per sector. Het uiteindelijke gevolg voor de nationale economie is een optelsom van de schades en de winsten als gevolg van fysieke watertekorten van de verschillende sectoren. Daarbij zijn de resultaten van de verschillende situaties omgezet in een zogenaamde Jaarlijkse Verwachte Waarde (JVW), die de schade die gemiddeld per jaar verwacht wordt voor het zichtjaar 2050 uitdrukt. Als meeteenheid geldt in principe de netto toegevoegde waarde oftewel het verschil tussen de opbrengsten (omzet) en variabele productiekosten. Na de tabel volgt een toelichting per kolom.
Tabel 2.1
Overzicht directe effecten (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
1 Overheid
n.v.t.
n.v.t.
2 Landbouw
410
420
450
420
420
360
3 Scheepvaart
89
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
4 Elektriciteit
45
45
45
13
45
45
5 Recreatie
< 60
12
0
n.b.
Niet onderscheidend t.o.v. huidige situatie
7 Industrie
n.b.
Niet onderscheidend t.o.v. huidige situatie
8 Huishoudens
n.b.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
435
Niet onderscheidend t.o.v. huidige situatie
6 Drinkwater
Bron: Beoordelingskader, p. 16
12
n.v.t.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
•
Huidige situatie De huidige situatie is een weergave van de inrichting van Nederland zoals die nu is, waarbij het klimaat van de afgelopen 100 jaar als uitgangspunt wordt verondersteld. Ook nu reeds is bijna jaarlijks een tekort aan water voor optimale landbouw of voor scheepvaart. De schades in de huidige situatie zijn verwachtingswaarden en zijn berekend op basis van een viertal droogtegraadjaren.
•
Nulalternatief In het nulalternatief worden geen speciale maatregelen genomen tegen bestrijding van de gevolgen van droogte. De effecten in het nulalternatief zijn daarbij bepaald voor twee van de drie scenario’s, te weten controlist en milieudenker (zie kader). Toekomstscenario’s Voor de situatie van 2050 is een verandering van omgevingsfactoren (klimaat, landgebruik, bodemdaling) geïmplementeerd. Voor de Droogtestudie Nederland worden 3 scenario’s onderscheiden: •
De Milieudenker die het natuurlijk systeem als kwetsbaar verondersteld en er voorzichtig mee omgaat
•
De Marktoptimist die nadruk legt op de economische ontwikkelingen
•
De Controlist die het meest lijkt op de voortzetting van het huidige beleid
In fase 1 is er voor gekozen om alleen het derde scenario te gebruiken. De Controlist hanteert het principe ‘water volgt’, waarbij veiligheid voorop staat. Veiligheidsniveaus worden gewaarborgd en gehandhaafd met strenge controle. Klimaatverandering zet tamelijk snel door de komende 50 jaar, maar niet zo sterk als in het scenario van de Milieudenker. Inschatting is dat de komende 50 jaar de temperatuur gemiddeld 1º C toeneemt. Er wordt tevens uitgegaan van een situatie met meer extreme klimaatgevolgen: 2º C stijging.
•
Maatregelenpakketten Daarnaast zijn de effecten van een tweetal (voorlopig) denkbare maatregelenpakketten doorgerekend en geanalyseerd: reageren èn voorkomen. •
Het eerste pakket (reageren) gaat uit van maatregelen die kunnen worden genomen tijdens een operationele droogteperiode. Het gaan dan om het anders (beter) verdelen van het beschikbare water in perioden van droogte met als doel de schade voor de verschillende sectoren zoveel mogelijk te beperken. Gekeken is naar maatregelen gericht op aanpassing van de landelijke waterverdeling en een maatregel waarbij natuur in de verdringingsreeks wordt opgenomen.
•
Het tweede pakket (voorkomen) is daarentegen is gericht op structurele, permanente maatregelen waardoor vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd.
2.2
Kanttekeningen bij de geraamde directe effecten Zoals gezegd is de effectmeting nog niet compleet: 1. Nog niet alle directe effecten zijn geraamd. Meer in het bijzonder betreft het de sectoren drinkwater en industrie en ook voor de huishoudens zijn de effecten van droogte (nog) niet in kaart gebracht.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
13
2. Er dient nog een verfijningslag plaats te vinden omdat nog niet alle effecten op de juiste wijze zijn bepaald. Van belang daarbij is dat de jaarlijks verwachte schade voor de verschillende sectoren in vergelijkbare grootheden wordt uitgedrukt, waarbij indien nodig een nadere verfijning naar subsectoren plaatsvindt. Ten behoeve van deze studie zijn hier reeds enkele globale voorzetten voor gedaan. 3. Momenteel lopen nog enkele aanvullende studies. Onder andere voor de landbouw vindt nader onderzoek plaats naar bijvoorbeeld elasticiteiten. De uitkomsten van deze studie(s) kunnen aanleiding geven de geraamde directe effecten op accenten bij te stellen.
2.3
Afbakening indirecte effecten De gevolgen van droogte zullen niet beperkt blijven tot sectoren die rechtstreeks getroffen worden. Ook op de rest van de economie is een doorwerking te verwachten. Zo kunnen ook effecten optreden bij bedrijven hoger of lager in de bedrijfskolom. Onder indirecte effecten worden alle economische gevolgen voor toeleveranciers en afnemers van de genoemde sectoren samengenomen (p.5 beoordelingskader). Bij indirecte effecten wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen voorwaartse en achterwaartse effecten. Een voorwaarts effect leidt tot een verandering bij de afnemer; een achterwaarts effect veroorzaakt een verandering bij de toeleverancier.
2.4
Herverdelingseffecten Sectoren die schade ondervinden van de droogteperiode kunnen die schade soms doorberekenen en daarmee afwentelen op bijvoorbeeld toeleveranciers of afnemers. Anderzijds is het denkbaar dat concurrerende sectoren profiteren van een droge periode. Als scheepvaart bijvoorbeeld lastig wordt vanwege lage waterstanden komen andere modaliteiten in beeld. Om rekening te houden met dergelijke overhevelingeffecten is onder andere een analyse van de elasticiteit van de vraag nodig. Relevant in dit verband zijn de prijselasticiteit van de eigen vraag, kruislingse prijselasticiteiten en inkomenselasticiteiten. Immers, medebepalend voor het uiteindelijke schadebedrag is de ruimte voor compensatie van verliezen aan de hand van het doorberekenen van prijsstijgingen aan de afnemer en/of de eindgebruiker. De gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid van een goed voor veranderingen in de prijs van dat goed komt in dit geval tot uitdrukking in de (eigen) prijselasticiteit. Daarnaast kan een prijsverandering gevolgen hebben voor de vraag naar alternatieve goederen, zoals bijvoorbeeld een grotere vraag naar wegtransport. In dit geval is de kruislingse prijselasticiteit van belang. Op basis van een globale scan van de literatuur is per onderscheiden sector en voorzover relevant voor de raming van de indirecte effecten een eerste beeld geschetst van mogelijk herverdelingseffecten. Bij de bespreking van de resultaten per sector (zie hoofdstuk 3 tot en met 7) wordt hierop verder ingegaan.
14
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
2.5
Belangrijkste resultaten In onderstaande tabel zijn de geraamde indirecte effecten samengevat. Dergelijke effecten zijn alleen relevant voor de landbouwsector en de recreatiesector. Voor de andere sectoren geldt dat er geen indirecte effecten optreden (overheid) of mogelijke indirecte effecten al zijn geïnternaliseerd vanwege de gehanteerde methodiek voor het bepalen van de directe effecten (dit geldt voor de scheepvaart en de elektriciteit).
Tabel 2.2
Overzicht indirecte effecten (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
1 Overheid
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t
2 Landbouw
230
240
250
240
240
200
3 Scheepvaart
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t
4 Elektriciteit
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t
5 Recreatie
< 17
Niet onderscheidend t.o.v. huidige situatie
6 Drinkwater
n.b.
Niet onderscheidend, voor deze alternatieven
n.b.
n.b.
7 Industrie
n.b.
Niet onderscheidend, voor deze alternatieven
8 Huishoudens
n.b.
n.b.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
n.b.
n.b.
15
3 Overheid
3.1
Directe effecten Geraamde directe effecten in fase 1 Voor alle technische maatregelen is een raming gemaakt van de investerings-, onderhouds- en beheerkosten en bovendien van de levensduur van elk onderdeel. Vanwege onduidelijkheid over wie uiteindelijk opdraaien voor de kosten van de afzonderlijke maatregelen en omdat verschillende sectoren baat kunnen hebben bij een oplossing, zijn de genoemde kosten samengenomen onder het hoofdcriterium ‘overheid’. De kosten zullen hoogstwaarschijnlijk door de overheid, waterschappen en/ of individuele bedrijven opgevangen moeten worden. Onder het maatregelenpakket “reageren” vallen maatregelen die genomen kunnen worden als een droge periode zich daadwerkelijk voordoet. Met die maatregelen wordt het beschikbare water anders (beter) verdeeld. De hiermee samenhangende kosten worden geschat op 12 miljoen euro. In het pakket “voorkomen” zijn drie maatregelen opgenomen: • Het vasthouden van water • Verplaatsen van kapitaalintensieve landbouw (bollen en kassen) naar gebieden waar geen watertekorten zijn (Flevopolders en Noordoostpolder) • Vervangen van donker naaldbos door loofbos. Donker naaldbos verdampt meer water dan loofbos. De jaarlijks te verwachten kosten voor dit pakket worden geraamd op € 435 miljoen.
Tabel 3.1
Overzicht directe effecten overheid (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
1 Overheid
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
12
0
435
Bron: Beoordelingskader, p. 16
Kanttekeningen bij de ramingen De effecten worden uitgedrukt in een Jaarlijks Verwachte Waarde van de schade. Dat is de schade die jaarlijks verwacht mag worden. De directe effecten voor de overheid omvatten de kosten van maatregelen, waarbij zowel de investeringskosten als de kosten voor beheer en onderhoud zijn meegenomen (p.12 beoordelingskader). Deze kosten
16
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
zullen hoogstwaarschijnlijk door de overheid, waterschappen en/of individuele bedrijven opgevangen moeten worden. Wie uiteindelijk zal moeten betalen is op dit niet duidelijk.
3.2
Indirecte effecten Een aspect van het nulalternatief en de voorgestelde maatregelenpakketten is de alternatieve opbrengst (aanwending) van de voor het project beschikbare investeringsmiddelen. In theorie moeten uit alle alternatieve ontwikkelingsrichtingen de beste gekozen worden. Eenmaal aangewende middelen kunnen immers niet meer aan andere alternatieven besteed worden; financiële middelen kunnen slechts een keer aangewend worden. Het verschil in rendement is dan bepalend voor de omvang van de (positieve of negatieve) indirecte effecten van de overheidsinvestering. Een dergelijke beoordeling van de maatregelenpakketten valt echter buiten het bereik van deze studie.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
17
4 Landbouw
4.1
Directe effecten Geraamde directe effecten in fase 1 De economische schade van watertekort kan door verschillende mechanismen worden veroorzaakt. Heel belangrijk voor de landbouw is de vermindering van de landbouwopbrengst door gebrek aan water in de bodem, waardoor de plant minder verdampt dan in potentie mogelijk is. Bij minder verdamping groeit er minder gewas en is de oogst kleiner. In fase 1 is de directe schade berekend op basis van AGRICOM. Er is gekeken naar de huidige schade, de toekomstscenario’s (klimatologisch en bij het nemen van maatregelen). Op basis van de modelberekeningen AGRICOM resulteert een economische schade voor de landbouwsector als gevolg van watertekort dat kan oplopen van € 410 miljoen in de huidige situatie tot respectievelijk € 420 en € 450 miljoen in het nulalternatief met en zonder extreme klimaatsverandering. In geval van uitvoering van het maatregelpakket ‘voorkomen’ is daarentegen sprake van een significant lager droogteschade (€ 360 miljoen) voor de sector in het zichtjaar 2050. In dit geval wordt meer water vastgehouden en wordt kapitaalintensieve landbouw verplaatst naar de Noordoostpolder en/of Flevopolders, waardoor vanwege de beschikbaarheid van IJsselmeerwater geen tekorten ontstaan voor beregening.
Tabel 4.1
Overzicht directe effecten landbouw (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
2 Landbouw
410
420
450
420
420
360
Bron: Beoordelingskader, p. 16
Kanttekeningen bij de ramingen • In fase 1 van het onderzoek is uitsluitend de schade als gevolg van watertekorten in kaart gebracht. De schade die de sector mogelijk ondervindt van hoge zoutconcentraties en verzilting is vooralsnog buiten beschouwing gelaten. Op basis van de resultaten van de PAWN studie kan daarbij indicatief uitgegaan worden van een zoutschade van € 200 miljoen. In fase 2 van het onderzoek wordt dit verder uitgewerkt.
18
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
•
4.2
Mogelijke prijsstijgingen in tijden van droogte zijn niet meegenomen. Kenmerkend voor de vraag naar landbouwproducten is de geringe gevoeligheid voor veranderingen in het relatieve prijspeil. Uit een eerste literatuurscan blijkt dat sprake is van een relatief inelastische vraag, wat inhoudt dat het zeer wel mogelijk is dat de geleden schade (deels) wordt overgeheveld richting eindconsument. Nederland is daarnaast vermoedelijk minder gevoelig voor droogte dan omringende landen, waardoor een deel van schade gecompenseerd kan worden met export van landbouwproducten. Een schade voor de Nederlandse landbouwsector sec kan daarmee relatief beperkt blijven. Het LEI heeft recentelijk een onderzoek naar de elasticiteit van de vraag naar landbouwgewassen afgesloten.
Indirecte effecten Methode van effectbepaling Voor de berekening van de indirecte effecten als gevolg van schade aan landbouwgewassen in tijden van droogte is een input-output analyse uitgevoerd. Op basis van deze input-output analyse zijn de directe effecten voor de landbouw vertaald in jaarlijks te verwachten (indirecte) verliezen elders (achterwaarts èn voorwaarts) in de bedrijfskolom. De derving van oogst voor de landbouw heeft immers niet alleen effect op toeleveranciers, maar heeft bovendien (potentiële) implicaties voor kopers die de producten verder verwerken tot halffabrikaten en/of eindproducten. De waarderingsgrondslag wordt daarbij gevormd door de op basis van het AGRICOM geschatte jaarlijkse verwachtingswaarde van de schade voor de landbouw als gevolg van een tekort aan bodemvocht, uitgedrukt in een verwachte verandering van de toegevoegde waarde (productiekosten minus opbrengsten landbouwgewassen). Bij de modelberekeningen kunnen verder de volgende opmerkingen worden geplaatst: •
Uit de ons beschikbare informatie is niet exact bekend wie, dat wil zeggen welke landbouwsectoren, schade ondervinden van een droge periode en (belangrijker) in welke mate. Bekend is dat met name de gewassen gras, maïs en bieten de grootste schadeposten opleveren, gevolgd door graan en aardappelen. Het is echter onduidelijk in hoeverre tuinbouwproducten schade ondervinden van de niet-optimale productie als gevolg van te weinig bodemvocht. Aangezien een en ander consequenties heeft voor de wijze waarop de gevolgen van droogteschade doorwerken in de nationale economie, is het wenselijk het beeld op dit punt te nuanceren. Vooralsnog is uitgegaan van een veronderstelling waarbij de economische schade verdeeld wordt over akkerbouw en tuinbouw. De toedeling van vindt plaats op basis van de huidige verhouding tussen de toegevoegde waarde van de beide sectoren (1:5). Box 4-1 Toedeling economische schade naar landbouwsectoren De toedeling van de economische schade naar de landbouwsectoren akkerbouw en tuinbouw, is gebaseerd op (naar sector) gespecificeerde informatie over toegevoegde waarde uit de nationale inputouput tabel 2002. De toegevoegde waarde voor de akkerbouw bedraagt in 2002 circa 0,85 miljard euro; de toegevoegde waarde voor de tuinbouw bedraagt circa 4,25 miljard euro. Deze verhouding (1:5) heeft
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
19
als basis gediend voor de verdere toedeling van de door de landbouw geleden economische schade naar sectoren.
•
In de uitgevoerde IO-analyse is geen rekening gehouden met productiviteitstijgingen. De berekende indirecte effecten gaan uit van een constante arbeidsproductiviteit. In werkelijkheid zal in de toekomst naar verwachting sprake zijn van een efficiëntere aanwending van de productiefactoren, waardoor lagere productiekosten kunnen worden gerealiseerd. Dit heeft gevolgen voor de toegevoegde waarde per sector. Omwille van vereenvoudiging zijn dergelijke ontwikkelingen echter buiten het model gehouden.
•
De omzetderving voor de landbouwsector is bepaald als het percentage van de opbrengst in een bepaald jaar. Voor de vertaling naar de jaarlijks verwachte schade is uitgegaan van een constant prijspeil. Van het optreden van prijsmechanismen, zoals een stijgende prijs bij een dalend aanbod als gevolg van schade, wordt in de ramingen afgezien. De ramingen gaan uit van een ‘langdurig gemiddelde geldelijke gewasopbrengst’. Een dergelijke aanname heeft tevens consequenties voor de inschatting van de indirecte effecten. Om deze op juiste wijze in te schatten zou de productie in een droog jaar tegen het oude prijsniveau gewaardeerd moeten worden. Gegevens daaromtrent waren ten tijde van deze studie niet voorhanden, zodat een dergelijke nuancering niet in de berekeningen is aangebracht. De indirecte schade voor de economie die feitelijk optreedt, is derhalve waarschijnlijk lager dan de geraamde bedragen.
•
Bij de interpretatie van de resultaten van de voorwaartse relaties dient de nodige voorzichtigheid betracht te worden. Het grootste nadeel van het aanbod-bepaalde input-outputmodel dat aan de berekening van dit type effecten ten grondslag is, is dat de vraag het aanbod volledig volgt en dat heeft weinig plausibele implicaties. Dit veronderstelt dat de prijselasticiteit van het aanbod gelijk is aan nul terwijl de prijselasticiteit van de vraag oneindig is. Daarmee impliceert het model dat er sprake is van volledige substitueerbaarheid van alle inputs, een weinig plausibele veronderstelling. De voorwaartse effecten geven dan ook niet meer dan een indruk van de mate waarin de productie van een bepaalde sector direct of indirect door andere sectoren verder worden verwerkt tot eindproducten.
Multipliers De totale schade aan landbouwgewassen in tijden van droogte valt uiteen in een direct effect zoals bepaald in fase 1 en de som van alle indirecte effecten. Laatste genoemde effecten geven de gevolgen weer van een verlies aan landbouwopbrengsten voor de productie in verschillende andere sectoren in de economie. Dit betreft het geheel van schades bij toeleveranciers (achterwaarts) en afnemers (voorwaarts). Om deze effecten in kaart te brengen is gebruik gemaakt van sectorale input- en outputcoëfficiënten. De inputcoëfficiënt geeft aan hoeveel input uit andere sectoren nodig is voor de productie van één eenheid van een bepaald goed terwijl. De outputcoëfficiënt geeft aan hoe de output van een sector wordt “verdeeld” over andere sectoren. Deze coëfficiënten worden ook wel multipliers genoemd. Voor de achterwaartse effecten van opbrengstderving in de
20
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
sectoren akkerbouw en tuinbouw gelden toegevoegde waarde multipliers van respectievelijk 1,66 en 1,44. Voorwaarts bedragen de multipliers op 1,50 en 1,01. Box 4-2 Toelichting rekenmethodiek indirecte effecten De indirecte effecten geven de gevolgen weer van een verlies aan landbouwopbrengsten voor de productie in verschillende andere sectoren in de economie. Dit betreft schades bij zowel toeleveranciers als afnemers. Dit effect is bepaald aan de hand van sectorale input- en outputcoëfficiënten, ook wel multipliers genoemd. De volgende deelstappen kunnen worden onderscheiden bij het bepalen van de indirecte effecten.
Stap 1: Toedeling economische schade naar landbouwsectoren. De eerste stap is het toewijzen van de verwachte schade (in termen van toegevoegde waarde) naar landbouwsectoren. Dit gebeurt per scenario en volgens de methodiek zoals uiteengezet in box 4-1. Op basis van de verhouding tussen de toegevoegde waarde wordt daarbij 16,7 procent van de economische schade in het desbetreffende scenario toegekend aan de akkerbouw en 83,3 procent aan de tuinbouw.
Stap 2: Inschatting indirecte effecten. Nadat de economische schade per scenario en per landbouwsector bepaald is, volgt een inschatting van de indirecte effecten als gevolg van droogte. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de op basis van een input-output analyse bepaalde achterwaartse en voorwaartse multipliers. De indirecte effecten resulteren uit vermenigvuldiging van de naar sector gespecificeerde directe economische schade met de bijbehorende (geaggregeerde) multipliers.
Uitkomsten effectbepaling In tabel 4.1 is de jaarlijkse verwachte waarde van de indirecte effecten als gevolg van watertekorten in de landbouw gepresenteerd. De indirecte effecten zijn uitgedrukt in verwacht jaarlijkse (toegevoegde) waarde (TW). Daarbij zijn de achterwaartse en voorwaartse effecten apart zichtbaar gemaakt. De voorwaartse effecten zijn in vergelijking met de achterwaartse effecten laag omdat de tuinbouw nauwelijks voorwaartse linkages kent. Tuinbrouwproducten gaan meestal naar de veiling en daarna via de detailhandel naar de consument. Akkerbouwproducten zoals aardappelen en suikerbieten dienen daarentegen als grondstof voor het maken van allerlei andere producten.
Tabel 4.2
Indirecte effecten gewasschade landbouw a.g.v. droogte (fase 1), effecten in miljoen € per jaar Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
TW - achterwaarts
190
200
210
200
200
170
TW – voorwaarts
40
40
40
40
40
30
TW – totaal
230
240
250
240
240
200
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
21
5 Scheepvaart
5.1
Directe effecten Geraamde directe effecten in fase 1 Lage afvoeren van rivieren (vanwege droogte) beperken de waterdiepte en daarmee de hoeveelheid vracht die per schip per keer kan worden vervoerd. Daarnaast kunnen de wachtkosten bij sluizen voor de scheepvaart oplopen omdat de sluizen minder vaak worden geschut. Dit bespaart water en is met name relevant voor de (gekanaliseerde) Maas. In de ramingen is alleen het eerste effect bepaald. De effecten zijn bepaald op basis van het PAWN scheepvaartmodel en worden nader toegelicht in het beoordelingskader (zie p.28). De effecten hebben betrekking op de extra groter kosten voor het vervoer van een goederenstroom per schip. Aangenomen is dat de kosten niet kunnen worden afgewenteld. Indien de vracht niet kan worden uitgesteld zal worden gezocht naar substituut (i.c. wegtransport). De negatieve effecten voor scheepvaart worden in dat geval althans voor een deel gecompenseerd door positieve effecten voor wegtransport (in fase 1 niet meegenomen).
Tabel 5.1
Overzicht directe effecten scheepvaart (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
3 Scheepvaart
89
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Bron: Beoordelingskader, p. 16
Kantekeningen bij de ramingen • Bepalend voor de prijs van transport zijn de afstand waarover het transport plaatsvindt, de zendingsgrootte en de benodigde snelheid. Transportkosten zijn relatief hoog bij korte afstanden, kleine zendingsgrootte en gebruik van snelle vervoerswijzen. In tijden van droogte worden restricties gesteld aan de hoeveelheid vracht die per binnenschip vervoerd kan worden. Hierdoor treedt vermoedelijk een verschuiving op naar alternatieve transportmodaliteiten, zoals vrachtvervoer over de weg op per rail. Kenmerkend voor de binnenvaart is een hoge prijselasticiteit. Kleine prijsveranderingen leiden in dit geval tot een sterke daling van de vraag naar
22
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
binnenvaart en een vergrote vraag naar wegvervoer. Dit betekent dat de schade voor de scheepvaart naar verwachting slechts marginaal afgewenteld kan worden. •
5.2
De effecten bepaald met behulp van het PAWN model zijn indicatief voor de jaarlijks verwachte schade in een gemiddeld droog jaar. In tijden van extreme (langdurige) droogte is het waarschijnlijk dat de economische schade voor de sector aanzienlijk hoger uitvalt. In dit verband kan gewezen worden op de gebeurtenissen van afgelopen zomer, waarbij het zelfs zover kwam dat een deel van de binnenvloot dreigde stil te komen liggen vanwege het lage water. Bij een te laag waterpeil dreigen daarmee tevens ernstige aanvoerproblemen voor tal van economische activiteiten, zodat deels zal worden overgeschakeld op andere modaliteiten. Daarmee loopt de sector aanzienlijke omzetten mis en wordt het bovendien het imago van de sector ernstig geschaad.
Indirecte effecten In het PAWN Scheepvaartmodel wordt uitgegaan van de extra vervoerskosten als maatstaf voor de jaarlijks verwachte waarde (lees: schade). Omdat ervan uitgegaan wordt dat de extra vervoerskosten niet kunnen worden afgewenteld, treden voor andere sectoren geen indirecte effecten op1. De schade wordt volledig door de sector gedragen, maar leidt niet tot veranderingen in het productievolume/ productiewaarde. Schade voor de scheepvaartsector heeft geen (of marginale) gevolgen voor de intermediaire leveringen. De vraag naar extra transport wordt immers volledig opgevangen door de vloot. Een belangrijke veronderstelling daarbij is dat de sector hetzelfde product levert tegen dezelfde prijs, maar zelf tegen hogere kosten opereert. Indirecte effecten zijn daarmee reeds geïnternaliseerd in het verwachte schadebedrag. In het PAWN model wordt immers uitgegaan van een constante hoeveelheid vervoerde goederen. Daarmee wordt in feite de schade voor de scheepvaart overschat, terwijl de schade voor andere sectoren juist wordt onderschat. Het effect van deze aanname op de totale schade is echter marginaal.
1
In de praktijk is het waarschijnlijk dat compensatie optreedt voor de geleden schade, doordat een deel van de (extra) kosten via toeslagen naar verwachting afgewenteld kan worden op verladers (o.a. importeurs, havenbedrijven) en daarmee indirect aan de sectoren die ermee gemoeid zijn. De huidige beoordelingsystematiek gaat uit van een constant prijsniveau en daarmee van de veronderstelling dat de indirecte effecten reeds volledig geinternaliseerd zijn in het verwachte (directe) schadebedrag voor de scheepvaartsector.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
23
6 Electriciteit
6.1
Directe effecten Geraamde directe effecten in fase 1 Energiecentrales gebruiken koelwater in het opwekproces. In een periode van waterschaarste kan er een tekort ontstaan aan koelwater. Ook kan er sprake zijn van een te hoge temperatuur van het ingenomen water, waardoor de (wettelijk vastgestelde norm) dreigt te worden overschreden. Om de effecten daarvan in een periode van extreme droogte te kunnen bepalen is gekeken naar de kosten van maatregelen voor het oplossen van de problemen in droogteperioden. Hiermee is ongeveer 1,4% van de opwekkosten gemoeid. Als wordt uitgegaan van het bijplaatsen van natte koeltorens en droge koeling, komt dit neer op circa € 50 miljoen per jaar. Als de koelproblemen worden opgelost met het bijplaatsen van natte koeltorens en extra capaciteit aan zee zijn de extra kosten ongeveer 1,1% van de opwekkosten van centrale elektriciteitsproductie. Dit komt neer op ruwweg € 40 miljoen per jaar.
Tabel 6.1
Overzicht directe effecten elektriciteitssector (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
4 Elektriciteit
45
45
45
13
45
45
Bron: Beoordelingskader, p. 16
Kantekeningen bij de ramingen • In het nulalternatief worden geen speciale maatregelen genomen tegen de bestrijding van de gevolgen van droogte. Echter, het nulalternatief gaat er vanuit dat (evenals in de maatregelenpakketten) sowieso kosten gemaakt worden voor het volledig oplossen van de koelwaterproblematiek bij de centrales waar problemen voorkomen. Indien deze veronderstelling losgelaten wordt en dergelijke maatregelen niet getroffen zouden worden, dient rekening gehouden te worden met schadebedragen die de op dit moment ingeschatte kosten van anders koelen naar verwachting in hoge mate overtreffen. Stroomstoringen kunnen leiden tot aanzienlijke welvaartsverliezen,
24
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
doordat tijdens een stroomonderbreking veel productieprocessen worden onderbroken, alsook huishoudelijke taken, ontspanning en vermaak bij huishoudens2. Herverdeling Om te bezien wie uiteindelijk betaald voor de extra maatregelen is inzicht nodig in de mate waarin de energiesector in staat is om deze kosten door te berekenen aan de eindgebruikers. Een maatstaf hiervoor is de prijselasticiteit van de vraag naar energie. Daar waar in het verleden de meerkosten geaccepteerd werden doordat de energiesector toen nog onder de overheid viel, wordt tegenwoordig tegen marktprijzen afgerekend. Een gevolg hiervan is dat in tijden van droogte waar elektriciteitstekorten optreden de prijs van energie aanzienlijk kan stijgen. Elektriciteit voorziet in een basisbehoefte. De prijselasticiteit van de vraag is voor de meeste energiedragers en toepassingen van energie dan ook tamelijk klein. Achterliggende oorzaken zijn onder meer het grote belang van energietoepassingen en de beperkte substitutiemogelijkheden. Empirische studies naar de energievraag vinden in het algemeen een inelastische korte termijn prijselasticiteit. Voor een gegeven procentuele verandering van de energieprijs, zal de consumptie van energie minder dan proportioneel reageren. Kortom, de kosten zullen naar verwachting grotendeels worden afgewenteld op de eindgebruiker. Bij het effect van een kostprijsverhoging op het binnenlands energiegebruik van eindgebruikers kan daarbij een onderscheid gemaakt worden tussen kleinverbruikers (industrie), grootverbruikers (met name chemie en metaalsector) en gezinnen. Bedrijven zullen in de praktijk de hogere energieprijzen op kostenniveau doorberekenen in hun prijzen. Dit kan leiden tot prijsveranderingen, afhankelijk van de energie- en arbeidsintensiteit van de productie van het bedrijf en van de mogelijkheden voor energie-efficiency. Ook gezinnen kunnen op langere termijn mogelijk hogere prijzen afwentelen middels hogere looneisen. De uiteindelijke schade voor de energiesector zelf is derhalve waarschijnlijk te verwaarlozen.
6.2
Indirecte effecten Problemen met de energieproductie vanwege extreme droogte leiden ook tot effecten bij afnemers van de energiecentrales. Voor de meeste economische sectoren is energie immers een essentiële randvoorwaarde voor het productieproces. Een (tijdelijke) vermindering van de energieopwekking vanwege droogte betekent dat onder extreme omstandigheden dat de beschikbare productiecapaciteit niet of maar ten dele kan worden benut. Ondanks een gedoogbeleid zijn er vrijwel jaarlijks centrales waarvan de energieproductie gereduceerd wordt vanwege koelwatertekorten. In dit geval worden minder rendabele centrales ingeschakeld, maar er zijn voorbeelden waarbij de grens van de beschikbare overcapaciteit wordt bereikt. In extreem droge jaren wordt bovendien de import van energie vanuit het buitenland (waar een groot deel vandaan komt) extra bemoeilijkt.
2
Bron: “Gansch het raderwerk staat stil.” De kosten van stroomstoringen, SEO-rapport nr. 685 (2003).
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
25
Omdat bij het bepalen van de directe effecten echter is uitgegaan van de extra kosten van maatregelen die nodig zijn voor het oplossen van de problemen in een droogteperiode zijn de genoemde indirecte effecten bij afnemers van de energiesector al geïnternaliseerd. Wat echter nog niet meegenomen is zijn de indirecte effecten van de bouw van bijvoorbeeld extra koeltorens of het verplaatsen van centrales naar zee op de ruimtelijke kwaliteit. De bouw van koeltorens vergt immers extra ruimte en zijn bovendien nadrukkelijk aanwezig in het landschap. Dit aspect dient meegenomen te worden bij de niet-economische effecten en valt buiten het kader van deze studie.
26
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
7 Recreatie
7.1
Directe effecten Geraamde directe effecten in fase 1 Binnen de toeristisch-recreatieve sector heeft een (tijdelijk) watertekort met name invloed op de waterrecreatie. Hiertoe behoren onder andere de oeverrecreatie (zwemmen en zonnen), de vissport en de watersport (kanoen en roeien, zeilen en surfen en pleziervaart). De directe effecten van een droogtesituatie voor de waterrecreatie zijn drieledig: a)
Zwemmen en zonnen: een periode van droogte heeft invloed op de kwaliteit van het zwemwater: deze zal afnemen waardoor er (tijdelijk) minder of geen gebruik kan worden gemaakt van het zwemwater
b)
Visport: waterschaarste heeft een negatief effect op de (kwaliteit van) de visstand
c)
Watersport: waterschaarste beïnvloedt het waterpeil: bij een lagere waterstand kan (bij het bereiken van een kritisch peil) de bevaarbaarheid afnemen. Ook zal het oponthoud bij bruggen en sluizen toenemen.
In fase 1 van de droogtestudie zijn deze effecten bepaald door middel van het SEO waterrecreatiemodel en uitgedrukt in een verandering van het aantal waterrecreanten en de daarmee samenhangende bestedingen van deze waterrecreanten. Op basis van het genoemde model is bepaald dat een periode van extreme droogte zal leiden tot een vermindering van de bestedingen van waterrecreanten van maximaal 60 miljoen euro, oftewel een procentuele verandering van circa 2,4%. Niet in alle gevallen draaien de onderscheiden gevallen in even grote mate op voor de schade die als gevolg van droogte wordt berokkend. Tabel 7.1
Overzicht directe effecten recreatie (zichtjaar 2050, effecten in miljoen € per jaar, scenario controlist) Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
5 Recreatie
< 60
Niet onderscheidend t.o.v. huidige situatie
Bron: Beoordelingskader, p. 16
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
27
Kanttekeningen bij de ramingen • In het SEO-model is ervan uitgegaan dat de omstandigheden gedurende het gehele jaar veranderen. In de praktijk zal dat niet het geval zijn, waardoor sprake is van een overschatting. Bovendien is in de ramingen geen rekening gehouden met de invloed van het weer op de recreatie. Verwacht wordt dat met name de recreatieve sector landinwaarts vanwege de langdurige droogte en het teruglopen van de waterkwaliteit getroffen wordt. Anderzijds zullen gebieden zoals de kust, die vanwege het zoute water nauwelijks gevoelig zijn voor veranderingen in waterkwaliteit vanwege droogte, juist profiteren van de mogelijke toename van de recreatie door zonnig en warm weer. Ook hierdoor zou de feitelijke schade voor de toeristisch-recreatieve sector uiteindelijk lager dan geraamd op basis van het SEO-model uit kunnen vallen. •
De schade volgens het SEO-model is een landelijk gemiddelde en geeft het directe effect weer van een landelijke verandering van het aantal waterrecreanten. De jaarlijks verwachte schade is daarbij een optelsom (saldo) van schades en winsten landinwaarts en in de kustregio’s. Het uiteindelijke effect voor de sector op regionale en/of lokale schaal kan hier in belangrijke mate van afwijken, zowel in positieve als negatieve zin. De in het SEO-model gehanteerde systematiek laat echter geen ruimte voor een dergelijke nuancering, terwijl deze met het oog op de te nemen maatregelen zeker wenselijk wordt geacht.
•
Tenslotte dient rekening te worden gehouden met het feit dat de omzetderving voor de waterrecreatiesector eigenlijk geen zuivere maatstaf is omdat in tijden van extreme droogte immers kan worden bezuinigd op de variabele kosten. Om die reden is de toegevoegde waarde een betere maatstaf om de directe effecten voor de waterrecreatiesector te bepalen omdat op die manier wordt gecorrigeerd voor de waarde van de inkoop van goederen en diensten. Uit het SEO-model is bekend hoe de omzetderving verdeeld is over verschillende sectoren (horeca, detailhandel, ligplaatsen, vervoer). Aan de hand van sectorspecifieke gegevens over toegevoegde waarde en omzet is vervolgens een vertaalslag mogelijk van bestedingen naar directe toegevoegde waarde. Dit resulteert in een verwachte schade in termen van toegevoegde waarde van € 29 miljoen. Box 7-1 Toelichting vertaalslag bestedingen naar toegevoegde waarde Op basis van het SEO-model is bepaald dat een periode van extreme droogte zal leiden tot een vermindering van de bestedingen van waterrecreanten van maximaal 60 miljoen euro. Om deze omzetderving door te vertalen naar toegevoegde waarde, is allereerst een koppeling gelegd tussen de sectoren die het SEO onderscheid en de sectoren uit de Nationale Rekeningen. Voor de horeca en detailhandel loopt deze koppeling één op één. De SEO-sectoren ligplaatsen en vervoer zijn daarbij gekoppeld aan respectievelijk de sector cultuur, sport en recreatie en autoservicebedrijven en benzinestations. Voor deze sectoren is vervolgens het aandeel van de toegevoegde waarde in het productievolume bepaald op basis van beschikbare gegevens uit de nationale input-output tabel. Voor de horeca bedraagt dit aandeel 50,3%. Voor de sectoren detailhandel, cultuur, sport en recreatie en autoservicebedrijven en benzinestations is het aandeel van de toegevoegde waarde in de productiewaarde respectievelijk 61,2%, 41,0% en 52,4%. De verwachte schade in termen van toegevoegde waarde volgt dan uit een vermenigvuldiging van deze percentages met de productiewaarde per sector en wordt geschat op € 29 miljoen.
28
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
7.2
Indirecte effecten Methode van effectbepaling De schade als gevolg van omzetderving in droge perioden blijft niet beperkt tot die bedrijven die rechtstreeks profiteren (in dit geval schade ondervinden) van een vermindering van het aantal waterrecreanten. Via de inkoop van allerlei goederen en diensten treden effecten op bij toeleveranciers van de bedrijven die direct getroffen worden door de droogte. Doordat een bedrijf dat in dit geval eindproducten verkoopt voor zijn inkopen afhankelijk is van toeleveranciers (bijvoorbeeld de groothandel), betekent dit dat bij een dalende afzet van producten ook de desbetreffende toeleveranciers hun omzet zien dalen. Via een input-output analyse, die berust op de economische verbanden die er tussen bedrijven uit verschillende sectoren bestaan, zijn de indirecte gevolgen van droogteschade voor de recreatiesector in kaart gebracht. Als input voor de modelberekeningen is gebruik gemaakt van de omzetderving voor de waterrecreatie zoals in fase 1 van de droogtestudie in kaart gebracht. Daarbij is uitgegaan van de op basis van het SEO-model verwachte verandering van de bestedingen van waterrecreanten verdeeld naar sectoren (Tabel 9-4, Technisch spoor: Eindrapport fase 1). De productieverliezen in de sectoren horeca en detailhandel zijn daarbij rechtstreeks toegedeeld aan de desbetreffende sectoren uit de nationale rekeningen (SBI 55, 52, resp.). Het schadebedrag voor jachthavens is toegerekend aan de sector cultuur, recreatie en sport (SBI 92). De bestedingen aan vervoer aan de bedrijfstak benzineservicestations (SBI 50). Vervolgens is de toegedeelde bestedingsimpuls per sector gecorrigeerd voor de waarde van de inkoop van goederen en diensten. Multipliers Voor het bepalen van de (indirecte) schade voor de watersportsector is gebruik gemaakt van de toegevoegde waarde multipliers voor de desbetreffende sectoren. Voor de horeca geldt een multiplier van 1,55. Voor detailhandel, jachthavens en vervoer gelden multipliers van respectievelijk 1,43, 1,90 en 1,42. Aan de hand van deze getallen zijn de gevolgen van de omzetderving bij bedrijven uit de waterrecreatiesector bij toeleveranciers bepaald en daarmee de indirecte effecten van de negatieve gevolgen van droogte voor dit marktsegment op de nationale economie. Voorwaartse effecten zijn voor de recreatiesector niet relevant. Box 7-2 Toelichting berekening indirecte effecten watersportsector De op € 29 miljoen bepaalde directe schade (uitgedrukt in toegevoegde waarde) wordt verspreid over de relevante sectoren op basis van de in box 7-1 genoemde aandelen. Meer specifiek, de horeca leidt naar verwachting voor € 8,0 miljoen schade. De detailhandel, ligplaatsen en vervoer respectievelijk € 9,8, € 7,8 en € 3,2 miljoen. De indirecte schade is bepaald op basis van vermenigvuldiging met de toegevoegde waarde multipliers per sector.
Uitkomsten effectbepaling Onderstaande tabel geeft de resultaten van de modelberekeningen weer. De bijkomende schade in termen van verlies aan toegevoegde waarde (TW) bij toeleveranciers wordt geschat op jaarlijks maximaal € 17 miljoen in de huidige situatie.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
29
Tabel 7.2
Indirecte effecten waterschaarste recreatiesector (fase 1), effecten in miljoen € per jaar Criterium
Huidige
Nul-alternatief
Reageren
Voor-
situatie
komen Zonder
Met klimaat
Waterverde-
Natuur in
klimaat
verandering
ling
verdringings
verandering
reeks plaatsen
TW - indirect
30
< 17
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Niet onderscheidend t.o.v. huidige situatie
8 Conclusies
8.1
Inleiding In deze studie is voor een aantal sectoren de indirecte effecten van droogte in kaart gebracht. Leidraad daarbij vormen de directe effecten zoals bepaald in de eerste fase van de Droogtestudie. Sectoren waarvoor in de eerste fase geen inschatting van de effecten is gemaakt (drinkwater en industrie en ook huishoudens), zijn bij de effectbepaling buiten beschouwing gelaten. Op basis van een input-output analyse zijn in deze studie wel alvast de multipliers bij deze sectoren bepaald, zodat de indirecte effecten in een later stadium alsnog op makkelijke wijze bepaald kunnen worden. In het hierna volgende worden de belangrijkste algemene conclusies uit deze studie geformuleerd.
8.2
Conclusies •
Waarderingsgrondslag directe schade. Ter bepaling van de indirecte effecten dienen de in de eerste fase van de Droogtestudie Nederland geraamde directe effecten. Deze zijn echter niet altijd op consistente wijze in beeld zijn gebracht. Om die reden is het directe effect voor de recreatiesector gecorrigeerd.
•
Geen rekening gehouden met substitutie-effecten Bij het bepalen van de directe effecten is geen rekening gehouden met zogenaamde substitutie-effecten. Denkbaar is dat de schade in een bepaalde sector vanwege teruglopende omzet (althans voor een deel) gecompenseerd wordt door positieve effecten in een andere. Hierdoor zijn de uitkomsten van deze studie aan de hoge kant.
•
Deels ontbrekende gegevens. Voor enkele sectoren zijn de directe effecten van droogte en verdroging (nog) niet in beeld gebracht Dit geldt voor huishoudens, industrie en drinkwaterbedrijven. Er dient nog nader te worden bezien of het zinvol is om de effecten alsnog in beeld te brengen. •
Huishoudens kunnen met name schade ondervinden door droogte vanwege meerkosten van beregening van tuinen. Deze schade is naar verwachting beperkt en kan bovendien onder de categorie ‘normaal risico’ worden geschaard. Dit wordt anders indien het nulalternatief niet uit zou gaan van de veronderstelling dat sowieso maatregelen voor versterking van de waterkering worden genomen. In dat geval kan de schade oplopen, getuige de recente gebeurtenissen van
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
31
afgelopen zomer, waarbij vanwege droogte (de veiligheid van) een aantal dijklichamen werd aangetast en huishoudens schade opliepen door wateroverlast.
32
•
Industrie. Ook voor de industrie geldt dat vanwege de wijze waarop het nulalternatief wordt gedefinieerd, afgezien wordt van eventuele schade als gevolg van ondermijning van de veiligheid van waterkeringen. Dit geldt in principe niet voor eventuele schade die ontstaat als gevolg van mogelijke tekorten aan koel- en proceswater. Het is vooralsnog onduidelijk of en zo ja, in welke mate industrieën die voor hun productieproces sterk afhankelijk zijn van water hierdoor schade oplopen.
•
Drinkwaterproductie. De schade voor drinkwaterbedrijven betreft de meerkosten van drinkwaterproductie door verminderde betrouwbaarheid van oppervlaktewaterkwantiteit en –kwaliteit en de maatregelen om de gevolgen daarvan op te heffen. Verwacht wordt dat deze schade gering is, doordat voldoende buffers (drinkwaterbekkens) zijn ingericht en het drinkwater in Nederland voornamelijk uit grondwater gewonnen wordt. De winning daarvan heeft niet direct last van een droogteperiode.
•
Indirecte schade voor een belangrijk deel geïnternaliseerd. De directe effecten van droogte zijn in de eerste fase van de droogtestudie dusdanig bepaald, dat een belangrijk deel van de mogelijke indirecte economische effecten reeds is geïnternaliseerd. Dit geldt niet voor de landbouwsector en de recreatiesector. Voor deze sectoren is een inschatting gemaakt van de indirecte effecten bij toeleveranciers (en afnemers). Voor energiecentrales dient nog rekening te worden gehouden met de effecten van de bouw van extra koeltorens of het verplaatsen van centrales naar zee op de ruimtelijke kwaliteit. Dit aspect dient meegenomen te worden bij de niet-economisch effecten en valt derhalve buiten het kader van deze studie.
•
Gemiddeld droog jaar versus extreme droogte. De scenario’s in het beoordelingskader gaan uit van vier droogtegraadjaren. In perioden van extreme droogte kan de jaarlijks verwachte schade echter aanzienlijk oplopen. In tijden van langdurige (extreme) droogte kan een dusdanig laag waterpeil ontstaan waardoor de scheepvaart sector te maken krijgt met ernstige aanvoerproblemen. Ook andere economische activiteiten lopen in dit geval averij op. In dat geval wordt de betrouwbaarheid van de uitkomsten van deze studie minder.
•
Variatie in regionale impact. De geraamde effecten weerspiegelen de landelijk gemiddelde schade voor de economie. Op regionale en lokale schaal kan het beeld echter aanzienlijk afwijken. Het verdient aanbeveling in latere fasen van de droogtestudie expliciet aandacht te besteden aan de regionale gevolgen van droogte en verdroging. Zo zouden voor de directe effecten voor de toeristisch-recreatieve sector, thans een gesaldeerde post voor zowel kustrecreatie als recreatie landinwaarts, een verbijzondering naar toeristengebied plaats kunnen vinden. Op deze manier kunnen in een later stadium op regionale schaal kosteneffectieve maatregelen ter vermindering of voorkoming van watertekorten geformuleerd worden.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
33
34
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Geraadpleegde bronnen
Arcadis e.a., Droogtestudie Nederland; Beoordelingskader, afwegingssystematiek en effectenbepaling, 2003. CPB, Vergroening en energie, Den Haag, 1997. ECN, Ontwikkeling van het huishoudelijk energieverbruik in een geliberaliseerde energiemarkt, Petten, 2001. Erasmus Universiteit Rotterdam, Mogelijkheden tot marktwerking in de Nederlandse watersector, Rotterdam, 1997. Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO), Herstelmaatregelen voor verdroging, Den Haag, 1996. Oosterhaven, J., On the plausibility of demand-side versus supply-side input-output models, Groningen, RUG 1996. Rijksuniversiteit Groningen i.s.m. CBS, Regionale samenhang in Nederland, Groningen. 1999. Rijksuniversiteit Groningen, Clusters en linkages in beeld, Groningen, 1999. Rijksuniversiteit Groningen, Handleiding Interregionale Input-Output Software IRIOS, Groningen, 2000. RIVM, Verkeer in het Platform Integrale Energieanalyse, Bilthoven, 2002. SEO Amsterdam, Marktwerking en energie, Amsterdam, 1998. SEO Amsterdam, Revisie SEO Waterrecreatiemodel, Amsterdam, 2003. SEO Amsterdam, “Gansch het raderwerk staat stil.” De kosten van stroomstoringen, Amsterdam, 2003. Universiteit Twente, Marktwerking in de energiesector, Enschede, 1997. Weekblad Schuttevaer, Scheepvaart ondervindt steeds meer problemen, 4 oktober 2003. WL Delft Hydraulics, AGRICOM gebruikershandleiding, Delft, 2002.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
35
Bijlage 1 Afbakening directe economische effecten
Criterium
Overheid
Meetlat en overweging
Kosten van maatregelen. Zowel de investeringskosten als kosten voor
Eenheid
€ / jaar
beheer en onderhoud worden meegenomen Landbouw
Schade door vermindering in gewasopbrengst als gevolg van tekort in
€ / jaar
bodemvocht, op basis van de karakteristieke jaren. Er is uitgegaan van een vast prijspeil. Er is geen rekening gehouden met hogere natschade en schade als gevolg van hogere zoutconcentraties en slechtere bewerkbaarheid van de grond. Veranderingen in variabele productiekosten (beregening) zijn ook niet meegenomen. Scheepvaart
Extra vaarkosten als gevolg van lagere beladingsgraad en/of omvaren. Deze
€ / jaar
kosten gaan niet per definitie ten kosten van scheepvaartsector. Elektriciteit
Extra kosten om gevolgen van productiebeperkingen vanwege
€ / jaar
koelwatertekorten op te heffen. Maatregelen daartegen zijn productie in minder rendabele centrales, verhoging van de import, technische investeringen en geleidelijke verplaatsing naar de kust. Recreatie
Verlies aan netto toegevoegde waarde in de recreatiesector. Baten door
€ / jaar
groter aantal recreanten; kosten door slechtere waterkwaliteit. Nader te bepalen: recreatieve effecten van specifieke maatregelen (bijv. verminderd bezoek Keukenhof door verplaatsing bollenteelt naar Noordoostpolder Drinkwater
Meerkosten van drinkwaterproductie door verminderde betrouwbaarheid van
€ / jaar
oppervlaktewaterkwantitteit- en kwaliteit; kosten van de maatregelen om de gevolgen daarvan op te heffen Industrie
Meerkosten van productie in de industrie door verminderde betrouwbaarheid
€ / jaar
van grond- en oppervlakte wateraanvoer; kosten van de maatregelen om de gevolgen daarvan op te heffen. Huishoudens
Meerkosten van beregening van tuinen, schade als daarvoor onvoldoende drinkwater geleverd kan worden (maatregel: besproeiingsverbod).
36
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
€ / jaar
Bijlage 2 Elasticiteiten
De vraag naar een bepaald goed wordt bepaald door vraagfactoren, zoals de prijzen van alle andere goederen, inkomens, aantal vragers en preferenties. De gevraagde hoeveelheid van een goed kan veranderen doordat een van de vraagfactoren verandert of de prijs van het goed zelf aan verandering onderhevig is. De verandering van de vraag naar een goed als gevolg van een prijsverandering wordt het prijseffect genoemd. Dit effect kan worden opgesplitst in een substitutie-effect en een inkomenseffect. In het eerste geval is sprake van een dusdanige prijsverandering dat andere goederen relatief goedkoper (dan wel duurder worden) en er om die reden meer (of minder) van wordt gekocht. Inkomens- of budgeteffecten drukken het effect op de verandering in de vraag als gevolg van een door een prijsverandering stijging of daling van het reële inkomen (koopkracht) uit. In verband met herverdelingseffecten van schadebedragen is het van belang rekening te houden met dit type effecten. Daartoe kan gebruikt worden gemaakt van elasticiteiten, die voor een bepaald alternatief de gevolgen van een kleine verandering in een variabele van dat alternatief weergeven. Er zijn vele soorten elasticiteiten. Relevant in dit verband zijn vooral de eigen prijselasticiteit van een goed, de kruislingse prijselasticiteit en inkomenselasticiteiten. Prijselasticiteit De gevraagde hoeveelheid van een goed is afhankelijk van de prijs. De prijselasticiteit geeft de gevoeligheid van de vraag naar een product voor veranderingen in de prijs van dat goed weer. De waarde van de elasticiteit (ε) drukt de mate van vraagelasticiteit uit. Daarbij zijn vier varianten denkbaar: • Een volkomen inelastisch vraag (ε = 0); een prijsverandering leidt in dit geval niet tot een verandering van de hoeveelheid (de vraagcurve verloopt verticaal). • Een volkomen elastisch vraag (ε = -∞); een kleine prijsverandering betekent in dit geval dat niets dan wel alles wordt gevraag (de vraagcurve is horizontaal). • Een relatief inelastische vraag (-1 < ε < 0); een prijsverandering leidt tot een kleinere, maar tegengestelde verandering in de vraag naar het goed. • Een relatief elastische vraag (ε < -1); een prijsverandering leidt tot een grotere, maar tegengestelde verandering van de hoeveelheid. Ieder product heeft zijn eigen specifieke prijselasticiteit aan de hand waarvan de impact van veranderingen in zijn prijs op de gevraagde hoeveelheid tot uitdrukking worden gebracht. Echter medebepalend voor de vraag zijn, naast factoren als gezinssamenstelling, inkomen e.d., de prijzen van andere goederen. Kruisprijselasticiteit De kruisprijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid geeft de mate van gevoeligheid van de vraag naar een bepaald goed voor veranderingen in de prijs van een ander goed aan.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
37
Ook hier zijn verschillende varianten denkbaar, waarbij het type goed waarmee de vraag verbonden is de richting van het effect bepaald: • Een negatieve kruisprijselasticiteit (ε < 0); goederen zijn complementair, vullen elkaar aan en worden in combinatie gebruikt. • Een positieve kruisprijselasticiteit (ε > 0); concurrerende goederen (substituten), die als mogelijk alternatief gelden en elkaar tot op zekere hoogte vervangen. Inkomenselasticiteit De gevraagde hoeveelheid van een goed is eveneens afhankelijk van het inkomen van de vragers. Deze relatie wordt uitgedrukt in de inkomenselasticiteit,die de procentuele verandering in de vraag als gevolg van een procentuele verandering in het inkomen weergeeft. De aard van het goed speelt hier een belangrijke rol. Bij luxe goederen leidt een procentuele stijging van het inkomen tot een grotere procentuele besteding aan het goed (ε > 1), terwijl bij inferieure goederen een procentuele stijging van het inkomen juist een daling van de bestedingen aan dit goed tot gevolg heeft (ε < 0). Gewone goederen nemen een tussenpositie in (0 < ε < 1).
38
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Bijlage 3 Methodiek raming indirecte effecten
1
Toelichting IO-analyse
Wat is een input output tabel Een input output tabel geeft een gedetailleerde beschrijving van de goederen en dienstenstromen in een regio of land welke verband houden met het productieproces. Door zijn vorm kan een input output tabel zowel horizontaal als verticaal worden gelezen. Op de regels van de tabel wordt namelijk een overzicht gegeven van de goederen en dienstenstromen vanuit de onderscheiden sectoren ("output"), terwijl de kolommen inzicht geven in de goederen en dienstenstromen naar de sectoren ("input"). De output of afzet van elke sector omvat de intermediaire leveringen (tussenproducten van sector naar sector) en de finale leveringen (uitvoer, consumptie, investeringen en voorraadvorming). De input of kostenzijde omvat de door andere sectoren geleverde intermediaire goederen en de primaire kosten (invoer, afschrijvingen, indirecte belastingen minus subsidies, lonen en salarissen en overig inkomen). Aldus verschaft de input output tabel voor de economische sectoren van het gebied waarop de tabel betrekking heeft, een volledig overzicht van de afzet en kostenstructuur. Uitwerking van een voorbeeld Ter verduidelijking van het voorgaande is hieronder een fictieve regionale I/O tabel weergegeven. Deze, in vergelijking met de werkelijkheid sterk vereenvoudigde, regionale tabel ziet er als volgt uit: Tabel 0.1
Illustratie: toepassing I/O-tabel Sectoren
(1)
(2)
leveringen aan:
(1) Levering van:
a
(3)
(4)
Totaal
Finale
Productie
intermediair
levering
Totaal
57
100
a
b
c
d
10
12
14
7
43
b
8
9
0
3
2010
30
50
c
3
4
10
9
26
14
40
d
2
1
10
1
14
31
45
23
26
34
20
103
132
235
(2) Subtotaal (3) Invoer
27
14
0
15
56
(4) Toegevoegde waarde
50
10
6
10
76
(5) Totale productie
100
50
40
45
235
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
39
De leveringen van een sector in de regio bestaan uit de leveringen aan sectoren a t/m d in dezelfde regio ofwel de intermediaire leveringen (kolom (1)) en leveringen aan de finale vraag in de regio en daarbuiten (kolom (3)). De intermediaire leveringen zijn die leveringen die in de toegeleverde sector mede als input dienen voor de voortbrenging van het eindproduct. Zo levert bijvoorbeeld sector a 10 eenheden aan zichzelf (de interne leveringen), 12 eenheden aan b, 14 aan c en tot slot 7 eenheden aan sector d. Het totaal van de intermediaire leveringen van sector a bedraagt 43 (kolom (2). De finale leveringen (kolom (3) zijn die goederen en diensten die het eindproduct vormen van het totale productieproces per sector. De finale leveringen kunnen bestaan uit: • • • • •
consumptiegoederen voor de gezinshuishoudingen in de regio; investeringsgoederen voor de bedrijven in de regio; export, onderverdeeld in export naar overig Nederland en het buitenland; goederen, geleverd aan de overheid in de regio; en tot slot kunnen er mutaties in de voorraadvorming plaatsvinden.
De totale productie van een sector (kolom (4)) bestaat dan uit het totaal van de intermediaire en de finale leveringen. De kostenstructuur van een sector, weergegeven door de kolommen van de sectoren, bestaat uit: • de leveringen van grondstoffen en halffabrikaten door de sectoren in de regio, hieronder zijn eveneens de interne leveringen begrepen; • de primaire kostencategorieën bestaande uit: de invoer van goederen onderverdeeld in invoer vanuit andere regio’s (regel (3)) en de toegevoegde waarde (regel (4)), welke onderverdeeld kan worden in de kostencomponenten lonen en salarissen (inclusief de sociale lasten), het winstinkomen en de afschrijvingen. Het totaal van alle kostencomponenten is per sector vermeld op regel (5). Het totaal van de inputs is gelijk aan de omvang van de totale productie. Per sector geldt, dat het totaal van de kostencomponenten (de inputs) gelijk is aan het totaal van de afzetcomponenten (de outputs). De productie van alle sectoren tezamen vormt de totale productie in de economie. In het voorbeeld is dit gelijk aan 235 eenheden. Toepassingsmogelijkheden Indien men erin slaagt voor elk van de onderscheiden sectoren gegevens te verzamelen over: • intermediaire kosten (leveringen door andere sectoren), • intermediaire leveringen (aan andere sectoren), • primaire kosten, en • finale leveringen, dan beschikt men over een kwantitatieve set van gegevens van de betreffende economie die zich uitstekend leent voor een beschrijvende analyse van de structuur en de ontwikkeling van het economisch proces. Een belangrijke toepassingsmogelijkheid van de input output tabel berust daarnaast op de verbanden die er bestaan tussen de omvang van de finale productie van één bepaalde sector en de productie omvang van alle sectoren welke door het leveren van intermediaire goederen bijdragen in de totstandkoming van de productie van eerst bedoelde sector.
40
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Meer in het bijzonder is het dan op basis hiervan mogelijk de effecten na te gaan van een bestedingsimpuls in de vorm van bijvoorbeeld een stijging van de vraag naar investeringsgoederen, voor de gehele economie. Een toeneming van de vraag heeft immers niet alleen een direct effect op de productie van een bepaalde sector maar daarnaast door de vereiste toeleveringen ook indirecte effecten in alle mogelijke andere sectoren. Ook deze sectoren zijn op hun beurt afhankelijk van (weer andere) sectoren, die eveneens toeleveringen nodig hebben, etc., etc.. De indirecte effecten worden wel steeds kleiner zodat het gehele proces tot een einde komt. De som van alle indirecte effecten vormt het totale indirecte effect 1. De extra toeneming van de vraag in alle mogelijke sectoren wordt doorwerking genoemd. Dankzij dit doorwerkingseffect leidt een extra besteding van 1 euro tot een totale stijging van de economische transacties met meer dan 1 euro. De verhouding tussen het uiteindelijk effect en de impuls heet multiplier. Een multiplier is dus een vermenigvuldigingsfactor die de mate van doorwerking of uitstraling weergeeft. Een multiplier met een waarde van bijvoorbeeld 1,5 geeft aan dat er behalve het oorspronkelijke directe effect ter grootte van 1, nog een additioneel indirect effect van 0,5 optreedt. De effecten kunnen daarbij zijn uitgedrukt in termen van werkgelegenheid (er is dan sprake van een werkgelegenheidsmultiplier) doch ook in termen van bijvoorbeeld productie, import en toegevoegde waarde. Deze multipliers kunnen van sector tot sector verschillen. In sectoren waarin veel wordt ingevoerd of de winstopslag hoog is, is de multiplier relatief laag. Naarmate de economie van een regio een meer "open" karakter heeft, zal de verwevenheid met sectoren buiten de regio sterker zijn. Een belangrijk deel van de indirecte effecten van een bepaalde impuls zal dan, zoals dat heet, "weglekken" naar andere regio's. Een verandering van de omvang van de productie van een bepaalde sector heeft dan weinig of zelfs hoegenaamd geen doorwerkingseffecten op de productieomvang in de andere sectoren van de betreffende regio. Met andere woorden de productiemultipliers zullen niet hoog zijn. Het voorgaande betekent derhalve dat door input output analyse zicht kan worden gegeven op de directe en indirecte effecten van een bestedingsimpuls in termen van productie, werkgelegenheid en toegevoegde waarde.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
41
2
Schattingsmethodiek
Brongegevens: nationale input-output tabel Om een meer gedetailleerd inzicht te geven in de productiestructuur van de Nederlandse economie wordt jaarlijks door het CBS een input-output tabel opgesteld op basis van de Nationale Rekeningen. Deze objectieve en voor derden controleerbare bron beschrijft in detail de onderlinge verwevenheid tussen de verschillende bedrijfstakken, die het gevolg is van de onderlinge leveranties op sectorniveau. Daarnaast bevat de tabel specificaties van de componenten van de finale bestedingen, zoals consumptie, export, investeringen en verandering in voorraden. Belangrijkste doel van een input-output tabel is zoals gezegd inzicht te verschaffen in de productiestructuur van de economie: wie produceert wat en wie gebruikt dat. Op basis van input-output tabellen kunnen tevens multipliers worden berekend, waarmee de gevoeligheid van veranderingen in het gebruik van goederen kan worden geschat, direct en indirect, als gevolg van veranderingen in vraag en aanbod van goederen en diensten. Constructie input-output tabel Een input-output tabel wordt niet direct geconstrueerd, maar afgeleid van een aanbod- en gebruikstabel. Achterliggende oorzaak is dat bedrijven in veel gevallen wel gegevens hebben over de producten die zij inkopen, maar weten meestal niet wie (welke bedrijfsklasse) de producent is. Veel producten worden immers gekocht via de groothandel. Voor de verkoop geldt hetzelfde: bedrijven hebben vaak nauwkeurige gegevens over de producten die zij verkopen, terwijl gegevens over de uiteindelijke afnemer niet of nauwelijks voorhanden zijn. Waardering input-output tabel De waardering van transacties vindt plaats tegen verschillende prijzen: basisprijzen, producentenprijzen en aankoopprijzen. De aankoopprijs is het bedrag dat een koper per eenheid product betaalt. De aankoopprijs minus de handels- en vervoersmarges geeft de producentenprijs; het bedrag dat een producent per eenheid product ontvangt. Soms wordt een deel van dit bedrag afgedragen aan de overheid: de productgebonden belastingen (of men ontvangt productgebonden subsidies). De producentenprijs minus productgebonden belastingen (plus subsidies) geeft de basisprijs. De basisprijs is het bedrag dat de producent uiteindelijk overhoudt. De aanbodtabel wordt gewaardeerd tegen basisprijzen, de gebruikstabel wordt gewaardeerd tegen aankoopprijzen. De input-output tabel is gewaardeerd tegen basisprijzen. Detailniveau Een belangrijk uitgangspunt bij de samenstelling van de Nationale Rekeningen is dat de meest gedetailleerde gegevens gebruik worden die beschikbaar zijn. De statistische eenheid in de input-output tabel is de bedrijfseenheid. Een bedrijfseenheid is daarbij gedefinieerd als een productie-eenheid gesitueerd op een bepaalde locatie en gericht op het voortbrengen van bepaalde producten. Bedrijfseenheden die dezelfde type hoofdproducten voortbrengen, dezelfde type goederen of productie-technologie gebruiken, worden in dezelfde bedrijfsklasse ondergebracht. De input-output tabel voor Nederland volgt de Standaard Bedrijfs Indeling 1993 (SBI ’93). In principe kan gewerkt worden op een niveau van ongeveer 250 bedrijfsklassen. In verband met geheimhouding
42
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
wordt bij het bepalen van de indirecte effecten in deze studie uitgegaan van een tabel met 105 sectoren. Door dit gedetailleerd niveau van analyse blijft de statistische kwaliteit van de basisgegevens zo goed mogelijk gewaarborgd. Schattingsmethode: wat is IRIOS? Bij het bepalen van de indirecte effecten is gebruik gemaakt van interregionale inputoutput software (IRIOS). Deze software is ontwikkeld voor de meest uitgebreide interregionale input-output tabellen, maar kan evengoed gebruikt worden voor nationale of ‘single-sector’ modellen. IRIOS is een programma voor input-output analyse, niet voor de constructie van een input-output tabel. IRIOS werkt daarom alleen met bestaande input-output tabellen. Het programma heeft wel de mogelijkheid om een input-output tabel te wijzigen door middel van aggregatie. Theoretisch kader Centraal bij het schatten van indirecte effecten met behulp van IRIOS staat de mate waarin sectoren via onderlinge leveringen van intermediaire goederen en diensten impulsen naar andere sectoren doorgeven. Op de vraag een dergelijke impuls wordt doorgegeven kunnen verschillende antwoorden worden gegeven. Daarbij geldt een onderscheid tussen het doorgeven van (hoeveelheids)impulsen vanuit veranderingen in de vraag en aanbod, als het doorgeven van (prijs)impulsen. In de input-output systematiek zijn twee modellen geformuleerd, namelijk vraag-bepaalde hoeveelheidsmodellen (Leontief, 1941) en het aanbod-bepaalde model (Gosh, 1958). Traditioneel wordt daarbij gekozen voor de eerste, wat erop neer komt dat de (veranderingen in) de vraag de omvang van de productie stuurt. Centraal in het vraag-bepaalde model staan de zogenaamde inputcoëfficiënten die per sector aangeven hoeveel input uit andere sectoren een bedrijfsklasse nodig heeft voor de productie van één eenheid eigen goed of dienst. Wanneer alle coëfficiënten bekend zijn volgt daaruit het totaal van directe en indirecte leveringen van een bepaalde sector.
IRIOS werkt standaard met het vraag-bepaalde Leontief-model. De achterwaartse relaties zijn hierbij het totaal van directe en indirecte toelevering. Het model kent een aantal beperkingen. Belangrijk is de veronderstelling dat iedere (extra) vraag gecompenseerd wordt door (extra) aanbod, zodat het aanbod van goederen en diensten volledig flexibel wordt geacht en zich zonder extra kosten aanpast aan de veranderingen in de vraag (prijselasticiteit vraag is nul; prijselasticiteit aanbod is oneindig). Verder wordt volledige complementariteit tussen alle input verondersteld (substitutie onmogelijk). Gelet op deze beperkingen gaat het dus om een indicatie van de potentiële invloed die een sector via haar toeleveranciers kan hebben op de nationale economie. In de aanbod-bepaalde input-output modellen is de causaliteit volledig omgekeerd. In tegenstelling tot de inputcoëfficiënten, die de herkomst van de inputs weergeven, geven de outputcoëfficiënten de bestemming van de outputs van de betreffende sector weer. In dit model geven de voorwaartse koppelingen het totaal van directe en indirecte verwerking weer.
IRIOS stap voor stap Om de nationale input-output tabel voor Nederland gebruiksklaar te maken voor de schatting van de indirecte effecten met behulp van IRIOS dienen een aantal stappen doorlopen te worden. De volgende zaken zijn hierbij van belang. •
Status basisgegevens: In de Nederlandse I/O- tabel 2002 – die als vertrekpunt voor de analyse is gebruikt – zijn de intermediaire en finale leveringen van de sectoren gewaardeerd tegen prijzen af producent (werkelijke prijzen), vrij van enige vorm van
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
43
•
•
•
44
BTW en tegen lopende prijzen (huidige prijsniveau). De status van de tabel is voorlopig. Toedeling handels- en vervoersmarges: de oorspronkelijke I/O-tabel bevat gegevens over handels- en vervoersmarges. Omdat in veel gevallen niet bekend is om welke goederen het gaat en welke bestemming deze hebben is een volledige toerekening van de marges naar bedrijfsklasse van bestemming niet mogelijk. Om die reden zijn de handels- en vervoersmarges apart zichtbaar gemaakt. Om de I/ O-tabel in productenprijzen te laten luiden, dienen de marges echter ‘naar binnen gewerkt’ te worden. De basistabel luidt immers in basisprijzen, waardoor de handels- en vervoersmarges nog buiten het intermediaire blok vallen. De marges worden daartoe toegedeeld naar sectoren. Voor het naar binnen werken wordt een RAS-procudure gevolgd. Kort gezegd komt deze procedure erop neer dat de marges proportioneel over de rijen en kolommen worden verdeeld. Toevoegen variabelen aan model: De tabel ik nu gebruiksklaar om de productiemultipliers te bepalen. Om de multipliers voor werkgelegenheid en toegevoegde waarde te bepalen is een extra tussenstap nodig. Daartoe dienen gegevens over arbeidsvolumina aan het model toegevoegd te worden. Dit betreft gegevens over het arbeidsvolume werkzame personen in arbeidsjaren 2002 uit de Nationale Rekeningen (voorlopig). De tabel is dan gereed om indirecte effecten te berekenen voor omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Bepaling genormaliseerde multipliers: Een genormaliseerde multiplier geeft het aantal eenheden van een variabele weer die in de gehele economie gegenereerd worden per eenheid van de variabele van de gekozen sector. Bij genormaliseerde multipliers worden input en output onder dezelfde noemer gebracht. Dit in tegen stelling tot gewone multipliers die het effect per eenheid afzet van de gekozen sector weergeven.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Bijlage 4 Overzicht multipliers
In het hierna volgende worden de resultaten van de schattingen gepresenteerd. Daarbij worden de volgende typen multipliers onderscheiden: • • •
Productiemultipliers (producent af prijzen, exclusief BTW). Toegevoegde waarde multipliers (toegevoegde waarde, bruto factor kosten). Werkgelegenheidsmultipliers (arbeidsvolume, werkzame personen).
Een tweede onderscheid is het onderscheid in sectorale input- en outputcoëfficiënten, ook wel achterwaartse en voorwaartse multipliers genoemd. De achterwaartse multipliers zijn integraal opgenomen in deze bijlage, voor de voorwaartse multipliers beperkt de set zich tot de in het kader van deze studie relevante sectoren.
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
45
1
Multipliers (voorwaarts)
Sector
Productie-
Toegevoegde
Arbeids-
waarde
waarde
volume
1 Akkerbouw
1,86
1,50
1,42
2 Tuinbouw
1,08
1,01
1,04
Productie-
Toegevoegde
Arbeids-
waarde
waarde
volume
1,68
1,66
1,55
2
Multipliers (achterwaarts)
Sector
1 Akkerbouw
46
2 Tuinbouw
1,50
1,44
1,35
3 Veehouderij
2,05
2,21
1,75
4 Overig landbouw
1,97
2,60
1,80
5 Hoveniers en agrarische dienstverlening
1,42
1,32
1,22
6 Bosbouw en jacht
1,84
2,04
1,51
7 Visserij
1,54
1,36
1,42
8 Aardolie- en aardgaswinning
1,14
1,09
2,92
9 Delfstoffenwinning overig
1,52
1,42
2,63
10 Slachterijen en vleesverwerking
2,14
2,59
4,50
11 Visverwerking
1,49
1,89
2,10
12 Groente- en fruitverwerking
1,74
2,41
3,08
13 Vervaardiging van zuivelprodukten
2,46
3,58
7,59
14 Vervaardiging van veevoeder
1,68
3,67
3,20
15 Vervaardiging overige voedingsmiddelen
1,54
1,82
1,95
16 Koffiebranderijen en theepakkerijen
1,45
1,84
2,25
17 Vervaardiging van dranken
1,56
1,60
2,60
18 Verwerking van tabak
1,27
1,37
2,98
19 Textiel
1,52
1,72
1,61
20 Confectie
1,38
1,58
1,39
21 Leder(waren) en schoeisel
1,71
1,87
1,83
22 Hout, kurk, riet en vlechtwerk
1,50
1,67
1,60
23 Pulp, papier en karton
1,56
1,98
2,16
24 Papier- en kartonwaren
1,48
1,63
1,71
25 Uitgeverijen en drukkerijen
1,58
1,63
1,65
26 Reproductie van opgenomen media
1,59
1,83
2,26
27 Aardolieverwerking, splijt- en kweekstoffen, cokes
1,24
2,51
3,32
28 Chemie basis
1,85
2,55
2,95
29 Chemie anorganisch
1,73
2,72
2,23
30 Petrochemie
1,56
2,17
3,85
31 Kunstmest
1,54
2,37
2,53
32 Chemie eind
1,61
1,96
2,33
33 Rubber en kunststof
1,52
1,70
1,70
34 Bouwmaterialen
1,62
1,76
1,91
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
Sector
35 Basismetaal
Productie-
Toegevoegde
Arbeids-
waarde
waarde
volume
1,54
1,95
1,87
36 Metaalprodukten
1,67
1,83
1,71
37 Machines en apparaten
1,62
1,88
1,88
38 Huishoudelijke apparaten
1,67
2,01
2,12
39 Kantoormachines en computers
1,55
2,02
2,06
40 Overige elektrische machines en apparaten
1,57
1,90
1,68
41 Audio-, video- en telecommunicatie-apparatuur
1,54
1,95
1,93
42 Medische, meet- en regelapparatuur
1,53
1,65
1,65
43 Auto-industrie
1,63
2,39
2,49
44 Scheepbouw
1,84
2,32
2,10
45 Spoorwegmaterieel, vlieg- en ruimtevaartuigen
1,45
1,70
1,59
46 Transportmiddelen overig
1,58
1,92
1,94
47 Meubels en matrassen
1,59
1,71
1,50
48 Goederen overig n_e_g_
1,32
1,22
1,12
49 Voorbereiding tot recycling
1,76
2,42
3,53
50 Electriciteitsbedrijven
1,90
2,23
3,45
51 Gasdistributie
1,60
2,66
2,25
52 Waterwinning en distributie
1,32
1,27
1,70
53 Bouwrijp maken van terreinen
1,83
1,90
2,11
54 Burgerlijke en utiliteitsbouw
2,02
2,48
2,29
55 Grond-, water- en wegenbouw
1,98
2,30
2,36
56 Bouwinstallatie
1,52
1,59
1,49
57 Bouwafwerking
1,49
1,44
1,37
58 Verhuur van bouw- en sloopmachines
1,67
1,67
1,76
59 Autogroothandel
1,56
1,52
1,52
60 Autodetailhandel
1,45
1,45
1,36
61 Autoservicebedrijven en benzineservicestations
1,45
1,43
1,33
62 Groothandel
1,43
1,36
1,39
63 Detailhandel
1,49
1,43
1,18
64 Horeca
1,59
1,55
1,35
65 Openbaar vervoer
1,73
1,39
1,42
66 Goederenvervoer
1,38
1,32
1,23
67 Vervoer via pijpleidingen
1,21
1,12
3,14
68 Zeevaart
1,43
1,91
2,92
69 Binnenvaart
1,62
1,49
1,52
70 Luchtvaart
1,48
1,66
1,87
71 Dienstverlening vervoer land
1,56
1,52
1,63
72 Dienstverlening vervoer water
1,25
1,15
1,39
73 Dienstverlening vervoer lucht
1,41
1,34
2,06
74 Reisbureaus
1,92
3,04
2,53
75 Post en telecommunicatie
1,42
1,43
1,72
76 Bankwezen
1,38
1,32
1,53
77 Verzekeringswezen
1,59
1,83
2,89
78 Financiële hulpbedrijven
1,33
1,25
1,28
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie
47
Sector
48
Productie-
Toegevoegde
Arbeids-
waarde
waarde
volume
79 Exploitatie woningen
1,31
1,19
4,38
80 Overig onroerend goed
1,27
1,18
1,65
81 Verhuur roerende goederen
1,49
1,42
2,24
82 Computerservice
1,46
1,40
1,39
83 Speur- en ontwikkelingswerk
1,61
1,51
1,51
84 Juridische, boekhoudkundige, economische dienstver
1,43
1,45
1,51
85 Ingenieurs en architecten
1,71
1,76
1,71
86 Reklamebureaus
1,97
2,59
2,47
87 Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling
1,18
1,12
1,06
88 Reiniging gebouwen
1,25
1,19
1,14
89 Overige zakelijke dienstverlening
1,53
1,57
1,51
90 Algemeen bestuur, rijk
1,52
1,48
1,65
91 Algemeen bestuur, gemeente
1,55
1,39
1,45
92 Overig algemeen bestuur en sociale verzekering
1,44
1,33
1,34
93 Defensie
1,32
1,22
1,22
94 Wetenschappelijk onderwijs
1,32
1,24
1,30
95 Bijzonder onderwijs
1,23
1,16
1,14
96 Overig gesubsidieerd onderwijs
1,19
1,11
1,09
97 Medische dienstverlening
1,24
1,17
1,16
98 Welzijnszorg
1,27
1,19
1,13
99 Milieudienstverlening bedrijven
1,97
2,13
2,78
100 Milieudienstverlening overheid
1,71
1,97
2,43
101 Cultuur, sport, recreatie, radio en televisie
1,80
1,90
1,77
102 Gokwezen
1,45
1,34
1,65
103 Dienstverlening overig
1,42
1,33
1,21
104 Huishoudelijke diensten
1,00
1,00
1,00
105 Goederen en diensten n_e_g_
2,19
0,00
0,00
Indirecte effecten t.b.v. Droogtestudie