HANDBOEK instru cteursopleiding c Achtergrondinformatie over training, opleiding en stagebegeleiding voor ZI-3 kielboot Versie 12.0 februari 2014
ûlepannezeilvakanties
Versie 1 – september 1996 Versie 2 – januari 1997 Versie 3 – januari 1999 Versie 4 – januari 2000 Versie 5 – februari 2001 Versie 6 – maart 2002 Versie 7 – februari 2003 Versie 8 – december 2004 Versie 9 – oktober 2005 Versie 10 – maart 1010 Versie 11 – februari 2013 Versie 12 - februari 2014 Dit is een product van zeilschool ‘de Ûlepanne’ Kopiëren van deze tekst of onderdelen daarvan, alleen na toestemming van de Ulepanne. Tsjamkedykje 1, 8561 HA Balk Tel.: 0514 – 602982 www.ulepanne.nl Bestandsnaam: IOP2014versie120 (Word97 document) Tekeningen: Len Munnik
Inhoud Voorwoord Bij versie 3 Bij versie 8 Bij versie 10 Bij versie 11
Kort overzicht van de inhoud
9
9 9 9 9
10
Hoofdstuk 1 Wat willen we met de Ûlepanne?
11
Recreatie
11
Uitgangspunten
11
Kwaliteit
12
Mensen
13
Organisatie
13
Samenvattend
14
Zeilen moet Van hobby naar beroep Een vorm van dienstverlening Ontspannen en persoonlijk Kan niet mag niet Bij de tijd Op beide benen blijven staan Veel aandacht voor 'kwaliteit' Materiaal, service en communicatie Deskundige en gemotiveerde staf Omgangsvormen Deelnemers Zeilinstructeurs Landrotten Een open organisatie? Het InstructeursKader, beleid en uitvoerend werk
Hoofdstuk 2 Zeilen, leren zeilen en leren zeilles geven
11 11 11 11 12 12 12 12 12 12 13 13 13 13
13 14
15
Zeilen
15
Persoonsgericht zeilles geven
16
Leren zeilles geven
18
Samenvattend
20
Toerzeilen in een poly-valk door Friesland Waarneming en gevoel voor zeilen Zeilinzicht en kennis Motoriek en handigheid Sociale, communicatieve en organisatorische vaardigheden Sportiviteit en rivaliteit Recreatie en natuur Zeilcultuur, jachtetiquette, veiligheid en BPR De deelnemer staat centraal... Maar de instructeur bepaalt (onvermijdelijk) het perspectief Aansluiten bij de motivatie van de deelnemer Verhouding instructeur, deelnemer en leerstof De leerstof (Zeilles geven) Vorderingenstaten Leermiddelen (boot en vaarwater) Klantgerichte instructeurstraining Open leerproces Leren aan ervaring Geen vrijblijvende opleiding
15 15 15 15 16 16 16 16 16 17 17 17 17 18 18 18 19 19 19
Hoofdstuk 3
Leren en lesgeven
21
Onderwijskunde
21
Hoe leren mensen zeilen?
21
Zeilles geven
25
Lesvoorwaarden
27
Lesrealisatie
29
Lesresultaat
30
Samenvattend
31
Leerpsychologie, methodiek en didactiek Structuur aanbrengen in een open vraag... Geheugen Inzicht of 'leren denken' Leerstijlen Leeraanpak Motorisch leren De dip Kunst Methodiek Didaktiek
Inschatten van de beginsituatie Motivatie Inschatten van het zeilniveau Aansluiten bij leertype Situatie op het moment van lesgeven Vaststellen en presenteren van de doelstelling Bepaald door beginsituatie en doel Leerstof Didactische werkvormen Leeractiviteiten Organisatie - leermiddelen en tijdplanning Evaluatie Observeren Fouten analyseren / interpreteren De prestatie van de instructeur
Hoofdstuk 4 ZI-3 en profile
21
21 21 22 23 24 24 25 25 26 26
27 27 28 28 28 29 29 29 29 30 30 30 31 31 31
33
Profielschets ZI-3
33
Doelen opleiding en stage
34
Opleiding zeilinstructeur ZI-2 en ZI-3
36
Samenvattend
37
De rollen Zeiler Schipper Instructeur Voorbeeldfunctie Teamlid Gastheer Nooit uitgeleerd
Potentiële praktijkproblemen voor de beginnende zeilinstructeur De ZI-3 in relatie tot anderen Lesinhoud en lesgeven De Ûlepanne (en andere zeilscholen) Eigen vaardigheid Toelating tot de opleiding Opleiding ZI-2 Opleiding ZI-3 Stage
33 33 33 33 34 34 34 34
34 35 35 35 36 36 36 36 37
Hoofdstuk 5 De opleiding
39
Einddoel
39
Training eigen zeilvaardigheid
39
Basisopleiding zeilles geven
41
Opleidingsarrangementen
43
Afronding van de opleiding
44
Samenvattend
45
Voorbereiding op de ZI-3 stage Toelating en selectie Inhoud Stijl Examineren Toelating tot de stage Trainingskosten en vergoedingen Doel Inhoud en lesmateriaal Programma-opzet Overzicht
De opleider beslist Afronding
Hoofdstuk 6 De ZI-3 stage
39 39 39 40 41 41 41 41 42 43 43 44 44
47
Doel en opzet van de stage
47
Lesgeven en begeleiden
47
Begeleidingsmethode
49
Plannen van de stage
51
Begeleidingsvormen
52
Observeren
53
Gesprekstechnieken
54
Doel Hoe vindt begeleiding plaats
Opzet van de stage Fase 1: maak het veilig, gezellig & leerzaam Fase 2: het model Didactische Analyse: het ‘kunstje’ lesgeven Fase 3: de achtergronden van het lesgeven: het waarom Lesmethode Ûlepanne Start en eind Afronding
Begeleiden als vorm van lesgeven Lessituaties ingedeeld naar moeilijkheidsgraad Uitgangspunt Begeleidingsgesprekken in de groep Individuele begeleidingsgesprekken Individuele begeleiding aan boord Zelfstandig leren Van tevoren plannen Objectief observeren - kan dat? Observeren is kiezen Verslaglegging De invloed van de observant op het lesklimaat SPGP Counseling versus diagnose/recept model Slecht nieuws gesprek Gespreksvaardigheden en trucjes
47 47
47 48 48 48 48 50 51
51 51 52 52 52 52 53
53 53 53 54 54 54 55 55 55
Hoofdstuk 7 Eindcriteria ZI-3
57
Beoordeling tijdens de stage
57
Eindcriteria ZI-3
57
Afsluiting van de opleiding
60
Beoordelingsproblemen
Criteria Voor de begeleider Zeiler Schipper Instructeur Teamlid en gastheerschap Nooit uitgeleerd Afronding opleiding en stage Aanvragen ZI-3 pasje
Hoofdstuk 8 Supervisie van de opleider
57 57 58 58 58 59 60 60 60 61
63
Opleiderstaken
63
Coördinator
63
Opleidersactiviteiten
64
Eindverantwoordelijkheid
65
Opleider of coördinator? Intermediair Zeilles Stage Lesmateriaal CWO
Vorm en inhoud geven Contact met CWO secretariaat Plannen en organiseren Leiding geven en voorwaarden scheppen Uitgifte CWO diploma’s Toezien op de begeleiding en afsluiting van de ZI-3 stage Verantwoordelijk voor totale groep
Hoofdstuk 9 Visie onvoorzien
63 63 63 64 64 64
64 64 64 64
65 65 65
67
Als er iets fout gaat
67
Praktijkvoorbeelden
68
Een dilemma Deelnemersbelangen gaan altijd voor Aspirant-instructeurs of stagiaires Als laatste maar niet als minste Structureel probleem Op tijd terug? Onweer Theorievrije woensdagavond Invullen vorderingenstaat
Hoofdstuk 10 Kleine lettertjes
67 67 67 68 68 68 68 68 69
71
Onbezoldigd medewerker
71
Tegemoetkoming in de onkosten
72
Vrijwilliger, recreant of werknemer? Geen vrijwilliger en geen recreant Niet betaalde medewerker Vaststellingsovereenkomsten Onkostenvergoeding ingepast in vaststellingsovereenkomst Uitkering
71 71 71
72 72 73
Belastingen, pensioen- en verzekeringspremies Arbo
73 73
Gedragscode
73
Omgangsregels
77
Hoe zit dat precies met…
78
Gedragscode instructeurs en medewerkers Veiligheid en respect Mensen in hun waardigheid laten Professionele afstand houden Seksueel misbruik Geen toegang tot de slaapkamers Bescherming tegen ongelijkwaardige behandeling Verplichting tot melden van misstanden Geen vergoedingen vragen of aannemen Bij twijfel altijd contact met de leiding zoeken Vertrouwenspersoon Een korte samenvatting Alcohol, drugs en roken Alternatieve instructeursactiviteiten Instructeursplanning Regels
Bijlagen
73 74 74 74 75 76 76 76 76 76 77 77 77 78 78 78
81 Begrippenlijst Bronvermelding Index
81 84 85
Voorwoord Bij versie 3
In dit werkstuk is geen gebruik gemaakt van ‘hij/zij’ of ‘zeil(st)er’ constructies. Overal waar in de mannelijke vorm over mensen wordt geschreven worden mannen en vrouwen bedoeld.
Dit handboek voor de instructeursopleiding is samengesteld voor iedereen die zich met de training, opleiding en stagebegeleiding van nieuwe instructeurs bezighoudt. Het kan je op de volgende manier van dienst zijn: • Draaiboek – Je treft er een draaiboek in aan voor de uitwerking van methodiekweekends, een profielschets van een ZI-3 instructeur, de eindcriteria voor stagebegeleiding, toelatingseisen, inhoud en afrondingscriteria voor de eigen zeilvaardigheidstraining en de invulling van de stagebegeleiding. • Legitimatie – Door uitgebreid in te gaan op de doelstellingen van de Ûlepanne en de visie op zeilen en leren zeilen, komt de gekozen trainingsopzet in een zinvol daglicht te staan. Het brengt samenhang in onze trainingsactiviteiten en in onze manier van zeilles geven. • Voorlichting – Dit handboek is op het lijf van opleiders en ZI-4 geschreven, maar ligt open voor iedereen die het lezen wil. Ik ben er tijdens het schrijven vanuit gegaan dat het handboek ook te begrijpen moet zijn voor mensen die de situatie op de Ûlepanne niet van dichtbij kennen.
Bij versie 8
In versie 8 is een nieuw hoofdstuk toegevoegd waarin een aantal formaliteiten een ruime plek kregen. Dit ‘handboek’ kan zich verder ontwikkelen als een klapper met uitgebreide achtergrondinformatie. Wat mij betreft zit de grootste waarde in de eerste twee hoofdstukken, omdat daar het meest authentiek duidelijk wordt gemaakt wat voor zeilschool de Ûlepanne wil zijn.
Bij versie 10
In 2010 gaan alle bij de CWO aangesloten zeilscholen over tot het zogenaamde ‘competentiegericht opleiden’ (CGO) van instructeurs. De CWO verandert daarmee haar ‘proces-georiënteerde’ toetsing, in een ‘eindproduct’ georiënteerde toetsing. Vandaar dat de instructeur in opleiding (ZI-C het oude instructeurscertificaat) verdwijnt. Daarvoor in de plaats komt de ZI-2 instructeur die in principe net zo lang als hijzelf en de zeilschool dat aanstaan, op dat niveau kan blijven lesgeven. Als zeilschool voor volwassenen zijn wij gewend aan de instroom van nieuwe instructeurs met veel ‘elders verworven competenties’. Vandaar dat er voor ons niet zoveel veranderd. In versie 10 hebben we ons beperkt tot het aanpassen van de terminologie en kleine wijzigingen.
Bij versie 11
Toevoegen van onze gedragscode, met name gericht op het werken met jonge kinderen, maar ook tegen seksuele intimidatie.
Peter Keus.
Februari 2013
Kort overzicht van de inhoud Hoofdstuk 1 - Wat willen we met de Ûlepanne. Hoe is de verhouding tussen vaste staf, instructeurs en deelnemers. Hoe is de boel georganiseerd. Wie nemen welke beslissingen? In de marge... In de marge van dit plan namen we behalve aanvullende, ook toepasselijke teksten op zoals reacties van deelnemers, of teksten uit de zeilschoolfolder. In de folder scheppen we immers de verwachtingen bij de deelnemers, die de instructeurs dan waar moeten maken... Een leuke confrontatie.
Hoofdstuk 2 - Zeilen, leren zeilen en leren zeilles geven. Hoe willen we deelnemers kennis laten maken met de zeilsport. Hoe kijken wij zelf tegen zeilen aan. Hoe moeten de instructeurs getraind worden. Wat is onze manier van werken en welke visie steekt daarachter? Hoofdstuk 3 - Leren en Lesgeven. Welke leerpsychologische en onderwijskundige inzichten komen in beeld wanneer je mensen wilt leren zeilen, en instructeurs wilt opleiden, op de manier zoals in hoofdstuk 2 wordt geschetst? Hoofdstuk 4 - ZI A’er en profil. Wat moet een ZI-3 instructeur kunnen? In dit hoofdstuk tref je een profielschets aan en worden de opleidingsdoelen geformuleerd. Hoofdstuk 5 - De Opleiding. Hoe zorg je ervoor dat nieuwe instructeurs snel in te zetten zijn. In dit hoofdstuk wordt de opleiding uit de doeken gedaan. Het gaat dan om de eigen zeilvaardigheidstraining en de basisopleiding zeilles geven (het methodiekweekend). Hoofdstuk 6 - De ZI-3 stage. Na de opleiding volgen nieuwe instructeurs eerst nog een stage. Over welke vaardigheden moeten de begeleiders beschikken: hoe wordt een stage gepland. Welke keuzes worden gemaakt uit begeleidingsvormen, observatietechnieken en gespreksmodellen. Hoofdstuk 7 - Eindcriteria ZI-3. Wanneer kan de stage worden afgerond. Hoofdstuk 8 - Supervisie van de opleider. Opleiderstaken, -activiteiten en -verantwoordelijkheden. Hoofdstuk 9 - Visie onvoorzien. Een goede organisatie blijft draaien, ook waar er hier en daar gaten vallen. Aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden bepalen we de gedachten. Hoofdstuk 10 – Kleine lettertjes. Belangrijke informatie over onkostentegemoetkomingen, verzekeringen, trainingskosten, kortingen en een aantal ‘huisregels’.
Hoofdstuk
1 Wat willen we met de Ûlepanne?
Recreatie Zeilen moet
We leven in een malle wereld: Aan de ene kant werken mensen zich te pletter in een dagelijkse omgeving van rijdend blik, gestapeld staal en beton, lopende band, automatisering, bureaucratie, deadlines en andere spanningen, om zich daarnaast - 150 kilometer verderop - onledig te houden met het zeilen naar een kopje koffie... Recreatie en vakantie zijn pure noodzaak geworden in de wijze waarop we onze woon- en werkomgeving hebben ingericht. Daardoor kan in Friesland een fors deel van de beroepsbevolking werk vinden in het toerisme en de recreatie.
Van hobby naar beroep
In een zeilschool als ‘de Ûlepanne’ is het maar een paar mensen gelukt om van vakantievieren een beroep te maken. Al die andere medewerkers-medevormgevers (140 instructeurs in 2009) komen naar 'de Ûlepanne', omdat ze ervaren dat dat een leuke manier van vakantie vieren is; gewoon voor de lol, om er even uit te zijn, om nieuwe inspiratie op te doen, nieuwe mensen te leren kennen, of om zich nieuwe vaardigheden eigen te maken in een ontspannen omgeving. Ondanks al hun inspanningen en de professionele aanpak van de zeillessen en alles wat er verder bij komt kijken, zijn instructeurs recreanten.
Een vorm van dienstverlening
De vaste staf van 'de Ûlepanne' wil het zeilen voor een brede groep mensen gemakkelijk toegankelijk maken: onder andere door zeilarrangementen samen te stellen; schoolgroepen uit te nodigen bij ons werkweken te organiseren; accommodaties en boten te verhuren; de kwaliteit van dit alles te bewaken; er kortom voor te zorgen dat het hele bedrijf draait. Hieronder maken wij duidelijk vanuit welk perspectief wij dat doen.
Uitgangspunten Ontspannen en persoonlijk
Zeilen is spelen met schip, wind en water, en leren is een creatief proces. We willen gewoon goed zeilen, zonder dat dit een doel op zich wordt. Wij willen niet drillen. Leren zeilen gaat het beste in een actieve, maar overigens ontspannen sfeer. ‘Zeilen is ook een sociale activiteit’. Zeker wanneer je een week met een groep optrekt, leer je elkaar op een persoonlijke en informele manier kennen. Voor veel deelnemers en instructeurs is dit een van de belangrijkste elementen die de lol in een zeilvakantie bepalen. Wij vinden het erg belangrijk dat iedereen zich snel thuis voelt in ‘de Ûlepanne’ en willen iedereen graag op een persoonlijke manier tegemoet treden.
12
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Kan niet mag niet
Een onderdeel van die persoonlijke benadering is dat alles in principe moet kunnen. Natuurlijk is er veel geregeld en liggen er een aantal zaken vast, maar de gemoedsrust mag best verstoord worden door vragen, verzoeken, ideeën of voorstellen die niet in het programma staan. Eerst kijken wat wel kan voordat ‘kan niet’ gezegd wordt.
Bij de tijd
Wat de zeilschool betreft beperkt ‘de Ûlepanne’ zich tot de organisatie van arrangementen voor volwassenen. Voor die doelgroep willen wij ontwikkelingen in de maatschappij, met name natuurlijk op het gebied van watersport en recreatie, op de voet volgen. Open oog en oor houden voor wensen van cursisten is dan ook een belangrijk uitgangspunt. We hoeven niet zo nodig trendsetter te zijn, maar houden wel van nieuwe uitdagingen.
Op beide benen blijven staan
De doelgroepen van 'de Ûlepanne' stellen tegenstrijdige eisen. De zeilschooldeelnemers willen we graag meer luxe en comfort bieden en een persoonlijker - dus kwetsbaarder - ingericht verblijf, terwijl de school- en weekendgroepen om een eenvoudige vandaalbestendige goedkope ruimte vragen. Onze ambities voor de komende jaren zitten meer in kwaliteitsverbetering en verbreding van het aanbod, dan in schaalvergroting. Wij willen in de toekomst steeds meer (weekend)groepen kompleet verzorgde programma's aanbieden, vergelijkbaar met de zeilschoolopzet. Maar we willen tegelijkertijd aantrekkelijk genoeg blijven voor schoolwerkweken.
Kwaliteit Veel aandacht voor 'kwaliteit'
Een gemeenplaats die overal wordt nagestreefd. De kwaliteit van de zeilschool komt tot uiting in items als het materiaal, de verzorging, de wijze waarop afspraken worden gemaakt en natuurlijk de deskundigheid en de motivatie van de mensen die het ‘zeilschoolproduct’ maken. Wij willen de deelnemers liefst meer bieden dan ze verwachten. Wij zijn ons overigens terdege bewust van het kritische publiek dat volwassenen vormen.
Materiaal, service en communicatie
Wij willen gezellige, goed onderhouden, comfortabele accommodaties aan kunnen bieden; mooie, nieuwe, snelle, betrouwbare en veilige boten; een goed ingericht terrein en natuurlijk een mooie, natuurrijke omgeving met bijbehorend mooi weer. Wij bieden volledige verzorging aan. Dit betekent dat deelnemers niet worden geconfronteerd met huishoudelijk werk. De maaltijden zien er verzorgd uit en zijn goed samengesteld; er wordt rekening gehouden met individuele wensen. Via de instructeurs is de vaste staf op ieder moment van de dag aanspreekbaar. Kwaliteit staat of valt bij een helder verwachtingspatroon bij instructeurs en deelnemers. Goede informatieverstrekking naar de deelnemers toe, en een soepel werkend begeleidingssysteem voor instructeurs zijn heel wezenlijk.
Deskundige en gemotiveerde staf
De mensen die een stafrol uitoefenen - zoals de instructeurs bijvoorbeeld - moeten hun motivatie om mee te werken kunnen zien in het verlengde van de doelen, uitgangspunten en kwaliteitskenmerken die ‘de Ûlepanne’ stelt.
Hoofdstuk 1
Wat willen we met de Ûlepanne?
13
Mensen Omgangsvormen
Het is al gezegd: we vinden het belangrijk dat mensen zich snel thuis voelen. Wat betreft de omgang met elkaar noemen wij een paar gemeenplaatsen: gelijkwaardigheid; persoonlijk gemotiveerd dus ongedwongen; sportief - open - actief - volwassen - flexibel - creatief.
Deelnemers
Wij gaan ervan uit dat volwassenen geen ‘schools’ lessysteem accepteren. Natuurlijk is het beeld dat beginnende zeilers van het zeilen hebben onvolledig en kunnen zij moeilijk hun eigen leervragen overzien. Het hangt van de didactische vaardigheden van de instructeur af of vragen van deelnemers tot hun recht komen en hun motivatie verder wordt gestimuleerd. Naast de zeilinstructies worden geen groepsactiviteiten georganiseerd. Initiatieven daartoe kunnen zowel van instructeurs als van deelnemers afkomstig zijn.
Zeilinstructeurs
Zeilinstructeurs staan als recreant voor een veeleisende klus. Instructeurs vinden het leuk (leer)vragen van deelnemers tot hun recht te laten komen. Zij laten zich niet voorstaan op hun zeilvaardigheid, zij leren van de deelnemers wat ze zullen aanbieden en hoe ze dat doen, er bestaat voor hen geen standaard lesaanbod dat iedere week opnieuw ‘afgedraaid’ kan worden. De organisatie van de zeilweek zelf is sterk afhankelijk van de inzet van de instructeurs: zij vullen het dagprogramma in van het ontbijt tot de theorie 's avonds. Zij zijn het eerste aanspreekpunt voor de deelnemers. Hoewel ze niet voor 'entertainment' hoeven te zorgen, voelen ze zich wel medeverantwoordelijk voor de sfeer die er tijdens een week ontstaat. Instructeurs zijn - met zoveel woorden - van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat actief om van ieder zeilarrangement een succes te maken, zij zijn het gezicht van 'de Ûlepanne'.
Landrotten
De vaste staf, kok en hulpjes voor de huishouding staan minder op de voorgrond dan de instructeurs, maar hun aandeel in een zeilweek is er niet minder om. De vaste staf zorgt voor een goede 'voeling' met de week door bij aankomst kennis te maken met de deelnemers, regelmatig binnen te lopen en gesprekjes aan te knopen en door de scheepsraad bij te wonen.
Organisatie Een open organisatie?
Een klein bedrijf met een uitgesproken voorkeur voor een persoonlijke benadering waarbij alle betrokkenen bij een zeilschoolweek elkaar bijna dagelijks tegenkomen, maakt in principe alles mogelijk. Maar hoe gaan we nu concreet om met verzoeken, plannen en ideeën van deelnemers, instructeurs, begeleiders, opleiders en vaste staf? Wat ligt er vast en wie moeten er bij beslissingen worden betrokken? Alle voorstellen die komen van deelnemers, instructeurs en begeleiders komen in eerste instantie bij de opleider terecht. Deze heeft regelmatig overleg met de vaste staf. Overigens mag van de instructeurs verwacht worden dat zij zo bekend zijn met de situatie bij de Ûlepanne dat ze adequaat kunnen reageren op de meeste vragen van deelnemers. Plannen die niet verwezenlijkt kunnen worden tijdens het seizoen, maar die wel de moeite van het uitproberen waard zijn, kunnen in I(nstructeurs)K(ader)werkgroepjes nader worden uitgewerkt.
14
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Het InstructeursKader, beleid en uitvoerend werk
In de winter en voor de start van het seizoen staan er weekends gepland waar instructeurs voorstellen en problemen uitwerken waarvoor gedurende het seizoen geen tijd was. Vaak ontstaan er werkgroepjes waarin materiaal wordt ontwikkeld. Naast deze werkgroepjes en bijeenkomsten komen opleiders en begeleiders minimaal een keer per jaar bij elkaar. In typische beleidskwesties op het gebied van financiën, planning, organisatie, onderhoud en beheer, promotie en presentatie, programmaaanbod, bouw en/of verbouw, samenstelling en uitvoering van de vloot enzovoort, kunnen alleen suggesties worden gedaan. Op uitvoerend vlak hebben de instructeurs veel invloed op het gebied van: Zeilles geven, de samenstelling van de zeilprogramma's, de begeleiding en training van nieuwe instructeurs, de vormgeving van avondprogramma's, activiteiten buiten het zeilen om enzovoort... Echt nieuwe inzichten zullen vaak op de anderen 'bevochten' moeten worden. De meeste invloed laat zich vanzelfsprekend gelden tijdens het zeilseizoen, door als instructeur actief te zijn.
Samenvattend De Ûlepanne wil plaats bieden aan enthousiaste zeilers of zij die dat nog worden. Wij gaan ervan uit dat de lol die mensen hierin vinden door iedereen anders wordt gedefinieerd. Vandaar dat wij niet (willen) hechten aan vaste programma's en procedures, maar aan mensen die het zeilen en het lesgeven initiatiefrijk tegemoet treden. Daaruit volgt dan ook onze visie op watersport, leren, en opleiden.
Hoofdstuk
2 Zeilen, leren zeilen en leren zeilles geven
Zeilen Uit de folder... Zeilen leren is spelen met schip, wind en water. Je moet leren kijken, horen en voelen wat wind en water met de boot doen en daarbij voortdurend zoeken naar het juiste evenwicht. Je meet je krachten aan die van de natuur. Eén van de eerste dingen die je leert is hoe je de boot onder wisselende omstandigheden kunt krijgen waar je hem hebben wilt. Een fantastische ervaring!
Uit de folder... Open zeilboten als onze polyester valken, vragen om een alerte besturing. De boten zijn gevoelig genoeg om het zeilen tot in je vingertoppen te leren beheersen, terwijl aan de andere kant eventuele fouten niet hard worden afgestraft.
Kijken
Toerzeilen in een poly-valk door Friesland
Zeilen is een van de meest complete sporten die wij kennen. Zeilen nodigt uit tot voortdurend experimenteren, vragen stellen, oplossingen bedenken en uitproberen. Ook wanneer je in aanmerking neemt dat de Ûlepanne uitsluitend met Poly-Valken zeilt op het Friese binnenwater, appelleert zeilen aan zoveel vaardigheden dat iedereen - ongeacht opleiding en achtergrond - op persoonlijke talenten kan worden aangesproken: Waarnemen in de zin van kijken, voelen (evenwicht, snelheid en versnelling), en luisteren; inzicht en redenatievermogen; organisatorische, communicatieve en sociale vaardigheden, het nemen van verantwoordelijkheid; lichamelijke behendigheid, kracht en uithoudingsvermogen; sportiviteit en rivaliteit; de nautische cultuur, de jachtetiquette en de vaarregels op het water, het zit er allemaal in. Het leuke is dat je al naar gelang talent en interesses die aspecten kunt benadrukken die je zelf het meest aanspreken (hoewel geen van de aspecten natuurlijk helemaal zijn weg te laten). Een korte bloemlezing over hoe de hierboven opgesomde aspecten bij het zeilen tot hun recht kunnen komen geeft een aardig beeld van onze ‘visie op het zeilen’.
Waarneming en gevoel voor zeilen
Wind en water maken van een zeilboot eigenlijk een levend wezen. Het apparaat moet in het gevarieerde spel van golven, vlaagjes en windschiftingen voortdurend in balans gehouden worden. Op de lange rechte stukken is het zoeken naar de ideale hellingshoek, de langsscheepse vertrimming, de hoogte aan de wind, de zeilstand; de druk op de helmstok; de mate van verlijering afgezet tegen de snelheid van de boot, enzovoort. En ook in manoeuvres moet de natuur het zware werk met de boot doen in plaats van de zeiler. Zeilen is kunnen zien, horen en voelen of de boot in zijn element is. Maar hoe vind je dat evenwicht; waar let je nou op bij het maken van een sliplanding. Hoe schat je de snelheid en de drift in. Hoe beteugel je de boot in harde wind. Aan waarneming en gevoel ligt samen met de motorische handigheid toch de basis van zeilvaardigheid.
Zeilinzicht en kennis Denken
Zeilen verruimt de geest. Letterlijk omdat het de weg naar een andere wereld opent, figuurlijk omdat het niet alleen de zinnen verzet, maar ook omdat al die waarnemingen als vanzelf tot zeilinzicht leiden. Toch werkt het heel stimulerend de kennis en inzichten van andere zeilers als inspiratie te gebruiken voor het doen van eigen waarnemingen. Zeilen nodigt uit tot denken over zeilen, van de eenvoudigste praktijkgerichte inzichten, tot de ingewikkelder - natuurkundige beschrijving van het zeilende schip.
Motoriek en handigheid
Ervaren zeilers hebben zich een hele reeks automatismen eigen gemaakt waardoor de boot letterlijk een verlengstuk van het lichaam wordt, een
16
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Doen
Overleggen Uit de folder... Wanneer je beter leert zeilen ontdek je dat het er steeds meer op aankomt je manoeuvres goed te plannen, waarbij je je bemanning goed op de hoogte brengt. Een zeilboot vaar je met elkaar. Zeilen is ook een sociale activiteit.
instrument waarmee je de elementen bedwingt. Tijdens het oploeven in een vlaag bijvoorbeeld, manifesteert zich een onbewust gevoel voor evenwicht. Verder moet de stuurman natuurlijk de nodige handigheid hebben in de coördinatie van koers en zeilstand en moet de bemanning zich atletisch door de boot bewegen. Want waar je als zeiler voortdurend streeft naar evenwichtssituaties gaan lompe bewegingen van een individu tussen de 60 en 90 kilo in een boot van 600 kilo gepaard met een akelige verstoring van het langsstromende water, de lucht en de laminering van de glasvezels met de polyesterhars.
Sociale, communicatieve en organisatorische vaardigheden
De hierboven genoemde aspecten beschrijven het zeilen als een individuele sport waarin de mens in zijn relatie met de boot de natuur leert gebruiken. Maar in een boot zit je letterlijk met elkaar opgescheept en in manoeuvres moet er worden samengewerkt. Taken en verantwoordelijkheden worden gedeeld, samen met nieuwe ervaringen. Een boot is een kleine wereld waarop je mensen op een aparte manier meemaakt. Dat schept leuke mogelijkheden, maar vraagt ook om een goede organisatie van de manoeuvres. Zeilers zijn planners die niet bang zijn voor overleg.
Sportiviteit en rivaliteit Uit de folder... Bij veel wind voel je de spanning, terwijl zeilen bij weinig wind het uiterste vraagt van je concentratie. Overigens is zeilen net zo sportief als je het zelf wilt maken.
Al het hierboven genoemde komt natuurlijk samen in het wedstrijdzeilen. Hoewel onze boten ingericht zijn op toerzeilen en weinig bieden om het puntje van je tong te laten zien op het gebied van scheeps- en zeiltrim, is het leuk om in een veld poly-valken op zoek te gaan naar ‘sparringpartners’. Het is in ieder geval een aspect van het zeilen waar we aandacht aan willen geven. Trouwens ook zonder dit wedstrijdelement blijft zeilen een sportieve sensatie.
Recreatie en natuur Uit de folder... Leer Friesland vanaf het water kennen: tijdens een tocht over de meren, over druk bevaren kanalen of juist heel stille watertjes. Op weg naar een gezellig watersportplaatsje volg je de vogels, geniet je van het weidse uitzicht, de fantastische luchten en het wilde golvende, of juist vlakke spiegelende water.
Een perfecte technische beheersing van het zeilen is voor de sport niet alleenzaligmakend. Zeilen is ook oog hebben voor de omgeving waarin je vaart: de weersomstandigheden, de rust of drukte op het water, de vogels... En natuurlijk de gezelligheid van de andere watersporters en de bemanning.
Zeilcultuur, jachtetiquette, veiligheid en BPR
Met het drukker worden op het water gaan de boten voor elkaar een gevaar vormen i.p.v. mogelijke hulp. Voor de veiligheid van de vaart moet de schipper voldoende kennis over het vaargebied en de daar geldende regels hebben, moet de boot op de kritieke punten en uitrusting zijn gecontroleerd en dienen er afspraken met de bemanning gemaakt te worden over de persoonlijke uitrusting, veilige plaats aan boord en dergelijke.
Persoonsgericht zeilles geven De deelnemer staat centraal...
Leren zeilen speelt zich af in het spanningsveld tussen het brede leerdoel (leren zeilen) en de deelnemers. Deze staan wekelijks garant voor bijzonder gemêleerde gezelschappen: variërend in leeftijd van 18 tot tegen de 80, wat beroepsgroep betreft variërend van boekhouder tot filmproducent, van productiemedewerker tot professor, van groepswerker tot kwantummechanicus, en wat verwachtingspatroon betreft variërend van recreant tot ambitieuze wedstrijdzeiler in spé. Daar staat dan weer tegenover dat de deelnemers allemaal volwassen zijn en uit eigen motivatie, in een vakantiesituatie (beter) willen leren zeilen. Uit die brede doelgroep zijn het de individuele deelnemers waar alles om draait. Zij moeten de ruimte krijgen zelf te ontdekken wat ze aan het zeilen zo leuk vinden...
Hoofdstuk 2
Visie op zeilen, leren zeilen en leren zeilles geven 17
Maar de instructeur bepaalt (onvermijdelijk) het perspectief Uit een oefening tijdens het ZI-3 methodiekweekend... "Probeer aan andere instructeurs duidelijk te maken wat jou zo aan het zeilen bevalt. Is dat - in de boot - ook op beginnende zeilers over te dragen?"
En daar kan die zich maar het best goed van bewust zijn. De instructeur zet de deelnemers niet alleen een 'portret' van een ervaren zeiler voor. De instructeur bepaalt ook in sterke mate het perspectief, het uitzicht of vergezicht, dat de deelnemer voor zichzelf als einddoel zou kunnen zien. Instructeurs moeten daarom hun eigen mogelijkheden en beperkingen onderkennen. Niet iedere instructeur brengt evenveel enthousiasme op voor de juiste trim van de zeilen, de flora en fauna van Friesland, de natuurkundige krachten die op een zeilend schip werken of wat dan ook... Maar het zijn wel dergelijke persoonsgebonden interesses die het vergezicht dit is zeilen - voor de deelnemers in beeld brengen. Wij vinden het belangrijk dat de zeilinstructies gegeven worden tegen de achtergrond van zo'n sterk persoonlijke voorkeur. We willen ervoor waken dat een 'dagje zeilen leren' op een uniforme wijze wordt dichtgeweven met zeilinstructies en oefeningen. Want dan verengt het zeilen spoedig tot leren zeilen en verarmt het zeilperspectief dat wij de deelnemers voor kunnen zetten geleidelijk aan tot achtjes varen, en man over boord manoeuvres.
Aansluiten bij de motivatie van de deelnemer
Eén van de belangrijkste voorwaarden om een leersituatie succesvol te laten zijn is dat de deelnemers gemotiveerd zijn. Wat ons betreft: alle zeilschool deelnemers zijn gemotiveerd. Het is dus de kunst de deelnemers gemotiveerd te houden. Dat doe je enerzijds door niet te snel voor de deelnemers te beslissen 'dat ze ergens nog niet aan toe zijn'. (Waarom zou je een beginnende zeiler niet aan laten komen aan lagerwal als ie dat per sé wil, een lagerwalmanoeuvre laat zich immers prima opdelen in stukjes windoriëntatie en zeilstanden). Anderzijds door als instructeur kritisch te zijn en duidelijk aan te geven wat wel en niet goed gaat. Zo help je de deelnemer een eerst nog vaag leerdoel scherper voor ogen te brengen. Let wel: start vanuit de motivatie van de deelnemers niet vanuit het lesplan. Trouwens, niet iedereen wil in zo kort mogelijke tijd leren zeilen.
Verhouding instructeur, deelnemer en leerstof
Maar nu concreet: instructeur en deelnemer hoe vinden die elkaar bij de vraag "Wat gaan we doen vandaag?" Gaan instructeur en deelnemer nu niet beide de kat uit de boom kijken? In de relatie tussen deelnemer en instructeur is het de instructeur waar de initiatieven van worden verwacht. Daar is niets mis mee mits de instructeur zich kan vereenzelvigen met de volgende uitgangspunten: • De deelnemer krijgt geen les maar neemt les. De instructeur leert van de deelnemer wat deze kan en wil leren. • De deelnemer is (van nature) nieuwsgierig, stelt vragen en geeft aan wat hij wil leren. De instructeur geeft ruimte aan de deelnemer om gevoel te krijgen over de boot en stimuleert nieuwsgierigheid door bijvoorbeeld zelf vragen te stellen. • De deelnemer oefent aan waarneming, inzicht en motoriek. De instructeur analyseert voortdurend de ontwikkeling van deze vaardigheden, let tevens op sociale factoren en creëert voortdurend situaties om de deelnemer in die vaardigheden te laten groeien. Zo is de instructeur intermediair tussen individuele deelnemers en hun (persoonlijke) leerdoelen. Praktische organisatie... Een schets van de situatie waarin onze uitgangspunten en inzichten waargemaakt moeten worden.
De leerstof (Zeilles geven)
De leerstofomschrijving en leerstofopbouw zoals die in 'Zeilles geven' wordt gepresenteerd maakt het voor de instructeurs eenvoudig met elkaar te overleggen. Zo kan er ook dagelijks een nieuwe bootindeling gemaakt worden met een redelijke garantie dat de deelnemers naar zeilniveau worden ingedeeld. Door dagelijks een nieuwe bootindeling te maken kan er optimaal rekening worden gehouden met wensen van deelnemers. Bovendien wordt er gedifferentieerd lesgegeven want iedere deelnemer aan boord kan aan een ander stuk leerstof toe zijn. Wellicht nog belang-
18
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding rijker is dat verschillende instructeurs een breder beeld van het zeilen kunnen geven dan één; bovendien blijven de lessen spannend voor de instructeurs en ontstaat discussiemateriaal over zeilles geven voor in de scheepsraad.
Vorderingenstaten
Op de vorderingenstaten kruisen instructeur of deelnemer aan welke oefeningen of manoeuvres de volgende dag niet meer aan bod hoeven te komen. Daarnaast kan de deelnemer eventuele wensen voor de volgende dag invullen. Aan de hand van deze vorderingenstaten wordt de nieuwe bootindeling gemaakt. Bij het maken van een bootindeling gaan wensen van deelnemers voor. Daarna wordt ingedeeld op het doel van de deelnemer met de week (‘cursusgericht’ of meer ‘recreatief’) en op zeilniveau. De vorderingenstaat wordt door veel deelnemers als doel op zich gezien, inplaats van een middel om een goede bootindeling te maken. Instructeurs moeten de zeildag goed evalueren en de lijst als ordeningsmiddel in plaats van beoordelingsmiddel gebruiken. Een goed inzicht in de oefeningen achter de termen op de lijst, en het erbij behorende einddoel (het vaardigheidsniveau) zijn natuurlijk de eerste voorwaarde om goed te kunnen evalueren.
Leermiddelen (boot en vaarwater)
Door dagelijks een ander tochtje te zeilen, kunnen de deelnemers op een gevarieerde manier met het zeilen kennis maken. Afhankelijk van de lengte van de tocht kan de nadruk meer of minder liggen op het herhalen van oefeningen in identieke situaties. Vanzelfsprekend hebben de deelnemers een stem in het dagprogramma. Toch proberen we te voorkomen dat de boten teveel rond het Slotermeer of op dezelfde plek ‘blijven hangen’. De instructeurs kunnen de boot, het weer en het oefenwater zien als lesmateriaal waaruit ze keuzen maken. Enerzijds kan het juiste oefenwater bij de juiste lesdoelen gezocht worden, anderzijds kan een en hetzelfde water aan vele verschillende lesdoelen oefenstof bieden. Door als instructeur delen van het vaarwater als het ware ‘uit’ te zetten kan er ook tijdens een langere tocht - waarbij er geen gelegenheid is bij ‘oefenplekjes’ te blijven hangen - toch recht gedaan worden aan de zeer uiteenlopende lesdoelen die er in de vloot gesteld zijn. De Poly-valk biedt plaats aan maximaal vijf volwassenen. In de praktijk krijgen 3 tot 4 deelnemers les van een instructeur. Dat schept voldoende ruimte voor een persoonsgerichte benadering.
Leren zeilles geven Klantgerichte instructeurstraining
De groep aspirant-instructeurs is bijna net zo gemêleerd als de groep zeilschooldeelnemers: van middelbare scholier tot gepensioneerde, van typische 'maniertjes' zeiler tot met de boot vergroeide intuïtieve zeiler. Ook bij de instructeursopleiding kiezen we voor een klantgerichte training en begeleiding. Zo is er tijdens de praktijktraining weinig gelegenheid tot teambuilding, worden de aspirant instructeurs niet kunstmatig onder hoge druk gezet en passen we in de training dezelfde opvattingen over leren toe als bij het lesgeven aan de zeilschooldeelnemers. Natuurlijk moeten de aspirant-instructeurs in de verantwoordelijkheid van het instructeursteam kunnen delen. Maar die vaardigheid kan beter tijdens de stage in praktijk gebracht worden dan al in de training geoefend. Bovendien willen we 'groeperigheid' van het instructeursteam zoveel mogelijk vermijden omdat integratie van de instructeursstaf met de volwassen deelnemers beter geslaagde weken oplevert. Dat de aspirantinstructeurs tijdens de eigen zeilvaardigheidstraining net zo worden benaderd als
Hoofdstuk 2
Visie op zeilen, leren zeilen en leren zeilles geven 19
de zeilschooldeelnemers komt omdat wij ervan overtuigd zijn dat dit het meeste leerrendement oplevert. Het kunstmatig opbouwen van 'stress' heeft eigenlijk alleen zin wanneer je je staf op stressbestendigheid wilt selecteren. Dat doen wij dus niet. Wij selecteren op zeilvaardigheid en sociale vaardigheid.
Open leerproces
Wij werken in feite met een zogenaamde ‘bestaansgerichte opleidingsopvatting’. De tijd-, plaats- en persoon gebonden situatie van de aspirant instructeur bepaalt het wat en hoe van de opleiding. Alles is erop gericht om de aspirant instructeur te leren hoe die zichzelf kan redden, hoe die zelf oplossingen kan bedenken voor de problemen die hij tijdens het (zeil)les geven tegenkomt. Dit levert een open leerproces op waarin op grond van de wensen en mogelijkheden van de aspirant ZI-3, de opleider, ‘de Ûlepanne’ en de gewenste eindsituatie (zie 'profielschets' en 'doelen ZI-3 opleiding' in het volgende hoofdstuk) een begeleidingsplan wordt gemaakt, uitgevoerd en geëvalueerd.
Leren aan ervaring
In de opleiding wordt zo weinig mogelijk 'geleerd aan informatie' en zo veel mogelijk 'geleerd aan ervaring'. Met leren aan informatie wordt bedoeld: Het zich eigen maken van een geheel van geordende en gesystematiseerde gegevens. Feiten, ideeën, begrippen en regels worden via informatiebronnen aangereikt. Het leren is abstract en de nadruk ligt op het verwerven van algemeen geldende inzichten. Het is een cognitieve vorm van leren. Bij het leren aan ervaring wordt juist gewerkt met concrete gegevens uit de leersituatie van de aspirant ZI-3 in dit geval. Daarbij spelen gevoelens en emoties vaak een grote rol. Omdat het inzicht verkregen uit die leerervaringen niet wordt getoetst aan andere situaties dan die waarin de begeleiding plaats vindt, is het leereffect smal en vaak alleen van toepassing op een beperkt aantal situaties. Het is een affectieve vorm van leren. Er wordt actief geleerd. Net als het zeilen zelf, leer je zeilles geven door het te doen. De inbreng van de aspirant ZI-3 is groot. De kennis, inzichten en vaardigheden waarover de aspirant ZI-3 reeds beschikken, vormen een wezenlijk onderdeel van de opleiding: De aspirant instructeurs leren niet alleen van de begeleiders en trainers, maar vooral ook van elkaar.
Geen vrijblijvende opleiding
Een persoonsgerichte opleiding waarin het leren gebeurt door het opdoen van kennis, attituden en vaardigheden over jezelf en je omgeving door eigen waarneming en deelname in concrete situaties en door systematisch nadenken daarover onder begeleiding, is absoluut niet vrijblijvend. Wel vraagt het van de begeleiders om een goed inzicht in 1. Leerdoelen - wat wil je je stagiair leren met je begeleidingsactiviteiten. 2. Leerprocessen - op welke manier wil je dat je stagiair het leerdoel bereikt. 3. Voorwaarden - staat de leeromgeving het leren niet in de weg en staat degene die leert zichzelf het leren niet in de weg? 4. Begeleidingsvaardigheden - het leiden van een kennismakingsgesprek, observeren en voor- en nabespreken van een les, helpen bij de voorbereiding, voorbeelden geven. Je moet daarvoor goed thuis zijn in het hanteren van verschillende gesprekstechnieken en goed kunnen observeren. De informatie in het volgende hoofdstuk dient de aspirant-instructeur ter inspiratie. Zij hoeven de informatie niet te kennen, maar moeten in hun lesgeven wel demonstreren dat ze de inzichten daaruit in praktijk brengen. Echter om aspirant-instructeurs goed te kunnen begeleiden moeten begeleiders niet alleen zelf goed zeilles kunnen geven, maar ook een brede kijk op het geheel hebben.
20
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Samenvattend • Zeilen is een sport waarin waarneming, inzicht, behendigheid, organisatietalent, sociaal gedrag, communicatie, sportiviteit, natuurbeleving en de nautische cultuur op een interessante manier bij elkaar komen. Zeilen is ook ontdekken wát er nu zo leuk aan zeilen is - en dat is heel persoonsgebonden • Leren zeilen, samen met twee of drie andere deelnemers met een deskundige instructeur aan boord, schept alle ruimte voor een persoonlijke benadering. Leren gaat het snelst wanneer het aanbod tegemoet komt aan de vragen en interesses van de deelnemers. • Wij leiden aspirant instructeurs op vanuit een zogenaamde ‘bestaansgerichte opleidingsopvatting’. De tijd- en plaatsgebonden situatie van de aspirant instructeur is bepalend voor de inhoud en de vorm van de opleiding. Instructeurs leren zichzelf vragen te stellen over hun eigen prestaties. Iedere instructeur bewandelt een persoonlijke leerweg en is ook eigenlijk nooit uitgeleerd wat het zeilen en zeilles geven betreft.
Hoofdstuk
3 Leren en lesgeven
Onderwijskunde Leerpsychologie, methodiek en didactiek
Onze praktijkgerichte aanpak vraagt niet in de eerste plaats om een systematische cognitieve verwerking van informatie over leren en lesgeven. Dat is niet nodig zolang aspirant instructeurs en stagiaires er blijk van geven les te geven volgens onze uitgangspunten. Voor begeleiders is het echter een goede zaak om de vaardigheid tot lesgeven te objectiveren. Het aardige van de tekst in dit hoofdstuk is dat er een goed verband ontstaat tussen de problematiek van de lerende enerzijds en de problematiek van het lesgeven anderzijds. Duidelijk wordt ook dat je bij het lesgeven niet alleen moet weten wat je wilt overdragen in welke volgorde, maar vooral ook aan wie je les geeft, en op welke manier je dat wilt doen. Het is niet voor niets dat we met de lerende beginnen want die staat in onze benadering centraal.
Hoe leren mensen zeilen? Leren zeilen... Een leerpsychologische benadering van de vraag 'Hoe leren mensen (zeilen)?
Structuur aanbrengen in een open vraag...
Leren zeilen is een persoonlijke aangelegenheid. Om de individuele deelnemer beter te kunnen begrijpen en het mogelijk te maken daar je zeilles op af te stemmen, is de hier gebruikte ordening van de vraag 'hoe leren mensen zeilen' goed bruikbaar. In deze paragraaf komt aan de orde: • de vraag hoe mensen bepaalde waarnemingen of ervaringen blijvend kunnen onthouden, • de 'denkmethoden' die toegepast kunnen worden om verwerkte leerstof werkelijk tot een product van denken en handelen te maken (inzicht), • de voorkeur die mensen aan de dag leggen om op een bepaalde manier informatie te verzamelen (er worden vier 'leertypes' onderscheiden), • de manier waarop mensen de leerstof bij voorkeur verwerken (synthetisch als het ware in kleine stukjes gedeeld of globaal als een totaal), • de drie fasen die je kunt herkennen bij het aanleren van nieuwe handelingen of het verwerven van nieuwe inzichten.
Geheugen
De manier waarop waarnemingen tot het bewustzijn doordringen en onthouden kunnen worden
Om te kunnen leren moet je je waarnemingen en ervaringen kunnen onthouden. De werking van het geheugen wordt wel in vier fasen geschematiseerd: 1. Registratie in het 'tijdelijk geheugen'. Aangenomen wordt dat alles wat er zintuiglijk valt waar te nemen en lichamelijk valt te voelen, te doen of te ervaren, tijdelijk wordt opgeslagen in het geheugen. In deze fase wordt er echter niets met de waarnemingen en ervaringen 'gedaan'.
22
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Aandacht
Selectie
Aansluiten bij wat je al weet of kunt
Voorwaarden
2. Bewustwording in het 'kortdurend geheugen'. Van de meeste waarnemingen word je je niet bewust. Om je later bepaalde waarnemingen of ervaringen te kunnen herinneren moeten ze in de eerste plaats je aandacht hebben geëist. Zo ben je je bij het kruisen in de 'Woudsender Ee' bewust van de (soms) in kiellinie varende strijkijzers, maar dat ene meerkoetje dat langs de kant zwom is je waarschijnlijk niet eens opgevallen. Van al die 'bewustwordingen' kunnen er slechts een aantal worden onthouden. Bijvoorbeeld omdat je je had voorgenomen om speciaal op de motorboot van oom Jan te letten, of omdat één van de motorboten ineens recht op je af kwam varen, of omdat je werd gewezen op het feit dat motorboten die stuurboordswal houden recht van de weg hebben. Kortom je onthoudt niet alles waar je je bewust van wordt, maar maakt daaruit een selectie. Daarnaast is het belangrijk dat je ‘iets kunt’ met de waarnemingen of ervaringen. Om je van bepaalde waarnemingen bewust te kunnen worden moet je een hele reeks waarnemingen reeds hebben verwerkt tot een 'bewust zijn'. De (nieuwe) informatie moet dus aansluiten bij wat je al weet of kunt. Een uitleg van een instructeur kan gereproduceerd worden wanneer de nieuwe informatie geassocieerd kan worden met reeds eigen gemaakte begrippen. Een schokkende ervaring (bijvoorbeeld plotseling erg scheef gaan) ontneemt de aandacht van de deelnemer en maakt het onmogelijk het zojuist bewustgewordene te kunnen onthouden. Hetzelfde gebeurt wanneer je als instructeur de deelnemers geen tijd gunt de nieuwe ervaringen te laten ‘bezinken’. Bijvoorbeeld omdat je pal na de eerste uitleg hetzelfde nog eens uitlegt maar dan in andere bewoordingen. Of omdat je ineens wijst op dat waterhoentje achter het riet... Bedenk dat het hier niet uitsluitend om zintuiglijke waarnemingen en bewustwordingen gaat. Je wordt je ook bewust van kou, vermoeidheid en de bewegingen die je maakt (tenzij die bewegingen automatismen zijn geworden waar je niet meer aan denkt terwijl je ze uitvoert). 3. Reproductie in het 'semi-permanent geheugen'. Alle waarnemingen waarvan je je bewust wordt kunnen in principe nogmaals voor de geest gehaald worden. Om zeker te zijn van een plaatsje in het geheugen moet de waarneming zoveel indruk gemaakt hebben dat hij zeer regelmatig 'voor de geest gehaald wordt' of moet je als instructeur ervoor zorgen dat de waarneming regelmatig kan worden 'herhaald', bijvoorbeeld door bepaalde oefeningen nog eens over te doen. 4. Onthouden in het 'permanent geheugen'. In deze fase worden de waarnemingen en automatismen uiteindelijk onthouden.
Inzicht of 'leren denken'
De manier waarop mensen nieuwe informatie leren gebruiken.
- Verklappen – de regelmaat meteen benoemen of laten zien.
- Zelf laten ontdekken – al uitproberend de regelmaat ontdekken.
Mensen met inzicht kunnen vanuit verschillende situaties gemakkelijk voorbeelden van iets bedenken, overeenkomsten ontdekken, oorzaken aanwijzen, verbanden leggen, nieuwe ideeën produceren en problemen oplossen. Anderen moeten in verschillende situaties letterlijk opnieuw leren denken. Wanneer (zeil)inzicht ontbreekt, kan het belangrijk zijn denkmethoden (algoritmen, heuristieken en denkregels) aan te leren en leren toe te passen. • Algoritmen zijn gestandaardiseerde oplossingsmethoden die altijd van toepassing zijn. Voorbeeld van de toepassing van een algoritme bij het veranderen van koers: Draai je naar de wind toe? Ja, dan moet je de schoten aantrekken. Nee, dan moet je de schoten vieren. Algoritmen voeren automatisch naar de oplossing van het probleem en worden ook wel 'vindregels' genoemd. • Heuristieken zijn methoden van meer algemene aard. Ze kunnen worden toegepast op uiteenlopende problemen. Voorbeeld van een heuristiek die je als instructeur kunt geven na de opdracht aan een deelnemer om naar een bepaald punt toe te zeilen: Waar vaar je nu naar toe - waar wil je naar toe - waar komt de wind vandaan - wat is je koers - wat wordt je
Hoofdstuk 3
Leren en lesgeven 23
koers - wat moet je doen. Heuristieken grenzen het probleem af en worden ook wel 'zoekregels' genoemd. • Denkregels zijn algemener dan de hiervoor genoemde denkmethoden. Ze zijn op een zeer groot gebied van toepassing en stimuleren het zelf onderzoeken en analyseren van een probleemsituatie. Voorbeelden van denkregels bij het wegvaren van een lagerwal: Bedenk hoe je hier weg wilt varen - ga na wie wat moet doen, waar en wanneer - realiseer je dat er meerdere oplossingen mogelijk zijn - maak daaruit voor jezelf een duidelijke keuze. Bij leren denken is het belangrijk dat de kennis niet passief wordt geconsumeerd, maar dat de lerende kritisch omgaat met de informatie. Laat de hierboven genoemde denkmethoden je dus niet verleiden tot het simpelweg overdragen van een eindeloze reeks algoritmen en heuristieken. Voor mensen met weinig (zeil)inzicht is het juist erg belangrijk dat de nieuw verworven kennis 'wendbaar' wordt, niet zit vastgeplakt aan een bepaalde concrete situatie, maar ook kan worden aangewend om er andere situaties mee door te lichten en te overdenken. Het is dan de kunst de deelnemers zelf de bedoelde algoritmen te laten ontdekken. Bijvoorbeeld door vragen te stellen. Zo moet de lerende een denkinstrumentarium ontwikkelen dat wordt opgebouwd uit algemene cognitieve schema's (b.v. de windroos). Die schema's vormen een belangrijke basis voor verder kunnen leren en wanneer de lerende de schema's zelf ontdekt zijn ze gemakkelijker te onthouden en kan er gemakkelijker op vooruitgedacht worden.
Leerstijlen Manieren waarop mensen informatie verzamelen.
nadoen
eerst denken dan doen
leren door fouten te maken / eerst doen dan denken
Onmiddellijk commentaar - "Ja maar..."
Hoe verzamelen deelnemers aan een zeilweek hun informatie? Welke activiteiten van de instructeur hebben het beste 'rendement'. Een eensluidend antwoord is moeilijk te geven omdat - los van het onderwerp en het type informatie dat geleerd moet worden - er bij de deelnemers aan een cursus verschillende 'leerstijlen' overheersen. Een leerstijl verwijst naar de manier waarop een persoon in een leerproces bij voorkeur omgaat met de aangeboden leerstof. In de leerpsychologie is onder andere de volgende schematisering in vier 'stijlen' in gebruik: • Leren door het kunstje af te kijken. Dit leren gebeurt in principe zonder verdere uitleg door de instructeur. Iemand die de voorkeur geeft aan deze leerstijl zal vooral behoefte hebben aan goede voorbeelden. Hij is veel minder geïnteresseerd in een sluitend betoog over het waarom van allerlei handelingen. Deze mensen zijn visueel ingesteld. Bij het geven van een uitleg doet een plaatje of 'beeldspraak' wonderen. • Leren door een uitleg aan te horen. Iemand die aan deze leerstijl de voorkeur geeft is juist wel geïnteresseerd in een sluitend en kompleet verhaal. De deelnemer zal de uitleg zelf omzetten naar handelingen en heeft in principe geen behoefte aan voorbeelden. Deze mensen zijn auditief ingesteld en worden het meest geboeid door een verstandelijke uitleg. • Leren door zelf te doen. In deze leerstijl wordt de informatie al oefenend verwerkt. Mensen die de voorkeur geven aan deze leerstijl gaan dan ook gemakkelijk akkoord met regelmatige aanwijzingen van de instructeur, wanneer zij achter het roer zitten. Een voorbeeld of uitleg vooraf werkt minder inspirerend. Dit zijn gevoelsmensen. Bij hen bereik je veel met oefeningen als met de ogen dicht koers houden, of op de kuipvloer liggend aan de bewegingen van de boot voelen op wat voor koers die ligt. • Leren door reflectie. Mensen die efficiënt leren volgens deze stijl hebben er veel behoefte aan om te controleren of ze de informatie goed begrepen hebben. Zij dagen instructeur en mededeelnemers uit tot een gesprek en dragen daarin alternatieven aan voor de gegeven informatie. Dit wordt gemakkelijk als eigenwijs opgevat, maar in feite hebben deze deelnemers zo'n gesprek nodig om tot een juiste beeldvorming te komen. Bedenk wel deze schematisering werkt naar twee kanten: In veel onderwijsleervormen komt een combinatie van leerstijlen voor. Zo wordt er bij het geven van een duidelijk voorbeeld vaak tegelijkertijd tekst en uitleg
24
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding gegeven. Net zo wisselen de meeste mensen genoemde leerstijlen af of combineren ze. Toch wordt er in de meeste vormen van overdracht al snel tot 'uitleggen' overgegaan. Logisch omdat dit de meest gebruikte overdrachtsvorm in het Nederlandse onderwijs is, maar tegelijkertijd raar omdat leren zeilen drijft op zelfstandig waarnemen, doen en overleggen met de rest van de bemanning. Wij pleiten dus voor een zo compleet mogelijke benadering van het leren zeilen. Om hieraan tegemoet te kunnen komen zal de instructeur soms moeten kiezen voor een manier van lesgeven die haaks staat op z'n eigen gevoel, want ook bij de instructeur overheerst een bepaalde 'leerstijl'.
Leeraanpak
Manieren waarop mensen zich leerstof eigen maken.
Hier gaat het om de manier waarop iemand die leert zich op de leerstof stort. Er zijn twee uitersten te noemen: • De synthetische aanpak. Veel mensen geven er de voorkeur aan om iets moeilijks te leren in kleine stukjes. Ook ons zeillesprogramma bestaat uit een opdeling van zoiets groots als 'leren zeilen' in kleinere afzonderlijk te leren onderdelen. Bijvoorbeeld: Voordat je kunt leren overstag te gaan moet je eerst hoog aan de wind kunnen zeilen. De lerende staat voor de taak om van al die kleine onderdelen een geheel te maken en de instructeur moet de onderdelen niet te groot, maar ook niet te klein te kiezen. De synthetische aanpak staat garant voor een systematisch leerproces. De lerende moet echter veel vertrouwen hebben in de methode die anderen voor hem bedacht hebben om de leerstof te verwerken en de leerstappen moeten precies op maat zijn. • De globale aanpak. Anderen geven er de voorkeur aan om alle kennis, inzichten en vaardigheden die nodig zijn voor het beheersen van een bepaalde manoeuvre in een zinvol verband aan te leren. Voorbeeld: Om te leren overstag te gaan, is het tevens noodzakelijk om het hoog aan de wind zeilen te leren (in dit geval als onderdeel van de overstagmanoeuvre). Op een ander moment wordt het hoog aan de wind zeilen geleerd als onderdeel van het kruisen. De globale aanpak is heel direct en goed bruikbaar maar kan gemakkelijk uitlopen in een 'hap-snap' instructie.
Motorisch leren
De manier waarop je als instructeur mensen kunt begeleiden in het aanleren van een nieuwe bewegingsactiviteit tot een automatisme.
Definitie onbewust onvaardig: Een deelnemer verkeert in het 'onbewust onvaardig' stadium wanneer hij zo weinig van de nieuw te leren vaardigheid afweet dat hij niet eens weet wat hij niet weet.
Onder motorisch leren verstaan we het leren van bewegingsactiviteiten. Leren zeilen is een vorm van motorisch leren. 'Je moet leren voelen wat wind en water met de boot doen en daarbij zoeken naar het juiste evenwicht', schrijven we in de folder. Een zeiler moet de boot als een verlengstuk van zichzelf kunnen zien. Niet alleen de spieren moeten aan het werk, ook de geest moet leren en vastleggen wat de spieren moeten doen. Motorisch leren komt bij zeilen bijvoorbeeld aan de orde bij de coordinatie van het bedienen van roer en grootschoot tijdens oploeven en afvallen, overstag gaan en gijpen, hoog aan de wind zeilen en het opvangen van een vlaag. Onderstaande schematisering van het leerproces bij het - onder begeleiding - aanleren van een bewegingsactiviteit gaat uit van een deelnemer die weinig tot niets van het aan te leren onderwerp weet. Hoe groot dat onderwerp gekozen wordt maakt voor de geldigheid van deze 'procesgang' niet uit. Wel is het belangrijk dat de instructeur zeker weet dat hij de deelnemer een volstrekt nieuw onderwerp aanleert. • Van onbewust onvaardig naar bewust onvaardig (het vaststellen van een leerdoel - ontdekken van het probleem). In deze fase maakt de instructeur duidelijk wat er allemaal bij het uitvoeren van een manoeuvre komt kijken. De deelnemers kunnen zich een helder beeld verschaffen van wat ze moeten doen om een bepaalde vaardigheid onder de knie te krijgen. Het is heel belangrijk dat je als instructeur ruimte voor deze stap inbouwt voordat je met het aanleren van de handeling begint. Het bevordert het leerproces wanneer de deelnemers weten wàt ze moeten leren. De motivatie versterkt omdat jouw instructies en oefeningen in een duidelijk kader passen.
Hoofdstuk 3 Definitie bewust onvaardig: Een deelnemer verkeert in het 'bewust onvaardig' stadium wanneer hij zelf aan kan geven wat hij nog moet leren om een bepaalde vaardigheid te kunnen beheersen.
Definitie bewust vaardig: Een beheersingsniveau waarop de geleerde handeling in een laag tempo kan worden uitgevoerd, waarbij slechts af en toe een fout wordt gemaakt.
Definitie onbewust vaardig: Een beheersingsniveau waarbij de geleerde handeling zonder erbij na te hoeven denken, foutloos en als automatisme uitgevoerd kan worden.
Leren en lesgeven 25
• Van bewust onvaardig naar bewust vaardig (het aanleren van de handeling - informeren). Bij het aanleren van een handeling is het verstandig twee stappen te onderscheiden. Allereerst moet je er als instructeur voor zorgen dat het beeld dat zich bij je deelnemer vormt over een bepaalde handeling juist is. Zorg ervoor dat de belangrijke herkenningspunten van de handeling of manoeuvre en eventuele schema's goed door de deelnemers kunnen worden onthouden. In dit stadium is het erg belangrijk dat je de deelnemers tijd gunt om de informatie te verwerken (Maak dus niet de fout door veel verschillende soorten informatie over hetzelfde onderwerp te geven in een kort tijdsbestek). Laat de deelnemers de informatie over de handeling verwerken door - afhankelijk van het 'leertype' de handeling nog eens duidelijk voor te doen, nader uit te leggen, door regelmatig aanwijzingen te geven tijdens het oefenen, of door al 'filosoferend' de belangrijkste herkenningspunten te laten benoemen. Tijdens de tweede stap ga je steeds meer zelfstandigheid van de deelnemer verwachten bij het uitvoeren van de manoeuvre. Je beperkt je tot korte aanwijzingen. Zorg ervoor dat de deelnemer zich optimaal kan concentreren. Geen afleidende opmerkingen, overzichtelijk vaarwater, niet te veel of te weinig zeil enzovoort. • Van bewust vaardig naar onbewust vaardig (het doortrainen en tot automatisme maken van de handeling). Nadat een deelnemer zonder fouten en zonder commentaar nodig te hebben een handeling of manoeuvre goed uitvoert, is de verleiding groot om een nieuw onderwerp aan te bieden. Maar de nieuw geleerde handeling wordt pas een automatisme wanneer er veel geoefend wordt. Ook het veel en intensief oefenen is een belangrijk instructie onderdeel. Wanneer de oefeningen er 'goed in zitten' (en dus 'onbewust' uitgevoerd kunnen worden) kunnen de deelnemers zich gemakkelijker bewust worden van nieuwe leerdoelen en kan de cyclus opnieuw beginnen.
De dip
Het moment waarop de deelnemer overstapt van een 'bewust vaardige' beheersing van een manoeuvre of bewegingsactiviteit naar een 'onbewust vaardige' is gevoelig voor 'de dip'. Op het kritieke moment moet de deelnemer namelijk op z'n pas verworven 'zeilinstinct' vertrouwen. En het vervelende is dat bij plotselinge twijfel aan de juistheid van dat instinct er niet even snel teruggeschakeld kan worden naar het 'bewust vaardige' stadium waarin de manoeuvre van moment tot moment op alle kritische details - volgens het boekje - wordt gecontroleerd. Wanneer het moment van deze zogenaamde desintegratie ook nog eens samenvalt met het aanbod van nieuwe leerstof dan is de dip kompleet. Dan wil letterlijk niets meer lukken. De deelnemer verzucht 'ik leer het nooit', en de instructeur twijfelt aan z'n lesgeef-capaciteiten en/of aan de juistheid van de bootindeling. Door echter even terug te schakelen naar het tot automatisme maken van de voorgaande leerstof kan de draad in de meeste gevallen weer goed worden opgepikt en 'reïntegreert' (zie grafiekje) de vaardigheid, waarop met de nieuwe oefening kan worden begonnen (of er mee doorgegaan kan worden).
Zeilles geven De zeilinstructeur... Een onderwijskundige benadering van 'zeilles geven'. Vertrekpunt in deze paragraaf is de lesgevende...
Kunst
Van Dale omschrijft 'didactiek' als "de kunst van het onderwijzen". Ik vind dat een mooie omschrijving omdat het woordje 'kunst' het lesgeven een scheppende, creatieve lading meegeeft. Zeilles geven lukt niet volgens het boekje, iedere lessituatie is nieuw en uniek. Iedere lessituatie wordt beïnvloed door de instructeur, de deelnemer en het gebruikte lesprogramma en de heersende opvattingen over lesgeven. Zo moet de instruc-
26
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Methodiek... wat wil ik de deelnemers leren en in welke volgorde. didactiek... op welke manier wil ik lesgeven.
teur voldoende vrijheid en zelfvertrouwen hebben om af te kunnen gaan op eigen gevoel en intuïtie, moeten de deelnemers kunnen werken vanuit hun persoonlijke motivatie en manier van leren en moet er overeenstemming zijn over de invulling van het zeilprogramma en de manier waarop de zeillessen uitgewerkt worden. Immers via de telefoon en de folder krijgen de deelnemers een bepaald beeld van de zeilweek. De kunst van het zeilles geven zit hem in het op één lijn krijgen van die persoonlijke inbreng met de opvattingen over zeilles geven zoals die op de Ûlepanne leven. In de opleiding van aspirant instructeurs en tijdens de begeleiding van stagiaires staat onze methode 'zeilles geven' centraal en maken we veel gebruik van een aantal 'denkregels' met betrekking tot het maken van juiste keuzen in specifieke lessituaties.
Methodiek 'Zeilles geven' biedt een overzicht aan lesblokken waarin we leerdoelen vaststellen, de daarbij behorende instructeursactiviteiten noemen, zeiltechnieken - waar mogelijk - standaardiseren en oefeningen opnemen.
Concentrische leerstofopbouw Alle aspecten uit een manoeuvre (of lesonderwerp) worden van meetaan behandeld en steeds verder uitgediept. Er hoeft geen logische samenhang te bestaan tussen de verschillende lesonderwerpen. Afhankelijke leerstofopbouw Eerst moet het ene onderwerp beheerst worden voordat verder gegaan kan worden met het volgende. Er bestaat een logische samenhang tussen de verschillende onderwerpen.
Aan de basis van goed zeilles geven ligt een fundamenteel inzicht in de moeilijkheidsgraad van de verschillende manoeuvres. Onze lesmethode 'Zeilles geven' voor beginners tot gevorderden (CWO III) bezit voor een groot deel een zogenaamde afhankelijke of lineaire leerstofopbouw. Dat wil zeggen dat de leerstof in stukjes is verdeeld die in een logische volgorde worden aangeboden (voordat je goed kunt leren hoe je overstag gaat moet je eerst geleerd hebben hoe je hoog aan de wind moet zeilen). Overigens wil dat helemaal niet zeggen dat de methode in de dagelijkse lespraktijk letterlijk is terug te vinden. Iedere lessituatie vraagt afhankelijk van het weer, de deelnemers en de stemming aan boord om een didactische vertaalslag: Een deelnemer met een zogenaamde 'globale leerstofaanpak' (zie blz. 24) zal er juist de voorkeur aan geven om tijdens het aanleren van de overstagmanoeuvre tevens te leren hoe je hoog aan de wind zeilt.
Naarmate de zeilervaring van de deelnemers groter wordt veranderd de leerstofopbouw geleidelijk aan meer van afhankelijk / lineair naar concentrisch / parallel. Dat wil zeggen dat de deelnemers van dezelfde manoeuvre geleidelijk aan een steeds breder beeld krijgen (concentrisch) en dat verschillende doelen (zonder onderlinge samenhang) naast elkaar getraind kunnen worden. Dat geldt zowel voor de typische 'gevorderdenitems' als ankeren en aankomen aan lagerwal, als voor basisvaardigheden als schootvoering, gijpen, overstag-gaan en kruisen.
Didaktiek
Op de vorderingenstaten (zie bijlage) wordt aangekruist of bepaalde onderwerpen aangeboden zijn of al worden beheerst. Ze zijn een hulpmiddel bij het maken van een nieuwe bootindeling.
lesvoorwaarden
Een goede methode behoedt stagiaires voor het maken van beginnersfouten (bijvoorbeeld iemand die voor het eerst van z'n leven aan boord stapt uitvoerig uit te leggen hoe je overstag moet gaan) en garandeert bovendien dat de instructeurs dezelfde taal spreken en dezelfde cesuur aanleggen bij het invullen van de 'vorderingenstaten'. De ordening op de vorderingenstaten is rechtstreeks afkomstig uit 'Zeilles geven' en biedt dus een kort overzicht van onze methode. Zo merken de deelnemers ondanks het feit dat zij dagelijks van een andere instructeur les krijgen (nemen) toch dat de lessen goed op elkaar aansluiten. Hoe zorg je er nu echter voor dat de lessen óók goed aansluiten bij de deelnemer zelf? Bijvoorbeeld door je de volgende vragen te stellen:
Hoofdstuk 3
lesrealisatie
lesresultaat
• Voorwaarde om les te kunnen geven is dat er een discrepantie bestaat tussen wat de deelnemer al kan (uitgedrukt in de ‘beginsituatie’) en wat hij nog niet kan; en wat je hem graag zou willen leren (uitgedrukt in de ‘doelstelling’). • Tijdens het geven van de les (lesrealisatie) probeer je die discrepantie op te heffen. • En tijdens de evaluatie bekijk je of dit is gelukt (resultaat). Hiermee ben je eigenlijk al een eind op weg om de lesvoorwaarden voor de volgende cyclus vast te stellen.
Leren en lesgeven 27
• Wat voor mensen heb ik aan boord, hoe goed kunnen ze zeilen, waar moet ik beginnen, wat voor mogelijkheden dienen zich aan gelet op het weer, het moment van de dag... Hoe ziet kortom de beginsituatie eruit? Wat willen de mensen aan wie ik lesgeef leren en wat kan ik ze leren. Wat wordt met andere woorden mijn doelstelling? • Wat wordt het onderwerp van de les, hoe maak ik een keuze uit de leerstof en hoe orden ik die? Wat zijn mijn activiteiten als instructeur, kies ik bijvoorbeeld voor doceren, voor een gespreksvorm of voor oefenen... Welke werkvorm kies ik? Wat vraag ik of verwacht ik van de deelnemers, wat moeten ze doen, wat zijn hun leeractiviteiten? Wat heb ik nodig tijdens het geven van de les; welke leermiddelen wil ik gebruiken? Hoe organiseer ik mijn les; wat is mijn tijdplanning? • Met welk resultaat heb ik lesgegeven; hebben de deelnemers geleerd wat ik dacht ze te kunnen leren, had ik de beginsituatie juist geschat, was de leerstofkeuze goed... Je evalueert dus zowel de prestaties van de deelnemers als die van jezelf. In schema ziet dat er als volgt uit...
van Gelder 's 'model van de didactische analyse'
Dit schema is in feite een aantrekkelijke ‘denkregel’ waarmee je zowel orde kunt scheppen in hele kleine (bijvoorbeeld het leren van de platte knoop) als in hele grote ‘leerprojecten’ (bijvoorbeeld op het hele leertraject van beginner tot CWO III). In de onderstaande toelichting op de lesvoorwaarden, de lesrealisatie en de lesevaluatie is inbegrepen dat de instructeur de deelnemers stimuleert tot zelf ontdekken, tot vragen stellen, kortom tot lesnemen.
Lesvoorwaarden Inschatten van de beginsituatie
De beginsituatie van de deelnemer wordt niet alleen bepaald door het zeilniveau; motivatie, leertype en natuurlijk de situatie en het moment op de dag waarop je lesgeeft, zijn minstens zo belangrijk. Veel informatie over de beginsituatie kun krijgen door een gesprekje met de deelnemers aan te knopen. Maar ook tijdens het zeilen moet je alert zijn en blijven observeren. Aan de manier waarop iemand op je opdrachten reageert kun je bijvoorbeeld afleiden op welke manier de persoon in kwestie het liefst zeilles neemt. Je kunt dan je manier van lesgeven daaraan aanpassen.
Motivatie
Waarom kiezen mensen voor een zeilweek bij de Ûlepanne? Wat is de invalshoek wat betreft leren zeilen en recreëren? Staan de mensen open voor nieuwe leerervaringen? Mensen die uit zichzelf gemotiveerd zijn om te leren zeilen, zijn meer ontspannen bij de confrontatie met de nieuwe situaties die je als lerende onvermijdelijk tegenkomt. Zij zullen snel met eigen vragen en problemen komen waar je als instructeur gemakkelijk op
28
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding in kunt haken. Als er meer druk (van buitenaf) achter het leren zit dan is er meer plaats voor negatieve faalangst (mensen die door pressie positief faalangstig worden leveren juist betere prestaties) of prestatiedwang. Wanneer je als instructeur merkt dat mensen zichzelf om bovengenoemde reden in de weg zitten, kun je het beste overgaan op vrij gesloten opdrachten waarbij de aandacht zoveel mogelijk op één aspect van het zeilen (of van een manoeuvre) gericht kan worden.
Inschatten van het zeilniveau
Een eerste voorwaarde om zeilniveau in te kunnen schatten is dat je de zeilvaardigheid van de een kunt vergelijken met die van de ander. Daarvoor is een goed inzicht in de opbouw van het lesprogramma noodzakelijk. Onderstaande activiteiten maken een redelijke inschatting van het zeilniveau mogelijk. 1. Observeren. Dit is niet zozeer een kwestie van 'wat zie je' maar eerder van 'waar kijk je naar'. Aan goed kunnen observeren (met het doel om het zeilniveau van de deelnemer beter in te kunnen schatten) gaat de vraag vooraf 'waar moet ik op letten om aan te kunnen geven waarom iets goed of fout ging'. Je maakt een goed/anders analyse (zie blz. 31). 2. Toetsen. Door kort achter elkaar opdrachten te geven van een steeds hogere moeilijkheidsgraad kom je in korte tijd te weten waar je kunt beginnen met je zeilinstructies 3. Bestuderen van de vorderingenstaat. Aan het begin van de dag geeft dit natuurlijk een goede eerste indruk. 4. Vragen stellen. Het is een goede gewoonte om aan het begin van de zeildag even kennis met elkaar te maken en tevens te vragen wat de deelnemers van de dag verwachten en wat ze zelf willen leren.
Aansluiten bij leertype
Probeer er achter te komen welke manier van leren de deelnemer het beste ligt. De informatie uit de paragraaf 'hoe leren mensen zeilen' (zie blz.21) kan daarbij behulpzaam zijn: Organisatie van het geheugen: Voor iedere deelnemer is het belangrijk dat nieuwe informatie aansluit bij reeds verwerkte kennis, inzichten en vaardigheden. Informatie wordt sneller opgenomen wanneer je zorgt voor een goede inleiding, een samenvatting en voldoende pauzes en herhalingen inlast (Zie blz. 21). Inzicht: De manier waarop mensen nieuwe informatie leren te gebruiken. De een legt uit zichzelf de verbanden uit verschillende situaties, de ander heeft veel baat bij het leren van 'regeltjes' (zie blz. 22 voor meer informatie). Leerstijl: De verschillende manieren waarop mensen zich nieuwe informatie eigen maken. De een heeft behoefte aan een goed voorbeeld met uitgebreide instructies, terwijl de ander liever zelf experimenteert (zie blz. 23). Leeraanpak: Sommige mensen geven er de voorkeur aan nieuwe dingen in kleine stapjes te leren, anderen leren liever 'alles tegelijkertijd' (zie blz. 24).
Situatie op het moment van lesgeven
Belangrijke factoren die de beginsituatie beïnvloeden zijn natuurlijk het weer, het moment van de dag en de plaats waar je zit en gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan. Je kunt daar overigens nog behoorlijk wat invloed op uit oefenen door bijvoorbeeld als het hard waait (met beginners aan boord) eerder reven en op het meer de hogerwal op te zoeken. Verder is het zo dat de meeste mensen 's ochtends gemakkelijker informatie opnemen dan later op de dag. Gebruik de ochtenden dus zoveel mogelijk om nieuwe leerstof aan te bieden. Net zo heb je invloed op de wijze waarop het vaargebied zich aan de deelnemers openbaart. Je kunt bewust het geschikte vaarwater bij een bepaalde oefening zoeken, of juist je opdrachten aanpassen aan het vaarwater (bijvoorbeeld door heel nadrukkelijk wel of geen BPR problemen in je les op te nemen).
Hoofdstuk 3
Leren en lesgeven 29
Vaststellen en presenteren van de doelstelling
Het is voor de motivatie van de deelnemer èn voor de helderheid van de instructie belangrijk dat je als instructeur weet wat je de deelnemer wilt leren en dit ook aan de deelnemer duidelijk kunt maken. Een helder inzicht in wat je kunt en nog niet kunt is bepalend voor het succes in leren. Hoe kun je er nu voor zorgen dat de doelstelling helder is en overdrachtelijk? 1. Ga bij het vaststellen van de doelstelling uit van wat de deelnemers willen, weten en kunnen. Als instructeur leer je van de deelnemers wat zij willen leren. 2. Kies concrete doelen en formuleer die doelen in waarneembaar gedrag van de deelnemer zoals aanwijzen of na kunnen doen. Doelen moet je in ieder geval niet formuleren in termen van ‘weten’, ‘inzien of inzicht’ en ‘begrijpen’. Voorbeeld: ‘de deelnemer kan met de hand aanwijzen waar de wind vandaan komt’ in plaats van ‘de deelnemer weet waar de wind vandaan komt’. 3. Zorg dat het doel en de beginsituatie niet te ver van elkaar afliggen. Het heeft in het algemeen weinig zin een beginnende zeiler te confronteren met een leerdoel dat pas na 14 dagen zeilen bereikt wordt. Hoe concreet je dat doel voor jezelf ook kunt demonstreren of formuleren, voor de deelnemer ben je een artiest die een onnavolgbaar kunstje toelicht. 4. Zorg ervoor dat de deelnemers 'bewust onvaardig' (zie blz. 24) worden. Zij moeten voordat je met het eigenlijke lesgeven begint weten wat je ze wilt leren.
Lesrealisatie Bepaald door beginsituatie en doel
Door het geven van de les probeer je zoals hierboven al gezegd, de discrepantie tussen de beginsituatie van de deelnemer en de doelstelling op te heffen. Daarbij moet je niet uitsluitend aan het zeilniveau van de deelnemers denken. Een prima doel voor iemand die bang is om fouten te maken is om - ten minste op het gebied van zeilen - die angst te verminderen. Tijdens het geven van de les doen zich verschillende keuzemomenten voor. Allereerst maak je natuurlijk een keuze uit de leerstof. Maar doel en beginsituatie laten zich ook vertalen in de wijze waarop je de leerstof overdraagt (de keuze voor een bepaalde didactische werkvorm) en de keuze uit leermiddelen (plaats op het vaarwater).
Leerstof
De leerstof in z'n geheel wordt gerepresenteerd door onze methode 'zeilles geven', samengevat in de vorderingenstaat. Afhankelijk van het zeilniveau van de deelnemer zal uit die methode een stukje gekozen worden. Zie blz. 17 voor informatie over de opbouw van de methode.
Didactische werkvormen
Afhankelijk van de beginsituatie, het doel en de leerstofkeuze is het de kunst de beste werkvorm te kiezen. Daarbij is het ook mogelijk verschillende werkvormen met elkaar te combineren. Een goede afwisseling bevordert de aandacht en motiveert. Bovendien spreekt de ene werkvorm de ene deelnemer meer aan dan de andere. Werkvormen zijn in te delen naar de manier van interactie tussen instructeur en deelnemers: 1. doceren. De instructeur vertelt, vat samen, legt uit of doet een manoeuvre voor. Vanwege de centrale rol van de instructeur moet er bij het doceren voor voldoende afwisseling gezorgd worden. Presentatie en opbouw vragen veel aandacht. Het is een werkvorm waar snel voor gekozen wordt, maar die veel oefening vraagt. Stagiaires moeten daarom snel leren werken met andere vormen.
30
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Belangrijke lesvorm bij ervaringsleer
2. gespreksvormen. Grofweg zijn er twee gespreksvormen te onderscheiden. Het onderwijsleergesprek en het deelnemersgesprek. Onderwijsleergesprek. Deze gespreksvorm gebruik je in feite voortdurend bij het aanleren van principes en inzichten. Ook bij het nabespreken van een manoeuvre kies je vaak voor deze gespreksvorm. Eén van de meest gebruikte werkvormen aan boord. Laat je echter niet verleiden tot de zogenaamde 'guess what I think' vragen. Deelnemersgesprek. In deze gespreksvorm is de instructeur niet meer de gespreksleider maar - net als de anderen - gesprekspartner. Een goede werkvorm om de deelnemers met elkaar een probleem op te laten lossen, of om te checken of de deelnemers de instructies begrepen hebben. 3. opdrachten. Aan het geven van opdrachten valt in een leersituatie niet te ontkomen. Een veel gebruikte typering is het onderscheid tussen gesloten en open opdrachten. Een gesloten opdracht kan slechts op één manier uitgevoerd worden. Een open opdracht kent meerdere oplossingen. Open opdrachten werken het meest stimulerend en laten deelnemers zelf ontdekkingen doen. 4. zelf ontdekkend leren. In z'n uiterste vorm is dat niet begeleid leren. Het is een tijdrovende manier van leren, maar de inzichten die 'zelf zijn ontdekt' blijven in de regel beter 'hangen'. Sommige deelnemers hebben er behoefte aan om al experimenterend te leren zeilen. De instructeur houdt zich stil en bewaakt uitsluitend de veiligheid. Dit is een werkvorm waar wat meer gebruik van gemaakt zou moeten worden.
Leeractiviteiten
Dit zijn de activiteiten van de deelnemer tijdens het leren. Afhankelijk van de gekozen werkvorm zal de deelnemer bijvoorbeeld: Luisteren, meedenken, memoriseren en begrijpen (bij doceren); antwoord geven, vragen stellen, discussiëren (bij gespreksvormen); nadoen, oefenen, experimenteren, zelf ontdekken, spelletjes doen (bij opdrachten); experimenteren, vergelijken, concluderen (bij zelf ontdekkend leren). Het is de kunst om voor voldoende afwisseling te zorgen en om de hele bemanning actief bij het zeilen te betrekken. Veel beginnende zeilinstructeurs hebben de neiging om zich uitsluitend tot de stuurman te wenden.
Organisatie - leermiddelen en tijdplanning
Dit zijn de boot, het water en de wind, als je overdag aan het zeilen bent; boeitjes, de oever, andere bootjes. Bij de theorie zijn het de oefeneintjes, het krijt, de modelbootjes enzovoort. Ook de leermiddelen moeten zorgvuldig gekozen worden. Zo kan één en hetzelfde vaarwater een leermiddel zijn voor verschillende doelen, maar kun je ook zorgvuldig zoeken naar die ene locatie waar die bepaalde manoeuvre zo mooi beoefend kan worden. Hoe beter er van de leermiddelen gebruik gemaakt wordt, hoe beter de les.
Lesresultaat Evaluatie
Ieder lesonderwerp moet geëvalueerd worden. Voor de deelnemers is dat belangrijk omdat ze beseffen dat ze - in korte tijd - iets nieuws hebben geleerd. Bovendien helpt het de instructeur structuur aan te brengen in de les. Door vragen te stellen en opdrachten te geven kan de instructeur controleren of bepaalde vaardigheden en inzichten zijn bereikt. Als lesmoment dient de evaluatie vooral om samen te vatten wat er geleerd is. In feite evalueer je als instructeur voortdurend tijdens het geven van de les. De belangrijkste vaardigheden die je daarvoor aan de dag legt zijn: observeren en fouten analyseren/interpreteren.
Hoofdstuk 3
Leren en lesgeven 31
Observeren
Het lijkt zo gemakkelijk maar er komt letterlijk veel bij kijken. Al snel ontstaat een beeld van de deelnemer dat je uitzicht op andere waarnemingen in de weg staat. Objectief observeren kan niemand. Je kunt wel leren gedisciplineerd te observeren: Probeer bijvoorbeeld precies vast te stellen wat de deelnemer wel beheerst en wat nog niet. Probeer aan te geven waardoor bepaalde manoeuvres niet lukken. Let op hoe de deelnemer beweegt, kijkt, reageert... Hoe reageert de boot. Probeer je jezelf voor te stellen als de deelnemer die je observeert. Wat zie of voel je dan...
Fouten analyseren / interpreteren
In ieder leerproces hoort het maken van fouten thuis. Wanneer je steeds op save speelt leer je nooit iets nieuws! Maar van de ene fout leer je meer dan van de andere. Het gaat er natuurlijk om dat je als instructeur verschillende fouten bij de deelnemers kunt herkennen en daaruit de juiste conclusies kunt trekken. goed / anders analyse. fout in een afgerond onderwerp • hinderlijk? dan op in gaan • niet hinderlijk? dan doorgaan fout in een onderwerp waar je mee bezig bent • vervolgfout geen aandacht aan geven omdat dit afleidt van eigenlijke onderwerp • oorzakelijke fout bijvoorbeeld een verkeerd beeld bij de manoeuvre, of onhandige bewegingen of een te laag tempo.
De prestatie van de instructeur
Uiteindelijk is de evaluatie begonnen om de veranderde beginsituatie beter in beeld te krijgen en een nieuw leerdoel vast te stellen. Het is natuurlijk niet alleen de deelnemer die daar invloed op uitoefent. Als instructeur stel je een doel voor, schat je zeilniveau en motivatie van de deelnemers in, kies je een locatie bij bepaalde oefeningen, kies je een werkvorm, leerstof, bereid je je voor... Kortom hoe is het geven van de les verlopen, inclusief de lesvoorbereiding, de voorwaarden (zie model) en het eigenlijke lesgeven. Zo kom je automatisch uit op de 'aandachtspunten' waarmee stagiaires en begeleiders wat meer lijn in de stage kunnen brengen.
Samenvattend • Aan wie geef je zeilles. Om goed zeilles te kunnen geven moet je je kunnen verplaatsen in degene aan wie je lesgeeft. Een schematisch inzicht in de manier waarop mensen informatie verwerken kan je hierbij helpen. • Wat is je onderwerp (leerstof) en welk doel wil je bereiken met jouw interacties als instructeur. Je moet duidelijk voor ogen hebben staan wat je je deelnemers wilt leren • Hoe richt je de zeillessituatie aantrekkelijk in. Hoe kun je - rekening houdend met de individuele verschillen tussen de deelnemers onderling de leerstof aantrekkelijk kunt overdragen.
Hoofdstuk
4 ZI-3 en profile
Profielschets ZI-3 De rollen Een ZeilInstructeur-3 (ZI-3). Wat is dat voor iemand. Door even stil te staan bij de verschillende rollen die je als instructeur vervult ontstaat een goed beeld van de kennis en vaardigheden waarover een ZI-3 beschikt, de taken die hij op zich neemt en de houding of mentaliteit die een ZI-3 uitstraalt.
Zeiler
Een ZI-3 is een zeilbeest die zich op z’n minst kan inleven in alle in hoofdstuk 2 (zie blz. 15) genoemde aspecten van het zeilen (van waarneming / gevoel tot jachtetiquette) en er in ieder geval voldoende in thuis is om beginnende tot half gevorderde zeilers in hun interesses te inspireren. Je mag van een ZI-3 bovendien verwachten dat hij op een hele persoonlijke manier van het zeilen houdt en dat hij die liefde - goed gedoseerd en charmant - uitdraagt.
Schipper
Een ZI-3 is verantwoordelijk voor de veiligheid van schip en bemanning. Hij moet de mogelijkheden van de boot en de omgeving goed kennen zelf dus een zeer bedreven zeiler zijn. Daarnaast moet hij voldoende kennis hebben van het materiaal en moet hij de reglementen van het vaargebied paraat hebben en toe kunnen passen. Als schipper/enig-ervarenzeiler-aan-boord, moet hij zijn bemanning goed kunnen instrueren. Dus goed verstaanbaar zijn, overdrachtelijke op de bemanning afgestemde taal hanteren en ingewikkelder situaties overzien en ruim van tevoren zorgen voor een adequate taakverdeling. Een ZI-3 kan veiligheid zien in subjectieve, situatiegebonden termen; met andere woorden hij is in staat de zeewaardigheid van zijn schip en bemanning in de gegeven omstandigheden juist in te schatten.
Instructeur
Een ZI-3 is in staat schip en vaarwater voor educatieve doeleinden naar de hand te zetten. Hij kan situaties scheppen waarin geleerd kan worden. Bijvoorbeeld door een geschikte oefenlocatie te vinden, of door delen van de vaarsituatie voor de deelnemers als het ware ‘uit te zetten’. Bovendien kan de ZI-3 - op grond van zijn kennis van en inzicht in onze zeilmethode - de instructies en de oefeningen gestructureerd aanbieden. Hij kan de deelnemers begeleiden in hun leerproces, bijvoorbeeld door het maken van een juiste inschatting van de beginsituatie, een goede foutenanalyse of het geven van een heldere evaluatie na een oefening, of aan het eind van de dag. De ZI-3 is ook didactisch niet voor één gat te vangen en kan kennis en vaardigheden op verschillende manieren overdragen (aansluiten bij verschillende 'leertypen'). Als instructeur kan hij zich inleven in de problemen van de beginnende zeiler. Hij beheerst de manoeuvres zowel intuïtief als reflexief. Hij kan met
34
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding andere woorden laten zien wat je moet doen en waar je op moet letten om een bepaalde handeling of manoeuvre goed uit te voeren. Als instructeur is de ZI-3 attent op het welzijn van zijn bemanning. Hij kan van de deelnemers ‘leren’ hoe zij les willen ‘nemen’. Van de ZI-3 verwachten we dat die op basis van gelijkwaardigheid mensen tegemoet treedt en dat hij in staat is z'n enthousiasme over te dragen op de deelnemers.
Voorbeeldfunctie
De ZI-3 beseft dat - zelfs bij een groep volwassenen - er een voorbeeldfunctie aan zijn rol vast zit, zowel op het water als aan de wal. Door zijn bekendheid met de situatie op de Ûlepanne kan hij het gedrag van mensen in belangrijke mate beïnvloeden. Met naar verhouding weinig moeite is een instructeur in staat om bijvoorbeeld een aanzwellend drankgelag in de kiem te smoren. Maar een voorbeeldfunctie zit ook het in beeld dat de instructeur geeft van de ervaren zeiler.
Teamlid
Als staflid voelt de ZI-3 zich medeverantwoordelijk voor een gestroomlijnde organisatie. Tijdens de scheepsraad mag je constructieve bijdragen verwachten. Zeilinstructeurs zijn gewend elkaar te helpen, op het water, en aan de wal. De ZI-3 heeft oog voor het werk van de mensen in de keuken en de huishouding. De sfeer in een week wordt voor een belangrijk deel gemaakt door de instructeurs; de ZI-3 is zich ook bewust van zijn rol als...
Gastheer
In hun rol als gastheer zorgen instructeurs ervoor dat de deelnemers zoveel mogelijk van elkaars aanwezigheid genieten en elkaar zo weinig mogelijk hinderen. De ZI-3 is medeverantwoordelijk (naast ZI-4 en opleider) voor de voortgang van het programma (wekken) en het openen en sluiten van de maaltijden. Instructeurs bemannen 's avonds de bar en zorgen ervoor dat de accommodatie er aan het eind van de avond netjes bijligt. De ZI-3 heeft open oog en oor voor de sfeer en kan en durft daar - eventueel in overleg met de opleider en andere instructeurs - op in te spelen. Aan de andere kant geneert de ZI-3 zich niet om geluidsoverlast in te dammen. De ZI-3 is van 's morgens vroeg tot 's avonds laat met mensen in de weer en geniet daarvan. Ook tijdens de maaltijden en 's avonds na de theorie worden er staffuncties van de ZI-3 verwacht. Instructeurs slapen in dezelfde accommodatie als de deelnemers. Zo zijn er altijd mensen die bekend zijn met de situatie op 'de Ûlepanne' bereikbaar. In moeilijke gevallen waarschuwen de instructeurs de vaste staf.
Nooit uitgeleerd
Bovenstaande rollen neemt iedere ZI-3 op zich. De een speelt de ene rol beter dan de ander. Er is geen ZI-3 gelijk aan de andere. En de verschillen worden alleen maar groter, want de ZI-3 kan zichzelf blijven ontwikkelen door open te staan voor andere invloeden, kritisch te blijven kijken naar z'n eigen prestaties en die van anderen.
Doelen opleiding en stage Potentiële praktijkproblemen voor de beginnende zeilinstructeur
De meeste aspirant-instructeurs starten met de opleiding omdat ze denken dat ze al bijna instructeur zijn. En in de praktijk blijkt hun verwachtingspatroon over de rol als instructeur redelijk overeen te komen met onze profielschets.
Hoofdstuk 4
ZI-3 en profil 35
Door onbekendheid met de situatie op de zeilschool, door onzekerheid over de vraag wat de deelnemers precies moeten leren en hoe ze dat moeten doen, of gewoon door te weinig zeilervaring, kunnen zich problemen voordoen. In feite zijn de doelen voor de ZI-3 opleiding die we in het vervolg van deze paragraaf opsommen, een inventarisatie van de potentiële praktijkproblemen die een beginnende zeilinstructeur zou tegenkomen wanneer hij niet de opleiding en de stage zou volgen...
De ZI-3 in relatie tot anderen
De ZI-3 instructeur... • Pakt eventuele onzekerheden (bijvoorbeeld op het gebied van de keuze van lesinhouden of zijn houding ten opzichte van deelnemers) voortvarend aan door zich verder te bekwamen, of door de hulp in te schakelen van andere instructeurs. Anderzijds staat hij open voor kritiek en leert daarvan. • Stelt zich aan boord en op de wal op als gastheer en gaat met anderen om op basis van gelijkwaardigheid. • Kan zich verplaatsen in de situatie van de deelnemer en als zodanig het leerklimaat voor die deelnemer beoordelen. • Stelt zich sociaal en communicatief op. Is goed verstaanbaar, enthousiast en laat de ander in zijn waarde. • Kan gedrag van anderen zien en beoordelen op het effect dat dat heeft op zichzelf en anderen (verantwoordelijk voor sfeer aan boord).
Lesinhoud en lesgeven
Uit de klapper 'zeilles geven'... Deel 1, 'Basistechnieken', maakt je bewust van wat een beginnende zeiler allemaal moet leren()... De opbouw bestaat uit 'blokken', waarbij ieder blok voortbouwt op wat in het voorgaande blok is geleerd. Doel, tijd en suggesties voor de werkvorm worden aan het begin gegeven. Vervolgens is ieder blok verdeeld in een aantal leerpunten. Deze beschrijven je activiteiten als instructeur()... Dan bestaat ieder leerpunt in principe nog uit twee onderdelen. Waar nodig wordt een 'technische standaard' neergezet en worden er suggesties voor oefeningen gedaan.
De ZI-3 instructeur • Kent de inhoud achter de items op de 'vorderingenstaat', kent kortom onze zeilmethodiek ('zeilles geven)' en heeft kennis van en kan werken met onze didactische principes (zeilen leer je door het te doen) zie hoofdstuk 2. • Kan zich diverse 'stijlen' van zeilles geven aanmeten en beperkt zich niet tot een vast oefeningenrepertoire. Zo kan hij rekening houden met de individualiteit van de deelnemers wat betreft motivatie, einddoel, leerstijl enzovoort • Kan de hele bemanning bij het zeilen betrekken en kan een klimaat scheppen waarin de deelnemers van elkaar leren. • Kan een zeildag indelen in lesmomenten waarin de volgende momenten zijn te onderscheiden: inschatten van de beginsituatie, het vaststellen (en meedelen) van een doel, het daadwerkelijke lesgeven, afgesloten met een duidelijke waarneming in hoeverre het gestelde doel is bereikt. • Heeft oog voor de verschillen tussen mensen wat betreft behendigheid, lichamelijke kracht, psychische gesteldheid, leergedrag en motivatie. Hij kan die waarnemingen bovendien vertalen in een - zoveel mogelijk - aangepaste manier van zeilles geven. • Weet hoe belangrijk goede hygiëne, kleding en voeding is voor de conditie van de zeiler. De ZI-3 kan dit tot lesonderwerp maken wanneer dat nodig is (ter voorkoming van blessures)
De Ûlepanne (en andere zeilscholen)
De ZI-3 instructeur... • Is bekend genoeg met het 'reilen en zeilen' bij 'de Ûlepanne' dat hij als volwaardig staflid kan functioneren. • Heeft kennis van de erkenningen van de zeilschool en kent de examenregeling van de CWO diploma's. • Kan antwoord geven op vragen over andere (buitenlandse) of oude (landelijke) zeildiploma's. • Werkt mee aan het houden van constructieve scheepsraden en kan in de algemeen initiatieven ontwikkelen die gericht zijn op een zo goed mogelijk functioneren van (zichzelf in) 'de Ûlepanne'.
36
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Eigen vaardigheid
De ZI-3 instructeur... • Zeilt op CWO niveau IV en beheerst de vereiste theorie voor het CWO IV examen. • Kan veilig en instructief varen, kent de omgeving van 'de Ûlepanne' en kan zich redden bij typische problemen rond kunstwerken, scheepvaart en ondiepten.
Opleiding zeilinstructeur ZI-2 en ZI-3 Toelating tot de opleiding
De instructeursopleiding is uitsluitend bedoeld voor mensen die instructeur bij de Ulepanne willen worden. Wij vinden het belangrijk om van te voren te weten of je in ons team past. Omgekeerd vinden we het ook belangrijk dat je je zo snel mogelijk bij ons thuisvoelt. Daarnaast kun je uitsluitend meedoen aan de training wanneer je zeilvaardigheid op het niveau van CWO III is. Voor deelname aan de training, bieden wij één kennismakingsdag aan. Dat geeft ons de gelegenheid om te bepalen of de stijl van zeilen aansluit bij onze manier van doen. Als wij de verschillen te groot vinden, stellen we de nieuwe instructeur voor om de rest van de training als deelnemer voor CWO II of III mee te doen. De opleiding moet garanderen dat de nieuw instructeur zich aan boord goed kan redden. Eigen zeilvaardigheid, theoretische kennis rond het zeilen, bekendheid met het lessysteem en de gewoonten en gebruiken op 'de Ûlepanne', moeten tijdens de opleiding op niveau gebracht worden.
Opleiding ZI-2
De zeilinstructeur niveau 2 kan zelfstandig zeilles geven aan beginnende zeilers. Zeilles geven kan pas wanneer de ZI-2 opleiding helemaal is afgerond. Daarvoor is deelname aan de volgende trainingsactiviteiten verplicht: • Kennismakingsdag op het water. Dit kan ook plaatsvinden tijdens de praktijktrainingsweekends. Duur: 1 dag. Kosten: 12 euro (excusief maaltijd) • Basisopleiding zeilles geven. Het methodiekweekend dat wij in maart organiseren. Je leert hoe onze methode van zeilles geven in elkaar zit. Door instructies te volgen en door cases in groepjes uit te voeren. Tijdens het methodiekweekend vul je belangrijke onderdelen in voor het ‘portfolio’ ZI-2. Duur: 2 dagen. Kosten: 30 euro (inclusief verblijf en maaltijden). • Praktijktraining op het water. Wanneer tijdens de kennismakingsdag blijkt dat je voor het CWO III niveau nog wat aan ‘finetuning’ moet doen, dan maken wij een inschatting van de tijd die je daarvoor nodig hebt. Zit je niet op CWO III niveau, dan kun je niet deelnemen aan de training. De instructeurspraktijktraining is gericht op het trainen voor CWO IV. Duur: Een tot maximaal drie weekends. Kosten 60 euro per dag. • Nat methodiekweekend. In april organiseren we weekends waarin we met deelnemers varen die zich speciaal opgaven om instructeurs in opleiding van repliek te dienen. Voordat je zelfstandig zeilles kunt geven, moet je aan zo’n weekend hebben deelgenomen. Duur: 2 dagen. Kosten: 30 euro.
Opleiding ZI-3
Nadat we je kunnen indelen als zeilinstructeur niveau 2, gaan we er eigenlijk automatisch vanuit dat je door wilt trainen voor zeilinstructeur ni-
Hoofdstuk 4
ZI-3 en profil 37
veau 3. In het volgende hoofdstuk wordt uit de doeken gedaan hoe de zeiltechnische en -theoretische training opgezet is.
Stage
Tijdens de stage ligt de nadruk op het beter leren zeilles geven. De stagiair draait mee als een volwaardige instructeur en moet zichzelf dus alleen kunnen redden. Begeleiding aan boord is slechts incidenteel mogelijk. In hoofdstuk 5 wordt de inhoud van de stage verder uitgewerkt. De stage garandeert als het ware begeleidingsmogelijkheden. Op het moment dat stagiair en opleider constateren dat verdere begeleiding niet meer georganiseerd hoeft te worden, kan de stage worden afgesloten en wordt de ZI-3 pas aangevraagd.
Samenvattend Een instructeur is een goed zeilende, sociaal vaardige persoonlijkheid met verantwoordelijkheidsgevoel voor schip en bemanning en, meer in het algemeen, met verantwoordelijkheidsgevoel voor het soepel laten lopen van de zeilweek. Iedere beginnende zeilinstructeur loopt tegen andere problemen aan. Wij inventariseerden mogelijke algemene en meer persoonsgebonden problemen en herformuleerden die hierboven als doelen voor de opleiding en de stage. Door middel van een korte opleiding tot instructeur en een stage om de vaardigheid in het zeilles geven verder te stroomlijnen, willen we die doelen bereiken. In de volgende twee hoofdstukken maken we de opleiding en begeleiding concreet.
Hoofdstuk
5 De opleiding
Einddoel Voorbereiding op de ZI-3 stage
De rollen 'zeiler' en 'schipper' uit de profielschets in hoofdstuk vier moet de stagiaire met verve kunnen vervullen voordat aan de stage begonnen wordt. Dat betekent dat: • De eigen zeilvaardigheid en theoretische kennis op CWO IV niveau zit. • De stagiaire 'schipper' kan zijn van een bemanning zonder zeilervaring. • De stagiaire bekend is met de situatie bij 'de Ûlepanne' en moet kunnen werken met het lessysteem en het begeleidingssysteem. Kortom: de einddoelen van de opleiding zijn de voorwaarden om aan de ZI-3 stage te kunnen beginnen. Het opleidingsprogramma voor aspirant instructeurs bestaat uit een zeilvaardigheidstraining en een basisopleiding zeilles geven (het 'methodiekweekend') die we jaarlijks in de winter organiseren.
Training eigen zeilvaardigheid Toelating en selectie
Iedereen die ouder is dan 18 en die van zichzelf beweert geheel zelfstandig met een valk onder vrijwel alle omstandigheden te kunnen zeilen, wordt toegelaten tot de training. Voordat aspirant instructeurs inschrijven ontvangen ze de nodige documentatie. Na de eerste twee trainingsdagen krijgt de aspirant instructeur te horen of zijn zeilvaardigheid voldoende is om ingedeeld te kunnen worden als schipper voor schoolwerkweken of als instructeur bij de zeilschool. Wanneer de zeilvaardigheid als onvoldoende wordt ingeschat beslist de aspirant instructeur zelf of hij de training voortzet als zeilschooldeelnemer.
Inhoud CWO III versus CWO IV Of: Het verschil tussen schipperen en instrueren: Als schipper kun je onder alle omstandigheden (zowel op ruim als op smal en druk vaarwater tot en met windkracht 6) met een onervaren bemanning het water op. Als instructeur moet je onder vergelijkbare omstandigheden ook nog verantwoord zeilles kunnen geven.
• Zeilpraktijk (CWO III) Basistechnieken. Schootvoering bij oploeven en afvallen, hoog aan de wind zeilen, opvangen van een vlaag, maximale snelheid zeilen, overstag gaan en gijpen moeten op een heel vanzelfsprekende en vooral beheerste manier uitgevoerd worden. Hogerwal. De man over boord manoeuvre en het aankomen aan en wegvaren van hogerwal moet doeltreffend, zonder zwalken uitgevoerd worden. Getraind wordt zowel op de sliplanding als op de opschieter. De boot moet stilliggen voor de wal, of met afhoudbare snelheid aankomen (duiken in het voorstag geldt als niet afhoudbaar). Organisatie. Ankeren, aankomen aan en wegvaren van een lagerwal of langswal en het passeren van kunstwerken als bruggen en sluizen, moet zonder zwalken, rustig en gecoördineerd uitgevoerd worden.
40
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Hogerwal training Geen dwarspeilingen of 'slipopschieters'. Trainen op koers, snelheid en mate van verlijering, inschatten van het effect van luwte, vlakwater en golvend water, veel wind en weinig wind, je redden uit een verkeerd ingeschatte koers. Dat geeft aspirant-instructeurs de informatie waarmee ze later zelf inspirerende hogerwaloefeningen kunnen bedenken.
Voor het CWO III diploma moeten bovenstaande vaardigheden worden beheerst. • Reflexief zeilen - het 'kunstje' voorbij (CWO IV) Een goede zeiler kan goochelen met de boot zonder dat hij hoeft te weten hoe hij dat doet. De aspirant instructeur zal zijn zeilvaardigheid van die geheimzinnigheid moeten ontdoen. Hij moet de keuzemomenten en de activiteiten achter het 'kunstje' terugvinden. Aspirant-instructeurs moeten als het ware 'gearticuleerd' leren zeilen, met de klemtoon op iedere lettergreep. En, om maar even in deze beeldspraak te blijven, ook leren dat er voor de beginnende zeiler een moment is waarop deze moet leren de klemtoon in iedere manoeuvre in iedere situatie op de juiste plek te zetten. Dat de overstagmanoeuvre bijvoorbeeld vele uivoerings mogelijkheden kent waarvan er steeds één afhankelijk van de situatie de beste is. Hetzelfde geldt voor het aankomen aan hogerwal. Reflexief beheersen van deze manoeuvre betekent dat de aspirant instructeur niet alleen als een tovenaar de boot stil voor de kant kan leggen, maar dat hij de manoeuvre ook op verschillende manieren kan demonstreren en daarbij kan aangeven waar die naar kijkt, aan denkt en wat die aan de boot voelt. Voor het CWO IV examen moeten de basisvaardigheden, aankomen aan en wegvaren van hogerwal en de man over boord manoeuvre op reflexief niveau beheerst worden. • Zeiltheorie Tijdens de trainingsweek is er 's avonds theorieaanbod. De standaard onderwerpen komen aan de orde: BPR, manoeuvres, koppels en krachten, schiemanswerk. • Samen met anderen Het sociale gedrag tijdens de training is (vaak) exemplarisch voor de wijze waarop de aspirant-instructeur later als instructeur de deelnemers tegemoet treedt. Aandacht voor de sfeer aan boord en de manier waarop gereageerd wordt op de prestaties (goede of slechte) van anderen is een belangrijk onderdeel van de training.
Stijl
Bovengenoemde inhouden voor de praktijktraining nodigen gemakkelijk uit tot een (te) strak oefenschema dat zich uiteindelijk in het slechtste geval blijft herhalen tot die ene hogerwal dan eindelijk perfect onder controle is. Natuurlijk, je moet het vaak doen. Maar train wel stijlvol. Dat wil zeggen, creatief en met afwisseling. Er is niet zoiets als een 'ideale slipkoers'. Een paar tips voor trainers. • Zoek zoveel mogelijk verschillende situaties op. Gebruik bijvoorbeeld een stevig kruisrak als training voor de hogerwal. Voorspel waar de boot op afvaart na de overstagmanoeuvre. Onderzoek de mate van verlijering bij hoog aan de wind zeilen, met of zonder killend zeil, bij een ruimere koers enzovoort. • Gebruik examineren als werkvorm. Geef een half uur lang thematisch, geconcentreerd en in een hoog tempo uitsluitend opdrachten en bewaar je commentaar voor later. • Geef ondubbelzinnige opdrachten in de trend van 'vaar maar naar die toren' of 'wil je de boot voor dat hek afmeren'. • Evalueer regelmatig en geef dan duidelijk aan wat goed gaat en wat niet. Is het de basis, het algemeen zeilinzicht? Dan is één trainingsweek voor de aspirant instructeur gegarandeerd te kort. Zijn het de sliplandingen die zo onbeheerst gaan, terwijl de opschieters stuk voor stuk lukken? Dan heb je aan één dag waarschijnlijk meer dan genoeg. • Inspireer tot nieuwe leervragen. Duidelijkheid schept leervragen en motiveert dus terwijl als je onduidelijk bent de aspirant instructeur er gewoon een gezellige week van maakt omdat hij toch wel goed genoeg zeilt... • Train op typische 'Friesland vaardigheden' als bomen en het nemen van bruggen en maak regelmatig gebruik van het 'carrousel' varen met 2 personen aan boord.
Hoofdstuk 5
De opleiding 41
Examineren
Doel van het examen is om het gewenste basisniveau van de zeilinstructeurs te bewaken. Wanneer een kandidaat opgaat voor het examen zeilt hij naar het oordeel van de trainers goed genoeg. De examinator moet dat kunnen bevestigen en moet dus de deelnemer zoveel mogelijk de kans geven zich te ‘bewijzen’. Hoe doe je dat? • Introductie. Vertel hoe je het examen wilt houden, waar en wanneer je het examen in laat gaan en vertel dat de deelnemers opgaan omdat je weet dat ze het kunnen. • Planning van tijd en plaats. Je hebt per kandidaat één uur de tijd. Verdeel de blokken basis - hogerwal - organisatie (zie vorderingenstaat CWO IV) zo dat basis en hogerwal in het eerste half uur gedemonstreerd kunnen worden. Je laat de deelnemers even inzeilen - ze demonstreren dan een basiszeilvaardigheid - voordat je aan de hogerwal en man overboord manoeuvres begint. • Opdrachten geven. Toets op werkelijk zeilinzicht en zeilvaardigheid, niet op abstractievermogen. Ga altijd uit van reële situaties dus niet doen alsof er ergens rotsen liggen omdat de locatie anders 'te gemakkelijk' is. Geef duidelijke opdrachten en ga niet uit van jouw oplossingen. • Notuleren. Zoek het juiste evenwicht tussen waarnemen en onthouden. Wie veel schrijft ziet weinig en wie weinig schrijft kan zich minder objectief op zijn notities beroepen. Noteer in ieder geval de tijd en plaats waar je oefent. Vaak is dit genoeg om je achteraf het examen weer voor de geest te halen. • Eindbeoordeling. Oordeel op kwantitatieve en kwalitatieve waarnemingen. Vergeet niet je totaalindruk in je oordeel mee te nemen. Stel jezelf bij twijfel eerst de vraag of er redenen zijn om de kandidaat te laten slagen. Zoek geen dekking bij mede-examinatoren door met ze te overleggen voordat je voor jezelf een oordeel hebt vastgesteld dat je kunt verdedigen.
Toelating tot de stage
Omdat de kandidaten op voorspraak van hun trainers opgaan voor een door ons zelf georganiseerd en bewaakt CWO IV examen, roept iedere kandidaat die zakt in feite kritiek op tegen zijn trainers. Wanneer kandidaten opgaan voor hun examen moet het zeilniveau ruim voldoende zijn om ze uit te nodigen als instructeur voor de zeilschool, onafhankelijk van de uitslag van het examen. Daarmee hebben ze dus ook toegang tot de stage. Geslaagd of niet geslaagd...
Trainingskosten en vergoedingen
De instructeurstraining vindt plaats tijdens gewone zeilschoolarrangementen. De aspirant instructeurs verblijven onder dezelfde omstandigheden als de deelnemers en betalen ook dezelfde prijs. Na de eerste twee dagen moeten de trainers een betrouwbare inschatting maken van de kansen van de aspirant-instructeur om of als schipper voor een schoolwerkweek, of als instructeur voor de zeilschool ingedeeld te kunnen worden. Wanneer de zeilvaardigheid van een aspirant instructeur als onvoldoende wordt beoordeeld, kan deze de week gewoon voortzetten als zeilschooldeelnemer of besluiten de training te stoppen. Wanneer de aspirant instructeur de opleiding afrondt en daadwerkelijk zeilles komt geven, krijgt hij in het eerste jaar dat hij lesgeeft een extra onkostenvergoeding per dag om de trainingskosten te dekken. Zo kan een aspirant instructeur de trainingsweek met 30 dagen zeilles geven terugverdienen.
Basisopleiding zeilles geven Doel
Doelen voor opleiding en stage formuleerde ik op blz. 34. De belangrijkste doelen van de basisopleiding zeilles geven zijn:
42
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding • Zich kunnen vereenzelvigen met de manier van werken en de manier van omgaan met elkaar, zoals we dat op de Ûlepanne gewend zijn. • Zodanig thuis raken met de opbouw en organisatie van de zeillessen dat (met behulp van begeleiding voor en na de les) zelfstandig zeilles gegeven kan worden. • Een duidelijk beeld verschaffen van wat er nog te ondekken valt aan het zeilen en het zeilles geven.
Inhoud en lesmateriaal
De basisopleiding zeilles geven (beter bekend als het ZI-3 methodiekweekend), wordt jaarlijks in de winter georganiseerd. Iedereen met CWO III of daarmee vergelijkbare zeilervaring, kan zich inschrijven op dit weekend. De deelnemers krijgen ruim van tevoren het programma toegestuurd, toelichtende tekst en opdrachten. Dit zijn de onderwerpen die tijdens het weekend in het zoeklicht vallen: • Voorwaarden tot zeilles geven. Inhoud: Verstaanbaarheid, emoties, affectief klimaat. Uitwerking in de vorm van deelname aan gesprekken, rollenspellen en andere spelvormen. Leeractiviteiten: observeren, analyseren, interpreteren. • 'Wat gaan we doen vandaag aan boord? Deze vraag wordt vanuit drie gezichtspunten benaderd: Leerpsychologie
Lesmodel
Lesplan maken
‘Ervaringsleer’
Toelichting op de stagemap
1. De deelnemers. Wat willen de deelnemers zelf leren, wat is hun motivatie, wat is er te zeggen over de wijze waarop mensen leren. Zie hoofdstuk 3 paragraaf ‘Hoe leren mensen zeilen?’ Uitwerking in de vorm van de presentatie en evaluatie van deelnemerslessen. 2. De instructeurs. Wat zijn de voornaamste methodische en didactische inzichten die we op de Ûlepanne hanteren? Zie hoofdstuk 3 paragraaf ‘zeilles geven’. Hoe vind je dit terug in de opbouw van het zeillesprogramma? Uitwerking in de vorm van een onderwijsleergesprek. 3. Het zeillesprogramma. Oefeningen kennen; weten hoe moeilijke manoeuvres in kleinere oefeningen zijn te verdelen. Kunnen werken met de vorderingenstaat, de gebruikte terminologie begrijpen. Uitwerking door een lesplan te maken aan de hand van van tevoren ingevulde vorderingenstaten. • De ZI-3 stage Zowel tijdens het methodiekweekend als tijdens de stage wordt zoveel mogelijk voortgebouwd op de eigen ervaring van de instructeurs. Voorbeeld: Waar kijk je naar, denk je aan en doe je allemaal wanneer je zelf overstag gaat. Hoe zou je de overstagmanoeuvre in dit perspectief aan de deelnemers uitleggen. Wat moeten ze kunnen om je uitleg te snappen. De deelnemers putten uit eigen ervaringen om lijsten samen te stellen waaraan bijvoorbeeld goede zeillessen moeten voldoen. Deze worden dan in plenaire bijeenkomsten 'geobjectiveerd'. Uitwerking: In de stagemap houden de stagiaires en hun begeleiders bij wat er is gedaan en waaraan in de begeleiding aandacht is besteed. Tijdens het methodiekweekend zullen de deelnemers een helder beeld krijgen van de eisen waaraan een ZI-3 zeilinstructeur moet voldoen (zie hoofdstuk 4 ‘ZI-3 en profil’). Lopende de stage zal de moeilijkheidsgraad van het lesgeven geleidelijk toenemen (lesgeven aan beginners van gelijk niveau is eenvoudiger dan lesgeven op verschillende niveaus). Daarnaast kunnen stagiair en begeleider in de stage extra opdrachten inbouwen door aandachtspunten uit te kiezen waarop extra begeleiding plaats vindt, of waarvoor de stagiair zich van tevoren extra in een bepaald onderwerp of vaardigheid zal moeten verdiepen. • Reilen en zeilen bij 'de Ûlepanne'. Informatie wordt schriftelijk gegeven in de vorm van het boekje 'Schoolzeilen'. • CWO consumenten diploma's en achtergrond diplomastelsel Informatie wordt schriftelijk meegegeven. Geen extra uitwerking tijdens het weekend
Hoofdstuk 5
De opleiding 43
Programma-opzet
Het methodiekweekend van februari 1996 stond model voor onderstaande programma-uitwerking. Vanzelfsprekend wordt hierop gevarieerd. Vrijdag 21.00 u.
22.00 u. 22.15 u.
Kennismaking door ervaringen uitwisselen met betrekking tot zeilles geven aan de hand van van tevoren (in de uitnodigingsbrief) gestelde vragen. Waarom dit weekend? Conclusie: deelnemers ervaren noodzaak van het weekend Kennismakingsspel van het schoolzeilweekend
16.15 u. 16.30 u. 17.30 u. 18.00 u. 19.00 u. 19.30 u. 20.00 u.
Zaterdag 8.00 u. 9.00 u.
Ontbijt Introductie 'zeilles geven'. Met behulp van het model van van Gelder wordt het methodisch/didactische systeem van zeilles geven bij 'de Ûlepanne' uitgelegd. Toelichting op het gebruik van de vorderingenstaten en de verwijzing naar begrippen uit de klapper. Korte casus over werkvormen aan de hand van de overstag-, hogerwal en gijpmanoeuvre en de windorëntatie 10.15 u. Koffie 10.30 u. Lesplan maken met behulp van casus in kleine groepen. Er zijn vier verschillende series ingevulde vorderingenstaten die elk een bootbemanning voorstellen. Op grond hiervan maken de deelnemers een dagplanning. 11.30 u. Lunch en pauze 13.00 u. Centrale presentatie lesplannen. Door de verschillende programma’s waartoe de vier series uitnodigen, ontstaat er voor de hele groep een aardige dwarsdoorsnede van het lesprogramma. 15.00 u. Koffie/thee 15.15 u. Presentatie thuis voorbereide theorielessen. Deze lessen zijn voorbereid op basis van
22.00 u. 8.00 u. 9.00 u. 10.15 u. 10.30 u.
12.30 u. 13.30 u.
teksten die iedereen thuis heeft moeten bestuderen. Onderwerpen: Leerpsychologie, didactiek en methodiek. Na de presentatie is er eerst gelegenheid om te reageren op de vorm van de presentatie. Daarna ook gelegenheid tot stellen van vragen over de inhoud. Pauze Vervolg presentatie thuis voorbereide lessen Einde programma Warme maaltijd Afwassen en opruimen Koffie Spelen van een spel dat een beroep doet op persoonlijk initiatief en creativiteit, maar ook op samenwerken. Einde programma Zondag Ontbijt Toelichting op stagemap ZI-3 Koffie Spelen van rollenspellen. Mogelijke onderwerpen: deelnemer die bang is voor schuin gaan, de overstagmanoeuvre lukt maar niet, één van de deelnemers neemt de rol van de instructeur over en gaat voortdurend de anderen corrigeren. Eén van de deelnemers kan alles in theorie bedenken maar niet in praktijk brengen; hij vindt dat hij onder zijn niveau les krijgt. Lunch Evaluatie. Wat zijn de doelstellingen van het weekend. Deelnemers formuleren per categorie wat ze hebben geleerd, waarover ze meer willen weten en wat ze tijdens de stage grondig willen beoefenen.
Opleidingsarrangementen Overzicht
Jaarlijks organiseert de Ûlepanne verschillende opleidingsarrangementen. Onderstaand overzicht vermeldt van links naar rechts: • Naam van de activiteit, kosten en vergoedingen. • Toelichting op het doel van de betreffende activiteit toegelicht. • Benoeming instructeurs voor wie de activiteit is bedoeld. • Tijdstip van de betreffende activiteit. Kijk voor de actuele data in het programma van de Ûlepanne. In de rest van de tekst wordt er regelmatig naar activiteiten in deze tabel verwezen. Activiteit Doel
Voor
Wanneer
44
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
ZI-3 methodiek weekend Start van de ZI-3 stage. Het aanreiken (CWO: basisopleiding lesgeven van belangrijke principes van de Ûlekielboot) panne lesgeefmethodiek aan (net) beginnende instructeurs. Deze worden kosten: € 15,= tijdens de lesgeefstage verder uitgediept en geoefend. ZI-4 didactisch weekend Start opleiding van ZI-4. Aanreiken (CWO: theorieweekend ZI-4) (bewustmaken) van benodigde vaardigheden van een ZI-4 welke in de Kosten: geen stage verder geoefend en uitgediept worden.
Cursisten: beginnende instructeurs Kb Lesgevers: ZI-4s, opleiders van de eigen zeilschool
ZI-3 jeugdzeilen methodiek Opleiding tot zwaardboot-, jeugdzeilin(CWO: basisopleiding lesgeven structeur. Tijdens het weekend leert zwaardboot) men lesgeven aan zwaardbootjes. Ter vervanging van het ZI-3 methodieKosten:€ 15,= kweekend voor kielboot.
Deelnemers: kinderen uit het dorp Cursisten: instructeurs die ZI-3 Jz willen halen Lesgevers: ZI-4s
Late voorjaar
Cursisten: (beginnende) instructeurs, ZI-3s, ZI-4s Lesgevers: ZI-4s, opleiders
Hele jaar door, meestal parallel aan een zeilschool-activiteit
Cursisten: ongeoefende volwassenen Lesgevers: van beginnende instructeur tot opleider (divers)
Hele jaar door
Praktijktraining Mensen oefenen in eigenvaardigheid (instructeursactiviteit) en/of lesgeven. Meestal weekenden maar ook een week in mei. kosten: € 60,= per dag. Indien mogelijk, ook begeleiden (kan dan parallel lopen aan een zeilschoolactiviteit) Vakanties voor volwassenen Mensen lesgeven en trainen in eigen(zeilschoolactiviteit) vaardigheid. Tevens een stagemogevergoeding: € 6,= per dag lijkheid voor ZI-3s en ZI-4s + tegemoetkoming in reiskosten.
Cursisten: Ervaren afge- Late najaar, winter, vroege ronde ZI-3s Kb, Jz voorjaar Lesgevers: ervaren ZI4s, opleiders
Vakanties voor gezinnen Gezinnen die samen op vakantie zijn. Cursisten: gezinnen Lesgevers: divers (zeilschoolactiviteit) Kinderen worden apart ‘vermaakt’ (zwaardboot). Tevens een stagemogevergoeding: idem lijkheid voor ZI-3s en ZI-4s Groepen (Veelal) scholen rondvaren. Gezelligheid en een beetje lesgeven. Soms Vergoeding: idem een stagemogelijkheid voor ZI-3s en ZI-4s (er is dan begeleiding aanwezig). Instructeursactiviteiten Gericht op gezelligheid (slot/start (zie boven) weekend) maar ook serieus (BB-cup) Zeilschoolkampioenschappen of traikosten: variabel ningsmogelijkheid.
Winter, vroege voorjaar
Hoofdseizoen
Lesgevers zijn meestal ongeoefende instructeurs. Prima startmogelijkheid om lesgeven te oefenen
Voor- en naseizoen
Instructeurs
Buiten het seizoen
Afronding van de opleiding De opleider beslist
De instroom van instructeurs is minder rechtlijnig dan die hier staat. Aspirant zeilschoolinstructeurs nemen overal ervaring mee. De een kan met een paar aanwijzingen thuisgebracht worden in de methodiek, een ander heeft aan drie methodiekweekends niet genoeg. Wanneer om de een of andere reden het voor een instructeur niet mogelijk is om een methodiekweekend te volgen, kan de opleider de inhoud daarvan op een alternatieve manier overdragen.
Afronding
Aspirant instructeurs die hun CWO III hebben behaald, en op niveau IV zeilen, hebben na actieve deelname aan het weekend recht op het instructeurscertificaat kielboot. De Ûlepanne neemt de aanvraag kosten voor z’n rekening en stelt het aanvragen dus uit totdat de aspirant-
Hoofdstuk 5
De opleiding 45
instructeur daadwerkelijk begint met zeilles geven. Iedereen die het pasje eerder wil hebben moet dan zelf de kosten dragen.
Samenvattend De opleiding tot zeilinstructeur bestaat standaard uit: • Een zeilpraktische training. Tijdens deze training gaat het niet uitsluitend om het zelf beter leren zeilen. Aspirant instructeurs moeten ook weten wat ze tot goede zeilers maakt. Inzicht in eigen zeilvaardigheid geeft veel materiaal om het anderen te leren. • De basisopleiding zeilles geven. Een weekend dat in de winter wordt georganiseerd. Elementaire kennis, inzichten en vaardigheden met betrekking tot het zeilles geven bij de Ûlepanne passeren de revue
Hoofdstuk
6 De ZI-3 stage
Doel en opzet van de stage Doel
Doel van de stage is de stagiair te begeleiden tot het zelfstandig les geven aan beginnende tot halfgevorderde zeilers, mede kunnen dragen van een zeilschoolweek door brede inzetbaarheid bij theorieprogramma’s. Les kunnen geven aan verschillende niveaus aan boord. Les kunnen geven aan kleine en aan grote groepen. Tijdens de zeilweek ertoe bijdragen dat de algemene organisatie soepel verloopt... Kortom de ZI-3 stage kan worden afgerond wanneer de stagiair zich kan herkennen in de profielschets uit hoofdstuk 4.
Hoe vindt begeleiding plaats
Aan het begin van een zeilarrangement stellen ZI-3 stagiaires en begeleiders zich aan elkaar voor. Er worden afspraken gemaakt voor begeleidingsgesprekken en meevaren aan boord. De begeleiders bekijken de stagemapjes. Voor de start van het arrangement worden 'aandachtspunten' voor die week vastgesteld. De begeleider moet zich aan het begin van de week een duidelijk beeld vormen van wat de stagiair wil leren en hoe de begeleiding vorm krijgt. Daarnaast is het belangrijk om aan het begin van de week een reële inschatting van de begeleidingsmogelijkheden te maken. In de ene week is er meer tijd voor begeleiding dan in de andere. In principe wordt er gewerkt met vaste koppels: één begeleider verzorgt de begeleiding van één of meer stagiaires. Maar er zijn ook weken waarin voor een andere opzet gekozen wordt. In ieder geval is er iedere dag na de ochtend- en avondscheepsraad een korte bijeenkomst van maximaal tien minuten waarin begeleiders en stagiaires leerervaringen delen. De stageweek wordt afgesloten met het beantwoorden en nabespreken van de vragen in het stagemapje door stagiaire en begeleider. De opleider is verantwoordelijk voor de hele gang van zaken en moet zich goed op de hoogte stellen.
Lesgeven en begeleiden Opzet van de stage
De opbouw van het (leren) lesgeven gebeurt binnen de Ûlepanne in drie fasen. Er is een opbouw bedacht die overzichtelijk is en een beroep doet op de zelfstandigheid van de instructeur in stage. Hoewel de stages van kielboot, jeugdzeilen en zwaardboot inhoudelijk enigszins verschillen, wordt er in het model en de daarmee samenhangende methode geen onderscheid tussen gemaakt. Het model is bedoeld voor zowel ZI-3s in opleiding en ZI-4s in opleiding die zelf in de stage lesgeven zitten en ZI-3s moeten begeleiden in het lesgeven.
48
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Fase 1: maak het veilig, gezellig & leerzaam
Startfase van de lesgeefstage ZI-3, biedt informatie voor ZI-4s die ZI-3s moeten begeleiden. Uitgaande van een beperkt aantal eenvoudige, concrete en gemakkelijk te benoemen voorwaarden waaraan een goede zeilles moet voldoen, wordt de beginnende lesgever op pad gestuurt.
Fase 2: het model Didactische Analyse: het ‘kunstje’ lesgeven
In de eerste fase kunnen instructeurs tegen verschillende soorten vragen over het lesgeven aanlopen. Deze zijn didactisch of methodisch van aard. De methodische vragen worden beantwoord middels de lesgeefmethode zoals deze door de Ûlepanne ontwikkeld is. De lesgeefmethode is gebaseerd is op het model van Didactische Analyse (model van van Gelder), en hieruit volgen dan ook de aandachtspunten voor de stage. Deze komen overeen met die van de CWO. In deze fase worden de ZI-3s opgeleid en afgerond; biedt ook informatie voor ZI-4s die ZI-3s moeten begeleiden. De didactische vraagstukken worden in fase 3 beantwoordt.
Fase 3: de achtergronden van het lesgeven: het waarom
De didactische vraagstukken liggen meer op het vlak van het bewustmaken wààrom men als persoon voor een bepaalde methode kiest. Didactiek dringt overal doorheen, fase I en II zijn beiden gebaseerd op diactische (basis)principes, maar het gaat erom dat men in deze (laatste) fase steeds meer bewust wordt waar de gebruikte methodiek didactisch gezien op gebaseerd is en hoe je dat in je lesgeven effectief & creatief kan gebruiken. In deze fase speelt de ZI-4 stage Lesgeven zich af.
Basis lesgeven
Fase 1
-
Veiligheid Korte beurten geven, veel wisselen, iedereen even lang Gezelligheid aan boord Cursisten veel laten oefenen, niet (te)veel praten Pauzes inlassen, laat mensen genieten van ‘t geleerde Niet steeds hetzelfde blijven uitleggen Je richten tot alle deelnemers Leerresultaat deelnemer kunnen benoemen
CWO 3 +, schipperen tijdens schoolweken, start ZI-3 stage
Leidt tot vragen
Lesgeefmethode Ûlepanne
Fase 2
-
-
Eigenvaardigheid (trainen voor CWO 4) Lesopbouw (Structuur: model van Van Gelder, enz.) Leerstofopbouw (Doelen, juiste/logische volgorde, e.d.) Werkvormen (oefenen, leerstijlen, vaarwater, enz.) Evalueren (foutenanalyse, eigenvaardigheid, enz.) Lesanalyse (reflectie, terugkoppeling, enz.) Sociale rol (gastheer, ‘leerklimatoloog’, enz.)
CWO 4, ZI-3 (i.o. èn +), lesgeven tijdens zeilschoolactiviteiten
Fase 3 Lesmethode Ûlepanne
Onderstaand schema laat vooral de eindcriteria van de methode zien die de Ûlepanne hanteert bij het lesgeven. Daarbij is in eerste instantie geko-
Hoofdstuk 6
De ZI-3 stage 49
zen voor algemene bewoordingen. Zie ook het lesgeefmodel. Ook hier wordt er geen/nauwelijks onderscheid gemaakt tussen kielboten en zwaardboten: de oefenstof voor de instructeur in opleiding blijft min of meer hetzelfde. Indien alle aandachtspunten binnen een fase voldoende worden geacht, wordt er verder gegaan met de volgende. Dit is ook handig voor de instroom van instructeurs van buiten of andere disciplines. In de meest linkerkolom worden alle ‘hoofd’aandachtspunten van het lesgeven genoemd en in de kolommen ernaast per fase/opleiding nader toegelicht. Elk aandachtspunt bevat ‘sub’doelen die in de stage(map) verder worden uitgewerkt & toegelicht. De moeilijkheid van de aandachtspunten loopt op van links naar rechts en daarmee ook de diverse stages. Aandachtspunt Fase 1 (cwo III/schipper) Lesopbouw Korte beurten, veel wisselen, iedereen even lang aan het roer. Zwaardboot: organisatie weg- & afvaren, opruimen.
Fase 2 (ZI-3/i.o.) Opbouw in leerinhoud op les, dag, week aanbrengen. Articuleren van Model van Van Gelder in de les.
Leerstofopbouw Niet steeds hetzelfde blijven uitleggen maar ook niet van hak op de tak springen.
Aansluiten op iemands’ niveau. Ervaring opdoen met de voor de cursist begrijpelijke volgorde van de leerstof. Werkvormen Cursisten veel laten oefe- Ingaan op leerstijl: juiste nen, zelf niet (te)veel pra- werkvorm zoeken. ten. Geschikt vaarwater voor Las pauzes in. de leerstof zoeken. Je richten tot alle deelne- Er wordt effectief gebruik gemaakt van hulpmiddemers. len. Gezelligheid aan boord Zwaardboot: baantjes leggen Evalueren Enkele leerresultaten per Nieuwe leerdoelen kunnen cursist kunnen benoemen. bepalen en terugkoppelen naar de cursist Lesanalyse Men kan samen met ande- Men kan zelfstandig of ren (bijv. een begeleider) met hulp van anderen de verbeteringen in het leskwaliteit van de lessen geven aanbrengen verbeteren (binnen een dag)
Fase 3 (ZI-4/i.o.) Duidelijke articulatie van structuur van de lessen, in de dag. Snel leereffect kunnen bereiken met (hele) kleine doelen (tijd). Programma aanpassen aan iemands’ behoefte & niveau. Moeilijker leerstof aanbieden (CWO III/IV lesgeven & trainen). Opbouw in werkvormen, tempo (tijd), hulpmiddelen, enz. door de les, dag, week heen. Creatief met vaarwater kunnen omgaan. Aansluiten op iemands’ belevingswereld. Terugkoppeling naar cursist is informatierijk en ‘to the point’. Lesanalyse is op een dusdanig niveau dat men per direct de les zelfstandig kan veranderen. (binnen het uur)
De lesanalyse heeft vooral te maken met de didactische aspecten in het verhaal. Aangezien er heel veel factoren mee kunnen spelen en de invloed op elkaar niet bekend is, zal dit aspect de meeste discussie met zich meebrengen. Het is geen formele eis maar ondersteund het totale plaatje van aandachtspunten van het lesgeven. Het vraagstuk van de lesanalyse per niveau laat zich ongeveer als volgt omschrijven: Fase 1 niveau: ‘Hoe kan jij als instructeur de deelnemers wat leren?’ Fase 2 niveau: ‘Hoe kan jij als instructeur het leerproces van de cursist ondersteunen en hoe kun je controleren of ze wat geleerd hebben? Fase 3 niveau: ‘Hoe kan je er alles aan doen om het leren van de cursisten te optimaliseren en hoe heb je gecontroleerd dat jouw verbetering effect heeft gehad?’
Begeleidingsmethode Onderstaand schema laat vooral de eindcriteria van de methode zien die de Ûlepanne hanteert bij het begeleiden. Daarbij is in eerste instantie gekozen voor algemene bewoordingen.
50
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding De opbouw lijkt sterk op de methode van het lesgeven. Fase 1 is voor beginnende ZI-4s; fase 2 is voor mensen die fase I met een goed gevolg hebben afgesloten en fase 3 vormt de afronding. Hierin verschillen zwaardboot en kielboot niet. De aandachtspunten zijn gebaseerd op de aandachtspunten in het lesgeven omdat begeleiden en lesgeven veel overeenkomsten hebben. Voor de duidelijkheid: de leerstof van de stage begeleiding bestaat uit begeleidingsvaardigheden, niet lesgeefvaardigheden. De aandachtspunten worden in de stage(map) verder uitgewerkt & toegelicht. Aandachtspunt Fase 1 Gespreksvoorwaarden: Geschikte plaats (rustig) algemeen voor gesprek kiezen Tijd in de gaten houden. Vertrouwensrelatie opbouwen. Leerstofopbouw Niet steeds hetzelfde blijven uitleggen maar ook niet van hak op de tak springen
Fase 2 Opbouw/structuur aanbrengen in het gesprek (begeleidingsmoment)
Ervaring opdoen met de voor de instructeur begrijpelijke volgorde van de leerstof (ZI-3 stage). Opbouw in leerinhoud in begeleidingsmoment & week aanbrengen 1 Werkvormen Instructeurs veel zelf laten Ingaan op leerstijl: juiste oefenen/vertellen, zelf niet werkvorm zoeken (te)veel praten/voordoen. Evalueren Enkele leerresultaten per Nieuwe leerdoelen kunnen instructeur kunnen bebepalen en terugkoppelen noemen naar de instructeur Analyse
1
Men kan samen met anderen (bijv. een opleider) verbeteringen in het begeleiden aanbrengen
Men kan zelfstandig of met hulp van anderen de kwaliteit van de begeleiding verbeteren (binnen een dag)
Fase 3 Duidelijke articulatie van structuur in de gesprekken, in de dag, week. Programma aanpassen aan iemands’ behoefte & niveau Snel effect kunnen bereiken met (hele) kleine doelen Opbouw in werkvormen, tempo, hulpmiddelen, enz. door de dag, week heen. Terugkoppeling naar instructeur in opleiding is informatierijk en ‘to the point’. Analyse is op een dusdanig niveau dat men per direct de begeleiding zelfstandig kan veranderen.
1
Aandacht voor de enorme diversiteit aan werkvormen en wat hun effecten kunnen zijn. Bijvoorbeeld: voorbeeldlessen, instructeurs laten koppelvaren, meevaren (passief/actief observeren, kort/lang), uitleggen, (groeps)gesprek, voorpraten, napraten, literatuur aanreiken, opdrachten, logboek (laten) bijhouden, enz.
2
De analyse heeft vooral te maken met de didactische aspecten in het verhaal. Aangezien er heel veel factoren mee kunnen spelen en de invloed op elkaar niet bekend is, zal dit aspect de meeste discussie met zich meebrengen. Het is geen formele eis maar ondersteund het totale plaatje van aandachtspunten van het lesgeven. Het vraagstuk van de analyse per niveau laat zich ongeveer als volgt omschrijven: Fase I niveau: ‘Hoe kan jij als begeleider een instructeur in opleiding wat leren?’ Fase II niveau: ‘Hoe kan jij als begeleider het leerproces van de instructeur in opleiding ondersteunen en hoe kun je controleren of ze wat geleerd hebben?’ Fase III niveau: ‘Hoe kan je er alles aan doen om het leren van de instructeur te optimaliseren en hoe heb je gecontroleerd dat jouw verbetering effect heeft gehad?’
Start en eind
De start en afsluiting van een stageweek/periode per instructeur/begeleider in opleiding moet duidelijk gemarkeerd worden. Ook de stage zelf moet een duidelijk begin- en eindpunt hebben. Verder behoort het ook tot de taken van een begeleider om de plaats van de begeleiding binnen een kamp te organiseren en te plannen. Denk bijvoorbeeld (ook) aan het organiseren van gezamenlijke gesprekken over
Hoofdstuk 6
De ZI-3 stage 51
lesgeven, stage, e.d. in een kamp. Veelal wordt daar in de zomer de dinsdagavond voor gebruikt.
Afronding
Afronding van een stage vindt veelal plaats door een opleider. In het geval van een ZI-3 meestal in overleg met een begeleider; in het geval van een ZI-4 meestal in overleg met een andere opleider of afgeronde ZI-4.
Plannen van de stage Begeleiden als vorm van lesgeven
Aan het begin van de stage moet het de stagiair helder zijn wat er te leren valt en hoe. Eén van de belangrijkste inzichten die je als begeleider moet hebben is dat het begeleiden van een stagiair in feite een vorm van lesgeven is. In diezelfde mate moet de begeleiding dus ook worden voorbereid. Centrale vragen daarbij zijn: • Welke eisen stelt de Ûlepanne aan een ZI-3? • Wat wil de stagiaire zelf leren • Wat wil (de begeleider) de stagiaire leren (in de komende tien minuten - vandaag - deze week - tijdens de hele ZI-3 stage). • Wat kan (de begeleider) de stagiaire leren (gezien de specifieke mogelijkheden van die week).
Lessituaties ingedeeld naar moeilijkheidsgraad
Een onderdeel van een goede voorbereiding is te komen tot een juiste inschatting van de beginsituatie van de stagiair. Dit bereik je door aan het begin van een zeilweek een gesprek te voeren met je stagiair, mee te varen aan boord en enerzijds te demonstreren (door het geven van een voorbeeldles) wat je de stagiair wilt leren, anderzijds door te kijken (observeren) hoe de stagiair zelf zeilles geeft. Hieronder is per rubriek een inschatting gemaakt van gemakkelijk naar moeilijker.
52
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Methodisch/didactisch Organisatorisch Relationeel Voorbereiding • Het vaststellen van beginsi• Het kiezen van geschikt 1. Benaderingswijze van de deelnemers aantuatie en doel. oefenwater. passen aan ontwikkemakkelijker • Het voorbereiden van een • Het van te voren in lingsfase, niveau, sfeer lesuur of dagdeel, met name kunnen schatten van e.d. gericht op de keuze voor de tijd die je nodig hebt werkvormen en oefeningen. om ergens al oefenend 2. Duidelijk en consequent zijn waar nodig te komen. • Een serie lesuren / dagdelen 3. Ruimte aan deelnekunnen plannen, uitvoeren en mers kunnen geven evalueren 4. Reageren op uitlatingen moeilijker van deelnemers 5. Enthousiasme overdraUitvoering • Het kunnen uitvoeren van • De eigen opstelling gen en stimuleren. een lesactiviteit en daarbij kunnen aanpassen aan 6. Sfeer doeltreffend kunminimaal in staat zijn tot: de situatie makkelijker nen beïnvloeden. 1. Het geven van een voor• Het houden van over7. Eenvoudige taken kunbeeld, zicht op andere waternen delegeren. 2. Een verbale uitleg, sporters 3. aanpassen van benadering • Tempo houden, eerlijke 8. Om kunnen gaan met conflictsituaties aan gedrag deelnemers, (korte) beurten geven 9. Veel betrokkenheid bij 4. stapje vooruit c.q. terug, en pauze’s inlassen de deelnemers kunnen 5. aandacht voor veiligheid, • De overgangen tussen bewerkstelligen. 6. toepassen en toelichten lesgedeeltes adequaat van BPR-regels. organiseren, een voor• Meerdere ‘typen’ lessen kunbeeld, een korte uitleg, nen geven (recreatief, hetemoeilijker een ander geschikt rogene bemanning, open). vaarwater opzoeken... • Deelnemers leren op elkaar te letten en te leren van elkaar. Evaluatie • Het kunnen evalueren van • De indeling in de tijd makkelijker het resultaat van een leerackan verantwoorden tiviteit. • De tijdsverdeling in de • Idem maar dan voor wat belesuren / dagdelen treft de hele dag kunnen verantwoorden. • De eigen les kan evalueren moeilijker
Begeleidingsvormen Uitgangspunt
De ZI-3 stagiaire geeft grotendeels zelfstandig les. De stage moet begeleidingsmogelijkheden garanderen. De volgende 'begeleidingsvormen' maken het mogelijk dat de stagiaire zijn lesgeven spiegelt aan dat van anderen.
Begeleidingsgesprekken in de groep • Aan het begin van de week en na de scheepsraad. Er wordt ingegaan op vragen van de stagiaires en de begeleider kan controleren of de stagiaires goed voorbereid zijn op de situaties die zij tegen zullen komen. • Themadiscussie. Wanneer de begeleiders ontdekken dat veel stagiaires zich met dezelfde items bezighouden is het zinvol met de hele groep daar een discussie over te voeren.
Individuele begeleidingsgesprekken • • • •
Voor- en nabespreken van een les. Helpen bij het voorbereiden van een les. Informeel gesprek. Kennismakingsgesprek.
Individuele begeleiding aan boord
Bij voorkeur vaart de begeleider minimaal één dagdeel per week mee aan boord. Samen met de stagiaire wordt er afgesproken op welke wijze de begeleiding zal plaatsvinden.
Hoofdstuk 6
De ZI-3 stage 53
• Observeren door begeleider. De begeleider stelt zich onopvallend op door zich sociaal te gedragen en het lesgeven van de stagiair niet te beinvloeden. (Een stille, notulerende observant heeft op veel mensen dezelfde uitwerking als een draaiende kamera. Zo moet het dus niet). • Voorbeeldles (observeren door stagiaire). De begeleider geeft les. Deze werkvorm vraagt om een goede voorbereiding. De stagiaire is voor de les betrokken bij het maken van het lesplan en beperkt zich tijdens het observeren tot een aantal - zelf uitgekozen - aandachtspunten. • Opdracht gebonden lesgeven. Begeleider en stagiaire maken samen een lesplan en verdelen van te voren de instructie-items. • Onderbreken. De stagiaire geeft les en maakt van tevoren duidelijk wat zijn plannen zijn. Afgesproken wordt dat de begeleider elementen uit de les mag overnemen wanneer de begeleider denkt dat zijn aanpak beter is.
Zelfstandig leren
De hele stage is erop gericht dat de stagiaire zichzelf zoveel mogelijk kan redden. De begeleiders nodigen uit tot zelfreflectie (overstag gaan, hoe doe ik dat zelf), de methode 'Zeilles geven' helpt om het zeilles geven in kleinere stukjes te verdelen.
Observeren Van tevoren plannen
Goed observeren vraagt om een goede voorbereiding. Een hele ochtend meevaren onder het mom van ‘ik kijk wel even hoe je het doet’, om daarna - aan de wal - een gesprek te destilleren uit wat je toevallig te binnen schiet, is te gemakkelijk en doet weinig recht aan waar je stagiair mee bezig is. Onderstaande paragrafen geven je wellicht een wat breder beeld van de vaardigheid van ‘observeren van zeillessen’.
Objectief observeren - kan dat?
Objectief observeren is alleen mogelijk in een duidelijk afgebakende situatie, waarbij er overeenstemming is over de beoordeling van de kwaliteit van die situatie. Concreet: Wanneer je de lessen van een beginnende zeilinstructeur observeert, dan wordt datgene dat je waarneemt én de wijze waarop je dat interpreteert sterk bepaalt door: • De opvattingen van de zeilschool over wat een goede instructeur is. • Jou eigen opvattingen: Jouw kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van zeilles geven; jouw opvattingen over het functioneren van instructeurs in de zeilschool; de lol die jijzelf aan het meedraaien in de zeilschool beleeft; en meer in het algemeen jouw opvattingen over hoe je met andere mensen om moet gaan. • Waarnemingskeuze’s: In een begeleidingssituatie let je normaliter niet op de kleur van de schoenen van je stagiair. De situatie waarin je zit (jouw rol als observator in de kuip van een valk) dwingt al tot een aantal (onbewuste) waarnemingskeuze’s. Het kan geen kwaad je daarvan bewust te zijn. Sterker nog: Het is verstandig van te voren een aantal aandachtspunten te kiezen waar je speciaal op wilt letten. • Het beeld dat je hebt van de instructeur die je begeleidt. • De invloed die je als observator uitoefent op het lesklimaat.
Observeren is kiezen Waarnemen of ‘je verplaatsen in...’ Kijk naar de stagiair, maar ook naar de deelnemers
Om goed te observeren kan het helpen je de vraag te stellen ‘hoe zou het zijn om daar te zitten’. Je komt dan interessante vragen op het spoor zoals: ‘zit ik daar wel lekker; kan ik daar alles wel goed overzien; kan ik horen wat er gezegd wordt; kan ik gemakkelijk overeind komen...’ Meestal zul je je observaties richten op degene die lesgeeft. Vergeet niet om bij het observeren ook je aandacht op de deelnemers te richten.
54
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding Wanneer je al je aandacht op de stagiair richt kan die een ogenschijnlijk goede les geven, zonder dat je hebt gezien of de boodschap overkwam. Daarnaast moet je ook letten op de complete lessituatie: Hoe is het om in die boot te zitten. Hoe gedragen de mensen zich daarin...
Kijken naar het totaal
Verslaglegging
Kwantitatieve waarnemingen
Kwalitatieve waarnemingen
Hoe onthoud je de belangrijkste waarnemingen? Probeer in ieder geval te voorkomen dat je de hele tijd zit te schrijven want dat heeft op veel mensen hetzelfde effect als gefilmd worden. Het is praktisch om onderscheid te maken tussen kwantitatieve (alles wat je kunt tellen en meten) en kwalitatieve (alles waar een interpretatie aan vastzit) waarnemingen. Het bijhouden van een tijdtabel is een voorbeeld van een kwantitatieve observatie. Hoe lang duren de deelnemersbeurten; hoe lang duren pauzes; instructies; hoe lang is de stagiair aan het woord; hoe vaak kan een manoeuvre beoefend worden? Kwalitatieve waarnemingen hebben meer te maken met vragen als: Hoe was de opbouw van de les; was het gezellig aan boord; sloot de les goed aan op de beginsituatie van de deelnemers; kwamen verzoeken of voorstellen van deelnemers goed tot hun recht...
De invloed van de observant op het lesklimaat
Het zal duidelijk zijn dat je je als observant zo bescheiden mogelijk moet opstellen. Jouw aanwezigheid heeft hoe dan ook invloed op het lesklimaat. Hoe meer aandacht er naar jou aanwezigheid uitgaat (bijvoorbeeld door de hele tijd stil in een hoekje te zitten en streng te kijken, of door steeds leuke grapjes tussendoor te maken), hoe moeilijker het zal worden zinvolle observaties te doen.
Gesprekstechnieken SPGP
Situatievraag
Probleemvraag
Gevolgvraag
In begeleidingsgesprekken is het de kunst om snel ‘to the point’ te komen. Door je in je begeleidingsgesprek te houden aan de SPGP systematiek heb je daarvoor een stevig hulpmiddel in handen. SPGP staat voor een volgorde van vragenstellen: S Situatievragen, P Probleemvragen, G Gevolgvragen en P Principe oplossingsvragen. Een praktijkvoorbeeld: Je begeleidt een nieuwe instructeur maar kon niet meezeilen aan boord, want je gaf zelf instructie. Je bent geïnteresseerd in wat jouw stagiair behandelde en wat zich aan boord afspeelde. Je hebt gezien dat de boot van je stagiair regelmatig flink scheef ging - het woei ook hard. Je vraagt bijvoorbeeld hoe de overvaart van Balk naar Woudsend ging. Vervolgens stuur je het gesprek naar wat volgens jou - gegeven de zojuist (beter) in beeld gebrachte situatie lastig (of natuurlijk juist goed) was. Jij kreeg in bovenstaand voorbeeld - op grond van antwoorden op de voorgaande 'situatievragen' de indruk dat de deelnemers wel veel pret hebben gehad en dat er een hoog kermis- en stuitergehalte in de les zat, maar dat er weinig of niet is geoefend, dat er weinig structuur in de les zat en dat de stagiair veel zelf aan het roer heeft gezeten. Met de 'probleemvraag' probeer je dit boven tafel te krijgen en maak je je stagiair bewust van de eigen keuzemogelijkheden. (Het spektakel zoeken van de lagerwal en veel zelf aan het roer zitten met stoere verhalen is niet de enige oplossing voor het pareren van harde wind...) Met een gevolgvraag laat je de stagiair zelf de consequentie van de keuze trekken. Antwoord van de stagiair op de vraag wat de consequentie van niet reven is, zou bijvoorbeeld kunnen zijn: “Het woei zo hard dat ik het roer regelmatig zelf over moest nemen."
Hoofdstuk 6
Principe oplossingsvraag
De ZI-3 stage 55
Principe oplossingsvragen leiden naar het juiste antwoord. Voorbeeld: “Wat had je moeten doen om de deelnemers toch te kunnen laten zeilen?” De SPGP vragensystematiek kan niet uit elkaar geplozen worden. Een begeleidingssituatie waar je het SPGP begeleidingsproces op los laat vraagt om de complete procesgang van S, via P naar G, afgerond met P. Een uitstekende kapstok om een begeleidingsgesprek aan op te hangen!
Counseling versus diagnose/recept model
De twee gespreksmodellen die hieronder worden besproken zijn bijna tegengesteld aan elkaar: De tegenstelling zit in de manier waarop je de stagiair benaderd. In het ‘Docter-recept’ model ga je er vanuit dat jij de deskundige bent en de stagiair onwetend. In het ‘Counseling’ model ga je er vanuit dat de instructeur wel kennis van zaken heeft en dat jij hem ondersteunt bij het zoeken naar oplossingen. Beide modellen zijn extremen, de meeste gesprekken bevatten elementen hieruit. Sommige stagiaires zijn snel geneigd hun eigen lesgeven als perfect te zien, daar werkt de counseling methode beter. Anderen vragen gewoon naar oplossingen voor concrete problemen. Daar kun je dan het best direct antwoord op geven in plaats van counselend te reageren met: ‘Wat denk je er zelf van?’ Diagnose-recept model Jij onderzoekt het lesgeven, stelt vast wat er aan mankeert en schrijft een oplossing voor
Counseling model Het samen met de instructeur zoeken van oplossingen voor problemen.
Jouw rol: De deskundige Toepassingsmogelijkheid: Als reactie op hele concrete vragen en in situaties waar de deskundigheid van de begeleider onbetwistbaar is. Voordeel: Het kost weinig tijd Nadeel: Wekt in begeleidingsgesprekken vaak wrevel en weerstand op als de deskundigheid te betwisten is (en dat is vaak het geval in lesgeefsituaties) Jouw rol: De instructeur begeleiden bij het vinden van eigen oplossingen. Toepassingsmogelijkheid: In situaties waar de instructeur in staat is over het lesgeven te praten. Voordeel: Een oplossing is als het ware samen met de instructeur bedacht, dat levert weinig weerstand op. Nadeel: Het kost meer tijd.
Slecht nieuws gesprek
Slecht nieuws is voor niemand leuk. Niet voor degene voor wie het is bestemd, maar ook niet voor de onheilsbode. Een vorm van slecht nieuws is bijvoorbeeld het niet slagen voor het examen ZI-3. Zelden maak je mee dat de niet geslaagde kandidaat niet een beetje verdrietig is, teleurgesteld, kwaad, of gefrustreerd. Aan het gevoel zelf zal je weinig kunnen veranderen, dat moet slijten en dat kost tijd. Wel kun je proberen de frustratie zo laag mogelijk te houden. De hieronder beschreven volgorde minimaliseert het frustratieniveau: Korte inleiding geven Het slechte nieuws meteen vertellen (geen doekjes erom winden) Gevoelsreflecties geven (duidelijk maken dat je meeleeft) Samen oplossingen bedenken.
Gespreksvaardigheden en trucjes
Gespreksvaardigheden hebben één belangrijk doel: Het gesprek gaande houden. Er zijn kleine maniertjes en trucjes om de gesprekspartner aan te moedigen door te praten en om aan te geven dat je zit te luisteren. Het zijn geen bijzondere dingen. De meeste mensen passen ze automatisch toe, maar door ze op een rijtje te zetten kun je ze ‘bewust‘ gebruiken om het gesprek te sturen.
56
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding Vaardigheden
Voorbeelden of omschrijving
Aandacht gevend gedrag Vergelijkbaar met zo nu en dan ‘ja’ zeggen tijdens een telefoongesprek
•
Ontspannen lichaamshouding: Dit ontspant de gesprekspartner. • Oogcontact: Teveel (gesprekspartner voelt zich bekeken. Te weinig (gesprekspartner voelt zich genegeerd). • Luisterreacties: Verbaal: hm, hm; oh ja; ga door; en toen. Non verbaal: knikken, lachen. Controle of je de ander goed begrepen hebt en richting Parafraseren geven aan het gesprek. Het in eigen woorden Voorbeeld: ‘Begrijp ik het goed dat je niet meer dan weergeven van stukjes een rif wilde steken omdat je geen stormfok had?’ inhoudelijke informatie. Informatie over gevoelens kun je afleiden uit: Toon, Gevoelsreflectie houding, gezichtsuitdrukking, stamelen, blozen, Het in eigen woorden spreeksnelheid en natuurlijk uit datgene dat er gezegd weergeven van wat jij wordt. denkt dat de ander voelt. Vragen stellen • Open vragen Kun je me vertellen over...? Het krijgen van informatie • Gesloten vragen Heb je de map bij je...? en sturen van het gesprek. • Doorvragen Ik begrijp je nog niet goed... • Concretiseren Wat bedoel je precies met... Samenvaten • Ordenen Wacht even, je had het net Kort in eigen woorden herover...! halen wat de ander net • Verhelderen Volgens mij spelen er bij dit gezegd heeft. Probleem twee dingen door elkaar... • Controle Begrijp ik goed dat je zegt... Voorbeeld: Ik wil het graag met je hebben over... Regulerende vaardigheof: Je vertelde net... kun je daar wat meer over vertelden Het sturen van het gesprek len. door bepaalde aspecten te benadrukken. Voorbeeld: Ik krijg de indruk dat je van mij verwacht dat Situatie verduidelijken Het oplossen van situaties ik het hele lesje dicteer. Dat is niet... etc. waarin sprake is van vage of onduidelijke verwachtingen
Hoofdstuk
7 Eindcriteria ZI-3
Beoordeling tijdens de stage Beoordelingsproblemen
Op grond van welke criteria en overwegingen besluit je als begeleider dat een ZI-3 stagiair de stage af kan ronden? De functie van zeilinstructeur is te complex voor een eensluidend antwoord. Je zult in ieder geval rekening moeten houden met de volgende vier 'beoordelingsproblemen'. Het eindoordeel is geen optelsom van vaardigheden – Aan sommige eisen moeten alle instructeurs voldoen. Het kunnen garanderen van de veiligheid aan boord bijvoorbeeld. Andere eisen zijn minder belangrijk. Sommige didactische vaardigheden zijn bijvoorbeeld niet essentieel voor een redelijke les. De instructeur moet daaraan tot op zekere hoogte voldoen mits de tekortkomingen gecompenseerd kunnen worden. Zo kan een instructeur bijvoorbeeld een gebrekkige voordracht compenseren met het geven van goede en gevarieerde opdrachten. Zo vormen de sterke en zwakke kanten van de instructeur samen een totaalbeeld. De ideale model-instructeur bestaat niet – Iedere instructeur is uniek en heeft z'n eigen kwaliteiten. De één geeft de deelnemers persoonlijke aandacht en blijft daarbij wat op de achtergrond en de ander is een sfeermaker en entertainer voor de hele groep. Beide instructeurs zijn waardevolle stafleden. Het is onmogelijk om alle gewenste varianten in de eindcriteria op te nemen. Niet alle leerervaringen zijn objectief te meten – Typische producteisen als 'gecontroleerd kunnen gijpen' of 'weten hoe een westcardinale ton er uit ziet', zijn gemakkelijk te meten. Moeilijker is dat bij proceseisen. Proceseisen verlangen dat de aspirant-instructeurs bepaalde ervaringen hebben opgedaan, zonder dat getoetst wordt of die ervaringen tot het gewenste leerresultaat hebben geleid. Bijvoorbeeld: De instructeur moet minimaal 2 uitgebreide lesvoorbereidingen gemaakt hebben. Of: de instructeur moet een didactisch weekend hebben gevolgd. Maak de eindcriteria niet te specifiek maar ook niet te globaal – Hele specifieke, concrete eindtermen met te observeren en te toetsen gedrag leveren een onwerkbaar dik boek op. Aan de andere kant maken te globale criteria de beoordeling van de aspirant ZI-3 extra subjectief omdat de eindcriteria dan uiteenlopend geïnterpreteerd kunnen worden. In de hieronder genoemde eindcriteria proberen we die subjectiviteit te beperken door het eindniveau te omschrijven in termen van te observeren gedrag en door tegelijkertijd het complete pakket eindcriteria werkbaar te houden.
Eindcriteria ZI-3 Criteria
De aandachtspunten zijn op grond van de volgende overwegingen gekozen:
58
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding 1. Wat mag je van ZI-3 verwachten (zie de profielschets uit hoofdstuk 3). 2. Welke aandachtspunten zijn belangrijk en welke minder belangrijk. 3. Wat is het criterium, waar ligt per aandachtspunt de grens tussen voldoende / onvoldoende? Wat dit laatste betreft: Producteisen zijn controleerbaar door observaties of door vragen te stellen (bijvoorbeeld door een CWO IV examen te organiseren). Proceseisen vragen om deelname aan een activiteit.
Voor de begeleider
Onderstaande schema's zijn speciaal bedoeld voor de begeleider. De indeling komt overeen met de aandachtspuntenlijst uit de ZI-3 stagemap. Om de stage af te kunnen ronden moet de stagiaire in ieder geval voldoen aan de eindcriteria die op een grijs vlak staan afgedrukt.
Zeiler
Vaardigheid Zeiler voor de lol kennis / inzicht Waarneming gevoel Kennis hebben van al De in bijlage 1 ge-
Zeilinzicht en kennis
die zaken die je als ervaren zeiler 'automatisch' doet, zonder dat je je daar bewust van bent. Weten hoe je je bepaalde manoeuvres en inzichten zelf hebt eigen gemaakt. De manoeuvres en de natuurkundige uiteenzettingen van het zeilen uit 'Leidraad voor zeilers' kennen.
Motoriek en handigheid
Sportief Olympische baan, Recreatief
wedstrijdreglement, matchracen Kennis van de Friese flora en fauna, sociale geografie, geschiedenis en architectuur strekt tot aanbeveling.
noemde manoeuvres stap voor stap heel duidelijk voor kunnen voordoen
Schipper
BPR
kennis van de bouw en uitrusting van het instructieschip De inhoud van het BPR paraat hebben...
Blessure preventie Veilige plaats aan
boord, dragen van zwemvesten en aan het weer aangepaste kleding
Omgeving De specifieke moeilijkheden van het
eindcriterium
Als zeiler geïnteresseerd zijn in de vraag hoe je een manoeuvre uitvoert, waar je naar kijkt, luistert of op let.
Criterium: Tot en met CWO II alle zeilpraktijk en theorie reflexief beheersen. Overige manoeuvres op CWO IV niveau. Meting: Tijdens de praktijktraining en het CWO IV praktijkexamen Criterium: Tijdens de stage een theorieles over koppels en krachten geven. Meting: CWO IV examen. Meting: CWO IV examen.
Interesse voor vormen van wedstrijdzeilen. Oog voor de beestjes, het riet, en al dat andere waar je naar kunt kijken en luisteren, zonder dat het je helpt sneller te zeilen. Een brede belangstelling voor de watersport, ook buiten de eigen situatie.
Meting: CWO IV examen
Deze inzichten ook naar de praktijk toe kunnen vertalen.
'Automatismen' hebben ontwikkeld in alle basis-zeilvaardigheden. Juiste afweging tussen veilig en doelmatig zeilen
Zeilcultuur kennis van scheepstypen, bouw, touwwerk, jachtetiquette veiligheid schip en bemanning kennis / inzicht Materiaal en uitrusting Een vrij uitputtende
houding
geen toetsing
Meting: CWO IV examen.
Vaardigheid
houding
eindcriterium
een kritisch oog en oor voor alles wat zich aan boord abnormaal gedraagt. ...en in de praktijk toe kunnen passen.
gedisciplineerd de dagelijkse en wekelijkse controles uitvoeren Het BPR ook daadwerkelijk toepassen
Inschatten van de lichamelijke konditie van de deelnemers.
Respect hebben voor de minder atletische medemens. Alternatieven kennen voor bepaalde 'halsbrekende' oplossingen.
Criterium: Checklist uit 'Zeilles geven' Meting: CWO IV examen. Criterium: CWO IV Meting: Praktijktraining, CWO IV examen en stage Stage - vanuit 'de ooghoeken' op letten tijdens de begeleiding aan boord en naar vragen tijdens begeleidingsgesprekken. Criterium: Minimaal een week de omge-
... en kunnen passeren of op kunnen
Hoofdstuk 7 Eindcriteria ZI-3 vaargebied kennen.
lossen.
Sociaal
Streven naar een goede sfeer aan boord, stimulerend en op basis van gelijkwaardigheid.
Communicatie Oogcontact. Hele
bemanning benaderen niet uitsluitend de roerganger
Organisatie Inzicht in het uitvoe-
ren van ingewikkelde manoeuvres. Afzonderlijke taken voor de bemanningsleden kunnen invullen.
Verstaanbaar ook als het harder waait. Aangepast gebruik van 'vaktermen'. Contact met roerganger en hele bemanning. Goede verhouding tussen 'instrueren' en 'recreëren'. Een ingewikkelde manoeuvre kunnen onderverdelen in afzonderlijke handelingen. Permanent overzicht hebben en Taken kunnen verdelen.
Zeilvoering De stabiliteitscurve
Kunnen reven op het van een open kielboot eigen schip. kennen.
Instructeur
Voorbereiding Kennis / inzicht Dagplanning / oefensituatie Inzicht in de 'leerstof-
opbouw' van de vorderingenstaat. Didactische mogelijkheden van de omgeving kennen.
Lesvoorbereiding maken Kennis hebben van
de aspecten die hier onder de kop 'lesgeven' zijn verzameld.
Doelen vaststellen en meedelen
Keuze werkvorm
Leerstofkeuze
ving verkend hebben. Meting: CWO IV, training en stage
Criterium: Goed verstaanbaar, aangepast gebruik van vaktermen, contact met de hele bemanning. Meting: Tijdens de training en de stage.
Overdachtelijk en geduldig.
Stadium van de 'bravoure' zeiler gepasseerd zijn
Criterium: Leiding kunnen nemen bij ankeren, aankomen en wegvaren van lagerwal, passeren van obstakels als bruggen en sluizen. Meting: CWO IV examen. Meting: CWO IV examen en stage
Vaardigheid
Houding
Eindcriterium
Op grond van de weersverwachting, en de bemanning een afgewogen dagplanning maken. Kunnen 'Lezen' van de vorderingenstaten. Aan de begeleider duidelijk kunnen maken hoe een bepaalde les gegeven gaat worden.
Eigen ideeën kunnen spiegelen aan die van andere instructeurs en de ideeën uit de klapper 'zeilles geven'.
Meting: Methodiekweekend volgen. Tijdens begeleidingsgesprekken.
Hoe doe ik het zelf, heb ik het zelf geleerd. Hoe doen andere instructeurs het Staan er goede suggesties in de klapper 'zeilles geven'.
Meting: Methodiekweekend volgen. Tijdens stage minimaal één keer een uitgebreide lesvoorbereiding maken.
Vaardigheid Lesgeven Kennis / inzicht Beginsituatie vaststellen Weten dat de beginsi- Zeilniveau vast kuntuatie wordt bepaald door het zeilniveau van de deelnemer, de omgeving (het weer en vaarwater) en de persoonlijkheid van de deelnemer (motivatie, leerstijl e.d.). Weten hoeveel tijd er gemiddeld nodig is om een bepaalde zeilvaardigheid aan te leren van onbewust onvaardig tot het 'doortrainen' Kennis van verschillenden werkvormen: Zelf uit laten zoeken, voorbeeld geven, vertellen, beschrijven, meedelen, vragen stellen, opdrachten geven
59
Houding
Eindcriterium
Geïnteresseerd zijn in de deelnemer. De deelnemer neemt les, de instructeur leert van de deelnemer. Niet iedereen is 'leerstof gericht' de
Criterium: Methodiek weekend gevolgd hebben. Tijdens de stage daadwerkelijk de beginsituatie vaststellen.
Deelnemers bewust kunnen maken van wat ze nog niet kunnen.
Uitgaan kunnen gaan van wat de deelnemers willen.
Vrij voor verschillende werkvormen kunnen kiezen; afhankelijk van de situatie, het doel van de les, de doelgroep.
Risico durven nemen en ook eens een werkvorm kiezen waar nog weinig ervaring mee is opgedaan.
Criterium: Methodiekweekend gevolgd hebben. Meting: Demonstratie tijdens stage begeleiding aan boord of via gesprek idem
Het onderwerp niet te ruim kiezen, de doe-
Bij het opsplitsen van de leerstof het grote
nen stellen in CWO termen en volgens onze vorderingenstaat.
idem
60
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Hulpmiddelen kiezen
Opdracht keuze Open / gesloten opdrachten
Foutenanalyse Goed / slecht analyse
Plaats en tijd Gemiddelde snelheid van de valk en het gemiddelde leertempo van de deelnemers.
Evalueren van de les Kennis / inzicht evalueren Afronden van oefe-
ningen en kunnen refereren aan de doelstelling aan het begin van de oefening.
len niet te ver weg; er voor zorgen dat de deelnemers weten waar ze mee bezig zijn. Onderscheid kennen tussen het 'zoeken van oefensituaties' enerzijds en het 'creëerden van oefeningen' tijdens het varen van een tocht anderzijds. Zijn de opdrachten eenduidig, goed uitvoerbaar, stimulerend, effectief, terzake, afwisselend en van de juiste moeilijkheidsgraad? Aan kunnen geven waardoor een manoeuvre niet goed ging. (Waarneming, inzicht of motoriek) Op tijd op de juiste plek kunnen zijn. Eerlijke tijdverdeling van de beurten
verband voor de deelnemers steeds in beeld hebben. idem
idem
idem
Gelijke aandacht voor ieder bemanningslid (ook al ligt iemand je niet goed).
idem
Vaardigheid
Houding
Eincriterium
Kunnen voeren van een evaluatiegesprek. Werken met oefeningenlijsten
Het evalueren van de les kunnen zien als wezenlijk onderdeel van het leerproces is.
Teamlid en gastheerschap Sociaal Kennis / inzicht Voorbeeldfunktie Vanzelfsprekend
Staflid
Vaardigheid
kennen van de ‘omgangsvormen’ bij de Ûlepanne. Thuis zijn in de prac- Inbreng in de tische organisatie van scheepsraad. een zeilweek. Kennis van de situatie bij 'de Ûlepanne'.
Houding
Eindcriterium
Geïnteresseerd in en betrokken bij deelnemers en andere instructeurs.
Nooit uitgeleerd Kritisch Kennis / inzicht
Vaardigheid
Houding
Accentueren sterke punten aspirant instructeur. flexibiliteit
Zelfinzicht leren zichzelf eed back te geven open staan voor andere invloeden kritisch vermogen te vergroten
Eindcriterium
Afsluiting van de opleiding Afronding opleiding en stage
De ZI-3 opleiding en -stage kan worden afgerond wanneer de aspirant instructeur aan de volgende voorwaarden voldoet: • Geslaagd voor het CWO IV examen kielboot voor wat betreft theorie en praktijk.
Hoofdstuk 7 Eindcriteria ZI-3
61
• Deelname aan een methodiekweekend of op een aantoonbare andere manier bekend zijn geraakt met de daarin aangeboden inhouden. • Een goed gevolg afgeronde stage.
Aanvragen ZI-3 pasje
Wanneer aan bovenstaande voorwaarden - onder supervisie van een opleider - is voldaan kan de opleider het ZI-3 pasje bij de CWO aanvragen en staat de nieuwe ZI-3 instructeur ook als zodanig bij de CWO bekend.
Hoofdstuk
8 Supervisie van de opleider
Opleiderstaken Opleider of coördinator?
Bij de Ûlepanne heeft de opleider de eindverantwoordelijkheid over alle zeilarrangementen, trainingsactiviteiten en stages. Op ieder afzonderlijk arrangement (behalve de arrangementen met minder dan 12 deelnemers) is een coördinator ingedeeld voor de organisatie van de dagelijkse gang van zaken. De opleider heeft de opleiderscursus bij de CWO afgerond. ZI-4s komen in aanmerking voor een rol als coördinator, mits zij voldoende ervaring bij de Ûlepanne hebben opgedaan. Wat zijn nu de verantwoordelijkheden van de opleider en wat zijn de verantwoordelijkheden van een coördinator van een zeilschoolweek? Uit het onderstaande zal blijken dat afgezien van een aantal formele handelingen veel typische opleidersklussen door de coördinator worden ingevuld.
Coördinator Intermediair
De coördinator zorgt ervoor dat het geheel aan omgangsvormen, gewoonten en gebruiken waardoor mensen zich op ‘de Ûlepanne’ thuis voelen, zich op een stabiele manier blijft ontwikkelen. Een opleider moet zich dan ook helemaal kunnen vinden in de in hoofdstuk 1 genoemde uitgangspunten. Het gaat dan om belangrijke zaken als de sfeer in de groep; de verhouding tussen zeilles geven en recreëren; de opvang van nieuwe instructeurs enzovoort... Natuurlijk zijn er per arrangement verschillen aan te wijzen en is veel afhankelijk van de instructeursploeg die op een bepaald moment samenwerkt, maar er moet een sterke rode draad terug te vinden zijn door het hele zeilseizoen. De coördinator treedt op als intermediair tussen instructeurs, deelnemers en vaste staf (ook keuken). Van instructeurs in stage tot en met ZI-4s die begeleiden. Maar natuurlijk van zeilschooldeelnemers met - wellicht lastige - wensen.
Zeilles
De coördinator bewaakt de kwaliteit van de zeillessen. Afhankelijk van de eigen zeilvaardigheid en ervaring met zeilles geven zal de coördinator meer of minder worden ondersteund door de opleider. De coördinator maakt een planning voor begeleiders en stagiaires. De begeleiding van stagiaires wordt in de eerste plaats verzorgd door andere ZI-4s. De coördinator moet zich meer op het totaal kunnen concentreren: wat willen en verwachten de deelnemers, komen de verwachtingen van de verschillende instructeurs voldoende tot hun recht. Dit alles natuurlijk gehouden tegen de achtergrond van de uitgangspunten van de Ûlepanne, zoals die zijn geformuleerd in hoofdstuk 1. De coördinator heeft ook de verant-
64
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding woordelijkheid over de dagelijkse bootindeling, die natuurlijk door andere instructeurs kan worden gemaakt.
Stage
Het is de verantwoordelijkheid van de coördinator om de kwaliteit van de stages te waarborgen. In groepen vanaf 16 deelnemers streven we ernaar een extra instructeur in te delen. Hierdoor wordt stagebegeleiding aan boord mogelijk. Tijdens de zeilweek moet er voldoende tijd ingeruimd worden om begeleidingsgesprekken te voeren. Voor een goed overzicht is het een voorwaarde dat er in de stagemapjes kort maar krachtig wordt aangegeven wat de voornaamste begeleidingspunten zijn en wat er is geleerd. Een eindverslag, gemaakt door de begeleider, mag daarin niet ontbreken.
Lesmateriaal
Binnen onze opzet is de coördinator tevens verantwoordelijk voor de kwaliteit van het lesmateriaal: De boten moeten zijn gecontroleerd op alle kritische details, en ook voor de theorie ‘s avonds moet aan het begin van de week alles op voorraad zijn om efficiënt te kunnen werken. Vanzelfsprekend kan deze taak gedelegeerd worden aan andere instructeurs.
CWO
In principe heeft een coördinator geen contact met het CWO secretariaat. De coördinator is goed thuis in de procedures die bij de CWO erkenning horen. Ingewikkelder vragen van deelnemers over de diploma-opbouw of over de CWO in het algemeen, moet de coördinator bevredigend kunnen beantwoorden.
Opleidersactiviteiten Vorm en inhoud geven
De opleider werpt een kritisch oog op de in gebruik zijnde zeilmethodiek en -didactiek. Door mee te varen met de groep, trainingsweken mee vorm te geven en de scheepsraad voor te zitten of bij te wonen, houdt de opleider zich op de hoogte. De opleider spiegelt de huidige vormgeving van de zeilschool voortdurend aan veranderingen om ons heen, zodat hij tijdig met nieuwe initiatieven kan komen.
Contact met CWO secretariaat
De opleider is verantwoordelijk voor het contact met de CWO. Denk bijvoorbeeld aan het aanvragen van examens, diploma’s en instructeurspas, het organiseren van ZI-4 examenweekends, het schrijven van opleidersjaarverslagen enzovoort. Ook mag je van de opleider verwachten dat die zich goed op de hoogte houdt van nieuwe ontwikkelingen in CWO verband.
Plannen en organiseren
De opleider deelt instructeurs in over de verschillende arrangementen, waarbij ervoor gezorgd moet worden dat minimaal de helft ZI-3 is en er voor de andere helft voldoende begeleidingsmogelijkheden zijn. De opleider is verantwoordelijk voor de begeleidingsmogelijkheden van ZI-3s en ZI-4s in opleiding. In de begeleiding laat de manier van zeilles geven zich op ‘de Ûlepanne’ het gemakkelijkste wijzigen. De opleider moet in deze activiteiten dus zeer inspirerend kunnen optreden. De opleider organiseert trainingsweken en -weekends en thema-weekends als het IK-overleg.
Leiding geven en voorwaarden scheppen
De opleider geeft leiding aan de instructeursgroep en zorgt ervoor dat ‘onze’ manier van werken op ‘de Ûlepanne’ blijft bestaan en zich verder ontwikkelt. Hij zorgt er kortom voor dat er consensus blijft bestaan over
Hoofdstuk 8 Supervisie van de opleider
65
hoe een zeilweek bij ‘de Ûlepanne’ er uit ziet. Als opleider schep je de voorwaarden waaronder de instructeurs uit zichzelf activiteiten ontwikkelen waarmee (o.a. opleidings)doelen bereikt kunnen worden. Hoe krijg je mensen zover? • Consensus over het resultaat. Er moet overeenstemming zijn over de resultaten die je wilt bereiken • Persoonlijke planning. Iedereen moet z’n eigen activiteiten kunnen plannen. • Overeenstemming over de middelen. Begeleiders en stagiaires moeten ook voldoende beslissingsbevoegd zijn met betrekking tot het kunnen bereiken van de doelen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. • Juiste feedback. Er moet voldoende aandacht voor de zaak zijn om op de juiste momenten commentaar te kunnen geven op nieuwe ontwikkelingen. • Vruchtbare sfeer. Opleider en instructeurs moeten op basis van vertrouwen met elkaar kunnen werken.
Eindverantwoordelijkheid Uitgifte CWO diploma’s
De opleider heeft de eindverantwoordelijkheid bij de uitgifte van CWO diploma’s en moet er dus op toezien dat deze volgens de juiste criteria worden verstrekt. De opleider moet zich goed op de hoogte houden van de vorderingen van de verschillende deelnemers. De intern afgenomen CWO III en IV examens moeten bij de ene instructeur niet zwaarder zijn dan bij de andere. Het is de taak van de opleider onder examinatoren voor de juiste consensus te zorgen.
Toezien op de begeleiding en afsluiting van de ZI-3 stage
De opleider moet er op toezien dat de stagemapjes tijdig worden bijgewerkt. Op voorspraak van een stagebegeleider kan de opleider de ZI-3 stage afsluiten. Uit de stagemap moet de nodige informatie over het verloop van de stage te halen zijn.
Verantwoordelijk voor totale groep
Door bepaalde opleiderstaken over te dragen aan anderen kan de opleider meer tijd vrij maken om de week vanuit een meer algemeen gezichtspunt te benaderen: De opleider is er niet slechts om de zeiltechnische en onderwijskundige vaardigheden van de instructeurs te vergroten, hij is verantwoordelijk voor de hele week. De opleider heeft meer oog voor het totaal dan voor het individu.
Hoofdstuk
9 Visie onvoorzien
Als er iets fout gaat Een dilemma
Een instructeurs opleidingsplan geeft houvast aan de verzorging en uitvoering van het hele programma van training tot begeleiding van aspirantinstructeurs. Natuurlijk laten de doelstellingen van de vaarschool zich onmiddellijk terugvinden in de programma-uitwerking. En zolang alles volgens plan gaat kunnen de programma’s voor iedereen worden teruggevonden en toegepast. Maar wat doe je als er plots geen plaats over is voor stagebegeleiding aan boord; wanneer er iemand ziek wordt of er onenigheid in de instructeursgroep ontstaat... Wanneer de zaken niet volgens plan gaan dan pas blijkt hoe sterk de in het werkplan voorgestelde visie zich manifesteert. Want dan ontstaan de dilemma’s die per definitie een vervelende keuze noodzakelijk maken. Onderstaande ‘gedragsregels’ moeten helpen om deze dilemma’s snel te herkennen en dus ook snel te beslissen wie er even moeten ‘slikken’:
Deelnemersbelangen gaan altijd voor
Dat is tamelijk vanzelfsprekend. Klant is koning. Maar wat is nu in het belang van de deelnemers? Een paar opmerkingen: • Voldoen aan de verwachtingen. Op grond van de folder, telefonische informatie of via vrienden of kennissen die al eerder op 'de Ûlepanne' zijn geweest, ontstaat er bij de deelnemers een bepaald verwachtingspatroon waar we iedere week aan moeten voldoen. Ook tijdens de week is het belangrijk die verwachtingspatronen vorm te geven. Bijvoorbeeld door aan het begin van de dag een plan te maken. Te informeren wat de deelnemers willen oefenen en wat je als instructeur in je hoofd hebt. Houdt er rekening mee dat de meeste deelnemers voorstellen van de instructeur al snel accepteren. Ook wanneer je voorstellen doet die afwijken van de verwachtingen. Hoe kom je er achter wat deelnemers willen. Was dat eerder thuis nu omdat de deelnemers het wilden of omdat je geen inspiratie meer had en maar wat over het meer zwalkte om de tijd te vullen... • Opkomen voor de deelnemers. Zeilschooldeelnemers pikken verrassend veel en zullen - om een voorbeeld te noemen - zonder klagen 30 minuten op een instructeur staan wachten. Dat vinden ze niet leuk, maar ze zijn onbekend met de situatie, hebben geen vergelijkingsmateriaal met andere zeilscholen en/of andere weken en vormen geen hechte groep die een blok kunnen vormen. Er zijn er maar weinig die de teleurstelling onmiddellijk ventileren. Ze zijn uiteindelijk op vakantie en willen niet van iedere irritatie een punt maken.
Aspirant-instructeurs of stagiaires
Een tweede groep waarvan de belangen relatief gemakkelijk onder de tafel geschoven kunnen worden zijn de aspirant-instructeurs en stagiaires. Een voorbeeld is de stagiair die grote problemen met lesgeven heeft omdat simpelweg de zeilvaardigheid onder de maat is. Teveel bezig met
68
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding 'schipperen' en te weinig met lesgeven. Zo'n instructeur kan niet weggestuurd worden, maar krijgt extra begeleidingstijd, zelfs als dat ten koste gaat van de begeleiding van de goed lesgevende stagiaires. Het is uiteindelijk niet de fout van de stagiaire dat die in deze vervelende situatie terechtkwam.
Als laatste maar niet als minste
De ervaren instructeursgroep komt eigenlijk per definitie tot z’n recht. Zij zijn het meest bekend met de situaties die zich op de zeilschool voordoen en zien ook het eerst wanneer er iets niet lekker loopt. De conflictsituaties hebben meestal niet tot inzet dat een ZI-3 of ZI-4 vindt dat zijzelf benadeeld worden door een bepaalde keuze; het gaat juist om principiële zaken: Bijvoorbeeld omdat er in een bepaalde week niets van een begeleidingssituatie terecht komt. Het zijn uiteindelijk de ervaren instructeurs voor wie bovenstaande regels zijn geformuleerd; om ze te helpen de vervelende keuzen sneller en met minder wroeging te kunnen maken.
Structureel probleem
Wanneer er sprake is van structurele problemen die steeds weer terugkomen dan moeten ze genoteerd worden in het logboek. Dit zijn items die tijdens het instructeursoverleg in november besproken worden.
Praktijkvoorbeelden Op tijd terug?
Een instructeur moet onverwacht naar de huisarts en denkt ruim op tijd weer terug te zijn. Maar met huisartsen weet je dat nooit zeker. In zo'n geval zal een begeleidingsplan uitgesteld moeten worden om je ervan te verzekeren dat in ieder geval alle boten op tijd van wal kunnen steken. Voldoen aan het verwachtingspatroon van de deelnemers - namelijk dat er om 9.00 u. wordt uitgevaren - is belangrijker dan de kans om een ochtend stagebegeleiding mis te lopen.
Onweer
De scheepsraad dreigt uit te lopen omdat een hevig onweer aan het eind van de middag de gemoederen nog steeds bestiert. De coördinator of opleider ziet het als taak om hierin rust te scheppen. In zo’n geval is het verstandig het onweer eerst even te laten voor wat het is en ervoor te zorgen dat alle lopende zaken zijn geregeld. Moeten er bijvoorbeeld nog mensen aan hun theorie-instructie werken. Willen zij bij de onweersfilosofiën zijn of besteden ze hun tijd liever aan voorbereiding; zo nee is er dan een ervaren instructeur die dat blok even kan overnemen. Door dit soort praktische zaken eerst te regelen voordat je je in de scheepsraad begeeft in een moeilijk te begrenzen en af te breken discussie, wordt de kwaliteit van dat gesprek beter en het is beter voor de gemoedsrust omdat nu niet tegelijkertijd een theorie-instructie voorbereid moet worden en een onweer verwerkt. Ook in dit geval gewoon stoppen met de scheepsraad als er koffie wordt geschonken.
Theorievrije woensdagavond
Sommige vanzelfsprekendheden kunnen in de loop van het seizoen gemakkelijk anders worden geformuleerd. Zo werd de woensdagavond tijdens sommige arrangementen van theorievrije avond tot kompleet vrije avond. Het is in dit soort gevallen belangrijk te weten welke principes of gedachtengangen achter de vanzelfsprekendheden schuilgaan. In dit geval even een ‘break’ in het drukke programma, zowel voor de deelnemers als voor de instructeurs. Een mogelijkheid om even iets anders te doen. Iedereen begrijpt dat je nooit met alle instructeurs tegelijkertijd midden in de week de groep aan z’n lot kunt overlaten. Een avond eruit moet van tevoren - individueel - gepland worden.
Hoofdstuk 9
Invullen vorderingenstaat
Visie onvoorzien 69
Kruisjesjagende deelnemers en te weinig overeenstemming bij het invullen van de vorderingenstaten staan (te vaak) garant voor discussies in de scheepsraad. Deze problematiek zit niet vast aan de vorderingenstaat maar aan de manier waarop die wordt gebruikt. Wij pleiten voor handhaving omdat het een handig hulpmiddel is voor het maken van de bootindeling bij grote groepen, maar ook omdat het een uitstekende kapstok is om gestructureerd zeilles geven als item in de scheepsraad te brengen. Uiteindelijk is de vorderingenstaat geen competentielijst, maar een registratie van de onderwerpen uit 'zeilles geven' die uitvoerig zijn behandeld...
Hoofdstuk
10 Kleine lettertjes
Onbezoldigd medewerker Vrijwilliger, recreant of werknemer?
Wat is de status van de instructeursvergoedingen en welke formele relatie hebben instructeur en zeilschool met elkaar. Voor de Ûlepanne werden deze vragen opnieuw actueel na een conflict met de belastingdienst over onkostenvergoedingen in 1999. Op aandringen van de Ûlepanne is in Hiswa-verband een oude kwestie (uit 1992) heropend. Vanaf 2001 is er een werkgroep van de Hiswa-SWO in onderhandeling met de belastingdienst Holland-Noord, over de tegemoetkoming in de onkosten van zeilinstructeurs. Eén van de eerste aspecten waarover een beslissing genomen moest worden, was in welke hoedanigheid een zeilinstructeur voor een commerciële zeilschool bijdragen levert. De meest voor de handliggende, namelijk als vrijwilliger, bleek lastig vol te houden. De belastingdienst Holland-Noord wilde uitsluitend verder praten indien er een dienstbetrekking werd voorondersteld. Zo konden de bepalingen uit de wet op de loonbelasting worden gebruikt om als uitgangspunt te dienen voor het vaststellen van een belastingvrije tegemoetkoming in de onkosten. Dit bleek een goed idee.
Geen vrijwilliger en geen recreant
Voor de inspecteur van de loonbelasting en het UWV, en voor ambtenaren van sociale diensten en semi-overheidsinstellingen als het Civiq, is het begrip ‘vrijwilliger’ gereserveerd voor mensen die onbetaald liefdadigheidswerk doen. In die zin beschouwen medewerkers van deze instellingen de combinatie van de begrippen ‘vrijwilliger’ en ‘commerciële zeilschool’ dan ook als een contradictie in terminus. Geen vrijwilliger dus. Maar waarom zou je zeilles geven dan formeel niet zien als de vorm van vakantie vieren die het feitelijk is?… Dat kan, maar de belastingdienst zal tegemoetkomingen in de onkosten van instructeurs uitsluitend alszodanig accepteren wanneer daar per individuele post een bonnetje tegenovertaat. Bij de schaal waarop zeilscholen niet betaalde instructeurs inzetten, zouden de individuele vergoedingen lastig met elkaar zijn te vergelijken. Dat kan aanleiding geven tot scheve gezichten. Bovendien levert ieder ‘geval’ een potentiële bron van discussie met de belastinginspecteur over welke onkosten wel of niet mogen worden vergoed. De inspecteurs blijken erg creatief in het ‘werk maken van vrijetijdsbesteding’ (zou dit de praktische uitwerking zijn van de zo door Den Haag nagestreefde ‘professionalisering’ van het vrijwilligerswerk?). Zo is in een rechtszitting door een inspecteur geopperd om het gebruik van de boot door de instructeur als een ‘vergoeding in natura’ te zien. Ook de instructeur als recreant is belastingtechnisch dus een problematisch uitgangspunt.
Niet betaalde medewerker
Ondanks het feit dat er geen sprake is van loonvorming en een arbeidsrelatie op grond van dat argument eenvoudig ontkend kan worden, bleek acceptatie van de voorwaarde van de belastingdienst Holland-Noord (het vooronderstellen van een dienstbetrekking) de beste optie. Immers, zo-
72
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding lang er geen sprake is van loonvorming, kan de belastinginspecteur geen loonbelasting en de inspecteur van de UWV geen premies werknemersverzekeringen heffen. Dit is het uitgangspunt van waaruit de Hiswa werkgroep met de Belastingdienst Holland-Noord de besprekingen zijn gestart. Doel was te komen tot een overeenkomst die het toestaat om met minimale administratie instructeurs op grote schaal een uniforme, belastingvrije tegemoetkoming in de onkosten te kunnen geven.
Tegemoetkoming in de onkosten Vaststellingsovereenkomsten
De onderhandelingen van de Hiswa-SWO met de belastingdienst Holland-Noord, resulteerde in een reeks van zogenaamde ‘vaststellingsovereenkomsten’. Aan het eind van het seizoen 2002 was de eerste een feit. Jaarlijks verscheen er een nieuwe, telkens met kleine wijzigingen. De nieuwste is van september 2009 dit jaar en deze is geldig tot 2014. Door te werken volgens het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst die Hiswa-vereniging afsloot met de belastingdienst Holland-Noord en het UWV, hoeven de vergoedingen niet met bonnentjes te worden verdedigd en kan er met een uniforme vergoedingsregeling worden gewerkt. De zeilschool hoeft geen kompleet opgetuigde loonadministratie op te zetten. Wel moeten de persoonlijke gegevens van de instructeurs, kompleet met sofinummers worden geadministreerd en moeten de verstrekte tegemoetkomingen in de onkosten worden geadministreerd en door de instructeur persoonlijk voor akkoord ondertekend worden. Zolang er geen sprake is van loonvorming hoef je als instructeur de tegemoetkoming in de onkosten niet te melden of te administreren. Dit geldt overigens uitsluitend voor mensen met een baan, voor studenten en voor scholieren.
Onkostenvergoeding ingepast in vaststellingsovereenkomst
Omdat het van 2000 tot begin 2002 nog niet duidelijk was hoe de onderhandelingen zouden uitpakken, ging de Ûlepanne – bij gebrek aan alternatief – door met de vergoedingsregeling uit de jaren daarvoor. Met ingang van 2003 is de vergoedingsregeling van de Ûlepanne aangepast aan de ruimte die de vaststellingsovereenkomst bood:
Berekening reisvergoeding Function BerekenReis() Kilometer = [Autokilometers] Dagen = [Instruktiedagen] KilometerA = Kilometer * 19 / 100 KilometerB = Kilometer * 7 / 100 If KilometerB > 25 Then KilometerB = 25 KilometerC = Dagen * 6 KilometerD = KilometerC + KilometerB If KilometerA >= KilometerD Then BerekenReis = KilometerD If KilometerD >= KilometerA Then BerekenReis = KilometerA End Function
1. Algemene onkosten – tegemoetkoming in de kosten van lunch, kleine consumpties, telefoonkosten e.d.. De tegemoetkoming bedraagt in 2010 precies € 6,99 per dag; 2. Trainingskosten – tegemoetkoming in de kosten van training op dezelfde wijze als in het verleden toegepast: zeven euro extra tegemoetkoming in de onkosten per dag, tot de helft van de gemaakte onkosten zijn vergoed, tot een maximum van 180 euro. Dit geldt uitsluitend voor door de zeilschool geadministreerde kosten. 3. Reiskostenvergoeding – Om aan te sluiten bij de vergoedingssystematiek uit de voorgaande jaren, is de volgende berekeningswijze voor de reiskosten gebruikt: • De reiskosten worden per rit (dus niet per arrangement) vergoed. • Op basis van een straal van 11 kilometer (22 kilometer heen en terug) wordt de tegemoetkoming op reiskosten berekend op zes euro per dag. Wanneer de daadwerkelijk gemaakte reiskosten lager zijn, dan wordt het verschil op het berekende bedrag in mindering gebracht. Zijn de reiskosten hoger, dan wordt het verschil gecompenseerd met zeven eurocent per kilometer (heen en terug) tot maximaal 25 euro. Wanneer het zeilles geven gecombineerd wordt met zelf trainen dan worden de berekende reiskosten naar rato vergoed.
Hoofdstuk 10
Kleine lettertjes 73
4. Maximum aantal dagen – Na 30 dagen zeilles geven (meer dan 80 maaltijden), worden de verstrekte maaltijden door de belastingdienst opgevat als loon in natura. De Ûlepanne blijft ook bij meer dan 30 dagen een tegemoetkoming geven van zes euro per dag. Het ‘loon in natura’ wordt dan door middel van een ‘eindheffing’ belast. In dat geval is een premie werknemersverzekering niet verschuldigd.
Uitkering
Wanneer je een uitkering ontvangt moet je altijd eerst overleggen met de uitkerende instantie. Deze kan namelijk achteraf en eenzijdig de economische waarde van het zeilles geven bepalen. Sociale diensten kunnen daarbij volstrekt zelfstandig te werk gaan. Dat andere instructeurs aantoonbaar geen loon ontvangen, hoeft voor de sociale dienst geen reden te zijn om de economische waarde van zeilles geven op nul in te schalen. Alleen het feit dat je je bijdrage levert aan een commercieel bedrijf, kan voor de sociale dienst genoeg zijn om te concluderen dat je ten onrechte gebruik maakt van de sociale verzekeringen. Dat geldt ook voor zeilles geven in het weekend of tijdens landelijke vakanties. Uitsluitend bij echt – door het Civiq toegestaan - vrijwilligerswerk kun je met behoud van uitkering bijdragen leveren. Nogmaals, wanneer je een uitkering ontvangt is overleg met de uitkerende instantie altijd noodzakelijk.
Belastingen, pensioen- en verzekeringspremies
Zoals hierboven gesteld hoeven er geen loonbelasting pensioen- en sociale verzekeringspremies ingehouden dan wel betaald te worden. Als instructeur moet je vanzelfsprekend je eigen persoonlijke aansprakelijkheids-, reis- en ziektekostenverzekering afsluiten. De Ûlepanne sloot een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering af en een ongevallenletselverzekering voor de instructeurs. Deze laatste verzekering keert uitsluitend uit bij blijvende invaliditeit of overlijden. De boten zijn casco verzekerd en verzekerd voor schade aan anderen. Wanneer je als instructeur voor de Ûlepanne vaart, komt ook het eigen risico voor rekening van de Ûlepanne. Wanneer je echter een boot huurt of zelf een activiteit bij de Ûlepanne organiseert, is het eigen risico voor eigen rekening.
Arbo Wie schrijft die blijft De bestaande instrumenten die we gebruiken om de kwaliteit van de zeillessen te waarborgen, zijn ook van belang voor het veilig werken. Onderstaande formulieren bewijzen dat we de zaak serieus nemen. Blijven gebruiken dus! • Vorderingenstaten deelnemers. • Bootcontrolelijsten (invullen). • Stagemapjes • Logboek - verslaglegging van het besprokene in de scheepsraad • Verslagen beleidsweekends
De Ûlepanne heeft ARBO-Anders uit Heerenveen in de arm genomen om te controleren of we aan de regelgeving op dit gebied voldoen. Voor instructeurs is het belangrijk te weten dat de training en begeleiding van de instructeurs volgens de procedures zoals je die bij de Ûlepanne hebt leren kennen, een wezenlijk onderdeel vormen van de huidige ‘risico inventarisatie en evaluatie’. Met andere woorden: Nog voordat wij dat zelf in de gaten hadden waren we eigenlijk al zeer veilig en verantwoord bezig. Bedenk wel dat de bestaande Ûlepanne procedures meer waard zijn dan een middel om de door ons nagestreefde kwaliteit te bewaken: Mochten er verzekeringstechnische kwesties ontstaan, dan moet aangetoond kunnen worden dat de procedures nog steeds actueel zijn, daadwerkelijk worden uitgevoerd en op hun kwaliteit worden gecontroleerd. Een extra stimulans dus om gebruik te blijven maken van onder andere stagemapjes en vorderingenstaten.
Gedragscode Gedragscode instructeurs en medewerkers
De Ulepanne vindt een veilige omgeving voor haar gasten belangrijk. Daarom moeten instructeurs en medewerkers de hieronder geformuleerde gedragscode lezen, voor gelezen ondertekenen en ernaar handelen.
74
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding Veel grenzen in het contact tussen instructeurs en zeilschooldeelnemers zijn niet eenduidig. Het ene kind wil bijvoorbeeld even op schoot zitten als het troost zoekt, het andere kind heeft behoefte aan een aai over de bol en weer een ander kind vindt het niet prettig om aangeraakt te worden. Hierover kunnen geen grenzen worden afgesproken die voor alle kinderen en in alle situaties gelden. Onbetwistbaar is dat seksuele handelingen en contacten tussen instructeurs en kinderen absoluut ontoelaatbaar zijn! In art. 249 van het Wetboek van Strafrecht staat: Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vierde categorie. Daarnaast is iedere vorm van seksuele toenadering tot jeugdigen beneden de 16 jaar verboden (Wetboek van Strafrecht: artikel 244, 245, 247, 248a, 249). En het afbeeldingen maken van seksuele gedragingen van iemand die nog geen 18 jaar is, is ook verboden (Wetboek van Strafrecht: artikel 240b). Daarom hebben wij als zeilschool voor al onze instructeurs een gedragscode opgesteld. Wanneer je bij ons actief wordt als vrijwilliger, stagiair(e) of als betaalde kracht, vragen wij je deze gedragscode te ondertekenen. Hiermee verklaar je dat je de gedragscode kent en niet tegen de gedragscode in zult handelen. Deze gedragscode is opgesteld met het oog op jongere deelnemers, maar geeft ook prima houvast om een beleid tegen seksuele intimidatie mee te ondersteunen.
Veiligheid en respect
De instructeur zorgt voor een omgeving en een sfeer waarbinnen de zeilschooldeelnemer zich veilig en gerespecteerd voelt. De deelnemers moeten worden gerespecteerd. Er mag geen onderscheid worden gemaakt naar of nadruk worden gelegd op godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid, culturele achtergrond, leeftijd of lichamelijke kenmerken. Dat betekent dat het kind zich zowel tijdens de activiteiten van de zeilschool, maar ook daarbuiten veilig moet voelen en het gevoel moet hebben dat hij zich - letterlijk - vrij kan bewegen.
Mensen in hun waardigheid laten
De instructeur gaat zo om met zeilschooldeelnemers dat de waardigheid niet wordt aangetast. Dit betekent dat je een kind of jongere nooit op een manier bejegent die hem in zijn waardigheid aantast. Je onthoudt je van discriminerende, kleinerende of (seksueel) intimiderende opmerkingen en gedragingen. Dit geldt tijdens de activiteiten, maar ook daarbuiten, tijdens alle activiteiten die door of namens de zeilschool worden georganiseerd.
Professionele afstand houden
De instructeur houdt gepaste afstand tot jonge deelnemers en dringt niet verder door in het dan nodig is voor het gezamenlijk gestelde doel. Denk hierbij aan het onnodig vragen stellen over het privéleven, persoonlijke afspraakjes maken, contact opnemen deelnemers buiten de activiteiten van de vereniging om, etc. De instructeur ontvangt de deelnemer niet bij zich thuis. Het is belangrijk dat de instructeur zich bewust is van zijn positie, die ook buiten de Ulepanne door kan spelen. Wanneer de instructeur deelnemers kent van buiten de zeilschool, dan is het belangrijk dat de instructeur zich als staflid kan blijven opstellen. Familie, vrienden of kennissen van de instructeur kunnen deze in verleiding brengen om op familiaire wijze ook met de andere deelnemers om te gaan. Dat gaat ten koste van de autoriteit van de betreffende instructeur, maar kan ook de hele organisatie op een hellend vlak zetten. Andere deelnemers kennen de betreffende instructeur immers niet zo goed. En die kunnen de ontstane sfeer gemakkelijk als bedreigend opvatten.
Hoofdstuk 10
Kleine lettertjes 75
Seksueel misbruik
De instructeur onthoudt zich van elke vorm van seksuele benadering en misbruik ten opzichte van de deelnemers. Alle seksuele handelingen, contacten en relaties tussen instructeur en deelnemer tot 18 jaar worden beschouwd als seksueel misbruik. De instructeur mag zijn positie en relatie nooit gebruiken voor persoonlijke doeleinden. Onderstaande activiteiten zijn voorbeelden van ontoelaatbaar gedrag: • een seksueel/erotisch geladen sfeer scheppen; • seksueel getinte opmerkingen en insinuaties, zoals grof taalgebruik of schuine moppen; • het stellen van vragen over seks, bijvoorbeeld over masturbatie, frequentie en vormen van vrijen; • het jeugdlid op een niet-functionele wijze bekijken en aanraken waarbij de ogen of handen zijn gericht op de geslachtskenmerken; • bevrediging van de eigen seksuele verlangens. Alle seksuele handelingen en relaties tussen instructeurs en deelnemers tot 18 jaar, of met iemand met een ontwikkelingsachterstand, zijn ontoelaatbaar en strafbaar volgens artikel 249 Wetboek van Strafrecht. Tussen volwassenen en kinderen of jeugdigen is sprake van een natuurlijk overwicht en dus een machtsverschil. Een kind kan daardoor zaken moeilijker weigeren, of overzien waar het om gaat. Het is aan de volwassene om de grenzen te bewaken. Dit geldt ook voor mensen met een ontwikkelingsachterstand of een verstandelijke beperking. De kalenderleeftijd vormt bij hen geen criterium, maar het feit dat zij een achterstand hebben in de verstandelijke en/of emotionele en sociale ontwikkeling. Dit betekent dat de instructeur: • nooit seksuele toenadering zoekt tot kinderen/jongeren en/of een seksueel of erotisch geladen sfeer schept (bijvoorbeeld door het laten zien van porno, of de eigen geslachtsorganen); • een kind/jongere nooit gebruikt voor bevrediging van de eigen seksuele en/of agressieve verlangens; • nooit (met seksueel gedrag) mag ingaan op verliefde gevoelens, seksuele verlangens of fantasieën van de pupil, óók niet wanneer hij/zij je daartoe lijkt uit te nodigen, dan wel onomwonden uitnodigt; • wanneer er een erotisch/seksueel geladen sfeer mocht ontstaan, of zou kunnen ontstaan, tussen de instructeur en een deelnemer, de instructeur afstand neemt en de situatie bespreekbaar maakt met de leiding of vertrouwenspersoon; • bij eigen gevoelens van verliefdheid voor, of gevoelens van afkeer van of agressie tegen het kind of de jongere, de instructeur afstand neemt en de situatie bespreekt met de leiding of vertrouwenspersoon. De instructeur raakt de deelnemer niet zo aan dat deze aanraking naar redelijke verwachting als seksueel of erotisch van aard ervaren zal worden. Uitgangspunt is dat de deelnemer het als seksueel getint ervaart. Bijvoorbeeld: het te lang vasthouden van een hand bij begroeten of afscheid nemen, iemand naar je toe trekken, je tegen het kind of de jongere aandrukken, een tongzoen geven, aanraken van billen en borsten, enzovoort. Aanrakingen zijn soms noodzakelijk, zoals bijvoorbeeld het helpen van een jonge deelnemer of een deelnemer met een lichamelijke beperking bij het naar het toilet gaan. Aanrakingen kunnen wenselijk zijn. Bijvoorbeeld bij het troosten van een jonge deelnemer. Maar er mag geen misbruik van gemaakt worden. De instructeur moet er voor zorgen dat daar waar lichamelijk contact noodzakelijk en functioneel is, dit contact of deze aanraking niet verkeerd - in de zin van seksueel getint of intimiderend - kan worden geïnterpreteerd. De instructeur houdt bij lichamelijk contact rekening met grenzen die de deelnemer aangeeft, leeftijd, ontwikkelingsniveau, achtergronden, de specifieke situatie en wat maatschappelijk en/of cultureel als aanvaardbaar wordt gezien.
76
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Geen toegang tot de slaapkamers
De instructeur gaat tijdens de zeilweken zeer terughoudend en met respect om deelnemers en de ruimtes waarin zij zich bevinden, zoals slaapzalen, omkleedruimten, douches etc. Gereserveerd en met respect betekent in dit beval bijvoorbeeld dat: • de instructeur en de deelnemer bij voorkeur niet met zijn tweeën op pad gaan, maar met bijvoorbeeld een extra instructeur of meer deelnemers; • de instructeur en de deelnemer in een één-op-éénsituatie niet op één kamer slapen; er zijn minstens twee instructeurs op een groep kinderen; • gereserveerd en met respect omgaan met de ruimtes waarin de kinderen zich bevinden, betekent dat de deelnemer zich daar veilig moet voelen, zijn privacy gewaarborgd is en sociale controle niet is uitgesloten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan: • niet zonder aankondiging de slaapkamer betreden en bijvoorkeur in gezelschap van een andere volwassene; • de deur open laten staan na het binnentreden, tenzij duidelijk is dat beiden behoefte hebben aan een zekere privacy; • gesprekken met het kind worden in een neutrale ruimte gehouden (niet in kleedruimte of slaapkamer).
Bescherming tegen ongelijkwaardige behandeling
De instructeur beschermt de deelnemer naar vermogen tegen vormen van ongelijkwaardige behandeling en seksueel misbruik en ziet er actief op toe dat de gedragscode door iedereen die bij de deelnemers is betrokken, wordt nageleefd. De instructeur heeft binnen zijn mogelijkheden de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van de deelnemers. Indien een instructeur grensoverschrijdend gedrag signaleert is hij verantwoordelijk het ongewenste gedrag te (doen laten) stoppen en te zorgen voor de veiligheid van het kind. De instructeur is alert op signalen die kunnen wijzen op seksueel misbruik of overtreding van de gedragscode.
Verplichting tot melden van misstanden
Indien de instructeur gedrag signaleert dat niet in overeenstemming is met deze gedragscode en bij vermoedens van seksueel misbruik, is hij verplicht hiervan melding te maken bij de stafleiding. Alle vermoedens of constateringen van seksueel misbruik moeten worden gemeld. Het kan zijn dat een deelnemer een instructeur in vertrouwen neemt en vertelt dat iemand hem/haar misbruikt. De instructeur belooft in een dergelijk geval geen geheimhouding. Feiten van vertrouwelijke aard, aan jou toevertrouwt, moeten te allen tijde worden gerespecteerd. Maar wanneer de belangen van de deelnemer in het geding zijn, moet de instructeur hiervan melding maken of ten minste een derde te raadplegen. Indien enigszins mogelijk gebeurt dit in overleg met de deelnemer.
Geen vergoedingen vragen of aannemen
De instructeur krijgt of geeft geen (im)materiële vergoedingen die niet in de rede zijn. Door vergoedingen dreigen de objectiviteit van het handelen en de onafhankelijke positie van de instructeur en die van de deelnemer in het gedrang te komen. Hierdoor kan een voedingsbodem ontstaan voor (seksueel) machtsmisbruik.
Bij twijfel altijd contact met de leiding zoeken
In die gevallen waar de gedragscode niet (direct) voorziet, of bij twijfel over de toelaatbaarheid van bepaalt gedrag zal de instructeur in de geest van de gedragscode handelen en zo nodig daarover in contact treden met de leiding van de zeilschool. Dit betekent dat de instructeur ook alert is op gedragingen die niet direct als seksueel misbruik of intimidatie zijn te betitelen, maar wel als grensoverschrijdend worden ervaren. Ook in dit geval is het belangrijk dat pas-
Hoofdstuk 10
Kleine lettertjes 77
sende maatregelen worden genomen, zoals het aanspreken van de persoon in kwestie. Desgewenst kan de instructeur de in het protocol genoemde personen raadplegen.
Vertrouwenspersoon
De Ulepanne benaderde de huisartsenpost in de regio om voor deelnemers, instructeurs en medewerkers op te treden als vertrouwenspersoon of –arts. In die gevallen waarin een instructeur of deelnemer zich alleen voelt staan en zich in kwesties waarover de gedragscode uitspraken doet, geen beroep kan of durft te doen op de leiding van de zeilschool.
Omgangsregels Een korte samenvatting
Iedereen die de Ulepanne bezoekt, onderschrijft de doelstellingen en het huishoudelijk reglement van de zeilschool. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen. Dit kan alleen als je elkaar in je waarde laat en elkaar met respect behandelt. Alle vormen van ongelijkwaardige behandeling, zoals pesten, machtsmisbruik, discriminerende, racistische, seksistische of (seksueel) intimiderende gedragingen of opmerkingen, of het hiertoe aanzetten, zijn bij de Ulepanne ontoelaatbaar. Wij vragen van staf, instructeurs en deelnemers dat zij meewerken aan het naleven van omgangsregels als de volgende (de lijst is vanzelfsprekend niet uitputtend): • • • • • • • • • • • • • •
Ik accepteer en respecteer de ander zoals hij is en discrimineer niet. Ik houd rekening met de grenzen die de ander aangeeft. Ik val de ander niet lastig. Ik berokken de ander geen schade. Ik maak op geen enkele wijze misbruik van mijn machtspositie. Ik scheld niet en maak geen gemene grappen of opmerkingen over anderen. Ik negeer de ander niet. Ik doe niet mee aan pesten, uitlachen of roddelen. Ik vecht niet, ik gebruik geen geweld, ik bedreig de ander niet, ik neem geen wapens mee. Ik kom niet ongewenst te dichtbij en raak de ander niet tegen zijn of haar wil aan. Ik geef de ander geen ongewenste seksueel getinte aandacht. Ik stel geen ongepaste vragen en maak geen ongewenste opmerkingen over iemands persoonlijk leven of uiterlijk. Als iemand mij hindert of lastig valt, dan vraag ik hem/haar hiermee te stoppen. Als dat niet helpt, vraag ik een ander om hulp. Ik help anderen om zich ook aan deze afspraken te houden en spreek degene die zich daar niet aan houdt er op aan en meld dit zo nodig bij de leiding.
Alcohol, drugs en roken
Ten aanzien van alcohol, drugs en roken vraagt stelt de Ulepanne zich als volgt op: • Geen drugs gebruiken of in bezit hebben. Dit is verboden in de Nederlandse wet. De Ulepanne gedoogt ook niet het gebruik van soft drugs. • In het bijzijn van jongeren niet roken of alcohol gebruiken. Goed voorbeeld geven. • Bij representatief werk niet roken of alcohol drinken. • Geen drankgelag opzetten; geen ‘bierspelletjes’; geen ‘kopstoten’; niet aanzetten tot excessief alcoholgebruik. • Wanneer de kinderen naar bed zijn, is een sober gebruik van alcohol of roken (alleen buiten) door de staf mogelijk.
78
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding • Er moet altijd minimaal een staflid (met rijbewijs) geen alcohol drinken om bij eventualiteiten te allen tijde te kunnen rijden.
Hoe zit dat precies met… Alternatieve instructeursactiviteiten Trainen – Trainen kan gedurende alle arrangementen. Instructeurs die voor CWO III trainen en alle nieuwe instructeurs die nog geen zeilles gaven, betalen 60 euro per dag. Op deze trainingskosten biedt de Ûlepanne een tegemoetkoming volgens bovengenoemde regels. Instructeurs die al zeilles geven kunnen ook door blijven trainen. De kosten bedragen dan 12 euro per dag. De bovengenoemde regel geldt niet voor deze kosten. De reiskosten worden bij training niet vergoed. Indien er in één arrangement zowel is getraind als lesgegeven, kan er op de tegemoetkoming in de reiskosten worden gekort. Beleidsweekend (IK) – Deelname aan overlegweekends bij de Ûlepanne is gratis. Omgekeerd worden er ook geen onkosten vergoed (dus ook geen reiskosten). In bepaalde gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt, maar uitsluitend na overleg vooraf. Werkgroepen – Werkgroepen die tijdens een beleidsweekend zijn opgericht kunnen onkosten declareren. Dit uitsluitend na vooraf overleg en na overdracht van BTW bonnetjes. De reiskosten worden volgens de geldende berekening vergoed. Verblijf – Kost en inwoning is gratis wanneer je zeilles geeft. Bij meer dan 30 dagen rekent de belastingdienst belasting over het zogenaamde ‘loon in natura’ dat je krijgt door aan tafel te schuiven. De fiscale consequenties daarvan komen op rekening van de Ûlepanne. Wanneer je geen zeilles geeft, betaal je 12 euro per dag. Onafhankelijk van de vraag of je wel of niet traint. BB-cup – Deelname aan de Beerenburgcup kost – net als de andere trainingsactiviteiten – 30 euro per weekend, vermeerderd met een euro om extra kosten te dekken. Aspirant instructeurs, introduces of deelnemers betalen 80 euro per dag.
Instructeursplanning Definitief ingedeeld – Wanneer je je als instructeur hebt ingedeeld, rekent de Ûlepanne op je komst. Eens per maand versturen we een nieuwsbrief waarop de instructeursaanmeldingen staan genoteerd. Indien er iets niet klopt graag per ommegaande reageren. Jouw deelname is zeker gesteld, ook wanneer er door tegenvallende inschrijving feitelijk minder instructeurs nodig zijn. Extra instructeurs – Bij zeilarrangementen waarin minimaal vijf boten varen, wordt bij voorkeur een instructeur extra ingedeeld, om onverhoopte uitval op te vangen en om stagebegeleiding aan boord mogelijk te maken. Vanzelfsprekend krijgen ook de instructeurs die extra meevaren een tegemoetkoming in de onkosten. Reserve – Wanneer je je aanmeld als instructeur voor een bepaald arrangement, is het mogelijk dat je op een reservelijst wordt geplaatst. Pas wanneer je bericht krijgt dat je inzet nodig is sta je ingedeeld. Omgekeerd rekent de Ûlepanne op je beschikbaarheid zolang je je niet hebt afgemeld.
Regels Opruimen – Theoriemateriaal, vorderingenstaten, stagemappen, pennen papier, verbandtrommels, gereedschap… Alles heeft een vaste plek. Graag na gebruik de spullen weer op hun plek opbergen. Controleren – Als instructeur ben je verantwoordelijk voor de conditie van je boot. Voor uitvaren controleren of de inventaris kompleet is en de
Hoofdstuk 10
Kleine lettertjes 79
boot vrij is van schade. Kleine mankementen zelf oplossen, grotere mankementen direct na terugkomst melden, zodat deze gerepareerd kunnen worden. Afmeren – In de Luts zijn de eerste 10 ligplaatsen van de Ûlepanne. Niet in Stipe-vakken afmeren! Halverwege de luts zijn er nog 10 ligplaatsen voor de Ûlepanne. Boten daar onder een hoek van 45 graden afmeren! Uitsluitend de kikker aan bakboord gebruiken. Boten langs de wal voor het voorhuis altijd met spring en stootwillen. Nooit meer dan twee boten naast elkaar. Altijd plek vrijhouden voor de ‘Heen-en-weerwolf’. Boten altijd (ook tussen de middag in plaatsjes) schoon en ordelijk achterlaten. De zorg die aan de boot wordt besteed is belangrijk voor het imago. Geen spullen op de wal laten liggen. Zelf aanwezig zijn en meehelpen bij het schoonmaken van de boot. Laatste dag – Boten extra goed schoonmaken inclusief kastjes, voor en achteronder, zelflozers en de lastige hoekjes onder de doft en bij de luikjes. Waterlijn afnemen en controleren op schade en inventaris. Luts – Nooit zeilend een box in of uit varen. De ligplaatsen van Ulepanne en Stipe beschouwen wij als jachthaven; zeilen is daar niet toegestaan. In de Lutsmond vanaf de eerste ligplaatsen, is het niet toegestaan te kruisen. Vanaf windkracht 4 is het niet toegestaan voor de wind met vol tuig door de Luts te varen.
Bijlagen
Begrippenlijst affectief - tot het gevoel of gemoed sprekend. Wat het leren zeilen betreft kun je de nadruk leggen op het beleven van het zeilen en daaruit leren, of op het verstandelijk (leren) begrijpen van het zeilen (cognitief). ANWB, (Algemene Nederlandse Wielrijders Bond) - De ANWB heeft zich als consumentenorganisatie van oudsher met de ontwikkeling van programma's en diploma's voor de zeilscholen bemoeid. Tot 1984 waren er niet meer dan 10 door de ANWB erkende 'bondszeilscholen'. Daarna is dat aantal snel toegenomen. Een van de vier partners binnen de CWO organisatie. aspirant instructeur - iemand die de opleiding tot zeilinstructeur volgt. Dit kan op twee niveaus die zich door de gestelde eisen aan de zeilvaardigheid van elkaar laten onderscheiden: Voor het schipperen tijdens schoolwerkweken moet de aspirant instructeur aan het eind van de opleiding (of trainingsweek) minimaal op CWO kielboot III niveau zitten en om les te kunnen geven aan zeilschool deelnemers minimaal op CWO niveau IV en een basisopleiding zeilles geven hebben gevolgd. basisopleiding zeilles geven - (ook wel methodiek/didactiekweekend genoemd) - een korte maar krachtige introductie die voorbereid op het zeilles geven aan volwassenen. begeleider - iedereen (maar meestal een opleider, ZI-4 of zeer ervaren ZI-3 zeilinstructeur)die een ZI-3 stagiaire gericht helpt bij het zijn en worden van een goede instructeur. Belastingdienst Holland-Noord - De belastingdienst waarmee Hiswa vereniging en het UWV een vaststellingsovereenkomst aangaande de belastingvrije tegemoetkoming in de onkosten van instructeurs konden ondertekenen. BPR - Binnenvaart Politie Reglement cesuur, cesuurbepaling - vastlegging van de grens tussen voldoende en onvoldoende leerresultaten. Civiq - kenniscentrum en adviesbureau op het gebied van vrijwillige inzet. Een club van 70 marktconform betaalde medewerkers die het vrijwilligerswerk moeten stimuleren en professionaliseren. Mmmm ‘professionele vrijwilligers’… Klinkt goed. cognitief - de kennis betreffend. Zie 'affectief'. CWO, (Commissie Watersport Opleidingen) - Een samenwerkingsverband tussen ANWB, KNWV, HISWA en Recron. Centrale doelstelling: eenheid brengen in de watersportdiploma's, waarborgen van de kwaliteit van de aangesloten vaarscholen. didactiek - kunst van het onderwijzen; dat deel van de opvoedkunde waarin de overdracht van kennis en vaardigheden behandeld wordt. Van Dale ervaringsleer - een opvatting over leren waarbij niet de lesstof maar de lerende centraal staat. Er wordt zoveel mogelijk voortgeborduurd op persoonlijke ervaring en het 'meemaken/meebeleven' van nieu-
82
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding we leersituaties/leerervaringen. Het is een affectieve vorm van leren. examen CWO IV - slagen voor dit examen is eerste voorwaarde om bij de CWO als ZI-3 zeilinstructeur geregistreerd te kunnen staan. Het examen kan de zeilschool in eigen beheer afnemen. Te organiseren examens moeten 48 uur van te voren bij de CWO gemeld worden. Wat de uitvoering betreft zijn er slechts richtlijnen. Examinator en of zeilschool kan kiezen voor een traditioneel examen van één uur per deelnemer of voor een hele dag trainen/examineren. heuristiek - wetenschap van het zelfontdekkend leren. Al uitproberend de regelmaat ontdekken. Hiswa, (vereniging voor Handel en InduStrie in de WAtersport) - Ondernemersvereniging van aan de watersport gelieerde bedrijven. Hiswa SWO - Hiswa Sectie Watersport Opleidingen. Een lastige club zeilschooleigenaars. Af en toe komen ze bij elkaar om te proberen het zo met elkaar eens te worden dat er gezamenlijk leuke dingen gedaan kunnen worden. De vergaderingen worden vooral gebruikt om het CWO (en dan vooral de rol van ANWB en het Watersportverbond daarin) kritisch onder de loep te nemen. instructeurs opleidingsplan, (IOP) - Een overzicht van de geplande activiteiten voor de opleiding van nieuwe instructeurs. KNWV - Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (tegenwoordig eenvoudig ‘Watersportverbond’). Overkoepelend orgaan van de zeilverenigingen in Nederland. Meest bekend door de training en begeleiding van aanstormend zeiltalend dat de naam van Nederland hoog moet houden tijdens grote internationale evenementen, maar ook de club voor lokale zeilverenigingen en bijvoorbeeld studentenzeilverenigingen. Zetelt in Bunnik. Geeft onderdak aan de CWO administratie en haar administrateur. methode - vaste weldoordachte manier van handelen om zeker doel te bereiken. methodiek - leer der te volgen methoden (bij onderzoek of onderwijs). opleiding - in de opleiding bereiden we aspirant-instructeurs voor op zelfstandig zeilles geven. De opleiding bestaat uit een zeilvaardigheidsen een methodisch/didactisch deel. De stage is niet bij de opleiding inbegrepen. Na de opleiding moet de aspirant-instructeur - als stagiair - zelfstandig les kunnen geven. opleidingsplan - het onderhavige werkstuk. Dit bevat een kompleet overzicht van de praktijk van opleiding en begeleiding van aspirantinstructeurs tot ZI-3s inclusief een onderbouwing van deze praktijk. opleider - een door de T.C. opgeleide en erkende instructeursopleider en begeleider. Heeft de verantwoording over het opleiden van instructeurs, organiseert de basisopleiding zeilles geven, de zeilvaardigheidstrainingen en garandeert voldoende begeleidingsmogelijkheid tijdens het seizoen. De opleider mag ZI-3 diploma's uitreiken. De opleider functioneert voor de vaarschool, maar is voor wat betreft de invulling van de opleiding volgens het ZI-3 en ZI-4 systeem verantwoording verschuldigd aan de T.C. reflexief, reflexief zeilles geven - bespiegelend; door reflectie kennend. In verband met het geven van zeilles: nagaan hoe je zelf manoeuvres uitvoert; hoe je zit, waar je naar kijkt, luistert, wat je voelt, waar je aan denkt... Dit alles om je instructies te verrijken met die aandachtspunten die zo vanzelfsprekend lijken dat je er nooit aandacht aan geeft. rollen, die een instructeur bekleed als zeiler, als schipper, instructeur, gastheer, teamlid selectie - De eerste twee dagen van de praktijkopleiding zijn voor de aspirantinstructeur en de zeilschool bepalend voor het vervolgtraject. De zeilschool kan besluiten de opleiding te stoppen wanneer het ingeschatte zeilniveau te laag is of wanneer – naar het oordeel van
Bijlagen 83 minimaal drie trainers, aansluiting bij de rest van de instructeurs problemen gaat geven. Bij negatief advies worden de kosten van de training terugbetaald. stage ZI-3 - Onderdeel van de ZeilInstructeur A-opleiding is het doorlopen van een stage gedurende de eerste weken waarin een beginnende instructeur lesgeeft. Ander onderdeel is het CWO IV examen dat de zeiltechnische en –theoretische kennis en vaardigheid toetst. stagemap ZI-3 - Op de Ûlepanne maken stagiaires gebruik van een stagemap waarin aandachtspunten, leerervaringen en opmerkingen van begeleiders genoteerd kunnen worden. Stagiaire (ZI-3 stagiaire) - een zeilinstructeur die zelfstandig les kan geven, maar die z'n recht op begeleiding op moet eisen. TC (Technische Commissie) - De Technische Commissie is de belangrijkste commissie binnen de CWO. Deze commissie ontwikkelt en bewaakt (in samenwerking met werkgroepen per vaardiscipline) de inhoud van de kaderopleidingen en diploma-eisen voor de consument. De TC is naar het CWO-bestuur het belangrijkste adviesorgaan. Ook binnen de TC zijn de verschillende participanten (ANWB, KNWV, Hiswa en Recron) vertegenwoordigd. toelating - Om toegelaten te kunnen worden voor de instructeurstraining moet de aspirant instructeur het CWO III diploma hebben of over vergelijkbare zeilervaring beschikken. trainer - de instructeur die lesgeeft aan aspirant-instructeurs of trainees trainee - de aspirant-instructeur (net zo onbezoldigd als de trainer overigens) training ZI-3 - een verkeerd begrip. kijk even of het in de tekst voorkomt en bedenk een alternatief. ûlepanne - “Halfronde dakpan met boogvormige opening om licht en lucht door te laten. Schuilplaats voor vogels o.a. uiltjes”. Uit het ‘Frysk Wurdboek’. Ûlepanne, de Ûlepanne - leuk zeilcentrum in de Zuid Westhoek van Friesland. Veel aardige mensen, perfect materiaal en een breed programma. UWV - Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen. vaste staf - Arjan, Itie en Peter. vaststellingsovereenkomst - In de hier gebrukte context: De overeenkomst tussen Hiswa vereniging, Belastingienst/Holland-Noord, kantoor Zaandam en het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), over de tegemoetkoming in de onkasten van instructeurs, die onbelast gegeven mag worden. zeilinstructeur A (ZI-3, ZI-3) zeilinstructeur B - (ZI-4, ZI-4) zeilles geven - (methode zeilles geven)
84
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding
Bronvermelding Ad Erkamp - Ervaringsleren Allemansend - Stagemap Auke Wouda - Leerplan zeilinstructeur-A 1985 Corte de, Geerligs e.a. - Beknopte didaxologie CWO - Opleiderscursus 1991/1992 CWO/TCKZ - Handboek opleidingen Geerligs en van der Veen - Lesgeven Keus, Johan - De beste zeilers staan niet aan de wal Molenhuis, Allemansend en Ûlepanne - ZI-4 Didactisch weekend 1994 Parreren, C.F. van - 'Leren denken' en 'Leren op school' Ûlepanne - 'Weekje zeilen leren', folder 1995, Ûlepanne - 'Zeilles geven', zeilmethodiek en -didaktiek voor ‘de Ûlepanne' Ûlepanne - ZI-3 didactisch weekend 1992, '93, '94, '95 Versloot, Leo, zeilschool 'Heegermeer' - leerpsychologie - ook wel: zeilen! Hoe leert een cursist dat? Vester - 'Hoe wij denken, leren en vergeten' Vinea - 'Didactiek van het toerzeilen', 1983
Bijlagen 85
Index A
G
affectief, 42; 77 algoritmen, 22; 23 ANWB, 77 ARBO, 73 aspirant instructeur, 19; 20; 21; 26; 36; 39; 40; 41; 60; 77
Geheugen, 21 Gelder, 27; 43 Gesloten vragen, 56 Gevoelsreflecties, 55 Gevolgvraag, 54 globale aanpak, 24 goed / anders, 31
B basisopleiding, 10; 36; 39; 42; 45; 77; 78 begeleider, 42; 47; 51; 52; 53; 55; 57; 58; 59; 64; 77; 78 begeleidingsvormen, 10; 52 beginsituatie, 27; 28; 29; 31; 33; 35; 51; 52; 54; 59 belastingdienst, 71; 72; 73; 74 belastingdienst Holland-Noord, 71; 77 bewust onvaardig, 25; 29 bewust vaardig, 25 Bewustwording, 22 BPR, 16; 28; 40; 52; 58; 77
H Heuristieken, 22 Hiswa, 78; 79
I instructeurs opleidingsplan, 67; 78
K KNWV, 77; 78; 79
C cesuur, 26; 77 Civiq, 71; 73; 77 cognitief, 77 coördinator, 63; 68 Counseling, 55 CWO, 26; 27; 35; 36; 39; 40; 41; 42; 43; 45; 58; 59; 60; 61; 64; 65; 77; 78; 79; 85
D Denkregels, 23 diagnose/recept, 55 didactiek, 21; 25; 26; 43; 64; 77 dip, 25 doceren, 27; 29; 30 doelstelling, 27; 29
L Leeraanpak, 24; 28 leermiddelen, 27; 29; 30 leerpsychologische, 21 Leerstijlen, 23 leerstof, 17; 18; 21; 23; 24; 25; 26; 27; 28; 29; 31; 59 leertype, 25; 27; 28 Leren aan ervaring, 19 Lesmodel, 42 lesplan, 17; 42; 53
M methodiek, 21; 43; 44; 77; 78 model, 27; 31; 43; 55; 57 Motorisch leren, 24
E
O
ervaringsleer, 30; 77 Ervaringsleren, 85 examen, 36; 40; 41; 55; 58; 59; 60; 78; 79
Observeren, 28; 31; 53 onbewust onvaardig, 24; 59 onbewust vaardig, 25 Onthouden, 22
86
De Ûlepanne Handboek instructeursopleiding Open vragen, 56 opleider, 10; 13; 19; 34; 36; 44; 45; 47; 61; 63; 64; 65; 68; 77; 78 opleiding, 1; 9; 10; 15; 19; 20; 26; 34; 35; 36; 37; 39; 41; 42; 44; 45; 60; 64; 77; 78; 79
T
P
UWV, 71; 72; 79
Parafraseren, 56 Principe oplossingsvraag, 55 Probleemvraag, 54
V
TC, 79
U
reflexief, 33; 40; 58; 78 Registratie, 21 Reproductie, 22
vaste staf, 10; 11; 12; 13; 34; 63; 79 vaststellingsovereenkomst, 72; 79 vorderingenstaat, 18; 28; 29; 35; 41; 42; 59; 69 vragen stellen, 27; 30; 59 Vragen stellen, 28; 56
S
W
selectie, 39; 78 Situatievraag, 54 Slecht nieuws gesprek, 55 slipkoers, 40 SPGP, 54; 55 stage, 10; 18; 31; 34; 35; 36; 37; 39; 41; 42; 43; 47; 51; 52; 53; 57; 58; 59; 60; 61; 63; 65; 78; 79 stage ZI-3, 79 stagemap ZI-3, 43; 79 Stagiaire, 79 SWO, 78 synthetische aanpak, 24
werkvorm, 27; 29; 30; 31; 35; 40; 53; 59
R
Z zeilles geven, 9; 10; 15; 16; 18; 19; 20; 25; 26; 29; 35; 36; 37; 39; 41; 42; 43; 45; 53; 58; 59; 63; 69; 77; 78; 79 zeilniveau, 17; 18; 27; 28; 29; 31; 36; 59 zelf ontdekkend leren, 30