ADVIES VAN DE HOGE GEZONDHEIDSRAAD nr. 8683 Rechtvaardiging voor het gebruik van kleine hoeveelheden radioactiviteit in lampen 02 februari 2011
1. INLEIDING EN VRAAGSTELLING In bepaalde soorten gasontladingslampen wordt een kleine hoeveelheid radioactiviteit toegevoegd om de werking van de lamp mogelijk te maken of te verbeteren. Dit is een internationale praktijk. Ook in België zijn enkele ondernemingen vergund om het radioactieve Kr85 en thorium op te slaan en te gebruiken in gasontladingslampen met hoge lichtintensiteit. Door het verlenen van deze vergunning werd dit gebruik impliciet als een gerechtvaardigde handeling beschouwd (zie artikel 20.1.1.1. van het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen). Ook buitenlandse bedrijven brengen dergelijke lampen op de Europese en Belgische markt. Naast het gebruik van Kr-85 in deze lampen, worden ook kleine hoeveelheden thorium toegevoegd aan het wolfram van de elektroden om de lichtkarakteristieken en de levensduur te verbeteren. Met de herziening van de basisnormen inzake stralingsbescherming, en in het bijzonder van de bepalingen met betrekking tot consumptiegoederen, werd de vrijstelling van vergunning voor het gebruik van deze types van lampen, waarvan de activiteit per lamp lager is dan de vrijstellingsgrens, opnieuw ter discussie gesteld. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) wil dat deze praktijk gerechtvaardigd wordt alvorens het een beslissing neemt over het al dan niet vrijstellen van vergunning van het gebruik van lampen die een kleine hoeveelheid Kr-85 of thorium bevatten en van starters van fluorescentiebuizen die een kleine hoeveelheid H-3, Kr-85 of thorium bevatten. Constructeurs van lampen waaraan radioactiviteit werd toegevoegd, hebben voor de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) een rapport (ELC, 2010) opgesteld om aan te tonen dat de radiologische impact beantwoordt aan het criterium voor individuele dosis bij vrijstelling, ook wanneer meerdere lampen samen worden vervoerd, opgeslagen of gebruikt en de totale hoeveelheid radioactiviteit in een voertuig of inrichting daardoor hoger is dan de generieke vrijstellingsgrens. Het FANC stelt volgende stellingname voor: “Op basis van de argumenten in het rapport van ELC is het FANC van oordeel dat het gebruik van kleine hoeveelheden radioactieve stoffen in lampen gerechtvaardigd is en dat, op basis van de berekeningen van radiologische impact, een specifieke vrijstellingsgrens (radioactiviteit per lamp of per type lamp, in plaats van radioactiviteit per inrichting) vastgesteld kan worden. Dergelijke vrijstellingsgrens wordt het best op Europees of internationaal vlak vastgelegd, gezien de vrije markt ervoor zorgt dat dergelijke lampen nagenoeg overal in Europa beschikbaar zijn.”
−1− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
Het FANC vraagt aan de Hoge Gezondheidsraad (HGR) een advies over dit voorstel van stellingname. Om op de vraag te kunnen antwoorden werd er een ad hoc werkgroep opgericht, bestaande uit deskundigen in de volgende discipline: stralingsbescherming.
2. ADVIES / AANBEVELINGEN In verband met bovenstaande vraag van het FANC over het gebruik van kleine hoeveelheden radioactieve stoffen in lampen adviseert de HGR het volgende:
Het FANC dient verder te streven naar internationale regelgeving ter zake met harmonisering op EU-vlak; Het gebruik van lampen die een kleine hoeveelheid een kleine hoeveelheid K-85 en/of thorium bevatten, dient voorlopig als gerechtvaardigd geëvalueerd te worden omdat er voor een aantal toepassingen voorlopig geen alternatieven beschikbaar zijn, terwijl de dosisbelasting ten gevolge van het gebruik van deze lampen niet significant is;
De regelgeving dient uitbreid te worden met lijsten van gerechtvaardigde en nietgerechtvaardigde toepassingen van ioniserende stralen. Deze lijsten dienen regelmatig aan de technische evolutie aangepast te worden wanneer er volwaardige alternatieven ter beschikking komen;
Eventuele vergunningen volgens de aanpak zoals voorgesteld in RP147 dienen tijdelijk uitgereikt te worden met onder andere aandacht voor de gepaste etikettering (o.a. radioactiviteit) en/of productinformatie;
Naast de vrijstellingslimiet voor individuele items dient ook een limiet bepaald te worden voor de totale activiteit, vrijgesteld van vergunning voor transport, opslag, gebruik en berging;
Voor de hoge intensiteit gasontladingslampen dient een bijkomende uitzondering op het verbod van toevoeging van radioactieve stoffen aan huishoudelijke producten voorzien te worden in het ARBIS;
Een gefaseerde afschaffing dient voorzien te worden voor starters met H-3 of Kr-85 van fluorescente buislampen, omdat hiervoor meer en meer niet-radioactieve alternatieven op de markt beschikbaar komen.
−2− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
3. UITWERKING EN ARGUMENTATIE Lijst van de gebruikte afkortingen ARBIS
BSS Bq EC ELC EU FANC HGR HID-lamp IAEA Kr LED Sv Th
Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 houdende Algemeen Reglement op de Bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de Ioniserende Stralingen Basic Safety Standards Bequerel Europese Commissie European Lamp Companies Federation Europese Unie Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle Hoge Gezondheidsraad High Intensity Discharge Lamp Internationale Organisatie voor Atoomenergie Krypton Light Emitting Diode Sievert Thorium
3.1 Methodologie Het advies berust op het standpunt van de deskundigen en internationale richtlijnen.
3.2 Probleemstelling Dit advies heeft betrekking op de stralingsbeschermingsaspecten bij het vervoer, distributie, opslag en gebruik van lampen die een kleine hoeveelheid Kr-85 of thorium bevatten en van starters van fluorescentiebuizen die een kleine hoeveelheid H-3, Kr-85 of thorium bevatten. Internationaal zijn de Basic Safety Standards (BSS115) van het IAEA van toepassing (IAEA, 1996). Deze stellen dat praktijken, waarbij straling of radioactieve materialen lichtzinnig gebruikt worden in handelswaren (zoals speelgoed of juwelen), geacht worden niet gerechtvaardigd te zijn. Voor de HID-lampen in kwestie moet de rechtvaardiging dus aangetoond worden. Over vrijstelling zeggen de BSS115: “Exemption 2.17. Practices and sources within a practice may be exempted from the requirements of the Standards provided that such sources comply with: (a) the requirements on exemption specified in Schedule I, or (b) any exemption levels defined by the Regulatory Authority on the basis of the exemption criteria specified in Schedule I. 2.18. Exemption shall not be granted for practices deemed not to be justified.” Indien gerechtvaardigd, hanteert BSS115 enerzijds generieke vrijstellingsgrenzen volgens een lijst en anderzijds vrijstellingscriteria, te hanteren door de nationale autoriteiten. Voor lampen met toegevoegde radioactiviteit kunnen deze vrijstellingscriteria toegepast worden in het parcours van HID-lampen na de productie. Er wordt gewerkt aan een draft report IAEA-Consultancy Service 170: “IAEA-Safety report for manufactured items containing small amounts of radioactive material” (IAEA, 2010) −3− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
Nederland volgt de aanpak met een beslissing over rechtvaardiging van praktijken en toepassing van vrijstellingscriteria en publiceerde in 2002 de ”Regeling Bekendmaking Rechtvaardiging Gebruik van Ioniserende Straling” met daarin lijsten met gerechtvaardigde en nietgerechtvaardigde toepassingen. In de lijst met gerechtvaardigde consumentenproducten zijn lampen opgenomen (Kr-85 en Th-232) en starters (H-3, Kr-85 en Th-232). Niet-gerechtvaardigd is de detailhandel in gasontladingslampen die Co-60 bevatten. In de “Wijziging bijlagen Besluit stralingsbescherming” uit maart 2002 wordt, naast de activiteit per item voor Kr-85 (104 Bq), een waarde 1010 Bq toegevoegd die uitsluitend geldt bij sommatie van gebruiksartikelen, zoals lampen en starters waaraan Kr-85 in kleine hoeveelheid (maximaal 104 Bq) is toegevoegd. De Europese Commissie is er zich bewust van dat er minstens op Europees niveau nood is aan een harmonisering van de regelgeving ter zake. Zij publiceerde in 2007 een overzicht van de verbruiksgoederen in de Europese Unie die radioactieve stoffen bevatten [RP146] (CEC, 2007a) en richtlijnen voor de regelgeving betreffende deze producten [RP147] (CEC, 2007b). Voor het overzicht in RP146 waren geen gegevens uit België beschikbaar. In RP147 waarschuwen de auteurs voor problemen in verband met het vrij verkeer van goederen in de Europese Unie, indien elk land een eigen vergunningssysteem zou gebruiken en daardoor producten in sommige landen vergund zouden zijn en in andere niet. Zij vermelden dat in de EU starters voor TL-buizen voorkomen tot 11 kBq H-3, tot 70 Bq thorium en 20 tot 200 Bq Kr-85, bevatten en HID-lampen die 0,75 tot 15 kBq Kr-85 en 5 tot 3500 Bq thorium bevatten. Zij bevelen aan om het in RP147 beschreven vergunningssysteem te gebruiken. Hierbij is het van belang om volgende onderwerpen te bekijken: Welke stralingsdosis wordt opgelopen tijdens gebruik en afvalbeheer van het product? Zorgt het ontwerp van het product voor optimalisatie van de dosis voor de gebruiker? Is het product geproduceerd volgens goedgekeurde standaarden en werd de duurzaamheid getest volgens geloofwaardige scenario’s? Is er een gepaste etikettering en productinformatie? Zij concluderen dat er nieuwe Europese standaarden ontwikkeld moeten worden, zodat producten die hieraan voldoen automatisch een vergunning kunnen krijgen voor productie, distributie en verkoop. Zij stellen dat de nuclide-specifieke vrijstellingslimieten in BSS115 niet goed toepasbaar zijn voor verbruiksgoederen, en dat eerder productspecifieke vergunningsniveaus aangewezen zijn. Ze bevelen ook aan om het concept ‘collectieve dosis’ niet te gebruiken in het vergunningsproces voor verbruiksgoederen. In België is het Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen van kracht. De toepassing van artikel 64.1.b: “Het is verboden ... om radioactieve stoffen toe te voegen aan ... en aan producten en voorwerpen voor huishoudelijk gebruik”, wordt bemoeilijkt doordat de term “huishoudelijk gebruik” niet gedefinieerd is. Het is evenmin duidelijk of en wanneer het gebruik van HID-lampen kan vallen onder artikel 65.3.: “Het Agentschap kan eveneens het gebruik van radioactieve stoffen toestaan in uitrustingen die bestemd zijn voor de bescherming van personen, zelfs voor huishoudelijk gebruik”. Volgens het ARBIS moet ook het collectieve dosiscriterium i van 1 man.Sv/jaar in acht genomen worden. Vanuit het oogpunt van stralingsbescherming moet, voor de rechtvaardiging van het gebruik van HID-lampen, het nadeel van eventuele stralingsblootstelling (triviaal?) vergeleken worden met de voordelen, en in het bijzonder met de hoge lichtopbrengst, de hoge efficiëntie (lumen/Watt) en de lange levensduur. Bovendien moet nagegaan worden of er geen betere alternatieven bestaan.
−4− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
3.3 Argumentatie 3.3.1
Situering
Zoals reeds in de inleiding wordt aangehaald is het gebruik van radioactieve producten in lampen en vooral in Hoge Intensiteit Ontladingslampen (High Intensity Discharge Lamp: HID-lamp) geen specifiek Belgische aangelegenheid. Zowel de productie als het transport, de distributie en de verkoop zijn internationaal georganiseerd. Dergelijke lampen worden hoofdzakelijk industrieel gebruikt in onder andere straatverlichting, verlichting van grote oppervlakten, buitenverlichting van gebouwen, filmprojectie en in de halfgeleiderindustrie. Een toename van het gebruik bij de bevolking is echter te verwachten, vooral omdat lagere vermogens (20-75W) en beter beschermde lampen op de markt komen. Nu al worden deze lampen onder andere gebruikt als verlichting in winkels en als koplampen in auto’s, wat als huishoudelijk gebruik beschouwd kan worden. Het merendeel van deze lampen is reeds 10 tot 60 jaar op de markt. Het gaat dus om een praktijk die reeds jarenlang bestaat. Gezien het internationaal karakter van de productie en de omvang van de handel is een efficiënte controle moeilijk. Er bestaat momenteel een verschillende reglementering in de diverse landen. De HGR meent daarom dat een internationale of minstens een Europese geharmoniseerde aanpak nodig is. De HGR meent dat RP147 daarvoor een goede basis kan zijn maar de EC moet het voortouw nemen.
3.3.2
Alternatieven
HID-lampen moeten volledig worden geëvalueerd op voor- en nadelen en moeten voordelen bieden die opwegen tegen de nadelen van toegevoegde radioactiviteit. De voornaamste voordelen van HID-lampen zijn: Productie van een hoge intensiteit (wit) licht in een compacte behuizing. Een hoge efficiëntie (50-120 lumen/Watt) in vergelijking met halogeenlampen (15-20 lumen/Watt) Een lange levensduur (10000 tot 20000 branduren) Alternatieven moeten dus vergelijkbare voordelen bieden met HID-lampen. Voor toepassingen die wit licht nodig hebben zijn de Natrium-lampen niet geschikt. Voor toepassingen waar een hoge efficiëntie (lm/W) gewenst is, vallen gloeilampen en halogeenlampen af. Voor toepassingen waar een hoge lichtopbrengst nodig is (>50.000 lumen), blijven de halogeen-, metaalhalogenide-, kwik- en Na-lampen over. In het kader van de Kyoto- doelstellingen is zuinig energiegebruik een belangrijk aspect. Naast het spaarzaam gebruik van licht, is het gebruik van energie-efficiënte lampen dus te verkiezen. Internationaal is er een regulerende trend om toxische stoffen zoveel mogelijk te elimineren. Dit zal leiden tot het verbieden van kwiklampen. In Europa wordt het gebruik van lampen met lage efficiëntie gefaseerd verboden. Dit zal leiden tot het verdwijnen van niet-gerichte gloeilampen tegen 2012 en van halogeenlampen die de energie-efficiëntie Klasse B niet halen tegen 2016 (EC, 2008). De ontwikkeling van LED-lampen verloopt snel en zal op termijn waarschijnlijk de kleinere lampen kunnen vervangen. Grotere vermogens zijn nog moeilijk te verwezenlijken. Nadelen zijn voorlopig nog het gebruik van zeldzame stoffen en de hoge prijs.
−5− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
Tabel 1. Karakteristieken van de lampsoorten Type
Lamp
Spectrum
Bron
Gloeilamp
Gloeilamp Halogeen lamp Fluorescente buis (TL) Compacte fluorescente lamp Inductie lamp
Continu Continu
Punt Punt
Discontinu
Ontladingslamp
Metaal halogenide lamp* Hoge druk kwik lamp* Hoge Druk Na lamp* Lage Druk Na lamp Halfgeleider
Lichtgevende diode (LED)
5 - 2.500
10 - 18 16 - 28
Levensduur (MTBF) (1000 uren) 1 2-5
Diffuus
5 - 120
52 - 105
8 - 20
2.700 – 6.500
Discontinu
Diffuus (of punt)
5 - 165
60 - 70
6 - 12
2.700 - 5.000
Continu
Diffuus (of punt) Punt
55 - 400
70 - 90
40 - 60
2.700-4.000
Wit
80
20 - 2.000
50 - 120
10 - 20
2.820 - 5.600
Wit
60 - 95
Punt
50 - 1.000
40 - 60
8
3.000 - 4.500
Wit
36 - 60
Punt
35 - 1.000
55 - 140
10 - 40
1.800 - 2.200
Oranjeroos
0 - 70
Punt
18 - 180
100 - 200
18 - 20
1.800
Geel
0
Punt (of diffuus in samenstelling)
0,5 - 15
25 - 67
15 - 50
2.000 – 6.500
Wit en andere kleuren
50 - 95
Continu
Discontinu (Brede band) Discontinu (Brede band) Discontinu (Smalle band) Continu of discontinu
* Hoge Intensiteit Ontladingslampen (HID-lampen)
−6− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
Vermogen per eenheid [W] 5 - 1.000
Efficiëntie (Lm/W)
Kleur-Temp. [Kelvin]
Lichtkleur
Kleur Weergave. index 100 100
2.700 3.200
Warm wit Warm wit Wit (diverse tinten) Wit (diverse tinten)
80 - 95 80 - 90
De technologie van de HID-lampen laat voorlopig niet toe om zonder hulp van de toegevoegde radioactieve stoffen op een economische manier te functioneren. Voor de grotere lampen zijn er voorlopig niet veel alternatieven met een hoge lichtopbrengst per Watt. Hiervoor zou eventueel een tijdelijke toestemming gegeven kunnen worden, mede omdat er een continue evolutie is waarvan het verloop moeilijk voorspelbaar is. De HGR adviseert om een gefaseerde afschaffing te voorzien voor starters van fluorescente buislampen, omdat hiervoor meer en meer niet-radioactieve alternatieven op de markt beschikbaar komen. De gegevens van verschillende lamptypes worden in tabel 1 weergegeven. 3.3.3
Blootstelling
De blootstelling van de bevolking ten gevolge van de volledige levenscyclus van HID-lampen met toegevoegde Kr-85 kan opgesplitst worden in: de productie van Kr-85; de productie van de lampen; het transport, de opslag en het gebruik van de lampen; het afvalbeheer van de lampen. De productie van Kr-85 en van de lampen zijn industriële activiteiten die vergund zijn. Er moet wel opgemerkt worden dat de opwerkingsfabrieken een belangrijke hoeveelheid Kr-85 lozen (UNSCEAR, 2008; Poffijn en Eggermont, 1999). De Kr-85 gebruikt in de lampenindustrie, is afkomstig van de opwerkingsfabrieken. Bij de productie van de lampen wordt het grootste gedeelte van het gebruikte Kr-85 geloosd in de atmosfeer. De HGR beschikt niet over de totale verbruiksgegevens aan Kr-85 van de lampindustrie. HPA publiceerde een studie, uitgevoerd in opdracht van de European Lamp Companies Federation, over de radiologische impact van het transport en de berging van lampen die H-3, Kr85 en isotopen van thorium bevatten (Harvey, 2010). In deze studie werd de blootstelling voor transport in routine en ongevalscenario’s berekend en vergeleken met de criteria voor vrijstelling (resp.10 µSv per jaar en 1 mSv per jaar). Alle berekende dosissen waren lager dan de vrijstellingscriteria, zelfs als de veronderstelde activiteit in een contingent beduidend hoger was dan de activiteitslimiet voor vrijstelling. De hoogste dosis berekend voor routinetransport van lampen was 7 µSv per jaar en voor een ongeval in een magazijn 2,5 10-3 mSv per jaar. In de studie werd ook de totale activiteit berekend die bij transport tot bij de eindgebruikers aanleiding zou geven tot een dosis gelijk aan het dosiscriterium voor vrijstelling. De minimumactiviteit die zo berekend werd bedroeg 1,9x109 Bq voor H-3, 5x108 Bq voor Kr-85 en 2,9x106 voor thorium. Voor Kr-85 en thorium werd ook een gelijkaardige berekening uitgevoerd van de activiteit die aanleiding zou geven tot een dosis gelijk aan het dosiscriterium voor vrijstelling bij transport van verbruikte onverpakte lampen naar een verwerkingsinstallatie of bergingslocatie. Dit resulteerde in een minimumactiviteit van 4x107 Bq voor Kr-85 en 6,3x104 Bq voor thorium. In een tweede deel werden dosisberekeningen uitgevoerd om te komen tot een maximumactiviteit die jaarlijks op een oppervlakteberging geborgen kan worden en waarbij voldaan wordt aan de dosiscriteria voor oppervlakteberging. Dit resulteerde in 6x1012 Bq voor H3; 4x1015 Bq voor Kr-85 en 3x1011 Bq voor thorium. Dit is veel meer dan de activiteit van de lampen die jaarlijks geborgen worden. Het feit dat de toepassing van dergelijke lampen geen significante dosisbelasting veroorzaakt, ontslaat de fabrikanten niet van blijvende inspanning om de dosisbelasting verder te optimaliseren. De dosisevaluatie wordt gedomineerd door de huiddosis die een gewichtsfactor van 1% gekregen heeft bij de berekening van de effectieve dosis. −7− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
De HGR adviseert om in het bijzonder maar niet uitsluitend de dosisevaluatie te gebruiken om een maximale gesommeerde activiteit te specifiëren die aanleiding kan geven tot vrijstelling van vergunning voor transport, opslag, gebruik en berging.
3.4 Conclusie Uit het voorgaande blijkt dat:
er voor een aantal toepassingen van lampen die een kleine hoeveelheid toegevoegde radioactiviteit bevatten voorlopig geen alternatieven beschikbaar zijn;
individuele items in aanmerking komen voor vrijstelling;
bij vervoer of opslag van grote aantallen de generieke vrijstellingslimieten weliswaar overschreden zijn, maar dat de op te lopen dosis lager blijft dan de dosiscriteria voor vrijstelling;
een aantal soorten van deze lampen als geschikt dienen beschouwd te worden voor huishoudelijk gebruik. Het gaat hier om lampen waarvoor er in de Belgische regelgeving geen uitzondering voorzien is op het verbod om radioactieve stoffen toe te voegen;
er voor starters voldoende alternatieven zijn om een uitdovingsbeleid te volgen;
de snelle technische evolutie maakt dat de justificatie/argumentatie op termijn periodiek herzien moet worden, gezien de verspreiding van radioactiviteit in de atmosfeer.
−8− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
4. REFERENTIES - CEC - Commission of the European Communities. Radiation Protection 146. A review of consumer products containing radioactive substances in the European Union. 2007a. - CEC - Commission of the European Communities. Radiation Protection 147. Guidelines for the regulatory control of consumer products containing radioactive substances in the European Union. 2007b. - EC – European Commission. Phasing out incandescent bulbs in the EU; Techinical briefing. 08 december 2008. - ELC – European Lamp Companies Federation. Justification for the use of low level radiative substances in certain lighting products. August 2010. - Eleveld H, Pruppers MJM. Schattingen van de individuele en collectieve doses als gevolg van consumentenproducten waarin radioactieve stoffen zijn verwerkt. RIVM-rapport 610310 005, 2000. - Harvey MP, Anderson T, Cabianca T. Assessment of the Radiological Impact of the Transport and Disposal of Light Bulbs Containing Tritium, Krypton-85 and Radioisotopes of Thorium. Health Protection Agency. HPA-CRCE-008, 2010. - IAEA – International Atomic Energy Agency. Basic safety standard. International Basic Safety Standards for protection against ionizing radiation and for the safety of radiation sources. Safety series No. 115, 1996. - IAEA – International Atomic Energy Agency. Draft Report IAEA-Consultancy Service 170. IAEA-Safety report for manufactured items containing small amounts of radioactive material. 16 september 2010. - Janssen MPM. Radioactiviteit in Nederlandse Gebruiksartikelen. RIVM-rapport 610230002, 2002. - Koninkrijk België. Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen. BS van 30 augustus 2001. - Koninkrijk Nederland. Ministeriële Regeling van 18 december 2002, nr. SAS/2001144917, inzake bekendmaking van al dan niet gerechtvaardigde handelingen en werkzaamheden (Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling). 2002. - Poffijn A, Eggermont G, editors. 85-Kr Workshop. Proceedings of the 85-Kr Workshop; 1998; Brussels, Belgium. Mol: SCK•CEN, BLG-835; 1999. - UNSCEAR – United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic Radiation. UNSCEAR 2008 Report: Sources and effects of ionizing radiation. Volume I: Sources. New York, 2010.
−9− Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
5. SAMENSTELLING VAN DE WERKGROEP Al de deskundigen hebben op persoonlijke titel aan de werkgroep deelgenomen. De namen van de deskundigen van de HGR worden met een asterisk * aangeduid. De volgende deskundigen hebben hun medewerking verleend bij het opstellen van het advies: EGGERMONT Gilbert* LOOS Mark* POFFYN André SAMAIN Jean-Paul VAN CAUTEREN Jef VAN MARCKE Hans*
Stralingsbescherming Stralingsbescherming Stralingsbescherming Stralingsbescherming Stralingsbescherming Stralingsbescherming
VUB SCK-CEN FANC, UGent UMons AVC SCK-CEN
Het FANC werd vertegenwoordigd door: COTTENS Eric Stralingsbescherming en transport
De volgende personen werden gehoord: KOK George SNEIDER Janos
(ELC) (ELC)
Het voorzitterschap werd verzekerd door Mark LOOS en het wetenschappelijk secretariaat door Katty CAUWERTS.
− 10 − Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be
Over de Hoge Gezondheidsraad (HGR) De Hoge Gezondheidsraad is een federale dienst die deel uitmaakt van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Hij werd opgericht in 1849 en geeft wetenschappelijke adviezen i.v.m. de volksgezondheid aan de ministers van volksgezondheid en van leefmilieu, aan hun administraties en aan enkele agentschappen. Hij doet dit op vraag of op eigen initiatief. De HGR neemt geen beleidsbeslissingen, noch voert hij ze uit, maar hij probeert het beleid inzake volksgezondheid de weg te wijzen op basis van de recentste wetenschappelijk kennis. Naast een intern secretariaat van een 25-tal medewerkers, doet de Raad beroep op een uitgebreid netwerk van meer dan 500 experten (universiteitsprofessoren, medewerkers van wetenschappelijke instellingen), waarvan er 200 tot expert van de Raad zijn benoemd; de experts komen in multidisciplinaire werkgroepen samen om de adviezen uit te werken. Als officieel orgaan vindt de Hoge Gezondheidsraad het van fundamenteel belang de neutraliteit en onpartijdigheid te garanderen van de wetenschappelijke adviezen die hij aflevert. Daartoe heeft hij zich voorzien van een structuur, regels en procedures die toelaten doeltreffend tegemoet te komen aan deze behoeften bij iedere stap van het tot stand komen van de adviezen. De sleutelmomenten hierin zijn de voorafgaande analyse van de aanvraag, de aanduiding van de deskundigen voor de werkgroepen, het instellen van een systeem van beheer van mogelijke belangenconflicten (gebaseerd op belangenverklaringen, onderzoek van mogelijke belangenconflicten, en een referentiecomité) en de uiteindelijke validatie van de adviezen door het College (eindbeslissingorgaan). Dit coherent geheel moet toelaten adviezen af te leveren die gesteund zijn op de hoogst mogelijke beschikbare wetenschappelijke expertise binnen de grootst mogelijke onpartijdigheid. De adviezen van de werkgroepen worden voorgelegd aan het College. Na validatie worden ze overgemaakt aan de aanvrager en aan de minister van volksgezondheid en worden de openbare adviezen gepubliceerd op de website (www.hgr-css.be), behalve wat betreft vertrouwelijke adviezen. Daarnaast wordt een aantal onder hen gecommuniceerd naar de pers en naar doelgroepen onder de beroepsbeoefenaars in de gezondheidssector. De HGR is ook een actieve partner binnen het in opbouw zijnde EuSANH netwerk (European Science Advisory Network for Health), dat de bedoeling heeft adviezen uit te werken op Europees niveau. Indien U op de hoogte wil blijven van de activiteiten en publicaties van de HGR kan U een mailtje sturen naar
[email protected] .
− 11 − Hoge Gezondheidsraad www.hgr-css.be