Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen Eindrapportage
Auteur(s)
Roel Verhagen Maaike Kluft
Datum
Utrecht, juni 2009
© MOVISIE
Utrecht, juni 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
MOVISIE Kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling MOVISIE is hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema's centraal: huiselijk & seksueel geweld, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet. We investeren in de kracht en de onderlinge verbinding van burgers. We doen dit door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren én met hen samen te werken. Lokaal of landelijk, toegesneden op het vraagstuk en de organisatie. Zo kunnen deze organisaties en hun professionals hun werk voor de samenleving zo goed mogelijk doen. Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl.
COLOFON Auteur(s): Roel Verhagen Maaike Kluft Projectnummer: P1942 Datum: juni 2009 © MOVISIE Bestellen: www.movisie.nl Dit onderzoeksrapport is gemaakt in opdracht van de NVMW namens het Platform Sociaal Agogische Beroepen, met subsidie van het ministerie van VWS.
Inhoudsopgave 1 2 3
Inleiding ............................................................................................................................................. 1 Onderzoeksopzet .............................................................................................................................. 2 Resultaten enquête ........................................................................................................................... 4 3.1 Respondentenanalyse ............................................................................................................... 4 3.1.1 Respons ........................................................................................................................ 4 3.1.2 Demografische spreiding .............................................................................................. 5 3.1.3 Professionele achtergrond ............................................................................................ 6 3.2 Lidmaatschap............................................................................................................................. 7 3.2.1 BON .............................................................................................................................. 7 3.2.2 NVMW ........................................................................................................................... 8 3.2.3 Phorza......................................................................................................................... 10 3.3 Ontwikkelingen in het veld ....................................................................................................... 11 3.3.1 BON ............................................................................................................................ 11 3.3.2 NVMW ......................................................................................................................... 12 3.3.3 Phorza......................................................................................................................... 13 3.4 Aanbod van de beroepsverenigingen ...................................................................................... 14 3.4.1 BON ............................................................................................................................ 14 3.4.2 NVMW ......................................................................................................................... 15 3.4.3 Phorza......................................................................................................................... 15 3.5 Diensten van de beroepsverenigingen .................................................................................... 16 3.5.1 BON ............................................................................................................................ 16 3.5.2 NVMW ......................................................................................................................... 19 3.5.3 Phorza......................................................................................................................... 22 3.6 Algemene mening over de beroepsverenigingen .................................................................... 24 3.6.1 Mening over BON........................................................................................................ 24 3.6.2 Mening over NVMW .................................................................................................... 27 3.6.3 Mening over Phorza .................................................................................................... 30 3.7 Communicatie .......................................................................................................................... 33 3.7.1 BON ............................................................................................................................ 33 3.7.2 NVMW ......................................................................................................................... 33 3.7.3 Phorza......................................................................................................................... 34 3.8 Verschillen tussen groepen ..................................................................................................... 34 3.8.1 Geslacht ...................................................................................................................... 34 3.8.2 Leeftijd......................................................................................................................... 36 3.8.3 Werkervaring............................................................................................................... 42 3.8.4 Opleiding ..................................................................................................................... 43 3.8.5 Branche....................................................................................................................... 44 3.9 Vakbonden............................................................................................................................... 46 4 Conclusie ......................................................................................................................................... 47 4.1 BON ......................................................................................................................................... 47 4.2 NVMW...................................................................................................................................... 49 4.3 Phorza...................................................................................................................................... 52 5 Bronnenlijst ...................................................................................................................................... 55 Bijlage 1 Vragenlijsten ...................................................................................................................... 56 Bijlage 2 Imago................................................................................................................................. 68 Bijlage 3 Aanbevelingen ................................................................................................................... 71
1
Inleiding
In juli 2006 namen de Beroepsvereniging Opbouwwerk Nederland (BON), de beroepsorganisatie van werkers in sociale en/of (ortho)pedagogische functies (Phorza) en de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) het initiatief om een gezamenlijk platform in het leven te roepen ten behoeve van de kwaliteitsborging van de beroepsuitoefening van sociaalagogische beroepskrachten in Nederland. In dit platform hebben de beroepsverenigingen zich voorgenomen om de organisatiegraad van de sociaalagogische beroepen over de gehele linie te verhogen en daarbij willen zij een aanzienlijk deel van de beroepskrachten in de verschillende werkvelden verenigen. Om dit te bewerkstelligen willen de beroepsverenigingen beter inzicht krijgen welke marketing- en wervingsstrategie zij het beste kunnen inzetten om hun leden en potentiële leden te bereiken. Ook is dit een voorwaarde om zichzelf als vereniging beter te organiseren en te structureren. Het is daarvoor essentieel om meer inzicht te krijgen in de wensen en behoeften van de beroepskrachten op wie zij zich richten. Deze wensen en behoeften vormen immers belangrijke bouwstenen voor de verdere strategiebepaling. Het krijgen van een goed beeld van hun beroepsgroep is zeer belangrijk voor het bepalen van het aanbod en de producten van de beroepsverenigingen. Wanneer zij weten wat er leeft bij hun doelgroep, waar de behoeften liggen en hoe zij hun doelgroep kunnen bereiken, kunnen de beroepsverenigingen ook gerichter leden werven. Ze kunnen de beroepskrachten daarmee beter van dienst zijn en krijgen zelf beter in beeld op welke speerpunten zij zich het beste kunnen richten. Het is belangrijk voor de beroepsverenigingen om een grote achterban te hebben. Hoe meer leden, hoe sterker de beroepsverenigingen zich kunnen maken. Een hogere organisatiegraad van de beroepskrachten in beroepsverenigingen is van cruciaal belang voor het vervullen van hun rol. De vraagstelling die in het projectplan is opgenomen luidt als volgt: “Hoe kunnen de beroepsverenigingen aantrekkelijker worden voor (potentiële) leden?” Deze vraag is aangescherpt in de volgende deelvragen: - Wat is het huidige aanbod van de beroepsverenigingen en hoe verhoudt dit zich tot de vragen en wensen die beroepskrachten van de beroepsverenigingen hebben? - Wat is de demografische en culturele spreiding van de huidige leden, en zijn er verschillen in wensen t.a.v. de beroepsverenigingen tussen mensen met verschillende demografische of culturele achtergronden? - In hoeverre zijn de verschillende branches binnen de sector in de beroepsverenigingen vertegenwoordigd, en hoe kunnen verschillen tussen de branches worden verklaard? - Hoe verhouden de beroepsverenigingen zich tot de vakbonden en is sprake van concurrentie om leden? In dit onderzoeksrapport zoeken we de antwoorden op deze vragen, met als einddoel te komen tot aanbevelingen wat de beroepsverenigingen kunnen doen om het aantrekkelijker te maken voor beroepskrachten om lid te worden. Eerst zal de onderzoeksopzet besproken worden, daarna worden de resultaten uit het onderzoek gepresenteerd. In de conclusie komen bovenstaande vragen terug, en zal hierop antwoord worden gegeven. Aanbevelingen zijn apart in bijlage 3 bijgevoegd.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
1
2
Onderzoeksopzet
NVMW, Phorza en BON hebben het initiatief genomen om door middel van een achterbanonderzoek meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen hun doelgroep en hoe zij kunnen inspelen op de wensen en behoeften. Hiervoor hebben zij ondersteuning gevraagd aan MOVISIE Beroepsontwikkeling. De kennis die uit het achterbanonderzoek komt, wordt door de beroepsverenigingen ingezet om gerichter leden te werven en hun marketingstrategie aan te scherpen. Om tot goed onderbouwde conclusies te kunnen komen over de aanpak van het marketing- en wervingsplan, is gekozen voor een vragenlijstonderzoek. Met deze onderzoeksmethode kan op een vrij eenvoudige en goedkope manier een grote groep respondenten worden bereikt. Hoe meer mensen bereikt worden, hoe groter de respons zal zijn en hoe meer de resultaten onderbouwd worden. Het gebruik van de digitale vragenlijst is voor respondenten een prettige onderzoeksmethode; de tijdsduur die nodig is om een online enquête van begin tot eind af te ronden is gemiddeld tweederde korter is dan bij traditionele onderzoeksmethoden. Daarnaast heeft een digitale vragenlijst als voordeel dat er weinig tijd voor nodig is voor verzending en dataverzameling. Ook kan de onderzoeker van te voren een selectie maken in de respondenten, bijvoorbeeld tussen leden en niet-leden en tussen de leden van de verschillende beroepsverenigingen, zoals in dit onderzoek is gebeurd. Daarbij kan de respondent op een eenvoudige manier door de vragen worden geleid, die voor hem/ haar van belang zijn. Doordat de respondent zijn antwoorden direct invoert in het systeem, bestaat er geen kans meer op fouten bij het overtypen of inlezen van antwoorden zoals dat voorheen nog wel eens voorkwam. Ook blijkt het afnemen van digitale enquêtes meer gebruikersvriendelijk te zijn. Het blijkt dat 90 procent van de mensen liever een digitale enquête invult, dan dat zij een telefonische enquête beantwoord, omdat zij dit op hun eigen tijd kunnen doen, het sneller gaat en er directe controle is op juiste invoer. Daarnaast blijkt uit meerdere onderzoeken dat de antwoorden van betere kwaliteit zijn en eerlijker. Zo heeft Macroy et al. in 2002 een onderzoek gedaan waaruit bleek dat antwoorden in digitale enquêtes significant langer en van hogere kwaliteit waren dan die bij papieren enquêtes. Uit een ander onderzoek van Miller en Panjikaran (2001) bleek dat bij onderzoeken waar een interviewer de enquête afneemt (bijv. bij telefonisch onderzoek) vaker sociaal wenselijke antwoorden gegeven worden dan bij enquêtes zonder interviewer. Ook wordt er eerder gevoelige informatie vertrekt wanneer er een interviewer ontbreekt. De vragenlijst die is gebruikt voor het achterbanonderzoek van de beroepsverenigingen bevatte zowel open als gesloten vragen. Vragen zijn deels gebaseerd op de resultaten die uit de interviews naar voren zijn gekomen. De resultaten hiervan zijn beschreven in een afzonderlijke rapportage. Bij gesloten vragen is vaak om een toelichting gevraagd om kwalitatieve informatie boven water te halen. Op deze manier krijgen de beroepsverenigingen meer informatie over de beweegredenen van respondenten om bepaalde antwoorden te kiezen. Ook is gebruik gemaakt van stellingen, waarbij de respondenten kunnen aangeven of zij het helemaal oneens, oneens, eens of helemaal mee eens zijn met de stelling. Er is een aparte vragenlijst gemaakt voor leden van de beroepsverenigingen en één voor niet-leden. Afhankelijk van de antwoorden die de respondenten invullen, worden zij naar de vragen geleid die op hen van toepassing zijn. Hier en daar is ook onderscheid gemaakt tussen de leden van BON, Phorza en NVMW in de vragen, aangezien de beroepsverenigingen op bepaalde punten sterk van elkaar verschillen. Voordat de enquête beschikbaar werd voor de respondenten, heeft het onderzoeksteam een aantal stappen ondernomen om de kwaliteit van de enquête zo hoog mogelijk en zo betrouwbaar mogelijk te
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
2
maken. Zo is een kritische blik geworpen op de vragenlijst door een marketingexpert om ervoor te zorgen dat de beroepsverenigingen daadwerkelijk antwoord krijgen op de vragen die binnen de verenigingen leven en daarmee meer inzicht krijgen op de te zetten stappen in hun marketing- en wervingsstrategie. Ook is de enquête door verschillende mensen getoetst en voorzien van op en aanmerkingen over eventuele onduidelijkheden of fouten in vragen en stellingen. Hierdoor is er meerdere malen een frisse blik geworpen op de vragen en dit heeft ervoor gezorgd dat het onderzoeksteam alle vragen uiteindelijk in begrijpelijke en duidelijke taal heeft kunnen formuleren. Daarnaast is de vragenlijst voorgelegd aan de communicatieadviseur van de NVMW en de contactpersonen bij de drie beroepsverenigingen. Zij hebben een aantal gewenste veranderingen kunnen inbrengen. Als laatste is de vragenlijst voorgelegd aan een communicatieadviseur van MOVISIE, die de allerlaatste aanpassingen heeft doorgevoerd. De werving van de respondenten was een gedeelde verantwoordelijkheid van MOVISIE en de beroepsverenigingen. De beroepsverenigingen hebben hun eigen ledenbestand per e-mail uitgenodigd de vragenlijst in te vullen. Ook hebben de beroepsverenigingen, indien beschikbaar, bestanden van beroepskrachten die niet lid zijn ingezet om te zorgen dat ook niet-leden de vragenlijst invullen. Aan de aangeschreven leden is verzocht de uitnodiging ook door te sturen naar collega’s, zodat op die manier ook veel mensen werden bereikt die geen lid zijn van de beroepsvereniging. om het aantal respondenten dat geen lid is te vergroten. Verder zijn er verschillende advertenties geplaatst, zo heeft een aankondiging enkele weken bovenaan de website van het veelgelezen Zorg en Welzijn gestaan.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
3
3
Resultaten enquête
3.1
Respondentenanalyse
Om te weten in hoeverre valide uitspraken over de beroepsverenigingen gedaan kunnen worden, is het belangrijk om in kaart te hebben wie hebben deelgenomen aan deze enquête. Achtereenvolgens bespreken we de gerealiseerde respons en de demografische en professionele kenmerken van de respondenten. 3.1.1 Respons In tabel 1 is te zien hoeveel leden van de beroepsverenigingen hadden moeten reageren, om valide uitspraken te kunnen doen. Hierbij is uitgegaan van een foutmarge van 10 procent bij een betrouwbaarheidsniveau van 90 procent. Dit betekent dat bij herhaling van het onderzoek de mening van de doelgroep in 90 procent van de gevallen binnen een marge van 10 procent boven en onder het uit de peiling gekomen antwoord valt. Een foutmarge van 10 procent is relatief hoog, maar gezien het beperkte aantal leden van met name BON en de te verwachten respons, is een lagere foutmarge voor deze groep niet reëel. Hoe kleiner namelijk de populatie is, hoe groter de relatieve steekproefgrootte moet zijn. Tevens is in deze tabel te zien wat de uiteindelijke respons is geweest. Tabel 1: Respons in aantal leden en niet-leden
Doelrespons * BON NVMW Phorza
40 80 60
Gerealiseerde respons leden 14 510 31
Gerealiseerde foutmarge 20 procent 4 procent** 14,4 procent
Gerealiseerde respons niet-leden 28 153 66
* bij een foutmarge van 10 procent. ** bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 procent
Zoals te zien in tabel 1, is de doelrespons voor BON en Phorza niet bereikt. Voor BON is dit niet vreemd, omdat 40 respondenten de helft van het ledenbestand betekent. De respons van leden van Phorza is tegenvallend te noemen. Het doel was dat minstens 10 procent van de leden de vragenlijst zou invullen. Uiteindelijk heeft slechts de helft daarvan gereageerd, ondanks twee herinneringen die naar de leden zijn verstuurd. Voor BON en Phorza zijn daarom geen generaliserende conclusies te trekken die voor de hele doelgroep gelden. Wel bieden de resultaten uit de vragenlijst een indicatie voor deze beroepsverenigingen. In het vervolg van het onderzoeksverslag wordt vanuit praktisch en taaltechnisch oogpunt wel gesproken over leden en niet-leden. Met deze termen worden de respondenten bedoeld die hebben gereageerd en lid dan wel niet-lid zijn. We bedoelen hiermee niet de gehele populatie van leden en niet-leden. De respons vanuit de NVMW is goed te noemen. Naar alle leden, zo'n 4000, is een uitnodiging om de vragenlijst in te vullen verstuurd. 510 leden hebben de vragenlijst ingevuld, dat is een op de acht. Er is geen reden om aan te nemen dat hierbij zelfselectie heeft plaatsgevonden. Wellicht zijn meer betrokken leden eerder geneigd de vragenlijst in te vullen, van de andere kant zou een dergelijke vragenlijst ook een aanleiding kunnen zijn om kritiek te uiten. Omdat dit risico op zelfselectie echter niet
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
4
uit te sluiten is, worden met de termen 'lid' en 'niet-lid' in de rest van de tekst ook bij de NVMW de respondenten bedoeld die lid of niet-lid zijn. We bedoelen ook hier niet de gehele populatie van leden en niet-leden. In de vragenlijst voor leden is de mogelijkheid geboden om aan te geven van meerdere beroepsverenigingen lid te zijn, deze antwoordmogelijkheid is op basis van de interviews toegevoegd. 35 mensen hebben dit antwoord gegeven. Uiteindelijk bleek deze antwoordmogelijk echter vooral gebruikt door mensen die lid waren van een andere beroepsvereniging dan BON, NVMW of Phorza. Slechts een enkeling was daadwerkelijk lid van zowel NVMW als Phorza. Door de vervuiling van dit bestand, zijn deze reacties alleen opgenomen in de totale respons. De verwachting was dat het moeilijk zou zijn om niet-leden te motiveren deze vragenlijst in te vullen. We hebben ons er daarom op gericht om eenzelfde aantal niet-leden tegenover de doelrespons van leden te zetten. Alleen voor de BON is deze doelrespons niet gehaald. Uiteindelijk is vanuit de gehele populatie gezien, de respons onder beroepskrachten die geen lid zijn vrij laag. Gezien het onderwerp, waarvan werd verwacht dat de beroepsverenigingen bij veel beroepskrachten onbekend zijn, en de van tevoren door alle partijen uitgesproken verwachting dat het moeilijk zou zijn niet-leden te werven, zijn we echter redelijk tevreden over deze respons. Er hebben 53 respondenten gereageerd, die terug te herleiden zijn naar de doelgroep of sector van een van de beroepsverenigingen. Zij worden daarom alleen meegenomen in de totale respons, maar niet in de uitsplitsingen van de resultaten naar doelgroep.
3.1.2 Demografische spreiding Het merendeel van de geënquêteerden is vrouw, met 79 procent tegenover 21 procent man. Er zijn wel verschillen tussen de sectoren waarin de beroepsverenigingen actief zijn. De respondenten uit de doelgroep (zowel leden als niet-leden) van BON kent het hoogste percentage mannen: 41 procent. NVMW en Phorza scoren hier lager. De respondenten uit hun doelgroepen (leden en niet-leden) bestaan respectievelijk voor 17 procent en 29 procent uit mannen. Als in relatie hiermee wordt gekeken naar de verdeling in geslacht bij de leden, valt op dat vooral bij Phorza relatief meer mannen hebben gereageerd dan zich in het totale respondentenbestand van haar doelgroep bevinden. Als de respons representatief zou zijn voor het ledenbestand, is 39 procent van de leden man, tegenover 29 procent van de leden en niet-leden samen. Vrouwen zouden in dat geval in vergelijking ondervertegenwoordigd te zijn. Bijna de helft, maar liefst 46 procent, van alle respondenten is ouder dan 50 jaar. Vooral bij de respondenten uit de doelgroepen van BON en NVMW ligt dit aantal rond de helft. Wat bij de BON met name opvalt, is dat van de mensen onder de 35 jaar alleen beroepskrachten die geen lid zijn hebben gereageerd. Van de niet-leden is 36 procent onder de 35 jaar oud. Verder is van de respondenten die lid zijn 71 procent boven de vijftig, tegenover 39 procent van de niet-leden. Ook bij de NVMW is het aantal vijftigplussers groter onder de leden dan onder de niet-leden (51 procent van de leden tegenover 42 procent van de niet-leden), terwijl het aantal beroepskrachten onder de 35 jaar oud juist onder de niet-leden groter is (21 procent leden tegenover 30 procent nietleden). Phorza vormt een uitzondering op BON en NVMW, slechts 26 procent van de respondenten uit de doelgroep is boven de vijftig. Het grootste deel van de respondenten uit de doelgroep van Phorza is
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
5
onder de 35 jaar (41 procent). Ook zitten de leden veel meer dan bij BON en Phorza in de leeftijdscategorie 36 tot 49 jaar oud. Met slechts een percentage van 19 procent van leden die boven de vijftig zijn, zijn de respondenten van Phorza afgaande op deze cijfers beduidend jonger dan de andere beroepsverenigingen. Ook als de doelgroep in zijn totaal wordt bekeken, is dit het geval. Als de respondenten worden uitgesplitst naar de tijd die zij in de sector werkzaam zijn, is voor de BON eenzelfde beeld te zien. Uitgezonderd één zijn alle leden 12 jaar of langer werkzaam in het vakgebied. Van de niet-leden is dit slechts 36 procent. Bij de NVMW is de verdeling gelijkmatiger, waarbij de nietleden over het algemeen iets minder lang werkzaam zijn dan de leden. Bij Phorza valt op dat de groep mensen die langer dan 12 jaar werkzaam is in de sector meer is vertegenwoordigd onder de leden dan onder niet leden (52 procent van de leden tegen 29 procent van de niet-leden). De groep beroepskrachten die vijf jaar of minder in de sector werkzaam zijn, zijn dan weer ondervertegenwoordigd (32 procent van de leden tegen 50 procent van de niet-leden). Al met al lijkt Phorza qua leeftijd een betere afspiegeling van zijn doelgroep te zijn, maar als gekeken wordt naar de arbeidsduur binnen de sector blijken relatief veel mensen lid te zijn die al vrij lang in het vakgebied werkzaam zijn. Bij NVMW is dit andersom. Qua leeftijd is het respondentenbestand van de leden relatief oud, het is echter wel een aardige afspiegeling van de doelgroep als gekeken wordt naar de arbeidsduur in het vakgebied. Bij BON lijkt op basis van de beschikbare cijfers het ledenbestand zowel qua leeftijd als arbeidsduur in het vakgebied vrij oud. Tenslotte is de respondenten gevraagd naar hun culturele afkomst. Om deze vraag op een goede manier te stellen is gebruik gemaakt van de expertise van de afdeling Diversiteit binnen MOVISIE. Op basis hiervan is besloten om respondenten te vragen naar het land van herkomst van de ouders. Hiermee konden zowel eerste als tweede generatie allochtonen in beeld worden gebracht. Een oproep om de vragenlijst in te vullen, specifiek gericht aan mensen met een niet-Nederlandse achtergrond, is ons door deze afdeling afgeraden. Wellicht doordat we om deze reden hebben afgezien van specifieke benadering en alleen via de geijkte kanalen respondenten hebben geworven, is het aantal respondenten met een niet-Nederlandse achtergrond beperkt. Maar liefst 93 procent van het totale aantal respondenten heeft Nederlandse ouders. De grootste groep respondenten met een nietNederlandse achtergrond zijn mensen met ouders uit Indonesië met 24 respondenten (2,7 procent). Respondenten met een Turkse of Marokkaanse achtergrond maakten respectievelijk slechts 0,7 procent en 0,3 procent van het totaal aantal respondenten uit. Helaas kunnen op basis van deze aantallen uit de rest van de gegevens geen conclusies voor deze specifieke doelgroepen worden getrokken.
3.1.3 Professionele achtergrond De respondenten hebben ruimte gekregen om hun beroep te specificeren, teneinde ook hun meer specifieke werksoort te achterhalen. Veel leden hebben dit niet ingevuld. Van de leden van Phorza is van 16 mensen de branche onbekend. Elf respondenten werken in de jeugdzorg. Andere branches en werksoorten werden telkens door één persoon aangegeven, waardoor deze gegevens niet bruikbaar zijn. Ook uit de antwoorden van de niet-leden blijkt met name de aantrekkingskracht van Phorza op de jeugdzorg. Van de 66 respondenten uit de doelgroep van Phorza, werken er 41 in de jeugdzorg. Drie respondenten werken elk in een andere branche. Voor deze eenlingen is deze uitsplitsing verder niet
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
6
relevant. Van de overigen is niet bekend in welke branche zij werken, omdat zij dit niet hebben gespecificeerd. Ook de leden van de NVMW en niet-leden uit de doelgroep hebben deze vraag weinig ingevuld. Van 371 leden is hierdoor onbekend in welke branche zij werken. Van de leden waarvan dit wel bekend is, werkt het merendeel (36 respondenten) als bedrijfsmaatschappelijk werker. Andere branches die worden genoemd zijn schoolmaatschappelijk werk (14 respondenten), medisch maatschappelijk werk (14 respondenten), verpleeghuismaatschappelijk werk (11 respondenten), jeugdmaatschappelijk werk (11 respondenten), en algemeen maatschappelijk werk (10 respondenten). Vrijgevestigd/zelfstandig zijn 7 respondenten; 8 leden van de NVMW werken in de gehandicaptenzorg, ggz of psychosociale hulpverlening. De niet-leden laten een vergelijkbaar beeld zien. Met 47 respondenten is ook hier het aandeel bedrijfsmaatschappelijk werk het grootst. Andere veelvoorkomende branches zijn het medisch maatschappelijk werk (27 respondenten), jeugdmaatschappelijk werk (21 respondenten) en schoolmaatschappelijk werk (18 respondenten); 27 respondenten studeerden nog. Vanwege de lage respons van leden van BON en de lage respons op deze specifiek vraag, is deze uitsplitsing voor BON niet te maken. In hoeverre de demografische en arbeidsgerelateerde achtergrond van de respondenten van invloed is op de antwoorden die zijn gegeven, komt later in dit hoofdstuk aan bod. Deze antwoorden hebben wellicht gevolgen voor de beroepsverenigingen. Eerst worden in de volgende paragraaf de algemene meningen en de wensen en behoeften t.a.v. de beroepsverenigingen gepresenteerd, daarna wordt gekeken of er verschillen zitten tussen beroepskrachten met verschillende achtergronden. 3.2
Lidmaatschap
In de digitale vragenlijst is de respondenten gevraagd wat de belangrijkste reden was om lid te worden van één van de beroepsverenigingen. Omdat er naar de belangrijkste reden is gevraagd, zijn sommige antwoorden, zoals het verkrijgen van een gratis abonnement op een tijdschrift niet veel gekozen. De vraag is aan leden gesteld, maar ook aan niet leden.
3.2.1 BON In tabel 2 op de volgende pagina zijn de redenen voor lidmaatschap van BON te zien. Het blijkt dat de leden van BON vooral lid zijn van de vereniging om op deze manier op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in het werkveld. Daarnaast vindt 28,5 procent van de deelnemende leden het belangrijk dat er iemand opkomt voor de belangen van de beroepskracht. Ook voor de respondenten die geen lid zijn, vormen dit de twee belangrijkste redenen om een mogelijk lidmaatschap bij BON te overwegen. Overwegingen om een lidmaatschap te nemen zoals het ontmoeten van vakgenoten of de korting op studie- en scholingsdagen blijken hierbij niet mee te spelen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
7
Tabel 2. Belangrijkste reden lidmaatschap (leden), of reden overwegen lidmaatschap (niet-leden) van BON. In procenten.
Lid (n = 14) Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen
Niet-lid (n = 23)
Totaal (n = 37)
42,9%
52,2%
48,6%
28,6%
34,8%
32,4%
Ontmoet vaker vakgenoten
7,1%
,0%
2,7%
Val onder beroepscode en tuchtrecht
7,1%
,0%
2,7%
,0%
4,3%
2,7%
,0%
4,3%
2,7%
14,3%
4,3%
8,1%
Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht
Korting op studie- en scholingsdagen Gratis abonnement op tijdschrift Anders
Op de vraag hoe de aan het onderzoek deelnemende leden en niet-leden kennis hebben verkregen over de beroepsvereniging, komt naar voren dat het netwerk van de beroepskrachten belangrijk is. Respondenten konden meerdere antwoorden kiezen. Bijna de helft heeft via collega’s gehoord van BON. Ongeveer drie op de tien heeft gehoord van BON via anderen uit hun netwerk. Wat opvalt is dat meer dan een derde van de respondenten die niet lid zijn, van de beroepsvereniging heeft gehoord door het jaarlijkse congres dat door BON wordt georganiseerd. Het lijkt er dus op dat dit congres belangrijk is voor de naamsbekendheid van de vereniging onder beroepskrachten. Ook horen de nietleden, meer dan de leden, via hun werkgever over BON. Het internet, tijdschriften en de opleiding worden in dit onderzoek bijna niet genoemd als de kanalen om over de beroepsvereniging horen. Tabel 3: Gehoord van BON, in procenten
Totaal (n = 42)
Leden (n = 14)
Niet-leden (n = 28)
48%
43%
50%
Via anderen in netwerk
31%
29%
32%
Via een congres
29%
14%
36%
Via de werkgever
21%
7%
29%
19%
14%
21%
14%
0%
21%
14%
29%
7%
Via internet
10%
7%
11%
Via anders
10%
14%
7%
Via collega’s
Via deelname aan bijeenkomst Via de opleiding Via een tijdschrift
3.2.2 NVMW Bij de NVMW worden drie redenen door het overgrote deel van de leden gekozen om lid te blijven van de NVMW. Zie hiervoor tabel 4 op de volgende pagina. Er wordt 176 keer gekozen voor het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen. Dat is 34,6 procent van de leden. Ook vinden de leden het belangrijk dat zij door hun lidmaatschap vallen onder de beroepscode en onder het tuchtrecht (25
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
8
procent). Als derde reden vinden de leden het zeker van belang dat er een vereniging is, die opkomt voor de belangen van de beroepskracht (23,6 procent). Het valt op dat de niet-leden die de vragenlijst hebben ingevuld, het vallen onder de beroepscode of het tuchtrecht beduidend minder belangrijk vinden om lid te worden. Slechts 13 procent van de niet-leden kiest voor deze optie. Voor de respondenten die geen lid zijn, vormen ook weer het opkomen voor hun belangen als beroepskracht en het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen, de belangrijkste redenen om een lidmaatschap te overwegen. Tabel 4. Belangrijkste reden lidmaatschap (leden), of reden overwegen lidmaatschap (niet-leden) van NVMW. In procenten.
Lid (n = 509) Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen
Niet-lid (n = 136)
Totaal (n = 645)
34,6%
35,3%
34,7%
23,6%
42,6%
27,6%
Val onder beroepscode en tuchtrecht
25%
13,2%
22,5%
Gratis abonnement op tijdschrift
2,9%
0%
2,3%
Ontmoet vaker vakgenoten
1,8%
2,2%
1,9%
1,6%
0,7%
1,4%
10,6%
5,9%
9,6%
Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht
Korting op studie- en scholingsdagen Anders
Het is opvallend dat de opleidingen een grote rol spelen in het aangeven dat er een beroepsvereniging is voor maatschappelijk werkers. In tabel 5 is te zien dat 65 procent van de leden en 51 procent van de niet-leden als antwoord geeft dat ze via hun opleiding van de NVMW hebben gehoord. Een veel kleiner gedeelte, namelijk een kwart van de leden noemt de collega’s via wie ze van de beroepsvereniging te horen kregen. Onder respondenten die geen lid zijn, komt de kennis over het bestaan van de NVMW wel vaker door gesprekken met collega’s. Deelname aan bijeenkomsten en informatie in tijdschriften wordt door nog geen 20 procent van de mensen die geen lid zijn aangekruist. Deze kanalen woorden door de leden bijna niet genoemd. Tabel 5: Gehoord van NVMW, in procenten
Totaal (n = 663)
Leden (n = 510)
Niet-leden (n = 153)
Via de opleiding
61%
65%
51%
Via collega’s
34%
26%
60%
Via de werkgever
20%
18%
27%
Via anderen in netwerk
13%
11%
19%
8%
6%
14%
8%
5%
18%
7%
4%
17%
Via een congres
5%
3%
11%
Via anders
5%
5%
4%
Via internet Via deelname aan bijeenkomst Via een tijdschrift
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
9
3.2.3 Phorza Bijna vijftig procent van de deelnemende leden en niet-leden van Phorza noemt als belangrijkste reden om lid te worden het feit dat zij een vereniging achter zich hebben staan die opkomt voor hun belangen. Het is dus belangrijk voor de beroepskrachten om een overkoepelende stem te hebben, die de beroepskracht en zijn/haar werk verdedigt. Iets minder dan 30 procent van de respondenten vindt het daarnaast belangrijk om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied. Dertig procent van de mensen die niet lid zijn, zou een lidmaatschap overwegen als Phorza hen goed op de hoogte houdt van ontwikkelingen. Zaken als een gratis abonnement op een tijdschrift of korting op studiedagen worden nauwelijks genoemd als belangrijkste reden om lid te worden. Het ontmoeten van vakgenoten wordt helemaal niet genoemd. Dit betekent echter niet per se dat deze zaken helemaal niet meespelen in de overweging. Tabel 6. Belangrijkste reden lidmaatschap (leden), of reden overwegen lidmaatschap (niet-leden) van Phorza. In procenten.
Lid (n = 31) Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen Val onder beroepscode en tuchtrecht
Niet-lid (n = 51)
Totaal (n = 82)
48,4%
47,1%
47,6%
29,0%
29,4%
29,3%
9,7%
13,7%
12,2%
0%
3,9%
2,4%
3,2%
0%
1,2%
0%
0%
0%
9,7%
5,9%
7,3%
100,0%
100,0%
100,0%
Korting op studie- en scholingsdagen Gratis abonnement op tijdschrift Ontmoet vaker vakgenoten Anders Totaal
Wanneer we kijken naar de resultaten op de vraag hoe mensen over Phorza horen (zie tabel 7), wordt ook bij deze beroepsgroep de opleiding door 36 procent van de leden genoemd en door 26 procent van de niet-leden. Tabel 7: Gehoord van Phorza, in procenten
Totaal (n = 97) Via de opleiding
Leden (n = 31)
Niet-leden (n = 66)
29%
36%
26%
Via internet
24%
32%
20%
Via collega’s
17%
10%
20%
14%
13%
15%
Via de werkgever
13%
23%
9%
Via anderen in netwerk
12%
7%
15%
2%
3%
2%
0%
0%
0%
7%
3%
9%
Via een tijdschrift
Via een congres Via deelname aan bijeenkomst Via anders
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
10
Ook vinden vrij veel respondenten Phorza via het internet, zo’n 32 procent van de deelnemende leden en ongeveer 20 procent van de mensen die geen lid zijn. Hoewel het netwerk en de collega’s bij de respondenten die lid zijn bijna niet bijdragen aan het leren kennen van de beroepsvereniging, spelen beide redenen wel een rol als het gaat om mensen die geen lid zijn. Daarnaast blijkt uit de vragenlijst dat bijna niemand voor het eerst van Phorza hoorde bij een bijeenkomst of op een congres. 3.3
Ontwikkelingen in het veld
In de vragenlijst zijn ook een aantal vragen aan bod gekomen over de vele ontwikkelingen in het werkveld van de sector zorg en welzijn. Alle beroepskrachten waar de drie beroepsverenigingen zich op richten hebben in meer of mindere mate te maken met deze veranderingen. Voor de ene beroepsgroep zullen de veranderingen meer gaan over de positie van het vak, voor de andere beroepsgroep spelen bezuinigingen of veranderingen in de wet- en regelgeving juist meer een rol. De vraag naar de ontwikkelingen waarover de respondenten zich zorgen maken is opgenomen omdat dit ook de ontwikkelingen zijn die de beroepsverenigingen zouden moeten meenemen in de speerpunten waarop zij zich focussen en waarmee zij zich naar hun doelgroep kunnen profileren. Ook is een stelling gegeven over de vraag of de beroepsverenigingen genoeg aandacht besteden aan actuele onderwerpen en ontwikkelingen. Wanneer de vereniging kan laten zien aan het werkveld dat zij weet wat er gaande is en waar hun beroepskrachten “mee zitten”, kunnen zij meer goodwill kweken onder de beroepskrachten en zullen de beroepskrachten duidelijker zien dat de beroepsvereniging er echt voor hen is. Verwachting is dat dit tevens een positieve invloed zal hebben op de wens om lid te blijven of om lid te worden van de beroepsvereniging.
3.3.1 BON Uit de vragenlijst blijkt dat opbouwwerkers, ongeacht of zij lid zijn van BON of niet, zich het meeste zorgen maken om de concurrentie met andere vakgebieden en professionals. Van de 42 respondenten, hebben 25 deze zorg genoemd (zie tabel 8). Tabel 8: Zorgen van de doelgroep van BON, in procenten
Totaal (n = 42) Concurrentie met andere vakgebieden
60%
Uiteenvallen van de beroepsgroep
50%
Gebrek aan professionele handelingsruimte
41%
Gebrek aan bereidheid te werken aan de eigen professionaliteit Gevolgen van nieuwe en veranderende wetgevingen Kritiek vanuit de media Verslechtering van de arbeidsomstandigheden Geen zorgen
21% 19% 12% 12% 2%
Blijkbaar heerst er een angst dat het werk waarin de opbouwmedewerkers experts zijn, te vaak wordt overgenomen door beroepskrachten uit andere vakgebieden, of dat het werk wordt ondergeschoven in
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
11
een ander vakgebied. De tweede en derde grootste zorg van de respondenten zijn het gebrek aan professionele handelingsruimte die de beroepskrachten krijgen en het uiteenvallen van de beroepsgroep. Dit laatste kan in verband staan met de zorg over de concurrentie van andere professionals. Veel grote verschillen tussen deelnemende leden en niet-leden zijn er niet bij deze vraag. Uit de resultaten blijkt dat maar één respondent zich nergens zorgen over maakt met betrekking tot zijn werk en beroep. De anderen zien dus wel zaken die naar hun mening niet goed lopen of aandacht nodig hebben. Andere zorgen, zoals gevolgen van nieuwe en veranderende wetgeving (8 keer gekozen) en het gebrek om aan de eigen professionaliteit te werken (9 keer gekozen) worden enkele malen genoemd door zowel leden als niet-leden. Op de stelling of de beroepsvereniging genoeg aandacht besteedt aan actuele ontwikkelingen en onderwerpen zijn de meningen sterk verdeeld. De stelling is alleen voorgelegd aan leden uit het onderzoek. Van de 14 respondenten, is 43 procent het eens met de stelling, oftewel zij vinden dat de vereniging genoeg aandacht besteedt aan ontwikkelingen en actuele onderwerpen. Zeven leden (50 procent) zijn het oneens met de stelling en 1 persoon is het helemaal oneens. Iets meer dan de helft van de respondenten zou willen zien dat de BON meer aandacht besteedt aan de concurrentie met andere vakgebieden en professionals. En tevens aan het gebrek aan professionele handelingsruimte dat de beroepskrachten voelen en het uiteenvallen van de beroepsgroep.
3.3.2 NVMW De antwoorden die de leden van de NVMW hebben gekozen zijn nogal verspreid, zoals te zien is in tabel 9. Tabel 9: Zorgen van de doelgroep van de NVMW, in procenten
Totaal (n = 663)
Leden (n = 510)
Niet-leden (n = 153)
43%
41%
48%
34%
32%
39%
24%
22%
29%
23%
20%
33%
22%
20%
28%
20%
20%
20%
17%
15%
22%
2%
10%
6%
15%
14%
17%
Concurrentie met andere vakgebieden Gevolgen van nieuwe en veranderende wetgevingen Gebrek aan professionele handelingsruimte Verslechtering van de arbeidsomstandigheden Uiteenvallen van de beroepsgroep Gebrek aan bereid te werken aan de eigen professionaliteit Kritiek vanuit de media Geen zorgen Andere zorgen
Duidelijk is in elk geval wel dat deze beroepskrachten zich veel zorgen maken. Hun grootste zorg,is de concurrentie met andere vakgebieden en professionals. Dit geldt voor meer dan 40 procent van leden en niet-leden, Daarnaast maken ook 165 leden van de 510 zich zorgen over de veranderingen in de wet- en regelgeving. Dit is 32 procent. Vrijwel alle andere opties die worden gegeven in de vraag, zoals het uiteenvallen van de beroepsgroep, kritiek vanuit de media, gebrek aan professionele handelingsruimte, verslechterde arbeidsomstandigheden en gebrek aan bereidheid om te werken aan
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
12
de eigen professionaliteit, worden door ongeveer een vijfde van de leden aangekruist. Ook blijkt dat er toch nog zo’n 10 procent van de leden zich nergens zorgen over maakt. Wanneer we kijken naar wat niet-leden hebben gezegd, blijkt dit sterk overeen te komen met de antwoorden van de leden; 73 personen geven aan dat de concurrentie met andere vakgebieden en professionals hen het meeste zorgen baart. Ook bij de niet-leden staan de gevolgen van de nieuwe wet- en regelgeving op de tweede plaats. Daarna zijn de meningen aardig verdeeld. 9 respondenten die geen lid zijn maken zich helemaal nergens zorgen over. Onder de leden is de stelling ‘Vereniging besteedt genoeg aandacht aan actuele onderwerpen/ontwikkelingen’ voorgelegd. Hieruit bleek dat, van de 510 mensen, er enerzijds 57 procent het eens is met deze stelling en 14 procent het helemaal eens is met de stelling. Anderzijds vindt 23,5 procent niet dat de beroepsvereniging genoeg aandacht besteedt aan ontwikkelingen en 5,3 procent was het helemaal oneens met de stelling. Deze mensen zien onder andere graag dat de NVMW zich meer bekommerd om de concurrentie met andere vakgebieden en professionals. Daarnaast zouden zij willen dat de NVMW zichtbaar meer aandacht besteedt aan bijvoorbeeld de gevolgen van nieuwe en veranderende wetgeving.
3.3.3 Phorza Bij Phorza maakt een derde van de deelnemende leden zich het meest zorgen over het gebrek aan professionele handelingsruimte. Deze zorg scoort het hoogst. zowel onder leden als niet-leden is een op de drie respondenten deze mening toegedaan. Op andere punten verschillen de meningen van de respondenten van Phorza die lid zijn soms sterk met die van de niet-leden. Dit is te zien in tabel 10. Tabel 10: Zorgen van de doelgroep van Phorza, in procenten
Totaal (n = 97) Kritiek vanuit de media Gevolgen van nieuwe en veranderende wetgevingen Gebrek aan professionele handelingsruimte Verslechtering van de arbeidsomstandigheden Uiteenvallen van de beroepsgroep Gebrek aan bereid te werken aan de eigen professionaliteit Concurrentie met andere vakgebieden Geen zorgen Andere zorgen
Leden (n = 31)
Niet-leden (n = 66)
46%
13%
63%
44%
29%
52%
33%
32%
33%
33%
26%
36%
16%
26%
12%
14%
19%
12%
13%
19%
11%
4%
6%
3%
22%
16%
24%
Zo maakt 63 procent van de respondenten die geen lid zijn zich zorgen over de kritiek die vanuit de media komt, terwijl slechts 13 procent van de deelnemende leden zich hierover zorgen maakt. Ook de zorg over de gevolgen van de nieuwe en veranderende wet- en regelgeving wordt verschillend beantwoord. Iets meer dan de helft van de respondenten die geen lid zijn maakt zich hier zorgen over, terwijl iets minder dan 30 procent van de leden dit zorgwekkend vindt. De zorgen van de respondenten die lid zijn, zijn zeer verspreid over de verschillende ontwikkelingen in het veld. De ene respondent maakt zich zorgen over het uiteenvallen van het beroep, terwijl de ander het gebrek aan bereidheid om
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
13
te werken aan de eigen professionaliteit zorgwekkend vindt. Bij respondenten die geen lid zijn, steken vier ontwikkelingen met kop en schouders boven de andere uit. Dit zijn de zorgen om de kritiek vanuit de media, de verslechtering van de arbeidsomstandigheden, de gevolgen van de nieuwe wetgeving en het gebrek aan professionele handelingsruimte. Onder de deelnemende leden is de stelling voorgelegd of de beroepsvereniging genoeg aandacht besteedt aan actuele onderwerpen en ontwikkelingen. Het grootste deel van de respondenten reageert hier positief op. Van de 31 leden die de vragenlijst hebben ingevuld, zijn er 19 (61 procent) het eens met de stelling en 1 persoon is het er helemaal mee eens. Dit is samen zo’n 65 procent. Dat betekent dat de overige 35 procent van mening is dat Phorza niet genoeg aandacht besteedt aan actuele ontwikkelingen. Negen mensen (29 procent) zijn het namelijk oneens met de stelling en 2 respondenten (6,5 procent) zijn het er helemaal mee oneens. 3.4
Aanbod van de beroepsverenigingen
Een aantal stellingen in dit achterbanonderzoek gaat over de activiteiten en diensten die de beroepsverenigingen aanbieden. Aan de respondenten is onder andere gevraagd of het helder is welke activiteiten en diensten aangeboden worden. Op een schaal van helemaal oneens, oneens, eens en helemaal eens konden zij hun mening aanklikken. Op dezelfde manier konden zij hun mening geven over de vraag of deze activiteiten en diensten aansluiten op de wensen en verwachtingen die zij hebben van de beroepsvereniging. Het volgende kwam hieruit naar voren.
3.4.1 BON De mening van de deelnemende leden van BON over de helderheid van het activiteitenaanbod van de vereniging zijn sterk verdeeld (zie tabel 11). Tabel 11: Helderheid over activiteiten BON onder de leden (n = 14)
Het is helder welke activiteiten de beroepsvereniging aanbiedt De activiteiten sluiten aan bij mijn wensen en interesses
Helemaal niet eens
Niet eens
Eens
Helemaal eens
7%
43%
36%
14%
0%
57%
36%
7%
Van de 14 respondenten hebben 7 aangegeven het oneens te zijn met de stelling; aan de andere kant hebben 5 respondenten aangegeven het eens te zijn met de stellingen en 2 personen vinden de activiteiten en de diensten van BON heel helder. Zoals is te zien, weet 50 procent van de respondenten die lid zijn goed welke diensten en activiteiten BON aanbiedt. Dit betekent echter ook dat het voor de andere 50 procent niet duidelijk is. Dit percentage is hoog, wanneer men zich beseft dat het hier alleen gaat om leden. Te verwachten is namelijk dat de leden op de hoogte zijn van wat hun beroepsvereniging doet. Wanneer we kijken naar de stelling of de activiteiten en diensten aansluiten op de wensen en verwachtingen, dan is er een kleine verschuiving in meningen. Acht respondenten zij het hiermee oneens, 5 zijn het hiermee eens en één persoon is het hier helemaal mee eens. Uit de analyse blijkt dat er een samenhang is tussen het wel of niet helder zijn van de activiteiten en diensten en de vraag of deze activiteiten en diensten aansluiten bij de eigen wensen van de respondent. We zien dan dat eigenlijk maar één persoon wel weet wat de diensten en activiteiten zijn, maar dat deze niet aansluiten op zijn wensen. De andere 6 personen die een goede kennis hebben van de diensten en activiteiten van BON, vinden ook dat deze aansluiten op hun wensen en verwachtingen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
14
3.4.2 NVMW De helderheid van de activiteiten en diensten die de NVMW aan haar leden biedt wordt door het grootste deel van de respondenten positief beoordeeld. Zoals blijkt uit tabel 12, zijn van de 510 respondenten 304 mensen het eens en 101 mensen het helemaal eens met de stelling ‘Het is helder welke activiteiten en diensten de vereniging aanbiedt’. Dat is dus zo'n 80 procent. Bij de overige groep zijn 91 mensen het oneens met de stelling en 14 zijn het er helemaal mee oneens. Tabel 12: Helderheid over activiteiten NVMW onder de leden (n = 510)
Het is helder welke activiteiten de beroepsvereniging aanbiedt De activiteiten sluiten aan bij mijn wensen en interesses
Helemaal niet eens
Niet eens
Eens
Helemaal eens
3%
18%
60%
20%
5%
36%
51%
8%
Wat opvalt is dat een stuk minder respondenten het eens of helemaal eens zijn met de stelling ‘Activiteiten en diensten sluiten aan bij mijn wensen en verwachtingen’. Hier zijn 260 mensen het eens met de stelling en 40 zijn het er helemaal mee eens. Dit is 59 procent, maar dat betekent ook dat de activiteiten en diensten bij 41 procent van de respondenten niet aansluiten op de wensen. Hoewel de eerste stelling door 105 respondenten negatief wordt beoordeeld, wordt de tweede stelling door 210 respondenten negatief beoordeeld. Uit de analyse blijkt dat er een sterke samenhang bestaat tussen de antwoorden van de respondenten. Dat betekent dat de respondenten die hebben aangegeven dat de activiteiten niet helder zijn, ook aangaven dat de activiteiten niet aansluiten op hun wensen. De andere helft van de 42 procent bestaat uit mensen voor wie de activiteiten wel helder zijn. Dat betekent dat voor ongeveer 20 procent van de leden wel helder is wat de activiteiten zijn, maar deze niet aansluiten op hun wensen.
3.4.3 Phorza Bij de leden van Phorza is het voor meer dan 50 procent onduidelijk welke activiteiten en diensten de vereniging aanbiedt. Van de 31 respondenten is het bij 12 mensen wel helder welke activiteiten en diensten geboden worden. Aan de andere kant hebben 18 respondenten ingevuld dat ze het oneens zijn met de stelling dat de activiteiten en diensten helder zijn en 1 persoon vindt het aanbod van activiteiten en diensten helemaal niet helder. Dit betekent dat 61 procent van de respondenten niet helder voor ogen heeft welke diensten en activiteiten Phorza aanbiedt (zie tabel 13). Tabel 13: Helderheid over activiteiten Phorza onder de leden (n = 31)
Het is helder welke activiteiten de beroepsvereniging aanbiedt De activiteiten sluiten aan bij mijn wensen en interesses
Helemaal niet eens
Niet eens
Eens
Helemaal eens
3%
58%
29%
10%
3%
51%
39%
7%
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
15
Kijkend naar de stelling of de activiteiten en diensten aansluiten op de wensen en interesses, blijkt dat van de 31 respondenten er 17 het niet eens zijn met de stelling (16 oneens en 1 helemaal oneens) en 14 het wel eens zijn met de stelling. Uiteindelijk geven meer respondenten aan dat de activiteiten aansluiten op de wensen en interesses, dan dat zij de activiteiten helder vinden. Ook hier blijkt een sterke samenhang tussen beide vragen te bestaan. Leden waarvoor niet helder is welke activiteiten Phorza aanbiedt, vinden ook dat de activiteiten niet aansluiten bij de wensen en interesses. De paar leden die wel aangaven dat deze aansluiten, zonder dat de activiteiten hun helder zijn, vinden het wellicht niet erg dat bepaalde diensten niet helder zijn en hebben misschien ook geen sterke wensen en verwachtingen hebben van de beroepsvereniging. Duidelijk is in ieder geval dat de leden behoefte hebben aan over meer helderheid omtrent het activiteiten en dienstenaanbod van Phorza. 3.5
Diensten van de beroepsverenigingen
We weten nu waar de beroepskrachten zich zorgen over maken en we weten of de diensten wel of niet aansluiten op hun wensen en interesses. Maar welke diensten en activiteiten zien de leden nu graag dat de beroepsvereniging doet? En waarvan vinden de beroepskrachten die geen lid zijn, dat een beroepsvereniging zich op moet richten. Op deze vragen zal in deze paragraaf antwoord worden gegeven. Er is een aantal mogelijke diensten van de beroepsvereniging voorgelegd aan de respondenten. De respondenten konden drie diensten aanklikken die zij belangrijk vinden. Aangezien de respondenten in deze vraag meerdere antwoorden hebben mogen geven, kunnen de aantallen in de onderstaande overzichten niet opgeteld worden. Dit betekent dat de som van alle antwoorden opgeteld hoger is dan het aantal respondenten dat de vraag heeft beantwoord. Hetzelfde geldt voor de percentages die in dit hoofdstuk worden gegeven. Deze zullen samen meer zijn dan 100%. Daarna is er per dienst gevraagd of de leden van mening zijn dat de vereniging deze dienst voldoende aanbiedt. Aan respondenten die geen lid zijn, is deze laatste vraag niet voorgelegd. 3.5.1 BON In tabel 14 is te zien dat onder de respondenten van BON die lid zijn, er drie diensten zijn waar opbouwwerkers de meeste behoefte aan hebben. Tabel 14. Behoefte aan diensten van BON.
Lid
Geen lid
(n = 14)
(n = 28)
Totaal (n = 42)
Totaal (in %)
Werken aan sterke beroepsidentiteit
7
12
19
45%
Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden
4
13
17
41%
Contact tussen beroepskrachten versterken
7
9
16
38%
Nieuwe ontwikkelingen duiden
5
8
13
31%
Bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbieden
1
11
12
29%
Belangen verdedigen in maatschappelijk debat
7
4
11
26%
Belangen vertegenwoordigen ri. politiek & beleid
5
6
11
26%
Vraagbaak voor beroepsinhoudelijke & ethische
3
2
5
12%
Belangen vertegenwoordigen ri. onderwijs
0
0
0
0%
Andere diensten
2
0
2
5%
vragen
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
16
Ten eerste is dit het ‘verdedigen van de belangen van de beroepskracht in het maatschappelijke debat’. Van de veertien leden heeft 50 procent deze dienst aangeklikt. Onder niet-leden scoort dit veel minder hoog. Daarnaast zijn ook het versterken van contact tussen beroepskrachten en het werken aan een sterke beroepsidentiteit beide 7 keer gekozen door leden. Het valt op dat onder deze groep leden maar 1 respondent de bij- en nascholing en het aanbieden van bijeenkomsten bij de belangrijkste diensten vindt horen. Ook is het opvallend dat niemand (leden en niet-leden) heeft gekozen voor de optie ‘Belangen behartigen richting onderwijs’. Wanneer we kijken naar de antwoorden van de respondenten die geen lid zijn, blijkt bijna de helft (13 van de 28 mensen) het verzamelen en verspreiden van kennis uit het werkveld bij de belangrijkste diensten vindt horen. Ook vinden niet-leden het werken aan de beroepsidentiteit erg belangrijk en, in tegenstelling tot de leden, het aanbieden van bij- en nascholing en bijkomsten een de belangrijkste diensten. Twee leden uit het onderzoek hebben aangegeven dat zij graag ook andere diensten zouden zien bij de beroepsvereniging. Welke dat zijn hebben zij echter niet duidelijk gespecificeerd. De beroepsvereniging werkt aan een sterke beroepsidentiteit. Deze dienst scoort onder de leden en de niet-leden als belangrijkste dienst van de vereniging. De meningen of de beroepsvereniging in de praktijk genoeg werkt aan een sterke beroepsidentiteit, zijn verdeeld. Zeven leden van de 14 zijn het niet eens met de stelling. Dat betekent dus dat de helft van de leden niet vindt dat BON een bijdrage levert aan het versterken van de beroepsidentiteit. Het aantal respondenten dat het eens is met de stelling - en dus vindt dat BON wel werkt aan een sterke beroepsidentiteit - is 36 procent; de overige twee leden zijn het helemaal eens met de stelling en vinden dus dat BON een grote bijdrage levert aan een sterke beroepsidentiteit. Er zijn mogelijkheden tot verbetering, maar de beroepsvereniging voldoet op dit punt toch aan de verwachtingen van de helft van hun leden. De beroepsvereniging verzamelt en verspreidt kennis uit het werkveld. Dit wordt meer onder de nietleden dan onder de leden een van de belangrijkste diensten gevonden. Hoewel we het hier vooral hebben over de vraag of aan de behoeften van de leden tegemoet wordt gekomen, is de mening van de niet-leden ook belangrijk wanneer BON besluit zich aankomende tijd te gaan richten op het krijgen van nieuwe leden. Van de deelnemende leden blijkt dat 43 procent van mening is dat de beroepsvereniging hier mee bezig is. Eén persoon vindt dat de beroepsvereniging hier heel sterk mee bezig is. De overige 50 procent van de respondenten vindt dat de beroepsvereniging zich hiermee weinig bezig houdt. Niemand is van mening dat de beroepsvereniging dit helemaal niet doet. De beroepsvereniging versterkt onderling contact. De derde dienst die de leden van BON belangrijk vinden is het versterken van het onderlinge contact. Met de stelling of de beroepsvereniging onderling contact versterkt zijn 3 van de 14 respondenten het eens en één persoon vindt dat BON hier een sterke positie inneemt; 64 procent (9 van de 14 respondenten) is het oneens met de stelling en één persoon is het helemaal oneens. Er is duidelijk meer behoefte aan een sterker onderling contact dan door BON wordt realiseert of in ieder geval waarvoor BON de middelen aanlevert. Aangezien de respondenten deze dienst wel belangrijk vinden, kan men zeggen dat hier een focuspunt ligt voor de beroepsvereniging. De beroepsvereniging duidt gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen. Ook deze dienst is door ongeveer een derde van de leden gekozen als belangrijkste dienst van de beroepsvereniging. Dit percentage leden vindt het dus belangrijk dat de beroepsvereniging goed op de hoogte is van de
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
17
gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen en dat zij hierop inspeelt. Op de vraag of de beroepsvereniging hier in de praktijk ook genoeg aan doet, antwoordt 43 procent van de leden dat de beroepsvereniging hier weinig mee doet; 14 procent is het helemaal oneens met de stelling. Het is hier belangrijk om te onthouden dat het ‘op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen’ bijna als belangrijkste reden werd genoemd om lid te worden van de beroepsvereniging. Van de leden die positief antwoorden op de stelling ‘de beroepsvereniging duidt de gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen’, ziet 21 procent dat de beroepsvereniging hier wel mee bezig is en hetzelfde percentage is van mening dat de beroepsvereniging hier heel sterk mee bezig is. De beroepsvereniging biedt bij- en nascholing en themamiddagen. Net als bij de dienst over het verzamelen en verspreiden van kennis, hebben de leden deze dienst bijna niet gekozen als belangrijkste dienst, maar hechten niet-leden hier wel veel waarde aan. Een aantal niet-leden is door middel van congressen en bijeenkomsten ook in aanraking met de BON gekomen. Van de respondenten die lid zijn, vindt 36 procent dat de beroepsvereniging bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbeidt. Volgens de overige respondenten doet de beroepsvereniging hier weinig aan. 43 procent is het oneens met de stelling dat BON bij- en nascholing of bijeenkomsten biedt en 21 procent vindt dat BON dit helemaal niet doet. De vereniging neemt voldoende positie in in maatschappelijke debatten. Het verdedigen van de belangen in het maatschappelijk debat is een dienst die door de respondenten die lid zijn als één van de belangrijkste diensten van de vereniging wordt gezien. Maar vinden deze respondenten dat de beroepsvereniging in de praktijk ook positie inneemt in het maatschappelijke debat? Het blijkt dat van de 14 leden, 9 leden dit niet vinden. Vier respondenten zijn het oneens met de stelling en 5 zijn het hiermee helemaal oneens. Dat is 64 procent. Aan de andere kant vindt een minderheid van 5 mensen (38 procent) dat BON zich wel genoeg laat horen in maatschappelijke debatten. De beroepsvereniging vertegenwoordigt de belangen richting politiek en beleid. Een derde van de respondenten die lid zijn vindt dit tot de belangrijkste diensten van BON horen. Wanneer we kijken naar de antwoorden op de stelling, vindt de helft van de leden dat de beroepsvereniging de belangen van de opbouwwerkers vertegenwoordigt richting de politiek en in het beleid. De andere helft vindt van niet. Hiervan vindt 38 procent dat de beroepsvereniging de beroepsgroep niet vertegenwoordigt en 14,3 procent vindt dat BON dit helemaal niet doet. Ruim een kwart van de opbouwwerkers die hebben deelgenomen, vindt dit toch een belangrijke dienst. Deze dienst hoeft geen prioriteit te zijn van BON, maar aangezien dit als belangrijkste reden wordt genoemd dat mensen overwegen om lid te worden van de vereniging, kunnen hier kansen liggen voor BON. De beroepsvereniging is een vraagbaak voor beroepsinhoudelijke of ethische vragen. Het zijn van een vraagbaak werd door 21 procent van de leden als een belangrijke taak aangeklikt. Op de stelling of de beroepsvereniging in de praktijk ook echt als vraagbaak fungeert, hebben de leden als volgt geantwoord: 11 van de 14 mensen vinden dat de beroepsvereniging niet of helemaal niet fungeert als vraagbaak. Uitgesplitst is 57 procent van mening dat de beroepsvereniging hier weinig mee doet en 21 procent is het helemaal oneens met deze stelling. De overige drie respondenten, wat 21 procent is, vindt dat de BON wel als vraagbaak fungeert. Zoals we eerde zagen hoort deze dienst of taak niet tot de belangrijkste behoeften van de respondenten. De beroepsvereniging kan zich daarom afvragen of het effectief is hier veel energie en tijd in te steken. De dienst is wel een onderdeel van het “er zijn”
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
18
voor de achterban en staat tevens in verband met verschillende andere diensten zoals het verzamelen en verspreiden van kennis en duiden van nieuwe ontwikkelingen. De beroepsvereniging vertegenwoordigt de belangen richting onderwijs. Deze wens is zowel door leden als door niet-leden geen enkele keer aangekruist. Het hoeft dus geen punt van prioriteit te worden van de vereniging, aangezien de behoefte hieraan bij de respondenten laag is. Toch is het wel interessant om te weten of de leden vinden dat de beroepsvereniging hierin een sterke positie inneemt; 39% van de respondenten is van mening dat de BON de belangen richting onderwijs niet vertegenwoordigt.
3.5.2 NVMW Op de vraag wat de belangrijkste dienst van NVMW is, zijn duidelijke antwoorden naar voren gekomen. Dit is te zien in tabel 15. Vijftig procent van de leden vindt het werken aan een sterke beroepsidentiteit de belangrijkste taak van de beroepsvereniging. Bijna net zo belangrijk vinden de leden het behartigen van de belangen richting de politiek en het beleid. Het aanbieden van bij- en nascholing en van bijeenkomsten neemt een derde plek in. Dit geldt voor zowel de leden (44 procent) als de niet-leden (45 procent). De dienst die als het minst belangrijk wordt gezien door de leden van de NVMW is het vertegenwoordigen van de belangen in het onderwijs. Ook het versterken van contact tussen beroepskrachten en het fungeren als vraagbaak voor beroepsinhoudelijke en ethische vragen hebben voor maatschappelijk werkers weinig prioriteit. Tabel 15. Behoefte aan diensten van NVMW, in aantallen
Respondenten behorend tot doelgroep NVMW
Belangen vertegenwoordigen richting politiek & beleid Werken aan sterke beroepsidentiteit Bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbieden Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden Nieuwe ontwikkelingen duiden Belangen verdedigen in maatschappelijk debat Vraagbaak voor beroepsinhoudelijke & ethische vragen Contact tussen beroepskrachten versterken Belangen vertegenwoordigen richting onderwijs Andere diensten
Lid
Geen lid
Totaal
Totaal
(n = 510)
(n = 135)
(n = 645)
(in %)
253 255 224 195 182 154 99 75 34 19
74 64 61 52 48 33 22 24 11 6
327 319 285 247 230 187 121 99 45 25
51% 49% 44% 38% 36% 29% 19% 15% 7% 4%
De meningen van respondenten die lid zijn, en van respondenten die geen lid zijn, komen in vrij sterke mate met elkaar overeen. De drie diensten die de leden het hoogst ‘scoorden’ worden ook het hoogst gewaardeerd door de niet-leden. Ook de percentages verschillen niet veel van elkaar. Zo vindt 54 procent van de niet-leden het belangrijk dat de NVMW hun belangen vertegenwoordigt richting politiek en beleid en 47 procent vindt het versterken van de beroepsidentiteit bij de belangrijkste taken horen. Zoals hier boven al is gezegd, wordt bij- en nascholing gekozen door 45 procent van de respondenten die geen lid zijn. Een duidelijk teken voor de NVMW om vooral deze drie diensten goed te vervullen en
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
19
zich hier eventueel nog meer op te richten. Ook de andere behoeften die zijn aangegeven door de nietleden, komen sterk overeen met wat de leden zeggen. In het overzicht is te zien dat de volgorde van belangrijk naar minder belangrijk er vrijwel hetzelfde uitziet als bij de leden. In de volgende alinea’s zal gekeken worden naar de tevredenheid van de leden over de mate waarin een dienst ook daadwerkelijk (zichtbaar) wordt uitgevoerd door de NVMW. De beroepsvereniging vertegenwoordigt de belangen richting politiek en beleid. Met deze stelling is 35 procent van de leden het eens. Daarvan is 4,4 procent het er helemaal mee eens en 30,4 procent is het er gewoon mee eens. Het vertegenwoordigen van de belangen richting politiek en beleid wordt onder maatschappelijk werkers de belangrijkste activiteit genoemd. Dit betekent dat een groter percentage van mening is dat de NVMW meer aandacht zou kunnen geven aan de vertegenwoordiging van de belangen van de beroepskracht richting de politiek. De beroepsvereniging werkt aan een sterke beroepsidentiteit. Uit de vraag over de belangrijkste diensten van de NVMW is naar voren gekomen dat 50 procent van de leden het werken aan een sterke beroepsidentiteit als belangrijkste dienst heeft bevonden en 47 procent van de niet-leden. Een belangrijke taak dus voor de NVMW om zich op te richten. Op de stelling of de beroepsvereniging in de praktijk al werkt aan een sterke beroepsidentiteit, blijkt door een groot deel van de leden te worden beaamd; 47 procent is het namelijk met de stelling eens en 17 procent is het helemaal met de stelling eens. Dat is dus bij elkaar iets meer dan 60 procent van de leden. De beroepsvereniging biedt bij- en nascholing en themamiddagen. Van de 495 respondenten zijn er 291 het eens met deze stelling (59 procent) en 150 zijn het er helemaal mee eens (30 procent). Dat is samen 89 procent van de respondenten die vindt dat de NVMW op dit punt heel sterk is. Het is tevens een dienst van de beroepsvereniging die de achterban belangrijk vindt. Aangezien de NVMW erg sterk is op dit gebied, is dit een punt waarmee zij zich kan profileren naar buiten toe en is het een duidelijke manier waarop zij zichzelf zichtbaar maakt. De beroepsvereniging verzamelt en verspreidt kennis uit het werkveld. Zeker een derde van de respondenten vindt dit een belangrijke dienst van de beroepsvereniging. De beroepsvereniging wordt vaak gezien als het centrale punt waar kennis wordt verzameld en actualiteiten worden bijgehouden. Op deze stelling hebben 496 leden hun mening gegeven en net als bij de vorige twee stellingen zijn de leden behoorlijk positief. 333 leden (67 procent) vindt dat de NVMW deze dienst voldoende uitvoert en 13 procent vindt dat zij dit zelf heel goed doen. Aan de andere kant vindt 1,6 procent dat de NVMW helemaal niet bezig is met het verzamelen en verspreiden van kennis en 19 procent vindt dat de NVMW dit niet genoeg doet. De beroepsvereniging duidt gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen. Doet de NVMW volgens haar achterban genoeg met inhoudelijke ontwikkelingen in het veld die invloed hebben op het werk en de werkomgeving van de maatschappelijk werker? Over deze stelling is iets meer verdeeldheid onder de leden, dan de bovenstaande stellingen. Nog steeds is de meerderheid (62 procent) van de leden het ermee eens dat de beroepsvereniging genoeg doet met de ontwikkelingen. Toch vindt aan de andere kant 38 procent dat de beroepsvereniging zich niet bezig houdt met de ontwikkelingen in het werkveld. Hoewel niet zeer negatief, is dit misschien toch een puntje van aandacht voor de NVMW. Het duiden van de gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen staat ook in verband met de eerste stelling over het vertegenwoordigen van belangen in politiek en beleid. Wanneer de NVMW een duidelijke mening en
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
20
visie heeft over actuele ontwikkelingen en dit communiceert naar haar achterban (en de politiek), zal dit de achterban meer vertrouwen geven dat er een organisatie is die opkomt voor hun rechten en belangen. De vereniging neemt in maatschappelijke debatten voldoende positie in.. Dit is één van de diensten die door het grootste deel van de leden niet als belangrijkste dienst wordt gezien, maar die ook niet geheel onbelangrijk is. Dertig procent van de leden vond dat deze dienst hoort bij de belangrijkste diensten van de beroepsvereniging. De stelling dat de NVMW voldoende aanwezig is in maatschappelijke debatten wordt door een groot deel van de leden negatief beoordeeld, namelijk door 62 procent. Aan de andere kant vindt 38 procent wel dat de NVMW voldoende positie inneemt in maatschappelijke debatten. De beroepsvereniging is een vraagbaak voor beroepsinhoudelijke en ethische vragen. Deze dienst is door weinig respondenten gekozen als belangrijkste dienst. Het is wel een taak die een beroepsvereniging kan vervullen, aangezien zij een landelijke orgaan is dat zich specifiek voor het maatschappelijk werk inzet. Maar wordt zij ook echt door haar achterban gezien als vraagbaak? En is het nodig dat zij zich hierin meer profileert? Het blijkt dat meer dan de helft van de achterban (59 procent) de NVMW ziet als vraagbaak voor beroepsinhoudelijke en ethische vragen. Hiervan is 50 procent het eens met de stelling en 9 procent is het helemaal eens met de stelling. Het percentage dat het niet eens is met de stelling is 37 procent. De groep die het helemaal niet eens is met de stelling bestaat uit 5 procent van de respondenten. Het blijkt overigens dat ongeveer hetzelfde percentage respondenten (37,2 procent) het oneens is met de stelling ‘Ik weet voor welke informatie ik terecht kan bij de beroepsvereniging’. Met andere woorden, het kan dus ook zijn dat leden de NVMW niet als vraagbaak zien, omdat zij niet weten voor welke informatie zij bij de beroepsvereniging terecht kunnen. De beroepsvereniging versterkt het onderlinge contact tussen beroepskrachten. Zowel bij leden als bij niet-leden bleek dat deze dienst niet heel belangrijk wordt gevonden. Minder dan een zesde van de respondenten heeft deze dienst gekozen in de top drie van belangrijkste diensten. Wanneer we kijken naar de vraag of de NVMW het onderlinge contact versterkt, vindt 57 procent van de leden van wel (51 procent is het eens en 6 procent is het helemaal eens). Aangezien de NVMW wel een vakblad heeft en, volgens de leden, genoeg bijeenkomsten organiseert, biedt zij beroepskrachten wel de mogelijkheid elkaar te ontmoeten en kennis en ervaringen uit te wisselen. Het is dus vooral de vraag of er op dit punt überhaupt behoefte is aan meer contact tussen de beroepskrachten. De beroepsvereniging vertegenwoordigt de belangen richting onderwijs. Deze dienst wordt niet als belangrijke dienst gezien door de beroepskrachten. Tevens vindt zo’n 54 procent van de respondenten die lid zijn, dat de NVMW de belangen van de beroepskracht niet vertegenwoordigt in het onderwijs. Daarnaast vindt 9 procent dat de beroepsvereniging dit helemaal niet doet. Aan de andere kant vindt 27 procent dat de NVMW wel de belangen vertegenwoordigt in het onderwijs. Blijkbaar vinden veel leden niet dat de NVMW heel duidelijk belangen behartigt richting het onderwijs, maar is dat ook niet een dienst die de leden heel erg belangrijk vinden. Wat dat betreft doet de NVMW het dus eigenlijk goed op dit punt.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
21
3.5.3 Phorza In de onderstaande tabel 16 zijn de resultaten te zien van de mate van belangrijkheid van diensten van de beroepsvereniging. Tabel 16. Behoefte aan diensten van Phorza, in aantallen
Respondenten behorend tot doelgroep Phorza
Belangen vertegenwoordigen richting politiek & beleid Werken aan sterke beroepsidentiteit Nieuwe ontwikkelingen duiden Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden Bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbieden Belangen verdedigen in maatschappelijk debat Contact tussen beroepskrachten versterken Vraagbaak voor beroepsinhoudelijke & ethische vragen Belangen vertegenwoordigen richting onderwijs Andere diensten
Lid (n = 31) 17 15 11 15 12 10 6 4 2 0
Geen lid (n = 66) 29 26 24 17 19 18 10 6 1 0
Totaal (n = 97) 46 41 35 32 31 28 16 10 3 0
Totaal (in %) 47% 42% 36% 33% 32% 29% 16% 10% 9% 0%
De leden vinden het dus belangrijk dat zij een centraal orgaan hebben dat de belangen van de beroepskracht vertegenwoordigt richting politiek en beleid. Wat ook belangrijke diensten van Phorza zijn volgens de leden, is het verzamelen en verspreiden van kennis uit het vakgebied en het werken aan een sterke beroepsidentiteit. Voor beide diensten kiest 48 procent van de leden. Tussen de respondenten die lid zijn en de respondenten die geen lid zijn, zijn veel overeenkomsten, maar op een paar punten verschillen de meningen. Eén van die punten is dat de mensen die geen lid zijn, minder vaak kiezen voor het verzamelen en verspreiden van kennis uit het werkveld; 26 procent van de respondenten die geen lid zijn kiest voor deze optie. Ook de niet-leden vinden het vertegenwoordigen van de belangen richting politiek en beleid de belangrijkste taak van de beroepsvereniging (44 procent). Dit is een duidelijk teken voor Phorza. Het werken aan een sterke beroepsidentiteit wordt door 39 procent van de niet-leden gekozen. Wat dat betreft zitten de leden en de mensen die geen lid zijn aardig op één lijn. Als derde belangrijkste dienst noemt deze groep het duiden van nieuwe ontwikkelingen. Voor deze dienst kiest 35 procent. Het percentage komt hier sterk overeen met wat de leden zeggen. Dit betekent dat een derde van de achterban vindt dat het een taak is van Phorza om het werkveld op de hoogte te houden van actuele zaken en dat zij haar achterban hierover duidelijk informeert. De diensten die vrijwel niet worden gekozen door de respondenten, zijn de vertegenwoordiging van belangen richting onderwijs en het zijn van een vraagbaak voor beroepsinhoudelijke en ethische vragen. De beroepsvereniging vertegenwoordigt de belangen richting politiek en beleid. Zoals we hierboven hebben gezien is dit de dienst die door het grootste deel van de respondenten wordt aangeklikt als belangrijkste dienst. Hoe doet Phorza het op dit gebied? Van de leden vindt 29 procent dat Phorza wel de belangen vertegenwoordigt richting politiek en beleid. Daar bovenop vindt 4 procent dat Phorza dit heel goed doet. Aan de andere kant vindt 46 procent dat Phorza zich hier weinig mee bezig houdt. De overige 18 procent vindt dat Phorza hier helemaal niet goed mee bezig is. Dit is samen 64 procent die vinden dat Phorza de belangen richting politiek niet of weinig vertegenwoordigd. Hieruit kunnen we
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
22
opmaken dat er voor Phorza nog verschillende mogelijkheden liggen op dit gebied om betere aansluiting te vinden op de behoeften en wensen van de beroepskracht. De beroepsvereniging werkt aan een sterke beroepsidentiteit. Van de 97 respondenten, heeft 42 procent het versterken van de beroepsidentiteit aangeklikt als één van de belangrijkste diensten van de beroepsvereniging. De meningen over de vraag of de beroepsvereniging hier ook werkelijk aan bijdraagt zijn verdeeld. Zo vindt 45 procent van de leden dat de beroepsvereniging hier zeker een rol in speelt;. 10 procent is van mening dat Phorza absoluut bijdraagt aan de versterking van de beroepsidentiteit. Dit is bij elkaar toch zo’n 55 procent van de leden. Dit betekent echter ook dat ongeveer 45 procent vindt dat Phorza niet of weinig werkt aan een sterke beroepsidentiteit. De verdeling hierbinnen is dat 28 procent het niet eens is met de stelling en 17 procent het helemaal niet eens is. Hoewel een groter percentage respondenten Phorza op deze stelling positiever beoordeelt dan op de vorige, liggen ook hier nog kansen voor Phorza. De beroepsvereniging duidt gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen. Deze dienst is door ongeveer een derde van de respondenten (lid en niet-lid) gekozen als belangrijkste dienst van de beroepsvereniging. Het is dus zeker een dienst waar Phorza enige tijd en energie in zou kunnen steken om zo beter aan te sluiten op de behoeften van de achterban. Kijkend naar de uitkomst op de stelling of de beroepsvereniging gevolgen van inhoudelijke ontwikkelingen duidt, zien we dat van de 28 mensen die deze stelling hebben gescoord, er 13 het niet (36 procent) of helemaal niet (11 procent) eens zijn met de stelling. Zij zijn van mening dat Phorza de beroepskrachten niet op de hoogte houdt over de gevolgen van de ontwikkelingen die gaande zijn binnen het vakgebied. Aan de andere kant vindt 54% van de leden dat Phorza dit wel doet. De beroepsvereniging verzamelt en verspreidt kennis uit het werkveld. Ook deze dienst wordt door ongeveer een derde van alle respondenten als belangrijkste dienst gezien. Onder de deelnemende leden heeft zelfs bijna de helft voor deze dienst gekozen. Zij zien Phorza graag als een centraal informatiepunt van het vakgebied. Vinden deze leden dat de beroepsvereniging daadwerkelijk ook kennis verzamelt en verspreidt? Zo’n 55 procent van de leden vindt van wel. De beroepsvereniging biedt bij- en nascholing en themamiddagen. Even belangrijk als de twee bovenstaande diensten, vinden de beroepskrachten de bij- en nascholing en themamiddagen die de beroepsvereniging aanbiedt. Onder de leden die op deze stelling hebben gereageerd vindt exact 60 procent dat Phorza dit doet. De beroepsvereniging verdedigt belangen in het maatschappelijk debat. Hoewel er veel ontwikkelingen gaande zijn, vindt 29 procent van de respondenten dat de beroepsvereniging de belangen van de beroepskracht in het maatschappelijk debat moet vertegenwoordigen. Het eerder genoemde vertegenwoordigen van politieke en beleidsmatige belangen heeft bij meer respondenten een hogere prioriteit, zoals is gebleken uit de vraag over de diensten. Respondenten zien liever dat Phorza meer focus legt op de politiek en het beleid en daarna pas op het maatschappelijke debat. Hoewel deze dienst geen prioriteit behoeft, is het toch interessant om te kijken of de achterban vindt dat Phorza de belangen hierin genoeg verdedigt. Het is voor een beroepsvereniging tenslotte wel een manier om in beeld te komen. Het blijkt dat de respondenten van mening zijn dat Phorza geen grote rol speelt in het verdedigen van de belangen van de beroepskracht in het maatschappelijk debat. Vijftig procent van de deelnemende leden is het niet met de stelling eens en 21 procent is het helemaal niet met de stelling
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
23
eens. Dat betekent dat bijna drie kwart van de respondenten vindt dat Phorza niet zichtbaar opkomt voor de belangen van de beroepskracht in het maatschappelijke debat. De overige 28 procent is onderverdeeld in 25 procent van de leden die ziet dat Phorza wel haar belangen verdedigt en de laatste 3,5 procent die dit heel duidelijk ziet. De beroepsvereniging versterkt onderling contact tussen beroepskrachten. Dit is één van de diensten die volgens de respondenten niet hoog op de lijst staat van de belangrijkste diensten van de beroepsvereniging. Het is daarom ook een dienst die geen prioriteit of specifieke aandacht behoeft. Uit de antwoorden op de stelling, blijkt echter wel dat Phorza bijdraagt aan het versterken van het onderlinge contact tussen beroepskrachten. Maar liefst 59 procent van de leden is het eens met de stelling en 7 procent is het helemaal eens met de stelling. Dit is een positief teken voor Phorza. Hoewel het niet als belangrijkste dienst wordt gezien van de beroepsvereniging, is het ook hier weer duidelijk dat Phorza wel als (digitaal) ‘ontmoetingspunt’ wordt gezien door de achterban. Phorza doet dus al genoeg om deze om deze positie te houden. De beroepsvereniging is een vraagbaak voor beroepsinhoudelijke of ethische vragen. Deze dienst wordt door 11 procent van alle respondenten gezien als één van de belangrijkste diensten van Phorza. Zo’n 59 procent van de leden vindt echter wel dat Phorza vraagbaak is. Wanneer we deze stelling verbinden met de stelling of de leden weten voor welke informatie zij bij de beroepsvereniging terecht kunnen dan zien we dat de percentages zich omdraaien. Hoewel dus bijna 59 procent vindt dat Phorza een vraagbaak is, weet zo’n 55 procent niet goed voor welke informatie ze bij de beroepsvereniging kunnen aankloppen. Het zou goed mogelijk zijn dat de respondenten die niet vinden dat Phorza een vraagbaak is, ook niet precies weten voor welke informatie ze bij Phorza terecht kunnen. De beroepskracht vertegenwoordigt de belangen richting onderwijs. Deze dienst blijken de respondenten niet belangrijk te vinden. We zullen kort aanstippen of de achterban vindt dat de beroepsvereniging dit doet. Het blijkt dat het grootste deel van de leden niet vindt dat Phorza de belangen vertegenwoordigt richting het onderwijs, 67 procent deelt deze mening. Dit is misschien niet heel positief, maar er blijkt hierin dus ook weinig behoefte te zijn vanuit de beroepsgroep. 3.6
Algemene mening over de beroepsverenigingen
Wat vinden de leden van hun beroepsvereniging? Hoe voelen en denken de beroepskrachten zich over hun eigen vak en hoe speelt de beroepsvereniging in op deze gevoelens en gedachten in? Dat wordt besproken in de volgende paragrafen. Ook hier zal er een stuk worden beschreven zowel BON, NVMW en Phorza.
3.6.1 Mening over BON Aan de respondenten die de vragenlijst hebben ingevuld is gevraagd of zij maximaal drie kenmerken willen kiezen die zij vinden passen bij de beroepsvereniging. De vraag is beantwoord door mensen die lid zijn van BON, maar tevens de mensen die geen lid zijn. Op de volgende pagina staan de kenmerken die aan de respondenten zijn voorgelegd.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
24
Inhoudelijk interessant Kritisch
Open Progressief
Stoffig/saai Vernieuwend
Idealistisch Naïef
Realistisch Kundig
Belerend Vaag/onduidelijk
Degelijk Dynamisch
Hip Ambitieus
Zakelijk Flitsend
De vragenlijst is door 37 respondenten, die bij de beroepsgroepen van BON horen, ingevuld. Het gehele overzicht van de scores op de kenmerken is te vinden in de bijlage. Zowel leden als niet-leden blijken twee kenmerken vooral passend te vinden bij de beroepsvereniging. Dit zijn enerzijds ‘Inhoudelijk interessant’ en anderzijds ‘Vaag/ onduidelijk’. Tabel 17: Top 5 kenmerken BON, in procenten.
Vaag / onduidelijk Inhoudelijk interessant Stoffig / saai Kritisch Realistisch
Totaal (n = 37) 41% 38% 24% 22% 19%
Wanneer we de meningen van de leden en de niet-leden uitsplitsen, zien we dat van de 14 deelnemende leden, het kenmerk ‘Inhoudelijk interessant’ 9 keer is aangeklikt. Op de tweede en derde plaats worden de kenmerken ‘Vaag/ onduidelijk’ genoemd (5 keer) en ‘Kundig’ (4 keer). Eerder in dit onderzoek bleek dat het voor 50 procent van de respondenten die lid zijn, niet helder is wat BON doet. Ook hier wordt dit kenmerk ‘Vaag/ onduidelijk’ genoemd door ongeveer een derde van deze groep. Belangrijk voor BON is dus om duidelijker naar haar leden te zijn over haar activiteiten en doelstellingen. De kenmerken die door geen van de leden worden genoemd zijn: Dynamisch, Hip, Belerend, Zakelijk en Flitsend. Kijkend naar wat de respondenten zeggen die geen lid zijn, blijkt dat bij hen het kenmerk ‘Vaag/ onduidelijk’ het meest wordt aangeklikt (10 keer). Ook hier geldt dus de constatering dat BON meer helderheid moet creëren rondom wat zij doet. Dat geeft de leden en potentiële leden meer vertrouwen in de vereniging en leden zien waaraan het lidmaatschapgeld wordt besteed. Onder de deelnemende niet-leden wordt als tweede kenmerk ‘Stoffig en saai’ genoemd. De kenmerken ‘Inhoudelijk interessant’ en ‘Kritisch’ worden als derde en vierde kenmerk 5 keer genoemd door de respondenten die geen lid zijn. Van de groep respondenten die geen lid is heeft niemand gekozen voor de kenmerken ‘Progressief, Hip, Ambitieus, Vernieuwend, Zakelijk en Flitsend’. Naast het toekennen van kenmerken is een aantal stellingen voorgelegd aan de deelnemende leden van de beroepsvereniging over het imago van BON. Zo is de stelling ‘de beroepsvereniging is de spreekbuis voor de beroepsgroep’ door 75 procent van de respondenten die lid zijn als positief beantwoord. Vijftig procent van deze groep is het er mee eens en 25 procent is het helemaal eens met de stelling. BON wordt door een groot deel van de leden als centraal orgaan gezien dat de spreekbuis is voor de opbouwwerkers en hen vertegenwoordigt. Ook is ongeveer een gelijk percentage van de deelnemende leden van mening dat de beroepsvereniging werkt vanuit een duidelijke visie; 46 procent van de leden is het eens met deze stelling en 31 procent is het helemaal eens met de stelling. Dit is
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
25
samen 77 procent. Eigenlijk komt dit niet overeen met de eerder genoemde kenmerken ‘Vaag/ onduidelijk’. Het kan zijn dat de respondenten die dit kenmerk toeschrijven aan de BON, dit vooral vinden van bepaalde diensten van de beroepsvereniging. Ze kunnen daarnaast ook van mening zijn dat BON op actuele onderwerpen of ontwikkelingen wel een duidelijke visie heeft. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de beroepsvereniging consequent is in haar standpunten (46 procent is het eens en 23 procent is het helemaal eens). Op al deze punten is het merendeel van de respondenten tevreden over de beroepsvereniging. De standpunten en de visie die BON heeft en naar buiten toe communiceert worden goed ontvangen door de achterban. Dit kan er mede voor zorgen dat de leden de beroepsvereniging als inhoudelijk interessant vinden. Over de stelling dat de beroepsvereniging bekend is onder vakgenoten, meent 31 procent van de leden dat dit niet het geval is en nog eens 31 procent vindt dat de vereniging helemaal niet bekend is onder vakgenoten. Van de overige 38 procent is 31 procent het wel eens met de stelling en 8 procent is het helemaal eens. Wanneer we dit terugkoppelen naar de dienst ’de beroepsvereniging versterkt het contact tussen beroepskrachten’ dan zagen we daar dat de helft van de leden dit als één van de belangrijkste diensten heeft benoemd. Voor BON is het belangrijk om meer bekend te worden onder de achterban die nog geen lid is. Hoe bekender de beroepsvereniging is, hoe beter zij het contact tussen de verschillende beroepskrachten kan versterken. In de vragenlijst is een aantal stellingen aan bod gekomen die gaan over de verschillende leeftijdsgroepen en groepen met verschillende etnische achtergronden. De leeftijd van het grootste deel van de leden die de vragenlijst voor BON hebben ingevuld is 50 jaar en ouder. Dit kan van invloed zijn op de antwoorden die gegeven worden. In hoeverre richt BON zich op verschillende etnische en leeftijdsgroepen? De groep beginnende beroepskrachten krijgt volgens de respondenten weinig aandacht van BON; 27 procent vindt dat BON zich wel richt op de beginnende beroepskracht. Op de stelling of de beroepsvereniging zich richt op de meer ervaren beroepskracht is positiever gereageerd. Vijftig procent van de respondenten is het eens met de stelling en 17 procent is het hiermee zeer eens. Dit is een meerderheid van 67 procent. Hieruit blijkt dus dat de respondenten vinden dat BON zich richt op de meer ervaren beroepskracht. Aan de andere kant is 25 procent het niet eens met de stelling dat de beroepsvereniging zich richt op de meer ervaren beroepskracht. 8 procent is het helemaal niet eens met de stelling. De stelling waarin wordt beweerd dat BON zich richt op beroepskrachten met diverse etnische achtergronden wordt 50/50 beantwoord. Vijftig procent vindt dat BON zich wel richt op deze groep, terwijl 25 procent dit niet vindt en nog eens 25 procent dit helemaal niet vindt. Uit de vragenlijst is gebleken dat de meeste respondenten van Nederlandse afkomst zijn (36 van de 41 respondenten die deze vraag hebben beantwoord zijn van Nederlandse komaf). Door het lage respons kan er geen onderbouwde uitspraak worden gedaan over het percentage beroepskrachten in het veld met een niet-Nederlandse etniciteit. Om deze reden is het ook niet zeker dat een grotere focus op andere etniciteiten nuttig is voor de beroepsvereniging om meer mensen te werven of meer aan de behoeften van Multi-etnische beroepskrachten te voldoen. Het kan interessant zijn voor de beroepsvereniging om te weten is of de beroepskracht trots is op zijn of haar vak en zich verbonden voelt met andere vakgenoten. Wanneer dit het geval is kan BON hen daarop aanspreken en dit inzetten als marketing – of wervingsmiddel. Uit de antwoorden op de stelling of de beroepskracht trots is op het vak, blijkt dat dit het geval is. Alle deelnemende leden zijn het namelijk of eens (14 procent) of helemaal eens met deze stelling (86 procent). Geen enkele
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
26
respondent is niet trots op het werk dat hij doet. Dit is een goed teken. Het betekent dat BON hen kan aanspreken op hun trots en dat de beroepskracht niet bang is om naar buiten te treden als opbouwwerker. Het geeft het vak status en kracht. Ook op de stelling dat de beroepskracht zich verbonden voelt met andere vakgenoten wordt positief gereageerd. Slecht één persoon (7 procent) voelt zich niet verbonden met anderen. De overige respondenten voelen dit wel. Het meest interessant is natuurlijk om te weten of BON ook bijdraagt aan dit gevoel van verbondenheid. Iets meer dan 60 procent van de respondenten vindt de BON bijdraagt aan de binding tussen vakgenoten. Daarentegen is 31 procent het niet eens met de stelling en 8 procent is het helemaal niet eens met de stelling. Terug kijkend naar de diensten die belangrijk worden gevonden door de respondenten, zien we dat het werken aan een sterke beroepsidentiteit op nummer één staat. De achterban ziet dus graag dat BON een bijdrage levert aan het versterken en ook behouden van die trots en dat gevoel van verbondenheid. Dit is positief en BON kan ook voor deze dienst teruggrijpen naar de trots die dus al aanwezig is. BON moet laten zien voor wie zij er is en waarvoor zij er is. Ook als wervingsmiddel kan BON deze trots en binding inzetten en hiermee tevens het belang van het beroep laten zien en de rol van BON als centraal orgaan voor de opbouwwerker. De laatste twee stellingen die ons een beter idee geven van het beeld dat de leden van hun beroepsvereniging hebben, zijn ‘het vakgebied wordt goed vertegenwoordigd door de beroepsvereniging’ en ‘ik heb behoefte aan eenduidigheid over de inhoud van mijn vak’. Beginnend bij de behoefte aan eenduidigheid zien we dat een groot deel van de respondenten hier zeker behoefte aan heeft. 62 procent is het met de stelling eens en 8 procent is het helemaal eens met de stelling. Dat betekent dat de overige 30 procent het niet eens is met de stelling. Belangrijk is dat BON de duidelijke visie en het consequent zijn in haar standpunten blijft doorvoeren en zo de onduidelijkheden weghaalt. Eerder in het rapport zagen we dat bijna zestig procent van de respondenten zich zorgen maakt over de concurrentie van andere werkvelden en professionals. Dit is een punt dat tevens sterk in verband staat met de eenduidigheid van de inhoud van het vak. Op de stelling of de beroepsvereniging het vakgebied goed vertegenwoordigt, zijn de meningen verdeeld. Van de 13 mensen die op deze stelling hebben gereageerd, zijn 7 mensen het eens of helemaal eens met de stelling en 6 mensen zijn het oneens of helemaal oneens met de stelling. Bij de vraag hoe belangrijk verschillende diensten zijn heeft een kwart van de respondenten geantwoord dat het belangen verdedigen in het maatschappelijk debat en het belangen verdedigen in de politiek en beleid bij de belangrijkste taken van de beroepsvereniging horen. Aan BON de keuze of deze vertegenwoordiging prioriteit wordt of niet.
3.6.2 Mening over NVMW In de vragenlijst wordt alle respondenten gevraagd maximaal drie kenmerken aan te klikken die zij vinden passen bij het imago van de beroepsvereniging. De kenmerken die gegeven zijn aan de respondenten zijn: Inhoudelijk interessant
Open
Stoffig/saai
Kritisch Idealistisch
Progressief Realistisch
Vernieuwend Belerend
Naïef Degelijk
Kundig Hip
Vaag/onduidelijk Zakelijk
Dynamisch
Ambitieus
Flitsend
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
27
Zowel de respondenten die lid zijn, als de respondenten die geen lid zijn kiezen het meest voor het antwoord ‘Inhoudelijk interessant’ als imago kenmerk van de NVMW. Bij de leden wordt dit antwoord aangeklikt door 56 procent en bij de niet-leden door 47 procent. De twee andere kenmerken die men verbindt aan de NVMW zijn ’Degelijk’ (gekozen door 24 procent) en ‘Kundig’ (gekozen door 27 procent). Dit kunnen we zien in tabel 18, een totaaloverzicht is te vinden in de bijlagen. Tabel 18: Top 6 kenmerken NVMW, in procenten.
Inhoudelijk interessant
Totaal (n = 631)
Leden (n = 503)
Niet-leden (n = 128)
55%
57%
50%
28%
29%
22%
25%
26%
19%
23%
25%
14%
21%
25%
9%
20%
17%
33%
Kundig Degelijk Realistisch Open Vaag / onduidelijk
Blijkbaar wordt de NVMW gezien als een professionele en kundige vereniging met veel kennis van het vakgebied. Bij de dienst ‘het aanbieden van bij- en nascholing’, hebben we gezien dat 89 procent van de respondenten vond dat NVMW dit goed doet. Bijna de helft van de respondenten vond deze dienst bij de belangrijkste diensten van een beroepsvereniging horen. Het feit dat de NVMW deze dienst naar tevredenheid uitvoert, kan tevens ertoe leiden dat de achterban de NVMW kundig en inhoudelijk interessant vinden. Hetzelfde geldt voor de dienst ‘het verzamelen en verspreiden van kennis’. Deze dienst staat op de vierde plaats van belangrijkste diensten van de NVMW. Ook over de uitvoering van het verzamelen en verspreiden van kennis, bleek 80 procent van de respondenten positief te zijn. Het feit dat de NVMW dus volgens hun achterban kennis verzamelt en verspreidt, kan er mede toe hebben geleid dat de achterban heeft gekozen voor inhoudelijk interessant en kundig als imagokenmerk. Naast deze kenmerken worden door de leden ook de kenmerken ‘Open’ en ‘Realistisch’ gekozen. Door de respondenten die geen lid zijn wordt ‘Vaag/ onduidelijk’ als één na belangrijkste kenmerk gekozen. Van de 135 niet-leden, kiezen 64 voor inhoudelijk interessant als kenmerk. 42 keer, 33 procent van de respondenten die geen lid zijn, kiest Vaag/ onduidelijk. Bij deze groep is dus een gebrek aan kennis van wat de NVMW nu eigenlijk doet. Van de leden kiest 17 procent ‘Vaag/ onduidelijk’. De kenmerken ‘Flitsend’ en ‘Hip’ worden slechts 1 keer aangeklikt. Naast het verbinden van kenmerken aan de beroepsvereniging, is de leden ook gevraagd om te reageren op een aantal stellingen over de beroepsvereniging. Zo is gevraagd of de leden de beroepsvereniging zien als spreekbuis voor de beroepsgroep. Hier wordt positief op geantwoord. Van de leden vindt 78 procent inderdaad dat de NVMW de spreekbuis is voor het maatschappelijk werk. Hierbinnen is 42 procent het eens met de stelling en 36 procent is het er helemaal mee eens. Hoewel de leden de NVMW dus wel zien als de spreekbuis, is eerder gebleken dat de leden ook vonden dat de beroepsvereniging de belangen richting politiek en beleid beter zou kunnen vertegenwoordigen; 35 procent van de leden vond dat NVMW dit wel goed doet en de rest vond van niet. Het blijkt dus dat de
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
28
leden hun beroepsvereniging al wel zien als spreekbuis, maar dat zij meer aandacht van de NVMW willen zien op gebieden zoals politiek en beleid. Er wordt tevens positief gereageerd op de stelling dat de beroepsvereniging werkt vanuit een duidelijke visie en of de beroepsvereniging consequent is in haar standpunten. Bij de eerstgenoemde stelling vindt 51 procent van de achterban dat de NVMW een duidelijke visie heeft en 28 procent is het helemaal eens met de stelling. Dit betekent dat iets meer dan 20 procent vindt dat de NVMW haar visie nog verder mag aanscherpen. De tweede stelling dat de beroepsvereniging consequent is in haar standpunten, wordt door 80 procent bevestigd. Op al deze gebieden doet de NVMW het goed. Dit verklaart mede waarom zij de kenmerken inhoudelijk interessant, kundig en degelijk toegeschreven krijgt. Blijkbaar treedt de NVMW genoeg naar buiten toe naar haar leden met duidelijke ideeën en een heldere visie. Dit zorgt voor veel vertrouwen binnen de achterban, zoals te zien is in de besproken resultaten. Daarnaast heeft de NVMW veel naamsbekendheid. Aan de leden is gevraagd of de beroepsvereniging bekend is onder vakgenoten en het blijkt dat 72 procent hier bevestigend op antwoord. Hoewel dus blijkt dat er grote tevredenheid is over de visie en standpunten van de vereniging en ook de naamsbekendheid van de NVMW, blijkt dat de leden graag meer van de NVMW zou willen zien in de media. Uiteraard is Maatwerk een zeer belangrijk blad voor de NVMW, maar veel leden (56 procent) zijn van mening dat de beroepsvereniging maar weinig te zien is in vakinhoudelijke media, zoals in zorgmedia of media voor jongerenwerk. Ook de zichtbaarheid in andere media is laag volgens de leden. Tien procent vindt dat de NVMW zichtbaar is in andere media. Dit betekent dat de overige 90 procent de NVMW zelden of nooit in andere media ziet. In dit onderzoek is ook gekeken of de beroepsvereniging zich volgens de leden richt op verschillende leeftijdsgroepen en etniciteiten. Het grootste deel van de respondenten is 50 jaar en ouder, dit kan van invloed zijn op de uitkomsten op de onderstaande stellingen. Het blijkt dat de meningen tussen eens en oneens bijna gelijk zijn verdeeld op de vraag of de NVMW zich richt op beginnende beroepskrachten; 35 procent vindt van wel en 13 procent vindt dat de NVMW dit erg goed doet. Bij elkaar is dat dus 48 procent. Dezelfde stelling is geformuleerd over de groep ervaren beroepskrachten, die al langere tijd werkzaam zijn in het maatschappelijk werk. Bij deze stelling is een verschuiving te zien naar ‘eens’ in vergelijking met de vorige stelling; 53 procent is het eens met de stelling en 11 procent is het hiermee helemaal eens. Dit betekent dat 64 procent van de leden vindt dat de NVMW zich richt op de ervaren beroepskracht. Ook op de stelling of de beroepsvereniging zich genoeg richt op beroepskrachten met een niet-Nederlandse achtergrond, is positief gereageerd. Van de 445 respondenten zijn 237 (53,procent) het met deze stelling eens en 53 mensen (12 procent) zijn het er helemaal mee eens. De overige 155 respondenten zijn onderverdeeld in 29,2 procent die het niet met de stelling eens is en 6 procent die het er helemaal niet mee eens is. Is de maatschappelijk werker trots op zijn beroep? Is er een gevoel van ‘wij’ onder de beroepskrachten en zo ja, heeft de NVMW daar een bijdrage in geleverd? Het blijkt dat de trots van de maatschappelijk werker ontzettend groot is. 96 procent van de respondenten is trots op het werk dat zij doen. Dit is een hoog percentage. Van de 503 respondenten hebben 19 mensen aangegeven dat zij niet trots of helemaal niet trots zijn op het werk wat zij doen. De trots bij de beroepskrachten is sterk aanwezig en kan dus aangesproken worden. Daarbij voelen de meeste respondenten ook een sterke verbondenheid met hun vakgenoten. Met deze stelling ‘ik voel mij verbonden met mijn vakgenoten’ was 46 procent het
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
29
eens en 36 procent het helemaal eens. Er is veel binding en ook dit is een positief gegeven voor de NVMW. Op de stelling dat de NVMW bijdraagt aan het gevoel van verbondenheid bij beroepskrachten, blijkt dat het grootste deel het hiermee eens is. Het percentage dat vindt dat de NVMW bijdraagt aan deze binding is 60 procent, waarvan 19 procent van mening is dat de beroepsvereniging een sterke bijdrage heeft. Bijna een derde van de leden is van mening dat de beroepsvereniging weinig bijdraagt aan de binding tussen beroepskrachten en 8 procent vindt dat de NVMW helemaal niet bijdraagt. Wanneer we kijken naar de eerdergenoemde dienst het versterken van de beroepsidentiteit, zien we dat deze dienst door 50 procent van de achterban (leden en niet-leden) gekozen is tot belangrijkste dienst. Op de stelling dat de beroepsvereniging in de praktijk een bijdrage levert aan de versterking van de beroepsidentiteit komt naar voren een groot deel van de leden het hiermee eens is, namelijk 60 procent. De NVMW kan in haar wervings- en marketingstrategie deze trots en verbinding goed gebruiken en de beroepskrachten aanspreken op het wij-gevoel. Het blijkt uit de vragenlijst dat er onder de leden veel behoefte is aan eenduidigheid over de inhoud van het vak. Van de 499 respondenten, zijn 202 mensen het met deze stelling hieraan behoefte te hebben eens (41 procent) en 138 zijn het er helemaal mee eens (28 procent). Eerder in dit rapport hebben we gezien dat ongeveer een vijfde van de respondenten zich zorgen maakte over het uiteenvallen van de beroepsgroep. Een duidelijke afbakening van welk werk wel of niet tot het maatschappelijke werk behoort, is gewenst. Op de stelling dat de beroepsvereniging het vakgebied goed vertegenwoordigt, vindt een kleine meerderheid van de leden dat de beroepsvereniging dit goed doet (43 procent is het eens en 10 procent is het helemaal eens). Aan de andere kant vindt 36 procent dat de beroepsvereniging dit niet goed doet en 11 procent vindt dat zij dit helemaal niet doet. Ook hier kunnen we terugkijken naar de stelling dat de beroepsvereniging de belangen van de beroepskracht voldoende vertegenwoordigt in de politiek en beleid en tevens in het maatschappelijk debat. We zagen eerder dat 65 procent van de leden vindt dat de NVMW dit niet doet in de richting van politiek en beleid en iets meer dan 60 procent vindt dat de NVMW niet of weinig aanwezig in het maatschappelijk debat.
3.6.3 Mening over Phorza In het achterbanonderzoek mogen de respondenten maximaal drie kenmerken toekennen aan de beroepsvereniging die bij hun vakgebied hoort. De kenmerken moeten gaan over het imago waarvan zij vinden dat de beroepsvereniging dat heeft. De kenmerken die gegeven zijn aan de respondenten zijn: Inhoudelijk interessant Kritisch
Open Progressief
Stoffig/saai Vernieuwend
Idealistisch Naïef
Realistisch Kundig
Belerend Vaag/onduidelijk
Degelijk Dynamisch
Hip Ambitieus
Zakelijk Flitsend
De respondenten van Phorza hebben een duidelijk oordeel uitgesproken. Uit de antwoorden van alle respondenten samen blijkt dat Phorza op de eerste plaats ‘Inhoudelijk interessant’ wordt gevonden en op de tweede plaats ‘Vaag/ onduidelijk’. Dit is te zien in tabel 19.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
30
Tabel 19: Top 5 kenmerken Phorza, in procenten.
Totaal (n = 70)
Leden (n = 31)
Niet-leden (n = 39)
Inhoudelijk interessant
43%
48%
38%
Vaag / onduidelijk
37%
35%
38%
24%
23%
26%
20%
16%
23%
17%
13%
21%
Open Stoffig / saai Kundig
Wanneer we de antwoorden uitsplitsen zien we dat bijna de helft van de deelnemende leden het kenmerk ‘Inhoudelijk interessant’ aan Phorza toekent en bijna 40% van de niet-leden dit doet. Toch blijft een derde van de respondenten die lid zijn de beroepsvereniging ook ‘Vaag/ onduidelijk’ vinden. De derde, vierde en vijfde plaats die zijn gekozen door leden worden ingenomen door de kenmerken ‘Idealistisch’ (23 procent), ‘Realistisch’ (22 procent) en ‘Open’ (22 procent). De eerste twee komen echter niet in tabel 19 voor, omdat zij door niet-leden weinig worden genoemd. Leden kiezen meer dan niet-leden voor stoffig/saai en kundig. Maar ook hier scoren ‘Inhoudelijk interessant’ en ‘Vaag/onduidelijk’ het hoogst. Hieruit kan men opmaken dat respondenten, hoewel ze erkennen dat er bij Phorza veel kennis beschikbaar is en dat de achterban ziet dat Phorza op de hoogte is van inhoudelijk interessante zaken, toch geen goed beeld hebben van wat Phorza doet. Dit kwam ook eerder in het rapport naar voren bij de stelling of het helder is welke activiteiten en diensten Phorza aanbiedt. Hieruit kwam naar voren dat dit voor 19 van de 31 mensen niet het geval was. Wanneer we dit terugkoppelen naar de dienst over het verzamelen en verspreiden van kennis, de dienst die door een derde van de achterban het belangrijkst is, dan zien we dat 55 procent van mening is dat Phorza kennis goed verzamelt en verspreidt. De helft van de respondenten ziet dus dat Phorza dit doet, de andere helft ziet dat niet. Het is dus belangrijk dat Phorza duidelijk naar buiten toe communiceert wat zij precies doet en waar zij voor staat. Naast het toekennen van kenmerken over het imago, wilde de beroepsvereniging ook meer duidelijkheid over een aantal andere rollen die zij heeft. Eén van die rollen is het zijn van een spreekbuis voor de beroepsgroep. Het blijkt dat Phorza bij haar leden als zodanig bekend staat. Iets meer dan een derde is het eens met deze stelling en 43 procent is het helemaal eens met deze stelling. Bij elkaar is dat 78 procent. Wanneer we kijken naar de belangrijkste dienst, het vertegenwoordigen van de belangen richting politiek en beleid, dan zien we dat 33 procent van de deelnemende leden vindt dat Phorza dit doet. Phorza heeft dus wel al de positie verworven spreekbuis te zijn voor haar achterban, maar zij kan verdere kansen aangrijpen om zich op bepaalde gebieden, zoals de politiek en in het beleid, meer te profileren. Ook op de stelling dat de beroepsvereniging werkt vanuit een duidelijke visie reageert de achterban positief. 75 procent is het hiermee eens (50 procent mee eens, 25 procent helemaal mee eens). Bijna eenzelfde percentage vindt ook dat Phorza consequent is in haar standpunten. Van de mensen die het oneens zijn daarmee, is 26 procent het oneens en niemand is het er helemaal mee oneens. Op de stelling dat Phorza bekend is bij andere vakgenoten buiten de leden wordt een duidelijk antwoord gegeven. Phorza is volgens de leden bijna niet bekend onder hun collega's. Tachtig procent van de leden geeft aan dat Phorza niet bekend is onder de beroepskrachten. In de vragenlijst is ook gekeken naar verschillende leeftijdgroepen en etniciteiten en hoeverre de beroepsvereniging zich op de verschillende groepen richt. Richt de beroepsvereniging zich op
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
31
beginnende beroepskrachten? Uit de antwoorden blijkt dat 32 procent vindt dat de beroepsvereniging dit wel doet. De mensen die het helemaal oneens zijn met de stelling is 21 procent en de mensen die het oneens zijn met de stelling is 46 procent. Met de stelling ‘de beroepsvereniging richt zich op beroepskrachten die al jaren werkzaam zijn’ is een groter deel het eens. Hiervan vindt 48 procent dat de beroepsvereniging dit doet en 7 procent vindt dat zij dit heel erg doet. Elf procent is het helemaal niet eens met de stelling en 37 procent is het oneens met de stelling. De deelnemende leden zijn van mening dat Phorza zich meer richt op de ervaren beroepskracht. Een groep die niet vergeten moet worden is de beroepskracht met een niet-Nederlandse achtergrond. Uit de vragenlijst blijkt dat Phorza zich al duidelijk focust op deze groep. Dit moet zij proberen vast te houden. Juist deze groep is zo belangrijk voor het vakgebied waarin er veel cliënten zijn met verschillende culturele achtergronden. De percentages op de stelling zien er als volgt uit: 47 procent is het eens met de stelling dat Phorza zich richt op beroepskrachten met verschillende etnische achtergronden, 22 procent helemaal eens en 37 procent is het niet eens met de stelling. Phorza erkent deze groep beroepskrachten. Hoe zit het met de trots van de verschillende beroepskrachten die Phorza vertegenwoordigt? Dit is een zeer diverse groep, dat is één ding wat zeker is, maar al deze verschillende beroepskrachten blijken erg trots te zijn op hun beroep en zich verbonden te voelen; 94 procent van de respondenten is trots op het werk wat hij of zij doet. Het percentage dat het oneens is met de stelling is 3 procent en helemaal oneens is ook 3 procent. Ook met de binding tussen de beroepskrachten zit het goed. Eens met de stelling ‘Ik voel mij veerbonden met mijn vakgenoten’ is 45 procent en helemaal eens met deze stelling 42 procent. Niemand is het helemaal oneens met de stelling en dat betekent dat 13 procent aangeeft dat hij/ zij geen binding voelt met vakgenoten. Verwacht kan worden dat deze binding alleen geldt voor beroepskrachten die echt hetzelfde werk doen. Phorza richt zich op een vrij breed kader van afzonderlijke beroepen en dat kan het soms lastig maken om met één duidelijke boodschap naar buiten te treden. Eerder hebben we gezien dat de beroepsvereniging dit nog heel aardig doet. De dienst het versterken van de beroepsidentiteit wordt door bijna de helft van de respondenten gekozen tot belangrijkste dienst. Of de beroepsvereniging hier ook werkelijk aan bijdraagt is verdeeld, maar het merendeel is wel van mening dat de beroepsvereniging zeker een bijdrage levert aan de versterking van de beroepsidentiteit. 55 procent van de deelnemende leden vindt dit. Hoe denken de leden over de bijdrage die de beroepsvereniging levert aan het gevoel van verbondenheid? Het blijkt dat 61 procent van de achterban van mening is dat de beroepsvereniging wel bijdraagt aan een sterkere binding tussen beroepskrachten. Hierbinnen vindt 25 procent dat de bijdrage heel groot is die Phorza levert en 36 procent geeft als antwoord ‘eens’. Veertig procent vindt dus dat Phorza meer zou kunnen bijdragen aan een sterkere binding tussen beroepskrachten. De trots en het gevoel van verbondenheid kan Phorza inzetten bij verschillende marketing- en wervingsstrategieën. De volgende stelling gaat over de vraag of er behoefte is bij de beroepskracht aan eenduidigheid over de inhoud van het vak. Bij de doelgroep van Phorza kan het dan onder andere gaan om beroepskrachten in de jeugdzorg, over activiteitenbegeleiders of om opvoedondersteuners. Het kan dus per beroep verschillen, maar in deze vraag kijken we naar alle sociaalagogische beroepen die onder Phorza vallen. Er blijkt veel behoefte te zijn aan eenduidigheid. Tachtig procent van de leden zegt behoefte te hebben aan meer eenduidigheid over de inhoud van het vak (33 procent mee eens, 47 procent helemaal mee eens). Daarnaast is er een stelling gegeven over het vertegenwoordigen van het vakgebied. De stelling dat het vakgebied goed wordt vertegenwoordigt door de vereniging, wordt door het grootste gedeelte van de achterban ontkennend beantwoord. Helemaal oneens met de
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
32
stelling is bijna 26 procent, 39 procent is het oneens met de stelling. Daarbij is 36 procent het eens met de stelling, niemand is het er helemaal mee eens. 3.7
Communicatie
Communicatie is een belangrijk onderdeel van de beroepsvereniging. Door te communiceren informeert de beroepsvereniging haar achterban, en maakt de organisatie zich zichtbaar bij de doelgroep en andere belangrijke partijen. De vraag is daarom ook wat de leden vinden van de communicatie zoals deze op dit moment plaatsvindt. Het meest gewenste communicatiemiddel is bij elke beroepsvereniging een digitale nieuwsbrief. Ook informatie via een vakblad scoort redelijk goed. Bij leden van Phorza scoort informatie per post, bijvoorbeeld, door middel van een nieuwsbrief of folder ook redelijk hoog. In de bijlage is per beroepsvereniging te zien welk communicatiemiddel zij gebruiken om informatie te ontvangen.
3.7.1 BON Wat opvalt in de communicatie van BON is dat 6 van de 14 leden van BON (43 procent) die de vragenlijst hebben ingevuld, niet vinden dat ze op de hoogte worden gehouden. Hetzelfde aantal leden weet niet voor welke informatie zij bij BON terecht kan. De informatie die de leden krijgen, is voor het merendeel wel relevant. Eveneens vindt maar liefst 78 procent dat BON niet zichtbaar is in de vakinhoudelijke media, geen enkel lid is van mening dat BON zichtbaar is in andere media. Het meest door de leden gebruikte communicatiemiddel van BON is een digitale nieuwsbrief, die door 9 van de 14 leden wordt gebruikt als informatiemiddel van BON.
3.7.2 NVMW Van de leden van NVMW, vindt 93 procent dat zij wel op de hoogte wordt gehouden door de beroepsvereniging. 79 procent van de leden vindt de informatie die zij van de beroepsvereniging krijgen relevant. Of de NVMW zichtbaar is in vakinhoudelijke media, is 44 procent van het leden het mee eens. Dat betekent dat 56 procent vindt dat NVMW hier niet zichtbaar vindt. 10 procent vindt de NVMW ook zichtbaar in niet-vakinhoudelijke media. 37 procent van de leden weet niet voor welke informatie zij bij de NVMW terecht kan. Het ledengedeelte van de website van is gemakkelijk vindbaar, aldus 62 procent van de leden. 58 procent vindt dit gedeelte er ook overzichtelijk uitzien. 64 procent vind het actueel, 69 procent informatief, 57 procent vind het er mooi en verzorgd uitzien. Bijna de helft van de leden (49 procent) bezoekt de website van de NVMW voor informatie. Onbekend is of dit de hoofdsite betreft, of ook het ledengedeelte. De digitale nieuwsbrief (76 procent) en informatie via een tijdschrift (66 procent) zijn andere middelen hoe leden aan informatie komen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
33
3.7.3 Phorza Ook bij Phorza vindt het merendeel van de leden, 68 procent, dat zij op de hoogte worden gehouden. Dat betekent ook dat 32 procent vindt van niet. Ook vindt het merendeel (55 procent) de informatie die zij ontvangen niet relevant. De zichtbaarheid van Phorza in de vakinhoudelijke media is niet groot; 29 procent van de leden vindt Phorza hier zichtbaar, 6 procent ziet Phorza ook in andere dan vakinhoudelijke media. Het kan zijn dat Phorza wel degelijk in deze media staat, maar dat de achterban niet “de juiste” bladen leest. Het is aan Phorza om haar leden via de website of op andere manieren te wijzen op een artikel of interview. De website blijkt het meest gewenste middel te zijn voor de deelnemende leden om informatie te krijgen. Een ander signaal over de interne communicatie is dat 55 procent van de leden niet weten voor welke informatie zij bij Phorza terecht kunnen. Het ledengedeelte van de website van Phorza is voor 67 procent gemakkelijk vindbaar, 70 procent vindt het overzichtelijk. Verder blijkt dit gedeelte actueel (71 procent), informatief (66 procent) en mooi en verzorgd (70 procent) te zijn. De website is de belangrijkste manier voor leden om zich te informeren, 58 procent doet dit via de website. Ook de nieuwsbrief en informatie via tijdschriften zijn voor een aantal leden de gebruikte communicatiemiddelen met respectievelijk 45 procent en 39 procent. 3.8
Verschillen tussen groepen
Uitsplitsingen van de antwoorden kunnen niet alleen naar beroepsvereniging worden gemaakt, het is ook interessant om naar de achtergrondgegevens van de respondenten te kijken. Slechts wanneer de antwoorden op de vragen verschillen tussen de groepen opleveren, worden deze hier beschreven. Doordat slechts een enkeling met een niet-Nederlandse of niet-westerse achtergrond de vragenlijst heeft ingevuld, is het niet zinvol om te kijken naar verschillen tussen deze groepen. Ook is het aantal respondenten uit de doelgroep van BON dusdanig laag, dat een uitsplitsing naar achtergrond kenmerken weinig zinvol is. De eerste vergelijking die wordt gemaakt is die tussen mannen en vrouwen. Leeftijd, werkervaring en opleiding komen later dit hoofdstuk aan de orde.
3.8.1 Geslacht Als in zijn totaliteit gekeken wordt naar verschillen tussen mannen en vrouwen, valt op dat de redenen om lid van een van de beroepsverenigingen te worden verschillen. Dat iemand opkomt voor de belangen van de beroepskracht, scoort het hoogst onder mannen (35 procent tegenover 30 procent bij de vrouwen). Vrouwen vinden het daarentegen het belangrijkst dat zij via de beroepsvereniging op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen (35 procent tegenover 28 procent van de mannen). Ook het vallen onder tuchtrecht en beroepscode scoort beter onder mannen (26 procent dan bij de vrouwen 19 procent). Specifiek onder maatschappelijk werkers, word dit laatste verschil beduidend groter; 31 procent van de mannelijke maatschappelijk werkers wordt lid of zou dit overwegen vanwege de beroepscode en het tuchtrecht. Bij de vrouwen is dat 21 procent. Het verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft het opkomen voor de belangen van de beroepskracht, is hier veel minder dan in het totaalbeeld.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
34
In de totale onderzoekspopulatie voelen mannen zich meer verbonden met hun vakgenoten dan vrouwen, een beeld dat specifiek voor BON en NVMW hetzelfde blijft. Voor Phorza geldt echter het tegenovergestelde. Hoe beide groepen van de beroepsverenigingen hebben gehoord verschilt beduidend. Het merendeel van de vrouwen (56 procent) heeft via de opleiding van de vereniging gehoord. Bij mannen is dat 40 procent. Mannen echter komen meer in contact met de beroepsvereniging via hun informele netwerk: collega’s (39 procent) en anderen (22 procent). Hoewel de overige manieren om op de hoogte te raken van de beroepsvereniging (deze zijn ook al in paragraaf 3.2 benoemd) door beide seksen minder worden genoemd, geldt ook hier dat mannen vaker via deze wegen van de beroepsvereniging hebben gehoord dan vrouwen. De doelgroep van de NVMW scoort vergelijkbaar met dit algemene beeld. Voor Phorza geldt dat mannen meer dan vrouwen van de vereniging hebben gehoord via internet en via een tijdschrift. Vrouwen komen daarentegen meer via de werkgever met Phorza in aanraking. Tussen mannen en vrouwen zijn er weinig duidelijk verschillen waarneembaar in de kenmerken die zij aan de beroepsverenigingen toekennen. Over het algemeen vinden mannen de beroepsvereniging wat ‘stoffiger/saaier’ en ‘vager’ dan de vrouwelijke respondenten. Uitgesplitst naar beroepsvereniging is te zien dat vrouwen de NVMW inhoudelijk veel interessanter vinden dan mannen (55 procent van de vrouwen tegenover 43 procent van de mannen). Ook noemen vrouwen de NVMW eerder kundig dan mannen dat doen (27 procent tegen 23 procent). De mannen vinden op hun beurt de NVMW eerder stoffig/saai dan vrouwen dat doen (23 procent tegen 13 procent) en idealistisch (17 procent tegen 11 procent). Gezien het aantal respondenten en de vergaande uitsplitsing naar 18 kenmerken, is een dergelijke analyse voor BON en Phorza niet uitgevoerd. Waar de seksen zich zorgen over maken, is eveneens verschillend. Het totale respondentenbestand bekeken, zijn voor zowel mannen als vrouwen concurrentie met andere vakgebieden (resp. 60 procent en 67 procent) en de gevolgen van nieuwe en veranderende wetgevingen (resp. 56 procent en 65 procent) de grootste zorgen. Mannen maken zich meer dan vrouwen echter zorgen over het uiteenvallen van de beroepsgroep (52 procent) en het gebrek aan bereidheid om zich in te zetten voor de professionalisering voor het beroep (op de derde en vierde plaats qua zorgen. Beide worden door 53% van de mannen genoemd. Voor vrouwen zijn dit echter kritiek vanuit de media 51 procent) en de verslechtering van de arbeidsomstandigheden (52 procent). Als specifiek naar de verschillende beroepsverenigingen wordt gekeken, blijken de uitkomsten voor de NVMW vergelijkbaar met het bovenstaande beeld te zijn. Bij Phorza valt op dat in tegenstelling tot het algemene beeld, hier maar liefst 85 procent van de mannen zich zorgen maakt over kritiek vanuit de media, tegenover 57 procent van de vrouwen. Ook maken zij zich meer zorgen over de gevolgen van nieuwe en veranderende wetgeving dan vrouwen dit doen (72 procent van de mannen tegen 53 procent van de vrouwen). Als wordt gekeken naar de behoefte aan diensten, zitten de grootste verschillen tussen mannen en vrouwen in het vertegenwoordigen van belangen richting overheid en werkgevers, het aanbieden van bij- en nascholing en het organiseren van bijeenkomsten, en het duiden van nieuwe ontwikkelingen. Op alle drie scoren vrouwen beduidend hoger dan mannen. Gekeken naar de door beide seksen meest genoemde diensten, zijn deze voor de NVMW niet erg verschillend. Zowel bij mannen als vrouwen staat belangenvertegenwoordiging richting overheid en werkgevers, en het werken aan een sterke beroepsidentiteit in de top 3. Vrouwen hebben echter veel meer behoefte aan bij- en nascholing en bijeenkomsten, terwijl mannen de voorkeur geven aan het
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
35
verzamelen en verspreiden van kennis uit het werkveld. Opvallend is dat onder de leden de vrouwen meer dan de mannen vinden dat de NVMW ook daadwerkelijk bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbiedt, en de belangen richting overheid en werkgevers vertegenwoordigt. Bij Phorza bestaat de top 3 bij de mannen uit het vertegenwoordigen van belangen richting overheid en werkgevers, het werken aan een sterke beroepsidentiteit en het vertegenwoordigen van belangen in het maatschappelijk debat. Bij vrouwen scoort deze laatste echter vrij laag. Deze wordt in hun top 3 vervangen door het duiden van nieuwe ontwikkelingen. Verzamelen en verspreiden van kennis uit het werkveld en het organiseren van bij- en nascholing en bijeenkomsten scoren overigens bijna net zo hoog onder vrouwen in het respondentenbestand van Phorza. Tijdsgebrek vormt bij leden een belangrijke reden om niet deel te nemen aan activiteiten van de beroepsvereniging. Waar bij de NVMW echter relatief meer mannen dan vrouwen aangeeft dat dit wegens tijdgebrek komt (48 procent om 42 procent), is dit bij Phorza-leden andersom. Daar is voor 53 procent van de vrouwen tijdsgebrek de belangrijkste oorzaak om niet deel te nemen. Van de mannen geeft 42 procent dit als belangrijkste reden. Als gekeken wordt naar communicatie van de beroepsverenigingen, blijkt dat onder de leden van de NVMW mannen meer dan vrouwen informatie via een tijdschrift (met name Maatwerk) tot zich krijgen (76 procent tegen 64 procent). Verder zijn er weinig verschillen tussen mannen en vrouwen waar te nemen. Onder de niet-leden in het respondentenbestand van NVMW zijn het eveneens de mannen die meer dan vrouwen van de beroepsvereniging horen via vakinhoudelijke media (42 procent tegen 30 procent). Onder de niet-leden uit de doelgroep van Phorza blijkt dat vrouwen meer dan mannen weleens de website raadplegen (42 procent tegen 10 procent). Ook voelen vrouwen zich meer dan mannen aangetrokken tot Phorza door datgene wat ze lezen en horen (47 procent tegen 20 procent).
3.8.2 Leeftijd In deze paragraaf worden de meest gekozen antwoorden per leeftijdsgroep uiteengezet worden. Op deze manier zien de beroepsverenigingen op een overzichtelijke manier welke diensten belangrijk zijn voor een leeftijdsgroep, waarom zij lid worden, waar zij zich zorgen over maken, via welk kanaal zij over de beroepsvereniging hebben gehoord en wat zij op dit moment van de beroepsvereniging vinden. Zo kan de beroepsvereniging gericht haar wervingsstrategie inzetten op de diverse leeftijdsgroepen. Een verschil in leeftijd kan ten slotte ertoe leiden dat er andere behoeften zijn of andere gezichtspunten ten aanzien van de beroepsverenigingen bestaan. Vanwege de lage respons bij BON is het niet zinvol om de leeftijdsdifferentiatie uitgebreid uit te voeren. Zaken die er uit springen worden kort toegelicht, maar dit kan alleen als indicatie gebruikt worden voor de wensen en behoeften van de beroepskracht. Overigens geldt dit ook voor de andere verenigingen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
36
NVMW Tabel 20: Belangrijkste antwoorden van respondenten jonger dan 22 (NVMW) 1
Jonger dan 22 jaar
Aantal respondenten: n = 10 / 9
Belangrijkste reden lidmaatschap
30,0% Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen 30,0% Gratis abonnement op tijdschrift
Belangrijkste diensten
70,0% Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden
Zorgen
30,0% Het gebrek aan professionele handelingsruimte
60,0% Bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbieden 30,0% Concurrentie met andere vakgebieden en professionals 30,0% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving Imago
77,0% Inhoudelijk interessant 55,5% Realistisch
Gehoord van NVMW
80,0% Via de opleiding
Wat we uit tabel 20 kunnen opmaken, is dat de jongste leeftijdgroep vooral behoefte heeft aan kennis en informatie. Deze groep is nog bezig met de studie of is net begonnen in het werkveld en staat nog volop in de leer- en ontwikkelfase. Het tijdschrift is voor deze groep een interessante informatiebron en ook bij- en nascholing vinden zij belangrijk. De opleiding is bij deze groep het kanaal waarlangs zij over de vereniging horen. In de eerste jaren van hun werkloopbaan voelen zij vooral een gebrek aan professionele handelingsruimte, concurrentie met andere vakgebieden en de gevolgen van nieuwe wetgeving. Tabel 21: Belangrijkste antwoorden van respondenten tussen 23 en 35 jaar oud (NVMW)
Tussen 23 en 35 jaar
Aantal respondenten: 146 / 133
Belangrijkste reden lidmaatschap
45,4% Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen
Belangrijkste diensten
54,1% Bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbieden 50,0% Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden
Zorgen
34,9% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving 29,5% Concurrentie met andere vakgebieden en professionals
Imago
64,0% Inhoudelijk interessant 29,3% Kundig
Gehoord van NVMW
71,2% Via de opleiding 28,8% Via collega’s 26,7% Via de werkgever
Ook de groep die tussen de 23 en 35 jaar oud is, vindt het verkrijgen van informatie het belangrijkst. Deze groep beginnende en semi-ervaren beroepskrachten wil meer kennis vergaren via bij- en nascholing en bijeenkomsten. Ze worden lid om via de NVMW te horen over nieuwe ontwikkelingen en om zo hun kennis actueel te houden. Meer dan de eerste groep hoort de groep van 23 tot 35 jaar over de vereniging via collega’s en de werkgever. De opleiding blijft het belangrijkste kanaal.
1
In het kopje ‘Aantal respondenten’ staan twee cijfers. De reden hiervoor is dat het aantal respondenten soms afweek tussen de verschillende vragen. Dit is ook de reden dat in de schema’s gebruik is gemaakt van percentages en niet van aantallen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
37
Tabel 22: Belangrijkste antwoorden van respondenten tussen 36 en 49 jaar oud (NVMW)
Tussen 36 en 49 jaar
Aantal respondenten: 185 /176
Belangrijkste reden lidmaatschap
39,3% Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen
Belangrijkste diensten
50,8% Belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid 48,6% Werken aan sterke beroepsidentiteit
Zorgen
43,8% Concurrentie met andere vakgebieden en professionals 34,6% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving
Imago
52,8% Inhoudelijk interessant 28,4% Kundig
Gehoord van NVMW
62,2% Via de opleiding 34,6% Via collega’s
Bij de respondenten die tussen de 36 en 49 jaar oud zijn, zien we vooral een verschuiving optreden bij de diensten. Van het verzamelen en verspreiden van kennis, gaat de behoefte nu uit naar belangenbehartiging. Deze oudere en wellicht meer ervaren groep maatschappelijk werkers, ziet graag dat de NVMW werkt aan een sterke beroepsidentiteit. Dit kan in verband staan met de zorg over concurrentie van andere vakgebieden en professionals. Een duidelijke stem vanuit de NVMW, sterke standpunten en een goede afbakening van het beroep zijn zaken die deze groep graag wil zien van de beroepsvereniging. De imagokenmerken die de verschillende groepen aan de NVMW geven, verschillen onderling weinig van elkaar. Ook deze groep heeft vooral via hun opleiding over de NVMW gehoord, hoewel dit percentage wel langzaam terugloopt naarmate de respondenten ouder worden. Tabel 23: Belangrijkste antwoorden van respondenten tussen de 50 en 64 jaar oud (NVMW)
Tussen 50 en 64 jaar
Aantal respondenten: 313 / 304
Belangrijkste reden lidmaatschap
34,2% Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht
Belangrijkste diensten
52,4% Belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid 50,2% Werken aan sterke beroepsidentiteit
Zorgen
49,2% Concurrentie met andere vakgebieden en professionals 33,9% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving
Imago
52,6% Inhoudelijk interessant 28,0% Degelijk 27,3% Kundig
Gehoord van NVMW
56,2% Via de opleiding 36,7% Via collega’s
In de groep in de leeftijd tussen 50 en 64 zien we een verdere verschuiving naar de vertegenwoordiging van de belangen van de beroepskracht. Dit is de belangrijkste reden om lid te worden en het blijft ook de belangrijkste dienst wanneer men eenmaal lid is. De indeling naar leeftijd laat voor de NVMW zien dat de reden ‘iemand komt op voor mijn belangen’ stijgende is naarmate de beroepskrachten ouder worden, terwijl de reden ‘op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen’ steeds minder belangrijk wordt. Ook het versterken van de beroepsidentiteit lijkt steeds belangrijker te worden. Gevolgen van nieuwe en veranderende wetgeving en concurrentie van andere vakgebieden zouden deze beroepsidentiteit kunnen beïnvloeden. Dit is de eerste groep die vaker kiest voor ‘Degelijk’ als imagokenmerk. Nog steeds is de opleiding het belangrijkste kanaal, maar het percentage dat hoort van de NVMW via collega’s wordt langzaam hoger.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
38
Tabel 24: Belangrijkste antwoorden van respondenten ouder dan 64 (NVMW)
Ouder dan 64 jaar
Aantal respondenten: 9
Belangrijkste reden lidmaatschap
44,4% Val onder beroepscode en tuchtrecht
Belangrijkste diensten
77,8% Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden 66,7% Werken aan sterke beroepsidentiteit
Zorgen
33,3% Concurrentie met andere vakgebieden en professionals 33,3% Het gebrek aan bereidheid te werken aan eigen professionaliteit
Imago
55,5% Inhoudelijk interessant
Gehoord van NVMW
44,4% Via de opleiding 22,2% Anders
Een kleine groep respondenten is boven de 64 jaar. Dit aantal is niet een betrouwbare representatie van de leden boven de 64, maar het kan wel een indicatie geven waar de NVMW zich op kan richten in de wervingsstrategie. In deze groep is voor het eerst het vallen onder de beroepscode en tuchtrecht de belangrijkste reden tot lidmaatschap. Dit kan betekenen dat door de jaren heen deze beroepscode minder belangrijk is geworden voor beroepskrachten, of dat de genoemde redenen bij de jongere leeftijdsgroepen niet het belangrijkst zijn voor deze groep. Ook maakt deze groep zich meer zorgen over het gebrek aan bereidheid te werken aan de eigen professionaliteit. Dit kan ook de reden zijn dat zij NVMW graag zien als het centrale punt dat kennis uit het veld verzamelt en verspreidt. Phorza Tabel 25: Belangrijkste antwoorden van respondenten jonger dan 22 (Phorza)
Jonger dan 22 jaar Belangrijkste reden lidmaatschap
Aantal respondenten: 2 50,0% Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen 50,0% Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht
Belangrijkste diensten
100% Belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid
Zorgen
100% Verslechtering arbeidsomstandigheden 100% Concurrentie met andere vakgebieden en professionals
Imago
100% Inhoudelijk interessant
Gehoord van Phorza
100% Via de opleiding 100% Via anderen uit mijn netwerk
De groep respondenten onder de 22 jaar is erg klein en daarom zeggen deze resultaten erg weinig. Bij een groter aantal respondenten kunnen deze resultaten nog volledig veranderen. Beide respondenten hebben in ieder geval het belangen behartigen als belangrijkste taak aangekruist. Zij maken zich vooral zorgen om verslechtering van de arbeidsomstandigheden en de concurrentie met andere vakgebieden. Het is opvallend dat, ondanks de jonge leeftijd, niet de eigen ontwikkeling en het vergaren van kennis op de eerste plaats staat. Wellicht is dit een teken van hoe belangrijk het is dat de beroepsvereniging opkomt voor de beroepskracht en haar stem laat horen in de politiek en het beleid.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
39
Tabel 26: Belangrijkste antwoorden van respondenten tussen 22 en 35 jaar oud (Phorza)
Tussen 23 en 35 jaar
Aantal respondenten: 32 / 26
Belangrijkste reden lidmaatschap
59,4% Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht
Belangrijkste diensten
50,0% Belangen vertegenwoordigen richting. politiek en beleid 39,5% Kennis uit werkveld verzamelen en verspreiden
Zorgen
50,0% Kritiek vanuit media
Imago
53,8% Inhoudelijk interessant 38,4% Vaag/ onduidelijk
Gehoord van Phorza
34,6% Via de opleiding 34,6% Via de werkgever
39,5% Bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbieden 44,7% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving
Bij de groep respondenten die tussen de 23 en 35 jaar oud is, is er wel een verdeling in het behartigen van belangen en het verkrijgen van kennis en informatie. De groep is nog vrij jong en wil zichzelf verder ontwikkelen. Het is belangrijk dat de beroepsvereniging op deze wens inspeelt. Toch is hier het opkomen voor de beroepskrachten ook belangrijk en maakt men zich vooral zorgen over alle kritiek uit de media. Daarnaast wordt aangegeven dat Phorza inhoudelijk interessant is, maar aan de andere kant ook vaag en onduidelijk. Phorza kan deze groep bereiken via de opleiding, maar ook door werkgevers kennis te laten verspreiden over de vereniging. Tabel 27: Belangrijkste antwoorden van respondenten tussen 36 en 49 jaar oud (Phorza)
Tussen 36 en 49 jaar
Aantal respondenten: 28 / 22
Belangrijkste reden lidmaatschap
39,3% Blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen
Belangrijkste diensten
51,6% Belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid 51,6% Werken aan sterke beroepsidentiteit
Zorgen
45,2% Kritiek vanuit media 41,9% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving
Imago
50,0% Vaag/ onduidelijk 31,8% Inhoudelijk interessant
Gehoord van Phorza
31,8% Via de opleiding 31,8% Via het internet
Er zijn niet veel verschillen te zien tussen de groep die tussen de 36 en 49 jaar oud is en het jongere leeftijdscohort, behalve dat er iets minder behoefte is aan nieuwe kennis en meer aan het versterken van de beroepsidentiteit. De zorgen blijven hetzelfde. In deze groep vinden meer mensen de vereniging vaag en onduidelijk, dan inhoudelijk interessant. Wanneer we dit verbinden aan de behoeften, kan het zo zijn dat de beroepsvereniging wellicht niet genoeg laat zien hoe zij de beroepsidentiteit versterkt en wat zij doet met de kritiek vanuit de media. Met een duidelijke visie en heldere standpunten over de positie van het beroep kan Phorza aan deze groep laten zien dat zij opkomt voor hen en weet waar zij zich zorgen over maken. Ook in de wervingsstrategie kan de vereniging hier de focus opleggen. Dit betekent wel dat als zij iets belooft, zij dit ook waar moet maken.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
40
Tabel 28: Belangrijkste antwoorden van respondenten tussen 50 en 64 jaar oud (Phorza)
Tussen 50 en 64 jaar
Aantal respondenten: 19
Belangrijkste reden lidmaatschap
57,9% Iemand komt op voor mijn belangen als beroepskracht
Belangrijkste diensten
48,0% Werken aan sterke beroepsidentiteit 44,0% Nieuwe ontwikkelingen duiden
Zorgen
52,0% Gevolgen van nieuwe & veranderende wetgeving 44,0% Kritiek vanuit media
Imago
36,8% Inhoudelijk interessant 26,3% Vaag/ onduidelijk, Stoffig/ saai, Kundig en Open
Gehoord van Phorza
52,6% Via de opleiding 42,1% Via het internet
Ook bij de respondenten tussen de 50 en 64 jaar komen de behoeften vooral neer op belangen behartiging, het in de gaten houden van alle nieuwe ontwikkelingen en de kritiek uit de media die invloed heeft op het werk van de beroepskracht. Het vertegenwoordigen van de beroepskracht en het innemen van duidelijke standpunten is ook hier de belangrijkste taak van Phorza. In de oudste leeftijdscategorie (ouder dan 64 jaar) heeft maar 1 persoon de vragenlijst ingevuld. Vandaar dat Phorza hier geen conclusies uit kan trekken. De antwoorden van deze respondent zijn dat hij/ zij zich zorgen maakt over het gebrek aan professionele handelingsruimte. Reden tot lidmaatschap is het opkomen voor de belangen als beroepskracht. Deze respondent ziet graag dat de vereniging kennis verzamelt en verspreidt en dat zij het contact tussen beroepskrachten versterkt. Ook vindt de respondent dat Phorza de taak heeft als vraagbaak te fungeren. Algemeen over alle beroepsverenigingen In alle leeftijdscategorieën heeft een meerderheid behoefte aan meer eenduidigheid over het vakgebied, maar dit is voor beroepskrachten onder de 22 het grootst: 84 procent heeft hier behoefte aan. Wat verder opvalt is dat hoewel alle leeftijdscategorieën vrij hoog scoren op de mate van trots, met name de respondenten onder de 22 en boven de 64 jaar minder trots zijn. Dit heeft er wellicht mee te maken dat zij nog niet of niet meer midden in het werkveld staan. Ook beroepskrachten die nog geen jaar werkzaam zijn, zijn minder trots dan andere beroepskrachten. Bij de leden is tijdgebrek is voor alle leeftijdscategorieën de belangrijkste reden om niet deel te nemen, maar voor respondenten onder de 35 jaar valt op dat de kosten die aan activiteiten zijn verbonden ook een bovengemiddelde rol spelen. Hetzelfde geldt voor respondenten die korter dan 5 jaar werkzaam zijn in het vakgebied en respondenten die korter dan 5 jaar lid zijn van een van de beroepsverenigingen. Het ledendeel van de websites van NVMW en Phorza blijkt voor de oudere leden minder gemakkelijk vindbaar. Wat echter opvalt is dat de websites van de beroepsvereniging daarentegen vaker worden geraadpleegd om informatie vandaan te halen naarmate de leden ouder worden en langer lid zijn. Hetzelfde geldt voor de tijdschriften: ouderen geven vaker aan via dit medium informatie van de beroepsvereniging te ontvangen dan jongeren dit doen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
41
3.8.3 Werkervaring De werkervaring die een beroepskracht heeft, heeft een vergelijkbare invloed op de behoefte en meningen van de beroepskrachten als hun leeftijd. Zoals in de vorige subparagraaf gezien, is voor jongere beroepskrachten vaker het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen de belangrijkste reden voor lidmaatschap. Dit is vergelijkbaar met werkervaring, waarbij hoe minder lang iemand werkzaam is in de sector, hoe vaker het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen wordt genoemd als belangrijkste reden. De belangenbehartiging is voornamelijk relevant voor de beroepskrachten die tussen de 1 en 11 jaar werkzaam zijn in het vakgebied. Beroepscode en tuchtrecht wordt vooral door de respondenten die tussen de 6 en 20 jaar werkzaam zijn als belangrijke reden gezien. Wat betreft behoefte aan diensten heeft alleen voor de groep die nog geen jaar werkervaring heeft het werken aan een sterke beroepsidentiteit geen grote prioriteit. Er zijn tevens verschillen in de wijze waarop de respondenten van de beroepsvereniging hebben gehoord. Hoe jonger ze zijn, hoe meer ze aangeven de beroepsvereniging via de opleiding te kennen. Zeker bij de NVMW is dat het geval. Ook bij de duur van het werkzame leven in de sector is iets vergelijkbaars te zien, opvallend hierbij is echter dat de uitersten hier minder groot zijn en is er een dip te zien is in de categorie die tussen de 1 en 5 jaar in de sector werkt. Hoe langer mensen werkzaam zijn in het vakgebied, hoe groter ook de kans dat ze via collega’s of via anderen in hun netwerk van de beroepsvereniging hebben gehoord. Wellicht komt dit doordat meer ervaren mensen misschien meer contacten met vakgenoten en anderen hebben gehad, waardoor de kans toeneemt via hen ook over de beroepsvereniging te horen. Het zelfde is het geval voor deelname aan bijeenkomsten: zij hebben wellicht eenvoudigweg vaker deelgenomen aan bijeenkomsten. Bij de doelgroep van de NVMW worden als imago-kenmerken ‘stoffig/saai’ en ‘vaag/onduidelijk’ vaker genoemd naarmate beroepskrachten langer werkzaam zijn in het vakgebied. Hoe ouder beroepskrachten daarnaast worden, hoe minder inhoudelijk interessant zij de beroepsvereniging vinden. Verder valt op dat ‘degelijk’ vooral een kenmerk is dat mensen die 6 tot 11 jaar in het vakgebied werkzaam zijn wordt gegeven. De groep die tussen de 2 en 5 jaar werkzaam is, vindt de beroepsverenigingen op hun beurt minder kundig dan het gemiddelde in het hele respondentenbestand. Voor Phorza valt op dat zij met name door de leeftijdscategorie 35 tot 49 ‘vaag/onduidelijk’ wordt gevonden. Hoe langer beroepskrachten werkzaam zijn in de sector, hoe meer zij zich zorgen maken over het uiteenvallen van de beroepsgroep, het gebrek aan professionele handelingsruimte, de gevolgen van nieuwe en veranderende wetgeving. Opvallend is echter, dat wanneer mensen langer dan 20 jaar werkzaam zijn, de cijfers weer dalen. Over nieuwe en veranderende wetgevingen maakt het merendeel zich wel zorgen, maar de groep met 11 tot 20 jaar werkervaring het meest. Kritiek vanuit de media speelt bij de groep die 1 tot 5 jaar werkzaam is in het vakgebied meer dan in de andere groepen. Met name de jongere generatie op de arbeidsmarkt, met een werkervaring tot 5 jaar, vindt de activiteiten en diensten van de beroepsvereniging aansluiten bij hun wensen en interesses. In de categorieën respondenten met een werkervaring tussen de 6 en 30 jaar vindt ongeveer de helft dit. Ook valt op dat Mbo’ers meer dan Hbo’ers en academici vinden dat de diensten en activiteiten aansluiten op hun wensen en behoeften.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
42
Hoe ouder leden zijn, en hoe langer zij lid zijn, des te beter zij weten voor welke informatie zij terecht kunnen bij de beroepsvereniging. De leden tussen 23 en 35 vinden meer dan de leden die tussen 35 en 64 jaar oud zijn dat de beroepsverenigingen het vakgebied goed vertegenwoordigen. Hetzelfde geldt voor beroepskrachten met minder dan 5 jaar ervaring in het vakgebied, tegenover de beroepskrachten met meer ervaring. Onder de beroepskrachten die minder dan 5 jaar werkzaam zijn in het vakgebied, wordt het ledendeel beter gewaardeerd. Zij vinden het overzichtelijker, informatiever en actueler dan de beroepskrachten die langer dan vijf jaar in het vak werken. Ook vinden beroepskrachten met minder dan 5 jaar ervaring de beroepsverenigingen zichtbaarder in vakinhoudelijk en andere media dan beroepskrachten met meer ervaring. Ook de duur van het lidmaatschap blijkt van invloed; leden die nog geen jaar lid zijn, halen minder dan andere leden hun informatie uit een nieuwsbrief.
3.8.4 Opleiding Voor beroepskrachten die HBS, HAVO, VWO of MBO als hoogst genoten opleiding hebben, is het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen veruit de belangrijkste reden om lid te worden van een van de beroepsverenigingen (57 procent). Ook voor mensen met HBO achtergrond is dit de belangrijkste reden. Maar ook de beroepscode en het tuchtrecht, en de belangenbehartiging scoren hier hoog. Dit laatste is voor mensen met een universitaire opleiding de belangrijkste reden lid te worden, of dit te overwegen. Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen scoort bij deze groep overigens ook hoog. Beroepskrachten met een universitaire opleiding hebben minder behoefte aan eenduidigheid over de inhoud van het vak. De opleiding was voor 68 procent van de respondenten met voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs als hoogst genoten opleiding een manier om de beroepsvereniging te leren kennen. Voor Hbo’ers is dit 54 procent, bij afgestudeerden op een universiteit 32 procent. Relatief weinig respondenten (5 procent) uit de groep van mensen met voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs als hoogst genoten opleiding, hebben via de werkgever van de beroepsvereniging gehoord. Hetzelfde is het geval bij het horen van de beroepsvereniging via collega’s of anderen in het netwerk. Respondenten met een hogere opleiding horen vaker van de beroepsvereniging via deelname aan bijeenkomsten. Deelname aan een congres is vooral voor academici een wijze om de beroepsvereniging te leren kennen. Het imago van de beroepsverenigingen verschilt ook per opleidingsniveau. Hoe hoger dit niveau, hoe minder inhoudelijk interessant, realistisch en zakelijk de beroepsverenigingen worden gevonden. Met het stijgen van het opleidingsniveau worden de verenigingen daarnaast stoffiger/saaier gevonden. Verder valt op dat Hbo’ers meer dan de andere groepen de verenigingen idealistisch en kundig vinden. Beroepskrachten met voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs vinden de beroepsverenigingen meer dan de anderen kritisch en open, en minder degelijk en vaag/onduidelijk. De behoefte aan diensten verschillen ook per opleidingsniveau. Mensen met als hoogst voltooide opleiding het voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs willen vooral dat de beroepsverenigingen kennis verzamelen en verspreiden (81 procent), werken aan een sterke beroepsidentiteit (79 procent) en nieuwe ontwikkelingen duiden (71 procent). Werken aan een sterke beroepsidentiteit is ook voor Hbo’ers (71 procent) en academici (61 procent) een belangrijke behoefte.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
43
Hbo’ers echter willen daarnaast graag belangenvertegenwoordiging richting overheid en beleid (74 procent) en bij- en nascholing en bijeenkomsten (67 procent). Hetzelfde geldt voor de academici (respectievelijk 59 procent en 48 procent). De respondenten die lid zijn en voortgezet onderwijs of Mbo-onderwijs hebben genoten, geven minder dan de andere opleidingsniveaus aan dat de beroepsverenigingen bekend zijn onder collega’s. Leden met een minder hoog opleidingsniveau, vinden de beroepsvereniging zichtbaarder in vakinhoudelijke en andere media. Ook waarderen zij het ledengedeelte van de websites meer. Leden met een hoger opleidingsniveau weten dan weer beter voor welke informatie zij bij de beroepsvereniging terecht kunnen. Leden met een Hbo-opleiding halen de meeste informatie uit een nieuwsbrief, Academici, Mbo’ers en mensen uit het voortgezet onderwijs putten hun informatie meer uit tijdschriften.
3.8.5 Branche Geprobeerd is om de respondenten in te delen in branches. Voor de NVMW is op die manier een verdeling gemaakt, waarmee de branches onderling redelijk vergeleken kunnen worden. In de doelgroep van Phorza, is slechts één substantiële branche te omschrijven, waardoor vergelijking tussen branches onderling hier niet zinvol is. Ook bij BON was een zinvolle verdeling niet te maken. NVMW In de doelgroep van de NVMW lijkt het erop dat jeugdmaatschappelijk werkers zich minder dan gemiddeld verbonden voelen met vakgenoten. Mensen uit het algemeen maatschappelijk werk en het verpleeghuismaatschappelijk werk hebben vaker behoefte aan meer eenduidigheid over het vak dan andere beroepskrachten. De grootste verschillen zijn te zien tussen beroepskrachten in het schoolmaatschappelijk werk, bedrijfsmaatschappelijk werk en medisch maatschappelijk werk. Alleen in het medisch maatschappelijk werk heeft een meerderheid van de mensen (zowel leden als niet-leden) via de werkgever van de NVMW gehoord. Daar staat echter tegenover dat zij veel minder via internet van de NVMW hebben gehoord dan het schoolmaatschappelijk werk, bedrijfsmaatschappelijk werk, jeugdmaatschappelijk werk en studenten. Dit zijn de onder de respondenten de grootste vertegenwoordigde branches. De belangrijkste reden om lid te worden is met name voor vrijgevestigden het vallen onder tuchtrecht en beroepscode, voor 60 procent was het de belangrijkste reden. Ook bij bedrijfsmaatschappelijk werkers scoort deze reden het hoogst met 36 procent. Verder zijn opvallende afwijkingen van het gemiddelde dat bij bedrijfsmaatschappelijk werkers en werkers in de gehandicaptenzorg, ggz en psychosociale zorg het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen vrij laag scoort met respectievelijk 16 procent en 17 procent als belangrijkste reden voor het (overwegen van) lidmaatschap. Als gekeken wordt naar de kenmerken die de respondenten aan de NVMW koppelen, valt op dat relatief meer mensen die als vrijgevestigde of in het medisch maatschappelijk werk werken de NVMW ‘stoffig/saai’ noemen dan in andere branches. Ook vindt een minderheid van de medisch maatschappelijk werkers de NVMW ‘inhoudelijk interessant’. In de andere branches vindt minimaal de helft van de respondenten de NVMW wel ‘inhoudelijk interessant’.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
44
Het kenmerk ‘degelijk’ wordt vooral genoemd door bedrijfsmaatschappelijk en algemeen maatschappelijk werkers. Schoolmaatschappelijk werkers, algemeen maatschappelijk werkers en verpleeghuis maatschappelijk werkers vinden de NVMW bovengemiddeld ‘kundig’. Het kan interessant zijn om te kijken in hoeverre beroepskrachten in de verschillende branches zich over verschillende onderwerpen zorgen maken. In elke branche zijn deels andere veranderingen gaande. Zo is het uiteenvallen van de beroepsgroep met name een zorg voor medisch maatschappelijk werkers (52 procent)en werkers in de gehandicaptenzorg/ggz/psychosociale sector (36 procent). In het jeugdmaatschappelijk werk (5 procent), het verpleeghuis maatschappelijk werk (8 procent) en het schoolmaatschappelijk werk (11 procent) geldt dit veel minder. Voor jeugdmaatschappelijk werkers (52 procent), vrijgevestigden (38 procent), studenten (37 procent) en in mindere mate schoolmaatschappelijk werkers (22 procent) is kritiek vanuit de media een groter issue dan in de andere branches. In het jeugdmaatschappelijk werk maakt meer dan de helft van de beroepskrachten zich hier zorgen over. In het schoolmaatschappelijk werk is het gebrek aan professionele handelingsruimte een grotere zorg dan in andere branches (44 procent van de werkers in die branche maakt zich daar zorgen om). Verder valt op dat concurrentie met andere vakgebieden in drie sectoren een grote zorg is. Dit zijn het algemeen maatschappelijk werk (82 procent), medisch maatschappelijk werk (70 procent) en bedrijfsmaatschappelijk werk (64 procent). Jeugdmaatschappelijk werkers delen deze zorg zo goed als niet (5 procent). Zij maken zich wel meer dan in andere branches zorgen om nieuwe en veranderende wetgeving en de gevolgen daarvan voor hun beroepsuitoefening (57 procent). Ook verpleeghuis maatschappelijk werkers (75 procent) en algemeen maatschappelijk werkers (55 procent) maken zich hier zorgen over. Als gekeken wordt naar de behoefte aan diensten, geeft een meerderheid van de verpleeghuis maatschappelijk werkers (58 procent) en van de studenten (63 procent) aan behoefte te hebben aan het verzamelen en verspreiden van kennis. Het vertegenwoordigen van de belangen richting onderwijs scoort vooral onder schoolmaatschappelijk werkers met 28 procent. Onder studenten is dat 15 procent, in andere branches zijn het enkelingen die hier behoefte aan hebben. Schoolmaatschappelijk werkers hebben dan weer benedengemiddeld behoefte aan verdediging van belangen in de media (11 procent). Onder vrijgevestigden (50 procent) en jeugdmaatschappelijk werkers (48 procent) is hier meer dan gemiddeld behoefte aan. Het aanbieden van bij- en nascholing en bijeenkomsten scoort opvallend laag onder verpleeghuis maatschappelijk werkers (17 procent) en werkers in de gehandicaptenzorg, ggz en psychosociale zorg (18 procent). De andere branches bevinden zich om en nabij het gemiddelde (43 procent), met als uitschieter naar boven het schoolmaatschappelijk werk (61 procent). In het algemeen maatschappelijk werk en onder de werkers in de gehandicaptenzorg, ggz en psychosociale zorg is het werken aan een sterke beroepsidentiteit een belangrijke behoefte. In beide groepen geeft 73 procent van de respondenten aan dit graag bij de beroepsvereniging te zien. Met name schoolmaatschappelijk werkers (22 procent) en vrijgevestigden (13 procent) hebben hier veel minder behoefte aan. Leden is de vraag voorgelegd of de activiteiten aansluiten bij de wensen. Gekeken naar de branches, valt op dat de vrijgevestigden en bedrijfsmaatschappelijk werkers hier in vergelijking met de andere branches laag scoren. Het merendeel van de leden uit deze branches is van mening dat de activiteiten niet goed aansluiten. Met name voor studenten (39 procent) en werkers in verpleeghuizen (36 procent) zijn de kosten naast tijdgebrek een belangrijke reden om niet deel te nemen aan activiteiten. Voor
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
45
vrijgevestigden en schoolmaatschappelijk werkers is ook de inhoud van de activiteiten een relatief vaak genoemde reden: in beide groepen noemt 29 procent deze reden. Met name medisch maatschappelijk werkers zijn van mening dat de NVMW onvoldoende positie inneemt in het maatschappelijk debat. Vrijgevestigden, studenten en verpleeghuis maatschappelijk werkers vinden echter, meer dan de andere branches dat de NVMW dit wel doet. 3.9
Vakbonden
Uit de interviews is al naar voren gekomen dat voor zowel leden als niet-leden het al dan niet lid zijn van een vakbond geen invloed heeft op het besluit om lid te worden van een beroepsvereniging. In de enquête is op verzoek van NVMW en Phorza wel gevraagd in hoeverre leden van mening waren dat de beroepverenigingen vergelijkbare taken op zich zou moeten nemen. Een of de vijf leden van NVMW en Phorza (20 procent) is al lid van een vakbond. Het merendeel van de respondenten vind dat beide beroepsverenigingen de collectieve belangen van de beroepsvereniging zouden moeten vertegenwoordigen. Onder de leden van Phorza heeft het merendeel hier extra geld voor over; 26 procent van de leden is bereid hier 15 euro per jaar extra voor te betalen, 32 procent zelfs 25 euro per jaar, 16 procent wil er niet meer lidmaatschapsgeld voor betalen. De leden van de NVMW zijn minder happig op extra lidmaatschapsgeld; 29 procent heeft er geen extra geld voor over, 23 procent 15 euro, en 12 procent is bereid 25 euro te betalen. Individuele belangenbehartiging wordt iets minder op prijs gesteld. Hieronder wordt verstaan het beantwoorden van vragen op het gebied van arbeidsconflicten, salariszaken etc. Een meerderheid van de leden van de NVMW stelt hier wel prijs op (71 procent), maar slechts 23 procent wil hier extra voor betalen. Ook bij Phorza is een meerderheid van de leden voor individuele belangenbehartiging (65 procent), en 39 procent heeft daar 50 euro per jaar voor over. Slechts een enkeling is bereid hiervoor 75 euro per jaar te betalen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
46
4
Conclusie
In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten uit het vorige hoofdstuk. Per deelvraag en per beroepsvereniging worden conclusies getrokken, op basis waarvan de beroepsverenigingen zelf hun speerpunten en aandachtsgebieden bepalen. Opnieuw willen we hier benadrukken dat de gestelde conclusies gelden voor de respondenten aan dit onderzoek en op zijn hoogst slechts indicatief zijn voor de mening van de hele populatie. Op verzoek van de opdrachtgever zijn deze conclusies zo min mogelijk geduid. De beroepsverenigingen zijn zelf het beste op de hoogte van hun huidige situatie, en hebben er voor gekozen de focus naar aanleiding van dit onderzoek zelf te bepalen. Daarom zijn de aanbevelingen niet in de hoofdtekst van dit rapport opgenomen. In bijlage 3 zijn de aanbevelingen van de onderzoekers bijgevoegd met aanbevelingen. Hierin gaan de onderzoekers in op de hoofdvraag van dit onderzoek: wat kunnen beroepsverenigingen doen om aantrekkelijker te worden voor beroepskrachten. 4.1
BON
Het aanbod van de beroepsvereniging en de wensen van de doelgroep De leden van BON hebben in het onderzoek aangegeven dat zij lid zijn van de vereniging om op deze manier op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in het werkveld en omdat zij het belangrijk vinden dat er iemand opkomt voor de belangen van de beroepskracht. Hetzelfde geldt voor de respondenten die geen lid zijn. Dit zouden speerpunten van BON kunnen zijn. Van de mensen die weten welke diensten en activiteiten de beroepsvereniging aanbiedt, is het overgrote deel hier ook tevreden mee. Echter is het voor de helft van de leden niet helder welke activiteiten en diensten de beroepsvereniging aanbiedt. Voor BON is het dus allereerst een belangrijke zaak om duidelijker te zijn over welke diensten en activiteiten zij (kunnen) bieden aan de leden. Wanneer dit helder is, kan de BON zich richten op de diensten die door de achterban het belangrijkst gevonden worden. Uit het onderzoek blijkt dat de leden van BON graag zien dat de beroepsvereniging zich vooral bezighoudt met het verdedigen van belangen in het maatschappelijk debat, het versterken van de beroepsidentiteit en het versterken van onderling contact. De respondenten die geen lid zijn vinden het belangrijk als BON zich als centraal orgaan profileert in het verzamelen en verspreiden van kennis. Ook onder de respondenten die geen lid zijn blijkt het werken aan een sterke beroepsidentiteit belangrijk te zijn. Het is belangrijk voor BON om te werken aan deze dienst om de leden die de vereniging al heeft te behouden, maar ook om potentiële beroepskrachten mee aan te trekken. De derde belangrijkste dienst is het versterken van onderling contact. Vier van de veertien respondenten vinden dat BON bijdraagt aan dit contact. Het ontmoeten van vakgenoten, iets waar BON nu erg mee bezig zijn wordt niet als belangrijkste reden gezien om lid te worden. Wel is het blijkbaar een dienst waar behoefte aan is onder opbouwwerkers. Het wordt dus wel degelijk waardevol gevonden. Het is hierbij belangrijk dat de doelgroep iets wordt geboden. Aan het ontmoeten van vakgenoten zou een waarde moeten worden toegevoegd om het voor beroepskrachten interessant te maken. Wat vooral naar voren komt in het onderzoek is dat BON weinig zichtbaar is in media en voor haar leden. Zo zien de respondenten niet dat de beroepsvereniging bijeenkomsten of bij- en nascholing organiseert. Ook zou de beroepsvereniging haar stem harder mogen laten klinken en meer op de voorgrond mogen treden wanneer het gaat om maatschappelijke kwesties die van invloed zijn op het
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
47
werk van de beroepskracht en betrekkingen hebben op het opbouwwerk. De wens dat er een vereniging is die opkomt voor de belangen van de beroepskracht wordt niet voor niets als belangrijkste reden genoemd om lid te worden of te blijven van de beroepsvereniging. Belangenbehartiging is dus niet alleen belangrijk om de leden die BON al heeft te houden, maar het is ook een belangrijk focuspunt om potentiële beroepskrachten mee aan te trekken. Het gebrek aan zichtbaarheid wordt ook aangegeven in de vraag over bekendheid onder vakgenoten en het aanbieden van bepaalde diensten en activiteiten. Zo is de achterban niet goed op de hoogte met welke vragen zij bij de beroepsvereniging terecht kunnen. Ook is de vereniging dus weinig aanwezig in media, terwijl de vereniging juist door de media haar stem kan laten horen en de achterban kan laten weten dat zij hun belangen vertegenwoordigt en weet wat er gaande is in het veld. Daarbij kan de media goed worden ingezet als wervingsinstrument. Wil de BON haar leden bereiken dan is de beste manier, volgens de leden van het onderzoek, via een digitale nieuwsbrief. Hoewel iets meer dan de helft van de respondenten vinden dat ze goed op de hoogte worden gehouden en tevens iets meer dan de helft ook weet met welke vragen zij bij BON terecht kunnen, is het aan te raden dat de BON probeert om meer contact te onderhouden met haar achterban. Zo kan zij ook de band met het andere deel van de leden versterken. Via collega’s en het eigen netwerk hebben de meeste respondenten over de BON gehoord. Mensen die geen lid zijn hebben BON vooral op hun jaarlijkse congres gezien. Dit heeft er echter niet toe geleid dat zij lid zijn geworden. Het imago dat BON heeft is in de eerste plaats inhoudelijk interessant en kundig, maar daarnaast heeft de beroepsvereniging ook het imago van vaag en onduidelijk. Dit derde kenmerk komt overeen met de resultaten over de eerdergenoemde helderheid van de activiteiten en diensten. De beroepsvereniging wordt wel door 75 procent van de respondenten gezien als spreekbuis voor de beroepsgroep. Onder vakgenoten blijkt BON echter weinig bekend te zijn. Een grotere naamsbekendheid is dus belangrijk voor BON. Zolang beroepskrachten de vereniging niet kennen, zullen zij ook niet overwegen om lid te worden. De leden van BON, die deel hebben genomen aan het onderzoek, zijn van mening dat BON een duidelijke visie heeft en dat zij consequent is in haar standpunten. Bijna 80 procent vindt dit. Blijkbaar is BON hierin sterk en dit moet de vereniging proberen vast te houden. Ook is er veel trots onder de beroepskrachten en is er een gevoel van verbondenheid. Wanneer mensen zich verbonden voelen met een groep, zullen zij ook sneller geneigd en eerder gemotiveerd zijn om zich bij de vereniging van deze groep aan te sluiten. Uiteraard moet deze vereniging wel een meerwaarde hebben voor hen, anders blijft het moeilijk om de mensen te motiveren. Zoals te zien is stemmen sommige resultaten niet goed met elkaar overeen. Het hebben van een duidelijke visie en het gezien worden als spreekbuis, lijkt in tegenspraak met de onduidelijkheid over de activiteiten en diensten en het imago van vaag en onduidelijk. Aangezien het aantal respondenten van het onderzoek vrij laag was, zijn hier geen duidelijke uitspraken over te doen. Een verklaring kan zijn dat de leden de informatie die BON naar buiten brengt, helder en inhoudelijk interessant vinden, maar dat een groot deel van de activiteiten van BON onzichtbaar blijft en daarom ook vaag of onduidelijk. Er heerst de zorg dat het werk waarin de opbouwmedewerkers experts zijn, te vaak wordt overgenomen door beroepskrachten uit andere vakgebieden of dat het werk wordt ondergeschoven in een ander vakgebied. Hieruit kan men concluderen dat iets meer dan de helft van de mensen graag ziet dat de BON aandacht besteedt aan de concurrentie met andere vakgebieden en professionals. Ook het gebrek aan professionele handelingsruimte die de beroepskrachten voelen en het uiteenvallen van de beroepsgroep zijn ontwikkelingen waar BON aandacht aan zou kunnen besteden. Er is onder
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
48
de achterban behoefte dat het belang van het vak wordt benadrukt en dat de identiteit van de beroepskracht en het beroep wordt versterkt. Op de stelling of de beroepsvereniging het beroep goed vertegenwoordigt zijn de meningen verdeeld. Uit de resultaten is gebleken dat er een grote behoefte is aan eenduidigheid en bij de zorgen van de beroepskrachten bleek vooral de concurrentie met andere werkvelden zorgelijk was. Wanneer BON duidelijk kan maken wat de grenzen zijn van het beroep en haar vak kan afbakenen, dan ontstaat er een meer duidelijke boodschap naar buiten toe en dan kan BON het beroep ook beter vertegenwoordigen. Vaagheid is dus eigenlijk uit den boze. Wanneer grenzen vaag zijn, zullen andere professionals, die niet zijn opgeleid tot opbouwwerker, sneller deze grens overgaan en werkzaamheden in het eigen werkpakket gaan stoppen. Verschillen op basis van demografische gegevens Zoals aangegeven, is het aantal respondenten uit de doelgroep van BON te laag om een goede uitsplitsing naar verschillende achtergronden te maken. Uit het onderzoek blijkt wel dat iets meer dan 70 procent van de respondenten vindt dat BON zich niet richt op beginnende beroepskracht. De beroepsvereniging richt zich wel meer op oudere, meer ervaren beroepskrachten en dat de meningen vrijwel gelijk zijn verdeeld wanneer het gaat over de focus op beroepskrachten met een nietNederlandse achtergrond. Ook lijkt het erop dat beroepskrachten die ouder zijn, belangenbehartiging belangrijker vinden. Jongere beroepskrachten vinden juist het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen belangrijk. Verschillen tussen branches en verhouding tot vakbonden Voor BON is over de branches weinig te zeggen. Ten eerste zijn opbouwwerkers een vrij egale groep. Ten tweede was het aantal respondenten te klein om een eventuele uitsplitsing naar branches mogelijk te maken. Ook over de concurrentie met vakbonden is weinig te melden. Uit de interviews met beroepskrachten is wel al gebleken dat voor leden van alle drie de beroepskrachten er niet tot nauwelijks sprake is van een keuze tussen vakbonden en beroepsverenigingen. Het is duidelijk dat zij zich met verschillende zaken bezig houden en hierop mensen werven.
4.2
NVMW
Het aanbod van de beroepsvereniging en de wensen van de doelgroep Uit het rapport is gebleken dat het op de hoogte kunnen blijven van nieuwe ontwikkelingen voor leden de belangrijkste reden is om lid te worden van de NVMW. Daarnaast wordt men ook lid om onder de beroepscode en het tuchtrecht te vallen, en omdat de beroepsvereniging opkomt voor de belangen van beroepskrachten. De maatschappelijk werkers die nog geen lid zijn, zouden vooral lid worden omdat zij dan een vereniging hebben die opkomt voor de belangen van de beroepskracht. Daarnaast is het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen, ook voor hen een belangrijke reden om te overwegen om lid te worden. De beroepscode en het tuchtrecht vinden zij minder belangrijk. Uit het rapport blijkt dat zowel leden als niet leden het belangrijk vinden dat de NVMW werkt aan een sterke beroepsidentiteit. En de belangen behartigt richting de politiek en het beleid. De mening van de leden en de niet-leden komen met betrekking tot de wenselijke diensten sterk met elkaar overeen. Dit kan positief zijn voor de NVMW, aangezien dit betekent dat wanneer de NVMW haar leden goed van dienst wil zijn, zij direct ook de potentiële leden aanspreekt en voor hen aantrekkelijk is of wordt. Het
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
49
betekent ook dat er niet een specifiek punt naar voren komt waar de respondenten die geen lid zijn, veel behoefte aan hebben en waar de NVMW zich wellicht meer op zou kunnen richten. Het blijkt dat iets meer dan een derde van de leden uit het onderzoek ziet dat de NVMW bezig is met het behartigen van de belangen richting politiek en beleid. Sterk is de NVMW in het verzamelen en verspreiden van kennis in het werkveld en het aanbieden van bij- en nascholing en bijeenkomsten. De beroepsvereniging heeft op dit punt een goed beeld van wat de behoeften zijn van de achterban. Dit is positief aangezien het aanbieden van bij- en nascholing gezien wordt door de leden als één van de belangrijkste diensten van de NVMW. Twee derde van de respondenten is van mening dat de NVMW zich goed bezig houdt met het versterken van de beroepsidentiteit en het duiden van ontwikkelingen. Dat betekent dat een derde van mening is dat de beroepsvereniging hierin meer zichtbaar zou kunnen zijn. De positieve antwoorden van de respondenten kunnen voortkomen uit het feit dat de beroepsvereniging duidelijk laat zien wat zij doet en ook relevante informatie aanbiedt volgens de leden. Dit kan er toe leiden dat de beroepskrachten ook voelen dat de NVMW er echt voor hen is en werkt aan een sterke beroepsidentiteit. Een punt dat volgens de doelgroep geen prioriteit heeft, maar dat wellicht interessant is voor de NVMW is het zichtbaar zijn in het maatschappelijk debat. Iets minder dan 40 procent van de respondenten vindt dat de NVMW dit al goed doet. De rest ziet dit niet. Wanneer we dit koppelen aan de 35 procent van de respondenten die vonden dat NVMW de belangen richting politiek en beleid goed behartigt, blijkt dat NVMW soms nog iets meer haar stem mag laten horen en meer haar achterban kan informeren over haar aanwezigheid in debatten en overleggen. Dit kan zij doen via haar eigen website of het vakblad Maatwerk, maar zij zou ook nog meer (vak)media kunnen opzoeken. De respondenten van het onderzoek geven aan dat zij de NVMW weinig zien in de media. Het blijkt uit de resultaten dat het grootste deel van de leden en van de mensen die nog geen lid zijn, van de vereniging hebben gehoord via de opleiding. Contacten behouden met de opleidingen blijkt dus zijn vruchten af te werpen. Werkgevers blijken een minder grote rol te spelen in het verspreiden van kennis over de NVMW. Van de leden hoorde 18 procent via hun werkgever over de NVMW, bij nietleden is dit 27 procent. Het imago van NVMW is inhoudelijk interessant is, kundig en degelijk. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de NVMW wordt gezien als een professionele en kundige vereniging. Dit komt overeen met de mening over de diensten: 89 procent van de respondenten vindt dat de NVMW genoeg bij- en nascholing en bijeenkomsten aanbiedt en 80 procent vindt dat de NVMW kennis goed verzamelt en verspreidt. De NVMW wordt door 20 procent van de respondenten nog vaag/ onduidelijk genoemd, soms blijft het nog een beetje onduidelijk wat de NVMW doet of voor staat. De achterban ziet de beroepsvereniging over het algemeen wel als de spreekbuis voor het maatschappelijk werk. Zij vinden ook dat de NVMW een duidelijke visie heeft en dat zij consequent is in haar standpunten. Dit ondersteunt het imago van inhoudelijk interessant, kundig en degelijk. Toch is ook gebleken dat er nog kansen liggen op het gebied van belangenbehartiging. NVMW is dus wel al de spreekbuis, maar kan nog meer zichtbaar maken wat zij doet wat betreft het vertegenwoordigen van de belangen in de politiek, beleid en het maatschappelijk debat. Onder vakgenoten van de leden is NVMW goed bekend. Bijna alle respondenten zijn trots op hun werk en meer dan 80 procent voelt zich verbonden met vakgenoten. Tevens vindt 60 procent van de leden in het onderzoek dat de NVMW bijdraagt aan deze binding.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
50
De beroepskrachten zien graag dat de NVMW zich bekommerd om de concurrentie met andere vakgebieden en professionals. Dit is de grootste zorg van de beroepskrachten. Ook maakt men zich zorgen over de gevolgen van de nieuwe en veranderende wetgeving. De achterban wil graag zien dat de NVMW zichtbaar aandacht besteedt aan deze gevolgen van de wetgeving. Wanneer men nieuwe en veranderende wetgeving ook ziet als actuele onderwerpen en ontwikkelingen dan kan men concluderen dat het merendeel van de respondenten ziet dat de NVMW zich bezig houdt met hun zorgen. Voor het overgrote merendeel van de leden is helder wat NVMW doet. Het blijkt dat wanneer activiteiten niet helder zijn, de respondenten ook aangeven dat de activiteiten niet aansluiten op hun wensen. Dit is vrij logisch. Uiteindelijk blijkt dat een vijfde van de respondenten die wel op de hoogte zijn van de activiteiten, niet tevreden is over de activiteiten die de NVMW aanbiedt. Verschillen op basis van demografische spreiding Door de helft van de respondenten is aangegeven dat de beroepsvereniging zich meer mag richten op beginnende beroepskrachten. Focus op de meer ervaren beroepskrachten en de beroepskrachten met een niet-Nederlandse achtergrond wordt volgens ongeveer 65 procent van de leden al goed gedaan. Aangezien het maatschappelijk werk zo breed is en zo divers, is het een hele klus om alle maatschappelijk werkers te representeren en het vak te vertegenwoordigen. Iets meer dan de helft van de leden vindt dat de beroepsvereniging deze vertegenwoordiging van het vak goed doet. De andere helft van de respondenten zou dit meer willen zien van de NVMW. Wanneer de NVMW haar stem meer kan laten horen en haar duidelijke visie en standpunten behoudt, zal zij ook de verschillende branches goed kunnen vertegenwoordigen. Uit de splitsing van leeftijdsgroepen blijkt dat het vergaren van kennis en verdere ontwikkeling als maatschappelijk werker belangrijk is voor de groep jonger dan 22 jaar en voor de groep tussen 23 en 35 jaar. Hoe ouder de beroepskracht hoe meer de belangenbehartiging naar voren komt. Het lijkt er dus op dat jongere beroepskrachten nog veel behoefte hebben aan actuele kennis en nieuwe informatie, terwijl de wat oudere beroepskracht zich vooral bezig houdt met het wel en wee van de beroepskracht. De groep in de leeftijd tussen de 36 en 49 jaar zien graag de focus op het opkomen van de belangen en het sterker neerzetten van het beroep. Dit zal deze groep aanspreken. Hetzelfde geldt voor de groep tussen 50 en 64 jaar. In de wervingsstrategie voor deze groep is het belangrijk dat de NVMW benadrukt dat zij opkomt voor de belangen van de beroepskracht. Verschillen tussen branches Niet alleen tussen leeftijdsgroepen, ook tussen de verschillende branches binnen het maatschappelijk werk is een onderscheid te zien. Zo is voor vrijgevestigden en het bedrijfsmaatschappelijk werk de beroepscode en het tuchtrecht de belangrijkste reden om lid te worden. Het op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen is over het algemeen voor alle respondenten de belangrijkste reden om lid te worden, maar scoort specifiek onder bedrijfsmaatschappelijk werkers en werkers in de gehandicaptenzorg, ggz en psychosociale zorg relatief laag als reden om lid te worden. Qua dienst is het werken aan een sterke beroepsidentiteit in zijn totaliteit een van de belangrijkste behoeften. Omdat het maatschappelijk werk een brede groep is, is het interessant te kijken of er branches zijn waarin hier meer behoefte aan is. Dat is inderdaad het geval. Driekwart van de algemeen maatschappelijk werkers en maatschappelijk werkers in de gehandicaptenzorg, ggz en psychosociale zorg heeft hier behoefte aan. Bij schoolmaatschappelijk werkers en vrijgevestigden scoort dit veel lager dan gemiddeld. De werkers in de gehandicaptenzorg, ggz en psychosociale zorg hebben net als
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
51
verpleeghuismaatschappelijk werkers dan weer veel minder behoefte aan bij- en nascholing en bijeenkomsten. Het verpleeghuismaatschappelijk werk heeft op zijn beurt, net als studenten, meer behoefte aan het verzamelen en verspreiden van kennis. Schoolmaatschappelijk werkers hebben vooral behoefte aan bij- en nascholing en bijeenkomsten. Van de vrijgevestigden en jeugdmaatschappelijk werkers willen ongeveer de helft van de respondenten de verdediging van de belangen van beroepskrachten in de media. Het merendeel van de vrijgevestigden en bedrijfsmaatschappelijk werkers vindt dat de activiteiten van de NVMW minder goed aansluiten op hun wensen Het imago van de NVMW is onder medisch maatschappelijk werkers iets minder goed dan in de andere branches. Alleen hier vindt minder dan de helft de NVMW inhoudelijk interessant. Ook heeft alleen in deze branche een meerderheid via de werkgevers van de NVMW gehoord. Vakbonden NVMW en Phorza waren benieuwd in hoeverre er sprake was van concurrentie van de vakbonden, en of zij vakbondstaken op moeten nemen. Het blijkt dat een op de vijf van de leden van de verenigingen ook lid is van een vakbond. Een meerderheid van de leden van de NVMW wil dat zij de collectieve belangen van de maatschappelijk werkers vertegenwoordigd in bijvoorbeeld Cao-onderhandelingen. Een grote minderheid is echter bereid hiervoor te betalen. 26 procent van de leden heeft hier 15 euro voorover, 32 procent wil hier wel 25 euro voor betalen. Het behartigen van individuele belangen, bijvoorbeeld het beantwoorden van vraagstukken gerelateerd aan de werkgever, is ook een behoefte voor de meerderheid. Maar hier willen minder mensen voor betalen. Dertien procent wil hier 50 euro voor betalen, slechts 2 procent is bereidt 75 euro hiervoor neer te leggen.
4.3
Phorza
Het aanbod van de beroepsvereniging en de wensen van de doelgroep Uit de resultaten is gebleken dat de respondenten van Phorza vooral lid worden omdat ze dan een vereniging achter zich hebben staan die opkomt voor hun belangen. Een tweede reden is dat zij op deze manier op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen in het werkveld. Voor Phorza dus belangrijk om zich op deze twee punten te focussen in hun wervingsstrategie. Uit het onderzoek blijkt dat de dienst die door zowel leden als niet-leden het belangrijkst wordt gevonden het vertegenwoordigen van belangen richting politiek en beleid is. Het is belangrijk voor de beroepskrachten om één centraal orgaan te hebben die de belangen vertegenwoordigt van de beroepskracht. Dertig procent van de leden uit het onderzoek vindt dat Phorza genoeg belangen vertegenwoordigt in politieke en beleidmatige debatten. Hier liggen dus nog kansen voor Phorza ter verbetering. Bijna de helft van de deelgenomen leden vindt het ook belangrijk de beroepsvereniging werkt aan een sterke beroepsidentiteit. De diensten die de respondenten het belangrijkst vinden, kunnen worden teruggekoppeld naar de vele ontwikkelingen die soms de afbakening van een beroepsgroep onduidelijk maken en de kritische berichten die sommige beroepsgroepen in de afgelopen jaren hebben gekregen vanuit de maatschappij en de media. Voor de beroepsvereniging is het dus belangrijk dat zij laten zien voor wie zij zich inzetten en dat zij werken aan een sterke beroepsidentiteit. Het hebben van een vereniging die zich speciaal inzet voor de sociaalagogische
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
52
beroepen draagt onder andere aanzienlijk bij aan het creëren van een sterke beroepsidentiteit (wij zijn één groep, daarom is er een centraal orgaan voor ons in het leven geroepen). Het is belangrijk dat deze vereniging zichtbaar is en naamsbekendheid heeft om werkelijk te kunnen werken aan de beroepsidentiteit. Het duiden van nieuwe ontwikkelingen wordt door een derde van alle respondenten gekozen als belangrijkste dienst. Iets meer dan de helft van de leden vindt ook dat Phorza hier goed mee bezig is. Het kan zijn dat Phorza al veel op dit gebied doet en dat het vooral een kwestie van meer naar buiten treden en aan de achterban beter laten zien wat zij dan precies doet. Ook op bij de vier na belangrijkste dienst, het verzamelen en verspreiden van kennis, doet Phorza het helemaal niet slecht. Meer dan de helft van de deelgenomen leden vindt dat Phorza kennis goed verzamelt en verspreid. Het vertegenwoordigen van belangen richting onderwijs en het zijn van een vraagbaak voor beroepsinhoudelijke en ethische vragen worden bijna niet gekozen als belangrijke dienst. Wanneer Phorza op dit moment veel tijd steekt in deze diensten, is het aan te raden om deze energie niet meer hierin te steken en meer focus te leggen op de eerder genoemde diensten. Wanneer Phorza beter wil inspringen op de zorgen van de leden dan kan zij als speerpunt het gebrek aan professionele handelingsruimte nemen. Bij respondenten die geen lid zijn blijkt dat de kritiek die vanuit de media komt, zorgelijk wordt gevonden. Voor meer dan 60 procent van de niet-leden is dit de grootste zorg. Dit is een belangrijke boodschap voor Phorza. Bijna 70 procent van de leden vindt dat ze goed op de hoogte worden gehouden door de beroepsvereniging. Dit moet Phorza proberen vast te houden. Daarnaast is gebleken uit het onderzoek dat 80 procent van de respondenten zegt dat hun vakgenoten de beroepsvereniging niet of nauwelijks kennen. Het is dus wel goed dat Phorza haar eigen leden op de hoogte houdt, maar dat de rest van de achterban niet wordt bereikt. De geboden informatie is voor leden echter niet altijd even relevant. Ook is het voor het merendeel van de leden, die hebben deelgenomen, niet helder wat de beroepsvereniging doet en sluiten de activiteiten en diensten niet goed aan op de wensen en behoeften. Positief is dat Phorza volgens haar leden dus wel bezig is met het verstrekken van informatie over wat er gaande is in het werkveld en waar de vereniging zich mee bezig houdt. De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat Phorza goed moet afwegen met welke informatie zij naar buiten treedt en welke informatie zij haar leden toezendt. Goede kanalen om de achterban te bereiken en te informeren blijken het internet en de opleiding te zijn. Phorza wordt door de beroepskrachten in eerste plaats gezien als inhoudelijk interessant en op de tweede plaats vaag en onduidelijk. Dit komt overeen met de eerder genoemde onduidelijkheid over de activiteiten en diensten. Als Phorza dit verheldert, werkt zij direct aan hun imago als inhoudelijk interessant en kundig. Een groot deel van de leden vindt namelijk dat Phorza wel een duidelijke visie heeft en dat zij daarnaast consequent is in haar standpunten. Als Phorza hieraan vast houdt en ook beroepskrachten die nog geen lid zijn laten zien dat zij een duidelijke visie heeft en consequent is in haar standpunten, kan zij wellicht het vage en onduidelijke van haar imago ontkrachten. De doelgroep van Phorza is trots op haar vak en voelt zich verbonden met andere beroepskrachten. 55 procent vindt dat Phorza bijdraagt aan dit gevoel van verbondenheid. Bijna 60 procent vindt dat de beroepsvereniging de beroepen beter zou kunnen vertegenwoordigen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
53
Verschillen naar demografische spreiding 32 procent van de leden vindt dat Phorza zich genoeg richt op de beginnende beroepskracht. Iets meer dan de helft ziet dat Phorza zich richt op de meer ervaren beroepskracht en bijna 70 procent vindt dat de beroepsvereniging zich duidelijk richt op de beroepskracht met een niet-Nederlandse achtergrond. In de splitsing naar leeftijden is te zien dat beroepskrachten onder de 49 het meest behoefte hebben aan belangenvertegenwoordiging richting politiek en beleid. Ook heeft de jongere groep beroepskrachten, in de leeftijd van 23 tot 35 jaar oud behoefte aan kennis en ontwikkeling: Het verspreiden van kennis en het aanbieden van bij- en nascholing zijn in deze groep de twee en derde dienst waar zij de meeste behoefte aan hebben. Werken aan een sterke beroepsidentiteit scoort hoog onder beroepskrachten boven de 35. Het duiden van nieuwe ontwikkelingen is vooral een behoefte voor oudere beroepskrachten, boven de 50 jaar oud. In zijn totaliteit bezien, is echter te stellen dat de verschillen tussen beroepskrachten niet zo groot zijn. Belangenbehartiging, de gevolgen van nieuwe wetgeving en de kritiek uit de media houdt alle leeftijdgroepen bezig. Aan de ene kant is dit positief voor Phorza, want met een klein aantal focuspunten kan zij haar hele achterban aanspreken. Aan de andere kant is het lastig om aan de verschillende leeftijdsgroepen duidelijk te maken wat nu precies de meerwaarde is van de vereniging voor die specifieke groep. Hetzelfde is het geval met de zorgen van beroepskrachten. Kritiek vanuit de media en de gevolgen van nieuwe en veranderende wetgeving zijn voor alle leeftijdsgroepen de belangrijkste zorgen als we de enkelingen die jonger dan 22 of ouder dan 64 zijn buiten beschouwing laten. In de groep beroepskrachten tussen 36 en 49 jaar is vaag / onduidelijk het meest genoemde kenmerk, waar dit in de andere leeftijdsgroepen inhoudelijk interessant is. In de leeftijdsgroep tussen 23 en 35 jaar oud hebben beroepskrachten meer dan de andere groepen van Phorza gehoord via de werkgever. Voor de groep tussen 36 en 64 jaar oud is naast de opleiding ook internet een belangrijke wijze om Phorza te leren kennen. Verschillen tussen branches en vakbonden Doordat er te weinig differentiatie is in het ledenbestand, is het niet mogelijk verschillen tussen branches die door Phorza worden bediend te duiden. De enige branche die duidelijk te onderscheiden is onder respondenten is de jeugdzorg. Andere branches worden niet tot nauwelijks vertegenwoordigd, of het is niet na te gaan tot welke branche respondenten behoren. Wel zijn er enkele vragen gesteld over de vakbonden. Het merendeel van de leden ziet collectieve belangenbehartiging door Phorza wel zitten. Ook heeft een merendeel van de leden hier geld voor over: 26 procent is bereid hier 15 euro per jaar extra voor betalen, 32 procent wil wel 25 euro per jaar extra hiervoor uitgeven aan lidmaatschapsgeld. Individuele belangenbehartiging wordt ook door een merendeel van de leden gewenst. Hier is men, net als bij de NVMW, echter minder geneigd extra geld voor te betalen. 39 procent van de leden heeft 50 euro per jaar extra ervoor over. Een enkeling wil wel 75 procent per jaar extra betalen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
54
5
Bronnenlijst
Macroy, B., Milucki, J. & Mc Dowell, P. (2002). A Comparison of Quality in Open-end Responses and Response Rates Between Web-based and Paper and Pencil Survey Modes. Journal of Online Research. Miller, T.W. and Panjikaran, K.J. (2001). Studies in Comparability:The Propensity Scoring Approach, A. C. Nielsen Center for Marketing Research, University of Wisconsin–Madison, Madison, WI.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
55
Bijlage 1 Vragenlijsten Onderzoek agogische beroepen (leden) Lidmaatschap: De eerste vragen hebben betrekking op uw lidmaatschap van een van de beroepsverenigingen. Vraag 1 Welk beroep oefent u uit? (u kunt dit specificeren bij de toelichting) Opbouwwerker of jongerenwerker Maatschappelijk werker Sociaal pedagoog, orthopedagoog of activiteitenbegeleider/-therapeut Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Vraag 2 Van welke beroepsvereniging bent u lid? BON NVMW Phorza Ik ben lid van meer dan één beroepsvereniging, geef bij toelichting aan welke Toelichting: ______________________________________
Vraag 3 Hoe heeft u van de beroepsvereniging gehoord voordat u lid werd? (Meerdere antwoorden mogelijk) via mijn opleiding via mijn werkgever via één of meerdere collega's via anderen in mijn netwerk door deelname aan een bijeenkomst van de beroepsvereniging op een congres via internet via een tijdschrift (geef bij toelichting aan welk) Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Vraag 4 Wat was voor u de belangrijkste reden om lid te worden? (Eén antwoord mogelijk) Ik val door het lidmaatschap onder de beroepscode en het tuchtrecht Ik ontmoet vaker vakgenoten Ik blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen Ik krijg door het lidmaatschap korting op studie- en scholingsdagen Ik krijg een gratis abonnement op een tijdschrift Ik vind het belangrijk dat iemand opkomt voor mijn belangen als beroepskracht Anders: ______________________________________
Activiteiten en diensten: Hieronder volgen enkele stellingen en vragen over de huidige activiteiten en diensten van de beroepsvereniging.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
56
Vraag 5 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende 2 stellingen. Helemaal
Helemaal
mee oneens
mee eens
Het is voor mij helder welke activiteiten en diensten de
beroepsvereniging aanbiedt De activiteiten en diensten van de beroepsvereniging sluiten aan op
mijn wensen en interesses
Vraag 6 Wat weerhoudt u ervan deel te nemen aan activiteiten? Geef de belangrijkste reden. Tijdgebrek Afstand Kosten Inhoud van de activiteit Anders: ______________________________________
Ontwikkelingen vakgebied: Veel ontwikkelingen in uw vakgebied hebben invloed op uw beroep en uw manier van werken. De volgende vragen gaan hierover. Vraag 7 Wat zijn actuele onderwerpen en ontwikkelingen in uw vakgebied waar u zich zorgen over maakt? (Meerdere antwoorden mogelijk) Het uiteenvallen van de beroepsgroep Toenemende kritiek op mijn beroep vanuit de media Gebrek aan professionele handelingsruimte Verslechtering arbeidsomstandigheden Concurrentie met andere vakgebieden en beroepsbeoefenaren Nieuwe en veranderende wetgeving, en de gevolgen daarvan voor mijn beroepsuitoefening Gebrek aan bereidheid om aan eigen professionaliteit te werken Er zijn geen onderwerpen of ontwikkelingen waar ik mij zorgen over maak Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Vraag 8 Geef aan in hoeverre u het eens bent met onderstaande stellingen. Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
Ik vind dat de beroepsvereniging genoeg aandacht besteedt aan actuele onderwerpen en ontwikkelingen in mijn vakgebied
Ik vind dat de beroepsvereniging voldoende positie inneemt in maatschappelijke debatten
Toelichting: ______________________________________
Vraag 9 In welk debat heeft u de beroepsvereniging afgelopen jaar gemist? ______________________________________
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
57
______________________________________
Diensten:De volgende vragen gaan over uw wensen wat betreft de activiteiten en diensten van de beroepsvereniging. Vraag 10 Kruis hieronder de 3 belangrijkste activiteiten en diensten aan waar u behoefte aan heeft. Kennis uit het werkveld verzamelen en verspreiden Onderling contact tussen beroepskrachten versterken Mijn belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid Mijn belangen vertegenwoordigen richting onderwijs Mijn belangen als professional verdedigen in het maatschappelijk debat Bij- en nascholing en inhoudelijke themamiddagen aanbieden Werken aan een sterke beroepsidentiteit Vraagbaak zijn voor als ik met beroepsinhoudelijke of ethische vragen zit Aangeven wat nieuwe inhoudelijke ontwikkelingen in het vakgebied betekenen voor mij als beroepskracht Anders: ______________________________________
Vraag 11 Geef per activiteit of dienst aan in hoeverre u vindt dat de beroepsvereniging deze verleent. Helemaal
Helemaal
niet Kennis uit het werkveld verzamelen en verspreiden
Onderling contact tussen beroepkrachten versterken Mijn belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid
Mijn belangen vertegenwoordigen richting onderwijs Mijn belangen als professional verdedigen in het maatschappelijk
debat Bij- en nascholing en inhoudelijke themamiddagen aanbieden
Werken aan een sterke beroepsidentiteit Vraagbaak zijn voor als ik met inhoudelijk of ethische vragen zit
Aangeven wat nieuwe inhoudelijke ontwikkelingen in het vakgebied betekenen voor mij als beroepskracht
Vraag 12 Zijn er diensten die u mist bij de beroepsvereniging? Zo ja, geef bij toelichting aan welke. Ja Nee Toelichting: ______________________________________
Sociaaleconomische belangenbehartiging Vraag 13 Vindt u het belangrijk dat de beroepsvereniging uw collectieve sociaaleconomische belangen vertegenwoordigt? Nee Nee, ik ben al aangesloten bij de vakbond Ja, maar ik heb er geen extra geld voor over Ja, ik heb er maximaal 15 euro per jaar voor over
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
58
Ja, daar heb ik maximaal 25 euro per jaar voor over
Vraag 14 Vindt u het belangrijk dat u met individuele vragen over economische arbeidsconflicten, ontslagdreigingen en salariszaken bij de beroepsvereniging terecht kan? Nee Nee, ik ben al aangesloten bij de vakbond Ja, maar ik heb er geen extra geld voor over Ja, ik heb er maximaal 50 euro per jaar voor over Ja, daar heb ik maximaal 75 euro per jaar voor over
Imago: Op deze pagina wordt gevraagd hoe u op dit moment tegen de beroepsvereniging aankijkt. Vraag 15 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen? Helemaal
Helemaal
mee oneens
mee eens
De beroepsvereniging is de spreekbuis voor de
n.v.t.
beroepsgroep De beroepsvereniging werkt vanuit een duidelijke visie
n.v.t.
De beroepsvereniging is consequent in haar standpunten De beroepsvereniging richt zich op beginnende beroepskrachten De beroepsvereniging richt zich op beroepskrachten die
n.v.t. n.v.t.
n.v.t.
al jaren in het vakgebied werkzaam zijn De beroepsvereniging richt zich op mensen met
n.v.t.
verschillende etnische achtergronden De beroepsvereniging is bekend onder mijn vakgenoten
n.v.t.
Vraag 16 Kies uit onderstaande lijst maximaal 3 kenmerken die u vindt passen bij de beroepsvereniging. Inhoudelijk interessant
Open
Stoffig/saai
Kritisch Idealistisch
Progressief Realistisch
Vernieuwend Belerend
Naïef Degelijk
Kundig Hip
Vaag/onduidelijk Zakelijk
Dynamisch
Ambitieus
Flitsend
Communicatie: Nu volgen enkele vragen over de communicatie van de beroepsvereniging. Vraag 17 Hoe ontvangt u op dit moment informatie van de beroepsvereniging? (Meerdere antwoorden mogelijk) Ik ontvang geen informatie van de beroepsvereniging Via de website van de beroepsvereniging Via een nieuwsbrief Via mijn professionele netwerk Via een tijdschrift (bij toelichting kunt u aangeven via welk tijdschrift) Anders: ______________________________________
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
59
Toelichting: ______________________________________
Vraag 18 Hoe ontvangt u het liefst informatie van de beroepsvereniging? (Eén antwoord mogelijk) Via een digitale nieuwsbrief Via de website Via een vakblad Per post (bijv. nieuwsbrief of folder) Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Communicatie: Hieronder volgen enkele stellingen over de communicatie van de beroepsvereniging. Vraag 19 Geef aan in hoeverre u het met de volgende stellingen eens bent Helemaal
Helemaal
mee oneens
mee eens
Ik word op de hoogte gehouden van de activiteiten en diensten van
de beroepsvereniging Ik vind de informatie die ik van de beroepsvereniging krijg relevant
De beroepsvereniging is zichtbaar in vakinhoudelijke media De beroepsvereniging is zichtbaar in andere media
Ik weet voor welke informatie ik terecht kan bij de beroepsvereniging Toelichting: ______________________________________
Vraag 20 NVMW en Phorza hebben een apart ledengedeelte op hun site. Geef aan in hoeverre u de volgende kenmerken van toepassing vindt op het ledengedeelte van de website van de beroepsvereniging. Niet van
Geheel van
toepassing
toepassing
Gemakkelijk vindbaar
Overzichtelijk Actueel
Informatief Mooi en verzorgd
Vraag 21 In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling: Ik haal informatie over mijn beroep van het ledengedeelte van de website van de beroepsvereniging Helemaal mee oneens Helemaal mee eens
Beroepsbinding: Op deze pagina worden vragen gesteld over de mate van waardering voor uw beroep en de binding die u hiermee heeft. Vraag 22 Geef van de volgende stellingen aan in hoeverre u het ermee eens bent. Helemaal mee oneens Ik ben trots op het werk dat ik doe
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
Helemaal mee eens
n.v.t.
60
Ik voel me verbonden met mijn vakgenoten
n.v.t.
Ik heb meer behoefte aan eenduidigheid over de inhoud van mijn vak
n.v.t.
Ik vind dat de beroepsvereniging bijdraagt aan de binding binnen mijn vak
n.v.t.
Mijn vakgebied wordt goed vertegenwoordigd door de beroepsvereniging
n.v.t.
Speerpunten van de beroepsvereniging Vraag 23 Stel u mag de speerpunten van de beroepsvereniging voor aankomend jaar bepalen. Welke speerpunten zou u kiezen, en waarom? ______________________________________ ______________________________________
Persoonlijke gegevens: De volgende vragen hebben betrekking op uw persoonlijk gegevens. Vraag 24 Wat is uw geslacht? Man Vrouw
Vraag 25 Wat is uw leeftijd? Jonger dan 22 jaar Tussen 23 en 35 jaar Tussen 36 en 49 jaar Tussen 50 en 64 jaar ouder dan 64 jaar
Vraag 26 Wat is uw hoogst voltooide opleiding? Lagere school MULO/LBO/MAVO/VMBO HBS/HAVO/VWO/MBO HBO Universiteit
Verder persoonsgegevens Vraag 27 Hoe lang bent u lid van de beroepsvereniging (of een van de voorlopers indien van toepassing) Korter dan 1 jaar 1 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 20 jaar Langer dan 20 jaar
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
61
Vraag 28 Hoe lang bent u reeds werkzaam in uw sector? Minder dan 1 jaar 1 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 20 jaar 21 t/m 30 jaar Langer dan 30 jaar
Diversiteit: De beroepsverenigingen willen alle beroepskrachten bedienen en streven daarom naar een divers ledenbestand. In dat kader wordt u de volgende vraag naar uw afkomst gesteld. Vraag 29 In welk land zijn uw ouders geboren? Nederland Turkije Marokko Suriname Nederlandse Antillen of Aruba Somalië Afghanistan Anders: ______________________________________
Vraag 30 In de mail is u gevraagd de mail door te sturen naar drie collega's. Hiermee maakt u kans op een van de 20 VVV-bonnen t.w.v. 10 euro. Bent u bereid deze vragenlijst door te sturen? Ja Nee
Vraag 31 Heeft u nog iets gemist in de vragenlijst, of heeft u op- of aanmerkingen? Deze kunt u hieronder invullen.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
62
Bijlage 1b
Onderzoek agogische beroepen (niet-leden)
Uw beroep: Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van drie sociaalagogische beroepsverenigingen, namelijk BON, NVMW en Phorza. Om te beginnen willen wij graag weten welk beroep u uitoefent en of u deze beroepsverenigingen al kent. Vraag 1 Welk beroep oefent u uit? (u kunt dit specificeren bij de toelichting) Opbouwwerker of jongerenwerker Maatschappelijk werker Sociaal pedagoog, orthopedagoog of activiteitenbegeleider/-therapeut Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Vraag 2 Heeft u ooit gehoord van de beroepsvereniging die op uw vakgebied actief is, voordat u deelnam aan deze vragenlijst? Onder het knopje 'extra informatie' kunt u zien welke beroepsvereniging op uw vakgebied actief is. Ja Nee
Vraag 3 Bent u ooit lid geweest van de BON, NVMW of Phorza? Ja Nee
Vraag 4 Van welke beroepsvereniging bent u eerder lid geweest? BON NVMW Phorza
Vraag 5 Wat was de belangrijkste reden dat u uw lidmaatschap beëindigde? Gebrek aan ondersteuning hiervoor door mijn werkgever De activiteiten sloten niet aan op mijn wensen Ik werk niet meer in de sector waarin de beroepsvereniging actief is. Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Bekendheid: Op deze pagina volgen enkele vragen over de mate waarin u bekend bent met de beroepsvereniging. Vraag 6 Op welke manier heeft u eerder over de beroepsvereniging gehoord? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. (Klik op 'extra informatie' voor een korte uitleg van de beroepsvereniging die op uw vakgebied actief is.) Via mijn opleiding Via mijn werkgever
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
63
Via collega's Via anderen in mijn netwerk Door deelname aan een bijeenkomst van de beroepsvereniging Op een congres Via internet Via een tijdschrift (u kunt bij de toelichting aangeven via welk tijdschrift) Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Vraag 7 Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen. Helemaal mee oneens
Helemaal mee eens
Het is voor mij helder welke activiteiten en diensten de beroepsvereniging aanbiedt
Ik bezoek bijeenkomsten, congressen, lezingen e.d. die door de beroepsvereniging zijn georganiseerd
Ik zie berichten over de beroepsvereniging in vakinhoudelijke media Ik hoor over de beroepsvereniging van collega's
Ik bezoek de website van de beroepsvereniging Ik voel me aangetrokken tot de beroepsvereniging door de
informatie die ik hoor en lees
Imago: Op deze pagina wordt gevraagd hoe u op dit moment tegen de beroepsvereniging aankijkt. Vraag 8 Kies uit onderstaande lijst maximaal 3 kenmerken die u herkent in de beroepsvereniging. Inhoudelijk interessant
Open
Stoffig/saai
Kritisch Idealistisch
Progressief Realistisch
Vernieuwend Belerend
Naïef Degelijk
Kundig Hip
Vaag/onduidelijk Zakelijk
Dynamisch
Ambitieus
Flitsend
Ontwikkelingen vakgebied: Veel ontwikkelingen in uw vakgebied hebben invloed op uw beroep en op uw manier van werken. De volgende vraag gaat hierover. Vraag 9 Wat zijn actuele onderwerpen en ontwikkelingen in uw vakgebied waar u zich zorgen over maakt? (U kunt meerdere antwoorden kiezen.) Het uiteenvallen van de beroepsgroep Toenemende kritiek op mijn beroep vanuit de media Gebrek aan professionele handelingsruimte Verslechtering arbeidsomstandigheden Concurrentie met andere vakgebieden en beroepsbeoefenaren Gevolgen die nieuwe en veranderende wetgeving heeft op mijn beroepsuitoefening Gebrek aan bereidheid om aan de eigen professionaliteit te werken Er zijn geen onderwerpen of ontwikkelingen waar ik mij zorgen over maak Anders: ______________________________________ Toelichting: ______________________________________
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
64
Diensten: De volgende vragen gaan over de activiteiten en diensten waarvan u vindt dat een beroepsvereniging deze zou moeten aanbieden. Vraag 10 Heeft u behoefte aan een beroepsvereniging die zich specifiek inzet voor uw vakgebied en beroep? Ja Nee
Vraag 11 Welke van de onderstaande diensten zou u graag willen dat deze beroepsvereniging aanbiedt? U kunt hieronder maximaal 3 diensten aankruisen waaraan u behoefte zou hebben. Kennis uit het werkveld verzamelen en verspreiden Onderling contact tussen beroepskrachten versterken Mijn belangen vertegenwoordigen richting politiek en beleid Mijn belangen vertegenwoordigen in het onderwijs Mijn belangen als professional verdedigen in het maatschappelijk debat Bij- en nascholing en inhoudelijke themamiddagen aanbieden Werken aan een sterke beroepsidentiteit Vraagbaak zijn voor als ik met beroepsinhoudelijke of ethische vragen zit Aangeven wat nieuwe inhoudelijke ontwikkelingen in het vakgebied betekenen voor mij als beroepskracht Anders: ______________________________________
Vraag 12 Wat zou voor u de belangrijkste reden zijn om te overwegen lid te worden van de beroepsvereniging? Ik val door het lidmaatschap onder de beroepscode en het tuchtrecht Ik ontmoet vaker vakgenoten Ik blijf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen Ik krijg door het lidmaatschap korting op studie- en scholingsdagen Ik krijg een gratis abonnement op een tijdschrift Ik vind het belangrijk dat iemand opkomt voor mijn belangen als beroepskracht Anders: ______________________________________
Beroepsbinding: Op deze pagina worden vragen gesteld over de mate van waardering voor uw beroep en de binding die u hiermee heeft. Vraag 13 Geef bij de volgende stellingen aan in hoeverre u het ermee eens bent Helemaal
Helemaal
mee oneens
mee eens
Ik ben trots op het werk dat ik doe
Ik voel me verbonden met mijn vakgenoten Ik heb meer behoefte aan eenduidigheid over de inhoud van mijn
vak Toelichting: ______________________________________ Als u meer informatie over een van de beroepsverenigingen wil ontvangen, kunt u dit hieronder aangeven.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
65
BON is de beroepsvereniging voor opbouwwerkers, NVMW is de beroepsvereniging voor maatschappelijk werkers, Phorza is de beroepsvereniging voor sociaal en/of (ortho)pedagogen en activiteitenbegeleiders/therapeuten
Vraag 14 Wilt u meer informatie ontvangen van één van deze beroepsverenigingen, en zo ja van welke? (Kijk onder het kopje 'extra informatie' welke beroepsvereniging op uw vakgebied actief is.) Ja, van de NVMW Ja, van de BON Ja, van Phorza Nee, ik wil geen informatie ontvangen
Vraag 15 Als u meer informatie wenst, geef hier uw e-mailadres in. Dit adres wordt gebruikt om u eenmalig te informeren over de beroepsvereniging van uw keuze. ______________________________________
Persoonlijke gegevens: De volgende vragen hebben betrekking op uw persoonlijk gegevens Vraag 16 Wat is uw geslacht? Man Vrouw
Vraag 17 Wat is uw leeftijd? Jonger dan 22 jaar Tussen 23 en 35 jaar Tussen 36 en 49 jaar Tussen 50 en 64 jaar ouder dan 64 jaar
Vraag 18 Wat is uw hoogst voltooide opleiding? Lagere school MULO/LBO/MAVO/VMBO HBS/HAVO/VWO/MBO HBO Universiteit
Verder persoonsgegevens Vraag 19 Hoe lang bent u reeds werkzaam in uw sector? Minder dan 1 jaar 1 t/m 5 jaar 6 t/m 11 jaar 12 t/m 20 jaar
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
66
21 t/m 30 jaar Langer dan 30 jaar
Diversiteit:De beroepsverenigingen willen alle beroepskrachten bedienen en streven daarom naar een divers ledenbestand. In dat kader wordt u de volgende vraag naar uw afkomst gesteld. Vraag 20 In welk land zijn uw ouders geboren? Nederland Turkije Marokko Suriname Nederlandse Antillen of Aruba Somalië Afghanistan Anders: ______________________________________
Vraag 21 Heeft u nog iets gemist in de vragenlijst, of heeft u op- of aanmerkingen? Deze kunt u hieronder invullen. ______________________________________ ______________________________________
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
67
Bijlage 2 Imago Toekenning van kenmerken per beroepsvereniging door beroepskrachten die bekend waren met de vereniging. Respondenten konden maximaal 3 kenmerken kiezen. Kenmerken BON Vaag / onduidelijk Inhoudelijk interessant
Totaal (n = 37) 41% 38% 24%
Stoffig / saai Kritisch
22% 19%
Realistisch 16% Open Kundig Idealistisch
16% 11% 11%
Degelijk Belerend Naïef Progressief
8% 5% 5% 5%
Vernieuwend 3% Dynamisch 3% Ambitieus 0% Hip Zakelijk Flitsend
0% 0%
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
68
Kenmerken NVMW Totaal (n = 631)
Leden (n = 503)
Niet-leden (n = 128)
55%
57%
50%
28%
29%
22%
25%
26%
19%
23%
25%
14%
21%
25%
9%
20%
17%
33%
15%
15%
16%
Kritisch
13%
13%
11%
Idealistisch
13%
13%
13%
Zakelijk
12%
11%
14%
11%
11%
11%
8%
9%
4%
6%
5%
10%
5%
5%
4%
5%
6%
2%
4%
4%
5%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
Inhoudelijk interessant Kundig Degelijk Realistisch Open Vaag / onduidelijk Stoffig / saai
Ambitieus Vernieuwend Belerend Naïef Dynamisch Progressief Hip Flitsend
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
69
Kenmerken Phorza Totaal (n = 70)
Leden (n = 31)
Niet-leden (n = 39)
Inhoudelijk interessant
43%
48%
38%
Vaag / onduidelijk
37%
35%
38%
24%
23%
26%
20%
16%
23%
17%
13%
21%
Kritisch
16%
16%
15%
Idealistisch
16%
26%
8%
14%
23%
8%
11%
19%
5%
10%
10%
10%
9%
10%
8%
9%
10%
8%
9%
10%
8%
7%
10%
5%
4%
6%
3%
3%
0%
5%
1%
3%
0%
0%
0%
0%
Open Stoffig / saai Kundig
Realistisch Ambitieus Degelijk Dynamisch Vernieuwend Zakelijk Progressief Naïef Belerend Hip Flitsend
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
70
Bijlage 3 Aanbevelingen In dit rapport is veel informatie naar voren gekomen over de wensen en behoeften van de achterban van BON, NVMW en Phorza. De beroepsverenigingen hebben kunnen lezen wat de achterban graag terug ziet van de beroepsverenigingen en hoe zij het beste bereikt kan worden. Om dit plaatje compleet te maken is het handig voor de verenigingen om een overzichtelijk hoofdstuk te hebben waarin aanbevelingen staan over een gepaste marketing- en wervingsstrategie. Hiervoor heeft het onderzoeksteam een externe marketingadviseur ingeschakeld. Samen is gekeken naar de algemene marketingfilosofie voor beroepsverenigingen en hebben we gekeken naar aanbevelingen per beroepsvereniging. Deze aanbevelingen zijn deels het gevolg van het samen verder denken op basis van de resultaten uit het onderzoek, deels zijn zij direct uit de resultaten zelf afkomstig. Hoofddoelstellingen voor de beroepsverenigingen die uit het achterbanonderzoek naar voren komen, zijn het bekend zijn en vindbaar zijn. Daarnaast is de focus van belang. Het moet helder zijn waar de beroepsvereniging voor staat: wie is de vereniging, wat doet zij en wat betekent zij voor anderen. Hieronder wordt daar verder invulling aan gegeven Eerst wordt daartoe in algemene zin marketing voor de beroepsverenigingen besproken, daarna worden aanbevelingen per beroepsvereniging gedaan. Deze aanbevelingen vloeien zowel direct voort uit de resultaten uit het achterbanonderzoek, als indirect uit een creatieve sessie die met de marketingdeskundige is gehouden. Marketingfilosofie Het hoofddoel van een beroepsvereniging is de vertegenwoordiging van een bepaald of bepaalde beroep(en). De beroepsvereniging wil de stem van de achterban laten klinken en bijdragen in de professionalisering, de afbakening en de versterking van het beroep. Om dit goed te kunnen doen en om echt aan te sluiten bij je doelgroep moet je als vereniging de drijfveren en zorgen kennen van de doelgroep. De vereniging moet weten wat de achterban denkt, voelt, enthousiast maakt, maar ook tegenhoudt en demotiveert. Hoe dichter je bij de doelgroep komt, hoe sterker de band wordt en hoe beter de vereniging kan aansluiten op de beroepskracht. Samenwerking tussen de vereniging en beroepskrachten is daarom van essentieel belang. Samenwerking krijgt de vereniging door te praten met de beroepskrachten, door informatie uit te wisselen, door open te staan voor ideeën en door mensen te betrekken bij het ontstaan van nieuwe ideeën. Wanneer de beroepskrachten zien dat hun mening op prijs wordt gesteld en dat hun bijdrage wordt meegenomen in nieuwe ideeën en projecten, dan zullen zij ook sneller gemotiveerd en meer gedreven zijn om betrokken te blijven bij de beroepsvereniging. Daarnaast weet de vereniging dan ook echt zeker dat hun projecten en activiteiten werkelijk aansluiten bij de beroepskracht. Op deze manier draagt zij zichtbaar bij aan de beroepsidentiteit en voelt de beroepskracht deze identiteit ook. Iedere beroepsgroep kent zijn eigen identiteit. Zeker voor de beroepsverenigingen die zich op een bredere doelgroep richten, zoals Phorza en in mindere mate NVMW, is het belangrijk rekenschap te geven van deze verschillen. Hoe meer wordt gedifferentieerd, hoe dichter de beroepsvereniging bij de doelgroep komt te staan, maar hoe moeilijker het wordt alle groepen te bedienen. Belangrijk is daarbij dat de vereniging wel echt de beroepskracht erbij betrekt en niet werkt vanuit het idee dat de vereniging ‘wel al weet wat er speelt’. Wanneer de vereniging dit laatste doet, zal de band niet sterker worden en zullen de beroepskrachten niet gemotiveerd zijn om echt betrokken te raken. De relatie tussen beroepskracht en beroepsvereniging is dus belangrijk. Wanneer je een relatie met iemand hebt, ben je veel sneller bereidt om iets voor diegene te doen. Het behouden of verkrijgen van een relatie met de achterban is dus de eerste stap in het werkelijk kunnen aansluiten en
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
71
vertegenwoordigen van het beroep. De beroepsvereniging moet hiertoe de beroepskracht opzoeken en openstaan voor diens ideeën en gebruik daarvan maken. Hoe krijg je die relatie? Om die relatie te krijgen moet je aan de beroepskracht duidelijk weten te maken wat jouw meerwaarde is voor de beroepskracht. Daarvoor moet de vereniging goed weten wie zij is, waar zij voor staat, wat zij wil bereiken en waarom, en welke imago het beste past bij de doelstelling van de vereniging. Wie niet weet wie hij is, kan ook niet sterk staan. Als de vereniging dit wel weet, zou zij moeten toetsen of dit aansluit bij de klant. Zo zijn uit de vragenlijst enkele kenmerken gekomen die worden toegekend aan de beroepsverenigingen. Het is interessant om te zien hoe de beroepsvereniging wordt gezien, maar hoe zou zij zelf graag gezien worden? De uitkomsten op dit gebied uit het onderzoek kan zij gebruiken om te bepalen of zij tevreden is over het huidige imago, maar zijn niet alleszeggend. Sommige regelmatig toegekende kenmerken hoeven niet per se negatief te zijn, zoals stoffig/saai dat bijvoorbeeld afgezet kan worden tegen hip. Het ligt eraan wat een beroepsvereniging hoort te zijn volgens de doelgroep en hoe zijzelf gezien wil worden. De vereniging moet zich dus afvragen wie haar klant is en waar de behoeften liggen van de beroepskrachten. Dit achterbanonderzoek levert hiertoe al veel informatie. Wat beroepsverenigingen nog kunnen doen is op basis van de resultaten uit dit onderzoek letterlijk om de tafel gaan met een aantal beroepskrachten, zodat de uitkomsten uit het onderzoek verder invulling krijgen. Het gaat dan om een verdere invulling van wat hun zorgen zijn, hoe het in het werkveld gaat en wat zij nodig hebben van de beroepsvereniging. Ook hier komt de wisselwerking om de hoek kijken. De beroepsvereniging moet inspelen op de behoeften van de doelgroep, maar ook zelf bedenken wat mogelijk is en peilen of daar behoefte aan kan zijn. Mensen denken veelal vanuit de bestaande kaders. Ook hun concrete behoeften ontstaan hieruit. Vernieuwende ideeën moeten daarom vanuit de beroepsvereniging zelf komen. Daarnaast kan een vereniging niet verlangen dat de ‘klanten’ alles aandragen, soms moet zij zaken zelf bedenken. Omdat de vereniging in principe ook uit de doelgroep zelf komt, mag erop worden vertrouwd dat de vereniging hier toe in staat is of op zijn minst richtinggevend kan zijn. Naast de behoeften en wensen, is het belangrijk dat de vereniging een goed beeld heeft van zaken als de levensfase waarin de leden zitten en de demografische spreiding van de achterban. De uitkomsten van deze vragenlijst leveren al voor een deel demografische gegevens van het ledenbestand op, met name voor de NVMW is op basis van de onderzoekgegevens een goede indicatie te geven. Zoals te zien is in de resultaten, hebben mensen in een andere leeftijdsfase deels andere zorgen en wensen. Bij een bepaalde leeftijdsfase hoort vaak ook een bepaalde levensfase. Jonge beroepskrachten die hun eerste stappen in het vak zetten kijken anders tegen zaken aan dan bijvoorbeeld dertigers en veertigers met een gezin en kinderen. De laatste hebben over het algemeen wat meer geld te besteden, maar minder tijd om zich actief in te zetten. Als de vereniging zulke informatie in kaart heeft, kan zij bepalen wat zij beroepskrachten kan bieden, op welke manier zij goed kan aansluiten bij de beroepskrachten. De zorgen die in het achterbanonderzoek naar voren zijn gekomen, kunnen daarbij een belangrijk uitgangspunt zijn. Belangrijk is om hierbij in ogenschouw te houden wat haalbaar en realistisch is om te beloven. Vooral de laatste vraag is belangrijk voor de beroepsvereniging om helder te hebben. Als vereniging moet je de verwachtingen managen die mensen van je hebben. Dit betekent dat de vereniging best mag aangeven dat ze geen bergen kan verzetten en dat de vereniging vooral op vrijwilligers draait. Door aan te geven dat ook anderen zich actief kunnen inzetten, kunnen direct ook anderen worden geworven. Ook wordt zo een realistisch verwachtingspatroon geschapen. Willen mensen meer, kunnen zij zelf ook zaken actief oppakken. Het laatste wat een beroepsvereniging moet doen is zaken beloven, die zij niet waar kan maken. Het is moeilijk om mensen aan te trekken, maar het is bijna nog moeilijker
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
72
om mensen vast te houden. Zogenoemde mooie praatjes, die niet nagekomen kunnen worden, zullen bij veel beroepskrachten het vertrouwen in de vereniging doen verliezen. Realistisch blijven, betekent dus ook harde keuzes maken in de speerpunten van de vereniging. Naast dit alles, moet de beroepsvereniging ook zichzelf blijven. Hiermee wordt bedoeld dat het goed is als je als beroepsvereniging zo veel mogelijk wilt aansluiten op de wensen en doelen van de beroepskracht, maar dat het daarin heel belangrijk is dat de vereniging wel binnen haar eigen grenzen blijft en haar eigen wensen en behoeften in de gaten blijft houden. Ook kan de beroepsvereniging zich afvragen wie eventuele samenwerkingspartners kunnen zijn en met wie zij bepaalde doelen of ideeën kan nastreven. Wanneer de beroepsvereniging al deze vragen heeft beantwoord, dan wordt haar reële meerwaarde duidelijk. Deze meerwaarde moet de beroepsvereniging naar buiten toe communiceren en laten zien aan de beroepskracht door middel van informatie en acties. Het werven van leden is voor beroepsverenigingen inderdaad niet gemakkelijk, maar als de meerwaarde van de vereniging niet duidelijk is, dan is er ook geen reden voor de beroepskracht om lid te worden. De activiteiten die de beroepsvereniging uitvoert, moeten wel bij de vereniging en haar identiteit passen. Zo vragen enkele beroepsverenigingen zich af of zij collectieve en individuele belangenbehartiging op arbeidsgerelateerde zaken (bijvoorbeeld meeonderhandelen over Cao’s of adviseren in arbeidsconflicten) moeten organiseren. Hierdoor zoekt zij de directe concurrentie op met vakbonden. Dit betekent een rechtstreekse confrontatie met andere aanbieders om de gunst van de beroepskracht. Op dit moment lijkt deze concurrentie nog niet of nauwelijks te bestaan. Beroepsverenigingen moeten zich afvragen of het wenselijk is dit wel op te zoeken, of dat zij zich beter kunnen richten op samenwerking met de vakbonden. Het besluit dat hierover wordt genomen heeft directe gevolgen voor de beroepsvereniging en relatie met andere partijen. Als de beroepsvereniging sterk genoeg staat, kan zij ervoor kiezen dit wel te doen. Als een beroepsvereniging niet sterk genoeg is, kan het organiseren van deze activiteiten echter averechts werken en de geloofwaardigheid van de beroepsvereniging ondermijnen doordat zij verwachtingen niet waar kan maken en/of de concurrentiestrijd met andere partijen verliest. Het naar buiten toe communiceren van de meerwaarde van de beroepsvereniging is, zoals eerder genoemd, de volgende stap. Hoe laat je als vereniging zien wat je de beroepskracht te bieden hebt? Voor beroepskrachten is het de afweging: ‘what’s in it for me’. Hier moet de vereniging bij stil staan, een plak cake en een kop koffie bij wijze van spreken, zijn niet meer genoeg om mensen op de been te krijgen. Wanneer een beroepsvereniging een congres organiseert moet het aansprekend zijn en inhoudelijk interessant. De sprekers moeten interessant zijn, de beroepsvereniging moet het belang van het congres duidelijk maken en de vereniging moet gericht mensen uitnodigen. Zij moet weten welke doelgroep zich aangesproken voelt door het onderwerp en hoe deze mensen bereikt kunnen worden. Ook kan de beroepsvereniging haar meerwaarde duidelijk maken door een pakkend, sterk en aansprekend stuk te schrijven over een actueel onderwerp. De vereniging moet proberen om snel in te spelen op actuele zaken en mee te spelen wanneer maatschappelijke kwesties worden besproken. Dit kan door bij interessante zaken direct verschillende kranten en mediabladen te bellen en hen een artikel of interview aan te bieden of je mening te geven. De beroepsvereniging kan zich ook actief melden en haar visie geven door bijvoorbeeld een persbericht rond te sturen. Aandacht in de media kan een speerpunt zijn. Als dit lukt, betekent dit veel aandacht en wervingskracht. Het is echter wel moeilijk om voor elkaar te krijgen, maar als je niet aanwezig bent in discussies kan dit tegen de beroepsvereniging werken (“waar is onze belangenbehartiger?”). Journalisten zoeken bronnen voor hun verhaal afhankelijk van de invalshoek die zij nemen, maar kennen vele mensen en de kans is klein
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
73
dat ze aan jou denken als zij informatie nodig hebben. De beroepsvereniging kan wel enkele acties ondernemen om de kans op aandacht in media te verhogen. Zie dient hiervoor te zorgen dat zij een belangrijk bron wordt. Dit kan bijvoorbeeld door als beroepsvereniging (bijna) bovenaan in internet zoekmachines te verschijnen als iemand de naam van het te vertegenwoordigen beroep intypt. Dit is een kwestie van de zoektermen verversen en actueel te houden. Ook kan de vereniging zelf contact leggen en onderhouden met media, op zijn minst de vakinhoudelijke. Zichtbaarheid in de media moet niet onderschat worden in het verkrijgen van meer naamsbekendheid en het verhogen van vertrouwen binnen de achterban. Door in de media te verschijnen, ziet de beroepskracht dat de vereniging opkomt voor zijn of haar belangen. Dit zal voor meer vertrouwen zorgen. Wanneer de vereniging in de media komt, moet duidelijk zijn wie de afzender van het bericht is. Noem daarom niet alleen de naam, maar vooral ook voor welke doelgroep ze staat. Als een beroepskracht die de vereniging nog niet kent alleen een naam ziet, zal het hem of haar weinig zeggen, maar als hij of zij leest; ‘de beroepsvereniging voor…..’ dan zal dit veel meer effect hebben. Om je als beroepsvereniging nog beter te profileren, moet je denken vanuit de afnemers (leden en nietleden), public relations (i.e. de journalisten) en eventueel derden (bijvoorbeeld werkgevers of andere partijen die ook geïnteresseerd kunnen zijn in de beroepsvereniging of die voor de vereniging interessante partijen kunnen zijn). Waar kijkt een beroepskracht naar als hij informatie nodig heeft? Wanneer wordt een uitnodiging van een congres interessant? Waar haalt de journalist zijn bronnen vandaan? Een antwoord die deze vragen deels al beantwoord is het internet en dus, de website. De website is belangrijk voor journalisten, maar zeker ook voor leden en beroepskrachten die nog geen lid zijn en externe partijen zoals werkgevers. Op de openingspagina kan de beroepsvereniging een korte en pakkende introductie schrijven over haar eigen meerwaarde voor het beroep. Eventueel kan er een actueel artikel te lezen zijn dat mensen op de pagina vasthoudt. Daarnaast moet duidelijk zijn waar verschillende personen of instanties voor hen interessante informatie kunnen vinden. Als beroepsvereniging is het mogelijk om op de website een knop ‘persinformatie’ toe te voegen. Hieronder kunnen actuele artikelen staan van de vereniging, de visie, de mening en de standpunten van de beroepsvereniging. De vereniging kan er bijvoorbeeld ook voor kiezen om alleen een naam en telefoonnummer in te voegen. Zorg in ieder geval dat een journalist binnen twee keer klikken contactinformatie heeft. Beroepskrachten die nog geen lid zijn moeten op de website kunnen zien waarom het zo belangrijk en interessant is om lid te worden van de vereniging. De beroepsvereniging moet dus kort duidelijk kunnen maken wat je krijgt als je lid wordt. Ook kan de beroepsvereniging introducties van interessante artikelen op de site zetten, die men alleen volledig kan lezen wanneer zij lid zijn. Door het toevoegen van een dergelijke trigger kan iemand nieuwsgierig worden gemaakt en zal hij of zij sneller een lidmaatschap overwegen. Voor de leden geldt dat zij lid moeten blijven van de beroepsvereniging. De website kan hierbij helpen door hen toegang te geven tot discussieforums en interessante informatie en artikelen. Het moet de site zijn waar zij als eerste aan denken als zij informatie nodig hebben over hun werk en vakgebied of als zij zaken willen delen en bespreken met andere beroepskrachten of de vereniging zelf. Als beroepsvereniging kun je er aan denken om een netwerk op te zetten via Hyves, LinkedIn of Twitter. Dit is een snelle en goedkope manier om de doelgroep in kaart te houden, het netwerk uit te breiden en bekender te worden onder beroepskrachten die nog geen lid zijn. Ook is het een manier om de relatie te versterken met de leden. Het is een platform om feeling met de doelgroep te houden en hen op de hoogte te houden. Via deze kanalen kan de beroepsvereniging af en toe een nieuwsbrief sturen of een kort berichtje over wat de vereniging heeft gedaan of gaat doen. Wanneer de vereniging een aantal keer interessante informatie heeft gestuurd, kan zij het afwisselen met een bericht waarin zij aangeeft dat ze op zoek is naar nieuwe leden en naar mensen die zich een paar uur per maand actief willen maken voor de vereniging. De vereniging moet hier wel zorgvuldig mee opgaan en er
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
74
bijvoorbeeld op letten de netwerkleden te overvoeren. Dit is een delicate balans, want de netwerkleden moeten ook voldoende gevoed worden om hen terug te laten komen. Bij het inzetten van het netwerk als wervingsstrategie, waarbij ook leden verder nieuwe leden werven, is het belangrijk dat de huidige leden tevreden zijn over de vereniging. Mensen gaan het pas over de vereniging hebben met anderen, wanneer zij tevreden zijn. Zij zullen de vereniging pas aanbevelen als zij heel tevreden zijn. De basis is daarom om de leden die je als vereniging hebt tevreden te stellen om van daaruit verder uit te bouwen. We bevelen daarom aan om niet alleen te kijken naar de onderzoeksresultaten over mensen die nog geen lid zijn, hoe zij kunnen worden bereikt en bediend. Het is ook belangrijk de zorgen en wensen van de huidige leden in de gaten te hebben en kritisch te kijken of de vereniging daar nu al naar tevredenheid aan doet en waar eventueel verbeterpunten liggen. Uit het bovenstaande blijkt dat het niet alleen belangrijk is om bekend te zijn, maar dat het daarnaast zeer belangrijk is dat mensen de vereniging ook kunnen vinden. Wanneer we teruggaan naar het opbouwen van een band met de achterban, is het ook belangrijk dat de organisatie op orde is. Pas dan kan de organisatie echt succesvol worden. Dit betekent dat organisatorische zaken op rolletjes moeten lopen. Administratie en vooral ook de financiën rondom leden moet op orde zijn. Het is niet aan de leden om zich zorgen te maken of de post wel op het juiste adres komt of dat het lidmaatschapsgeld maar één keer wordt afgeschreven van de rekening. De vereniging moet bereikbaar zijn of anders moet men er vanuit kunnen gaan dat de vereniging binnen korte periode contact met de beroepskracht/ klant opneemt. Daarbij moet informatie op de website en informatie rondom activiteiten kloppen. In de volgende paragrafen zullen wij een korte aanbeveling per beroepsvereniging geven om aan het marketing- en wervingsplan te werken. BON BON is op dit moment bezig om een nieuwe opzet te zoeken en een vernieuwingsslag te maken. Het achterbanonderzoek kan hier een ondersteunend aan zijn. Vanuit de positie waar BON nu staat, raden wij BON aan ten eerste haar netwerk en bekendheid te vergroten. Dit betekent dat het bestuur van BON een clubje enthousiastelingen om zich heen verzamelt die mee willen doen met het uitbreiden en versterken van de vereniging. Deze mensen kunnen het beste gezocht worden door direct contact op te nemen en hen direct aan te spreken. Daarna moet dit clubje in haar eigen netwerk gaan lobbyen en op deze manier het netwerk van BON vergroten. Het persoonlijke netwerk van BON bleek in het verleden een goede manier om op de hoogte van BON te raken. Bij het benaderen van (nieuwe) mensen moet zij direct haar meerwaarde duidelijk maken. Alleen contact maken is namelijk niet genoeg om mensen ook direct geïnteresseerd te maken in een lidmaatschap. Wel is een behoefte van de beroepskrachten versterking van het contact met vakgenoten. BON kan aan dit contact een meerwaarde toevoegen, door beroepskrachten op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen of kennis verzamelen en verspreiden via deze netwerken. Dit zijn samen met het behartigen van de belangen van de beroepskrachten belangrijke behoeften aan diensten of zijn voor de achterban redenen om lid te worden van BON. Het onderzoeksteam raadt BON wel aan keuzes te maken in de punten waarop de vereniging zich gaat richten. Manieren om mensen te benaderen zijn in de marketingfilosofie toegelicht. Zo kan BON denken aan het opzetten van een digitaal netwerk via Hyves of LinkedIn. Op LinkedIn is BON inmiddels al actief, dit zou zij verder uit kunnen werken om opbouwwerkers aan te spreken. BON zou daarnaast een website
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
75
of een digitaal forum kunnen ontwikkelen of bijeenkomsten kunnen organiseren waarin men ervaringen en ideeën kan uitwisselen. Via een dergelijk netwerk of forum kan BON haar visie en meerwaarde duidelijk naar buiten brengen en daardoor minder ‘vaag/onduidelijk’ worden. Het bestuur kan haar ideeën over actuele ontwikkelingen uiten en de achterban kan hierop haar mening geven. Er zijn genoeg ontwikkelingen waarop BON kan reageren, zowel direct richting de doelgroep via de netwerken, als publiekelijk in media. Om dit te kunnen organiseren is het wel belangrijk een aantal enthousiastelingen te hebben die zich hier mee bezig willen houden. De achterban moet zich verbonden gaan voelen met de vereniging en voelen dat zij werkelijk deel uitmaakt van de beroepsgroep en dat haar mening bijdraagt aan de visie en missie van de BON. Wanneer BON informatie toestuurt aan haar netwerkleden, kan zij ervoor kiezen om de leden de volledige informatie te sturen en niet-leden alleen te laten ruiken aan de informatie; hen trekken met interessante zaken, maar niet genoeg om de honger te stillen. BON moet de niet-leden nieuwsgierig maken. Ze moeten zich gaan afvragen wat er te halen valt bij deze verenging. Het is namelijk uiteindelijk ook zaak om - plat gezegd - geld te kunnen verdienen aan het netwerk dat BON opbouwt. Met dit geld kan leden weer meer worden geboden. Ook moet BON uitvergroten wat zij nu al heel goed doet. Zo kan zij zichzelf stevig profileren met het jaarlijkse congres dat zij organiseert. Dit congres blijkt zeer belangrijk voor de naamsbekendheid van de beroepsvereniging onder beroepskrachten. Ook het netwerken met werkgevers is belangrijk. Via dit kanaal horen vooral de beroepskrachten die nog geen lid zijn over de beroepsvereniging. Het onderzoeksteam raadt aan om bekendheid te krijgen bij studenten die binnen hun studie de specialisatie voor opbouwwerkers doen of al elders bij- en nascholing volgen, aangezien zij de nieuwe generatie beroepskrachten zijn en in feite ook de toekomst van de vereniging. Juist zij hebben de frisse blik en zien nieuwe kansen. Het zou voor BON een goed idee zijn om eens de mogelijkheden te onderzoeken deze groep jonge beroepskrachten meer bij de vereniging te betrekken, aangezien de leden die hebben gereageerd merendeels boven de 50 zijn en leden aan hebben gegeven dat BON zich op dit moment meer richt op ervaren dan op jonge beroepskrachten. Samenwerking tussen onderwijs en een beroepsvereniging zou een manier kunnen zijn om meer zichtbaar te worden onder de jonge beroepskrachten en studenten. Ook kan samenwerking met het onderwijs leiden tot meer verspreiding van kennis en meer bij- en nascholingsmiddelen. Op dit moment is iemand uit het onderwijs betrokken in het bestuur van BON, dit lijkt ons een belangrijke stap in de verspreiding van BON hierbinnen. Dan is er direct een sterkere connectie tussen BON en studenten. Belangenvertegenwoordiging richting onderwijs wordt echter niet als belangrijke dienst genoemd. BON zou in de contacten met onderwijs daarom voornamelijk moeten focussen op het voor elkaar krijgen van zichtbaarheid en bekendheid, en het verspreiden van kennis. Naast contact met het onderwijs en het opzetten van een netwerk, zullen middelen als de media en onderzoeken als deze, bijdragen aan het bekender worden van het bestaan van BON. De media moeten meer ingezet worden als wervingsinstrument: daar kun je jouw stem laten horen, daar kun je laten weten dat je de belangen van de leden vertegenwoordigd en laten weten wat er gaande is in het veld. Het feit dat er veel trots en binding is onder de beroepskrachten is erg positief. Ook dit kan de vereniging inzetten om mensen te stimuleren zich via een vereniging te binden, maar ook om het belang van het beroep te laten zien en de rol van BON als centraal orgaan voor de opbouwwerker te benadrukken. Uit het onderzoek is gebleken dat BON nog een slag kan maken om het vakgebied nog beter te vertegenwoordigen. Dit kan BON doen door ten eerste duidelijk grenzen aan te geven en het beroep af te bakenen. Op deze manier kan BON beter aangeven welke taken en werkzaamheden er nu precies onder opbouwwerk vallen en zo kan het beroep zich sterker maken naar buiten toe. Een
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
76
goede vertegenwoordiging van het vakgebied is dus één van de belangrijkste taken van de beroepsvereniging. Nogmaals, dit zijn zaken die pas prioriteit moeten krijgen wanneer de BON een kerngroep van actieve leden om zich heen heeft verzameld en meer leden heeft geworven. Wanneer BON besluit om zich specifiek te richten op verschillende leeftijdsgroepen, kan zij de meer ervaren beroepskrachten bijvoorbeeld betrekken door de grote hoeveelheid kennis die deze groep bezit te erkennen en te gebruiken. De beroepsvereniging kan er in bijdragen om jong en oud van elkaar te laten leren door intervisiebijeenkomsten te organiseren. Waarschijnlijk ziet de senior zaken heel anders dan de junior en heeft de senior allerlei tips en trucs die hij of zij graag wil delen. Voor BON misschien een goed idee om deze mogelijkheid te creëren op het jaarlijkse congres of op een eerder genoemd discussieforum. Ook kan zij een interview houden met drie personen uit de verschillende groepen en dit publiceren in een vakblad of op het web. Belangrijk is dat BON ruimte biedt aan de verschillende groepen, jong en oud, om zich te profileren binnen de beroepsvereniging en om zich betrokken te voelen met de BON. NVMW NVMW heeft de naam en heeft de bekendheid als dé beroepsvereniging van maatschappelijk werkers. Dit is een zeer goede basis. Naar aanleiding van de resultaten die uit het achterbanonderzoek zijn gekomen kan de NVMW bepalen welke invalshoek ze gaan kiezen voor hun wervingsacties. Aan te raden is de contacten met de opleidingen te behouden en te koesteren. Veel tijd en energie investeren in werkgevers, levert wellicht minder op, dan wordt gehoopt. Waar volgens het onderzoeksteam de speerpunten van de vereniging kunnen liggen, is het leveren van een actieve bijdrage aan het vak en de beeldvorming van het beroep. We bevelen dus aan dat de NVMW actief naar buiten toe en vooral ook naar de media toe communiceert wat haar meerwaarde is en waar zij voor staat. De NVMW zou kunnen overwegen om mogelijkheden aan te grijpen om meer zichtbaar te worden op het gebied van belangenbehartiging in politiek en beleid en bij maatschappelijk zaken die nu actueel zijn in het vakgebied. Er is veel gaande op dit gebied en de beroepskrachten hebben een centraal orgaan nodig dat voor hen opkomt, hun mening vertegenwoordigt en aanwezig is in politieke en beleidsmatige overleggen. Aangezien dit als belangrijkste dienst is gekozen door de respondenten en zij in meerderheid aangeven dat NVMW dit niet of weinig doet, kan de NVMW aantrekkelijker worden voor de leden en waarschijnlijk ook voor potentiële leden. Zo laat de beroepsvereniging zien dat zij op dit punt actief is en een duidelijke stem heeft in politieke en beleidsmatige zaken die het vakgebied aangaan. Dit kan de vereniging ook laten zien door korte publicaties uit te brengen over actuele trends in de media of op haar eigen website, en hierin haar visie en denkbeelden te laten zien. Zij kan dit zelf doen, maar zij kan ook in haar netwerk kijken of een aantal mensen, die hier talent voor hebben, dit eens in de zoveel tijd voor de NVMW wil doen. De beroepsvereniging zou de beroepskracht kunnen voorzien van actuele informatie over deze maatschappelijke zaken. Op deze manier steunt zij de beroepskracht in het onderbouwen van hun standpunt in gesprekken met anderen. De informatie moet gevat en goed onderbouwd zijn, zodat de beroepskracht zich kan verdedigen in discussies. Hiervoor zijn geen grootschalige onderzoeken nodig of een uitgebreid theoretisch kader. Hiervoor is vooral een duidelijk standpunt en heldere visie nodig op actuele zaken. Voor wie wel een theoretisch kader interessant is, zijn de jongere groepen binnen de achterban. De jongere maatschappelijk werkers willen vooral kennis vergaren en zich verder ontwikkelen. De NVMW
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
77
kan hiervoor de nodige kennis en informatie bieden, via bijvoorbeeld het aanbieden van cursussen. Zij heeft de mogelijkheid om als expert te fungeren en dit theoretische kader op te bouwen voor deze groep beroepskrachten. Voor oudere beroepskrachten kan een actief persbeleid interessant zijn. Wanneer de beroepsvereniging de focus legt op de bovengenoemde belangenbehartiging en het opbouwen van een theoretisch kader, zal zij direct ook een bijdrage leveren aan het versterken van de beroepsidentiteit. Deze dienst is door de achterban gekozen als één na belangrijkste dienst van de vereniging. Wat het onderzoeksteam aanraadt is om bij wervingsacties leden en niet-leden aan te spreken op het sterke wij-gevoel dat aanwezig is. Het is daarbij handig als de NVMW kan aangeven hoe zij als vereniging bijdraagt aan deze trots en wat haar meerwaarde is voor de achterban op dit gebied. Trotse mensen zullen sneller gemotiveerd en sneller geïnteresseerd zijn in beroepsgebonden informatie of activiteiten, dan mensen die helemaal niet trots zijn op hun werk. Wanneer zij daarnaast ook weten dat de NVMW bijdraagt aan deze trots, zullen zij meer overtuigd zijn van het belang van de NVMW. De NVMW kan dus prima deze trots inzetten als motiveringsmiddel bij wervingsacties. Ook wanneer de NVMW haar stem laat horen in verschillende debatten, kan zij dit ‘wij-gevoel’ benadrukken en inzetten om haar standpunt te bekrachtigen. Het maatschappelijk werk is een zeer divers en breed vakgebied. Dit maakt het soms lastig voor de beroepskracht om te zien welk werk er nu wel bij hoort en wat niet. Ook op inhoudelijk niveau. Om verder bij te dragen aan de beroepsidentiteit, te zorgen dat het beroep niet uiteenvalt en het gevoel van verbondenheid te behouden, is het belangrijk dat de beroepsvereniging het vakgebied duidelijk afbakent en het beroep goed vertegenwoordigt. Zo behoudt de vereniging haar positie als het centrale orgaan van de maatschappelijk werkers. We hebben gezien dat de NVMW al een sterke basis heeft en een goede naam. De vereniging kan zich daarom dus vooral focussen op specifieke inhoudelijke speerpunten. Wij bevelen aan om dat de NVMW een keer een brainstormsessie houdt met de medewerkers van NVMW, een aantal leden en een marketingadviseur om te kijken welke concrete acties op de agenda komen voor het aankomende jaar en zo gericht en doelkrachtig te kunnen werken en aan te sluiten aan de behoeften en wensen van de achterban. Phorza Uitgaande van de signalen die Phorza zelf aan het onderzoeksteam gaf, zou de vereniging vooral op zoek moeten gaan naar goedkope en laagdrempelige manieren om meer bekend te worden onder de verschillende doelgroepen die zij vertegenwoordigen. Dit is niet gemakkelijk. De bekendheid onder de beroepskrachten is ontzettend belangrijk. Er zijn heel veel beroepskrachten in Nederland die binnen de doelgroepen van Phorza vallen, zij kennen echter de vereniging niet. De belangrijkste reden dat de beroepsvereniging bekender moet worden, is omdat de kracht om sterker te worden bij deze beroepskrachten ligt. Er zijn wel beroepskrachten die iets willen doen voor de vereniging, maar dan moeten ze wel weten dat de verenging bestaat. In de marketingfilosofie hebben we verschillende manieren gegeven om op een goedkope en snelle manier aan de eigen bekendheid te werken. Open staan voor de media kost bijvoorbeeld geen geld en de invloed ervan moet niet onderschat worden door Phorza. Het onderzoeksteam raadt aan dat de vereniging probeert om meer zichtbaar te worden in verschillende media om zo te uiten dat zij er voor de verschillende sociaalagogische beroepsgroepen is. Phorza kan er over nadenken om zichzelf afhankelijk van het onderwerp op
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
78
specifiek doelgroepen te onderscheiden. Door Phorza als beroepsvereniging van bijvoorbeeld opvoedondersteuners of jeugdzorgwerkers neer te zetten, afhankelijk van bijvoorbeeld onderwerp of tijdschrift, wordt meer geappelleerd aan de identiteit van deze groep. De term ‘sociaalagogie’ heeft wellicht niet de wervende kracht die specifieke beroepen wel kunnen hebben. Hoe dit echter specifiek aan te pakken en wat dit eventueel betekent voor de gehele structuur van de vereniging kan echter een traject op zich zijn. Op dit moment is Phorza volgens de respondenten weinig terug zien in de media, terwijl dit ook een manier is om te laten zien dat de beroepsvereniging werkt aan de beroepsidentiteit. Het zal niet altijd gemakkelijk zijn om regelmatig in de media zichtbaar te zijn. Toch zou de vereniging eens na kunnen denken over mogelijke manieren en kanalen om wel in de media te verschijnen, bij voorkeur in media waar Phorza niet veel eerder heeft gestaan maar waarmee zij wel veel beroepskrachten kunnen bereiken. Een vereniging met weinig middelen is sterk afhankelijk van de persoonlijke contacten. Het versterken van het netwerk van Phorza zou daarom een van de speerpunten kunnen zijn, via bijvoorbeeld het eerder genoemde LinkedIn. Hier kan men ook niet-leden aanspreken en nieuwsgierig maken door stukken informatie aan te bieden. Maar dit kan ook via bijvoorbeeld opleiding en werkgevers. Uit het onderzoek is gebleken dat dit goede wervingskanalen kunnen zijn waar voor Phorza nog ruimte ligt. Ook hier kan Phorza werken aan netwerkopbouw. Hoewel het netwerk erg belangrijk is, is het ook hier belangrijk niet alles te willen doen en keuzes te maken. Als namelijk ergens mee wordt begonnen, vraagt dat blijvende actieve aandacht die niet ergens anders aan kan worden besteed. Ook het aanbieden van interessante en actuele informatie aan beroepskrachten helpt Phorza om meer zichtbaar te worden en de beroepsidentiteit te versterken. Dit kan Phorza doen door een deel van de website om te vormen naar een kennisbank, waar ook niet-leden informatie en artikelen kunnen vinden. Het bestuur van de beroepsvereniging weet zelf in hoeverre zij kennis en actuele informatie verspreidt en verzamelt en of het verbeteringspunt dus ligt op het verhogen van de intensiteit om dit doen of dat het meer gaat om het naar buiten treden met deze kennis. Op de website kan Phorza ook duidelijk maken wat zij precies doet en wat voor meerwaarde zij heeft voor de beroepsgroep. Het onderzoeksteam is zich ervan bewust dat er vaak veel tijd en energie zit in werkzaamheden die niet goed zichtbaar zijn. Toch is het belangrijk dat het voor beroepskrachten helder is waar de beroepsvereniging zich mee bezig houdt. Enkele malen kwam tijdens het onderzoek het geluid naar voren dat het bestaansrecht van de vereniging wankel blijft, wanneer zij niet investeert in de naamsbekendheid. Dat vraagt om stevige actie. Belangrijk is daarom als vereniging na te gaan wat wel mogelijk is. Denk vanuit vertrouwen dat het wel gaat lukken en niet vanuit angst dat het niet gaat lukken. Gebruik de punten waar het wel goed gaat, zoals het enthousiasme van de nieuwe functiegroep Opvoedondersteuning. Wellicht moet de beroepsvereniging besluiten zich het aankomende jaar op deze groep te richten, zodat die in ieder geval stevig staat. Met deze groep kan de vereniging zich dan in een later stadium naar buiten toe profileren, om hiermee ook andere beroepsgroepen enthousiast te maken. Het is belangrijk dat de vereniging klein begint en ook door middel van kleine stappen werkt aan groei en versterking. Daarbij kan de beroepsvereniging nadenken over wat de gemene deler is binnen de beroepsgroepen die zij vertegenwoordigt. Waar ligt de band? Waar ligt de samenhang? Het feit dat Phorza zich speciaal inzet voor verscheidene sociaalagogische beroepen draagt tenslotte ook bij aan het versterken van deze beroepsgroepen. Dit is ook zo naar voren gekomen in het achterbanonderzoek. Het is belangrijk dat Phorza de overeenkomsten tussen beroepskrachten benadrukt en tevens benadrukt dat zij het centraal orgaan is dat speciaal voor die beroepskrachten in het leven is geroepen. Zo laat zij zien dat zij bijdraagt aan de verbinding tussen beroepskrachten en zij laat haar meerwaarde zien. De
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
79
beroepskrachten voelen zich over het algemeen al verbonden met elkaar, maar ze moeten zich ook verbonden gaan voelen met Phorza. Een andere manier om te laten zien dat Phorza bijdraagt aan deze verbondenheid, is het promoten van Phorza-net als het discussieforum voor de doelgroepen van Phorza. Dit forum moet gebruikt gaan worden als hét discussieforum waar beroepskrachten hun zorgen en behoeften bespreken. Maar voordat Phorza hieraan gaat werken kan het een aandachtspunt zijn ook in haar naam gaat noemen voor welke beroepen zij zich precies inzet. Dit is met betrekking tot media-aandacht ook op de vorige pagina aan bod gekomen. Uit alleen de naam ‘Phorza’ haalt men dat namelijk niet, en de huidige titel is wellicht te breed en weinig wervend. Phorza moet zich daarom afvragen of de beroepskrachten zich nu herkennen in de naam van de vereniging. Het bekend worden is op dit moment de belangrijkste stap voor Phorza. Tijdens het netwerken, is het belangrijk dat Phorza goed haar meerwaarde voor de beroepskracht kan uitleggen. Als de vereniging dit niet kan, dan zullen weinig mensen een reden zien om lid te worden. Wellicht kan de beroepsvereniging in haar wervingsstrategie vooral de focus richten op actuele onderwerpen uit de media. Zo laat zij aan de beroepskrachten zien dat zij weet wat belangrijk voor hen is. Daarbij laat Phorza direct zien dat zij zich inzet voor het welzijn van de beroepskracht en dat zij de beroepskracht een stem geeft. Het is wel belangrijk dat Phorza deze beloften ook waarmaakt. Doet zij dit niet en laat zij niets van zich horen bij grootschalige kritische berichten in de media, dan kan dit weerstand oproepen bij beroepskrachten om lid te blijven of te worden van een beroepsvereniging. Mensen zullen dan niet de meerwaarde zien van een vereniging die alleen maar zegt dat zij de beroepsgroep vertegenwoordigt, maar op cruciale momenten niet thuis geeft. Phorza moet dus niet alleen werkelijk actie ondernemen, maar zij moeten ook duidelijk naar leden, maar ook naar niet-leden, communiceren welke acties zij hebben ondernomen en wat zij van de actuele onderwerpen in de media vindt en hoe zij dit oppakt. Hetzelfde geldt voor het vertegenwoordigen van belangen richting politiek en beleid. Meer dan de helft van de leden zien deze vertegenwoordiging van belangen richting politiek en beleid tenslotte als belangrijkste dienst. Als Phorza goed wil inspelen op de behoeften van de achterban, dan zal zij moeten proberen om duidelijk haar stem te laten horen via internet of in overleggen. Daarnaast is het ook hier weer belangrijk dat de beroepsvereniging naar de leden en potentiële leden laat zien dat zij hierin actief is. Wanneer Phorza zich richt op de bovengenoemde zaken, zal zij ook steeds meer bekend worden als vertegenwoordiger van de verschillende sociaalagogische groepen. Wil Phorza deze rol verder uitbreiden dan kan de vereniging handvatten creëren voor de achterban die bijdragen aan de afbakening van het vak, zoals een beroepsprofiel. Ook functiegroepen kunnen een goed middel zijn om bepaalde beroepen beter te vertegenwoordigen. Deze projecten moeten echter pas op de agenda komen te staan wanneer Phorza bekender is onder de beroepskrachten en een stevigere positie heeft in het werkveld. Als Phorza besluit om de wervingsstrategie meer in te zetten op verschillende leeftijdsgroepen, dan zou de vereniging bijvoorbeeld de gelegenheid kunnen bieden aan jonge beroepskrachten om hun scriptie op de website te zetten. Via opleidingen kan Phorza de bekendheid onder jonge mensen vergroten. Of hiermee nieuwe leden geworven kunnen worden, is niet duidelijk. Ook kan de vereniging aan meer ervaren beroepskrachten de mogelijkheid geven een eigen initiatief op het gebied van methodiek en aanpak te presenteren in een vakblad of op de website. Op die manier breidt Phorza ook haar rol als informatieverzamelaar uit en vergroot zij de band met verschillende leeftijdsgroepen. Een themamiddag waarin centraal staat wat de verschillende leeftijdsgroepen van elkaar kunnen leren, zou interessant kunnen zijn. Phorza zou een keer een brainstormsessie kunnen houden met enkele leden
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
80
om te kijken wat goede manieren zijn om de verschillende groepen aan te spreken en welke activiteiten of acties aansluiten bij de leeftijdsgroepen. Ten slotte kan Phorza, omdat de bekendheid en zichtbaarheid voor haar erg belangrijke aandachtspunten zijn, overwegen om meer structurele aandacht aan communicatie te geven. Hiertoe kan zij een communicatieplan opstellen. Dit biedt vooral op de (middel)lange termijn een beeld hoe zij communicatie zou moeten inzetten. In een traject om tot een dergelijk plan te komen, worden doelstellingen geformuleerd, worden de huidige situatie en de knelpunten op het gebied van communicatie en bekendheid in kaart gebracht en ontstaat er een duidelijker beeld hoe Phorza welke communicatiemiddelen kan inzetten om de doelgroep te bereiken. Hoewel het niet direct op korte termijn ondersteuning biedt, levert het uiteindelijk wel een gericht actieplan op het gebied van communicatie op, waarmee Phorza langere tijd vooruit zou kunnen. Uiteraard moet ook dit communicatieplan ondersteunend zijn aan de activiteiten van Phorza. Valkuil is dat zoveel aandacht aan de bekendheid en de ledenwerving wordt gegeven, dat de corebusiness ondergesneeuwd raakt. Terwijl mensen juist vanwege de inhoudelijke activiteiten lid van een beroepsvereniging worden.
Utrecht, mei 2009 * Achterbanonderzoek sociaalagogische beroepsverenigingen
81