Adolescenten met ADHD en middelengebruik Een naturalistische follow-up naar behandeleffecten van ADHD en de relatie met middelenmisbruik en -afhankelijkheid
Abstract – Omtrent de gevolgen van behandeling van ADHD met methylfenidaat op de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik bestaan twee hypothesen. Volgens de sensitisatiehypothese zou behandeling van ADHD met methylfenidaat het risico op middelenmisbruik en –afhankelijkheid vergroten. De beschermende hypothese veronderstelt dat blootstelling aan methylfenidaat als behandeling van ADHD het risico verkleint op de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik later in het leven. Proefpersonen uit het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) die toen medicatie (n = 11) of een combinatie van medicatie en gedragstherapie (n = 13) hebben gehad, zijn opnieuw benaderd. Daarnaast heeft een gematchte controlegroep (n = 23) meegewerkt. Bij de adolescenten en bij één van hun ouders werden de DISC-IV en enkele vragenlijsten afgenomen. Er bleek geen verschil te zijn tussen de drie groepen op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid. De resultaten uit dit onderzoek suggereren een mogelijke ondersteuning voor de beschermende hypothese. Gedragstherapie voegde weinig toe aan de effecten van medicatie op lange termijn. Vervolgonderzoek met een groter aantal proefpersonen is noodzakelijk. Keywords: ADHD, methylfenidaat, (cognitieve) gedragstherapie, middelenmisbruik, middelenafhankelijkheid, adolescentie
Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Afdeling Klinische Psychologie Naam: Olga van Bruggen Studentnummer: 0578207 Begeleider: Saskia van der Oord Datum: 01-04-2009
Inhoudsopgave Inleiding
3
Methode
8
Resultaten
12
Discussie
18
Literatuurlijst
21
Bijlagen 1: Deelnemersverklaring
27
2: Algemene vragenlijst
28
3: Medicatievragenlijst
30
2
Inleiding ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is een veelvoorkomende psychiatrische stoornis bij kinderen (Van der Oord, Prins, Oosterlaan & Emmelkamp, 2007). De symptomen van ADHD bestaan uit aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit. Deze symptomen zijn niet situatiespecifiek en passen niet bij het ontwikkelingsstadium van het kind (White, 1999). Er vallen drie subtypen ADHD te onderscheiden: aandachtstekort subtype, hyperactiviteit/impulsiviteitsubtype en het gecombineerde subtype (DSM-IV-TR, 2000). ADHD brengt een verhoogd risico op een stoornis in middelengebruik met zich mee (Biederman, 2003; Chilcoat & Breslau, 1999; Molina & Pelham, 2003). Dit risico wordt nog eens vergroot door comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen, zoals gedrags- en angststoornissen en depressie (Biederman, 2003). Kinderen die naast ADHD een andere gedragsstoornis (Conduct Disorder of Oppositional Defiant Disorder) hebben, gebruiken vaker middelen en meer verschillende middelen dan kinderen met alleen ADHD (Barkley, Fischer, Smallish & Fletcher, 2004). Onderzoek wijst ook uit dat volwassenen met ADHD eerder in hun leven beginnen met het misbruiken van middelen en een hogere dosis nemen dan volwassenen zonder ADHD (Wilens, 2004). Daarnaast gaat het middelenmisbruik langer door en is de overstap van alcoholmisbruik naar het misbruiken van andere middelen sneller gemaakt bij mensen met ADHD in vergelijking tot mensen zonder ADHD (Wilens, 2004). Kortom, ADHD is een risicofactor voor een stoornis in middelengebruik en mensen met ADHD misbruiken eerder, vaker en meer verschillende middelen. In het huidige onderzoek wordt bekeken of dit ook het geval is bij adolescenten met ADHD die in het verleden behandeling hebben gehad. Voor behandeling van ADHD bestaan twee evidence based behandelingen: medicatie en medicatie en (cognitieve) gedragstherapie. Het belangrijkste onderzoek naar behandeling van ADHD is de Multimodal Treatment Study of Children With ADHD (MTA Cooperative Group, 1999). Uit dit onderzoek blijkt dat medicatie een werkzame behandeling is en dat gedragstherapie weinig toevoegt op korte termijn. Het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) en een meta-analyse ondersteunen deze resultaten (Van der Oord et al. 2008). De meest gebruikte medicatie zijn stimulantia, waaronder methylfenidaat. Ook bij volwassenen blijkt medicatie een werkzame behandeling te zijn (Wilens, Biederman & Spencer, 1998). Op lange termijn lijkt de werking van gedragstherapie echter even effectief als medicatie en de combinatie van 3
beide (Jensen et al., 2007). Er zijn echter wel onderzoekers die veronderstellen dat de combinatie op lange termijn effectiever is dan de afzonderlijke behandelingen (Klein, Abikoff, Hechtman & Weiss, 2004), maar tot op heden zijn hier weinig lange termijn studies naar gedaan. Het gebruik van medicatie voor de behandeling van ADHD is niet onomstreden. Stimulanten vallen net als cocaïne onder de opiaten en kunnen daardoor mogelijk het risico voor misbruik en verslaving verhogen wanneer ze geïnhaleerd of geïnjecteerd worden (Greenhill & Osmon, 1999, aangehaald in Barkley, Fischer, Smallish & Fletcher, 2003). Uit onderzoek blijkt echter dat methylfenidaat andere farmacokinetische eigenschappen bezit dan cocaïne. Cocaïne komt sneller de hersenen binnen en het effect verdwijnt sneller dan bij methylfenidaat, waardoor bij cocaïne een ‘high’ wordt ervaren en daarmee de kans op verslaving vergroot. Bij methylfenidaat wordt echter geen ‘high’ ervaren. Door de langzame uitwerking van methylfenidaat heeft het minder potentie om misbruikt te worden, omdat de waarschijnlijkheid dat mensen herhaaldelijk naar het middel grijpen om een ‘high’ te ervaren, klein is (Volkow, Ding & Fowler, 1995, aangehaald in Kollins, 2003). Daarnaast zouden mensen met ADHD mogelijk eerder grijpen naar middelen met hetzelfde effect als de medicatie, zoals cocaïne, om hun symptomen te verminderen. Uit onderzoek van Biederman (1995, aangehaald in Wilens, 2004) blijkt echter dat volwassenen met ADHD en volwassenen zonder ADHD dezelfde soorten drugs in dezelfde ratio’s gebruiken, waarbij marihuana het meest misbruikte middel is. Er zijn twee tegengestelde hypothesen over medicatie als behandeling voor ADHD en de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik: enerzijds is er de sensitisatiehypothese en anderzijds de beschermende hypothese. De sensitisatiehypothese gaat ervan uit dat blootstelling aan stimulerende medicatie verhogingen in het dopaminesysteem teweeg brengt. Dit vergroot de gevoeligheid voor de bekrachtigende effecten van het eerder gebruikte middel. Deze werking is aangetoond bij verschillende diersoorten (Robinson & Becker, 1986, aangehaald in Mannuzza, Klein & Moulton, 2003). Cross-sensitisatie is ook aangetoond bij dieronderzoek, zowel tussen als binnen drugscategorieën (Robinson & Berridge, 1993). Als dit mechanisme hetzelfde werkt bij mensen, dan zou behandeling met methylfenidaat het risico op middelenmisbruik en –afhankelijkheid kunnen vergroten. De beschermende hypothese veronderstelt dat blootstelling aan medicatie voor ADHD
4
het risico verkleint op de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik later in het leven. Verschillende onderzoeken ondersteunen de sensitisatiehypothese. Lambert en Hartsough (1998) vonden dat meer kinderen die tijdens de kindertijd medicatiebehandeling voor ADHD kregen later nicotine- en cocaïneafhankelijk waren dan kinderen uit de controlegroep zonder ADHD. Daarnaast waren meer behandelde kinderen met ADHD afhankelijk van tabak dan onbehandelde kinderen met ADHD. Kinderen die langer dan een jaar behandeld zijn met medicatie, hadden bijna twee keer zoveel kans om afhankelijk te raken van cocaïne als onbehandelde kinderen met ADHD. Daarnaast vond Lambert (2000, aangehaald in Mannuzza, Klein & Moulton, 2003) dat behandeling van ADHD in de kindertijd gerelateerd was aan cocaïneafhankelijkheid op latere leeftijd. Voor de beschermende hypothese zijn ook enkele onderzoeken die ondersteunende resultaten gevonden hebben. Biederman (2003) onderzocht of medicatie mogelijk een beschermende factor is voor het ontwikkelen van een stoornis in middelengebruik. De jongeren met ADHD maar zonder medicatiebehandeling liepen 3 tot 4 keer zoveel risico op een stoornis in middelengebruik dan de jongeren met ADHD die wel medicatie kregen en de controlegroep (zonder ADHD). De medicatie bleek dus een beschermende factor voor het ontwikkelen van een stoornis in middelengebruik. Ook uit onderzoek van Biederman, Wilens, Mick, Spencer en Faraone (1999), Katusic et al. (2005) en Mannuzza et al. (2008) en de meta-analyse van Wilens, Faraone, Biederman en Gunawardene (2003) bleek het beschermende effect van medicatiebehandeling op lange termijn bij kinderen met ADHD. In andere studies is aangetoond dat de medicatiebehandeling een beschermend effect heeft in de adolescentie en dat dit effect minder sterk wordt of zelfs verdwijnt in de volwassenheid (Faraone & Wilens, 2003; Faraone, Biederman, Wilens & Adamson, 2007; Wilens, Faraone, Biederman & Gunawardene, 2003). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat adolescenten nog niet de leeftijd bereikt hebben waarop het risico op een stoornis in middelengebruik het grootst is. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat 19 jaar de gemiddelde leeftijd is waarop een stoornis in middelengebruik zich voordoet bij mensen met ADHD. Bij mensen zonder ADHD is dit 22 jaar (Wilens, Biederman, Mick, Faraone & Spencer, 1997).
5
Daarnaast zijn er studies die zowel de beschermende hypothese als de sensitisatiehypothese niet ondersteunen. Zowel in het onderzoek van Biederman, Monuteaux, Spencer, Wilens, MacPherson en Faraone (2008) als in het onderzoek van Barkley, Fischer, Smallish en Fletcher (2003) wordt geen associatie gevonden tussen medicatiebehandeling van mensen met ADHD en de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik. Barkley et al. (2003) hebben hierbij specifiek gekeken naar adolescenten. Uit beide onderzoeken bleek tevens geen associatie tussen de duur van de medicatiebehandeling en het risico op een stoornis in middelengebruik. De leeftijd waarop de medicatiebehandeling startte correleerde niet met het risico op een stoornis in middelengebruik (Biederman et al., 2008). In de onderzoeken van Biederman et al. en Barkley et al. is geen bewijs gevonden dat medicijnbehandeling van ADHD leidt tot een verhoogd risico op middelenafhankelijkheid en het experimenteren, gebruiken of misbruiken van middelen in de adolescentie en volwassenheid. In tegenstelling tot menig ander onderzoek naar de mogelijke effecten van medicatie op verslaving, heeft slechts één grootschalige studie het effect onderzocht van gedragstherapie op verslaving. Molina et al. (2007) vergeleken de kinderen uit de MTA studie (MTA Cooperative Group, 1999) na 36 maanden op middelengebruik met een controlegroep. De meeste proefpersonen waren toen tussen de 11 en 13 jaar oud. Er bleken meer kinderen uit de MTA studie dan uit de controlegroep middelen te gebruiken. Dit verschil gold alleen voor jongens. Nadat gecontroleerd was voor delinquent gedrag, bleek er geen associatie meer te zijn tussen de MTA groep en de controlegroep. Kinderen die tijdens de MTA studie intensieve (cognitieve) gedragstherapie kregen, rapporteerden na 24 maanden minder middelengebruik dan kinderen die alleen medicatie kregen. Mogelijk heeft gedragstherapie dus een beschermend effect. Er zou nog een derde variabele van invloed kunnen zijn op de relatie tussen het hebben van ADHD en de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik. Mogelijk is het gebruik van middelen door de ouders van invloed op het middelengebruik van hun kinderen. Ouders van kinderen met ADHD blijken meer alcohol te drinken dan ouders van kinderen zonder problemen (Molina et al. 1997; aangehaald in Chronis et al. 2003). Chronis et al. (2003) onderzochten de prevalenties van psychologische stoornissen van kinderen met en zonder ADHD en comorbide gedragsstoornissen. ADHD bij kinderen was alleen geassocieerd met ADHD van de ouders, maar niet met andere
6
psychopathologie. ADHD in combinatie met gedragsstoornissen bleek geassocieerd met een stoornis in het gebruik van een middel bij de ouders. In dit onderzoek wordt onderzocht of de proefpersonen met ADHD verschillen wat betreft middelenmisbruik en -afhankelijkheid van een gematchte controlegroep. Daarnaast wordt onderzocht of er een relatie is tussen behandeling van ADHD en de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik. Daarbij wordt bekeken of het verschil maakt of iemand alleen medicatie heeft gekregen of medicatie in combinatie met gedragstherapie. Exploratief zal gekeken worden of er een relatie is tussen middelenmisbruik van de ouders en van het kind. In dit onderzoek worden de kinderen die tussen 2001 en 2004 behandeld zijn met medicatie of medicatie en gedragstherapie voor het onderzoek van Van der Oord et al. (2007), gevraagd naar symptomen van middelenmisbruik- en afhankelijkheid. Daarnaast wordt een gematchte controlegroep gevraagd naar symptomen van middelenmisbruik en -afhankelijkheid. Tenslotte worden de ouders naar deze symptomen gevraagd. In de verwachtingen wordt verondersteld dat een combinatie van gedragstherapie en medicatie op lange termijn meer effect heeft dan alleen medicatie. Na het stoppen van de behandelingen, werken de effecten van gedragstherapie mogelijk langer door dan de effecten van de medicatie. De volgende hypothesen worden onderzocht: •
Adolescenten met ADHD scoren hoger op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan adolescenten zonder ADHD.
•
Adolescenten met ADHD die in het verleden behandeling met alleen medicatie gehad hebben, zullen hoger scoren op symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid dan adolescenten zonder ADHD. Adolescenten met ADHD die een combinatie van medicatie en gedragstherapie hebben gehad, scoren hoger op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan de adolescenten zonder ADHD.
•
Adolescenten met ADHD die een combinatie van medicatie en gedragstherapie hebben gehad, scoren lager op symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid dan adolescenten met ADHD die alleen medicatie hebben gehad.
•
Adolescenten met ADHD en Conduct Disorder (CD) of Oppositional Defiant Disorder (ODD) scoren hoger op symptomen van middelenmisbruik en –
7
afhankelijkheid dan adolescenten met ADHD, maar zonder CD of ODD. Wanneer gecovarieerd wordt voor CD en ODD dan zal er geen verschil meer zijn tussen deze groepen. Exploratief: •
Ouders van kinderen met ADHD scoren hoger op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan ouders van kinderen zonder ADHD.
•
Ouders van kinderen met ADHD en met symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid scoren zelf hoger op symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid dan ouders van kinderen met ADHD zonder deze symptomen.
Methode Proefpersonen ADHD groep De 45 proefpersonen die tussen 2001 en 2004 meewerkten aan het onderzoek van Van der Oord, Prins, Oosterlaan en Emmelkamp (2007) werden opnieuw benaderd. Deze proefpersonen kwamen uit de regio’s Hilversum, Zaandam en Het Gooi. De ouders en adolescenten zijn benaderd per brief. Van de 45 proefpersonen vielen er 21 uit. 10 mensen wilden niet opnieuw meewerken omdat ze geen zin hadden en/of vanwege tijdgebrek, 2 mensen wilden niet omdat ze geen ADHD meer hadden en niet met hun verleden van ADHD geconfronteerd wilden worden, 2 vanwege emigratie en 7 omdat zij niet meer te traceren waren. Uiteindelijk wilden 24 proefpersonen opnieuw meewerken. De proefpersonen werden tussen 2001 en 2004 gediagnosticeerd met ADHD met de DISC-IV (zie materialen). Ook één van de ouders van deze adolescenten werd getest. Uiteindelijk deden 22 jongens en 2 meisjes mee. De gemiddelde leeftijd was 15,3 (SD = 1,33). Van 18 adolescenten was de moeder de informant en van 6 adolescenten de vader. De adolescenten ontvingen € 10,- voor hun deelname.
Controlegroep De gematchte controlegroep bestond uit 23 proefpersonen, die geworven waren per e-mail en via kennissen. In de controlegroep zaten 21 jongens en 2 meisjes. De gemiddelde leeftijd was 15,5 (SD = 1,62). Van deze adolescenten werd de primaire ouder ook getest. In 19 gevallen was de moeder de informant en in 2 gevallen was dat de vader. De groepen werden gematcht op leeftijd, geslacht en opleidingsniveau met de ADHD groep. De adolescenten ontvingen € 10,- voor hun deelname. 8
Procedure De proefpersonen uit de experimentele conditie ontvingen een brief met uitleg over het onderzoek. In de brief stond tevens dat zij de week erna gebeld werden om te vragen of zij wilden meewerken aan het onderzoek en om een afspraak te maken. De adolescenten uit de controlegroep kregen per e-mail uitleg over het onderzoek en de vraag of zij wilden meewerken. Na de aanmelding per e-mail werden de adolescenten en ouders uit de controlegroep gebeld voor een afspraak. Het onderzoek vond plaats bij de proefpersonen thuis. Eerst ondertekenden zij een deelnemersverklaring (Bijlage 1). Bij de adolescenten werd daarna de algemene vragenlijst ingevuld en vervolgens werd de DISC-IV afgenomen. Bij de ouders werd ook een algemene vragenlijst afgenomen. Vervolgens werd de DISC-IV afgenomen en daarna werd de medicatievragenlijst en de SCID-I bij de ouders afgenomen. In totaal duurde het afnemen voor zowel de ouders als de adolescenten ongeveer 1,5 uur. Er waren twee proefleiders, die elkaar afwisselden bij het testen van de ouders dan wel de adolescent. Beide proefleiders waren getraind in het afnemen van de DISC-IV en de SCID-I. Materialen Algemene vragenlijst Alle proefpersonen moesten eerst een algemene vragenlijst invullen (Bijlage 2). In deze vragenlijst werd onder andere gevraagd naar demografische gegevens zoals sekse en geboortedatum.
Gedragsstoornissen en middelengebruik Bij zowel de adolescenten uit de experimentele groep als de adolescenten uit de controlegroep werd vervolgens het Diagnostic Interview Schedule for Children (DISCIV; Ferdinand & Van der Ende, 2002) afgenomen. Dit is een gestructureerd interview dat gebaseerd is op de DSM-IV diagnoses, waarvan de volgende modules werden afgenomen: Introductie, Gedragsstoornissen (ADHD, ODD en CD), Substance Use Disorders en het gedeelte van de Hele Leven Module met betrekking tot gedragsstoornissen en stoornissen in het gebruik van een middel. Een voorbeeld item is: “Het afgelopen jaar – dus sinds … - heb je toen vaak moeite gehad om je aandacht meer dan eventjes te houden bij wat je aan het doen was?”. Er kan op dit item geantwoord worden met: ‘nee’, ‘ja’, ‘weigert antwoord’ en ‘weet niet’. De DISC-IV heeft een
9
voldoende betrouwbaarheid en validiteit (Schwab-Stone et al. 1996). Het afnemen van de DISC-IV duurde ongeveer een uur. Tijdens het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) werd bij de primaire opvoeder de ouderversie van de DISC-IV afgenomen. Bij de experimentele groep is geprobeerd om bij dezelfde ouder als tijdens het vorige onderzoek de ouderversie van de DISC-IV af te nemen. Ook bij de ouders van de controlegroep is gekozen voor de primaire opvoeder. Op de module Substance Use Disorders na, zijn dezelfde modules afgenomen als bij de adolescenten.
Medicatiegebruik en behandelverleden Vervolgens kregen de ouders in de experimentele groep een zelfgeconstrueerde vragenlijst over medicatiegebruik en behandelverleden vanaf de nameting van het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) (Bijlage 3). Een voorbeeldvraag is: “In de periode tussen het vorige onderzoek en nu, heeft uw kind toen medicatie gebruikt?”. Op dit item kon met ‘ja’ en ‘nee’ geantwoord worden. De ouders in de controlegroep kregen de vraag of het kind medicatie gebruikt.
Middelengebruik van de ouders Vervolgens werd het Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID-I; Van Groenestijn, Akkerhuis, Kupka, Schneider & Nolen, 1997) afgenomen. Dit is een semigestructureerd klinisch interview dat gebruikt wordt voor de classificatie van psychische stoornissen op As I van de DSM-IV. Alleen het algemene deel en het gedeelte over middelengebruik werden afgenomen. Een voorbeeld item is: “Heeft u ooit gedronken in een situatie waarin het gevaarlijk zou kunnen zijn om te drinken?” De antwoorden worden gescoord van 1 tot 3 op de aanwezigheid van een symptoom. Daarnaast kan een ‘?’ ingevuld worden voor ontbrekende/onduidelijke informatie. Aan het eind worden de scores bij elkaar opgeteld voor de classificatie (http://www.ggzrichtlijnen.nl). De inter-beoordelaar betrouwbaarheid van de SCID-I zijn voldoende als de interviewer goed getraind is (Williams et al., 1992). Behandeling Tijdens het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) hebben de kinderen met ADHD tussen 2001 en 2004 een 10 weken durende behandeling gekregen die bestond uit medicatie of medicatie in combinatie met (cognitieve) gedragstherapie. De ouders en 10
leerkracht van de kinderen die toen de combinatie van medicatie en gedragstherapie kregen, hebben toen ook gedragstherapie gevolgd ten behoeve van het kind.
Therapie ouders De (cognitieve) gedragstherapie van de ouders bestond uit 10 wekelijkse groepssessies van 90 minuten, gebaseerd op Barkley’s training: ‘Defiant children: A clinicians manual for parent training’ (Barkley, 1987). De therapie bevatte elementen zoals psycho-educatie over ADHD, het structureren van de omgeving, het oefenen van positieve vaardigheden, het geven van effectieve gedragsbevelen aan het kind, bekrachtigingsvaardigheden en kennis over technieken voor ouders, zoals een time-out.
Therapie kind De (cognitieve) gedragstherapie voor het kind bestond uit 10 wekelijkse groepssessies van 75 minuten, gebaseerd op het programma van Kendall en Braswell (1993). Technieken die de kinderen leerden bestonden onder andere uit probleemoplossende vaardigheden, ontspannings- en bekrachtigingstechnieken, rollenspellen en het omgaan met interpersoonlijke problemen en problemen op school.
Therapie leerkracht De leerkracht onderging een training die gebaseerd was op de leerkrachtenhandleiding van Pelham: ‘Attention deficit hyperactivity disorder, diagnosis, nature, etiology and treatment’ (Pelham, 1997). Deze training bestond uit een workshop van twee uur, waarin de leerkracht uitleg kreeg over psycho-educatie met betrekking tot ADHD, het structureren van de omgeving in de klas, het implementeren van een bekrachtigingssysteem in de klas en een systeem met een dagelijkse rapportagekaart. Door dit systeem konden ouders hun kinderen belonen voor hun gedrag op school op basis van de beoordeling door de leerkracht. De leerkrachten ontvingen een hand-out met een overzicht van de training en werden wekelijks gebeld om de voortgang te bespreken. Analyses Om te toetsen of de ADHD groep en de controlegroep verschillen op demografische gegevens (geslacht, woonsituatie en opleiding van het kind en ouder) wordt een chi-kwadraat toets uitgevoerd. Voor de continue variabele leeftijd wordt een 11
onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Voor de vergelijking tussen de drop out en de deelnemers met ADHD wordt een chi-kwadraat toets gebruikt, hierbij wordt getoetst of de drop out en deelnemers met ADHD verschillen in conditie (medicatie of medicatie en gedragstherapie), diagnose van de DISC tijdens het onderzoek van Van der Oord et al. (2007), sekse en opleiding van de ouders. Voor de continue variabele leeftijd wordt een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Daarnaast wordt met een MANOVA getoetst of er verschil is tussen de drop out en de deelnemers met ADHD op scores van ADHD, aandachtstekort, hyperactiviteit, ODD en CD gemeten met de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen van 6 tot 16 jaar (VvGK; Oosterlaan, Baeyens, Scheres, Antrop, Roeyers, & Sergeant, 2008) op de voor- en nameting tijdens het onderzoek van Van der Oord et al. (2007). Er worden onafhankelijke t-toetsen uitgevoerd om de adolescenten met ADHD te vergelijken met de gematchte controlegroep op symptomen van middelenmisbruik en -afhankelijkheid. Om te toetsen of de condities (medicatie of medicatie en gedragstherapie) verschillen op de mate van het huidige middelengebruik wordt een ANOVA uitgevoerd. Er wordt een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om adolescenten met ADHD en ODD/CD te vergelijken met adolescenten met alleen ADHD op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid. Er wordt een covariantieanalyse uitgevoerd om te controleren voor symptomen van ODD/CD. De exploratieve hypothesen worden getoetst met onafhankelijke ANOVA’s en een MANOVA.
Resultaten Proefpersonen De uiteindelijke ADHD groep bestond uit 24 proefpersonen en de controlegroep uit 23 proefpersonen. In de controlegroep zijn twee proefpersonen uitgesloten van de analyses omdat zij een diagnose van ODD/CD op de DISC-IV hadden. Bij het uitvoeren van de analyses zijn de gegevens van deze proefpersonen niet meegenomen. Na uitval bleven er dus 21 adolescenten over in de controlegroep.
ADHD groep versus controlegroep Chi-kwadraat toetsen werden uitgevoerd om de verhouding na te gaan tussen de ADHD groep en de controle groep op sekse, opleiding van het kind, opleiding ouders en woonsituatie (zie Tabel 1). Met een onafhankelijke t-toets werd nagegaan of er verschil was tussen de gemiddelde leeftijd van de ADHD groep en de controlegroep. 12
Tabel 1. Gemiddelden en standaardafwijkingen van de demografische gegevens van de ADHD groep en de controlegroep ADHD groep (N = 24) Leeftijd (Gem./SD) Sekse (%) Aantal meisjes Aantal jongens Opleiding kind (%) Laag Midden Hoog Opleiding ouder (%) Laag Midden Hoog Woonsituatie (%) Zelfstandig Een oudergezin Twee oudergezin Bij familie α = 0.05
Controlegroep (N = 21) 15,6 1.57
t/χ2
15.3
1.33
t = 0.75 χ2 = 0.00
2 22
8.3% 91.7%
2 19
9.5% 90.5%
0 21 3
0% 87.5% 12.5%
0 15 6
0% 71.4% 28.6%
0 14 10
0% 58.3% 41.7%
0 13 8
0% 61.9% 38.1%
0 2 22 0
0% 8.3% 91.7% 0%
1 5 14 1 * p ≤ .05
4.8% 23.8% 66.7% 4.8% ** p ≤ .01
χ2 = 1.40
χ2 = 0.02
χ2 = 4.89
Op de demografische gegevens waarvoor getoetst was, bleek geen verschil tussen beide condities (zie Tabel 1).
Drop outs versus deelnemers met ADHD Ook om de verschillen tussen de drop outs en de deelnemers met ADHD te toetsen werden chi-kwadraat toetsen uitgevoerd op conditie (medicatie versus medicatie en gedragstherapie), DISC diagnoses (gecombineerde ADHD, ADD, HD en ODD) uit het onderzoek van Van der Oord et al. (2007), sekse, opleiding van het kind, opleiding van de vader en opleiding van de moeder (zie Tabel 2). Er werd wederom een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om te toetsen of de gemiddelde leeftijd tussen de beide condities verschilde. Daarnaast werd een MANOVA uitgevoerd om te toetsen of er verschil was tussen de scores van aandachtstekort, hyperactiviteit, ODD en CD op de voor- en nameting van de VvGK tussen de condities.
13
Tabel 2. Gemiddelden en standaardafwijkingen van de demografische gegevens tussen de uitval en de adolescenten met ADHD die in 2008 opnieuw meewerkten ADHD groep Drop out t/F/χ2 (n = 24) (n = 21) Leeftijd (Gem./SD) 9.43 1.14 9.42 1.29 t = 0.033 Conditie (%) χ2 = 0.000 Medicatie 11 45.8% 10 47.6% Medicatie en gedragstherapie 13 54.2% 11 52.4% Sekse (%) χ2 = 0.025 Aantal meisjes 2 8.3% 3 14.3% Aantal jongens 22 91.7% 18 85.7% Opleiding vader (%) χ2 = 0.193 Laag 6 25.0% 5 29.4% Midden 11 45.8% 8 47.1% Hoog 7 29.2% 4 23.5% Opleiding moeder (%) χ2 = 1.450 Laag 3 13.6% 6 28.6% Midden 10 45.5% 8 38.1% Hoog 9 40.9% 7 33.3% DISC diagnose (%) χ2 = 6.319 ADHD 6 25.0% 5 23.8% ADD 4 16.7% 6 28.6% HD 0 0% 1 4.8% ADHD-ODD 9 37.5% 9 42.9% ADD-ODD 4 16.7% 0 0% HD-ODD 1 4.2% 0 0% VvGK scores voormeting (Gem./SD) Aandachtstekort 16.22 5.673 15.90 4.619 F = 0.041 Hyperactiviteit 13.48 4.971 13.37 5.798 F = 0.005 ODD 9.78 4.421 7.04 4.536 F = 4.010 CD 2.26 2.615 1.11 1.488 F = 3.036 VvGK scores nameting (Gem./SD) Aandachtstekort 7.87 4.975 8.25 5.230 F = 0.060 Hyperactiviteit 6.78 5.152 7.75 5.389 F = 0.361 ODD 5.04 4.106 5.65 5.122 F = 0.186 CD 1.09 2.429 0.55 0.945 F = 0.862 α = 0.05 * p ≤ .05 ** p ≤ .01 Uit alle analyses bleek geen significant verschil tussen de drop outs en de deelnemers met ADHD op leeftijd, conditie, sekse, opleiding van de ouders, DISC diagnose en VvGK scores (zie Tabel 2).
14
Diagnoses In Tabel 3 is het aantal DISC-IV diagnoses van de ouderversie te zien. Tabel 3. Aantal DISC diagnoses voor de ADHD groep volgens de ouder in 2008 Aantal diagnoses ADHD (ADD) 3 ADHD (HD) 0 ADHD gecombineerd (ADD + HD) 2 ADHD (ADD) + ODD/CD 3 ADHD (HD) + ODD/CD 0 ADHD gecombineerd (ADD+HD) + ODD/CD 4 ODD/CD 0 Geen diagnose 12 Aangezien in het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) alleen bij de ouders de DISC is afgenomen, wordt ook in dit onderzoek de diagnose van de ouder gebruikt.
Medicatie per conditie In Tabel 4 is het huidige medicatiegebruik per conditie en per diagnose weergegeven. Tabel 4. Aantal adolescenten met medicatiegebruik per dag per conditie en diagnose in 2008 Conditie Diagnoses (n = 24) ADHD ADHD + Geen Medicatie Medicatie en ODD/CD (n = 11) gedragstherapie (n= 13) 36 mg Concerta 3 2 3 0 2 54 mg Concerta 3 0 0 3 0 30 mg Ritalin 0 1 0 0 1 50 mg Ritalin 1 0 0 0 1 40 mg Medikinet 0 1 0 0 1 54 mg Concerta + 5 mg 1 0 0 1 0 Ritalin 72 mg Concerta + 10 mg 1 1 0 1 1 Ritalin 60 mg Strattera + 10 mg 0 1 0 1 0 Ritalin Geen 2 7 2 1 6 Uit de medicatievragenlijst bleek dat veel proefpersonen in de periode tussen het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) en het huidige onderzoek de hoeveelheid van de medicatie hebben aangepast of zijn veranderd van medicatie. In de controlegroep gebruikte niemand medicatie.
15
ADHD’ers versus controlegroep op symptomen van middelenmisbruik en afhankelijkheid Om te toetsen of adolescenten die nu een ADHD diagnose hebben hoger scoren op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan adolescenten uit de controlegroep is een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. In tegenstelling tot de verwachting bleek er geen verschil te zijn tussen adolescenten die in 2008 ADHD hebben en de adolescenten uit de controlegroep op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid (t (31) = -.158, p = .438). Dit resultaat is niet in lijn met de verwachtingen. Daarnaast is met een onafhankelijke t-toets getoetst of adolescenten die in het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) ADHD hadden hoger scoorden op symptomen van middelen misbruik en –afhankelijkheid dan adolescenten uit de controlegroep. In tegenstelling tot de verwachting bleek er geen verschil te zijn tussen deze groepen op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid (t (43) = 0.189, p = .426).
Relatie tussen conditie en symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid Om te toetsen of er verschil was per conditie (medicatie, medicatie in combinatie met gedragstherapie en controlegroep) op het aantal symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid is een ANOVA uitgevoerd. In Tabel 5 staan het gemiddelde en de standaardafwijking per conditie op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid. Tabel 5. Gemiddelde en standaardafwijking per conditie op symptomen van middelenmisbruik en -afhankelijkheid Symptomen van middelenmisbruik en -afhankelijkheid n Gem. SD F Medicatie 11 0.64 1.50 0.194 Medicatie en gedragstherapie 13 1.23 2.74 Controlegroep 21 1.10 2.63 α = 0.05 * p ≤ .05 ** p ≤ .01 Er bleek geen verschil te zijn tussen de condities op het aantal symptomen van middelenmisbruik. Adolescenten met ADHD die alleen medicatiebehandeling hebben gehad, scoorden gelijk op het aantal symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid als adolescenten zonder ADHD. Adolescenten met ADHD die een combinatie van medicatie en gedragstherapie hadden gehad, scoorden ook gelijk op het aantal symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid als adolescenten zonder 16
ADHD. Adolescenten met ADHD die een combinatie van medicatie en gedragstherapie hebben gehad scoorden even hoog op symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid als adolescenten met ADHD die alleen medicatie hebben gehad (F (2, 42) = 0.194, p = .824). Deze resultaten zijn niet in lijn met de verwachtingen.
ADHD met ODD/CD in het verleden en symptomen van middelenmisbruik en -afhankelijkheid In tabel 6 staan de gemiddelden en standaardafwijkingen van symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid per diagnose (ADHD of ADHD + ODD/CD) in 2001-2004 tijdens het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) en in 2008. Tabel 6. Gemiddelden en standaardafwijkingen van symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid per diagnose (ADHD of ADHD + ODD/CD) in 2001-2004 en 2008 Symptomen van middelenmisbruik en afhankelijkheid n Gem. SD t 2001-2004 ADHD 10 1.60 3.06 1.065 ADHD + ODD/CD 14 0.50 1.35 2008 ADHD 7 2.80 4.09 1.450 ADHD + ODD/CD 5 0.14 0.38 α = 0.05 * p ≤ .05 ** p ≤ .01 Om te toetsen of adolescenten met ADHD en ODD/CD hoger scoren op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan adolescenten met ADHD maar zonder ODD/CD werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Hierbij is de analyse uitgevoerd over de mensen die in het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) ADHD met ODD/CD hadden in vergelijking met mensen die toen ADHD hadden maar zonder ODD/CD. In tegenstelling tot de verwachting bleek er geen verschil tussen adolescenten met ADHD en ODD/CD in vergelijking tot de adolescenten met ADHD maar zonder ODD/CD op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid (t (11.498) = 1.065, p = .155). Daarnaast werd er met een onafhankelijke t-toets getoetst of adolescenten die in 2008 ADHD en ODD/CD hadden hoger scoorden op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan adolescenten die in 2008 alleen ADHD hadden, maar zonder ODD/CD. Ook hier bleek in tegenstelling tot de verwachting geen verschil tussen adolescenten met ADHD en ODD/CD en adolescenten met ADHD maar zonder ODD/CD op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid (t (4.049) = 1.450, p = .110).
17
Exploratieve hypothesen Een exploratieve hypothese was dat ouders van kinderen met ADHD hoger scoren op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan ouders van kinderen zonder ADHD. Tijdens het onderzoek bleken maar drie ouders symptomen van middelenmisbruik of –afhankelijkheid, waarvan één ouder in de controlegroep en twee ouders in de ADHD groep, vandaar dat deze analyse niet verricht is. Ook de exploratieve hypothese dat ouders van kinderen met ADHD en met symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid zelf hoger scoren op symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid dan ouders van kinderen met ADHD zonder deze symptomen, kan om deze reden niet worden getoetst.
Discussie In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen lange termijn behandeling van ADHD en de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik bij adolescenten. Uit de resultaten blijkt dat de hypothesen niet ondersteund worden. Adolescenten met ADHD hebben een gelijk aantal symptomen van middelenmisbruik en -afhankelijkheid als adolescenten zonder ADHD. Hierbij maakt het geen verschil of de adolescenten met ADHD tijdens het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) medicatie of een combinatie van medicatie en gedragstherapie hebben gehad. Ook tussen adolescenten die medicatie en adolescenten die medicatie en gedragstherapie kregen, was er geen verschil in het aantal symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid. Adolescenten met ADHD en ODD/CD hadden evenveel symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid als adolescenten met ADHD maar zonder ODD/CD. Zoals eerder besproken, komen in de literatuur twee tegengestelde hypothesen naar voren over medicatie als behandeling voor ADHD en de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik: de sensitisatiehypothese en de beschermende hypothese. Volgens de sensitisatiehypothese zou behandeling van ADHD met methylfenidaat het risico op middelenmisbruik en –afhankelijkheid vergroten. De beschermende hypothese veronderstelt dat blootstelling aan methylfenidaat als behandeling van ADHD het risico verkleint op de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik later in het leven. De resultaten van dit onderzoek ondersteunen mogelijk de beschermende hypothese. De adolescenten met ADHD vertonen evenveel symptomen van middelenmisbruik en – afhankelijkheid als de adolescenten zonder ADHD. Onbehandelde ADHD brengt een 18
verhoogd risico op een stoornis in middelengebruik met zich mee (Biederman, 2003; Chilcoat & Breslau, 1999; Molina & Pelham, 2003). Het verhoogde risico is na de behandeling met methylfenidaat niet terug te vinden. Echter, in het huidige onderzoek is geen groep adolescenten met onbehandelde ADHD meegenomen. Daarnaast gebruikt een deel van de ADHD groep geen medicatie meer. De resultaten uit het huidige onderzoek suggereren dus een mogelijk beschermend effect, maar het is noodzakelijk om hier meer onderzoek naar te doen. Molina et al. (2007) vonden een beschermend effect op lange termijn van gedragstherapie op de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik. Het kleine aantal proefpersonen zou kunnen verklaren waardoor de resultaten van het huidige onderzoek niet overeenkomen met de resultaten van Molina et al. (2007). Het aantal proefpersonen in het huidige onderzoek is mogelijk te klein om effecten aan te kunnen tonen. Eén van de mogelijke oorzaken dat er geen verschillen gevonden zijn, is dat de leeftijden redelijk ver uit elkaar liggen. Op twee proefpersonen na waren alle proefpersonen die symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid vertoonden 16 jaar of ouder. De proefpersonen waren tussen de 13 en 18 jaar. Er waren relatief weinig proefpersonen die symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid hadden. Om deze reden zijn alle symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid bij elkaar genomen. Het is mogelijk dat de jongste groep adolescenten in de toekomst alsnog symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid gaat vertonen. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat 19 jaar de gemiddelde leeftijd is waarop mensen met ADHD een stoornis in middelengebruik ontwikkelen en dat dit 22 jaar is voor mensen zonder ADHD (Wilens, et al., 1997). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de relatief jonge proefpersonen nog weinig inzicht hebben in de problemen die samenhangen met overmatig middelengebruik. Zo waren er enkele proefpersonen die vertelden al voor een langere periode meerdere keren per dag middelen te gebruiken, maar aangaven (bijna) geen symptomen van middelenafhankelijkheid te vertonen. Vervolgonderzoek naar symptomen van middelenmisbruik en –afhankelijkheid bij een oudere leeftijdsgroep met ADHD zou dus gewenst zijn. Een kritiekpunt op dit onderzoek is dat de analyses zijn uitgevoerd over de diagnose van de DISC-IV zoals verkregen uit het interview met de ouder. Dit is gedaan om zo beter te kunnen vergelijken met de vorige meting aangezien Van der Oord et al. (2007) alleen deze diagnoses gebruikten. Er zijn echter ook interviews bij de adolescenten afgenomen. Hieruit kwamen maar drie ADHD diagnoses, waarvan één in 19
combinatie met ODD/CD. De adolescenten die naar aanleiding van hun DISC-IV interview gediagnosticeerd werden met ADHD, bleken echter ook tijdens het interview met hun ouder gediagnosticeerd te zijn met ADHD. Er is echter wel een aantal ouders dat aangaf dat hun kind ADHD of ADHD in combinatie met ODD/CD had, terwijl het kind dit niet aangaf. De diagnoses verkregen via de adolescent voegden dus niets toe aan de diagnoses verkregen via de ouder, terwijl de diagnose van de ouder wel iets toevoegde aan de diagnose verkregen via de adolescent. Uit onderzoek naar de samenhang tussen zelfrapportage en rapportage door ouders blijkt dat adolescenten bij zichzelf minder ADHD symptomen rapporteren dan hun ouders (Hope, Adams, Reynolds, Powers, Perez & Kelley, 1999). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat adolescenten hun gedrag als minder problematisch ervaren dan hun ouders. Een kanttekening bij dit onderzoek is het aantal proefpersonen. De ADHD groep bestond uit 24 proefpersonen en de controlegroep bestond uit 21 proefpersonen na uitval. Een belangrijke reden hiervoor is dat dit vervolgonderzoek is op het onderzoek van Van der Oord et al. (2007). Tijdens dat onderzoek zijn 45 proefpersonen overgebleven na uitval, waarvan er 24 in 2008 opnieuw bereid waren mee te werken. Er is dus sprake van een hoge mate van uitval. Echter, de deelnemers uit 2008 bleken een representatieve sample uit de oorspronkelijke groep van 45 proefpersonen. Zij verschilden niet op variabelen gemeten tussen 2001 en 2004. Een ander kritiekpunt op de sample is dat de controlegroep geworven is via kennissen. De reden hiervoor is dat de scholen die benaderd zijn niet wilden meewerken of ook na herhaalde oproepen niet reageerden. Echter, de controlegroep bleek niet te verschillen van de ADHD groep op demografische variabelen. Beide zijn dus representatieve groepen. Het onderzoek is uitgevoerd onder, voornamelijk mannelijke, adolescenten tussen de 13 en 18 jaar. Dit maakt de resultaten moeilijk te generaliseren naar andere leeftijdsgroepen en naar vrouwelijke adolescenten met ADHD. Echter, bij klinische samples zijn de prevalentiecijfers voor ADHD negen keer zo hoog voor jongens als voor meisjes (APA, 1994; aangehaald in Carlson, Tamm & Gaub, 1997). De verhouding tussen mannen en vrouwen in het huidige onderzoek ligt ongeveer gelijk met de ratio in de klinische setting. Desondanks zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar vrouwen met ADHD. Zoals al eerder genoemd zou het tevens gewenst zijn om vervolgonderzoek te doen bij een oudere groep.
20
Een limitatie van deze naturalistische follow-up is dat de proefpersonen tussen het onderzoek van Van der Oord et al. (2007) en het huidige onderzoek verschillende behandelingen hebben ondergaan. Een aantal proefpersonen is gestopt met medicatie, anderen hebben geëxperimenteerd met verschillende soorten medicatie of met de dosering van methylfenidaat. Tenslotte zijn er enkele proefpersonen die tussendoor andere ondersteuning gehad hebben in de vorm van neurofeedbacktraining, sociale vaardigheidstraining of door gesprekken met een psycholoog. Hierdoor zijn heterogene groepen ontstaan. De groepen waren te klein om er categorieën te maken, zoals bij de follow up van de MTA studie gedaan is (Jensen et al., 2007). De resultaten van dit onderzoek suggereren dat de behandeling van ADHD met methylfenidaat mogelijk een beschermende werking heeft op de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik. Behandeling van ADHD met methylfenidaat in de kindertijd zou als positief bij-effect kunnen hebben dat het beschermt tegen de ontwikkeling van een stoornis in middelengebruik in de adolescentie. Gedragstherapie lijkt hier op lange termijn weinig aan toe te voegen. Het aantal proefpersonen in dit onderzoek is echter heel klein, waardoor het lastig is om effecten aan te tonen. Het is dus van groot belang meer lange termijn onderzoek te doen met een groter aantal proefpersonen en waarbij ook een groep adolescenten met onbehandelde ADHD wordt gevolgd.
Literatuurlijst -
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: American Psychiatric Association.
-
Barkley, R. A. (1987). Defiant children: a clinicians’manual for parent training. Guilford Press, New York.
-
Barkley, R. A., Fischer, M., Smallish, L., & Fletcher, K. (2003). Does the treatment of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder with stimulants contribute to drug use/abuse? A 13-year prospective study. Pediatrics 111, 97–109.
-
Barkley, R. A., Fischer, M., Smallish, L., & Fletcher, K. (2004). Young adult follow-up of hyperactive children: Antisocial activities and drug use. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 195–211.
21
-
Biederman, J., Wilens, T. E., Mick, E., Spencer, T., & Faraone, S. V. (1999). Pharmacotherapy of attention-deficit/hyperactivity disorder reduces risk for substance use disorder. Pediatrics, 104, e20.
-
Biederman, J. (2003). Pharmacotherapy for Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) decreases the risk for substance abuse: Findings from a longitudinal follow-up of Youths with and without ADHD. Journal of Clinical Psychiatry, 64 [suppl. 11], 3-8.
-
Biederman, J., Monuteaux, M. C., Spencer, T., Wilens, T. E., MacPherson, H. A., & Faraone, S. V. (2008). Stimulant therapy and risk for subsequent substance use disorders in male adults with ADHD: A naturalistic controlled 10-year followup study. American Journal of Psychiatry, 165, 597-603.
-
Carlson, C. L., Tamm, L., & Gaub, M. (1997). Gender differences in children with ADHD, ODD, and co-occuring ADHD/ODD identified in a school population. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 1706-1714.
-
Chilcoat, H. D., & Breslau, N. (1999). Pathways from ADHD to early drug use. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 38, 1347-1354.
-
Chronis, A. M., Lahey, B. B., Pelham, W. E., Kipp, H. L., Baumann, B. L., & Lee, S. S. (2003). Psychopathology and substance abuse in parents of young children with Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry,42, 1424-1432.
-
Emmelkamp, P., & Vedel, E. (2007). Alcohol- en drugsverslaving: Een gids voor effectief gebleken behandelingen. Amsterdam, Uitgeverij Nieuwezijds.
-
Faraone, S. V., & Wilens, T. (2003). Does stimulant treatment lead to substance use disorders? Journal of Clinical Psychiatry, 64, [supll. 11], 9-13.
-
Faraone, S. V., Biederman, J., Wilens, T. E., & Adamson, J. (2007). A naturalistic study of the effects of pharmacotherapy on substance use disorders among ADHD adults. Psychological Medicine, 37, 1743-1752.
-
Ferdinand, R. F., & Van der Ende, J. (2002). Nederlandse vertaling van de DISC-IV; Diagnostic Interview Schedule for Children. Rotterdam: Afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van het Sophia Kinderziekenhuis.
-
Fischer, M., & Barkley, R. A. (2003). Childhood stimulant treatment and risk for later substance abuse. Journal of Clinical Psychiatry, 64, [suppl. 11], 19-23. 22
-
Hope, T. L., Adams, C., Reynolds, L., Powers, D., Perez, R. A., & Kelley, M. L. (1999). Parent vs. self-report: Contributions toward diagnosis of adolescent psychopathology. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 21, 349-363.
-
Jensen, P. S., Arnold, L. E., Swanson, J. M., Vitiello, B., Abikoff, H. B., Greenhill, L. L., et al. (2007). 3-Year follow-up of the NIMH MTA study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 989-1002.
-
Kendall, P. C., & Braswell, L. (1993). Cognitive-behavioral therapy for impulsive children, second edition. The Guilford Press, New York/London.
-
Katusic, S. K., Barbaresi, W. J., Colligan, R. C., Weaver, A. L., Leibson, C. L., & Jacobsen, S. J. (2005). Psychostimulant treatment and risk for substance abuse among young adults with a history of attention-deficit/hyperactivity disorder: A population-based, birth cohort study. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 15, 764-776.
-
Klein, R. G., Abikoff, H., Heckthman, L., & Weiss, G. (2004). Design and rationale of controlled study of long-term methylphenidate and multimodal psychosocial treatment in children with ADHD. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 43, 792-801.
-
Kollins, S. H. (2003). Comparing the abuse potential of methylphenidate versus other stimulants: A review of available evidence and relevance to the ADHD patient. Journal of Clinical Psychiatry, 64, [suppl. 11], 14-18.
-
Kooij, J. J. S., & Buitelaar, J. K. (1997). Zelfrapportage Vragenlijst over aandachtsproblemen en hyperactiviteit.
-
Koster Van Groos, G.A.S. (2001) Beknopte Handleiding bij de Diagnostische Criteria van de DSM-IV-TR. Amersfoort, Drukkerij Wilco.
-
Lambert, N. M., & Hartsough, C. S. (1998). Prospective study of tobacco smoking and substance dependencies among samples of ADHD and non-ADHD participants. Journal of Learning Disabilities, 31, 533-544.
-
Mannuzza, S., Klein, R. G., & Moulton, J. L. (2003). Does stimulant treatment place children at risk for adult substance abuse? A controlled, prospective follow-up study. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 13, 273-282.
-
Mannuzza, S., Klein, R. G., Truong, N. L., Moulton, J. L., Roizen, E. R., Howell, K. H., et al. (2008). Age of methyiphenidate treatment initiation in children with
23
ADHD and later substance abuse: Prospective follow-up into adulthood. American journal of psychiatry, 165, 604-609. -
Marshal, M. P., Molina, B. S. G., Pelham, W. E., & Cheong, J. (2007). AttentionDeficit Hyperactivity Disorder moderates the life stress pathway to alcohol problems in children of alcoholics. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 31, 564-574.
-
Molina, B. S. G., & Pelham, W. E. (2003). Childhood predictors of adolescent substance use in a longitudinal study of children with ADHD. Journal of Abnormal Psychology, 112, 497–507.
-
Molina, B. S. G., Flory, K., Hinshaw, S. P., Greiner, A. R., Arnold, L. M., Swanson, J. M., et al. (2007). Delinquent behavior and emerging substance use in the MTA at 36 months: Prevalence, course, and treatment effects. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1028-1040.
-
Molina, B. S. G., Pelham, W. E., Blumenthal, J., & Galiszewski, E. (1998). Agreement among teachers' behavior ratings of adolescents with a childhood history of attention deficit hyperactivity disorder. Journal of Clinical Child Psychology, 27, 330-339.
-
MTA Cooperative Group. (1999). A 14-month randomized clinical trial of treatment strategies for attention deficit hyperacitivity disorder. Archives of General Psychiatry, 56, 1073-1086.
-
Oosterlaan, J., Baeyens, D., Scheres, A., Antrop, A., Roeyers, H., & Sergeant, J. A. (2008). VvGK 6-16, Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen van 6 tot en met 16 jaar. Harcourt test Publishers.
-
Pelham, W. E. (1997). Attention deficit hyperactivity disorder: diagnosis, nature, etiology, and treatment. State University of New York at Buffalo, Buffalo
-
Robinson, T. E., & Berridge, K. C. (1993). The neural basis of drug craving: An incentive-sentisization theory of addiction. Brain Research Reviews, 18, 247291.
-
Schwab-Stone, M. E., Shaffer, D., Dulcan, M. K., Jensen, P. S., Fisher, P., Bird, H. R. et al. (1996). Criterion validity of the NIMH diagnostic interview schedule for children version 2.3. (DISC-2.3). Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 878-888.
-
Swanson, J. M., Elliott, G. R., Greenhill, L. L., Wigal, T., Arnold, L. E., Vitiello, B., et al. (2007). Effects of stimulant medication on growth rates across 3 years in 24
the MTA follow-up. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1015-1027. -
Swanson, J. M., Hinshaw, S. P., Arnold, L. E., Gibbons, R. D., Marcus, S., Hur, K., et al. (2007). Secondary evaluations of MTA 36-month outcomes: Propensity score and growth mixture model analyses. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1003-1014.
-
Todd, R. D., Huang, H., Todorov, A. A., Neuman, R. J., Reiersen, A. M., Henderson, C. A., et al. (2008). Predictors of stability of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder subtypes from childhood to young adulthood. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 47, 76-85.
-
Van der Oord, S., Prins, P. J. M., Oosterlaan, J., & Emmelkamp, P. M. G. (2007). Does brief, clinically based, intensive multimodal behavior therapy enhance the effects of methylphenidate in children with ADHD? European Child and Adolescent Psychiatry, 16, 48-57.
-
Van Groenestijn, M. A. C., Akkerhuis, G. W., Kupka, R. W., Schneider, N., & Nolen, W. A. (1997). Gestructureerd Klinisch Interview voor de vaststelling van DSM-IV As I stoornissen. Swets Test Publishers.
-
Van der Oord, S., Prins, P. J. M., Oosterlaan, J., & Emmelkamp, P. M. G. (2008). Efficacy of methylphenidate, psychosocial treatments and their combination in school-aged children with ADHD: A meta-analysis. Clinical Psychological Review, 28, 783-800.
-
Van der Oord, S., Prins, P. J. M., Oosterlaan, J., & Emmelkamp, P. M. G. (2008). Treatment of attention deficit hyperactivity disorder in children: Predictors of treatment outcome. European Child and Adolescent Psychiatry, 17, 73-81.
-
Wilens, T. E. (2004). Impact of ADHD and its treatment on substance abuse in adults. Journal of Clinical Psychiatry, 65, [suppl. 3], 38-45.
-
Wilens, T. E., Biederman, J., Mick, E., Faraone, S. V., & Spencer, T. (1997). Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is associated with early onset substance use disorders. The Journal of Nervous and Mental Disease, 185, 475-482.
-
Wilens, T. E., Biederman, J., & Spencer, T. J. (1998). Pharmacotherapy of Attention Deficit Hyperactivity Disorder in Adults. CNS Drugs, 9, 347-356.
-
Wilens, T. E., Faraone, S. V., Biederman, J., & Gunawardene, S. (2003). Does stimulant therapy of attention-deficit/hyperactivity disorder beget later 25
substance abuse? A meta-analytic review of the literature. Pediatrics, 111, 179 –185. -
Williams, J.B.W., Gibbon, M., First, M.B., Spitzer, R.L., Davies, M., Borus, J., et al. (1992). The Structured Clinical Interview for the DSM-III-R (SCID): Part II: multisite test-retest reliability. Archives of General Psychiatry, 49, 630-636.
26
Bijlage 1: Deelnemersverklaring Deelnemersverklaring Inlichtingen over het onderzoek
1. Inleiding Je neemt deel aan een onderzoek naar ADHD. Voorop staat dat je deelname vrijwillig is. Dat betekent dat je te op ieder moment tijdens het onderzoek kan zeggen dat je niet meer mee wilt werken. Lees deze toelichting zorgvuldig door. De onderzoeksleidster beantwoordt graag eventuele vragen. 2. Doel van het onderzoek Vervolg onderzoek op onderzoek uitgevoerd tussen 2001 en 2004 naar ADHD en de invloed van behandelmethodes. 3. Gang van zaken tijdens het onderzoek Er zullen enkele vragenlijsten en een interview worden afgenomen. 4. Vertrouwelijkheid van de gegevens Alle onderzoeksgegevens blijven volledig vertrouwelijk. De onderzoeksgegevens kunnen ter beschikking worden gesteld aan derden, maar alleen in anonieme gecodeerde vorm. Identificatie van te publiceren gegevens zal ook gebeuren via een code. 5. Verzekering Omdat dit onderzoek geen risico’s voor je gezondheid of veiligheid met zich mee brengt, is er geen speciale verzekering afgesloten. 6. Informatie Voor vragen over dit onderzoek kun je contact opnemen met Saskia van der Oord (E-mail:
[email protected] of Tel. 020-5256815). Wanneer het onderzoek is afgerond en de resultaten bekend zijn kun je, als je dit wilt, een samenvatting hiervan ontvangen. Eventuele klachten over dit onderzoek kun je richten aan het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, Prof. dr. P.J.M. Prins (E-mail:
[email protected] of Tel. 020-5256821, Roetersstraat 15, 1018 WB Amsterdam, Kamer: 818).
7. Deelnemersverklaring Mijn deelname aan dit onderzoek is vrijwillig en ik kan elk tijdstip mijn deelname beëindigen. Ik ken en begrijp de conclusies van mijn deelname en ben bereid deze te aanvaarden. Ik heb dit formulier gelezen en begrepen en ben bereid deel te nemen aan dit onderzoek. Aldus in tweevoud getekend: ………………………
………………………
(handtekening deelnemer)
(handtekening onderzoeker)
Geboortedatum deelnemer: Plaats van onderzoek: Datum van onderzoek:
27
Bijlage 2: Algemene vragenlijst adolescent en ouder
Algemene vragen Adolescent: Proefpersooncode: Testdatum: Voornaam: Achternaam: Geboortedatum: Sekse: Adres Straat en nummer: Postcode: Plaats: Telefoonnummer: Nationaliteit: Huidige opleiding: E-mailadres:
……………………………. …. - …. - ……… ……………………………. ……………………………. …. - …. - ……… m/v ……………………………. ………… ……..……………………... .....................................…… ……………………………. ……………………………. …………………………….
Woonsituatie 0 Zelfstandig 0 Samenwonend met partner/echtgenoot 0 Eenoudergezin 0 Twee oudergezin 0 Adoptiegezin 0 Bij familie 0 Pleegzorgvoorziening 0 Ander: Wil je via je e-mailadres op de hoogte gesteld worden van de onderzoeksresultaten?
Je informatie wordt anoniem en vertrouwelijk behandeld. Vriendelijk dank voor je medewerking.
28
Ja / Nee
Algemene vragen Ouder/verzorger * Naam: Proefpersooncode: Relatie tot het kind: Geboortedatum: Adres Straat en nummer: Postcode: Plaats: Telefoonnummer: E-mailadres: Nationaliteit: Burgerlijke staat: Beroep: Hoogst genoten opleiding:
…………………….……… …………………….……… ……………………………. …. - …. - ……… ……………………………. ………… ……………………………. ……………………………. ……………………………. ……………………………. ……………………………. ……………………………. 1. Lager Middelbaar Onderwijs 2. MAVO 3. HAVO 4. VWO 5. MBO 6. HBO 7. Universiteit 9. Niet van Toepassing 10. Basisschool
Wilt u via uw e-mailadres op de hoogte gesteld worden van de onderzoeksresultaten? Nee
Uw informatie wordt anoniem en vertrouwelijk behandeld. Vriendelijk dank voor uw medewerking.
29
Ja /
Bijlage 3: Medicatievragenlijst Medicatiegebruik
Datum:
Ppnr:
1. Gebruikt uw kind op dit moment stimulante medicatie ter behandeling van ADHD, bijv. Ritalin/Concerta/Equasym/Medikinet? Ja / Nee Zo ja, welke medicatie? (1) ………………………………………………………………………… (2) ……..………………………………………………………………….. (3) ………………………………………………………………………… Sinds wanneer slikt uw kind deze medicatie? (1) Maand: ………....................... Jaar: …........ (2) Maand: ……………………….. Jaar: ………. (3) Maand: ……………………..… Jaar: ……….. Is er tijdens het gebruik een stop in het gebruik van deze medicatie geweest? Zo ja, hoelang en welke periode? (Maand en Jaartal) (1) …………. dagen / weken / maanden Periode: …………….………………… t/m ………………………………………. Reden: ………………………………………………………………………………..... Indien vanwege bijwerkingen welke: ……………………………………………….. (2) …………. dagen / weken / maanden Periode: …………….………………… t/m ……………………………………… Reden: ………………………………………………………………………………..... Indien vanwege bijwerkingen welke: ………………………………………………. (3) …………. dagen / weken / maanden Periode: …………….………………… t/m ………………………………………. Reden: ………………………………………………………………………………..... Indien vanwege bijwerkingen welke: ………………………………………………. Hoe vaak per dag gebruikt uw kind deze medicatie? (1) ………. per dag (2) ………. per dag (3) ………. per dag Geef aan met tijdstip per medicijn hoeveel mg methylfenidaat wordt gebruikt: Maandag:
Ochtend: ……………………………………………………………………….. Middag: ………………………………………………………………………….. Avond:
Dinsdag:
…………………………………………………………………………...
Ochtend: ………………………………………………………………………….. Middag: …………………………………………………………………………. Avond: ……………………………………………………………………………..
Woensdag: Ochtend: ………………………………………………………………………….. Middag: ………………………………………………………………………….. Avond: …………………………………………………………………………….
30
Donderdag: Ochtend: …………………………………………………………………………. Middag: …………………………………………………………………………... Avond: …………………………………………………………………………… Vrijdag:
Ochtend: …………………………………………………………………………. Middag: …………………………………………………………………………... Avond: …………………………………………………………………………….
Zaterdag:
Ochtend: …………………………………………………………………………. Middag: ………………………………………………………………………….. Avond: ..…………………………………………………………………….......
Zondag:
Ochtend: ………………………………………………………………………. Middag: ………………………………………………………………………….. Avond: ……………………………………………………………………………
Totaal doordeweeks: ….. mg methylfenidaat Totaal weekend:
….. mg methylfenidaat
Gemiddeld per dag:
…… mg methylfenidaat
2. Gebruikt uw kind op dit moment Strattera ter behandeling van ADHD? Ja / Nee Zo ja, welk type medicatie Strattera? ……………………………………………………………………….. Sinds wanneer slikt uw kind deze medicatie? Maand: ………....................... Jaar: …........ Is er tijdens het gebruik een stop in het gebruik van deze medicatie geweest? Ja / Nee Zo ja, Periode: …………….………………….. t/m ………………………………………. …………. dagen / weken / maanden Reden: ………………………………………………………………………………..... Indien vanwege bijwerkingen welke: …………………………………………………
Hoe vaak per dag gebruikt uw kind deze medicatie:
………. per dag
Hoe veel mg atomoxetine gebruikt uw kind per keer? ……..... mg per keer Verschilt het aantal mg atomoxetine per dag? Ja / nee Zo ja, geef aan per dag: Maandag:
….…………………………………………………………………………………..
Dinsdag:
…..………………………………………………………………………………….
Woensdag: ..………………………………………………………………………………….... Donderdag: ...…………………………………………………………………………………… Vrijdag:
…………………………………………………………………………………....
Zaterdag:
………………………………………………………………………………………
Zondag:
..…………………………………………………………………………………….
Totaal doordeweeks: ….. mg atomoxetine Totaal weekend:
.….. mg atomoxetine
31
Æ Gem. per dag: …..
mg atomoxetine
3. Gebruikt uw kind op dit moment medicatie ter behandeling van andere psychologische doeleinden dan ADHD? Ja / Nee Zo ja, welke medicatie? (1) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Ter behandeling van: ….…………………………………………………………………….. Hoe vaak slikt u kind deze medicatie? …….. keer per …………… Sinds wanneer slikt uw kind deze medicatie? Maand: ….............. Jaar: …........ (2) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Ter behandeling van: ….…………………………………………………………………….. Hoe vaak slikt u kind deze medicatie? ……… keer per …………… Sinds wanneer slikt uw kind deze medicatie? Maand: ….............. Jaar: …........ (3) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Ter behandeling van: ….…………………………………………………………………….. Hoe vaak slikt u kind deze medicatie? ……… keer per ……………. Sinds wanneer slikt uw kind deze medicatie? Maand: ….............. Jaar: …........
4. Gebruikt uw kind op dit moment enige andere medicatie? Ja / Nee Zo ja, welke medicatie? (1) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Ter behandeling van: ….…………………………………………………………………….. Hoe vaak gebruikt uw kind deze medicatie? ….. keer per …… Sinds wanneer slikt uw kind deze medicatie? Maand: ….............. Jaar: …........ (2) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Ter behandeling van: ….…………………………………………………………………….. Hoe vaak gebruikt u kind deze medicatie? ….. keer per …… Sinds wanneer gebruikt uw kind deze medicatie? Maand: ….............. Jaar: …........ (3) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Ter behandeling van: ….…………………………………………………………………….. Hoe vaak gebruikt uw kind deze medicatie? ….. keer per …… Sinds wanneer gebruikt uw kind deze medicatie? Maand: ….............. Jaar: ….........
5. In de periode tussen nu en het vorige onderzoek, heeft uw kind toen medicatie ter behandeling van ADHD gebruikt? Ja / Nee Zo ja, welke medicatie? (1) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Hoe vaak gebruikte uw kind deze medicatie? …... keer per dag (doordeweeks) ....… keer per dag (weekend)
32
Hoe veel mg gebruikte uw kind per dag?
..….. mg per dag (doordeweeks) ….... mg per dag (weekend)
(2) Medicatie: ….………………………………………………………………………………… Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ………..
Hoe vaak gebruikte uw kind deze medicatie? ….. keer per dag (doordeweeks) ...… keer per dag (weekend) Hoe veel mg gebruikte uw kind per dag?
..….. mg per dag (doordeweeks) ….... mg per dag (weekend)
Is er een periode geweest dat uw kind gestopt is met het gebruik van de medicatie? Zo ja, met welke medicatie en in welke periode is gestopt? (1) / (2) (1) Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: …….. Reden: ….………………………………………………………………………………………. Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Reden: ….………………………………………………………………………………………. (2) Periode: ………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: …….. Reden: ……………………………………………………………………………………….. Periode: Maand: …………… Jaar: …….. t/m Maand: ………….. Jaar: ……….. Reden: .……………………………………………………………………………………….
6. Neemt uw kind de medicatie ter behandeling van ADHD altijd trouw in? Ja / nee Zo nee, welke medicatie vergeet uw kind, hoe vaak en wanneer? * Medicatie: .…………………………………. Hoe vaak: .…………………………………………… Wanneer: ………………………………. * Medicatie: .…………………………………… Hoe vaak: ……………………………………………… Wanneer: ………………………………
7. Volgt uw kind op dit moment enige vorm van therapie ter behandeling van ADHD? Ja / Nee Zo ja, wat voor soort therapie volgt uw kind? (1) ………………………………………………………… Waar: …………………………………………………………………………….. Sinds wanneer: Maand: ….…………………..
Jaar: ………
Hoelang: …… dagen / weken / maanden Duur per sessie? …… uur per sessie (2) ……………………………………………………….... Waar: …………………………………………………………………………….. Sinds wanneer: Maand: ….………………….. Hoelang: …… dagen / weken / maanden
33
Jaar: ………
Duur per sessie? …… uur per sessie
8. Heeft uw kind in de periode tussen het vorige onderzoek en nu enige vorm van therapie gevolgd ter behandeling van ADHD? Ja / Nee Zo ja, wat voor soort therapie heeft u gevolgd? (1) ……………………………………………………… Waar: …………………………………………………………………………….. Wanneer: ………………………………… t/m ………………………………… Hoe lang: …… dagen / weken / maanden Duur per sessie: ……. uur per sessie (2) …………………………………………................. Waar: …………………………………………………………………………….. Wanneer: ………………………………… t/m ………………………………… Hoe lang: …… dagen / weken / maanden Duur per sessie: …… uur per sessie
9. Volgt uzelf op dit moment enige vorm van therapie i.v.m. ADHD problematiek van uw kind? Ja / Nee Zo ja, wat voor soort therapie volgt u? (1) ………………………………………………………… Waar: …………………………………………………………………………….. Sinds wanneer: Maand: ….…………………..
Jaar: ………
Hoelang: …… dagen / weken / maanden (2) ………………………………………………………... Waar: …………………………………………………………………………….. Sinds wanneer: Maand: ….…………………..
Jaar: ………
Hoelang: …… dagen / weken / maanden
10. Heeft uzelf in de periode tussen het vorige onderzoek en nu enige vorm van therapie gevolgd i.v.m. ADHD problematiek van uw kind? Ja / Nee Zo ja, wat voor soort therapie heeft u gevolgd? (1) ……………………………………………………… Waar: …………………………………………………………………………….. Wanneer: ………………………………… t/m ………………………………… Hoe lang: …… dagen / weken / maanden (2) …………………………………………................. Waar: …………………………………………………………………………….. Wanneer: ………………………………… t/m ………………………………… Hoe lang: …… dagen / weken / maanden
34
Adolescenten Medicatie
2004
2005
2006
Ouders Therapie
Therapie
………………………………………………….....
…………………………………………….........
…………………………………………………….
…………………………………………………..
.……………………………………………….... …………………………………………………..
…………………………………………………….
………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………. ...
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
………………………………………………….....
…………………………………………….........
…………………………………………………….
…………………………………………………..
.……………………………………………….... …………………………………………………..
…………………………………………………….
………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………. ...
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
………………………………………………….....
…………………………………………….........
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………. ...
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
.………………………………………………....
2007
2008
………………………………………………….....
…………………………………………….........
…………………………………………………….
…………………………………………………..
.……………………………………………….... …………………………………………………..
…………………………………………………….
………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………. ...
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
………………………………………………….....
…………………………………………….........
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………. ...
…………………………………………………..
…………………………………………………..
…………………………………………………….
…………………………………………………..
…………………………………………………..
36
.………………………………………………....