Aardig vaardig HOE VERGROOT IK MIJN ONDERZOEKS- EN PRESENTATIE VAARDIGHEDEN
Handleiding voor het uitvoeren van een onderzoek
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
INHOUD Inleiding: Hoe doe ik een onderzoek?............................................................3 1 Hoe werk ik goed samen?............................................................................4 2 Hoe maak ik hoofd- en deelvragen?............................................................5 2.1 Welke soorten vragen kun je stellen?....................................................6 3.1 Hoe maak ik een plan van aanpak?..........................................................7 3.2 Hoe houd ik een logboek bij?....................................................................8 4 Hoe verzamel ik informatie?.........................................................................9 4.1 Hoe betrouwbaar is informatie?...........................................................10 4.2 Hoe houd ik een interview?.................................................................11 4.3 Hoe houd ik een enquête?..................................................................12 4.4 Vragen bij een enquête.......................................................................13 4.5 Hoe doe ik een cijfermatig onderzoek?...............................................14 4.6 Hoe verwerk ik gegevens in een grafiek/tabel/diagram?.....................15 5 Hoe maak ik een schriftelijke presentatie?...............................................16 5.1 Hoe maak ik een werkstuk?................................................................17 5.1.1 Hoe verwijs ik naar informatiebronnen?...........................................18 5.1.2 Hoe maak ik een overzicht van geraadpleegde bronnen?...............19 5.2 Hoe maak ik een folder?.....................................................................20 5.3 Hoe maak ik een poster (affiche)?.......................................................21 5.4 Hoe maak ik een muurkrant?..............................................................22 5.5 Hoe maak ik een Powerpoint-presentatie?..........................................23 6.1 Hoe houd ik een mondelinge presentatie?............................................24 6.2 Hoe houd ik een betoog?.........................................................................25 6.3 Hoe houd ik een debat?...........................................................................26 7 Biologie, natuurkunde en scheikunde.......................................................27 7.1 Hoe doe ik een proef?.........................................................................27 7.2 Hoe maak ik een verslag?...................................................................28
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
2
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden INLEIDING: HOE DOE IK EEN ONDERZOEK? Je leert op school niet alleen wat je van de docent als lesstof krijgt aangereikt. Je leert ook door zelf dingen te ontdekken. Als je zelf iets hebt uitgezocht, onthoud je het nog beter. Om een onderzoekje te doen bestaat een handige kapstok. Dat zijn de volgende zes vragen: 1. Hoe werk ik goed samen? 2. Hoe maak ik hoofd- en deelvragen? 3. Hoe maak ik een plan van aanpak? 4. Hoe verzamel ik informatie? 5. Hoe maak ik een schriftelijke presentatie? 6. Hoe houd ik een mondelinge presentatie? Voor de vakken natuurkunde, scheikunde en biologie bestaat onderzoek vaak uit het doen van een proef of het uitvoeren van een experiment volgens de natuurwetenschappelijke methode. De manier waarop je dat uitvoert en verwerkt in een verslag, vind je in een apart hoofdstuk. Deze handleiding helpt je op weg om een zinvol onderzoek te doen. Welke vaardigheden heb je nodig? Vragenderwijs, want jezelf vragen stellen is het begin van alle wijsheid!
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
3
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 1 HOE WERK IK GOED SAMEN? Vooraf Bij een onderzoek zul je misschien samenwerken met andere leerlingen. Bedenk met wie je wilt samenwerken. Kies iemand van wie je denkt dat je veel kan leren (Dat hoeft niet persé je beste vriend(in) te zijn.) Denk ook aan praktische zaken, b.v. wonen we bij elkaar in de buurt of spreken we steeds op school af, wat doen we als iemand ziek wordt. Tijdens 1. Maak goede werkafspraken Bedenk hoeveel tijd jullie nodig hebben. Verdeel de taken eerlijk. Schrijf de taakverdeling op. Plan tussentijds overleg om te kijken of alles loopt. 2. Zorg voor een goede samenwerking Luister naar elkaar. Laat iedereen zijn mening geven. Houd je aan de afspraken. Als je JA zegt tegen een taak, dan ben jij verantwoordelijk voor die taak. 3. Overleg met elkaar Wissel ideeën en resultaten met elkaar uit. Gebruik de planning om te kijken of alles tijdig gedaan wordt. Vraag uitleg als je iets niet begrijpt. Geef commentaar waar iemand iets aan heeft. Achteraf
Heeft iedereen z’n taak gedaan? Is elk lid van de groep tevreden over de samenwerking? Wat zou je de volgende keer anders doen?
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
4
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 2 HOE MAAK IK HOOFD- EN DEELVRAGEN? Voorlopige hoofdvraag
Waar ben je op uit en wat wil je weten en onderzoeken? Dit is de hoofdgedachte. Formuleer een voorlopige hoofdvraag. Je hebt verschillende soorten vragen. (zie blz. 6) Kijk alvast of er voldoende informatie over je onderwerp is, bv in de bibliotheek, krant of internet. Lees al een beetje over je onderwerp. Controleer nu of je voorlopige hoofdvraag bruikbaar is. Kijk of je vraag niet veel te groot (de geschiedenis van China door de eeuwen heen) of te klein is. Is je vraag wel te beantwoorden?
Definitieve hoofdvraag en deelvragen
Formuleer nu de definitieve hoofdvraag. Bedenk wat je allemaal moet weten om de hoofdvraag te beantwoorden. Als je hier moeite mee hebt, maak dan als hulpmiddel een woordspin; zet het onderwerp in het midden van een lege bladzijde en schrijf daaromheen allemaal woorden die bij je naar binnenschieten als je aan het onderwerp denkt. Formuleer hiervoor een aantal deelvragen. Dit zijn vragen die je verder helpen naar het antwoord op de hoofdvraag. De deelvragen moeten de hoofdvraag ondersteunen. Zet de deelvragen in een logische volgorde. Noteer waarom deze deelvragen belangrijk zijn voor de hoofdvraag.
Het zal duidelijk worden dat het formuleren van de hoofdvraag en de deelvragen een lastig karwei is. Maar je kunt gaandeweg natuurlijk altijd je vragen veranderen of bijstellen! Uitwerking
Elk hoofdstuk geeft een antwoord op een deelvraag. In je conclusie beantwoord je de hoofdvraag.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
5
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 2.1. WAT IS EEN GOEDE ONDERZOEKSVRAAG Het gaat ergens over: het is voor jou belangrijk en je hebt het nodig om verder te kunnen met je werk. Vragen stel je niet omdat het hoort, maar omdat je iets wilt weten; Het antwoord weet je nog niet. Je leert er dus iets van. Het antwoord op de vraag voegt echt iets toe aan je kennis waardoor je iets weet wat je daarvoor nog niet wist; Er is een antwoord op de vraag mogelijk, ook binnen de beschikbare tijd en middelen. De vraag moet wel te beantwoorden zijn, dit heeft grote invloed op de kwaliteit van je setting; De vraag is niet te algemeen. De vraag biedt voldoende inhoud en richting om op zoek te gaan naar informatie.
2.1 Welke soorten vragen kun je stellen? Beschrijvende vraag Verklaring: op basis van een onderzoek beschrijf je de situatie. (Dit type vraag is zelden of nooit een hoofdvraag, maar heb je nodig om de hoofdvraag te beantwoorden) Voorbeeld: Hoe ziet de dagindeling van de directeur eruit?
Vergelijkende vraag Verklaring: je presenteert overeenkomsten en verschillen binnen een onderwerp. Voorbeeld: Wat is het verschil tussen een directiesecretaresse en een administratieve secretaresse?
Verklarende vraag Verklaring: je zoekt antwoord op de vraag; ‘Hoe komt het dat ….’ Voorbeeld: Hoe komt het dat er zoveel werklozen zijn in deze branche?
Voorspellende vraag Verklaring: je onderzoekt hoe iets in de toekomst zou kunnen zijn. Voorbeeld: Hoe denk je dat het bedrijf er over 10 jaar uit zal zien?
Probleemoplossende vraag Verklaring: je probeert op basis van een onderzoek een probleem op te lossen, of in ieder geval hier een bedrage aan te leveren. Voorbeeld: Hoe kan de werkloosheid in deze branche verminderd worden?
Beoordelende vraag Verklaring: je geeft een oordeel over een onderwerp. Voorbeeld: Welk modeontwerp is het leukst?
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
6
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 3.1 HOE MAAK IK EEN PLAN VAN AANPAK? Onderzoek doen vraagt een planmatige aanpak. Je moet weten met wie je samenwerkt en welk onderwerp je onderzoekt. Zodra de hoofd- en deelvragen zijn geformuleerd stel je een plan van aanpak op. Elke stap die je in je onderzoek doet, beschrijf je kort in het plan van aanpak. Hierin staan dan alle data en afspraken die jullie maken. Zorg voor een gelijkwaardige verdeling. Anders loop je het gevaar, dat er geen eind aan komt of dat de één zich veel meer uitslooft dan de ander. En dat kan toch niet de bedoeling zijn! Je vraagt je bij alle stappen af: wat moet er gedaan worden? hoeveel tijd denk je ervoor nodig te hebben? waar moet het gebeuren? wie doet/doen het? wanneer ga je het uitvoeren? Allemaal vragen die in plan van aanpak aan bod moeten komen. Wanneer je je plan van aanpak in een overzichtelijk schema zet, kan het er zo uitzien: Plan van aanpak Wat? Waar? Wie? Wanneer? Hoeveel tijd?
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
7
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 3.2 HOE HOUD IK EEN LOGBOEK BIJ? In een logboek staan zaken als datum, tijd, plaats, verrichte werkzaamheden eventueel aangevuld met een resultaat of opmerking. Een logboek is niet meer dan één A4. Voor je docent is het een hulpmiddel om snel inzicht te krijgen in het werkproces en de afspraken voor de samenwerking.
Logboek Naam leerling: ........................ Onderwerp setting/werkstuk: ............................. Datum Gewerkte tijd
Wat heb ik gedaan
Waar
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
Hoe
8
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 4 HOE VERZAMEL IK INFORMATIE? Bij een onderzoek verzamel je verschillende soorten informatie, zodat je een antwoord op je deelvragen en uiteindelijk ook op je hoofdvraag vindt. Je moet daarvoor verschillende bronnen op school en thuis raadplegen. Als je meerdere bronnen gebruikt, krijg je een betrouwbaarder beeld. Voor het echte onderzoekswerk ga je ook op pad. Zo kun je een bezoek brengen aan instellingen en daar mensen interviewen, je kunt ook een enquête afnemen of een telling doen. Vooraf
Bedenk welke informatie je nodig hebt? Bedenk hoe je aan die informatie kunt komen: door een interview, enquête of telling uit je studieboeken voor de verschillende vakken uit boeken, encyclopedie, kranten of tijdschriften uit radio - en televisieprogramma’s of video’s van cd-roms of internet door materiaal te bestellen bij musea archieven Bepaal wanneer je alle informatie moet hebben Bepaal waar je informatie gaat verzamelen Bepaal wie voor welke informatie verantwoordelijk is
Tip: Ga niet te laat op zoek naar informatie. Tijdens Verzamel de informatie volgens de planning Schrijf bij alle informatie op: de bron en de datum Bewaar de informatie op een overzichtelijke manier en op één punt (diskette, map, schrift) Achteraf
Heb je alle informatie gevonden die je nodig hebt? Hoe betrouwbaar is je informatie (zie: Hoe betrouwbaar is informatie?) Heb je te weinig of genoeg of teveel informatie? Heb je je aan de planning gehouden?
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
9
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 4.1 Hoe betrouwbaar is informatie? Er is een overvloed aan informatie. Televisie, radio, internet, e-mails, de mensen met wie je praat enz.. Maar krijg je altijd betrouwbare informatie en wat is eigenlijk betrouwbare informatie? We maken een onderscheid tussen feiten en meningen. Een feit staat vast en kan bewezen worden. Bij meningen ligt het ingewikkelder. Je kunt het met een mening eens zijn. Er kunnen argumenten voor een mening zijn, die deze ondersteunen. Als je de betrouwbaarheid van je informatie wilt onderzoeken, moet je met het volgende rekening houden:
Verzamel altijd meer dan één bron; als meer bronnen hetzelfde zeggen, is de informatie waarschijnlijk betrouwbaar. Wie is de maker/schrijver van de bron van informatie? Een politieke of godsdienstige achtergrond kan de boodschap behoorlijk kleuren. Wat bedoelt de maker/schrijver? Wil hij overdrijven of de waarheid spreken? Is hij partijdig of juist niet?
Bij historische bronnen speelt nog een aantal andere dingen: Was de bron privé of kon iedereen lezen wat erin stond? Voor wie was de bron bestemd? Leefde de maker/schrijver in dezelfde tijd? Iemand die later leefde, heeft de informatie indirect gekregen. Was de maker/schrijver erbij toen het gebeurde? Een ooggetuige weet het uit de eerste hand, neemt soms te weinig afstand.
4.2 Hoe houd ik een interview? Een interview gebruik je, omdat je informatie van een deskundige op een bepaald gebied te weten wilt komen. Je stelt gerichte vragen over het onderwerp. Vooraf
Bedenk wat je te weten wilt komen. Denk hierbij steeds aan je hoofd- en deelvragen. Bedenk wie de beste persoon is om je vragen aan te stellen. Vraag of je hem/haar mag interviewen en vertel waarom. Maak de afspraak. Bereid je vragen voor. Zorg voor ongeveer 10 vragen waar iemand veel over kan vertellen en die steeds een nieuw onderwerp aansnijden.
Tijdens
Neem een opnamerecorder of pen en papier mee om het te noteren. Stel de geïnterviewde op zijn gemak. Stel je vragen en maak er een gesprek van door het stellen van verdiepingsvragen en verduidelijkingsvragen. Heb je echt antwoord op je vraag gekregen? Bedank de geïnterviewde.
Achteraf
Schrijf het interview letterlijk uit.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
10
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
Neem de hoofd- en deelvragen erbij die je wilt beantwoorden d.m.v. het interview. En verdeel ze over je vragen. Schrijf nu je eigenlijke tekst. Let erop dat het echt een verhaal wordt waarin soms een letterlijk citaat gegeven mag worden.
4.3 Hoe houd ik een enquête? Met een enquête verzamel je gegevens die je nodig hebt voor je onderzoek en die je niet op een andere manier kunt krijgen. De gegevens krijg door verschillende mensen dezelfde vragen voor te leggen. Daaruit trek je dan je conclusies.
Bij een enquête stel je vragen waarbij mensen kunnen kiezen uit mogelijke antwoorden. (zie volgende bladzijde) Bedenk goed welke informatie je door middel van de enquête wilt krijgen. Stel alleen de hoogst noodzakelijke vragen want de enquête mag niet te lang duren (enkele minuten). Test dit van te voren uit. Zet de vragen op een lijstje, waarop je de antwoorden van de mensen snel kunt aankruisen of invullen. Bepaal hoeveel mensen je gaat bevragen; niet te veel maar ook niet te weinig want dan krijg je misschien een eenzijdig beeld. Denk goed na over de plaats waar je de mensen ondervraagt en op welk tijdstip; in de ochtend komen er misschien heel andere mensen in de straat dan in de late middag. Als het voor je onderzoek van belang is moet je de mensen ook vragen naar hun leeftijd, geslacht, burgerlijke stand, inkomensklasse enz. Zorg dat je kort aan mensen kunt uitleggen waarom je de vragen stelt en wat er met de antwoorden gebeurt. Wees beleefd en zorg dat je er verzorgd uitziet. De gegevens die je door middel van deze enquête verkregen hebt ga je verwerken in grafiek, tabel of diagram.
4.4 Vragen bij een enquête Je kan open vragen stellen of gesloten vragen. Bij open vragen bedenken de mensen zelf een antwoord. Bij gesloten vragen zijn de antwoorden gegeven en kiezen de mensen het antwoord dat voor hen geldt. Het voordeel van gesloten vragen is dat je de informatie die je krijgt rekenkundig kan onderzoeken. Soorten vragen die je kan stellen: Meerkeuzevragen De meest eenvoudige vraag die je kunt stellen is de vraag die mensen met ja/nee of goed/fout moeten beantwoorden. Vaak wil je toch meer te weten komen. Dan stel je vragen, waarbij de mensen uit meer antwoorden moeten kiezen. Je wil bijvoorbeeld weten hoe de mensen op vakantie gaan. Je kan dan de volgende vraag stellen: Hoe reist u naar uw vakantiebestemming? a) de auto; b) de fiets; c) de trein; d) het vliegtuig; e) anders, bijv. motor; f) niet. Je kan nu uitrekenen hoeveel procent voor welk vervoermiddel kiest. Dit kan je dan in een cirkeldiagram tonen.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
11
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden Vragen met een schaalverdeling Je wil weten hoe tevreden de mensen zijn over bijvoorbeeld het reizen met de trein. Je kan dan de mensen een rapportcijfer laten geven van 1 tot en met 10. Dan kan je een gemiddeld tevredenheidscijfer uitrekenen.
Een andere manier van vragen is de volgende: Reizen met de trein vind ik: zeer comfortabel 1 - 2 - 3 - 4 - 5 niet comfortabel. Ook nu kan je weer een gemiddeld cijfer uitrekenen of in een staafdiagram verwerken. Of je kan zeggen, zoveel procent van de mensen vindt reizen met de trein zeer comfortabel. De enquête moet het onderzoek dienen: het moet gegevens opleveren die je conclusies ondersteunen. Extra gegevens Vaak vraagt men in het begin van een enquête een aantal algemene kenmerken van de geënquêteerde, zoals geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, inkomensklasse, enzovoorts. Deze gegevens kun je dan gebruiken om verbanden tussen de gegevens te leggen, bv. hoeveel 16-jarige jongens op de fiets op kampeervakantie gaan. 4.5 Hoe doe ik een cijfermatig onderzoek? Om je onderzoek krachtig te maken heb je soms ook harde cijfers nodig. Deze cijfers kun je verkrijgen door op een bepaald punt tellingen te doen. Dit noem je kwantificeren. Je wilt bijvoorbeeld weten hoeveel mensen hun boodschappen met een pinpas betalen, met contant geld of met de chipknip. Dan moet je dus een steekproef nemen. Hiervoor ga je bijvoorbeeld van 4 uur tot 5 uur 's middags naar een supermarkt en je turft de wijze van betalen. Je kan dan uitrekenen hoeveel procent van de mensen op welke wijze betaalt. Ook worden er vaak verkeerstellingen gedaan. Hiervoor ga je naar een bepaalde plek ( kruispunt, winkelstraat, parkeerterrein) en gaat daar turven hoeveel vervoersmiddelen er gedurende een bepaalde tijd passeren. Deze gegevens kun je dan gebruiken om aan te tonen dat bepaalde veranderingen op dat punt nodig zijn. Bijvoorbeeld de aanleg van een beveiligde oversteekplaats in een drukke winkelstraat. Je moet natuurlijk wel proberen een eerlijk steekproef te nemen. In het weekend betalen mensen waarschijnlijk relatief meer met een pinpas omdat ze dan voor grotere bedragen inkopen. Om dus een goed onderzoek te doen is het nodig dat je op twee dagen gaat turven en dat je van die twee dagen het gemiddelde neemt. En bij een verkeerstelling moet je natuurlijk het gemiddelde nemen van de aantallen in de drukke spitstijd en die van een rustige tijd midden op de dag. De gegevens die je op deze wijze verkregen hebt, ga je natuurlijk weer netjes verwerken in een grafiek, tabel of diagram. 4.6 Hoe verwerk ik gegevens in een grafiek/tabel/diagram? Wanneer je statistische gegevens over een onderwerp of thema verzameld hebt, wil je dit overzichtelijk op een rijtje zetten. Wanneer gebruik je welk instrument?
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
12
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
• Lijngrafiek = Je laat met een lijn de ontwikkeling van een verschijnsel zien.
• Staafdiagram = Je laat de omvang van een verschijnsel zien. De hoogte van de staaf geeft de grootte van het verschijnsel aan. • Cirkeldiagram = Je laat zien hoe groot het ene onderdeel is ten opzichte van het totaal.
Waar let je op?
Geef een duidelijke titel Maak een heldere legenda Vermeld een schaalverdeling ( niet bij sectordiagram) Noteer bij een lijngrafiek het tijdsverloop op de horizontale as en de juiste gegevens op de verticale as Noteer bij een staafgrafiek ook de juiste gegevens op de horizontale en op de verticale as. Schrijf er ook een conclusie bij
5 HOE MAAK IK EEN SCHRIFTELIJKE PRESENTATIE? Een schriftelijke presentatie kent een aantal vaste elementen:
Bedenk welke vorm je gaat gebruiken. Het kan ook zijn dat je docent dat al heeft vastgelegd voor jou. Houd rekening met je publiek en pas je taalgebruik daarop aan. Een tekst die je voor jongeren schrijft is anders dan een tekst voor volwassenen. Maak zinnen niet te lang; wissel de lengte af, kort en wat langer. Gebruik gewone woorden en neem niet klakkeloos woorden uit boeken of artikelen over. Leg noodzakelijke technische termen uit. Nadat je je eigen bladzijden af hebt, lees je de bladzijden van de anderen en zorgen jullie voor een verhaal dat goed aansluit. Let op taalfouten en verbeter de tekst van elkaar. Zorg dat de overgangen van de verschillende bladzijden goed lopen. Staan er geen dingen dubbel in? Zijn de illustraties mooi verdeeld? Laat je teksten een door een ander lezen en van commentaar voorzien.
5.1 HOE MAAK IK EEN WERKSTUK? Een werkstuk kent een aantal vaste elementen: Inhoudsopgave Hier noemen jullie de hoofdstukken met paginanummering.
Inleiding Hierin leggen jullie uit waarover je werkstuk gaat (hoofdvraag toegelicht) en waarom jullie dit als onderwerp hebben gekozen. Jullie vertellen ook wie er in
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
13
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden de groep zitten en hoe jullie het werk verdeeld hebben. Hoofdgedeelte In dit gedeelte vertellen jullie alles over het onderwerp in eigen woorden. Daarbij maak je gebruik van de gevonden informatie die je verwerkt hebt. Deze informatie is dus niet letterlijk overgenomen. Per deelvraag schrijven jullie een hoofdstuk.
Conclusie Dit is een afronding van je werkstuk. Hierin kom je terug op de hoofdvraag en vertel je in grote lijnen wat jullie als resultaat uit het onderzoek hebben gehaald. Verder geven jullie een terugblik op het doen van het onderzoek.
Overzicht van geraadpleegde bronnen Van alle informatie die jullie gebruikt hebben, vermelden jullie waar jullie het gevonden hebben.Van informatie van het internet moet duidelijk aangeven van welke sites het komt. Bij andere informatie is het voldoende om aan te geven in welk boek, tijdschrift e.d. jullie het gevonden hebben.
Uiterlijk Gebruik een standaard lettergrootte (12 pnt) voor de tekst. Gebruik illustraties als dat de tekst verduidelijkt. Je kunt ook gebruik maken van grafieken/tabellen/diagrammmen. Zorg ervoor dat je werkstuk er goed verzorgd uitziet. Het plezier van het lezen ervan wordt mede bepaald door het uiterlijk.
Speciale aanwijzingen van je docent Misschien wil je docent wel dat er bijvoorbeeld een maximum aan pagina’s is of een minimum aan tekst. Dat hoor je van de docent voordat je aan de opdracht begint.
5.1.1 HOE VERWIJS IK NAAR INFORMATIEBRONNEN?
Authenticiteit en auteursrecht
Als je zelf iets bedacht hebt of zelf iets onderzocht, mag je daar best trots op zijn. Dat geldt voor iedereen. Maar om een stapje verder te kunnen komen heb je vaak ook informatie nodig waarvoor een ander veel (denk)werk heeft moeten doen. Het is dan eerlijk en fatsoenlijk om die persoon of instelling duidelijk in je verslag te noemen op de plek waar dat hoort. Dus niet in een lijstje achterin met www.google.nl en www.yahoo.com, maar duidelijk in je tekst aangeven waar een bepaald idee vandaan komt en wat je daar zelf mee hebt gedaan ( hoe het je heeft verder geholpen).
Hoe verwijs ik naar bronnen?
Als je een stuk tekst letterlijk citeert, dan zet je de tekst tussen “aanhalingstekens”. Daarbij vermeldt je waar je deze tekst gevonden hebt. Bijvoorbeeld: Volgens Kwantes (profielwerkstuk VWO 2004-2005) geldt het volgende: ” Als je zelf iets bedacht hebt of zelf iets onderzocht, mag je daar best trots op zijn. Dat geldt voor iedereen. Maar om een stapje verder te kunnen komen heb je vaak ook informatie nodig waarvoor een ander veel (denk)werk heeft moeten doen. Het is dan eerlijk en fatsoenlijk om die persoon of instelling duidelijk in je verslag te noemen op de plek waar dat hoort.”
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
14
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
In plaats de titel van het boek of artikel te noemen kun je ook verwijzen naar het volgnummer in je literatuur of bronnenlijstje. Volgens Kwantes (zie lit. 1 of bron 1) geldt het volgende: ” Als je zelf iets bedacht hebt of zelf iets onderzocht, mag je daar best trots op zijn. Dat geldt voor iedereen. Maar om een stapje verder te kunnen komen heb....” Als je voor een stukje tekst van verschillende bronnen gebruikt hebt gemaakt kun je in je tekst op de volgende manieren verwijzen: - Voor het onderstaande heb ik gebruik gemaakt van bronnen 1,2 en 3 (zie lijst). - Zie ook bron 1, 2 en 3 - Zie ook Jongerius, Kwantes en Mollema (lit. 1,2 en 3).
5.1.2 HOE MAAK IK EEN OVERZICHT VAN GERAADPLEEGDE BRONNEN? 1. De auteur/schrijver/ van een artikel of boek is het belangrijkst, die noem je dus het eerst (in alfabetische volgorde, op basis van de achternaam – net als in het telefoonboek!) 2. De naam van het boek, krant, tijdschrift of website. 3. Boek: naam en plaats van uitgever, en jaar van uitgifte 4. Krant: naam Krant, datum en jaar krant. Titel van het artikel. 5. Tijdschrift: naam tijdschrift, jaargang en nummer. Titel van het artikel 6. Website: precieze naam website, titel van het artikel. 7. Precieze pagina aanduiding: zowel voor boeken, tijdschriften, kranten als webpages! Voorbeeld: Je hebt uit een boek ( Bijv. “Leren denken met aardrijkskunde, geschreven door Leon Vankan en Joop van der Schee) een bepaald hoofdstuk geraadpleegd, dat vermeldt je dan zo: Bronnenlijst: 1 ....... 2 ........ 3 Schee, J van der en Vankan, L; Leren denken met aardrijkskunde; de Stichting Omgeving en Educatie te Nijmegen; 2004, H 12, blz 84-87. 4 Enz. 5.2 HOE MAAK IK EEN FOLDER? Vooraf Een folder is een gevouwen blad en bestaat uit een beperkt aantal bladzijden. Een folder moet belangstelling voor een onderwerp wekken. Bepaal voor welke doelgroep/welk publiek de folder bestemd is. Bepaal de vorm van de folder. Dit bepaalt hoeveel tekst je moet maken. Elk groepslid is verantwoordelijk voor deel van de inhoud. De hele groep overlegt over en is verantwoordelijk voor de samenstelling van de folder. Uitvoering Trek de aandacht van de lezer door op de eerste bladzijde het belangrijkste te schrijven en prikkel de lezer om verder te lezen door leuke illustraties of foto’s. Bij een folder heeft de manier van vouwen invloed op de tekst; de voorpagina en
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
15
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
de achterpagina zijn van groot belang. Veel mensen lezen niet meer dan deze pagina’s. Illustraties staan op dezelfde pagina’s als de tekst. De omslag van de folder moet aantrekkelijk zijn. Door middel van een kader /pijlen vestig je de aandacht op een stuk tekst. Kleurgebruik ondersteunt de boodschap. Gebruik een overzichtelijke letter met lettergrootte 12. Pas je taalgebruik aan aan je publiek. Een tekst die je voor jongeren schrijft is anders dan een tekst voor bejaarden. Schrijf in korte zinnen. Gebruik gewone woorden en neem niet klakkeloos woorden uit je boeken over.
Verwerking Nadat je je eigen bladzijde af hebt, lees je de bladzijden van de andere leden. Let op taalfouten. Zorg dat de overgangen van de verschillende bladzijden goed lopen. Staan er geen dingen dubbel in? Zijn de illustraties mooi verdeeld? Beantwoordt de folder aan de opdracht? 5.3 HOE MAAK IK EEN POSTER (AFFICHE)? Om je mondelinge presentatie beter uit de verf te laten komen kun je gebruik maken van een visuele ondersteuning door poster of affiche. Als de inhoud de moeite waard is, moet je die ook goed vormgeven. Denk daarbij aan de volgende punten: Blikvanger: jouw poster moet goed opvallen, daarom gebruik je een blikvanger. Bijvoorbeeld een vorm die er uitspringt door een sterk kleurcontrast, of een uitdagend woord dat de aandacht trekt. Kijk maar naar reclame-affiches op straat: daar zie je blikvangers genoeg! De kunst is nu juist om jóuw affiche te laten opvallen.
Lay out: ook wel genaamd ‘opmaak’: het rangschikken van tekst en beeld [en blikvanger] tot een geheel. Gebruik niet te veel tekst. Laat liever de belangrijkste kreten eruit springen om zo de aandacht te trekken naar de rest van de informatie. Houd het overzichtelijk en orden beeld en tekst met behulp van een paar hoofdlijnen, bijvoorbeeld een as van symmetrie of een diagonaal. Maak eerst wat kleine ontwerpschetsjes voor je poster voordat je hem in ’t groot maakt.
Typografie: vormgeving van de letters: kies voor één lettertype. Gebruik geen hoofdletters en kleine letters door elkaar heen. Dus niet: aAnPlAκbIlJeT; dat wordt een rommeltje!
5.4 HOE MAAK IK EEN MUURKRANT? Om je mondelinge presentatie beter uit de verf te laten komen kun je gebruik maken van een visuele ondersteuning door een muurkrant. Een muurkrant is een groot vel papier waarop door middel van foto’s, tekeningen en stukjes tekst informatie wordt gegeven.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
16
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
een korte “pakkende” tekst werkt het best leg alle plaatjes en tekeningen en tekst op de goede plaats totdat het een leuk geheel vormt ( = de lay-out) als alles goed ligt, plak je het vast plak met grote letters aan de bovenkant van de muurkrant een titel. De titel geeft aan waar de krant over gaat. Schrijf in de rechter onderkant de namen van de leerlingen die de krant gemaakt hebben
5.5 HOE MAAK IK EEN POWERPOINT-PRESENTATIE? Met Powerpoint kun je een mondelinge presentatie aantrekkelijk maken, omdat je tekst, plaatjes, grafieken, video op een scherm kunt presenteren. Hierdoor kun je aandacht van de luisteraar vergroten.
Zorg voor een duidelijk verband tussen jullie verhaal en de powerpointpresentatie. Een Powerpointpresentatie is een hulpmiddel en/of spiekbriefje om je eigen verhaal duidelijker te maken. Het is niet de presentatie zelf. Het gaat om jouw/jullie eigen verhaal! Een dia bevat slechts kernwoorden, geen hele verhalen. Plaatjes, video en grafieken ondersteunen je verhaal. Zorg ervoor dat de opmaak voor de hele presentatie hetzelfde is. Gebruik een duidelijk lettertype in een heldere, contrasterende kleur en van goede grootte. Gebruik niet teveel dia´s. Overdaad schaadt! Oefen je presentatie van tevoren hardop, zodat je weet waar je extra op moet letten. Zorg ervoor dat je weet hoe de apparatuur werkt waarmee je presenteert.
6.1 HOE HOUD IK EEN MONDELINGE PRESENTATIE? Voorbereiding
Bepaal welke hulpmiddelen jullie gebruiken: b.v. geluid, video, Powerpoint, poster, muurkrant of affiche. Maak een taakverdeling: wie vertelt over welke onderwerpen? Zorg er voor dat ook de laatste spreker een goede indruk achterlaat. Elke spreker maakt een lijstje met punten of onderwerpkaartjes waarover hij in de klas zal vertellen. Leer geen opgeschreven teksten uit je hoofd. Tijdens het spreken komen de zinnen die je wilt zeggen vanzelf als je genoeg weet van het onderwerp. Oefen thuis een paar keer met de kaartjes of het puntenlijstje: kun je op een vlotte manier over het onderwerp praten? Weten jullie wanneer je het van elkaar moet over nemen? Zorg er ook voor dat jullie weten wanneer je de hulpmiddelen inzet!
Uitvoering/Opbouw Het onderwerp waarover je wilt gaan praten, wordt in de inleiding duidelijk gemaakt. Vertel wat je onderwerp is. Wat is je onderzoeksvraag geweest. Schrijf de belangrijkste punten in juiste volgorde op het bord of sheet.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
17
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden Het middenstuk is de kern van je presentatie. Je mag alles doen om je publiek te boeien. Wees kort en bondig. Houd de presentatie afwisselend. Geef goede argumenten. Vertel enthousiast, vlot, duidelijk, niet te moeilijk woorden en vermijd ‘ehhh….’ Let op je lichaamshouding en kijk het publiek aan. Dus ga de presentatie niet oplezen. Zorg ervoor dat de inhoud interessant is. Vertel niet iets wat iedereen al weet. Niet te veel feitjes vertellen – niemand onthoudt dat- wordt ook gauw saai. Als je een feit vertelt – gebruik dan uitleg en voorbeelden. Dit vergroot de levendigheid. Je kunt illustraties tonen – Niet doorgeven, er ontstaat dan onrust en niemand let meer op. Tot slot rond je je presentatie af met een korte samenvatting en conclusies. Geef een kleine samenvatting waarin nog eens goed duidelijk wordt wat het antwoord is op je onderzoeksvraag Wat heb je geleerd of waar ben je nou precies achter gekomen. Geef het publiek de gelegenheid om vragen te stellen. 6.2 HOE HOUD IK EEN BETOOG? Een betoog is een overtuigend verhaal (tekst). Je probeert de toehoorder (lezer) te overtuigen van je stelling of je eigen mening. Een betoog is daardoor erg subjectief, of gekleurd. In de inleiding van het betoog formuleer je je stelling of hoofdvraag. Daarna verwoord (beschrijf) je de voor- en nadelen van je hoofdvraag of stelling. In het slot van het betoog, geef je je afweging tussen de voor- en nadelen weer. Inleiding
Vraag of stelling:
Middenstuk
Argumenten; subjectief: objectief:
tegen argumenten:
Hoe verminder je de criminaliteit? Om crimineel gedrag te verminderen moet er strenger worden opgetreden
Uit statistieken van 2002 blijkt dat …. Uit ervaring weet ik dat ik mij anders gedraag als … Wel is een nadeel van langere straffen dat … Een ander nadeel is dat …. Maar deze nadelen kun je verkleinen door …
tegenwerping: Slot
Conclusie of samenvatting
Uit het voorgaande blijkt dat … Voor mij geeft … de doorslag. Kortom, ik vind dat … Samenvattend kan ik stellen dat …
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
18
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
6.3 HOE HOUD IK EEN DEBAT? “Uit meningsverschil ontspringt de waarheid” Bij een debat is altijd sprake van drie partijen: één partij die vóór de stelling of oplossing is, één partij die tegen is en een derde, onafhankelijke partij, die beslist over de uitkomst van het debat. De jury beoordeelt het debat op basis van de kwaliteit van de argumenten én de presentatie ( begrijpelijk, aantrekkelijk) Een goede presentatie bestaat uit drie elementen: a. duidelijke structuur inleiding – kern – conclusie b. aantrekkelijke stijl c. persoonlijke overtuigingskracht Bij een debat komen alle positieve en negatieve kanten van een onderwerp of kwestie aan de orde, waardoor je een eigen mening kunt vormen. Bovendien leer je kritisch te luisteren, gericht te reageren op wat je tegenstander zegt, overtuigend te presenteren en kort en bondig te formuleren. Ook oefen je hoe je structuur aanbrengt in een betoog en je leert sterke en zwakke argumenten van elkaar te onderscheiden. voorbeeld van oefening voor een debat: stelling: “Bierbuiken moeten van het strand geweerd worden” leerling 1: ik ben vóór de stelling …… ik heb de volgende drie argumenten: ruimte , lelijk, economisch ( zonder uitwerking) wat argument 1 (ruimte) betreft, vind ik … (argument uitwerken, bijvoorbeeld: te vol strand) wat argument 2 (lelijk) betreft, vind ik … (argument uitwerken, bijvoorbeeld: dikke buiken is geen gezicht) wat argument 3 (economisch) betreft, vind ik … ( argument uitwerken, bijvoorbeeld: dikke mensen drinken niks op strand, maar alleen thuis) ik ben dus vóór de stelling …, want … (3 argumenten, zonder uitwerking) leerling 2: ik ben tégen de stelling …… mijn tegenstander heeft als argumenten … die argumenten kloppen niet, want … ik ben dus tégen de stelling …., want …
(3 argumenten) (elk argument weerleggen) (3 argumenten, zonder uitwerking)
etc.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
19
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden 7 BIOLOGIE, NATUURKUNDE EN SCHEIKUNDE 7.1 Hoe doe ik een proef? Bij het uitvoeren van proeven/experimenten voor biologie, natuurkunde en scheikunde ga je te werk volgens de natuurwetenschappelijke methode. Je gaat steeds op dezelfde manier te werk. Je stelt je zes vragen: 1. Wat wil ik onderzoeken Dit is je vraagstelling of je probleemstelling 2. Wat veronderstel ik Je bedenkt hierbij een antwoord op je vraag, je hypothese. 3. Wat ga ik doen Hier bedenk je je proef om je hypothese te bewijzen. 4. Wat heb ik nodig Wat heb je allemaal nodig om je proef uit te voeren. 5. Wat neem ik waar Je bekijkt wat er gebeurt en noteert dit. Dit zijn je resultaten. 6. Welke conclusie kan ik trekken. 7.2 Hoe maak ik een verslag? Als je een protocol of een verslag moet maken van een proef, gebruik je een vaste indeling. Hieronder staan de verschillende onderdelen en wat in elk hoofdstuk beschreven moet zijn. Vergeet je naam niet op je protocol te zetten! Titel Deze laat zien waar de proef over gaat. Kort en krachtig, niet in de vragende vorm. Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding Hierin staan de volgende onderdelen: Observaties (wat heb je al gezien voor de proef begon, wat weet je al) Probleemstelling (wat wil je weten) Hypothese ( welk antwoord zou jij geven op de probleemstelling) Voorspelling ( wat denk je dat de uitkomst van de proef zal zijn) Hoofdstuk 2: Materiaal en methode Materiaal (wat heb je nodig om de proef uit te voeren en hoeveel) Methode ( hoe voer je de proef uit om je voorspelling te controleren) Een ander moet in staat zijn met jouw beschrijving de proef uit te voeren. Hoofdstuk 3: Resultaten Overzicht van de resultaten (denk aan je controlegroep!). Hoofdstuk 4: Discussie en conclusie Vergelijk de resultaten met elkaar
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
20
Hoe vergroot ik mijn onderzoeks- en presentatievaardigheden
Komt je voorspelling uit Is je hypothese juist Denk je dat je proefopstelling goed was Heb je een nieuwe vraagstelling of hypothese
Als je informatie gebruikt hebt uit bronnen kan je die vermelden in een aparte lijst.
Piter Jelles Montessori / Impulse Leeuwarden
21