Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Admiraliteit Delfland Cursusboek MBL R
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 1 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III INHOUD 1 INLEIDING..........................................................................................................................................3 1.1 Cursusinformatie ...............................................................................................................................3 1.2 Eisen ..................................................................................................................................................3 1.3 Het examen........................................................................................................................................3 1.4 Hulpmiddelen ....................................................................................................................................4 1.5 Schip en uitrusting.............................................................................................................................4 2 PRAKTIJK ...........................................................................................................................................5 2.1 Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht..................................................................5 2.2 Roeitechnieken en roeicommando’s..................................................................................................5 2.3 Roeimanoeuvres zonder roer .............................................................................................................7 2.4 Afvaren, aankomen aan hoger- en lagerwal ......................................................................................7 2.5 Afstoppen en verhalen (wrikken) ......................................................................................................8 2.6 Ankeren en anker op gaan .................................................................................................................9 2.7 Doorvaren van bruggen en/of sluizen................................................................................................9 2.8 Toepassen reglementen......................................................................................................................9 2.9 Veiligheidsmaatregelen toepassen en reddingsmiddelen gebruiken..................................................9 2.10 Schiemanswerk................................................................................................................................10 3 THEORIE ...........................................................................................................................................11 3.1 Schiemanswerk................................................................................................................................11 3.2 Onderdelen van het schip ................................................................................................................12 3.3 Reglementen ....................................................................................................................................13 3.4 Betonning en bebakening ................................................................................................................31 3.5 Theorie van het roeien .....................................................................................................................32 3.6 Scheepsetiquette en vlagvoering......................................................................................................32 3.7 Weer ................................................................................................................................................33 3.8 Gebruik almanak en waterkaart .......................................................................................................33 3.9 Handelen bij averij en aanvaring .....................................................................................................33
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 2 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
1
Inleiding
1.1
Cursusinformatie De MBL R-cursus bestaat uit 4 cursusavonden van 19.30 – 21.00 uur en een afsluitend theorie-examen eveneens van 19.30 - 21.00 uur. Gedurende de cursus wordt van dit cursusboek gebruik gemaakt. Het bestaat uit een beschrijving van de eisen waaraan je minimaal moet voldoen om het examen te kunnen halen. De cursus is bedoeld als een herhaling van de stof die je in je eigen groep leert. Binnen vier cursusavonden kan immers niet de complete theorie voor het MBL opgedaan worden. Aanvullende informatie en uitgebreidere beschrijvingen zijn onder andere te vinden in het Zeilboek (zie paragraaf 1.4).
1.2
Eisen Om een Machtiging Boot Leiding (MBL) R te kunnen behalen, moet je aan de volgende voorwaarden voldoen: • de eisen volgens CWO-diploma Roeien I/II (Ro I/II); • de eisen volgens CWO-diploma Roeien III (Ro III); • beschikken over voldoende theoretische en praktische kennis om met een geroeid schip te varen op het thuiswater; • handtekening van teamleider (schipper) of speltak-beoordelingsgemachtigde (BG) op aanmeldingsformulier waarmee aangegeven wordt dat je de verantwoordelijkheid voor schip en bemanning kan dragen. Het CWO-diploma Ro III wordt uitgereikt aan personen die blijk hebben gegeven de volgende onderdelen te beheersen en in staat zijn tot en met windkracht 5 Bft zelfstandig op meren, plassen en kanalen (vaarwater klasse 1 t/m 4) in een geroeide boot te varen.
1.3
Het examen Het theorie-examen bestaat uit 45 multiple choice vragen, waarvan moeten er 32 goed beantwoord moeten worden. Aansluitend aan het theorie-examen wordt het schiemansexamen afgenomen. Dit examen bestaat uit het leggen van 5 knopen/steken waarvan er 3 goed moeten zijn. Het theorie-examen is als volgt opgebouwd : • Afvaren van hogerwal • Aankomen aan hogerwal • Aankomen aan lagerwal • Afvaren van lagerwal • Man-over-boord manoeuvre • Ankeren en weer ankerop gaan • Doorvaren van bruggen en sluizen • Schiemanswerk • Onderdelen van het schip • Reglementen • Betonning en bebakening • Theorie van het roeien • Scheepsetiquette en vlagvoering • Weer • Gebruik almanak en waterkaart
• • • • • • • • • • • • • • •
1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 1 vraag 2 vragen 2 vragen 1 vraag 25 vragen 2 vragen 2 vragen 1 vraag 2 vragen 2 vragen
Het praktijkexamen moet binnen 18 maanden na het behalen van het theorie-/schiemansexamen afgelegd worden.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 3 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III 1.4
Hulpmiddelen Deze handleiding is gebaseerd op : • Nautisch Technische Richtlijnen 1999 (NTR 99), Landelijk Nautisch Technische Commissie (LNTC) Scouting Nederland. • CWO Roeien III eisen, april 1999, KNWV.
1.5
Schip en uitrusting Het schip moet schoon en goed onderhouden zijn. Het schip moet voorzien zijn van de volgende inventaris: • voldoende roeiriemen en dollen (waarvan één reserve); • één wrikriem en een vaarboom; • doften; • één voor- en achterlandvast; • een deugdelijk anker; • anker/sleeplijn; • meerpen; • twee stootwillen met voldoende lijn; • middelen om varend te hozen; • een scheepshoorn; • een eenvoudige verbandtrommel; • per opvarende een goed drijfhulpmiddel (zwemvest) indien de omstandigheden dit eisen.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 4 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
2 2.1
Praktijk Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht. Schip vaarklaar maken • Controleren op aanwezig lek- of regenwater; • Controle inventaris; • Riemen controleren. Riemen in de juiste positie leggen: blad naar de boeg en de slagriem boven aan de binnenkant. Wrikriem aan de zijde van het wrikgat leggen met het blad naar de spiegel. Schip klaarmaken voor de nacht • Controleren op aanwezig lek- of regenwater. • Inventaris opruimen; • Landvasten op de juiste manier beleggen; • De boot netjes opruimen en de vuilnis in een vuilnisbak doen.
2.2
Roeitechnieken en roeicommando’s De commando's moet je op de juiste en ook op een duidelijke manier geven. Je moet de werking van het roer kennen. De volgende roeicommando’s moet je kennen en op bevel van de schipper/roerganger kunnen uitvoeren: • Roeiklaar Roeier zit iets voorover met gestrekte armen aan de riem, met gesneden (horizontaal) blad boven het water • Haalt op Roeier haalt, onder het weer terugkomen in de roeiklaar positie, de riem uit het water en draait deze weer een kwartslag. • Gelijk De riem wordt een kwartslag gedraaid. Riem wordt in het water gezet en roeier gaat met gestrekte armen naar achteren hangen waardoor het blad naar de boot geduwd wordt. (dus niet met je armen roeien maar met je rug) • Op riemen De roeiers zitten roeiklaar met hun riemen uit het water en wachten op een commando. • Stopt af Dit commando dient om de snelheid uit de boot te halen De roeiers steken onmiddellijk hun riem in het water en oefenen zo gewicht op hun riem uit zodat deze dwars op de boot blijft. Kijk uit dat je niet door de kracht van de riem van je doft geduwd wordt. Zet je dus goed schrap. • Beide boorden strijkt gelijk Dit commando dient om de boot recht naar achteren te varen De riem gaat (bijna verticaal) te water en er wordt tegen de riem geduwd (tegengestelde roeibeweging). • Riemen op Bij dit commando komen de riemen recht overeind in de boot te staan en maakt één of beide boorden vrij. Hierdoor kun je langszij een wal of kant afmeren zonder dat de riemen in de kant prikken. Door het handvat in de boot te duwen en met één hand de riem overeind te zetten, komt de riem in de boot te staan. De riemen staan zo dat de bladen gesneden zijn (de scherpe kant van het blad wijst naar voren en achteren). • Riemen toe Dit commando zorgt ervoor dat de riemen in de dollen gelegd worden en dat met roeien gestart kan worden. De riemen staan nu dwars op het dolboord met gesneden bladen. • Los voor en los achter Bij deze commando's worden de landvasten aan de kant losgemaakt. • Zet af Dit commando zorgt ervoor dat de boot afgezet wordt van de kant. • Riemen lopen Dit commando dient om een smalle doorvaart te passeren. De roeiers halen hun riemen uit de dollen en draaien deze zo dicht mogelijk langs de boot met de bladen naar de spiegel.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 5 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III •
•
• •
Riemen over Dit commando kan gebruikt worden bij een korte pauze. De roeiers trekken hun riemen over de kuip naar binnen zodat het handvat van de riem aan de andere zijde van de boot op het dolboord komt te liggen. Riemen (wel) geroeid Dit commando wordt gebruikt bij het stoppen met roeien. De riemen worden binnengehaald (netjes verdeeld over beide boorden) met de bladen in de richting van de boeg en de dollen worden uit de dolpotten gehaald. Doorroeien op slag Dit commando wordt gebruikt als een lang stuk geroeid moet worden. Alle roeiers letten hierbij op het tempo van de (stuurboord) slagroeier Bakboord best / stuurboord best Dit commando wordt gebruikt als een kant van de boot harder aan de riemen moet trekken.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 6 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III 2.3
Roeimanoeuvres zonder roer De commando’s van de schipper kunnen opvolgen om de volgende manoeuvres te kunnen uitvoeren: • Een acht varen: De acht wordt gevaren zonder roergebruik, waarbij twee rondjes in tegengestelde richting van elkaar gevaren worden. De bochten worden uitgevoerd door de ene boord te laten halen en de andere boord te laten strijken. • Aanleggen aan hoger wal: Het schip moet in de wind aangelegd worden met behulp van roeicommando's op een van tevoren aangewezen punt. Hierbij moet het schip zonder noemenswaardige kracht afgehouden kunnen worden. Je doet dit door ruim van te voren met de punt van de boot tegen de wind in naar het punt te gaan varen waar je wilt aanleggen. Door het commando "op riemen" laat je de vaart uit de boot lopen. Ga je te hard dan doe je even "stop af". Dan weer "op riemen". Dit doe je net zo lang tot je precies voor de kant stilligt. Als je te vroeg stilligt, kun je altijd nog door de roeiers een of meer slagen te laten halen de kant bereiken.
2.4
wind wal stopt af
op riemen
Afvaren, aankomen aan hoger- en lagerwal
wal (3) (2) (1)
Een boot langszij een schip of afmeerplaats kunnen aanleggen • een zodanige koers kiezen dat zo mogelijk in de wind kan worden aangelegd; • regel de snelheid zò dat op de plek van afmeren weinig snelheid is; • "beide boorden op … riemen"; (1) • de boord aan de kant van de boot waar je tegen de wal gaat aanleggen "riemen ... op" en krachtig bijsturen;(2) • evt. de andere boord één slag laten strijken;(3) • evt. afmeren. (Zie 0)
Met de spiegel aanleggen aan hoger wal:
wal •
(1) (2) (3)
• • • •
• Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
op korte afstand van de wal het schip met de spiegel naar de wal stilleggen (1); "bakboord haalt en stuurboord strijkt" (2) beide boorden laten strijken (3) op tijd "op ... riemen" of af laten stoppen; Denk aan de wind. Bij hoger wal werkt die je tegen. Draai je ver van de wal al dan zul je hard moeten strijken. de roeiers zijn daar niet blij mee. afmeren. pag. 7 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Met de spiegel aanleggen aan lager wal De manoeuvre is precies hetzelfde als bij hoger wal, tekening hierboven. Maar omdat de wind nu van de andere kant komt zul je minder hoeven te strijken en eerder moeten afstoppen. Bij harde wind hoef je niet eens te strijken en kan afstoppen te weinig remmen. Dan zul je een of meer slagen moeten halen om genoeg af te remmen. Afmeren Bij het afmeren (dat is het vastleggen van een schip met behulp van lijnen) moeten landvasten en springen goed aangelegd worden en evt. tegen schavielen beschermd worden. • • •
Schip vastleggen met minimaal 2 landvasten en indien noodzakelijk 2 springen. Gebruik minimaal 2 stootwillen. Zorg ervoor dat de lijnen voldoende lang zijn. Eerst die lijnen vastmaken die de natuurlijke beweging van het schip tegengaan ( dus als eerste de lijn die in de richting van de wind of de stroom gaat).
1
3
2
4
1 = achterlandvast 2 = voorlandvast 3 = achterspring 4 = voorspring
Afmeren Man-over-boord manoeuvre Bij man-over-boord de juiste handelingen verrichten : • "man drijf" roepen en iemand naar de man laten wijzen; • "op ... riemen" om te voorkomen dat de man een riem in zijn gezicht krijgt; • bij voldoende afstand van de man een rondje roeien, zodat de boot aan de lage kant van de man komt; • het schip met lage snelheid zo naast de man manoeuvreren dat de man vanuit het schip aan de hoge kant gepakt kan worden. Persoon die de man pakt, roept "man vast"; • "op ... riemen" en de man laten verzorgen. 2.5
Afstoppen en verhalen (wrikken) Afstoppen Bij een roeivlet zijn er twee manieren om af te stoppen. Dit kan door het roeicommando "stop af" maar ook door het anker overboord te zetten en over de grond te laten slepen. Als je de ankerlijn kort houdt grijpt het anker niet vast maar het sleept over de bodem en remt dan. We noemen dit afstoppen met krabbend anker. Verhalen (wrikken) • Het schip roeiend of wrikkend kunnen verhalen, met dien verstande dat het verhalen geen gevaar mag opleveren voor bemanning, materiaal of andere scheepvaart. Op het schip zelf dient zoveel mogelijk vanuit de kuip gewerkt te worden. Met de roeiboot alleen of met bemanning kunnen: • Bomen (m.b.v. een vaarboom het schip kunnen voortbewegen en sturen). CWO Ro III • Jagen (met een aantal mensen het schip met behulp van een lijn vooruit trekken). De lijn moet zò op een plek vastgemaakt worden, dat de boeg niet naar de kant getrokken wordt. Dus ergens vlak bij het draaipunt van de boot. Een hele goede plek is aan de mastkoker. De lijn moet lang genoeg zijn en de driftbeperkende middelen (het zwaar en het roer) moeten gebruikt worden (Let op de natuur en andermans spullen). • Wrikken: (m.b.v. één riem vanaf het achterdek het schip voortbewegen). De boot moet door het wrikken sturend verhaald kunnen worden bij rustig weer.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 8 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III 2.6
2.7
Ankeren en anker op gaan Ankeren • Je moet kunnen ankeren en anker op gaan, zowel aan hoger- als aan lager wal. • Aan hoger wal draai je de vlet met de boeg in de wind. De haakvoor maakt het anker alvast gereed. Als de haakvoor klaar is met het anker gereed te maken geef je het commando stopt af. Als de vlet stilligt volgt het commando "anker in". De haakvoor laat nu het anker in het water zakken. De wind zal de boot achteruit gaan duwen. Door de ankerlijn vast te houden en langzaam, maar strak uit te vieren zal het anker zich ingraven. Als de ankerlijn ver genoeg is uitgevierd (lengte is minimaal 3x de waterdiepte) de ankerlijn vastbinden. Daarna controleer je het anker houdt. Je controleert dus of de vlet op zijn plaats blijft liggen. • Aan lager wal gaat het hetzelfde. Je moet alleen uitkijken dat je niet door de wind tegen de wal wordt gezet. Als je van je boot zou willen afstappen kun je altijd, nadat je gecontroleerd hebt of het anker houdt, de ankerlijn verlengen totdat je aan de wal komt. Als het een schuine oever is gaat dit niet zo goed. Je roer zit dan in de weg. Om hiervan geen last te hebben kun je dan, na het uitvoeren van de normale ankermanoeuvre de ankerlijn aan de spiegel van de boot vastmaken. Je vlet draait dan met de boeg naar de kant waarna je door het langer maken van de ankerlijn naar de kant kunt komen. We noemen dit "het anker over hek zetten." • Een tweede anker kun je uitbrengen tegen het verlijeren. De vlet blijft dan, ook als de wind draait beter op zijn plaats. Dit kun je ook gebruiken aan de wal. De boot met de boeg aan de wal vastbinden en een hekanker achter uitzetten om te voorkomen dat de vlet met de zijkant tegen de kant woirdt gedrukt door de wind. Doorvaren van bruggen en/of sluizen Bruggen • Bij een brug waar je niet onderdoor kunt (of mag) geef je eventueel een geluidsein. Veel bruggen gaan op van te voren bepaalde tijden voor de watersport open. Je mag bij zo'n brug geen geluidsein geven. Je legt aan aan de zijkant van het vaarwater, het leifste aan stuurboordwal, maar bakboordwal mag ook als het daar beter aanlegen en afmeren is. Nu moet je rustig afwachten totdat je door de brug mag en kan. Dit wordt met lichten aangegeven. (de lichten vindt je verderop in dit boek). Zodra de lichten aangeven dat je door de brug mag moet je dit vlot doen. Niet overhaast want het moet wel veilig blijven. Vaak liggen er meer schepen te wachten, je gaat dan op volgorde van aankomst door de brug. Sluizen • Bij een sluis werkt het eigenlijk hetzelfde als bij de brug. Alleen doe je het in twee keer. Als je de sluis mag invaren doe je dit weer vlot en veilig. Je vaart zo ver mogelijk door naar voren als mogelijk is. Kijk wel even of de deuren naar buiten of naar binnen opengaan. Gaan ze naar binnen open dan moet je daarvoor ruimte laten. Vaak staat er een streep of een bord op de sluiswand tot waar je door mag varen. Leg de boot vast met lijnen aan de wal. Deze lijnen niet vastbinden maar in je hand houden. Als het water zakt en je hebt de lijnen vastgebonden gaat je vlet tegen de muur aanhangen. De knoop die je gelegd hebt krijg je er nooit meer uit. Denk eraan dat het water in de sluis kan gaan stromen. Blijf dus goed opletten. Als de deuren open zijn wacht je op de juiste lichten. Daarna vaar je veilig en snel de sluis uit. Blijf op de andere boten letten. Die varen dichtbij.
2.8
Toepassen reglementen Je moet de uitwijkregels voor het eigen vaargebied kunnen toepassen. Een uitwijkmanoeuvre moet je tijdig inzetten. De bemanning mag waarschuwen voor andere scheepvaart.
2.9
Veiligheidsmaatregelen toepassen en reddingsmiddelen gebruiken Je moet er altijd voor zorgen dat je veilig vaart. Belangrijke veiligheidsmaatregelen zijn: • Let goed op andere schepen, kijk dus om je heen; • kijk regelmatig achter je, andere schepen zijn vaak sneller; • hou zoveel mogelijk stuurboordswal; • denk eraan dat grote motorschepen veel water wegduwen, je vlet wordt naar zo'n boot toegezogen; • ook het schroefwater van een grote boot heeft invloed op je koers, vaar dus niet vlak achter een motorschip langs;
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 9 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III • • • • 2.10
een groot schip heeft vaak een dode hoek, dat wil zeggen dat de schipper voor zijn boot niet alles kan zien, vaar er dus niet vlak voor langs; gebruik de juiste verlichting als het donker wordt, dan wordt je gezien zorg dat je de juiste reddingsmiddelen en EHBO doos aan boord hebt. weersomstandigheden en reddingsvest/reddingsboei
Schiemanswerk Toepassing en onderhoud van touwwerk 3.1 Je moet het juiste type touwwerk (kunststof) voor landvasten, vallen, sleeplijn en ankerlijn toepassen. • vallen worden gemaakt van niet rekkend materiaal; • landvasten en sleeplijnen moeten stevig zijn en soepel. • de ankerlijn moet lang genoeg zijn. Je moet de volgende steken en knopen of kunnen leggen : • achtknoop; • platte knoop; • mastworp (2 manieren); • schootsteek (enkel en dubbel); • paalsteek; • twee halve steken; • slipsteek; • rondtorn met twee halve steken of werpankersteek.
Figuur 1 Achtknoop
Figuur 2 Platte knoop
Figuur 3 Mastworp
Figuur 4 Schootsteek (enkel)
Figuur 5 Schootsteek (dubbel)
Figuur 6 Paalsteek
Figuur 7 Rondtorn met 2 halve steken Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
Figuur 8 Werpankersteek pag. 10 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Verder moet je : • een lijn kunnen opschieten; • een lijn kunnen beleggen op een kikker en een bolder. Je moet een oogsplits in driestrengs touwwerk kunnen maken
3 3.1
Theorie Schiemanswerk Je moet de functie kennen van de steken en knopen die genoemd worden in paragraaf 2.10. Je moet weten hoe touwwerk na gebruik opgeborgen moet worden. Alle lijnen moeten droog opgeborgen worden. Als ze niet droog zijn hang je ze op. Lijnen opschieten en niet in een warrig hoopje ergens neerleggen. Knopen en kinken eruit halen. Anders gezegd: lijnen berg je droog en weer gebruiksgereed op.
Figuur 9 Opbouw van een lijn
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 11 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
3.2
Onderdelen van het schip Van de lelievlet moet je in de praktijk en op afbeeldingen de onderdelen bij de juiste naam kunnen noemen.
Figuur 1 Onderdelen lelievlet
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
helmstok eerste doft (slag-) tweede doft (mid-) derde doft (boeg-) mastkoker voordek sleepoog boeg zwaardkast achterdek wrikgat
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
12. 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
roerblad spiegel landvastoog dol dolpot borgkettinkje dolboord boeisel berghout roerkoning scheg
23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
roerhaak vingerling zwaardkastplaat zwaardgreep zwaardloper zwaardblad zwaardbout buikdenning riem blad handvat
pag. 12 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
3.3
Reglementen
3.3.1
Algemeen Op de binnenwateren van Nederland (uitgezonderd de wateren die in verbinding staan met de open zee) is het Binnenvaart Politie Reglement (BPR) van toepassing. Het BPR is echter niet geldig op de grote rivieren (Boven-Rijn, Neder-Rijn, Waal, Lek, Westerschelde, Kanaal van Terneuzen, Eemsmonding, Pannerdensch Kanaal en de Nederlandse gedeelten van de gemeenschappelijke Maas). In het navolgende wordt doorgenomen wat voor het MBL-R van belang is. Je moet kunnen omschrijven wat met de volgende begrippen wordt bedoeld. Art. 1.01
Betekenis van enige uitdrukkingen
A. Typen schepen 1. schip
2. motorschip 3. groot schip
4. klein schip
Elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water. Een schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid, wanneer het wordt gesleept of geduwd. Schip niet zijnde een klein schip. Een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt zonder de boegspriet, de trimvlakken en dergelijke daarbij mee te rekenen. Dit met uitzondering van: a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert; b. een passagiersschip; c. een veerpont; d. een vissersschip; e. een duwbak.
5. snel schip
Een groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40km per uur ten opzichte van het water kan varen.
6. passagiersschip
Een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren.
13. vissersschip 14. veerpont 15. zeilschip
16. zeilplank
17. snelle motorboot B. Samenstellen 2. sleep
5. assisteren
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
Een schip dat vist met netten, lijnen sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken. Een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt. Schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt is een motorschip. Klein schip voorzien van een vrij bewegende tuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund. Klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20km per uur ten opzichte van het water kan varen. Samenstel van één of meer motorschepen en één of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen, waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen dan wel het voortbewegen en sturen.. Het bijstaan door één of meer motorschepen bij het voortbewegen of bij het sturen van andere schepen
pag. 13 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III C. Lichten en geluidsseinen 1. ‘s nachts 2. overdag 7a. korte stoot
Tijd tussen zonsondergang en zonsopgang. Tijd tussen zonsopgang en zonsondergang een geluidssein van ongeveer één seconde een geluidssein van ongeveer vier seconden; de tijdruimte tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer één seconde bedragen
7b. lange stoot D. Overige begrippen 1. drijvend voorwerp 2. drijvende inrichting 5. vaarweg 6. vaarwater
Art. 3.01a
Bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is. Drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst. Elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water. Het gedeelte van de vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt. Begripsbepalingen
a. toplicht
b. boordlichten
c. heklicht
d. rondomschijnend licht Art. 6.01
Begripsbepalingen
1a. naderen op tegengestelde koersen
Elkaar naderen van twee schepen op koersen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld zijn. Naderen door een schip van een ander schip uit een richting van meer dan 22°30` achterlijker dan dwars van dat schip.
1b. oplopen 1c. voorbijlopen
1d. kruisende koersen
3.3.2
Een wit krachtig licht dat schijnt over een boog van de horizon van 225° en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30` achterlijker dan dwars en dat uitsluitend over deze boog zichtbaar is. Een groen helder licht aan stuurboordzijde en een rood helder licht aan bakboordzijde die elk schijnen over een boog van de horizon van 112°30` en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30` achterlijker dan dwars en die uitsluitend over deze boog zichtbaar zijn. Een wit helder of gewoon licht dat schijnt over een boog van de horizon van 135° en wel aan elke zijde va het schip over 67°30` van recht achteruit en dat uitsluitend over deze boog zichtbaar is. Een licht dat schijnt over een boog van de horizon van 360° en dat over deze boog zichtbaar is.
Manoeuvre die het gevolg is van het oplopen totdat de schepen geheel vrij aan elkaar zijn. Elkaar naderen van twee schepen onder zodanige hoek, dat er geen sprake is van tegengestelde koersen dan wel van oplopen; in geval van twijfel wordt er geacht sprake te zijn van naderen op tegengestelde koersen dan wel oplopen.
Voorzorgsmaatregelen en afwijken van het reglement Je moet met eigen woorden de strekking van de artikelen 1.04 (voorzorgsmaatregelen) en 1.05 (afwijking reglement) kunnen weergeven. Art. 1.04
Voorzorgsmaatregelen In situaties waarvoor het BPR geen regels heeft moet de schipper alle maatregelen nemen volgens de eisen van goed zeemanschap om een aanvaring te voorkomen. Goed zeemanschap: Varen met kundigheid en vaardigheid, met overleg handelen en vooruitzien.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 14 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Art. 1.05
3.3.3
Afwijken van het reglement Als de omstandigheden dit vereisen,vooral bij een dreigende aanvaring, moet volgens de eisen van goed zeemanschap van de regels van het BPR worden afgeweken.
Verplichtingen die rusten op schipper en roerganger Je moet weten welke verplichtingen er volgens het BPR rusten op de schipper en aan welke voorwaarden de roerganger van een schip moet voldoen (1.02 en 1.09). Art 1.02 Verantwoordelijkheid voor de naleving van het reglement Lid 1 Een schip moet zijn gesteld onder het gezag van een persoon die het schip voert. Deze persoon wordt hierna aangeduid als schipper. Onder schipper wordt tevens verstaan degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting. Lid 2 De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van dit reglement, tenzij uit de bepalingen blijkt, dat de naleving aan anderen is opgedragen'. Lid 4 De schipper moet tijdens de vaart aan boord zijn. Toelichting: 'De schipper behoeft zich niet aan dek te bevinden. Hij blijft de schipper, ingeval hij korte tijd in de kajuit verblijft (bijv. om koffie te drinken of om te eten) en dan de leiding van de navigatie aan een ander bemanningslid overlaat, zolang hij tenminste in gelegenheid is zich terstond aan dek of naar de stuurhut te begeven en mits de weersomstandigheden, de verkeerssituatie en het betreffende gedeelte van de vaarweg zodanig verblijf in de kajuit toestaan. Indien 'de schipper' zich in de kajuit zou ophouden bij slecht zicht, storm of onweer dan wel bij intensieve scheepvaart of op een gedeelte van de vaarweg waar havens uitmonden of zich bruggen of engten bevinden, zal degene, aan wie hij de leiding van de navigatie overlaat, als 'schipper' gelden. Art 1.09 Sturen van een schip Lid 1 Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon. Voor deze persoon geldt: - een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle motorboot; - een minimum leeftijd van 16 jaar: 1. voor het sturen van een groot schip, 2. voor het sturen van een open motorschip niet zijnde een snelle motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 km per uur, en 3. voor het sturen van een zeilschip met een lengte van 7 m of meer; indien het sturen wordt verricht door een ten minste 12 jaar oud persoon; b. een minimum leeftijd van 12 jaar voor het sturen van een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur. Lid 3 Een schip mag niet varen, indien degene die het sturen verricht niet in staat is alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht te hebben en in gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is kan dit worden gecompenseerd door een optisch hulpmiddel, waarmede over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen, dan wel door een uitkijk. Indien bijzondere omstandigheden dit vorderen, dient een uitkijk of luisterpost die hem inlicht aanwezig te zijn.
3.3.4
Algemene artikelen Je moet bekend zijn met de volgende artikelen. Art. 1.11 Verplichting reglement aan boord te hebben. Lid 1 Aan boord van een schip moet een bijgewerkt exemplaar van het geldige BPR aanwezig zijn. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kan worden is eveneens toegestaan. Lid 2 Dit is niet van toepassing op een schip zonder bemanningsverblijf of voor een klein open schip.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 15 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Art. 2.02 Kentekens van kleine schepen Lid 1 Een klein schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien hierop niet zijn aangebracht : a. hetzij de naam van het schip die ook een kernspreuk kan zijn, hetzij de naam van de instelling waaraan het schip toebehoort of de gebruikelijke afkorting daarvan, al dan niet gevolgd door een nummer, aan de buitenzijde van het schip in lichte kleur op donkere ondergrond of in donkere kleur op lichte ondergrond in goed leesbare en onuitwisbare Latijnse letters en Arabische cijfers; b. de naam en de woonplaats van de eigenaar op een in het oog vallende plaats aan de binnen- of de buitenzijde van het schip. Lid 2 Op een bijboot van een schip behoeft echter, aan de binnen- of de buitenzijde, slechts een zodanig kenteken te zijn aangebracht, dat daaruit kan worden opgemaakt wie de eigenaar is. Lid 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een door spierkracht voortbewogen schip noch op een schip met een lengte van minder dan 7 m. Art. 7.09
Gedogen langszij te komen Een aan een aanlegplaats gemeerd schip moet gedogen, dat een ander schip langszij komt of langszij vastmaakt en daardoor aan de wal kan komen.
Art. 7.10
Medewerking tot vertrekken of verhalen dan wel tot ruimte maken Indien van langszij van elkaar stilliggende schepen een schip wil vertrekken ofwel verhalen moet elk van de andere schepen daaraan medewerking verlenen.
3.3.5
Verlichting en dagtekens Je moet de eisen voor de lichten en dagtekens kennen zoals gesteld in de volgende artikelen en schepen aan hun lichten of dagtekens kunnen herkennen. Art. 3.05 Verboden tekens Lid 1 Een schip mag geen andere tekens voeren of tonen dan die welke in dit reglement worden vermeld en mag niet deze tekens voeren of tonen onder andere omstandigheden dan die welke in dit reglement zijn voorzien. Lid 2 Een schip mag voor het wisselen van berichten met andere schepen of met de wal geen tekens gebruiken die leiden tot verwarring met de in dit reglement vermelde tekens. Art. 3.07
Verboden lichten, verlichting of zoeklichten dan wel vlaggen, borden of andere voorwerpen Lid 1 Een schip mag geen lichten, verlichting of zoeklichten dan wel vlaggen, borden of andere voorwerpen doen zichtbaar zijn, die kunnen leiden tot verwarring met de in dit reglement vermelde tekens dan wel de waarneembaarheid of de herkenning daarvan kunnen bemoeilijken. Lid 2 Een schip mag zijn lichten dan wel zijn verlichting of zijn zoeklichten niet op zodanige wijze gebruiken, dat zij door verblinding gevaar of hinder voor de scheepvaart kunnen veroorzaken.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 16 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Art. 3.08 Lichten van alleenvarende motorschepen Lid 1 Een alleenvarend motorschip moet voeren: a. toplicht op het voorschip in de lengte-as van het schip op een hoogte van ten minste 5 m. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m, indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt; b. boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as van het schip, ten minste 1 m lager dan het toplicht; c. heklicht op het achterschip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt.
In een plaatje van bovenaf (dus vanuit een helicopter) ziet dat er zo uit:
Art. 3.09 Tekens van slepen en van motorschepen die assisteren Lid 1 Het motorschip aan de kop van een sleep, alsmede het motorschip, dat een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteert, moet ’s nachts voeren: a. twee toplichten op het voorschip, in de lengte-as van het schip, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste op de in artikel 3.08, eerste lid onder a, voorgeschreven hoogte en het onderste voor zover mogelijk ten minste 1 m hoger dan de boordlichten; b. boordlichten die voldoen aan artikel 3.08, eerste lid onder b; c. een geel helder of gewoon licht op het achterschip in de lengte-as van het schip, dat schijnt over dezelfde boog van de horizon als het heklicht, voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder c, en dat is aangebracht op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor de gesleepte lengte achter het schip. Overdag moet gevoerd worden een gele cylinder die aan de bovenzijde en aan de benedenzijde is Voorzien van twee banden, zwart en wit, de witte banden aan de uiteinden van de cylinder, en die is aangebracht in verticale stand op het voorschip op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.
Opmerking: Het verschil met een gewoon motorschip is dus dat er twee, boven elkaar staande toplichten branden en dat het heklicht geel in plaats van wit is. Lid 2 Indien een sleep verscheidene motorschepen bevat, die niet in kiellinie varen, dan wel verscheidene motorschepen te samen een motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel assisteren, moet elk van deze schepen : • ’s nachts drie toplichten loodrecht onder elkaar voeren met een onderlinge afstand van ongeveer 1 meter. • overdag een cylinder voeren. Lid 3 Een schip dat gesleept wordt moet ’s nachts één wit rondom schijnend licht voeren. a. Als het gesleepte schip langer is dan 110 meter moeten dit twee rondomschijnende lichten zijn, waarvan een voorop en een achterop. b. Als meerdere schepen naast elkaar worden gesleept voeren alleen de buitenste schepen de rondom schijnende lichten. Een schip dat gesleept wordt moet overdag een gele bol voeren. Lid 4 Het laatste schip van een sleep voert ’s nachts achterop een heklicht. Bij het varen door de doorvaartopening van een vaste brug of van een beweegbare brug in gesloten stand dan wel van een ander kunstwerk mogen de cilinder en de bol zoveel lager worden gevoerd als hiervoor nodig is.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 17 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Art. 3.12 Lichten van zeilschepen Lid 1 Een zeilschip moet voeren : a. boordlichten. Zij mogen gewone lichten zijn; b. heklicht. c. twee rondom schijnende, boven elkaar geplaatste lichten voeren. Het bovenste rood en het onderste groen, met een onderlinge afstand van ten minste 1 m'.
In een plaatje van bovenaf (vanuit een helicopter) ziet dat er zo uit
Opmerking: In vergelijking met de motorboot is op een zeilboot dus geen toplicht aanwezig
Lid 2 Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien. Art. 3.13 Lichten van kleine schepen Lid 1 Een alleenvarend klein motorschip moet dezelfde verlichting voeren als een groot motorschip. Er zijn echter enkele uitzonderingen toegestaan.
In plaats van een toplicht en een heklicht mag ook een rondom schijnend licht worden gevoerd
Lid 2 Als de motorboot korter is dan 7 meter en niet sneller kan varen dan 13 km per uur en niet andere kleine boten sleept, is een rondom schijnend wit licht voldoende.
Lid 3 Een klein schip dat slechts kleine schepen sleept moet ’s nachts de lichten van lid 1 voeren.
Lid 4 Een klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit is niet van toepassing op een bijboot van een schip. Lid 5 Klein zeilschip hebben dezelfde soort verlichting als grote zeilschepen. Net zoals bij de kleine motorschepen zijn enkele uitzonderingen toegestaan: De boordlichten mogen samen in een lamp zitten. Dit gecombineerde licht zit dan op de voorsteven van het zeilschip. • Ook mag alle verlichting in één lamp gecombineerd zijn. Om dan goed zichtbaar te zijn moet deze lamp in de top van de mast zitten. (Als je de motor van het schip hebt aanstaan mag dit niet, je moet dan immers een wit toplicht voeren boven de boordverlichting en dat gaat niet) •
Als het zeilschip korter is dan 7 meter is één rondom schijnend licht voldoende. Wel moet je dan als een ander schip in de buurt komt een
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 18 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III tweede licht (bijvoorbeeld een zaklamp) kunnen tonen om de aandacht te trekken. Lid 6 Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Art. 3.20 Tekens van stilliggende schepen Lid 1 Een schip dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt moet ’s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht aan de zijde van het vaarwater op een hoogte van ten minste 3 m. Lid 2 Een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen (dus ook een voor anker liggend schip) moet ’s nachts voeren: twee witte gewone rondom schijnende lichten waar deze het best kunnen worden gezien, het ene op het voorschip op een hoogte van ten minste 4 m en het andere op het achterschip op een hoogte van ten minste 2 m en ten minste 2 m lager dan het licht op het voorschip.' Dit artikel geldt voor een groot schip. Lid 3 Een duwstel dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet ’s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht op elk schip, telkens waar dit het best kan worden gezien, op een hoogte van tenminste 4 m. Het duwstel behoeft op de duwbakken te samen niet meer dan vier lichten te voeren, mits de contouren van het duwstel hierdoor goed worden aangegeven. Lid 4 Een klein schip dat stilligt, met uitzondering van de bijboot van een schip, moet ’s nachts voeren: een wit gewoon rondom schijnend licht waar dit het beste kan worden gezien. (Hier is dus geen bepaling over de hoogte van het licht) Lid 5 De in dit artikel bedoelde lichten behoeven niet te worden gevoerd door een schip: • dat ligt in een vaarweg of in een gedeelte van een vaarweg aangewezen en door de bevoegde autoriteiten ; • dat ligt in een vaarweg waar varen niet mogelijk dan wel verboden is; • dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt en vanwege aldaar aanwezige verlichting voldoende zichtbaar is • dat op een veilige ligplaats ligt; • dat ligt op een ligplaats die de bevoegde autoriteit als zodanig heeft aangeduid en waar hij het achterwege laten van de lichten heeft toegestaan Een schip dat stilligt zonder direct of indirect aan de oever gemeerd te liggen moet overdag voeren: een zwarte bol op het voorschip en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is. Indien het schip een duwbak, een zeeschipbak of een klein schip is, moet het de bol, in plaats van op het voorschip, voeren op een geschikte plaats.
Art. 3.25
Tekens van in bedrijf zijnde drijvende werktuigen en van vastgevaren of gezonken schepen Lid 1a Een in bedrijf zijnd drijvend werktuig en een schip dat in het vaarwater werken uitvoert dan wel peilingen of metingen verricht moeten voeren aan de zijde waar de doorvaart vrij is: ’s nachts : • twee groene heldere of gewone rondom schijnende lichten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m; overdag : • twee groene ruiten in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m Lid 1b Een in bedrijf zijnd drijvend werktuig en een schip dat in het vaarwater werken uitvoert dan wel peilingen of metingen verricht moeten voeren aan de zijde waar de doorvaart niet vrij is:
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 19 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III ’s nachts : • een rood rondom schijnend licht op dezelfde hoogte als het bovenste van de onder a voorgeschreven groene lichten en van dezelfde lichtsterkte als die lichten overdag : • een rode bol op dezelfde hoogte als de bovenste van de onder a voorgeschreven groene ruiten Lid 1c Een in bedrijf zijnd drijvend werktuig en een schip dat in het vaarwater werken uitvoert dan wel peilingen of metingen verricht moeten voeren in het geval dat deze schepen tevens tegen hinderlijke waterbeweging beschermd willen worden aan de zijde waar de doorvaart vrij is: ’s nachts : • een rood helder of gewoon rondom schijnend licht en een wit helder of gewoon rondom schijnend licht in een verticale lijn, meteen onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste rood en het onderste wit; overdag : • een bord waarvan de bovenste helft rood en de onderste helft wit is dan wel twee borden in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste wit Lid 1d Een in bedrijf zijnd drijvend werktuig en een schip dat in het vaarwater werken uitvoert dan wel peilingen of metingen verricht moeten voeren voeren in het geval dat deze schepen tevens tegen hinderlijke waterbeweging beschermd willen worden aan de zijde waar de doorvaart niet vrij is: ’s nachts : • een rood rondom schijnend licht op dezelfde hoogte als het onder c voorgeschreven rode licht en van dezelfde lichtsterkte als dit licht. overdag : • een rood bord op dezelfde hoogte als het rood-witte bord of als het rode bord, voorgeschreven onder c. Deze lichten moeten zijn aangebracht op een zodanige hoogte, dat zij van alle zijden zichtbaar zijn. Indien een gezonken schip zodanig ligt dat daarop de lichten niet kunnen worden aangebracht, moeten deze op roeiboten of op een andere doelmatige wijze zijn geplaatst. De borden mogen worden vervangen door vlaggen van dezelfde kleur. Denk erom: Alle combinaties van groen, rood, en rood/wit zijn mogelijk Lid 2 Een vastgevaren of gezonken schip moet de bij het eerste lid onder c en d voorgeschreven tekens voeren. Indien een gezonken schip zodanig ligt dat daarop de tekens niet kunnen worden aangebracht moeten deze op roeiboten of op een andere doelmatige wijze zijn geplaatst. Lid 3 De bevoegde autoriteit kan ontheffing verlenen van de verplichting tot het voeren van de bij het eerste lid voorgeschreven tekens.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 20 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
3.3.6
Geluidsseinen Je moet kennis hebben van de volgende artikelen over het geven van geluidsseinen en de algemene geluidsseinen kennen. Art. 4.01 Geluidsseinen Lid 1b Een schip, niet zijnde een motorschip, en een klein motorschip moet geluidsseinen kunnen geven door middel van een mechanisch werkende geluidsinstallatie dan wel een geschikte scheepstoeter of hoorn. Lid 4 Een in nood verkerend schip dat hulp wil inroepen mag reeksen klokslagen of herhaalde lange stoten laten horen. Deze seinen dienen ter vervanging of ter aanvulling van de in artikel 3.46, eerste lid, bedoelde tekens. Art. 4.02 Geven van geluidsseinen Lid 1 Een schip, niet zijnde een klein schip, moet zo nodig de algemene geluidsseinen geven, vermeld in afdeling A van bijlage 6. (zie hieronder) Lid 2 Een klein schip moet zo nodig het attentiesein, het sein 'ik kan niet manoeuvreren' en het noodsein, vermeld in afdeling A van bijlage 6, geven en het mag zo nodig één der overige algemene geluidsseinen, vermeld in deze afdeling, geven'. Art. 4.04 "Blijf weg"sein Lid 1 De volgende schepen moeten in geval van een gebeurtenis of ongeval, waardoor gevaarlijke stoffen die door deze schepen worden vervoerd zouden kunnen vrijkomen, als geluidssein achtereenvolgens een korte stoot en een lange stoot geven: • tankschepen, die gevaarlijke stoffen vervoeren; • schepen, die ontplofbare stoffen vervoeren; Het in het eerste lid bedoelde geluidssein moet ononderbroken gedurende ten minste 15 minuten worden herhaald. De geluidsinstallatie moet hiertoe zodanig zijn gericht, dat na het inschakelen het sein automatisch wordt gegeven. De inrichting moet van dien aard zijn, dat het sein zich niet ongewild in werking kan stellen. Lid 3 Dit artikel is niet van toepassing op duwbakken noch op andere schepen zonder bemanning. Indien evenwel deze schepen deel uitmaken van een samenstel, moet het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt het sein geven. ALGEMENE SEINEN Attentie Ik ga stuurboord uit Ik ga bakboord uit Ik sla achteruit Ik kan niet manoeuvreren ...............(reeks)
Er dreigt gevaar voor aanvaring Verzoek om medische hulp Noodsein
(herhaalde stoten) ---- (reeks)
.... (ononderbroken ten minste 15 min.)
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
Noodsein
“Blijfweg” sein
pag. 21 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug of van een sluis
Art. 3.30 Noodtekens Lid 1 Een in nood verkerend schip, dat hulp wil inroepen, mag tonen • hetzij: overdag een vlag of ieder ander geschikt voorwerp waarmee in het rond wordt gezwaaid; en ‘s nachts een licht waarmee in het rond wordt gezwaaid; • hetzij: vuurpijlen, lichtkegels, parachutelichten of rookbommen dan wel vlammen: • hetzij: een vlag met daarboven of daaronder een bol of een daarop gelijkend voorwerp'. Lid 2 Deze tekens vervangen de in artikel 4.01 vierde lid, vermelde geluidsseinen of vullen deze aan. Lid 3 Een schip, dat medische hulp wil inroepen, mag geven: vier korte stoten, gevolgd door één lange stoot. Art. 5.02 Prioriteit Onverminderd de artikelen 1.04 en 1.05 heeft een verkeersteken prioriteit boven een gedragsregel. Een verkeersaanwijzing heeft prioriteit boven een gedragsregel en een verkeersteken. Art. 5.05
Verplichting gevolg te geven aan en rekening te houden met verkeerstekens Een schip is verplicht gevolg te geven aan een verkeersteken dat een verbod of een gebod bevat en rekening te houden met een verkeersteken dat een aanbeveling of een inlichting bevat dan wel dat dient ter markering van het vaarwater of van obstakels daarin. De onderstaande algemene verkeerstekens moeten worden gekend.
Art. 3.29 Bijkomende tekens bescherming hinderlijke waterbeweging Lid 1 De in het tweede lid vermelde schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen, die beschermd willen worden tegen hinderlijke waterbeweging veroorzaakt door het langsvaren van andere schepen of drijvende voorwerpen, mogen, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomende tekens tonen: • ‘s nachts een rood helder of gewoon rondom schijnend licht en een wit helder of gewoon rondom schijnend licht, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, het bovenste rood en het onderste wit, op een zodanige plaats dat zij van alle zijden zichtbaar zijn en niet met andere lichten kunnen worden verward; • overdag een bord waarvan de bovenste helft rood en de onderste helft wit is dan wel twee borden in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste wit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat elk bord van alle zijden zichtbaar is. De borden mogen worden vervangen door vlaggen van dezelfde kleur. Lid 2 De schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen, die de in het eerste lid bedoelde tekens mogen tonen, zijn: • schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen die zwaar zijn beschadigd of in het vaarwater werkzaamheden verrichten, alsmede schepen die niet in staat zijn te manoeuvreren; • schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen, die zijn voorzien van een schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 22 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Art. 3.38Bijkomend dagteken van schepen gebruikt bij het beoefenen van de onderwatersport Een schip dat gebruikt wordt voor het beoefenen van de onderwatersport moet, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomend dagteken voeren: een replica van de internationale seinvlag A vervaardigd van niet buigzaam materiaal en met een hoogte van ten minste 1 m, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijde zichtbaar is
3.3.7
Bruggen en sluizen Art. 6.26 Doorvaren van beweegbare bruggen Lid 1 De bevoegde autoriteit kan, teneinde de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart dan wel het zonder oponthoud doorvaren van de doorvaartopening van een beweegbare brug te verzekeren, wanneer een schip de brug nadert of de doorvaartopening daarvan doorvaart, aan de schipper een verkeersaanwijzing geven. De schipper is verplicht aan deze aanwijzing gevolg te geven. Lid 2 Bij het naderen van een beweegbare brug moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de doorvaartopening niet mag of wil doorvaren, vóór het teken B.5 (bijlage 7) stilhouden. Lid 3 Bij het naderen van een beweegbare brug mag een schip een ander schip niet voorbijlopen, tenzij daartoe een verkeersaanwijzing is gegeven door de bevoegde autoriteit. Lid 4 Voor het doorvaren van de doorvaartopening van een beweegbare brug kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de doorvaartopening op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: (zie de plaatjes hieronder) • twee rode lichten boven elkaar: het doorvaren is verboden, de brug wordt niet bediend; • één rood vast licht: het doorvaren is verboden, de brug wordt bediend; • een rood vast licht en daaronder een groen vast licht; het doorvaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan; • één groen vast licht: het doorvaren is toegestaan; • twee groene vaste lichten boven elkaar: het doorvaren is toegestaan, de brug bevindt zich in geopende stand en zij wordt niet bediend; artikel 6.07 is van toepassing; • een rood vast licht en daaronder een groen flikkerlicht: het doorvaren is verboden, tenzij het schip de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is. Lid 5 Het doorvaren van een beweegbare brug in gesloten stand is evenwel toegestaan, indien, behalve de in het vierde lid onder a en b bedoelde lichten, boven de doorvaartopening het teken D.la of het teken D. 1 b (bijlage 7) wordt getoond; in geval van het teken D.la is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, in geval van het teken D.1 b is de doorvaart uit tegenovergestelde richting verboden. Lid 6 De in het vierde lid onder a, b, d en e bedoelde rode en groene lichten kunnen worden vervangen onderscheidenlijk door het bord van teken A.1 en het bord van teken E.1 (bijlage 7). Lid 7 Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug kenbaar maken door het geven van één lange stoot gevolgd door één korte stoot en één lange stoot dan wel door roepen. Het mag die seinen niet herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord' Lid 8 In dit artikel wordt onder een beweegbare brug mede verstaan het beweegbare gedeelte van een brug. A.1
A.11
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 23 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III B.5
1.
D.1
E.1
G.1
G.2
B
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 24 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
G2,2
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 25 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Art. 6.28 Doorvaren van sluizen Lid 2b Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een sluis kenbaar maken door het geven van één lange stoot gevolgd door één korte stoot en één lange stoot dan wel door roepen. Het mag dit sein niet herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord. Lid 3 De schepen moeten de sluis in volgorde van aankomst op de wachtplaats invaren. Een klein schip dat te samen met andere schepen, die geen klein schip zijn, wordt geschut, mag de sluis echter eerst invaren na deze andere schepen. Lid 7 In een sluis • moeten een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting ligplaats nemen binnen de door stopstrepen of op andere wijze aangegeven grenzen; • moet tijdens het vullen en het ledigen van de sluiskolk en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan een schip zodanig zijn gemeerd en moet het zijn meerdraden zodanig vieren of doorhalen, dat het niet de sluismuren, de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen dan wel andere schepen of drijvende voorwerpen kan beschadigen; • mag een schip slechts voorwerpen die niet kunnen zinken als wrijfhout/stootwil gebruiken; dus geen autobanden! • mag een schip geen water op het sluisterrein dan wel op andere schepen storten of laten vloeien; • mag een schip, zodra het is gemeerd en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan, geen gebruik maken van zijn mechanische middelen tot voortbeweging; • moet een klein schip zo mogelijk ligplaats nemen op enige afstand van een ander schip'. Art. 6.28a In- en uitvaren van sluizen Lid 1 Voor het invaren van een sluis kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de invaartopening op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: (hetzelfde als bij de bruggen) • twee rode vaste lichten boven elkaar): het invaren is verboden, de sluis wordt niet bediend; •
één rood vast licht: het invaren is verboden, de sluis wordt bediend;
•
een rood vast licht en daaronder een groen vast licht: het invaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan;
•
één groen vast licht: het invaren is toegestaan;
•
twee groene vaste lichten boven elkaar: het invaren is toegestaan, de sluis is aan beide zijden open en zij wordt niet bediend; artikel 6.07 is van toepassing;
Lid 2 Voor het uitvaren van een sluis kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de uitvaartopen en op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: • één rood vast licht het uitvaren is verboden; • één groen vast licht: het uitvaren is toegestaan. Lid 3 De rode en groene lichten kunnen worden vervangen door het bord van teken A1 en het bord van teken E. 1.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 26 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
Sluis met beweegbare brug (indien brug niet van aparte seingeving is voorzien) invaart sluis verboden, wordt aanstonds toegestaan
doorvaart gesloten brug toegestaan
doorvaart brug toegestaan
G.5 1a1 Hoogteaanduidingen De beschikbare doorvaarthoogte van bruggen of andere overspanningen kan zijn aangegeven door middel van hoogteschalen of hoogteborden 5.1 Hoogteschaal Deze is geplaatst aan de stuurboordzijde of aan beide zijden van de doorvaartopening van een kunstwerk. Een hoogteschaal is verdeeld in blokken van 1 meter; afhankelijk van de plaatselijke situatie kan eveneens een onderverdeling in halve meters en decimeters zijn toegepast
H.3 Spui- en inlaattekens Spuien is het uitlaten of uitpompen van water van een hoger gelegen water naar een lager en inlaten is andersom. Hierdoor kunnen er onverwachte stromingen ontstaan. Daarom wordt met behulp van deze signalen gewaarschuwd. a.
Er wordt gespuid
b.
Er wordt ingelaten
c.
Er zal weldra worden gespuid/ingelaten
Opmerkingen: • Overdag kunnen hetzij de dagtekens, hetzij de lichten, hetzij beiden worden gebruikt. • De vlaggen en wimpels kunnen worden vervangen door borden van dezelfde vorm.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 27 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III
3.3.8
Vaarregels De volgende regels uit het BPR moet je aan de hand van situatie-schetsen of vragen kunnen toepassen. Art. 6.02 Snelle schepen Een snel schip is verplicht aan andere schepen voorrang te verlenen. Art. 6.03 Algemene beginselen Lid 1 Schepen mogen slechts elkaar voorbijvaren op tegengestelde koersen dan wel elkaar voorbijlopen, indien het vaarwater voldoende ruimte biedt voor gelijktijdige doorvaart, de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen. Lid 3 Bij naderen op tegengestelde koersen dan wel bij voorbijlopen mag het schip waarvan de koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit zijn koers noch zijn snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan. Lid 4 Wanneer een schip voorrang moet verlenen aan een ander schip, moet het door tijdige koerswijziging of door snelheidsverandering aan dat andere schip de ruimte laten die dit nodig heeft om zijn koers te volgen en te manoeuvreren. Het schip dat voorrang moet verlenen aan een ander schip moet daarbij vermijden dat het voor het andere schip overloopt en mag niet verlangen dat het voor het andere schip te zijner gerieve koers of snelheid wijzigt. Lid 5 Wanneer een schip voorrang moet verlenen aan een ander schip, moet laatstbedoeld schip zijn koers en snelheid behouden. Wanneer door welke oorzaak ook, het schip dat verplicht is zijn koers en snelheid te behouden zich zo dicht bij het schip dat voorrang moet verlenen bevindt, dat een aanvaring door een handeling van dat schip alleen niet kan worden vermeden, moet het de maatregelen nemen die het beste kunnen bijdragen om aanvaring te voorkomen. Art. 6.04 Naderen op tegengestelde koersen op alle vaarwegen; hoofdregel Lid 2 Indien twee schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volgt. Lid 3 Indien een groot schip en een klein schip elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het kleine schip voorrang verlenen aan het grote schip. Lid 6 Indien twee kleine zeilschepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat over stuurboordsboeg ligt voorrang verlenen aan het schip dat over bakboordsboeg ligt. Lid 7 Indien twee kleine motorschepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, elk van beide naar stuurboord uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren. Lid 8 Indien een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het motorschip voorrang verlenen aan het andere schip en moet het door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan het zeilschip. Lid 9 Indien twee door spierkracht voortbewogen schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, elk van beide naar stuurboord uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 28 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Art. 6.07 Voorbij varen op tegengestelde koersen bij een engte Lid 1 In dit artikel wordt onder een engte verstaan een vak van of een plaats in de vaarweg. waar het vaarwater niet voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen. Lid 3 Een schip moet een engte zonder onnodig oponthoud doorvaren, met dien verstande dat voorbijlopen verboden is. Lid 4 Indien het uitzicht niet vrij is, moet een schip, alvorens een engte binnen te varen, één lange stoot geven. Zo nodig, in het bijzonder wanneer de engte lang is, moet het dit sein tijdens het doorvaren herhalen. Lid 5 Bij het doorvaren van een engte moet op een vaarweg waar stroom loopt een tegen stroom varend schip voorrang verlenen aan een voor stroom varend schip. Lid 6 Bij het doorvaren van een engte moet op een vaarweg waar geen stroom loopt een klein schip voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend groot schip. Lid 8 Bij het doorvaren van een engte moet op een vaarweg waar geen stroom loopt: a. een klein motorschip dat aan stuurboord een hindernis tegenkomt of dat bij een bocht de binnenbocht aan stuurboord heeft voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend ander klein motorschip; b. een klein door spierkracht voortbewogen schip dat aan stuurboord een hindernis tegenkomt of dat bij een bocht de binnenbocht aan stuurboord heeft voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend ander klein door spierkracht voortbewogen schip; c. een klein motorschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein zeilschip dat de engte heeft bezeild; d. een klein motorschip voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein door spierkracht voortbewogen schip; e. een klein zeilschip dat de engte niet bezeild heeft voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein schip; f. een klein zeilschip dat over stuurboordsboeg zeilt en de engte bezeild heeft voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein zeilschip dat over bakboordsboeg zeilt en dat de engte eveneens bezeild heeft. Art. 6.09 Voorbijlopen; algemene bepalingen Lid 1 Een schip mag een ander schip slechts voorbijlopen, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden. Lid 2 Een groot schip dat wordt opgelopen door een groot schip en elk klein schip dat wordt opgelopen moet het voorbijlopen, voorzover nodig en mogelijk, vergemakkelijken. Het moet snelheid verminderen, indien dit nodig is om het voorbijlopen zonder gevaar en in zo korte tijd te doen geschieden, dat de andere scheepvaart daardoor niet wordt gehinderd. Art. 6.10 Voorbijlopen; gedrag der schepen Lid 1 In beginsel moet de oploper aan bakboord van de opgelopene voorbijlopen. Indien daartoe ruimte is, mag echter de oploper aan stuurboord van de opgelopene voorbijlopen. Lid 2 Indien een groot zeilschip een ander groot zeilschip oploopt en indien een klein zeilschip een ander zeilschip oploopt, moet het, zo mogelijk, aan loef voorbijlopen. Lid 3 Een groot schip dat door een groot zeilschip wordt opgelopen en een klein schip dat door een zeilschip wordt opgelopen moet, zo mogelijk, ertoe medewerken, dat dit aan loef kan voorbijlopen. Art. 6.13 Keren Lid 1 Een schip mag slechts keren, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden. Lid 2 Een groot schip mag bij het keren medewerking verlangen van een ander schip. Lid 3 Een klein schip moet bij het keren voorrang verlenen aan een groot schip. Lid 4 Een klein schip mag bij het keren medewerking verlangen van een ander klein schip. Lid 5 Dit artikel is niet van toepassing op en ten aanzien van een veerpont. Art. 6.16 Uitvaren en invaren van havens en nevenvaarwateren en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater Lid 1 Een schip mag slechts een haven of een nevenvaarwater uitvaren en daarbij een hoofdvaarwater invaren of oversteken dan wel een haven of een nevenvaarwater invaren, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 29 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Li d 2
Li d 3
Li d 4
Een groot schip mag bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater medewerking verlangen van een ander schip. Een klein schip moet bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater voorrang verlenen aan een groot schip. Een klein schip mag bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater medewerking verlangen van een klein schip.
Art. 6.17 Koers kruisen Lid 2
Lid 3
Lid 6 a.
b.
c.
Lid 7
Lid 8
Lid 9
Indien de koersen van twee schepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volgt. Indien de koersen van een groot schip en een klein schip elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het kleine schip voorrang verlenen aan het grote schip. Indien de koersen van twee kleine zeilschepen: die over verschillende boeg zeilen, elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat over stuurboordsboeg ligt voorrang verlenen aan het schip dat over bakboordsboeg ligt; die over dezelfde boeg zeilen, elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het loefwaartse schip voorrang verlenen aan het lijwaartse schip; elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het lijwaartse schip dat over stuurboordsboeg zeilt en niet met zekerheid kan bepalen of het loefwaartse schip over stuurboords- dan wel over bakboordsboeg zeilt, voorrang verlenen aan het loefwaartse schip. Indien de koersen van twee kleine motorschepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat van bakboord nadert voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert. Indien de koersen van twee door spierkracht voortbewogen schepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat van bakboord nadert voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert. Indien de koersen van een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het motorschip voorrang verlenen aan het andere schip en moet het door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan het zeilschip.
Samenvatting voorrangsregels: 1) 2) 3) 4) 5) 6)
(Hoofdvaarwater gaat voor nevenvaarwater, art. 6.16) Snel schip verleent voorrang aan andere schepen (art. 6.02) Schip dat de stuurboordszijde volgt heeft voorrang (art. 6.04, tweede lid en art. 6.17, tweede lid) Klein schip geeft voorrang aan groot schip (art. 6.04, derde lid en art. 6.17, derde lid) Motor geeft voorrang aan spier geeft voorrang aan zeil (art. 6.04, achtste lid, art. 6.17, negende lid)) Twee kleine zeilschepen onderling: - schip over bakboordsboeg heeft voorrang (art. 6.04, zesde lid en art. 6.17, zesde lid, onderdeel a); - loefwaartse schip moet voorrang verlenen aan lijwaartse schip (art. 6.17, zesde lid, onderdeel b) 7) Twee kleine door spierkracht voortbewogen boten onderling: - tegengestelde koersen: ontmoeten bakboord op bakboord ( art. 6.04, negende lid) - kruisende koersen: schip dat van bakboord nadert moet voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert (art. 6.17, achtste lid) 8) Twee kleine motorschepen onderling: - tegengestelde koersen: ontmoeten bakboord op bakboord ( art. 6.04, zevende lid) - kruisende koersen: schip dat van bakboord nadert moet voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert (art. 6.17, zevende lid) Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 30 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III 3.4
Betonning en bebakening In de Nederlandse binnenwateren, uitgezonderd de Westerschelde, wordt hetzelfde markeringssysteem gebruik gemaakt. Deze markering sluit aan op het betonningsstelsel dat op de Europese zeewateren van toepassing is. We zullen hieronder kort enige aspecten van dit betonningstelsel behandelen Eerst enige begrippen: Rechterzijde en linkerzijde: Onder de rechterzijde van een vaarwater wordt verstaan de oever aan je rechterhand, kijkend in de richting van: • 'stroomafwaarts' op rivieren, • 'hoog' naar 'laag' op kanalen, • open water of de Noordzee vanaf meren; • de ebstroom op getijwater. De definitie van 'linkerzijde' is natuurlijk in dezelfde richting kijkend maar dan aan je linkerhand Hoofdmarkering Aan de rechterzijde van een vaarwater zijn de boeien zo: Vorm: stompe boei, ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of los steekbaken Kleur: rood Topteken: rode cilinder Licht-. rood isofaselicht of lang schitterlicht Kenteken: de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een even nummering Aan de linkerzijde van een vaarwater zijn de boeien zo: Vorm: spitse boei, ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of bijeengebonden steekbaken Kleur: groen Topteken: groene kegel met de top naar boven gericht Licht: groen isofaselicht of lang schitterlicht Kenteken: de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een oneven nummering
Splitsingen en kruisingen: Op een splitsing, kruising of samenloop liggen scheidingstonnen. Als deze tonnen alleen een 'bol' als topteken dragen, dan gaat het om vaarwaters van gelijk belang. Is dit niet het geval, dan voegt een boven de bol geplaatst topteken zich naar de vorm en kleur van de tonnenrij van het hoofdvaarwater. Splitsing van vaarwater Bij vaarwaters van gelijk (dus even belangrijk) belang Vorm: bolvormige boei of ton, sparboei, drijf - of kopbaken of twee steekbakens (spits en stomp) bij elkaar Kleur: rood-groen horizontaal gestreept Topteken: rood-groene bol Licht: wit snel isofaselicht (2 s.) Kenteken: de beginletters met een nummer van beide vaarwaters, in alfabetische volgorde Als het hoofdvaarwater links is: , Vorm: bolvormige boei of ton, sparboei drijf- of kopbaken Kleur: rood boven en groen onder Topteken: rode cilinder, op sparboei, drijf en kopbaken tevens rode bol Licht: rood f likkerlicht Kenteken: de beginletters met nummer van beide vaarwaters, het hoofdvaarwater wordt eerst genoemd.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 31 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Als het hoofdvaarwater rechts is: bolvormige boei of ton, sparboei, drijf- of kopbaken Vorm: Kleur: groen boven rood onder Topteken: groene kegel met top naar boven gericht, op sparboei, drijf- en kopbaken tevens een groene bol Licht: groen flikkerlicht Kenteken: de beginletters met nummer van beide vaarwaters, het hoofdvaarwater wordt eerst genoemd 3.5
Theorie van het roeien Roeitermen De volgende begrippen moet je kennen: • roerganger : de persoon die het roer van het schip bedient; • stuurboord : de rechterzijde van het schip (altijd in de vaarrichting gezien); • bakboord : de linkerzijde van het schip (altijd in de vaarrichting gezien); • slagroeier : de roeier op de achterste doft, dus het dichtst bij de roerganger, aan stuurboordzijde; • midroeier : beide roeiers op de middelste doft; • boegroeier : beide roeiers op de voorste doft (op de voorste luchtkast dus); • hoger wal : de wal waar de wind vandaan komt; • lager wal : de wal waar de wind naar toe waait. Veiligheid Bij het dragen van een regenpak aan boord wordt het dragen van een reddingsvest aanbevolen. Een reddingsvest moet voorzien zijn van een CE-keurmerk en voldoende drijfvermogen voor de drager bezitten. Het dragen van laarzen aan boord wordt afgeraden. Voorbereidingen voor een dagtocht Aan kunnen geven welke acties er ondernomen moeten worden om een goede en veilige dagtocht te maken. Deze bestaan uit: • Schip vaarklaar maken;. • Interpreteren van weervoorspelling m.b.t. de veiligheid van het varen met een roeiboot; • Zorgen voor voldoende eten en drinken, afgestemd op de lengte van de tocht. • Zorgen voor noodtelefoonnummer. • Vooraf bepalen van route aan de hand van een waterkaart. Tevens weten om te gaan met: • overgang van stil water naar stroom; • verdeling stroomsterkte over de breedte van de rivier; • zware inkomende golven ten gevolge van passerende scheepvaart; • stroming rond boeien en kribben.
3.6
Scheepsetiquette en vlagvoering Het voeren van vlaggen en wimpels voor roeischepen; zowel als de gebruiken aan boord en de goede gebruiken t.o.v. de medewatersporters en anderen. Vlagvoering • Aan boord van een lelievlet wordt de Nederlandse vlag op een gebogen vlaggestok op de roerkoning gevoerd. • Soms wordt een verenigingsvlaggetje (vaak driehoekig) gevoerd in de stuurboordsstag. Gedragsregels en etiquette • Zorg ervoor dat het schip netjes opgeruimd is. • Maak geen lawaai op het water • Ga niet zonder toestemming van de schipper aan boord van andermans schip. Kom daarna vóór de mast aan boord en loop over het voorschip naar je eigen schip of de wal. • Leg niet aan een particuliere wal aan zonder toestemming van de eigenaar. • Vraag bij het jagen of de schipper van een langs de kant gelegen schip of hij de lijn over boord wil brengen. Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 32 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III • • • • • • • • • 3.7
Bij het aanleggen langszij een gemeerd schip gebruik je willen. Houd de schippersgroet in ere. Geef aan varende wedstrijdschepen zoveel mogelijk de ruimte. Zorg voor correcte vlagvoering of voer geen vlag. Zet geen ankers of lijnen over de weg uit. Hou je aan orders van brug- en sluiswachters en wacht op je beurt. Indien je aan een paal vastmaakt, maak je je landvast vast onder een reeds bevestigde landvast. Leg niet te dicht bij een in- of uitvaart aan. Vraag alleen een sleepje als het niet anders kan.
Weer Je moet het weerbericht met betrekking tot de veiligheid kunnen interpreteren. Een weerbericht kan uit de volgende gegevens bestaan : temperatuur (°C), luchtdruk (hPa), richting waaruit de wind waait, windsterkte (Bft), eventuele verandering van windrichting (bij krimpende wind draait de wind tegen de klok in : weersverslechtering; bij ruimende wind draait de wind met de klok mee : weersverbetering), neerslag, onweerswaarschuwing (windstoten !) en zicht (mist). Bij dalende luchtdruk is er kans op weersverslechtering. Hou bij het plannen van een vaartocht rekening met dit weerbericht. Westelijke winden zijn koel en vochtig, oostelijk winden zijn warm en droog. Net voor een bui neemt de wind meestal toe. Buien zijn tijdig te herkennen aan grijze wolken. Bij harde wind moet je hogerwal opzoeken, daar zijn de golven minder hoog. Naderend onweer is te herkennen aan het vormen van bloemkoolachtige of aambeeldachtige wolken. Soms neemt de wind voor het naderende onweer af : stilte voor de storm ! Zoek bij naderend onweer beschutting. Ga van boord af en ga niet onder bomen schuilen ! Windkracht [Bft] 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
3.8
Windsnelheid [m/s] 0,0 – 0,2 0,3 – 1,5 1,6 – 3,3 3,4 – 5,4 5,5 – 7,9 8,0 – 10,7 10,8 – 13,8 13,9 – 17,1 17,2 – 20,7 20,8 – 24,4 24,5 – 28,4 28,5 – 32,6 > 32,6
Gebruik almanak en waterkaart •
• • 3.9
Soort wind Stil Zwak Zwak Matig Matig Vrij krachtig Krachtig Hard Stormachtig Storm Zware storm Zeer zware storm Orkaan
Almanakken 1 en 2 moet je kunnen gebruiken. In almanak 1 staan de regels die op het water gelden, dus ook het BPR en in almanak 2 staat informatie over het water waar je wil varen. Hier staan de extra regels voor dat water, de diepgang, de bedieningstijden van bruggen en sluizen en dat soort informatie. Je moet kunnen werken met waterkaarten voor het varen op meren, plassen en kanalen. Waterkaarten moet je kunnen lezen met hulp van de "legenda". Je moet daarbij betekenis van gebruikte afkortingen en de gebruikte kleuren voor de vaarwateren kennen. De hoogte H, diepte D, breedte W en lengte L worden weergegeven in decimeters (dm)
Handelen bij averij en aanvaring Blijf rustig en beleefd. Kijk eerst of iedereen er is en of er gewonden zijn. Als je schipper in de buurt is, waarschuw hem dan zo snel mogelijk. Alleen de bootsman overlegt met de andere schipper. Beken nooit schuld ! Dat is een zaak voor de verzekering.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 33 van 34
Machtiging Boot Leiding R CWO Roeien III Maak een situatieschets en vermeld de volgende gegevens : • Datum, tijd en lokatie van de aanvaring. • Weersomstandigheden, windrichting en windsterkte. • Naam, adres en telefoonnummer van de andere schipper of eigenaar. • Naam en soort schip van de andere partij. • Naam en adres van de verkeringsmaatschappij van de andere partij. • Schade van de andere partij. • Plaats van de getuigen met naam en telefoonnummer.
Admiraliteit Delfland (1) Versie 2005.1
pag. 34 van 34