Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
Admiraliteit Delfland Cursusboek MBL M1
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 1 van 1
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
INHOUD 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 2.14
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
INLEIDING ............................................................................................................... 3 Cursusinformatie ...............................................................................................................................3 Eisen ..................................................................................................................................................3 Het examen........................................................................................................................................3 Hulpmiddelen ....................................................................................................................................4 Schip en uitrusting.............................................................................................................................4
PRAKTIJK................................................................................................................. 5 Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht..................................................................5 Vaartechnieken: koersen varen, afstoppen, gaande houden, noodstop maken ..................................5 Afvaren en aankomen bij hoger-, langs – en lagerwal.......................................................................6 Man-over-boord manoeuvre ..............................................................................................................7 Ankeren en anker op gaan .................................................................................................................7 Bijzondere verrichtingen ...................................................................................................................9 Loskomen van aan de grond..............................................................................................................9 Passeren van bruggen en/of sluizen.................................................................................................10 Aanvarings-/achtergrondspeiling.....................................................................................................10 Toepassing reglementen ..................................................................................................................11 Langszij een varend schip komen en vastmaken .............................................................................11 Slepen en gesleept worden ..............................................................................................................11 Een tocht in het donker....................................................................................................................12 Eenvoudige reparaties aan de motor................................................................................................12
THEORIE................................................................................................................. 13 Terminologie ...................................................................................................................................13 Veiligheids- en reddingsmiddelen ...................................................................................................14 Handelen bij averij en aanvaring .....................................................................................................14 Eenvoudige EHBO ..........................................................................................................................14 Reglementen ....................................................................................................................................14 Betonning en bebakening ................................................................................................................34 Krachten op het schip en hun gevolgen ...........................................................................................35 Jachtetiqette en vlagvoering ............................................................................................................35 Weersinvloeden ...............................................................................................................................36 Gebruik van almanak en waterkaart ................................................................................................38
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 2 van 2
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
1 1.1
Inleiding Cursusinformatie De MBL M1-cursus bestaat uit 1 cursusavond van 19.30 – 21.00 uur en een afsluitend theorie-examen eveneens van 19.30 - 21.00 uur. Gedurende de cursus wordt van dit cursusboek gebruik gemaakt. Het bestaat uit een beschrijving van de eisen waaraan je minimaal moet voldoen om het examen te kunnen halen. De cursus is bedoeld als een herhaling van de stof die je in je eigen groep leert. Binnen één cursusavond kan immers niet de complete theorie voor het MBL opgedaan worden. Aanvullende informatie en uitgebreidere beschrijvingen zijn onder andere te vinden in het Cursusboek Klein Vaarbewijs (zie paragraaf 1.4).
1.2
Eisen Om een Machtiging Boot Leiding (MBL) M1 te kunnen behalen, moet je aan de volgende voorwaarden voldoen: • de eisen volgens CWO-diploma Buitenboordmotor III (Bb III); • beschikken over voldoende theoretische en praktische kennis om met een schip met buitenboordmotor te varen op het thuiswater; • handtekening van teamleider (schipper) of speltak-beoordelingsgemachtigde (BG) op aanmeldingsformulier waarmee aangegeven wordt dat je de verantwoordelijkheid voor schip en bemanning kan dragen. Het CWO-diploma Bb III wordt uitgereikt aan personen die blijk hebben gegeven de volgende onderdelen te beheersen en in staat zijn tot en met windkracht 4 Bft zelfstandig op meren en kanalen (vaarwater klasse 1 t/m 4) in een boot met buitenboordmotor te varen. Personen die dit diploma willen behalen, dienen 16 jaar of ouder te zijn. Echter, als de boot waarin gevaren wordt een lengte heeft van 7 meter of minder en niet harder kan varen dan 13 km/h (7 knopen) mag de leeftijd 12 jaar zijn. Het schip mag niet sneller kunnen varen dan 20 km/h en niet langer zijn dan 8 m. De buitenboordmotor moet, naast voor de voortstuwing, ook kunnen dienen om te sturen.
1.3
Het examen Het theorie-examen bestaat uit 45 multiple choice vragen, waarvan er 32 goed beantwoord moeten worden. Het theorie-examen is als volgt opgebouwd : • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht Vaartechnieken Afvaren en aankomen aan hoger-, lager- en langswal Man-over-boord manoeuvre Ankeren en anker opgaan Loskomen van aan de grond Passeren van bruggen en/of sluizen Aanvarings- en achtergrondspeiling Langszij een varend schip komen en vastmaken Slepen en gesleept worden Eenvoudige reparaties aan de motor Terminologie Veiligheids- en reddingsmiddelen Handelen bij averij Eenvoudige EHBO Reglementen Betonning en bebakening Krachten op het schip en hun gevolgen Jachtetiquette en vlagvoering Weersinvloeden Gebruik van almanak en waterkaart
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 25 vragen 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag pag. 3 van 3
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Het praktijkexamen moet binnen 18 maanden na het behalen van het theorie-examen afgelegd worden.
1.4
Hulpmiddelen Deze handleiding is gebaseerd op : • Nautisch Technische Richtlijnen 1999 (NTR 99), Landelijk Nautisch Technische Commissie (LNTC) Scouting Nederland. • CWO Buitenboordmotor I/II eisen, april 1999, KNWV. • CWO Buitenboordmotor III eisen, april 1999, KNWV. • Cursusboek Klein Vaarbewijs 1 en 2, 1997, ANWB, ISBN 90-18-00877-X.
1.5
Schip en uitrusting Het schip moet schoon en goed onderhouden zijn. Motor en motorophanging dienen in goede staat te verkeren. Het schip moet voorzien zijn van de volgende inventaris: • één voor- en achterlandvast • één spring van tenminste tweemaal de bootlengte • twee stootwillen met voldoende lijn • dweil, spons, puts • een deugdelijk anker met voldoende lijn • een ankerbol ( alleen bij een boot groter dan 7m.) • een scheepshoorn • een eenvoudige verbandtrommel • per opvarende een goed drijfhulpmiddel (zwemvest) • gereedschap en reserve-onderdelen (breekpen) • minstens één roeiriem • navigatieverlichting • reddingboei, reddingvesten, brandblusapparaten. • op overdekte schepen dient het BPR aanwezig te zijn.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 4 van 4
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
2 2.1
Praktijk Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht. Schip vaarklaar maken • Controle op lek- en regenwater. • Inventaris controleren. • Verlichting controleren. • Motor op de juiste manier aanbrengen • Goed gebruik maken van slangen. Op de juiste manier brandstof vullen (indien mogelijk aan wal) en voorzorgen treffen tegen morsen (gemorste brandstof opruimen met een absorptiedoekje), reserve brandstof op een juiste manier stouwen. Op de juiste manier ontluchten en ventileren. Indien van toepassing controle motorolie. Motor trimmen. Mengverhouding benzine kennen. • Losse benzinetank op de juiste wijze aansluiten en ervoor zorgen dat de nippels goed in elkaar zitten en er bij het knijpen van de bal geen lekkage is : zorgen voor ontluchten en ventileren. • Motor en eventueel roer borgen. Zorgen dat schroefbladen het roer niet kunnen raken. • De motor aan de buitenkant controleren op beschadiging aan de schroef en olielekkage. • Weten hoe de motor omhoog te kantelen. • De motor op de juiste manier kunnen starten met goed gebruik van gas en choke, schakelen en stoppen, één en ander volgens instructieboek fabrikant. • De motor stationair laten draaien en controleren op overmatig trillen. Eveneens controleren op het uitlaten van koelwater. • De werking kennen en kunnen verklaren van de motor, met het benoemen van de onderdelen. Schip klaarmaken voor de nacht • Eventueel schip schoon en droog maken en opruimen. • Motor loskoppelen van de benzinetank. • Dekzeil bevestigen.
2.2
Vaartechnieken: koersen varen, afstoppen, gaande houden, noodstop maken Algemeen • Onder alle omstandigheden veilig en verantwoord kunnen varen. Zowel bij dag als bij nacht, weten te handelen bij zware golfslag, voor- en achter inkomend met inzicht voor het juiste toerental van de motor (doldraaien). • Een tevoren uitgezette koers navigeren. • Een bocht goed varen. • Op de juiste wijze kunnen oplopen, voorbijlopen, snelheid schatten, afstanden peilen en geluidsseinen geven. • Bekend zijn met en begrip hebben voor de (beperkte) manoeuvreerbaarheid van zeil- en andere vaartuigen. • Besef hebben van de problemen van de grote scheepvaart. Daarbij moeten de volgende begrippen bekend zijn: dode hoek, windvang in ongeladen toestand, zuiging en de benodigde manoeuvreerruimte. Gestrekte koers varen • Een rechte koers varen over minimaal 200 meter, daarbij rekening houdend met de schroefwerking (wieleffect). • Met zijwind zodanig opsturen dat er toch een rechte koers wordt gevaren. Afstoppen • Het schip door motorvermogen te minderen, afstoppen. Gaande houden • Het schip in de wind en/of stroom op dezelfde plaats gaande houden. Daarbij ervoor zorgen dat de boeg niet wegdraait.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 5 van 5
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Noodstop maken • Een noodstop maken door gas terug te nemen en de motor om te draaien en weer gas te geven, of door gas terug te nemen en de motor in de achteruit te zetten en weer gas te geven. Daarbij ervoor zorgen dat het schip door haar schroefwerking niet dwars valt.
2.3
Afvaren en aankomen bij hoger-, langs – en lagerwal Algemeen Zowel voor- als achteruit kunnen : • aanleggen en afvaren bij een steiger; • aanleggen en afvaren aan hogerwal; • aanleggen en afvaren aan langswal; • aanleggen en afvaren aan lagerwal; • aanleggen en afvaren op een boei en op een paal. Let op het feit dat het schip niet meer stuurt als de motor in de vrijstand staat. Beleggen op bolder of kikker. Afvaren Afvaartplan maken. Manoeuvre aanpassen aan scheepvaart, windrichting en aanlegplaats. • Hogerwal Kop van het schip in de gewenste vaarrichting brengen door middel van de wind, (zo nodig) afduwen, achtertros los en varen. • Langswal Komt de wind van voren dan de achterspring laten staan, achteruit slaan, de kop van het schip vrij manoeuvreren van de wal en afvaren. Bij wind van achteren de voorspring laten staan, vooruit slaan, het achterschip wegdraaien van de wal en achteruit varen. • Lagerwal Op voor- of achterspring afvaren, afhankelijk van de sterkte van de wind. • Ondiepe wal Achterschip van de wal duwen, motor starten en achteruit varen. Aankomen Voorbereidingen treffen: aankomstplan, trossen, springen, stootkussens. Manoeuvre aanpassen aan scheepvaart en windrichting. • Hogerwal Onder een hoek (de grootte hangt af van het schip) aankomen op voorspring en achterschip bij de wal brengen.
voorspring
• •
Langswal Tegen de wind aankomen op voortros of voorspring. Voor de wind aankomen op achtertros. Lagerwal Evenwijdig gaan liggen aan de plaats waar je wil aankomen. Met behulp van de wind schip laten verlijeren naar de lage wal. Als de wind wat schuin op de wal staat eerst de landvast vastmaken waar de wind vandaan komt.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 6 van 6
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
•
2.4
Ondiepe wal Daarbij op tijd de motor optillen.
Man-over-boord manoeuvre Bij man-over-boord moeten we zo snel mogelijk achtereenvolgens de volgende acties ondernemen: 1
2. 3. 4.
Zorg dat de drenkeling niet in aanraking komt met de draaiende schroef. Het spreekt voor zich dat degene die het roer bedient de drenkeling in dat geval overboord moet hebben zien gaan. Ziet de roerganger het niet, dan ligt de drenkeling bij vaartlopend schip al achter het schip voordat de roerganger actie kan nemen. De roerganger draait dan onmiddellijk het roer of de motor naar de kant waar de drenkeling over boord is gegaan, zodat het achterschip van hem afdraait. Tegelijkertijd roept degene die de drenkeling heeft zien vallen 'man overboord' om de overige opvarenden te alarmeren. Roep de drenkeling toe dat hij moet blijven drijven! en werp hem/haar een reddingboei toe, bij voorkeur bovenwinds. Denk er om, niet op zijn of haar hoofd! Laat een opvarende blijven wijzen in de richting van de drenkeling-, zeker op golvend water is dit belangrijk. Draai vervolgens voor de wind weg en nader de drenkeling tegen de wind in. De drenkeling wordt binnenboord gehaald aan die kant waar de beste communicatie is met de stuurman.
Was de drenkeling de enige mede-opvarende, bedenk dan dat onder geen beding het roer verlaten mag worden voordat het schip vlakbij de drenkeling is. Tracht zo snel mogelijk verbinding met de drenkeling te krijgen, door bijvoorbeeld het toewerpen van een lijn. Verbinding met het schip kan van levensbelang zijn-, ook een goed zwemmer kan in paniek raken als de nat geworden kleding een ernstige belemmering vormt om te zwemmen en/of drijvende te blijven. Er is geen verschil tussen de manoeuvre 'man overboord' op stilstaand water of op stromend water, omdat zowel het schip als de drenkeling zich op gelijke wijze verplaatsen over de bodem.
2.5
Ankeren en anker op gaan Een ankermanoeuvre uitvoeren. • Veilige ankerplaats zoeken • Vereiste verlichting, vereiste ankerbol(len). • Voorkomen dat het anker ‘onklaar’ raakt. • Anker uitbrengen van voorschip, achterschip. • Anker voldoende van gewicht • Zorgen dat er voldoende lijn wordt gestoken zodat het anker zich kan ingraven. • Bij het over boord zetten van het anker moet het schip langzaam deinzen , peilingen. • Anker op gaan, motor stand-by, anker opbergen, anker klaren. • Commando's. • Ankeren met (kleine) sleep.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 7 van 7
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Ankeren op stilstaand water. We naderen de ankerplaats met weinig vaart tegen de wind in. Wanneer we op een lijn ankeren hebben we deze lijn netjes achter de hand in bochten opgeschoten, zodat we zeker zijn dat straks bij het uitvieren van de ankerlijn deze niet in de knoop raakt. Op de ankerplaats aangekomen halen we de vaart uit het schip en zodra het schip begint te deinzen (achteruitgaat), laten we het anker vallen en steken daarbij niet meer ketting of lijn dan de waterdiepte. Zolang het anker de bodem nog niet heeft bereikt, hangt de tros of ketting loodrecht naar beneden. Zodra het anker de bodem raakt, zien we de lijn of ketting schuin weglopen. We laten nu het schip langzaam achteruitgaan, hetzij op de wind, hetzij door een klapje achteruit te geven op de motor. We vieren nu lijn of ketting langzaam bij tot de gewenste lengte en zetten deze vast. Zodra we zien, dat de kracht op de lijn of ketting vermindert (er komt een bocht in) nemen we aan dat het anker houdt. Ankerbol bijzetten. In het zicht van de wal nemen we een 'ankerpeiling'. Dit doen we door twee vaste punten op de wal te peilen. Verandert de peiling van deze twee punten niet, dan is dit het 'bewijs' dat het anker houdt. Op gezette tijden controleren we de peilingen nog eens. Veranderen deze niet, dus blijft struik of boom in één lijn met respectievelijk boom en kerktoren, dan zijn we zeker dat het anker houdt. Ankeren op stromend water. We naderen de ankerplaats weer met weinig vaart met de kop van het schip tegen de stroom in. Op de ankerplaats aangekomen halen we de vaart weer uit het schip. Zodra we ten opzichte van de grond achteruitlopen (dit kunnen we zien aan de vaste wal), laten we het anker vallen en volgen de procedure zoals hiervoor beschreven bij stilstaand water. Wanneer we ten anker gaan op stromend water waarin de stroomrichting niet constant in dezelfde richting stroomt (bijvoorbeeld op water dat onder invloed van de getijbeweging staat), dan is er bij het veranderen van de stroomrichting een grote ruimte nodig om te zwaaien. Wanneer deze ruimte niet beschikbaar is, gaan we 'vertuid' ten anker. We ankeren dan op twee ankers op de volgende wijze: we gaan normaal tegenstrooms ten anker, vervolgens laten we ons tweemaal zover als normaal terugzakken, dan laten we het tweede anker vallen en gaan met behulp van motorkracht terug naar het midden tussen de twee ankers. Beide ankertrossen beleggen we dan weer op het voorschip. Bij deze manoeuvre liggen we achter het bovenstroomse anker. Bij stroomkentering gaat het schip op de wind tussen de twee ankers liggen. Zodra de stroomrichting gedraaid is, zal het schip achter het tweede uitgebrachte anker gaan liggen. Gieren Giert het schip door sterke wind, dan kan een tweede anker helpen. De lijnen of kettingen van beide ankers moeten dan een hoek van 20' tot 45' met elkaar maken. Beide ankerlijnen zijn niet even lang. Soms helpt het ook als we een tros vanaf het achterschip op de ankerketting of lijn zetten, de tros strak beleggen op het achterschip en daarna de ankerlijn of ketting een paar meter verder vieren. Een methode die eveneens veel toegepast wordt, is ankeren met één anker over de voorsteven en één over de achtersteven. We komen dan eerst op de normale manier ten anker, vervolgens steken we tweemaal de gewenste lengte aan ketting of lijn, laten daarna het tweede anker bij de achtersteven vallen, vervolgens halen we de voorankerlijn of ketting weer door tot de gewenste lengte, ondertussen de achterankerlijn langzaam bijvierende. Deze achterankerlijn beleggen we dan op het achterschip. Onklaar anker We hebben gezien dat we het anker eerst tot op de bodem laten vallen en vervolgens langzaam bijvieren; dit doen we om een onklaar anker te voorkomen. Een anker verliest zijn werking, wanneer een lus van tros of ketting om een van beide handen grijpt. De tros of ketting trekt dan in de verkeerde richting, waardoor het anker zich niet ingraaft of juist uit de bodem wordt getrokken. Zo'n anker heet dan 'onklaar'. Krabbend anker We spreken van krabbend anker wanneer het anker niet houdt en over de grond sleept. Het anker kan krabben wanneer bij het ten anker komen niet voldoende ketting of lijn is gestoken of wanneer de ankergrond ongeschikt is. Wanneer de ankergrond bijvoorbeeld uit modder bestaat, is er geen houden aan. Wanneer men concludeert dat het anker krabt, dan kan men proberen dit op te heffen door meer lijn of ketting te steken, of een tweede anker uit te brengen. Helpt dit niet, dan ankerop gaan en het op een andere plaats proberen.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 8 van 8
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Bij verschillende manoeuvres maken we echter wel gebruik van een krabbend anker. We laten het anker dan 'aan de grond' vallen, dus zoveel ketting of lijn steken dat het anker op de grond staat. Het anker houdt dan dus niet, maar zal bij voor- of achteruitslaan over de grond slepen. Bij achteruitvaren kunnen we van een krabbend anker gebruik maken-, we hebben gezien dat achteruitvaren met de kop op de wind niet mogelijk is. Met behulp van een krabbend anker zal dit, als regel, wel lukken. Op de plaats ronddraaien met krabbend anker: met het roer aan boord en de schroef op langzaam vooruit, draaien we praktisch op de plaats rond. Op een schip, uitgerust met een ankerketting, zal men zich wel tweemaal bedenken om op krabbend anker rond te zwaaien. Verfschade is hier onherroepelijk het gevolg van. Vanzelfsprekend kan deze manoeuvre met een reserve-anker met lijn wel worden uitgevoerd. Ankeren in de laag Dit is loodrecht op de wal geankerd liggen met achtertrossen naar de wal, vaak tussen andere schepen. Eerst zwaaien op krabbend anker, vervolgens met krabbend anker achteruit de ligplaats in en als het anker op de goede plaats ligt, de ankertros/ketting steken tot we achteruit trossen aan de wal kunnen geven. Tenslotte alles stijf zetten. Als er een harde wind recht in de ligplaats waait, kan men zich met krabbend anker in die ligplaats laten zakken, terwijl men toch volkomen manoeuvreerbaar blijft (na het meren het anker niet vergeten in te halen). We kunnen in beide gevallen ook de ankerlijn naar het achter~ schip overbrengen zodat we vooruitvarende tussen de schepen of in het ligvak aankomen. Uit het voorgaande verhaal zal duidelijk zijn, dat het belangrijk is te weten hoeveel water er precies op de ankerplaats staat, dit om weer te weten hoeveel ketting of lijn er gestoken moet worden. Door middel van een dieptemeter of, bij ontbreken daarvan, een handlood of slaggaard kunnen we de waterdiepte bepalen. Ankerop gaan We zorgen dat de motor gebruiksklaar is en halen de ankerlijn in. We moeten daartoe het schip naar het anker toe trekken" met een klein klapje vooruit zal dit gemakkelijker gaan. Als de ankerlijn/ketting "recht op en neer" staat (dit is loodrecht) moet het anker uit de grond gebroken worden. Lukt het niet op deze manier het anker uit te breken, dan kunnen we met langzaam vooruit proberen het anker over de kop te trekken. Pas op voor het breken van de lijn. Wanneer we een ankerboei gebruiken, dan zal het mogelijk zijn het anker uit de grond te breken met behulp van de boeireep (ook wel neuring genoemd). Een tweede voordeel van een ankerboei is, dat deze de plaats van het anker markeert; dit is veilig voor de overige scheepvaart en mocht de ankerlijn, door een of andere oorzaak, breken dan kan men het anker altijd terugvinden.
2.6
Bijzondere verrichtingen • •
2.7
Achteruit kunnen manoeuvreren in een box of tussen twee obstakels door. Zowel voor- als achteruit een acht en een slalom om een aantal boeien varen d.m.v. behendig manoeuvreren.
Loskomen van aan de grond • • •
Bij aan de grond lopen weer loskomen door het gewicht van de opvarenden te verplaatsen. Het juiste gebruik van de motor kennen. Weten wanneer assistentie gevraagd moet worden.
Het is geen zeldzaamheid dat een vaartuig onvrijwillig aan de grond loopt, bijvoorbeeld door te dicht onder de wal varen of door te ver van de betonning, die het veilig vaarwater aangeeft, te zijn gekomen. Varen we op ondiep water en zijn we plaatselijk niet bekend, dan is het aan te bevelen de diepte van het water constant te peilen met bijvoorbeeld dieptemeter, slaggaard of handlood. Wat moeten we doen om zo snel mogelijk weer op dieper vaarwater te komen en om schade te voorkomen? 1. De richting waar we vandaan kwamen vaststellen. Immers waar het vaartuig vandaan kwam, was voldoende water aanwezig. Opgelet: tijdens het aan de grond lopen is de kans niet uitgesloten dat het vaartuig uit de oorspronkelijke koers loopt. 2. Als de motor bijstaat, deze onmiddellijk stoppen om schade aan de schroef te voorkomen Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 9 van 9
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III 3.
4. 5. 6.
Als we niet direct met behulp van de motor kunnen loskomen, moeten we zo spoedig mogelijk een anker uitbrengen in de richting waarin we het schip vlot willen brengen. Beschikt men over een bijboot, dan is dit een eenvoudige zaak. Zo niet, dan moet iemand te water om het anker zo ver mogelijk weg te brengen. Met vaarboom, slaggaard, handlood of pikhaak de diepte rondom het schip vaststellen. Staat er nog voldoende water bij de schroef dan proberen door achteruitslaan en/of trekken aan de lijn van het uitgebrachte anker, vrij te komen Lukt het in eerste instantie niet op deze manier vrij te komen, dan trachten het schip los te wrikken door het achterschip beurtelings naar stuurboord en bakboord te drukken. Dit wrikken kan geschieden met behulp van een vaarboom of door mankracht te water. Ook kan men trachten met de rug(gen) onder de voorsteven het schip achterwaarts weg te drukken.
Zijn al deze pogingen zonder resultaat, dan zal men sleepboothulp moeten inroepen.
2.8
Passeren van bruggen en/of sluizen Bruggen Bij een brug waar je niet onderdoor kunt (of mag) geef je eventueel een geluidsein. Veel bruggen gaan op van te voren bepaalde tijden voor de watersport open. Je mag bij zo'n brug geen geluidsein geven. Je legt aan aan de zijkant van het vaarwater, het liefste aan stuurboordwal, maar bakboordwal mag ook als het daar beter aanlegen en afmeren is. Nu moet je rustig afwachten totdat je door de brug mag en kan. Dit wordt met lichten aangegeven. (de lichten vindt je verderop in dit boek). Zodra de lichten aangeven dat je door de brug mag moet je dit vlot doen. Niet overhaast want het moet wel veilig blijven. Vaak liggen er meer schepen te wachten, je gaat dan op volgorde van aankomst door de brug. Sluizen Bij een sluis werkt het eigenlijk hetzelfde als bij de brug. Alleen doe je het in twee keer. Als je de sluis mag invaren doe je dit weer vlot en veilig. Je vaart zo ver mogelijk door naar voren als mogelijk is. Kijk wel even of de deuren naar buiten of naar binnen opengaan. Gaan ze naar binnen open dan moet je daarvoor ruimte laten. Vaak staat er een streep of een bord op de sluiswand tot waar je door mag varen. Leg de boot vast met lijnen aan de wal. Deze lijnen niet vastbinden maar in je hand houden. Als het water zakt en je hebt de lijnen vastgebonden gaat je vlet tegen de muur aanhangen. De knoop die je gelegd hebt krijg je er nooit meer uit. Denk eraan dat het water in de sluis kan gaan stromen. Blijf dus goed opletten. Als de deuren open zijn wacht je op de juiste lichten. Daarna vaar je veilig en snel de sluis uit. Blijf op de andere boten letten. Die varen dichtbij.
2.9
Aanvarings-/achtergrondspeiling Je moet kunnen vaststellen of er gevaar voor een aanvaring zal ontstaan bij kruisende koersen door over het andere schip een peiling te nemen op de achtergrond (zie linker figuur). Als de andere boot op 1 lijn blijft met het voorwerp op de achtergrond dreigt er een aanvaring. Op open water is er geen achtergrond. Neem dan een aanvaringspeiling die ook wel boordpeiling wordt genoemd (zie rechter figuur) door vanaf je lelievlet in een vaste richting te kijken. Als de andere boot in die richting te zien is en blijft, dreigt er een aanvaring. Figuur 2 Achtergrondspeiling
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
Figuur 1 Aanvaringspeiling
pag. 10 van 10
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
2.10 Toepassing reglementen Je moet de uitwijkregels voor het eigen vaargebied kunnen toepassen. Een uitwijkmanoeuvre moet je tijdig inzetten. De bemanning mag wwarschuwen voor andere scheepvaart.
2.11 Langszij een varend schip komen en vastmaken • • •
Langszij van een varend schip komen door eerst dezelfde snelheid te gaan varen en dan naar het schip toe te sturen, waarbij gelet moet worden op de zuiging en die op de juiste wijze opvangen. Een tweede man aan boord kan dan een lijn overbrengen. De voortros beleggen, vervolgens een achterspring en daarna de achtertros uitbrengen.
Zuiging Een schip dat in het water ligt verplaatst water. Immers, waar het ondergedompelde deel van het schip zich bevindt, kan geen water zijn. De hoeveelheid water die door dit ondergedompelde deel van het schip wordt verdrongen, noemen we waterverplaatsing. Deze waterverplaatsing is gelijk aan het totale gewicht van het schip. Een schip dat vaart loopt, moet steeds water verdringen. Omdat water zich niet laat samenpersen zal voor het schip een berg water ontstaan.Waar het schip geweest is, ontstaat vlak achter de achtersteven een kuil; immers, waar eerst het schip was is even later niets. De berg en de kuil die per tijdseenheid ontstaan, zijn even groot van inhoud. Het water gaat nu stromen van de berg naar de kuil. Bij een vaartlopend schip ontstaat daardoor een constante stroom van voor naar achter, die tegengesteld is aan de vaarrichting van het schip. Deze stroom noemen we de retourstroom of negatieve stroom. De retourstroom loopt langs de boorden en de bodem van het schip naar achteren. Hoe sneller het schip vaart, des te sneller stroomt de retourstroom. In ruim vaarwater zal de snelheid van de retourstroom kleiner zijn dan in een nauw en ondiep vaarwater. In een nauw vaarwater moet dezelfde hoeveelheid water door een beperkte ruimte in dezelfde tijd als in ruim water van voor naar achteren stromen. Is het vaarwater zo smal en ondiep en de snelheid van het schip zo groot, dat de berg de kuil niet kan vullen, dan ontstaat een volgstroom. Niet alleen het water van de berg stroomt naar de kuil, maar ook het water dat zich wat verder achter het schip bevindt gaat naar de kuil stromen-, bovendien zal de retourstroom onder het schip, doordat het ondiep is, moeilijker doorstromen. Gevolg van een en ander is: de druk op het roer vermindert, het schip gaat slecht naar het roer luisteren en kan zelfs onbestuurbaar worden. Wanneer we, varende in nauw en ondiep water, constateren dat het schip slecht naar het roer luistert dan in eerste instantie: vaart minderen. Een vaartuig dat door het midden van een kanaal vaart (in de aslijn) zal de te verplaatsen hoeveelheid water in twee gelijke helften verdelen. Dit water stroomt als retourstroom aan beide zijden van het schip naar achteren (het onder het schip doorstromende water laten we buiten beschouwing). Aan beide zijden is evenveel ruimte, de snelheid van de retourstroom is dan ook aan beide zijden even groot. Het gevolg is, dat het water aan beide zijden van het schip evenveel daalt. Er zal dan ook geen verschil in zijdelingse druk optreden: het schip blijft goed bestuurbaar. Bij het langszij gaan komen van een (groter) schip heb je te maken met deze stromen. Het gedrag van je eigen boot wordt er door beïnvloedt.
2.12 Slepen en gesleept worden • • • • • • • • • •
Een sleeplijn op de juiste wijze overbrengen of aannemen en bevestigen. Verschillende sleepwijzen kunnen toepassen, zoals op één sleeptros, twee gekruiste trossen en langszij. dubbel; voor- en nadelen: op korte of lange draad, kruisdraad. Bij een rubberboot weten dat vooruit slepen zeer moeilijk is. Goede sleeplijn; Bevestigen sleepdraad, welke steek; Opgooien sleeplijn, sleeplijn oppikken, langszij komen; Verantwoording; Lengte sleep, bochtenwerk, afstoppen, vastmaken in sluizen; Aanleggen aan hogerwal, langswal en lagerwal met een sleep. Dagtekens, juiste snelheid.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 11 van 11
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Sleep een vaartuig bij voorkeur op een nylon tros. In dit nylon zit een flinke rek en het slepen kan daardoor soepel verlopen. Als je geen middenbolder hebt bevestig dan de sleeptros op een spruit die op de stuurboord- en bakboordbolder is belegd. Dit bevordert het sturen van het slepende vaartuig. De schipper van het slepende vaartuig is verantwoordelijk voor de hele sleep. Is de verbinding tot stand gebracht, zet dan langzaam vaart om rukken tijdens het aanzetten te voorkomen. Veel zeiljachten zijn uitgerust met kikkers in plaats van bolders. Deze kikkers zijn in de regel niet geschikt om er veel sleepkracht op uit te oefenen. Bevestig in zo'n geval de sleeptros aan de mastkoker of zo laag mogelijk aan de mast. De mast kan immers wel tegen een stootje. Men moet in dit geval de sleeptros borgen, dat wil zeggen met een aparte lijn de sleeptros vastzetten op een kikker of een bolder of, als de t sleeptros door een verhaalklamp geleid wordt, de tros ook daar borgen. Bij een vlet slepen we aan het sleepoog. Gebruik op golvend water een lange sleeptros. In een lange tros zit meer rek dan in een korte tros. Een motorjacht dat gesleept wordt luistert slecht naar het roer, omdat er geen druk op het roer wordt uitgeoefend door naar achter geworpen schroefwater. Alleen het langsstromende water ten gevolge van de sleepsnelheid geeft enige druk op het roer. Bij rustig weer, dus geen golven, is het slepen met twee gekruiste lijnen aan te bevelen. Is er weinig ruimte, bijvoorbeeld in een jachthaven, dan kan men het beste langszij slepen. Het slepen gebeurt dan op de voorspring, het afstoppen op de achterspring. De dwarstrossen dienen om te voorkomen dat de schepen uit elkaar gieren tijdens het vaart meerderen of minderen. Bij het langszij slepen moeten de trossen zo stijf mogelijk worden belegd. Beide schepen moeten als het ware één geheel vormen.
2.13 Een tocht in het donker • •
Een tocht in het donker kan gevaren worden in een periode dat de scheepslichten ontstoken moeten zijn. Bij varen in het donker de lichten van andere vaartuigen, boeien en haveningangen kunnen herkennen en daarnaar handelen.
2.14 Eenvoudige reparaties aan de motor • •
Eenvoudig onderhoud: bougie schoonmaken en afstellen, breekpen vervangen en brandstofleiding kunnen controleren. Een en ander volgens instructieboekje fabrikant. Koelwaterproblemen kunnen oplossen. Bij de meeste buitenboordmotoren kun je zien of er nog koelwater langs de motor stroomt. Een klein gedeelte van het koelwater wordt bovenwater geloosd. Tijdens het varen moet je zo nu en dan kijken of dat nog gebeurt. Is dat niet meer zo dan onmiddellijk de motor afzetten. Controleer daarna als eerste of de ingang van de waterkoeling niet verstopt zit. Meestal zit die ingang vlak boven de schroef aan de onderzijde van de vlakke plaat. Is die ingang open dan is er inwendig een probleem.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 12 van 12
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
3
Theorie
3.1
Terminologie • •
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Van de lelievlet moet je in de praktijk en op afbeeldingen de onderdelen bij de juiste naam kunnen noemen. Bovendien moet je de volgende begrippen kennen : boeg, steven, spanten, motorsteun en vrijboord. Van de buitenboordmotor de volgende onderdelen en hun functie kennen : bougie, brandstofleiding, carburator, koelwateruitlaat, breekpen, gas- en chokehandel, startkoord.
helmstok eerste doft tweede doft derde doft mastkoker voordek sleepoog boeg zwaardkast achterdek wrikgat
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
12. 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
roerblad spiegel landvastoog n.v.t. dolpot n.v.t. dolboord boeisel berghout roerkoning scheg
23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
roerhaak vingerling zwaardkastplaat zwaardgreep zwaardloper zwaardblad zwardbout buikdenning n.v.t. n.v.t. n.v.t. pag. 13 van 13
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
3.2
Veiligheids- en reddingsmiddelen •
3.3
Het gebruik kennen van drijfhulpmiddel ( reddingsvest), reddingsboei met reddingslijn, reddingsklos met drijvende lijn e.d.
Handelen bij averij en aanvaring Averij • Bij averij de schade kunnen vaststellen en het schip kunnen beoordelen op waterdichtheid. • Noodvoorzieningen kunnen treffen bij lekkage. Aanvaring Blijf rustig en beleefd. Kijk eerst of iedereen er is en of er gewonden zijn. Als je schipper in de buurt is, waarschuw hem dan zo snel mogelijk. Alleen de bootsman overlegt met de andere schipper. Beken nooit schuld ! Dat is een zaak voor de verzekering. Maak een situatieschets en vermeld de volgende gegevens : • Datum, tijd en locatie van de aanvaring. • Weersomstandigheden, windrichting en windsterkte. • Naam, adres en telefoonnummer van de andere schipper of eigenaar. • Naam en soort schip van de andere partij. • Naam en adres van de verkeringsmaatschappij van de andere partij. • Schade van de andere partij. • Plaats van de getuigen met naam en telefoonnummer.
3.4
Eenvoudige EHBO •
Kunnen omgaan met een eenvoudige verbanddoos en eerste hulp kunnen verlenen bij eenvoudige verwondingen, zoals schaafwondjes en splinters. Onderkoeling kunnen herkennen en weten hoe te handelen.
•
3.5
Reglementen
3.5.1 Algemeen Je moet kunnen beschrijven wat met de volgende begrippen wordt bedoeld. Art. 1.01
Betekenis van enige uitdrukkingen
a. schip b. motorschip
b1. zeilschip c. sleep c1. assisteren f. drijvend werktuig g. vissersschip h. veerpont i.
klein schip
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
Elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer over water. Een schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd. Een schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Een samenstel van één of meer motorschepen en één of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen. Het bijstaan door één of meer motorschepen bij het voortbewegen of bij het sturen van andere schepen een drijvend bouwsel, met mechanische werktuigen, dat is bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt; een schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken; Een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt. Een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt zonder de boegspriet, de trimvlakken en dergelijke daarbij mee te rekenen. Dit met uitzondering van: pag. 14 van 14
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III •
n. des nachts o. des daags s. korte stoot s. lange stoot v. vaarweg w. vaarwater
een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te slepen, te duwen of langszijde vastgemaakt mee te voeren (in de spreektaal een sleepboot); • een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren (rondvaartboten); • een veerpont; • een vissersschip met uitstaand vistuig; • een duwbak. de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang. de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang een geluidssein van ongeveer één seconde een geluidsein van ongeveer 4 seconden; de tijdruimte tussen twee stoten moet ongeveer één seconde bedragen Elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water. Het gedeelte van de vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt
Art. 3.01a Begripsbepalingen a.
toplicht
b. boordlichten
c. heklicht d. rondomschijnend licht Art. 6.01
Een wit krachtig licht dat schijnt over een boog van de horizon van 225° en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30` achterlijker dan dwars. Een groen helder licht aan stuurboordzijde en een rood helder licht aan bakboordzijde die elk schijnen over een boog van de horizon van 112°30` en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30` achterlijker dan dwars. een wit helder of gewoon licht dat schijnt over een boog van de horizon van 135° en wel aan elke zijde va het schip over 67°30` van recht achteruit Een licht dat schijnt over een boog van de horizon van 360°
Begripsbepalingen
1a. tegengestelde koersen 1b. oplopen
de koersen van twee schepen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld zijn het naderen door een schip van een ander schip uit een richting van meer dan 22°30` achterlijker dan dwars van het schip.
3.5.2 Voorzorgsmaatregelen en afwijken van het reglement Je moet met eigen woorden de strekking van de artikelen 1.04 (voorzorgsmaatregelen) en 1.05 (afwijking reglement) kunnen weergeven. Art. 1.04
Voorzorgsmaatregelen In situaties waarvoor het BPR geen regels heeft moet de schipper alle maatregelen nemen volgens de eisen van goed zeemanschap om een aanvaring te voorkomen. Goed zeemanschap: Varen met kundigheid en vaardigheid, met overleg handelen en vooruitzien.
Art. 1.05
Afwijken van het reglement Als de omstandigheden dit vereisen,vooral bij een dreigende aanvaring, moet volgens de eisen van goed zeemanschap van de regels van het BPR worden afgeweken
3.5.3 Verplichtingen die rusten op schipper en roerganger Je moet weten welke verplichtingen er volgens het BPR rusten op de schipper en aan welke voorwaarden de roerganger van een schip moet voldoen (1.02 en 1.09). Art 1.02 Lid 1
De schipper In dit reglement wordt onder de schipper verstaan degene die een schip of een samenstel voert dan wel degene die de leiding heeft overeen drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 15 van 15
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Lid 2
De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van dit reglement, tenzij uit de bepalingen blijkt, dat de naleving aan anderen is opgedragen'. Toelichting: De schipper behoeft zich niet aan dek te bevinden. Hij blijft de schipper, ingeval hij korte tijd in de kajuit verblijft (bijv. om koffie te drinken of om te eten) en dan de leiding van de navigatie aan een ander bemanningslid overlaat, zolang hij tenminste in gelegenheid is zich terstond aan dek of naar de stuurhut te begeven en mits de weersomstandigheden, de verkeerssituatie en het betreffende gedeelte van de vaarweg zodanig verblijf in de kajuit toestaan. Indien 'de schipper' zich in de kajuit zou ophouden bij slecht zicht, storm of onweer dan wel bij intensieve scheepvaart of op een gedeelte van de vaarweg waar havens uitmonden of zich bruggen of engten bevinden, zal degene, aan wie hij de leiding van de navigatie overlaat, als 'schipper' gelden.
Art. 1.03 Lid 1. Lid 2.
Art 1.09 Lid 1 Lid 2
Lid 3
Lid 4 Lid 5
Verplichtingen van de bemanning en van andere personen die zich aan boord bevinden Een lid van de bemanning van een schip moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper binnen de grenzen van diens verantwoordelijkheid worden gegeven.Hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepalingen van dit reglement. leder ander die zich aan boord van een schip bevindt moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord worden gegeven. Sturen van een schip Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam en ten minste 16 jaar oud persoon.' De bepaling omtrent de leeftijd geldt niet: a. voor een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m, waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 12,964 km per uur, indien het sturen wordt verricht door een ten minste 12 jaar oud persoon; b. voor een klein zeilschip met een lengte van minder dan 7 m; c. voor een klein door spierkracht voortbewogen schip. Een schip mag niet varen, indien degene die het sturen verricht niet in staat is alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht te hebben en in gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is kan dit worden gecompenseerd door een optisch hulpmiddel, waarmede over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen, dan wel door een uitkijk. Indien bijzondere omstandigheden dit vorderen, dient een uitkijk of luisterpost die hem inlicht aanwezig te zijn. Een snelle motorboot mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam en ten minste 18 jaar oud persoon. Aan door spierkracht voortbewogen kleine schepen (kano's, roeiboten), worden voor de leeftijd in het geheel geen eisen gesteld.
3.5.4 Algemene artikelen Je moet bekend zijn met de volgende artikelen. Art. 1.11 Lid 1 Lid 2 Art. 2.02 Lid 1 a.
Verplichting reglement aan boord te hebben. Aan boord van een schip moet een bijgewerkt exemplaar van het BPR aanwezig zijn. Dit is niet van toepassing op een schip zonder bemanningsverblijf of voor een klein open schip. Kentekens van kleine schepen Een klein schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien hierop niet zijn aangebracht : hetzij de naam van het schip die ook een kernspreuk kan zijn, hetzij de naam van de instelling waaraan het schip toebehoort of de gebruikelijke afkorting daarvan, al dan niet gevolgd door een nummer, aan de buitenzijde van het schip in lichte kleur op donkere ondergrond of in donkere kleur op lichte ondergrond in goed leesbare en onuitwisbare Latijnse letters en Arabische cijfers;
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 16 van 16
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III b. Lid 2 Lid 3
de naam en de woonplaats van de eigenaar op een in het oog vallende plaats aan de binnenof de buitenzijde van het schip. Op een bijboot van een schip behoeft echter, aan de binnen- of de buitenzijde, slechts een zodanig kenteken te zijn aangebracht, dat daaruit kan worden opgemaakt wie de eigenaar is. Het eerste lid is niet van toepassing op een door spierkracht voortbewogen schip noch op een schip met een lengte van minder dan 7 m.
Art. 7.09
Gedogen langszij te komen Een aan een aanlegplaats gemeerd schip moet gedogen, dat een ander schip langszij komt of langszij vastmaakt en daardoor aan de wal kan komen.
Art. 7.10
Medewerking tot vertrekken of verhalen dan wel tot ruimte maken Indien van langszij van elkaar stilliggende schepen een schip wil vertrekken ofwel verhalen moet elk van de andere schepen daaraan medewerking verlenen.
3.5.5 Verlichting en dagtekens Je moet de eisen voor de lichten en dagtekens kennen zoals gesteld in de volgende artikelen en schepen aan hun lichten of dagtekens kunnen herkennen. Art. 3.08 Lid 1
Art. 3.09 Lid 1
Lichten van alleenvarende motorschepen Een alleenvarend motorschip moet voeren: a. toplicht op het voorschip in de lengte-as van het schip op een hoogte van ten minste 5 m. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m, indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt; b. boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as van het schip, ten minste 1 m lager dan het toplicht; c. heklicht op het achterschip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt.
In een plaatje van bovenaf (dus vanuit een helikopter) ziet dat er zo uit:
1.
Tekens van slepen en van motorschepen die assisteren Het motorschip aan de kop van een sleep, alsmede het motorschip, dat een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteert, moet ’s nachts voeren: a. twee toplichten op het voorschip, in de lengte-as van het schip, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste op de in artikel 3.08, eerste lid onder a, voorgeschreven hoogte en het onderste voor zover mogelijk ten minste 1 m hoger dan de boordlichten; b. boordlichten die voldoen aan artikel 3.08, eerste lid onder b; c. een geel helder of gewoon licht op het achterschip in de lengte-as van het schip, dat schijnt over dezelfde boog van de horizon als het heklicht, voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder c, en dat is aangebracht op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor de gesleepte lengte achter het schip. Overdag moet gevoerd worden een gele cilinder die aan de bovenzijde en aan de benedenzijde is Voorzien van twee banden, zwart en wit, de witte banden aan de uiteinden van de cilinder, en die is aangebracht in verticale stand op het voorschip op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.
Opmerking: Het verschil met een gewoon motorschip is dus dat er twee, boven elkaar staande toplichten branden en dat het heklicht geel in plaats van wit is.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 17 van 17
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Lid 2
Lid 3
Lid 4 Lid 7
Indien een sleep verscheidene motorschepen bevat, die niet in kiellinie varen, dan wel verscheidene motorschepen te samen een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteren, moet elk van deze schepen : • ’s nachts drie toplichten loodrecht onder elkaar voeren. • overdag een cilinder voeren. Een schip dat gesleept wordt moet ’s nachts één wit rondom schijnend licht voeren. a. Als het gesleepte schip langer is dan 110 meter moeten dit twee rondomschijnende lichten zijn, waarvan een voorop en een achterop. b. Als meerdere schepen naast elkaar worden gesleept voeren alleen de buitenste schepen de rondom schijnende lichten. Een schip dat gesleept wordt moet overdag een gele bol voeren. Het laatste schip van een sleep voert ’s nachts achterop een heklicht. Dit artikel is niet van toepassing op een klein schip dat slechts kleine schepen sleept of op een klein schip dat wordt gesleept. Bij het varen door de doorvaartopening van een vaste brug of van een beweegbare brug in gesloten stand dan wel van een ander kunstwerk mogen de cilinder en de bol zoveel lager worden gevoerd als hiervoor nodig is.
Art. 3.12 Lid 1
Lichten van zeilschepen Een zeilschip moet voeren : a. boordlichten. Zij mogen gewone lichten zijn; b. heklicht. c. twee rondom schijnende, boven elkaar geplaatste lichten voeren. Het bovenste rood en het onderste groen, met een onderlinge afstand van ten minste 1 m'.
In een plaatje van bovenaf (vanuit een helikopter) ziet dat er zo uit
Opmerking: In vergelijking met de motorboot is op een zeilboot dus geen toplicht aanwezig
Lid 2
Art. 3.13 Lid 1
Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien. Lichten van kleine schepen Een alleenvarend klein motorschip moet dezelfde verlichting voeren als een groot motorschip. Er zijn echter enkele uitzonderingen toegestaan.
In plaats van een toplicht en een heklicht mag ook een rondom schijnend licht worden gevoerd Lid 2
Als de motorboot korter is dan 7 meter en niet sneller kan varen dan 12,964 km per uur en niet andere kleine boten sleept, is een rondom schijnend wit licht voldoende.
Lid 3
Een klein schip dat slechts kleine schepen sleept moet ’s nachts de lichten van lid 1 voeren.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 18 van 18
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Lid 4
Een klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit is niet van toepassing op een bijboot van een schip.
Lid 5
Klein zeilschip hebben dezelfde soort verlichting als grote zeilschepen. Net zoals bij de kleine motorschepen zijn enkele uitzonderingen toegestaan: De boordlichten mogen samen in een lamp zitten. Dit gecombineerde licht zit dan op de voorsteven van het zeilschip. • Ook mag alle verlichting in één lamp gecombineerd zijn. Om dan goed zichtbaar te zijn moet deze lamp in de top van de mast zitten. (Als je de motor van het schip hebt aanstaan mag dit niet, je moet dan immers een wit toplicht voeren boven de boordverlichting en dat gaat niet) • Als het zeilschip korter is dan 7 meter is één rondom schijnend licht voldoende. Wel moet je dan als een ander schip in de buurt komt een tweede licht (bijvoorbeeld een zaklamp) kunnen tonen om de aandacht te trekken.
Lid 6
Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.
Art. 3.20 Lid 1 Lid 2
Lid 3
Lid 4 Lid 5
Tekens van stilliggende schepen Een schip dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt moet ’s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht aan de zijde van het vaarwater op een hoogte van ten minste 3 m. Een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen (dus ook een voor anker liggend schip) moet ’s nachts voeren: twee witte gewone rondom schijnende lichten waar deze het best kunnen worden gezien, het ene op het voorschip op een hoogte van ten minste 4 m en het andere op het achterschip op een hoogte van ten minste 2 m en ten minste 2 m lager dan het licht op het voorschip.' Dit artikel geldt voor een groot schip. Een duwstel dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet ’s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht op elk schip, telkens waar dit het best kan worden gezien, op een hoogte van tenminste 4 m. Het duwstel behoeft op de duwbakken te samen niet meer dan vier lichten te voeren, mits de contouren van het duwstel hierdoor goed worden aangegeven. Een klein schip dat stilligt, met uitzondering van de bijboot van een schip, moet ’s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht waar dit het beste kan worden gezien. (Hier is dus geen bepaling over de hoogte van het licht) De in dit artikel bedoelde lichten behoeven niet te worden gevoerd door een schip: • dat ligt in een vaarweg of in een gedeelte van een vaarweg aangewezen en door de bevoegde autoriteiten ; • dat ligt in een vaarweg waar varen niet mogelijk dan wel verboden is; • dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt en vanwege aldaar aanwezige verlichting voldoende zichtbaar is • dat op een veilige ligplaats ligt; • dat ligt op een ligplaats die de bevoegde autoriteit als zodanig heeft aangeduid en waar hij het achterwege laten van de lichten heeft toegestaan
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 19 van 19
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet overdag voeren: een zwarte bol op het voorschip en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is. Indien het schip een duwbak, een zeeschipbak of een klein schip is, moet het de bol, in plaats van op het voorschip, voeren op een geschikte plaats.
3.5.6 Geluidsseinen Je moet kennis hebben van de volgende artikelen over het geven van geluidsseinen en de algemene geluidsseinen kennen. Art. 4.01 Geluidsseinen Lid 1b Een schip, niet zijnde een motorschip, en een klein motorschip moet geluidsseinen kunnen geven door middel van een mechanisch werkende geluidsinstallatie dan wel een geschikte scheepstoeter of hoorn. Lid 4 Een in nood verkerend schip dat hulp wil inroepen mag reeksen klokslagen of herhaalde lange stoten laten horen. Deze seinen dienen ter vervanging of ter aanvulling van de in artikel 3.46, eerste lid, bedoelde tekens. Art. 4.02 Lid 1 Lid 2
Geven van geluidsseinen Een schip, niet zijnde een klein schip, moet zo nodig de algemene geluidsseinen geven, vermeld in afdeling A van bijlage 6. (zie hieronder) Een klein schip moet zo nodig het attentiesein, het sein 'ik kan niet manoeuvreren' en het noodsein, vermeld in afdeling A van bijlage 6, geven en het mag zo nodig één der overige algemene geluidsseinen, vermeld in deze afdeling, geven'.
Art. 4.03
Verboden geluidsseinen
Art. 4.04 Lid 1
"Blijf weg"sein De volgende schepen moeten in geval van een gebeurtenis of ongeval, waardoor gevaarlijke stoffen die door deze schepen worden vervoerd zouden kunnen vrijkomen, als geluidssein achtereenvolgens een korte stoot en een lange stoot geven: • tankschepen, die gevaarlijke stoffen vervoeren; • schepen, die ontplofbare stoffen vervoeren;
Lid 3
Het in het eerste lid bedoelde geluidssein moet ononderbroken gedurende ten minste 15 minuten worden herhaald. De geluidsinstallatie moet hiertoe zodanig zijn gericht, dat na het inschakelen het sein automatisch wordt gegeven. De inrichting moet van dien aard zijn, dat het sein zich niet ongewild in werking kan stellen. Dit artikel is niet van toepassing op duwbakken noch op andere schepen zonder bemanning. Indien evenwel deze schepen deel uitmaken van een samenstel, moet het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt het sein geven.
ALGEMENE SEINEN Attentie Ik ga stuurboord uit Ik ga bakboord uit Ik sla achteruit Ik kan niet manoeuvreren ...............(reeks)
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
Er dreigt gevaar voor aanvaring
pag. 20 van 20
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Verzoek om medische hulp Noodsein (herhaalde stoten)
---- (reeks) .....
Noodsein “Blijfweg” sein
(ononderbrokenten minste 15 min.)
Verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug of van een sluis
3.5.7 Bruggen en sluizen Art. 6.26 Lid 1
Lid 2 Lid 3 Lid 4
Lid 5
Lid 6 Lid 7
Lid 8
Doorvaren van beweegbare bruggen De bevoegde autoriteit kan, teneinde de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart dan wel het zonder oponthoud doorvaren van de doorvaartopening van een beweegbare brug te verzekeren, wanneer een schip de brug nadert of de doorvaartopening daarvan doorvaart, aan de schipper een verkeersaanwijzing geven. De schipper is verplicht aan deze aanwijzing gevolg te geven. Bij het naderen van een beweegbare brug moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de doorvaartopening niet mag of wil doorvaren, vóór het teken B.5 (bijlage 7) stilhouden. Bij het naderen van een beweegbare brug mag een schip een ander schip niet voorbijlopen, tenzij daartoe een verkeersaanwijzing is gegeven door de bevoegde autoriteit. Voor het doorvaren van de doorvaartopening van een beweegbare brug kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de doorvaartopening op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: (zie de plaatjes hieronder) • twee rode lichten boven elkaar: het doorvaren is verboden, de brug wordt niet bediend; • één rood vast licht: het doorvaren is verboden, de brug wordt bediend; • een rood vast licht en daaronder een groen vast licht; het doorvaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan; • één groen vast licht: het doorvaren is toegestaan; • twee groene vaste lichten boven elkaar: het doorvaren is toegestaan, de brug bevindt zich in geopende stand en zij wordt niet bediend; artikel 6.07 is van toepassing; • een rood vast licht en daaronder een groen flikkerlicht: het doorvaren is verboden, tenzij het schip de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is. Het doorvaren van een beweegbare brug in gesloten stand is evenwel toegestaan, indien, behalve de in het vierde lid onder a en b bedoelde lichten, boven de doorvaartopening het teken D.la of het teken D. 1 b (bijlage 7) wordt getoond; in geval van het teken D.la is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, in geval van het teken D.1 b is de doorvaart uit tegenovergestelde richting verboden. De in het vierde lid onder a, b, d en e bedoelde rode en groene lichten kunnen worden vervangen onderscheidenlijk door het bord van teken A.1 en het bord van teken E.1 (bijlage 7). Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug kenbaar maken door het geven van één lange stoot gevolgd door één korte stoot en één lange stoot dan wel door roepen. Het mag die seinen niet herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord' In dit artikel wordt onder een beweegbare brug mede verstaan het beweegbare gedeelte van een brug.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 21 van 21
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III A.1
A.11 B.5
1.
D.1
E.1
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 22 van 22
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III G.1
G.2
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
B
pag. 23 van 23
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
G2,2
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 24 van 24
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Art. 6.28 Doorvaren van sluizen Lid 2b Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een sluis kenbaar maken door het geven van één lange stoot gevolgd door één korte stoot en één lange stoot dan wel door roepen. Het mag dit sein niet herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord. Lid 3 De schepen moeten de sluis in volgorde van aankomst op de wachtplaats invaren. Een klein schip dat te samen met andere schepen, die geen klein schip zijn, wordt geschut, mag de sluis echter eerst invaren na deze andere schepen. Lid 7 In een sluis • moeten een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting ligplaats nemen binnen de door stopstrepen of op andere wijze aangegeven grenzen; • moet tijdens het vullen en het ledigen van de sluiskolk en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan een schip zodanig zijn gemeerd en moet het zijn meerdraden zodanig vieren of doorhalen, dat het niet de sluismuren, de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen dan wel andere schepen of drijvende voorwerpen kan beschadigen; • mag een schip slechts voorwerpen die niet kunnen zinken als wrijfhout/stootwil gebruiken; dus geen autobanden! • mag een schip geen water op het sluisterrein dan wel op andere schepen storten of laten vloeien; • mag een schip, zodra het is gemeerd en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan, geen gebruik maken van zijn mechanische middelen tot voortbeweging; • moet een klein schip zo mogelijk ligplaats nemen op enige afstand van een ander schip'. Art. 6.28a In- en uitvaren van sluizen Lid 1 Voor het invaren van een sluis kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de invaartopening op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: (hetzelfde als bij de bruggen) • twee rode vaste lichten boven elkaar): het invaren is verboden, de sluis wordt niet bediend;
Lid 2
Lid 3
•
één rood vast licht: het invaren is verboden, de sluis wordt bediend;
•
een rood vast licht en daaronder een groen vast licht: het invaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan;
•
één groen vast licht: het invaren is toegestaan;
•
twee groene vaste lichten boven elkaar: het invaren is toegestaan, de sluis is aan beide zijden open en zij wordt niet bediend; artikel 6.07 is van toepassing;
Voor het uitvaren van een sluis kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de uitvaartopen en op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: • één rood vast licht het uitvaren is verboden; • één groen vast licht: het uitvaren is toegestaan. De rode en groene lichten kunnen worden vervangen door het bord van teken A1 en het bord van teken E. 1.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 25 van 25
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Sluis met beweegbare brug (indien brug niet van aparte seingeving is voorzien) invaart sluis verboden, wordt aanstonds toegestaan
doorvaart gesloten brug toegestaan
doorvaart brug toegestaan
G.5 1a1 Hoogteaanduidingen De beschikbare doorvaarthoogte van bruggen of andere overspanningen kan zijn aangegeven door middel van hoogteschalen of hoogteborden 5.1 Hoogteschaal Deze is geplaatst aan de stuurboordzijde of aan beide zijden van de doorvaartopening van een kunstwerk. Een hoogteschaal is verdeeld in blokken van 1 meter; afhankelijk van de plaatselijke situatie kan eveneens een onderverdeling in halve meters en decimeters zijn toegepast H.3 Spui- en inlaattekens Spuien is het uitlaten of uitpompen van water van een hoger gelegen water naar een lager en inlaten is andersom. Hierdoor kunnen er onverwachte stromingen ontstaan. Daarom wordt met behulp van deze signalen gewaarschuwd. a.
Er wordt gespuid
b.
Er wordt ingelaten
c.
Er zal weldra worden gespuid/ingelaten
Opmerkingen: • Des daags kunnen hetzij de dagtekens, hetzij de lichten, hetzij beiden worden gebruikt. • De vlaggen en wimpels kunnen worden vervangen door borden van dezelfde vorm.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 26 van 26
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 27 van 27
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 28 van 28
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 29 van 29
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 30 van 30
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
3.5.8 Uitwijkregels De volgende regels uit het BPR moet je aan de hand van situatie-schetsen of vragen kunnen toepassen. Art. 6.02 Lid 1. Lid 2
Art. 6.03 Lid 3 Lid 4
Kleine schepen; algemene bepalingen In dit hoofdstuk worden onder een schip mede begrepen een sleep of een gekoppeld samenstel, uitsluitend uit kleine schepen bestaande, zomede een amfibievaartuig. Wanneer een vaarregel van dit hoofdstuk niet van toepassing is tussen een klein schip en een ander schip is het kleine schip verplicht aan dit andere schip de ruimte te laten die dit nodig heeft om zijn koers te vervolgen en te manoeuvreren; het mag niet verlangen, dat dit voor hem uitwijkt. Algemene beginselen Bij naderen op tegengestelde koersen dan wel bij voorbijlopen mag het schip waarvan de koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit zijn koers noch zijn snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan. Indien een schip verplicht is uit te wijken voor een ander schip, moet laatstbedoeld schip zijn koers en zijn snelheid behouden. Indien door welke oorzaak ook, het schip dat verplicht is zijn koers en zijn snelheid te behouden zich zo dicht bij het schip dat moet uitwijken bevindt, dat aanvaring door een handeling van dat schip alleen niet kan worden vermeden, moet het de maatregelen nemen die het beste kunnen bijdragen om aanvaring te voorkomen.
Art. 6.03a Koers kruisen Lid 1 Indien de koersen van twee schepen elkaar kruisen, zó, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft uitwijken en, indien de omstandigheden het toelaten, vermijden voor het andere over te lopen. Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een ander schip. Lid 2 Indien de koersen van een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht Voortbewogen schip elkaar kruisen, zódat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, in afwijking van het eerste lid, • het motorschip uitwijken voor het andere schip, en • het door spierkracht voortbewogen schip uitwijken voor het zeilschip. Het schip dat de zijde van het vaarwater aan stuurboord houdt moet echter zijn weg vervolgen. Lid 3 Indien de koersen van twee zeilschepen elkaar kruisen, zódat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, in afwijking van het eerste lid, • als beide schepen over verschillende boeg liggen, het schip dat over stuurboordboeg ligt uitwijken voor het schip dat over bakboordboeg ligt; • als beide schepen over dezelfde boeg liggen, het loefwaartse schip uitwijken voor het lijwaartse; • als een schip dat over stuurboordboeg ligt aan zijn loefzijde een schip ziet en niet met zekerheid kan bepalen, of dat schip over stuurboord- dan wel over bakboordboeg ligt, het daarvoor uitwijken. Het schip dat de zijde van het vaarwater aan stuurboord houdt moet echter zijn weg vervolgen.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 31 van 31
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een ander schip. Lid 4
Art. 6.04 Lid 1
Lid 2
Lid 3
Art. 6.07 Lid 1 Lid 2
Lid 3.
Dit artikel 6.03a.is niet van toepassing op kruisende koersen die kunnen ontstaan ingeval van keren, ingeval van verlaten van een ankerplaats of een ligplaats of ingeval van samenkomst van vaarwateren. Naderen op tegengestelde koersen op alle vaarwegen; hoofdregel Indien twee schepen elkaar anderen op tegengestelde koersen, zo, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet elk van beide naar stuurboord uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren. Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een ander schip. Indien een klein motorschip, een klein zeilschip en een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar naderen op tegengestelde koersen, zó, dat gevaar voor aanvaring bestaat, is artikel 6.03a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing'. Indien twee zeilschepen elkaar naderen op tegengestelde koersen, zó, dat gevaar voor aanvaring bestaat, is artikel 6.03a, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Voorbij varen op tegengestelde koersen bij een engte In dit artikel wordt onder een engte verstaan een vak van of een plaats in de vaarweg. waar het vaarwater niet voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen. Met betrekking tot het doorvaren van een engte gelden de onderstaande regels: a. een schip moet een engte zonder onnodig oponthoud doorvaren; b. indien het uitzicht niet vrij is moet een schip, alvorens een engte binnen te varen, één lange stoot geven. Zo nodig, in het bijzonder wanneer de engte lang is, moet het dit sein tijdens het doorvaren herhalen; c. op een vaarweg waar stroom loopt moet een vóór stroom varend schip de weg vervolgen en moet een tegen stroom varend schip de weg vrijlaten. d. op een vaarweg waar geen stroom loopt moet een schip dat aan stuurboord geen hindernis tegenkomt of dat bij een bocht de buitenzijde daarvan aan stuurboord heeft de weg vervolgen en moet een ander schip de weg vrijlaten. Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een ander schip. In afwijking van het tweede lid, onder d, moet op een vaarweg waar geen stroom loopt:
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 32 van 32
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III a.
indien een klein zeilschip dat het niet bezeild heeft en een klein motorschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar op tegengestelde koersen naderen, het zeilschip de weg vrijlaten en moet het andere schip de weg vervolgen; b. indien een klein zeilschip dat het bezeild heeft en een klein motorschip of een kleine door spierkracht voortbewogen schip elkaar op tegengestelde koersen naderen het zeilschip de weg vervolgen en het andere schip de weg vrijlaten; c. indien twee zeilschepen elkaar op tegengestelde koersen naderen, het schip dat vóór de wind zeilt of, indien beide schepen het bezeild hebben, het schip dat over bakboordboeg ligt de weg vervolgen en rnoet het andere schip de weg vrijlaten. Deze bepaling is niet van toepassing tussen een klein schip en een ander schip. Lid 4. Het tweede lid, onder e en d en het derde lid gelden niet voor engten, waar de doorvaart door middel van tekens wordt geregeld. Art. 6.09
Algemene bepalingen voorbijlopen
Art. 6.10 Lid 1.
Voorbijlopen; gedrag en seinen der schepen In beginsel moet de oploper aan bakboord van de opgelopene voorbijlopen. Indien daartoe ruimte is, mag echter de oploper aan stuurboord van de opgelopene voorbijlopen. Indien een zeilschip een ander zeilschip oploopt, moet het, zo mogelijk, aan loef voorbijlopen Deze bepaling geldt niet voor een zeilschip, niet zijnde een klein schip, dat een klein zeilschip oploopt. Een schip dat door een zeilschip wordt opgelopen moet, zo mogelijk, ertoe medewerken, dat dit aan loef kan voorbijlopen. Deze bepaling geldt niet voor een schip, niet zijnde een klein schip, dat wordt opgelopen door een klein zeilschip.
Lid 2.
Deze bepaling geldt niet voor een schip, niet zijnde een klein schip, dat wordt opgelopen door een klein schip. Art. 6.13 Lid 1.
Lid 4 Art. 6.16 Lid 1.
Lid 3. Lid 4. Lid 5.
Keren Een schip mag slechts keren of het vaarwater oversteken, nadat het zich er van heeft vergewist, dat, het tweede en derde lid in aanmerking genomen, dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen. Tussen een klein schip en een ander schip is het voorgaande lid niet van toepassing. Uitvaren nevenvaarwater, oversteken Een schip mag slechts een haven of een nevenvaarwater uitvaren en een hoofdvaarwater invaren of oversteken danwel een haven of een nevenvaarwater invaren, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen worden genoodzaakt hun koers of hun snelheid plotseling en in sterke mate te wijzigen. Op een vaarweg waar stroom loopt rnoet een vóór stroom varend schip dat is genoodzaakt op te draaien om een haven of een nevenvaarwater in te varen voorrang verlenen aan een tegen stroom varend schip dat eveneens dèze haven of dit nevenvaarwater wil invaren. Bij de samenkomst of de kruising van vaarwateren kan een hoofd of een nevenvaarwater worden aangeduid door een teken E.9 of ,een teken E. 10 ( zie bijlage verkeerstekens). Het andere schip moet dan zo nodig zijn koers of zijn snelheid wijzigen om het uitvaren van de haven of het nevenvaarwater of het oversteken van het hoofdvaarwater zonder gevaarte kunnen doen; Indien langs een hoofdvaarwater vóór de uitmonding van een haven of van een nevenvaarwater het teken 8.10 (bijlage 7) wordt getoond, moet het andere schip aldaar zo nodig zijn koers of zijn snelheid wijzigen. Tussen een klein schip en een ander schip zijn de voorgaande leden niet van toepassing. Tussen kleine schepen onderling zijn van de voortgaande leden alleen het eerste, het derde en het vierde lid van toepassing. Toelichting Als criteria voor hoofdvaarwater 'zouden kunnen worden genoemd: • de geografische gesteldheid; • de hoofdverkeersstroom; • een vrijstromende rivier heeft voorrang boven een kanaal, indien zich in de uitmonding van het kanaal een sluis bevindt.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 33 van 33
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Een vaarwater, dat op verschillende plaatsen met andere vaarwateren samen komt, kan op de ene plaats het hoofdvaarwater en op een andere plaats het nevenvaarwater vormen. Art. 6.17 Lid 1. Lid 2.
Lid 3. Lid 4.
3.6
Op gelijke hoogte varen Een schip mag slechts met een ander schip op gelijke hoogte varen, indien de beschikbare ruimte dit zonder hinder of gevaar voor de scheepvaart toelaat. Behalve bij voorbijlopen en bij voorbijvaren op tegengestelde koersen, mag een schip niet varen binnen een afstand van 50 m van een schip, van een duwstel of van een gekoppeld samenstel dat voert: • des nachts: de twee of de drie blauwe lichten, bedoeld in artikel 3.14, tweede en derde lid; • des daags: de twee of de drie blauwe kogels, bedoeld in artikel 3.32, tweede en derde lid. Onverminderd artikel 1.20 mag een schip niet langszijde komen van een varend schip of een varend drijvend voorwerp, daaraan vastmaken of zich in het kielzog daarvan laten meevoeren zonder uitdrukkelijke toestemming van de schipper daarvan. Een persoon die waterskiet dan wet die watersport bedrijft zonder gebruik te maken van een schip moet voldoende afstand houden van een varend schip of een varend drijvend voorwerp dan wel van een drijvend werktuig in bedrijf.
Betonning en bebakening In de Nederlandse binnenwateren, uitgezonderd de Westerschelde, wordt hetzelfde markeringssysteem gebruik gemaakt. Deze markering sluit aan op het betonningsstelsel dat op de Europese zeewateren van toepassing is. We zullen hieronder kort enige aspecten van dit betonningstelsel behandelen Eerst enige begrippen: Rechterzijde en linkerzijde: Onder de rechterzijde van een vaarwater wordt verstaan de oever aan je rechterhand, kijkend in de richting van : • 'stroomafwaarts' op rivieren, • 'hoog' naar 'laag' op kanalen, • open water of de Noordzee vanaf meren; • de ebstroom op getijwater. De definitie van 'linkerzijde' is natuurlijk in dezelfde richting kijkend maar dan aan je linkerhand Hoofdmarkering Aan de rechterzijde van een vaarwater zijn de boeien zo: Vorm: stompe boei, ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of los steekbaken Kleur: rood Topteken: rode cilinder Licht : rood isofaselicht of lang schitterlicht Kenteken: de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een even nummering Aan de linkerzijde van een vaarwater zijn de boeien zo: Vorm : spitse boei, ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of bijeengebonden steekbaken Kleur: groen Topteken: groene kegel met de top naar boven gericht Licht: groen isofaselicht of lang schitterlicht Kenteken: de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een oneven nummering Splitsingen en kruisingen: Op een splitsing, kruising of samenloop liggen scheidingstonnen. Als deze tonnen alleen een 'bol' als topteken dragen, dan gaat het om vaarwaters van gelijk belang. Is dit niet het geval, dan voegt een boven de bol geplaatst topteken zich naar de vorm en kleur van de tonnenrij van het hoofdvaarwater. Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 34 van 34
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Splitsing van vaarwater Bij vaarwaters van gelijk (dus even belangrijk) belang Vorm: bolvormige boei of ton, sparboei, drijf - of kopbaken of twee steekbakens (spits en stomp) bij elkaar Kleur: rood-groen horizontaal gestreept Topteken: rood-groene bol Licht: wit snel isofaselicht (2 s.) Kenteken: de beginletters met een nummer van beide vaarwaters, in alfabetische volgorde Als het hoofdvaarwater links is: , bolvormige boei of ton, sparboei drijf- of kopbaken rood boven en groen onder rode cilinder, op sparboei, drijf en kopbaken tevens rode bol Licht: rood f likkerlicht Kenteken: de beginletters met nummer van beide vaarwaters, het hoofdvaarwater wordt eerst genoemd. Als het hoofdvaarwater rechts is: Vorm: bolvormige boei of ton, sparboei, drijf- of kopbaken Kleur: groen boven rood onder Topteken: groene kegel met top naar boven gericht, op sparboei, drijf- en kopbaken tevens een groene bol Licht: groen flikkerlicht Kenteken: de beginletters met nummer van beide vaarwaters, het hoofdvaarwater wordt eerst genoemd Vorm : Kleur: Topteken:
3.7
Krachten op het schip en hun gevolgen Kennis hebben van de gevolgen voor schip en bemanning bij scherpe bochten bij hoge snelheden
3.8
Jachtetiqette en vlagvoering Het voeren van vlaggen en wimpels voor motorschepen; zowel als de gebruiken aan boord en de goede gebruiken t.o.v. de medewatersporters en anderen. Vlagvoering • Aan boord van een lelievlet wordt de Nederlandse vlag op een gebogen vlaggestok op de roerkoning gevoerd. • Soms wordt een verenigingsvlaggetje (vaak driehoekig) gevoerd in de stuurboordsstag. Gedragsregels en etiquette • Zorg ervoor dat het schip netjes opgeruimd is. • Maak geen lawaai op het water • Ga niet zonder toestemming van de schipper aan boord van andermans schip. Kom daarna vóór de mast aan boord en loop over het voorschip naar je eigen schip of de wal. • Leg niet aan een particuliere wal aan zonder toestemming van de eigenaar. • Vraag bij het jagen of de schipper van een langs de kant gelegen schip of hij de lijn over boord wil brengen. • Bij het aanleggen langszij een gemeerd schip gebruik je willen. • Houd de schippersgroet in ere. • Geef aan varende wedstrijdschepen zoveel mogelijk de ruimte. • Zorg voor correcte vlagvoering of voer geen vlag. • Zet geen ankers of lijnen over de weg uit. • Hou je aan orders van brug- en sluiswachters en wacht op je beurt. • Indien je aan een paal vastmaakt, maak je je landvast vast onder een reeds bevestigde landvast. • Leg niet te dicht bij een in- of uitvaart aan. • Vraag alleen een sleepje als het niet anders kan. Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 35 van 35
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III
3.9
Weersinvloeden Je moet het weerbericht met betrekking tot de veiligheid kunnen interpreteren. Een weerbericht kan uit de volgende gegevens bestaan : temperatuur (°C), luchtdruk (hPa), richting waaruit de wind waait, windstrekte (Bft), eventuele verandering van windrichting (: weersverbetering), neerslag, onweerswaarschuwing (windstoten !) en zicht (mist). Hou bij het plannen van een vaartocht rekening met dit weerbericht. Westelijke winden zijn koel en vochtig, oostelijk winden zijn warm en droog. Weerberichten De watersporten is in meer of mindere mate afhankelijk van het weer. De weerberichten zijn een onmisbaar middel om activiteiten buitenshuis te plannen en dat geldt in zeer grote mate voor de watersporters. Nergens meer dan op het water heeft het weer zo'n directe invloed op de mens en niet te vergeten op diens veiligheid. Aan de hand van een weersverwachting zal een schipper beslissen: varen of niet varen. De beslissing zal door de schipper zelf moeten worden genomen. Het is dus zeer belangrijk zoveel mogelijk informatie over het weer en het te verwachten weer te vergaren. Bij deze beslissing zal hij in overweging moeten nemen: • het soort vaartuig, • het vaargebied; • de uitrusting van het schip. • de bekwaamheid van schipper en bemanning. In Nederland zorgt het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) te De Bilt voor het uitgeven en bekendmaken van de weerberichten, met medewerking van radio, televisie en PTT. Wat verwacht een watersporten van het weer? In het algemeen is hier geen antwoord op te geven; immers, een zeiler zal bij een verwachting van weinig of geen wind niet uitvaren, een motorbootvaarder zal in vele gevallen deze windstilte toejuichen en uitvaren, zeker wanneer hij het ruime water op gaat. Van belang bij een weersverwachting zijn: de wind, de temperatuur, de zonneschijn en de neerslag. De laatste drie factoren zijn in hoofdzaak onderhevig aan persoonlijke instelling ten opzichte van varen of niet varen. De wind heeft betrekking op de veiligheid van schip en opvarenden en is voor een watersporten van overwegend belang. De wind wordt bepaald door twee elementen: • kracht waarmee de wind waait, • richting waaruit de wind waait. Wind is een gevolg van luchtdrukverschillen aan het aardoppervlak. Het verband tussen luchtdruk en wind wordt nu eerst behandeld. Weerberichtgeving via de radio Raadpleeg programmabladen of dagbladen voor tijden en zenders en voor het soort weerbericht. We onderscheiden: Korte weersverwachting. Daarin staat: • zonneschijn of bewolking; • droog of regen; • vorst of nachtvorst; • waarschuwing bij windkracht 6 en hoger. De korte verwachting volgt na een korte nieuwsuitzending.
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
Lange weersverwachting. Daarin staat: • zonneschijn of bewolking; • droog of regen; • minimum- en middagtemperatuur; • windkracht en windrichting; • waarschuwing bij storm en bij hoge of lage waterstand; • ·waarschuwing voor bos- en heidebrand. De lange verwachting volgt na een lange nieuwsuitzending.
pag. 36 van 36
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Luchtdruk en wind Om de aardbol bevindt zich een hoeveelheid lucht die als een schil de gehele aarde bedekt, de atmosfeer. Deze luchtlaag rust op het aardoppervlak, want de lucht is onderhevig aan de wet~ ten van de zwaartekracht. Het gewicht van een kolom lucht die van het aardoppervlak reikt tot aan de rand van de atmosfeer wordt de luchtdruk genoemd. Deze luchtdruk kan men meten met behulp van een barometer. De luchtdruk in millimeter, vermenigvuldigd met 4/3 geeft de luchtdruk in millibar. De gemiddelde luchtdruk is ongeveer 1013 millibar. Verandering van luchtdruk is dikwijls een aanwijzing dat er verandering van weer op komst is. Daling van de luchtdruk duidt meestal op weersverslechtering, stijging van de luchtdruk kan een weersverbetering betekenen. Het regelmatig volgen van de luchtdrukveranderingen (om de paar uur) is voor de watersporten zeer belangrijk. Uit voorgaande blijkt dat op een bepaalde plaats de luchtdruk van dag tot dag, zelfs van uur tot uur kan verschillen. Over een klein gebied kunnen al betrekkelijk grote luchtdrukverschillen optreden. Op een bepaald moment zijn er op de aarde gebieden met een hoge luchtdruk en gebieden met een lage luchtdruk. Lage luchtdrukgebieden worden depressies genoemd. Zodra tussen twee plaatsen verschil van luchtdruk is ontstaan, tracht de natuur het evenwicht te herstellen en gaat de lucht stromen van het hogedrukgebied naar het lagedrukgebied. Die verplaatsing van de lucht is nu de wind. Wind wordt dus veroorzaakt door luchtdrukverschillen. Het zal duidelijk zijn, dat de windsnelheid groter is naarmate de luchtdrukverschillen over een bepaalde afstand groter zijn. De kracht die door de luchtdrukverschillen op een bewegend luchtdeeltje wordt uitgeoefend is niet de enige-, ook de wrijving tussen de stromende lucht en het aardoppervlak, de vorm van de drukgebieden en de asdraaiing van de aarde leveren krachten op, die van invloed zijn op de verplaatsing van de lucht. Op het noordelijk halfrond ontstaat als resultante van deze krachten een afwijking van de luchtstroom naar rechts Windrichting De wind wordt benoemd naar de richting waaruit de wind waait. Een noordenwind waait uit het noorden en gaat naar het zuiden; een zuidoostenwind waait uit het zuidoosten en gaat naar het noordwesten toe. De belangrijkste windstreken om de gegevens over de windrichting op de juiste wijze te interpreteren zijn de vier hoofdstreken: noord, zuid, oost en west. Vervolgens de vier hoofdtussenstreken: noordoost, zuidoost, zuidwest en noordwest. Het komt voor dat de windrichting zich na verloop van tijd wijzigt. Als dit wordt verwacht dan spreekt de weersverwachting van: 'ruimende' of van 'krimpende' wind. Men spreekt van ruimende wind als de windrichting verandert in dezelfde richting als de wijzers van de klok; bijvoorbeeld de wind ruimt van zuid door zuidwest naar west. Men spreek van krimpende wind als de windrichting verandert tegengesteld aan de richting waarin de wijzers van de klok draaien; bijvoorbeeld de wind krimpt van west door zuidwest naar zuid. (Vuistregel: bij krimpende wind kans op weersverslechtering.) Windkracht De kracht, of anders gezegd, de snelheid waarmee de wind waait wordt aangegeven door middel van de schaal van Beaufort. Deze schaal loopt van 0 tot 12. (Zie de tabel achter dit hoofdstuk) Spreekt het weerbericht over een depressie, dan moet men rekenen op minder goed weer; wordt een hogedrukgebied verwacht, dan mag men rekenen op 'vast' weer. Hier zijn uitzonderingen op; als vuistregel kan dit echter wel gehanteerd worden. Net voor een bui neemt de wind meestal toe. Buien zijn tijdig te herkennen aan grijze wolken. Bij harde wind moet je hogerwal opzoeken, daar zijn de golven minder hoog. Naderend onweer is te herkennen aan het vormen van bloemkoolachtige of aambeeldachtige wolken. Soms neemt de wind voor het naderende onweer af : stilte voor de storm ! Zoek bij naderend onweer beschutting. Ga van boord af en ga niet onder bomen schuilen
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 37 van 37
Machtiging Boot Leiding M1 CWO Buitenboordmotor III Windkracht [Bft] 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Soort wind Stil Zwak Zwak Matig Matig Vrij krachtig Krachtig Hard Stormachtig Storm Zware storm Zeer zware storm Orkaan
Windsnelheid [m/s] 0,0 – 0,2 0,3 – 1,5 1,6 – 3,3 3,4 – 5,4 5,5 – 7,9 8,0 – 10,7 10,8 – 13,8 13,9 – 17,1 17,2 – 20,7 20,8 – 24,4 24,5 – 28,4 28,5 – 32,6 > 32,6
3.10 Gebruik van almanak en waterkaart •
• •
Almanakken 1 en 2 moet je kunnen gebruiken. In almanak 1 staat de regels die op het water gelden, dus ook het BPR en in almanak 2 staat informatie over het water waar je wil varen. Hier staan de extra regels voor dat water, de diepgang, de bedieningstijden van bruggen en sluizen en dat soort informatie. Voor de routeplanning als voorbereiding op een dagtocht, een meerdaagse tocht of het varen naar een kampterrein is het raadplegen een almanak deel 2 van groot belang. Je moet kunnen werken met waterkaarten voor het varen op meren, plassen en kanalen. Waterkaarten moet je kunnen lezen met hulp van de "legenda". Je moet daarbij betekenis van gebruikte afkortingen en de gebruikte kleuren voor de vaarwateren kennen. De hoogte H, diepte D, breedte W en lengte L worden weergegeven in decimeters (dm).
Admiraliteit Delfland Versie 2000.2
pag. 38 van 38