Achtergrondinformatie bij fusie van (verplichtgestelde) bedrijfstakpensioenfondsen
Managementsamenvatting In toenemende mate worden bestuurders geacht de toegevoegde waarde van het pensioenfonds aan te tonen. Al gauw wordt dan gekeken naar de (relatieve) hoogte van de uitvoeringskosten. Schaalvergroting kan bijdragen aan het reduceren van de kosten per euro pensioen. Bij een kritische beschouwing van het toekomstige uitvoeringsmodel van de bedrijfstakpensioenregeling, kunnen pensioenfondsbestuurders in hun afwegingen de samenvoeging van „hun‟ fonds met een of meer (vergelijkbare) fondsen overwegen. Een fusie van (pensioen)stichtingen is over het algemeen een gereguleerd proces. De belangrijkste „stappen‟ zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen. Een fusie van pensioenfondsen kent wel enkele bijzondere kenmerken, die voortvloeien uit specifieke pensioenwetgeving, zoals de Pensioenwet en de Wet Bpf 2000. Binnen dat kader hebben bestuurders de nodige beleidsvrijheid. Evenwichtige belangenafweging en transparantie over het gevoerde beleid zijn centrale thema‟s bij de samenvoeging van meerdere fondsen. De motieven om tot een fusie te komen, worden kort beschreven, maar dat is geen limitatieve opsomming. Ieder bestuur zal zijn eigen afwegingen moeten maken. In dit paper worden de belangrijkste aandachtspunten van een fusie beschreven. Naast de juridische aspecten passeren ook financiële overwegingen van de samenvoeging van pensioenvermogens en pensioensverplichtingen de revue. Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Juridische aspecten 1. Burgerlijk Wetboek 2. Pensioenwet 3. Wet Bpf 2000 4. Vrijstellingsbesluit 5. Mededingingswet 6. Fiscaliteit 3. Andere (niet-juridische) aandachtspunten 1. Voor- en nadelen van fusie 2. Kerncijfers 3. CAO/Arbeidsvoorwaarden 4. Dekkingsgraad 5. Bestuurlijke structuur en medezeggenschap 6. Beleggingsbeleid 7. Uitvoering/Ontvlechting 8. Statuten Prinses Margrietplantsoen 90, 2595 BR DEN HAAG Postbus 93158, 2509 AD DEN HAAG telefoon (070) 76 20 220
4. Stappenplan fusie 1. Voorfase 2. Opstellen voorstel tot fusie 3. Betrokken partijen tijdig informeren 4. Ondertekening van fusievoorstel 5. Ter inzage leggen 6. Advertentie 7. Schuldeisers 8. Verklaring van geen verzet 9. Fusiebesluit 10. Notariële akte 11. Inschrijving in Handelsregister 5. Planning
1. Inleiding In zijn toespraak tijdens de Algemene Ledenvergadering van VB op 16 april 2007 wees DNB-directeur Witteveen erop dat een kostenbesparing van 0,5% van de totale activa (jaar in jaar uit) leidt tot een meer dan 10% hogere pensioenuitkering gedurende de hele looptijd. Of een lagere premie in dezelfde orde van grootte. Recent DNB-onderzoek toont aan dat er sprake is van een grote spreiding in de uitvoeringskosten bij de verschillende pensioenuitvoerders. Waar bij de duurste pensioenuitvoerders bedrijfskosten oplopen tot 1,2% van de totale activa, is dit percentage voor de goedkoopste categorie slechts 0,1%. Witteveen verbond hieraan enkele conclusies: De schaalgrootte is van doorslaggevende betekenis voor de hoogte van de uitvoeringskosten. Het bestuur van een pensioenuitvoerder met relatief hoge uitvoeringskosten heeft wat uit te leggen aan zijn deelnemers. Witteveen riep de fondsbestuurders op zich te bezinnen op de schaalgrootte van hun fonds. Hij wees daarbij op de mogelijkheid van een fusie of samenwerking. Dat de sector het thema schaalvergroting en uitvoeringskosten al op het netvlies heeft, bleek tijdens de VB-Platformbijeenkomsten in maart 2007. Bij die gelegenheden stelden verschillende bestuurders de samenwerkingsmogelijkheden met andere fondsen, waaronder een fusie, uitdrukkelijk aan orde. Met onderhavige notitie komt het VB-Bureau tegemoet aan de wens van de deelnemers aan de Platformbijeenkomsten om inzicht te krijgen in de mogelijke consequenties van een fusie van bedrijfstakpensioenfondsen. In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de belangrijkste juridische aspecten van een fusie. Andere aandachtspunten worden beschreven in hoofdstuk 3. Er wordt afgesloten met een stappenplan en een planning (hoofdstuk 4 en 5). In deze notitie wordt sporadisch stil gestaan bij de „zachte‟ elementen van een integratie van pensioenfondsen. Gedurende elk fusieproces zijn er momenten waarop de ene partij
D/08/5116/LvdH
2
de ander iets moet gunnen. Er moet oog zijn voor de mogelijke cultuurverschillen en in het besluitvormingsproces voor voldoende „tegenwicht‟. De verstandhouding tussen de betrokkenen moet dit op voorhand niet onmogelijk maken. In een dergelijk proces spelen niet alleen rationele belangenafwegingen een rol, een voorbeeld hiervan is het behoud van identiteit. Andere argumenten, die aan het voornemen om te fuseren ten grondslag kunnen liggen, andere dan de eerder genoemde kostenefficiëntie, komen kort aan bod. Eventuele personele consequenties blijven onbesproken. 2. Juridische aspecten Welke wet- en regelgeving is relevant wanneer twee bedrijfstakpensioenfondsen (hierna bpf‟en) willen fuseren? Er wordt stil gestaan bij het Burgerlijk Wetboek, de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 en het Vrijstellingsbesluit. Ook de mededingingsrechtelijke aspecten en de fiscale wetgeving passeren de revue. 2.1. Burgerlijk Wetboek “Fusie is een rechtshandeling van twee of meer rechtspersonen waarbij één van deze het vermogen van de ander onder algemene titel verkrijgt …..”. Deze bepaling is van toepassing op de fusie van stichtingen en dus op de fusie van bpf‟en. Fuserende fondsen kunnen ook gezamenlijk een nieuw fonds oprichten dat het vermogens van de beide overdragende fondsen verkrijgt. Bij een fusie gaan de rechten en verplichtingen van de deelnemers jegens het overdragende bpf over naar het overnemende bpf. Door het van kracht worden van de fusie houdt het overdragende bpf op te bestaan. De fusie geschiedt bij notariële akte en wordt van kracht met de ingang van de dag waarop de akte notarieel wordt verleden. De voorwaarden die het Burgerlijk Wetboek verder aan het fusieproces stelt, komen in het „stappenplan‟ aan bod. 2.2. Pensioenwet De Pensioenwet (PW) kent geen bepalingen die rechtstreeks van toepassing zijn op de fusie van pensioenfondsen. Een uitzondering vormt wellicht artikel 111 PW. Daarin staat dat de deelnemersraad van het overdragende bpf advies mag uitbrengen over het voorgenomen besluit tot een gehele of gedeeltelijke overdracht van de fondsverplichtingen. Terwijl de deelnemersraad van het overnemende bpf advies mag uitbrengen over de overname van die verplichtingen. Het bestuursbesluit betreft echter primair de fusie, de overdracht is daarvan slechts het gevolg. Op het fusievoorstel is uiteraard wel de algemene norm van toepassing dat het bestuur zich bij de vervulling van zijn taak richt naar de belangen van de bij het fonds betrokken belanghebbenden. Op het pensioenfondsbestuur rust de verplichting om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. Daartoe nopen de principes voor goed pensioenfondsbestuur. Hieruit vloeit een algemene zorgplicht voort die ertoe leidt dat het bestuur openheid van zaken geeft over de voorgenomen fusie. Alle belanghebbenden hebben er recht op te vernemen
D/08/5116/LvdH
3
wat de consequenties zijn van zo‟n integratie. Het tijdstip waarop openheid van zaken wordt gegeven, is situationeel bepaald. Zo kan worden overwogen om de deelnemersraad vroegtijdig en informeel te informeren. 2.3 Wet Bpf 2000 Op verzoek van sociale partners binnen een bedrijfstak kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de deelname in een bpf verplicht stellen. Niet alleen wordt de pensioenregeling dwingend opgelegd aan alle - ook aan de ongeorganiseerde - werkgevers en werknemers, tevens is de deelname aan het fonds verplicht. In dit kader doet zich de vraag voor of de verplichtstelling(beschikking) van het overdragende fonds vanwege de fusie overgaat naar het overnemende fonds. SZW en DNB zijn van mening dat de verplichtstelling niet onder algemene titel in de fusie meegaat, omdat de verplichtstelling geen recht is van het fonds. Zij stellen dat de verplichtstelling wordt aangevraagd door de „bedrijfstak‟, waardoor deze een recht is van de bedrijfstak als zodanig en slechts op naam van een bpf wordt gesteld. De verplichtstelling is daarom niet overdraagbaar. Die redenering is wellicht begrijpelijk vanuit het perspectief dat de verplichtstelling ook niet georganiseerde werkgevers en werknemers raakt. De verplichtstelling kan ook slechts ambtshalve of op verzoek van de „bedrijfstak‟ worden ingetrokken. Tegen deze redenering is wel het een en ander in te brengen, maar dat blijft verder onbesproken. Voor het vervolg wordt uitgegaan van het standpunt van DNB en SZW dat de verplichtstelling niet kan worden overgedragen. In het geval dat het ene fonds het andere fonds overneemt, zal de „bedrijfstak‟ de Minister moeten verzoeken om de verplichte deelname in het overnemende bpf te wijzigen. De wet gaat er van uit dat de uitbreiding van de werkingssfeer als een wijziging van de verplichtstelling wordt beschouwd. En een wijziging vereist een nieuwe aanvraag. Het Toetsingskader Wet Bpf geeft inzicht in de criteria waaraan verplichtstellingsverzoeken worden getoetst en de daarbij te volgende procedures. Het Toetsingskader kan worden gedownload van www.cao.szw.nl. Evenals de checklist Vereisten ontheffing Wet Bpf en de Regeling betreffende aanvragen Wet Bpf. De voorwaarden voor het wijzigen van de verplichtstelling zijn identiek aan die welke gelden voor het aanvragen van een nieuwe verplichtstelling. Dat wil zeggen de aanvraag moet vergezeld gaan van: Een verklaring omtrent de representativiteit De oprichtingsakte van het betreffende bpf Een gewaarmerkt exemplaar van de reglementen Een (nieuwe of gewijzigde) ABTN De wijzigingsakte van statuten Naast het verzoek tot wijziging van de verplichte deelname in het overnemende bpf moet een verzoek worden ingediend tot intrekking van de verplichtstelling van het overdragende bpf. Het is raadzaam om beide verzoeken aan elkaar te verbinden. Het belang van de gelijktijdige effectuering is mede gelegen in de bepaling dat de wet gevolgen bevat voor
D/08/5116/LvdH
4
deelnemers, voor werkgevers, voor het bpf en voor derden „zolang de verplichtstelling duurt‟. Na beëindiging van de verplichtstelling blijven de (meeste) bepalingen van de Wet Bpf van toepassing, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarover de verplichtstelling duurde. Deze zogenoemde nawerking geldt dus de rechten en verplichtingen die tijdens de duur van de verplichtstelling zijn ontstaan. De aanvraag tot wijziging wordt in de Staatscourant gepubliceerd met het oog op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen. Ook het wijzigingsbesluit wordt gepubliceerd. 2.4. Vrijstellingsbesluit Het bpf verleend aan een werkgever ten behoeve van diens werknemers een vrijstelling van de verplichte deelname. Vrijstellingen worden verleend wegens een bestaande pensioenvoorziening, in verband met concernvorming of een eigen CAO, dan wel vanwege onvoldoende beleggingsperformance. Daarnaast kan het bpf om andere redenen een dispensatie verlenen. Wat zijn de consequenties van een fusie voor de verleende vrijstellingen? Een fusie heeft consequenties voor de werkingssfeer van het „overnemende‟ bpf. En daarmee mogelijk ook op de verleende vrijstellingen. Dat heeft op zich geen directe consequenties voor verleende vrijstellingen of afgewezen verzoeken. Lopende procedures zullen wellicht wel moeten worden herbeoordeeld. De vrijstellingsgrond „een bestaande pensioenvoorziening op het moment van aanvraag van de verplichtstelling‟ kan mogelijk tot complicaties leiden. De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling wordt beschouwd als een aanvraag van de verplichtstelling en dus ontstaat er een nieuw toetsingsmoment. Of er daadwerkelijk een dispensatieverzoek kan worden ingediend, zal mede afhangen van de pensioenbepalingen in de relevante CAO respectievelijk de werkingssfeerbepaling. Tot de procedurele aspecten als bedoeld in paragraaf 2.3. behoort ook de publicatie van de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling. Het overnemende bpf zal de vrijgestelde werkgevers in kennis moeten stellen van de wijziging van de statuten en reglementen, die het gevolg zijn van de fusie. Verder zal het bpf moeten onderzoeken of de fusie gevolgen heeft voor de vrijwillig aangesloten werkgevers. De grondslag voor die relatie is contractueel bepaald, het bpf heeft immers overeenkomsten gesloten met die werkgevers. 2.5. Mededingingswet De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) houdt toezicht op de naleving van mededingingswetten. De Mededingingswet (Mw) verbiedt a) kartels en b) misbruik van economische machtsposities. En bij de NMa moeten c) bepaalde fusies en overnames worden gemeld. a. Het Nederlandse mededingingsrecht kent een verbod op het maken van concurrentiebeperkende overeenkomsten door ondernemingen (kartelverbod). De verplichtgestelde deelname in een bpf zou in beginsel als zo‟n overeenkomst kunnen worden beschouwd. De Eerste Kamer heeft op 26 juni 2007 een voorstel tot wijziging van de Mw aangenomen, waardoor de deelname in bedrijfstakpensioenfondsen expliciet wordt uitgezonderd van het kartelverbod.
D/08/5116/LvdH
5
b. Evenzeer is verboden het misbruik maken van een economische machtspositie. Ook deze bepaling zou op een verplichtgesteld bpf van toepassing kunnen zijn. Een verplichtgesteld bpf kan echter worden aangemerkt als een onderneming die is belast met het uitvoeren van diensten van algemeen economisch belang en op grond daarvan is vrijgesteld. c. Resteert de vraag of de zogenoemde concentratiebepalingen op de fusie van bpf‟en van toepassing zijn. De Mw onderscheidt drie soorten concentraties: overnames, fusies en joint ventures. Het concentratietoezicht is alleen van toepassing op concentraties waarbij de ondernemingen tezamen jaarlijks in totaal meer dan € 111.450.000 wereldwijd omzetten en binnen Nederland een omzet van minimaal € 30 miljoen realiseren. Valt de fusie van bpf‟en binnen dit bereik, dan moet de voorgenomen fusie worden gemeld bij de NMa. In deze meldingsfase onderzoekt NMa of er reden is om aan te nemen dat als gevolg van de fusie een economische machtspositie kan ontstaan ten gevolge waarvan de concurrentie op de Nederlandse markt significant worden belemmerd. Als daarvan sprake zou kunnen zijn, dan moet een vergunning worden aangevraagd. Het VB-Bureau is van mening dat er geen sprake is van het creëren van een economische machtspositie ten gevolge waarvan de concurrentie op de Nederlandse markt significant verder wordt belemmerd of beperkt. Immers de werkingssfeer van twee voorheen separate verplichtstellingen wordt door een fusie van de verplichtgestelde fondsen niet groter. Hierover zal nog met de NMa worden gesproken. Bij het initiële melden van de voorgenomen fusie brengt de NMa € 15.000 in rekening. De tweede fase, waarin de fusie wordt onderzocht op het ontstaan van een economische machtspositie, kost € 30.000. 2.6. Fiscaliteit In paragraaf 3.3. wordt gewezen op eventuele fiscale knelpunten bij een fusie, wat betreft de pensioenregelingen. Een fusie kan ook fiscale implicaties voor het fonds zelf hebben. In het geval tot de vermogensbestanddelen die overgaan van het ene naar het andere fonds onroerende zaken behoren, kan in beginsel overdrachtbelasting zijn verschuldigd. Verder zal overleg met de Belastingdienst noodzakelijk zijn om een koepelvrijstelling, dan wel enige andere „afspraak‟ over de verschuldigde BTW van de pensioenuitvoering te bestendigen. Het verdient aanbeveling om de voorgenomen fusie op zijn fiscale merites te laten beoordelen. 3. Andere (niet-juridische) aandachtspunten Pensioenfondsbesturen worden geacht te handelen in het belang van alle betrokkenen. De evenwichtige belangenafweging moet centraal staan bij de samensmelting van bpf‟en. Zoals in de inleiding al is aangegeven is het verlagen van de kosten van de pensioenuitvoering een belangrijk motief. Andere voor- en nadelen kunnen evenzeer van doorslaggevende betekenis zijn bij de finale beoordeling van een fusie. Alvorens de
D/08/5116/LvdH
6
belangrijkste niet juridische aandachtspunten van een voorgenomen fusie te bespreken, wordt kort stil gestaan bij enkele voor- en nadelen van een fusie. 3.1. Voor- en nadelen van fusie Deze notitie begon met een verwijzing naar het „economies of scale‟-motief waarop DNB-directeur Witteveen wees. Hij stelde dat schaalgrootte bijdraagt aan het reduceren van de pensioenuitvoeringskosten per euro pensioen. Hierna worden – in willekeurige volgorde en niet-limitatief- andere motieven om te komen tot een fusie aan de orde gesteld: Grotere organisaties hebben over het algemeen meer aantrekkingskracht op talenten. Het binden van talentvolle medewerkers aan de organisatie verhoogt de dienstverlenende kwaliteit van de organisatie en draagt bij aan het versterken de bestuurlijke kwaliteit. Het gefuseerde fonds heeft minder bestuurlijke en medezeggenschap functies te bezetten. De eventuele zoektocht naar geschikte kandidaten wordt eenvoudiger. Grotere organisaties zijn eerder en beter in staat om de bestuurlijke en beleidsmatige ondersteuning te organiseren, dan wel te optimaliseren. Bijvoorbeeld door het inrichten van een eigen bestuursbureau. Fondsen met een groter te beleggen vermogen hebben betere toegang tot meer complexe financiële producten en alternatieve financiële markten. Dat zou een impuls aan het netto-rendement moeten geven. Bovendien mag worden verwacht dat de kosten per euro belegd vermogen dalen. De fusie van fondsen, die bedrijfstakken bedienen waartussen relatief veel arbeidsmobiliteit bestaat, vermindert het aantal waardeoverdrachten. Tevens zal het aantal geschillen over de aansluiting van „gemengde bedrijven‟ afnemen. De „overlapproblematiek‟ zou minder groot moeten worden. Schaalgrootte geeft informatie- en onderhandelingsmacht. Het fundament onder de solidariteit is breder. Kleinere fondsen zijn gevoeliger voor demografische ontwikkelingen. Er ontstaan meer mogelijkheden voor fondsenbesturen die aangesloten werkgevers en werknemers met andere collectieve producten dan pensioen willen bedienen. Het draagvlak (afzetmarkt) neemt toe. De samenhang tussen verschillende producten en het advies worden van meer betekenis. De benodigde investeringen zijn door een grotere organisatie eenvoudiger op te brengen. Dat geldt tevens voor andere investeringen zoals in informatietechnologie. Kleven er dan geen nadelen aan een fusie? Hierna worden er enkele genoemd. Verlies van identiteit. Des te groter het fonds, des te groter de afstand tot de aangesloten werkgevers en werknemers. Er is minder maatwerk mogelijk. Bedrijfstakspecifieke regelingen zullen vanwege uniformering van reglementen verdwijnen. Daar waar het fonds nauw betrokken is bij de CAO-onderhandelingen over pensioen, zal de impact van de fusie in ogenschouw moeten worden genomen. Een fusieproces is tijdrovend en complex, waardoor er minder „management attention‟ is voor andere belangrijke bestuurlijke en beleidsmatige kwesties. Een fusie is duur. Een fusie zonder externe adviseurs is ondenkbaar. Het fonds moet budget beschikbaar stellen.
D/08/5116/LvdH
7
In het algemeen kan worden gesteld dat een fusie de uitkomst moet zijn van het uiteindelijke doel dat het fondsbestuur nastreeft. Zo zal het nastreven van lagere pensioenuitvoeringskosten of het verhogen van het rendement op het belegde vermogen wellicht ook op andere manieren dan door middel van een fusie, kunnen worden gerealiseerd. Gedacht kan worden aan asset pooling, fiduciair management of out sourcing. 3.2. Kerncijfers Bij aanvang van een fusieproces is het belang inzicht te krijgen in de belangrijkste kenmerken van de fusiepartners. Vergelijking van kerncijfers levert waardevolle informatie op voor de fondsbesturen die een fusie overwegen. Belangrijke kerncijfers zijn: aantal werkgevers, opbouw, omvang en ontwikkeling van deelnemersbestand, premie-inkomsten, omvang en samenstelling van de activa, omvang van de voorziening pensioenverplichtingen, dekkingsgraad, rendementsgegevens, de normering van de indexatie en de kosten van het pensioenbeheer. In een latere fase ligt een meer diepgravende analyse van de financiële positie van de bpf‟en voor de hand. Door meerdere jaren te vergelijken kunnen trends worden „ontdekt‟. Mogelijke trends zijn dat de financiële positie van een fonds in steeds mindere mate wordt beïnvloed door het premiebeleid, de impact van het indexatiebeleid op de financiële positie, dan wel de gevoeligheid van de verplichtingen of de beleggingen. De analyse op hoofdlijnen kan overigens ook plaatsvinden aan de hand van de kerngetallen uit bijlage 1 van het Handboek FIRM van DNB. Uiteindelijk gaat het er om dat de rechten en verplichtingen samenvloeien, immers het bpf kent één ondeelbaar vermogen. Bij het samenvoegen van activa en passiva moet rekening worden gehouden met de belangen van alle betrokkenen. Zo zal een surplus in de dekkingsgraad moeten toekomen aan de oorspronkelijke deelnemers in het betreffende bpf. De kerncijfers kunnen richtinggevend zijn bij de gedachtevorming over oplossingen voor verschillen in dekkingsgraden. 3.3. CAO/Arbeidsvoorwaarden Een bpf kan meerdere pensioenregelingen uitvoeren. Eén bpf kan ook meerdere CAO‟s bestrijken. Voor de hand ligt om de pensioenregelingen van de gefuseerde bpf‟en te integreren. En dus is het van belang te bezien welke CAO‟s door de fusie worden geraakt. De impact zal mede afhangen van de inhoud van pensioenparagraaf in de CAO‟s, inclusief de werkingssfeerbepalingen. Het arbeidsvoorwaardenbeleid in een bepaalde sector is mede maatgevend voor de „pensioendeal‟. Dit is van belang voor bijvoorbeeld de omvang van de doorsneepremie, de verdeling van de bijdrage/premie over werknemers en werkgevers en de loonontwikkeling in de sector met het oog op de indexatieambitie. Bijzondere aandacht zal geschonken moeten worden aan lopende overgangsregelingen, die bijvoorbeeld in het kader van de Wet VPL zijn afgesloten.
D/08/5116/LvdH
8
Het integreren van pensioenregelingen is een zeer nauwgezette aangelegenheid, waarbij ook niet-financiële motieven een rol kunnen spelen. Er is altijd sprake van maatwerk. Des te groter de verschillen zijn, des te complexer is de integratie. In voorkomende gevallen kan met (tijdelijke) overgangsmaatregelen worden gewerkt. Bijvoorbeeld om verschillende premieniveaus nader tot elkaar te brengen. Een andere mogelijkheid is een tijdelijke indexatiebeperking. Er zijn tal van andere opties denkbaar. Met het oog hierop is het aan te bevelen in een vroegtijdig stadium de opinie van de toezichthouder te vernemen. Daar waar pensioenregelingen worden gewijzigd, ligt het voor de hand de nieuwe regeling op haar fiscale merites te beoordelen. Het is dan aan te bevelen in contact te treden met de Belastingdienst. Dat is te meer van belang met het oog op soms complexe fiscale vraagstukken waar het overgangsregelingen betreft. In dit kader wordt nog het volgende opgemerkt. Vanwege de fusie gaan rechten en verplichtingen over op het „nieuwe‟ bpf. Er is dan geen sprake van een collectieve waardeoverdacht en dus gelden geen instemmingvereisten voor deelnemers. Dat is anders indien ná de fusie pensioenregelingen worden aangepast, tengevolge waarvan een interne collectieve waardeoverdracht moet plaatsvinden. Deelnemers c.s. moeten daarmee instemmen, althans zij moeten daartegen geen bezwaren hebben geuit. 3.4. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is veelal de centrale maatstaf voor de integratie van activa en passiva van de fuserende fondsen. De deelnemers van het fonds met de hoogste dekkingsgraad zullen niet zonder meer bereid zijn om dat surplus op te geven. Aan de deelnemers van een „rijker‟ fonds zullen daarom extra rechten moeten worden toegekend. Een surplus kan bijvoorbeeld als een bestemmingsreserve voor de betreffende deelnemers worden aangemerkt. Of andersom, de rechten van de deelnemers in het oorspronkelijk „armere‟ fonds worden (tijdelijk) beperkt, waardoor het tekort als het ware wordt „inverdiend‟. Het verdient over het algemeen de voorkeur om voordat de fusie definitief wordt beklonken de „afrekening‟ van dekkingsgraad goed te regelen. Daarmee worden lastige discussies achteraf voorkomen. De deelnemers krijgen dan de gewenste duidelijkheid over hun vooruitzichten. Indien het ene bpf het andere bpf overneemt, rijst de vraag of het overnemende bpf haar oorspronkelijke dekkingsgraad als maatgevende norm mag blijven aanhouden. Dat zal waarschijnlijk geen probleem zijn in het geval de invloed op de integratie van het „kleinere‟ fonds beperkt is. Of in het geval de dekkingsgraad van het kleinere fonds hoger was. Hiervoor bestaat geen algemene norm, de specifieke omstandigheden zullen maatgevend zijn. Overleg hierover met de toezichthouder is noodzakelijk. 3.5. Bestuurlijke structuur en medezeggenschap Na de fusie is er nog maar sprake van één bpf, met één bestuur en één deelnemersraad. De oorspronkelijke besturen, deelnemersraden, verantwoordingorganen, intern toezicht,
D/08/5116/LvdH
9
etc., moeten integreren. Welke modus daarvoor wordt gekozen zal door de omstandigheden worden bepaald. Meer in het algemeen, de gehele governance van het fonds moet worden herzien. Op het moment dat de beide besturen overgaan tot het opstellen van een voorstel tot fusie moeten al afspraken zijn gemaakt over de omvang en samenstelling van het nieuwe fondsbestuur. (zie onderdeel 4.2. van het stappenplan) 3.6. Beleggingsbeleid Het integreren van de activa en passiva van de fuserende fondsen noodzaakt waarschijnlijk tot een nieuwe ALM-studie. Het daaruit voortvloeiende risico- en rendementsprofiel zal worden afgezet tegen de nieuwe (en bestaande) verplichtingen van het overnemende fonds. Dat kan tot gevolg hebben dat de beleggingsstrategie moet worden hergeformuleerd. Waardoor mogelijk de beleggingsportefeuille bijstelling behoeft, bijvoorbeeld door een andere diversificatie van of binnen de verschillende beleggingscategorieën. Mandaten en richtlijnen zullen dan moeten worden herzien. Wellicht moeten andere externe beheerders worden aangezocht en rapportages anders worden ingericht. Een en ander is afhankelijk van de omstandigheden. In paragraaf 3.1. is al opgemerkt dat voor een groter fonds (omvang van het belegde vermogen) andere markten en producten binnen handbereik kunnen komen. Met het oog op de performancetoets is de vraag opgekomen met welke z-score het nieuwe bpf voortaan moet of mag rekenen. Dat was in de regelgeving niet vastgelegd. Met de aanstaande wijziging van het Vrijstellingsbesluit komt daar verandering in. De z-score voor het nieuwe bpf is het gewogen gemiddelde van de z-scores van de oorspronkelijke bpf‟en. De vermogenposities van de fondsen ten tijde van de fusie zijn maatgevend. 3.7. Uitvoering/ontvlechting Fuserende bpf‟en zullen zich in een vroegtijdig stadium moeten buigen over de wijze waarop de uitvoering van de pensioenregeling, het vermogensbeheer, etc. worden vormgegeven. Het voert te ver om alle denkbare opties de revue te laten passeren. Een integratieproces zou wel zo min mogelijk van invloed moeten zijn op het pensioenbeheer, althans de deelnemers zouden er weinig van moeten merken. Dat vereist een grondige voorbereiding en goede (werk)afspraken, bijvoorbeeld met de betrokken uitvoeringsorganisatie(s). Vaak zullen contracten moeten worden ontbonden (voor zover mogelijk) of tijdig moeten worden opgezegd. Dat geldt ook voor het opzeggen of wijzigingen van mandaten, bijvoorbeeld wanneer de beleggingsportefeuille moet worden herschikt. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het bestuur „in control‟ dient te zijn, ook in bijzondere situaties zoals een fusieproces. Dat noopt tot „transition management‟.
D/08/5116/LvdH
10
3.8. Statuten Ingevolge een verplichtstelling zijn de betrokken werknemers en werkgevers gehouden de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur na te leven. De statuten en reglementen bevatten verbintenissen voor de werkgever, zoals de verplichting tot aanmelding, premiebetaling en informatieverstrekking. Een fusie zal veelal een wijziging van statuten en reglementen tot gevolg hebben. Bijzondere bepalingen in statuten en reglementen, welke bijvoorbeeld voortkomen uit gebruiken in de bedrijfstak kunnen dan ook het beste in een zo vroeg mogelijk stadium aan de orde worden gesteld. Op het moment van inwerkingtreding van de statutaire of reglementaire wijziging, is de betreffende bepaling van toepassing op degenen die onder de verplichtstelling vallen. Ter voorkoming van „gedoe‟ verdient het aanbeveling het tijdstip van de fusie gelijk te laten oplopen met het tijdstip waarop de verplichtstelling wordt gewijzigd. 4. Stappenplan fusie De fusie van twee (of meer) stichtingen die een pensioenfonds in stand houden verloopt volgens een min of meer vast patroon. Het BW schrijft de procedure voor. Daarnaast moet rekening worden gehouden met andere verplichtingen, bijvoorbeeld die uit hoofde van de principes voor goed pensioenfondsbestuur en de Wet Bpf. Een stappenplan biedt de nodige houvast in een fusieproces. Aan het stappenplan gaan vooraf de onderhandelingen tussen de besturen van de bpf‟en. Alvorens een fondsbestuur dergelijke onderhandelingen in kan gaan, zal sprake moeten zijn van een interne belangenafweging. 4.1 Voorfase Het pensioenfonds ontleent haar bestaansrecht aan de toegevoegde waarde voor de deelnemers. Vanuit dat perspectief zou het bestuur zich de vraag moeten stellen of voortzetting van het fonds in de huidige constellatie aanbevelenswaardig is. Is er een noodzaak en wil tot fusie? Zijn er andere opties om de missie van het fonds te verwezenlijken? Omgevingsfactoren spelen daarbij een belangrijke rol. Daarna komt een oriëntatiefase. Met welk(e) bpf(‟en) ligt een fusie voor de hand? Over het algemeen zal dat het bpf zijn dat een verwante bedrijfstak bedient. Grote verschillen tussen bijvoorbeeld het beloningsbeleid van de bedrijfstakken of de financiële „uitgangsposities‟ van de fondsen, kunnen wel eens onoverbrugbaar blijken te zijn. De beantwoording van de vraag of het behoud van de identiteit voor het fonds essentieel is, speelt in deze fase een belangrijke rol. Hebben alle betrokken partijen (werkgevers- en werknemersorganisaties en uitvoerders) een positieve grondhouding? Leven dezelfde motieven en intenties ook bij fusiekandidaat en de daarbij betrokken partijen? In deze precontractuele fase moeten de belangrijkste aandachts- en knelpunten op tafel komen (zie hoofdstuk 2 en 3). Deze fase in het fusieproces kan worden afgerond met een intentieverklaring. Daarna kan een aanvang worden gemaakt met de onderhandelingen.
D/08/5116/LvdH
11
Dan worden afspraken gemaakt over de integratie van de fondsen en de consequenties die dat heeft. Die afspraken worden vastgelegd in een onderhandelingsresultaat, dat weer de basis vormt voor het fusievoorstel. 4.2. Opstellen voorstel tot fusie De besturen van de te fuseren stichtingen stellen een voorstel tot fusie op. Dat bevat onder meer de volgende elementen: De rechtsvorm, de naam en de vestigingsplaats van de te fuseren stichtingen De statuten van de overnemende stichting (d.w.z het bpf na de fusie) De voorgenomen samenstelling van het bestuur van het bpf na de fusie Het tijdstip met ingang waarvan de financiële gegevens zullen verantwoord in de jaarrekening van het nieuwe bpf De organen die de voorgenomen fusie moeten goedkeuren, in casu de besturen van de fuserende bpf‟en. Let op: De statuten van het bpf bepalen of bepaalde besluiten moeten worden genomen bij unanimiteit of met een bepaald quorum. Dit zal keer op keer getoetst moeten worden. Bij het ter inzage leggen van het fusievoorstel (zie hierna bij stap 4) moeten een aantal bijlagen worden gevoegd, te weten: Een toelichting van de besturen van de beide stichtingen/bpf‟en. In die toelichting worden de redenen voor de fusie weergeven, alsmede de te verwachten gevolgen De laatste jaarrekening van beide bpf‟en, of een tussentijdse vermogensopstelling De laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van beide bpf‟en, met accountantsverklaringen. 4.3. Betrokken partijen tijdig informeren Zoals in paragraaf 2.2. is aangegeven, zijn de besturen van de beide bpf‟en gehouden de deelnemersraden te informeren over de voorgenomen fusie. Dit moet tijdig gebeuren, dat wil zeggen het advies van de deelnemersraden moet het bestuur mee nemen in haar afwegingen. Het is aan te bevelen, al dan niet informeel, de deelnemersraden daarvoor al op de hoogte stellen van de plannen. Er bestaat vanuit de Pensioenwet geen wettelijke plicht om de deelnemers c.s. en aangesloten werkgevers vooraf te informeren. Het fusievoorstel wordt publiekelijk gemaakt (zie hierna) en dat lijkt een goed moment om deelnemers te informeren. Voorgaande geldt ook de werkgevers aan wie dispensatie is verleend. Het verdient aanbeveling DNB in een vroegtijdig stadium te informeren. DNB zal zich in eerste instantie een oordeel willen vormen over de prudentiele aspecten van de fusie. Formeel is hiervoor geen termijn bepaald, de omstandigheden zullen bepalen wat aangewezen tijdstip is. DNB moet uiteraard in het bezit worden gesteld van de gewijzigde statuten, reglementen, ABTN, etc. Een fusie kan niet worden uitgevoerd zonder dat daar tal van adviseurs (actuarissen, accountants, juristen, etc.) bij betrokken zijn. In het kader van de pensioenuitvoering en de ontvlechting zullen contractpartijen moeten worden geïnformeerd over de (voorgenomen) fusie.
D/08/5116/LvdH
12
4.4. Ondertekening van fusievoorstel Na de inspraakronde met de deelnemersraden en het informeren van betrokken partijen, kunnen de besturen het voorstel tot fusie accorderen en ondertekenen. 4.5 Ter inzage leggen Het fusievoorstel plus de stukken genoemd onder sub 1. moeten ter inzage worden gelegd bij het Handelsregister van de te fuseren bpf‟en. 4.6. Advertentie Van het deponeren van de stukken moet via een aankondiging in een landelijk dagblad melding worden gemaakt. 4.7. Schuldeisers Schuldeisers kunnen zich verzetten tegen de fusie, zij hebben een maand, te rekenen vanaf de aankondiging van het deponeren van de stukken, om hun bezwaren kenbaar te maken. 4.8. Verklaring van geen verzet Schuldeisers zullen verzet aantekenen bij de rechtbank wanneer zij van mening zijn dat hun vordering in het gedrang komt. Dan zal eerst een waarborg moeten gesteld ten genoegen van de betreffende schuldeiser. In het geval schuldeisers zich niet (langer) verzetten tegen de fusie kan een zogenoemde „verklaring van geen verzet‟ worden verkregen bij de griffie van de rechtbank. 4.9. Fusiebesluit Vervolgens (één maand na de aankondiging van het deponeren) kan het bestuur definitief het besluit tot fusie nemen. 4.10. Notariële akte De fusie wordt geëffectueerd doordat de notariële akte waarin de fusie is vastgelegd wordt verleden. De fusie is van kracht één dag na het passeren van de akte. 4.11. Inschrijving in Handelsregister De fusie moet binnen 8 dagen na het verlijden van de akte worden ingeschreven in het Handelsregister het overnemende bpf. 5. Planning De verschillende hiervoor genoemde stappen moeten volgtijdelijk plaatsvinden. Het verdient over het algemeen aanbeveling om de fusie per 1 januari van kracht te laten worden. Met dat in het achterhoofd kan dan vanaf onderdeel 9 (datum waarop de fusie van kracht is) worden teruggerekend op welk tijdstip welke „stap‟ moet worden gezet.
D/08/5116/LvdH
13
Parallel aan deze „stappen‟ moet de procedure in gang worden gezet om een lopende verplichtstelling te laten intrekken en een verzoek in te dienen om de verplichtstelling in het overnemende bpf te wijzigen. De ervaring leert dat hiermee gauw enkele maanden zijn gemoeid. De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling en de wijziging zelf moeten worden gepubliceerd in de Staatscourant. De publicatiedatum is van belang voor de datum waarop het besluit tot wijziging van de verplichtstelling in werking treedt.
D/08/5116/LvdH
14