Aanzien en aantrekkelijkheid van het leraarsberoep
Status en salaris
Robert Sikkes
November 2015
Status en salaris
1
Inhoud
Inleiding
3
1. Status in de media
4
2. Status in de wetenschap
6
3. Status en feminisering
9
4. Status en kennis
11
5. Status en salaris
15
6. Status en salaris, straks
22
Bijlage 1: Status, imago en aanzien in de media
25
Bijlage 2: Sociologendebat over statusladders
29
Status en salaris De afgelopen 25 jaar is het carrièreperspectief voor leraren in financieel opzicht achtergebleven bij andere hoger opgeleiden. De nullijn van de afgelopen vijf jaar – terwijl de loonontwikkeling buiten het onderwijs wel een kleine plus kende – heeft de achterstand sterk vergroot. Het lijkt er op dat dit, in combinatie met eerdere kortingen, leidt tot een daling van de status van de eerstegraads-leraar in het voortgezet onderwijs. Ook het aanzien van andere groepen leraren staat door de slechte salarisontwikkelingen onder druk. Voor de toekomst heeft dat gevolgen: het streven om meer masteropgeleiden in het onderwijs te krijgen, en zo de status en aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten, is onhaalbaar wanneer de salarissen niet omhoog gaan. Status speelt een hoofdrol in de publieke discussie over de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep. Bewindslieden op het ministerie van Onderwijs, Loek Hermans, Maria van der Hoeven, Ronald Plasterk, Marja van Bijsterveldt, allemaal noemen zij verbetering van het imago, aanzien of de status op enig moment een belangrijk streven. Of om de tekorten aan leerkrachten op te lossen, dan wel om de kwaliteit van het aanbod van nieuwe leraren te verbeteren.
November 2015
In de media wordt het statusprobleem vaak besproken. Een paar voorbeelden. ‘Het is waarschijnlijk vooral een kwestie van status. Met een baan in het onderwijs kun je nauwelijks bij je vrienden aan komen’, merkte Gerrit Gorter, docent lerarenopleiding NHL op in de Leeuwarder Courant (8-1-2000). Wiskundeleraar Martin Oorthuizen formuleerde het in het Brabants Dagblad (29-10-2008) als volgt: ‘Ik sta er wel achter dat er meer aandacht wordt gevraagd voor de status van leraar. Die is namelijk bedroevend slecht.’ En zelfs het Koninklijk Huis laat zich horen. Prinses Laurentien zei in de Volkskrant (7-9-2007) ‘Apart wil ik een groep noemen die mij bijzonder aan het hart gaat: de leraren. Onderwijs is de zuurstof van onze toekomst. Leraren bekleden een sleutelpositie. Dat beroep moet weer status krijgen.’ Minister Jet Bussemaker mengde zich eveneens in het statusdebat. In de Volkskrant (14-3-2013) zei zij:
‘In Finland heeft de onderwijzer een hoge status, maar het salaris is daarvoor niet bepalend. We moeten er voor zorgen dat, net als daar, iedereen hier met een leraar of lerares wil trouwen. De waardering voor leraren moet omhoog.’ Hoe staat het er voor met de status van het leraarsberoep? En is dat salaris niet bepalend, zoals Bussemaker suggereert, maar de aantrekkelijkheid op de huwelijksmarkt?
Status en salaris
3
1. Status in de media
In 2000 verscheen Het sprookje van de statusdaling, feiten en mythen over leraren.1 Uit de toen beschikbare onderzoeken over status en populariteit van het leraarsberoep kwam een duidelijk beeld naar voren: van een statusdaling was eigenlijk geen sprake. Daar waren twee aanwijsbare redenen voor. Om te beginnen was de status van bijvoorbeeld onderwijzers of leraren beroepsonderwijs in het verleden wel redelijk, maar nooit uitzonderlijk hoog. Het is eerder een romantisch idee, dat de dorpsonderwijzer op gelijke voet stond met de burgermeester of notaris, zoals Saskia van Oenen en Sjoerd Karsten beschrijven in Onderwijzen, een onmogelijk beroep2. Ook voor leraren voortgezet onderwijs was er geen duidelijke aanwijzing van een statusdaling in sociologisch onderzoek. Inmiddels zijn we vijftien jaar verder na de verschijning van ‘het sprookje’ en volgens de Commissie Leraren3 kampt het leraarsberoep wel degelijk met een imagoprobleem:
‘Nederland staat aan de vooravond van een dramatisch kwantitatief tekort aan kwalitatief goede leraren.’
4
niet in een groot aanbod van potentiële leraren.’ Als in het najaar van 2010 een panel van wijzen in de Onderwijsagenda5 van de Volkskrant adviseert over de manier waarop de kwaliteit van het onderwijs verbeterd kan worden is nummer één op de lijst van aanbevelingen:
‘Vergroot de status van het leraarschap door een betere opleiding, verplichte bijscholing en een hoger (variabel) salaris.’ Kennis en salaris worden door de groep wetenschappers en onderwijsbestuurders gezien als belangrijkste elementen om het maatschappelijk aanzien te verbeteren. In de media was in de jaren daarvoor veel aandacht besteed aan het lerarentekort en de oorzaken daarvan. Interessant is het daarom om te bekijken hoe kranten schrijven over de status. En vooral: welke begrippen koppelen zij aan de status van leraren. Voor dit paper werd daarom gekeken hoe in vier dagbladen (Volkskrant, Telegraaf, Brabants Dagblad en Leeuwarder Courant) tussen 2000 en 2010 is geschreven over de status van het leraarsberoep.6
Die politieke aandacht is er niet zo maar. Tussen 1998 en 2008 waren er grote zorgen over de aantrekkelijkheid van het beroep. Het basisonderwijs had een groot tekort aan leraren achter de rug, in het voortgezet onderwijs dreigde dat door de pensioengolf van leraren, ook te gebeuren. De meest Nederlandse oplossing voor dat soort problemen is het aan het werk zetten van een commissie, iets waartoe het kabinet Balkenende kort na de start in 2007 toe besloot. Deze Commissie Leraren bespreekt in het rapport Leerkracht!4 het ‘imagoprobleem’ en concludeert ‘de maatschappelijke waardering vertaalt zich
De teneur van alle 185 onderzochte uitspraken waarin het statusprobleem werd genoemd was zoals te verwachten overwegend negatief: de status is laag en moet omhoog. Dagbladen verschillen hoogstens in de mate van negativiteit. Status werd het meest gebruikt als begrip voor het maatschappelijk aanzien in brede zin. De belangrijkste begrippen die als reden voor stijging of daling worden aangegeven zijn kennis en salaris, samen goed
November 2015
Status en salaris
voor 69 procent van begrippen die aan status worden gekoppeld. Als het gaat over kennis wordt opvallend vaak genoemd dat het opleidingsniveau omhoog moet. ‘Leraar krijgt universitaire mastertitel. Kwaliteit en aanzien omhoog’, is bijvoorbeeld de kop van een artikel uit de Volkskrant.7 Het salaris komt veelvuldig terug, enkele keren met name het hos-akkoord, de herziening van de onderwijssalarisstructuur van 1985. ‘Dat hosakkoord heeft het imago van het onderwijs gekilld en heeft de tweedeling veroorzaakt. Er was voor niemand meer plek en de scholen zaten opgescheept met verzurende, oudere leraren.’8 Andere redenen voor statusdaling zijn divers en samen te vatten in elf begrippen. Uiterlijk wordt bijvoorbeeld maar éénmaal genoemd. ‘Het gaat om kleine dingen. De docent moet status uitstralen, duidelijk maken wie uiteindelijk de baas is. Correcte kleding, geen slonzige trui.’ 9 Feminisering, in de jaren negentig een belangrijk discussiepunt, komt maar weinig voor. ‘Leraren werden leraressen, en het leraarschap werd van bijna notabel een bezigheid die vooral mededogen oproept’, analyseert columnist Martin Sommer in de Volkskrant.10 Interessant is welke afzender de toon bepaalt. Berichten, commentaren en columns – stukken die vaak krachtige woorden gebruiken – waar de mening van de journalist, commentator of columnist naar voren komt zijn het meest negatief. ‘Voor status en geld hoef je niet bij het onderwijs te zijn. Ooit was een leraar een intellectueel van aanzien. Het ‘hoofd der school’ behoorde tot de notabelen. Tegenwoordig worden ze gezien als mensen die de verkeerde opleiding kozen’, schrijft de Leeuwarder Courant in een commentaar11. Het zijn dus vooral journalisten en commentatoren zelf die de status nu laag inschatten en nog steeds geloven in de mythe dat het vroeger heel veel beter was.
opleiding stijgt met 20 procent. Status en salaris verbeterd’, meldt directeur Dick de Wolf van de lerarenopleiding in Utrecht.12 Datzelfde zien we in versterkte mate terug bij de kleine groep van schoolbestuurders, die vrij neutraal oordelen. J. Houben van de Fontyshogeschool: ‘Vijf jaar geleden lag het imago van de leraar nog dicht bij het vriespunt. Nu zien we enthousiasme.’ 13 Wat leert het publieke debat over de status van het leraarsberoep? Het lijkt er op dat er grote consensus bestaat over de status van het leraarsberoep. Die is ernstig gedaald en moet weer omhoog. Naast het brede begrip ‘aanzien’ zijn kennis en salaris de meest genoemde begrippen die gebruikt worden om een dalende of eventueel stijgende status te duiden. Heel af en toe wordt ook de vervrouwelijking genoemd. Tijd om naar de wetenschap te kijken. Daalt de status ook echt?
1 Sikkes 2000 2 Oenen, S en Karsten S. 1991 3 Commissie Leraren (2007) p. 8 4 Commissie Leraren (2007) p. 31 5 Zie: www.deonderwijsagenda.nl Het panel van wijzen bestond uit onder meer Robbert Dijkgraaf (KNAW), Henriëtte Maassen van den Brink (hoogleraar UvA en UM), Jelle Jolles (hoogleraar UM), schoolbestuurders, ondernemers en één lerares basisonderwijs. 6 Zie bijlage 1: Status, imago en aanzien in de media voor verantwoording en uitkomsten van het media-onderzoek
Het minst negatief zijn onderwijsonderzoekers en deskundigen. Zij nuanceren de statusvraag soms door te wijzen op de ontwikkeling van het leraarsberoep op statusladers. Laten zien dat de status vroeger helemaal niet zo hoog was als verondersteld. Of ze zien positieve ontwikkelingen. ‘Aantal aanmeldingen voor
7 Volkskrant 11-9-2007
November 2015
Status en salaris
8 Volkskrant 24-8-2002 9 Leeuwarder Courant 15-1-2004 10 Volkskrant 20-6-2008 11 Leeuwarder Courant 24-10-2005 12 Volkskrant 21-8-2008 13 Brabants Dagblad 3-2-2006
5
2. Status in de wetenschap
In de sociologie speelt het beroepsprestige een belangrijke rol bij onderzoek naar sociale ongelijkheid. Over de manier waarop dat prestige en de gevolgen daarvan voor levenskansen, economische welstand of schoolsucces het beste bepaald kunnen worden, werd en wordt onder sociologen uitvoerig gediscussieerd. Toen Het sprookje van de statusdaling verscheen, waren er twee oudere beroepsprestige-onderzoeken (Van Heek 1958 en Sima en Ultee 1983) beschikbaar, plus een reeks enquêtes over de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep. Inmiddels is er een derde statusonderzoek beschikbaar (Groenewegen et al, 2007) dat een belangrijke trend laat zien.14 Van Heeks statusonderzoek uit 1958 was de eerste wetenschappelijk onderbouwde maatschappelijke statusladder in Nederland. Deze kreeg binnen en buiten de wetenschap veel aandacht. Doel was natuurlijk om veranderingen in de tijd te meten, reden ook dat de ladder de basis vormde van de bundel Sociale stijging en daling in Nederland. Toch duurde het lang voordat er een nieuwe statusladder kwam die veranderingen in de tijd zichtbaar maakte. Sixma en Ultee vonden de beroepen-keuze bij Van Heek verouderd en publiceerden in 1982 een nieuwe beroepsprestigeschaal. Van een integrale vergelijking met de schaal van Van Heek van 24 jaar eerder kwam het helaas niet. Hoewel er daarna op grote schaal beroepen verdwenen en ontstonden door technologische ontwikkelingen, duurde het tot 2007 voordat Groenwegen een nieuwe schaal samenstelde.15 Deze maakt wel een koppeling met Sixma en Ultee en zo de stijging en daling van verschillende beroepen – waaronder die van leraren – zichtbaar.
6
Ultee op basis van 44 beroepen een zeer hoge correlatie (.965) in de score16. De status van beroepen is dus erg stabiel tussen 1956 en 1983, maar laat buiten die 44 niet zien hoe op de statusladders de onderlinge stijging en daling er uit ziet. Kalmijn17 heeft later de scores van Van Heek getransformeerd naar Sixma en Ultee en komt tot een zeer geringe daling voor de onderwijzer met 0.4. De leraar gymnasium is daarbij gedaald van 79.0 naar 77.5. In de publicatie Het sprookje van de statusdaling is met het rekenkundige gemiddelde de rangorde van Van Heek vertaald naar 1982, waaruit bleek dat de positie tussen beide momenten vrijwel overeenkwam, zoals de hoge correlatie ook al voorspelt en hoogstens één positie scheelt. Dat zijn beide echter niet meer dan indicaties, desondanks concluderen zowel Kalmijn als Sikkes dat er tussen 1958 en 1982 niet of nauwelijks sprake is van statusdaling. Steviger is de vergelijking tussen 1982 en 2007. Groenewegen18 komt uit op een correlatie van .98 met die van Sixma en Ultee uit 1982. Na het vergelijkbaar maken van de hele rangorde met Sixma en Ultee komt Groenewegen voor de onderwijssector tot een paar opmerkelijke resultaten.
In vergelijking met Van Heek haalt Sixma en
De leraar basisonderwijs is ondanks de toegenomen concurrentie in het segment van hoger opgeleiden stabiel gebleven op positie 42, de schaalscore is ook vrijwel identiek. Hij – of beter zij – is ingehaald door de beroepsvoetballer maar heeft de journalist – die een flinke duikeling maakt van 32 naar 43 – nu achter zich gelaten. De positie van de leraar in het lbo is ook stabiel, maar daalt één plek van 33 naar 34, omdat de brandweercommandant en de filiaalhouder van een bank aan prestige hebben
November 2015
Status en salaris
1956
1982
2007
chirurg rechter
hoogleraar
chirurg
arts
rechter
burgemeester grote gemeente
hoogleraar
predikant
directeur handelsonderneming
leraar hbs/gymnasium
leraar gymnasium
pastoor
hoge officier
burgemeester
manager van een hotel leraar op een gymnasium commandant brandweer
directeur kleine onderneming leraar ambachtsschool
chemicus laboratorium
hogere ambtenaar
leraar lts chef loon administratie journalist vakbondsbestuurder onderwijzer
officier lagere rang onderwijzer journalist
middelbaar ambtenaar
accountant leraar lager beroepsonderwijs makelaar politieagent onderwijzer op een basisschool journalist
beroepen status ladders
schoorsteenveger strijkster arbeider ongeschoold
vuinisman
glassorteerder in een glasfabriek
straatreiniger
strijkster in een wasserijbedrijf
loopknecht
November 2015
autobandenperser
Status en salaris
7
gewonnen. Problematischer is het voor de leraar gymnasium, zeg maar de eerstegraads docent. Die zakt in score en plaats, van de 17e naar de 22ste positie. Ingehaald door de architect, de bedrijfseconoom, de apotheker, de directeur openbare werken en de hotelmanager. Groenewegen noemt de resultaten van de hele vergelijking met Sixma en Ultee stabiel in de tijd. Juist door die stabiliteit vallen de stijgers en dalers op. Zo is de vuilnisman niet langer het laagst gewaardeerde beroep en stijgt deze acht plaatsen, terwijl de beroepsvoetballer er vijftien omhoog schiet. Omgekeerd daalt bijvoorbeeld de radionieuwslezer met elf plaatsen en de geluidstechnicus met vijftien. Ook de journalist duikelt naar beneden, stond deze in de jaren tachtig royaal boven de onderwijzer, in 2007 er één plaats onder. Over de onderwijssector zegt Groenewegen dat er geen sprake is van een algemeen sterke daling van het aanzien van leraren. Daarmee wordt de dalende positie van de eerstegraadsleraar op het gymnasium onderschat. Juist door de stabiliteit van de beroepen is een daling van vijf plaatsen en scoreverschil -3,5 punt relevant. De conclusie in het Sprookje van de statusdaling – de status was nooit heel hoog en is niet gedaald – moet worden herzien. Zeker de eerstegraads leraar in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs sukkelt omlaag. Wat zou die daling onder meer kunnen verklaren? En heeft de daling bij die groep gevolgen voor de anderen? • F eminisering van het beroep, waardoor het aanzien daalt? • Is de het opleidingsniveau (kennis) van de beroepsgroep of de bevolking ingrijpend veranderd? • Is de economische positie van de eerstegraads leraar veranderd, het salaris bijvoorbeeld gedaald?
14 Over de bruikbaarheid van de statusladders is binnen de sociologie veel discussie, zie bijlage 2 15 Groenewegen et al (2007) 16 Sixma en Ultee (1983) p. 374 17 Kalmijn (1987) 18 Groenewegen (2007)
8
November 2015
Status en salaris
3. Status en feminisering
In de media wordt de feminisering van het beroep van leraar nauwelijks als argument gebruikt voor een eventuele statusdaling. Toch komt het thema in de wetenschappelijke literatuur wel met enige regelmaat terug. Zo ziet Groenewegen dat de statuspositie van de onderwijzer nauwelijks is veranderd, net als de chirurg, ondanks snelle vervrouwelijking.
Percentage vrouwen in het basisonderwijs stijgt
1982
Man
Vrouw
2014
Vrouw
Man
Opmerkelijk vindt hij, omdat de feminisering in veel beroepen toeneemt, zoals bijvoorbeeld in onderwijs en gezondheidzorg. De leraar basisonderwijs – 60% vrouw in 1982, 86% in 201419 – is ondanks de feminisering niet van positie veranderd. Ook de chirurg – een beroep dat pas laat is gaan feminiseren – lijkt ongevoelig voor het toenemend aantal vrouwen en staat desondanks stevig op nummer één. Volgens de wet van Sullerot20 van eind jaren zestig zou door de feminisering de status moeten dalen. Een proces dat volgens die wet zichzelf versnelt omdat bij de dalende status mannen zich terugtrekken uit het beroep. In de jaren zeventig en tachtig was dat een thema in de statusdiscussies, maar het lijkt er meer op dat de wet van Sullerot achterhaald is: door het toenemende scholingsniveau van vrouwen en hun toegenomen participatie op de arbeidsmarkt lijkt feminisering van beroepen geen rol meer te spelen bij status. Iets dat Kalmijn overigens ook al signaleert bij de vergelijking van de statusladders van Van Heek en Six en Ultee. Kalmijn wijst er ook op dat er in die tijd nauwelijks empirisch bewijs is voor de wet21. Na de constatering van Groenewegen dat bij ook anno 2007 het dan vrijwel volledig gefeminiseerde beroep van onderwijzer en het feminiserende beroep van chirurg niet van invloed is op de status, laat zien dat de wet van Sullerot geen zeggingskracht meer heeft, ook al wordt vervrouwelijking in de media soms nog wel als oorzaak voor statusdaling genoemd.
[bron: Stamos]
Voor de feminisering van het onderwijs zijn wel economische verklaringen, zo blijkt uit verschillende onderzoeken. Vrouwen zijn namelijk in het onderwijs financieel beter af dan in de marktsector, zo vond Ib Waterreus
November 2015
Status en salaris
9
in zijn promotie-onderzoek Lessons in teacher pay.22 Ook de Stichting Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam zag in 2004 een duidelijk feminiserend effect van de beloningsstructuur bij vergelijking van onderwijsen overheidssalarissen met de markt.23 Het belangrijkste effect lijkt dat deeltijdwerk voor vrouwen niet financieel wordt gestraft, zoals dat in de marktsector wel gebeurt. Het gemak waarmee deeltijdwerk mogelijk is plus de betere betaling, maakt werken in het onderwijs aantrekkelijk. Voor mannen is het omgekeerd. Met een hbo-diploma op zak betalen bedrijven mannen gemiddeld veel beter, zowel deeltijders als fulltimers. Het lagere salaris jaagt mannen het onderwijs uit.
Salarisverschil onderwijs ten opzichte van de markt Vrouwen deeltijd onderwijs
+3%
=
Vrouwen fulltime onderwijs
-8%
Mannen deeltijd onderwijs Mannen fulltime onderwijs
-24%
(SEO 2004)
19 Stamos 20 Sullerot (1969) 21 Kalmijn (1987) p. 678 22 Waterreus (2003) 23 SEO (2004) en (2006) Beloningsverschillen tussen de marktsector en collectieve sector
10
November 2015
Status en salaris
4. Status en kennis
Onderwijzers en leraren onderscheidden zich lange tijd van andere werknemers: zij behoorden tot de kleine elite van hoger opgeleiden. In statusladders telt dat cultureel kapitaal flink mee. De relatief hoge positie van de onderwijzer in de jaren vijfig, ondanks een matig salaris, heeft te maken met dat opleidingsniveau. Maar die exclusiviteit staat onder druk en kan gevolgen hebben voor het aanzien en de aantrekkelijkheid van het beroep. Heel voorzichtige schattingen op basis van volkstellingen geven aan dat in de jaren vijftig
ongeveer 50 procent van de hoger opgeleiden bestond uit leraren lager en voortgezet onderwijs. Vergelijkingen met nu zijn lastig te maken: het mbo viel nog lange tijd onder het voortgezet onderwijs, het gymnasium onder het hoger onderwijs. Pas vanaf 1980 zijn er op basis van de CBS-statistieken, de verslagen van de Inspectie van het Onderwijs en Stamos betrouwbaarder gegevens over opleidingsniveau van de beroepsbevolking en het aantal leraren primair en voortgezet onderwijs. En die cijfers vertellen een simpel verhaal in de tabel hieronder.
1 Het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking stijgt snel 1980
1990
2000
2005
2010
15%
22%
27%
31%
35%
2 Het aandeel leraren po en vo in de beroepsbevolking blijft stabiel 1980
1990
2000
2005
2010
3%
3%
3%
3%
3%
3 Waardoor het percentage leraren ten opzichte van andere hoger opgeleiden sterk afneemt 1980
1990
2000
2005
2010
23%
15%
11%
10%
9%
bronnen: CBS, Inspectie van het Onderwijs, Stamos
November 2015
Status en salaris
11
De razendsnelle verhoging van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, zorgt er voor dat degenen die die scholingsexplosie mogelijk maakten, zelf minder exclusief zijn. Een vergelijkbare grafiek is te maken voor het aandeel van de lerarenopleidingen binnen het hoger onderwijs, ook daar zien we dat de dominantie van de lerarenopleidingen in het hoger onderwijs snel afneemt. Nu kiest nog maar één op de tien voor een lerarenopleiding op hbo of universitair niveau, terwijl dat tot en met de jaren tachtig vele malen hoger lag. Alles bij elkaar is het leraarsberoep dus minder exclusief. Maar er is meer aan de hand. Op het niveau van de lerarenopleidingen en hun afgestudeerden is veel kritiek. Nederland neemt ook een wat uitzonderlijke positie in, veel landen kennen het onderscheid tussen hoger beroepsonderwijs en universiteit niet. In Finland zijn alle leraren universitair opgeleid, Frankrijk besloot in de jaren negentig om alle lerarenopleidingen universitair te maken, ook voor het basisonderwijs. Na een studie moeten jongeren die het onderwijs in willen een jaar lang naar het Institut Universitaire de Formation des Maîtres. Het heeft effect gehad op de status, signaleert leraar en Frankrijkkenner Marten Kircz in het Onderwijsblad. ‘De intellectuele status van het beroep is door deze stap enorm verhoogd. En er is geen statusverschil tussen leraren uit basisof voortgezet onderwijs omdat ze dezelfde kennisbasis hebben.’24 Terwijl veel landen een leraar minimaal een masteropleiding als eis stellen, was in Nederland sinds het begin van deze eeuw eerder verlaging van het opleidingsniveau van leraren zichtbaar. Dat signaleerde het artikel Winnaars en verliezers op de Arbeidsmarkt 1995-200025 van onderzoekers van het ROA van de Universiteit Maastricht. In vrijwel alle beroepssectoren zagen zij het gemiddelde opleidingsniveau van de werknemers stijgen, behalve in het onderwijs. Zeker in hogere functies als personeelswerk, techniek en management werden voor de eeuwwisseling steeds meer academici aangetrokken. In de pedagogische sector daarentegen, was er volgens de onderzoekers juist sprake van downgrading. Dat helpt zeker niet om de status te verbeteren.
12
November 2015
Die alarmerende trend kwam ook terug in het Masterplan Onderwijs in 2006 van de AOb. In het basisonderwijs werden en worden bij ziekte van de leraar regelmatig klassenassistenten of stagiaires van de pabo ingezet om les te geven. Vanwege het lerarentekort werd de doorstroom van mbo naar pabo versoepeld. In het voortgezet onderwijs groeide het aandeel van onbevoegden enorm, ondanks voortdurende beloften van politiek en schoolbesturen om de onbevoegdheid terug te dringen. Om de downgrading te keren ontvouwde de bond in het Masterplan Onderwijs26 een ambitieus programma:
‘Het onderwijs kan flink aan kwaliteit winnen, als op grote schaal wordt geïnvesteerd in vervolgopleidingen voor leraren en ondersteunend personeel. Iedere leraar in basisen voortgezet onderwijs zou de mogelijkheid moeten krijgen om tijdens de loopbaan een masteropleiding op academisch of post-hbo-niveau te volgen. Academici moeten kans hebben op een promotieplaats. Ondersteuners die zich willen bekwamen voor een leraarsbaan, moeten daartoe de mogelijkheid krijgen.’ De discussie over de downgrading werd breed gevoerd en kwam weer terug in het rapport Leerkracht van de Commissie Leraren in 200727. Er werd gepleit om over te gaan tot beloning naar opleidingsniveau: wie een mastergraad haalde, zou automatisch doorstromen naar een hogere beloning. Ook een doctorsgraad werd beloond met een hogere schaal :
‘De voorgestelde maatregelen zullen op middellange termijn leiden tot een generieke verhoging van het opleidingsniveau van onderwijsgevenden…Nieuwe en zittende docenten worden uitgedaagd om te investeren in hun opleiding om op die manier door te kunnen stromen
Status en salaris
naar hogere beloningsschalen in hun onderwijssector.’ De commissie onder voorzitterschap van Alexander Rinnooy Kan legde zo een harde koppeling op tafel tussen kennisniveau en salaris. Twee elementen die ook in het publieke debat belangrijk zijn voor de status van het beroep. Het voorstel haalde de eindstreep niet. In het Convenant Leerkracht dat onderwijsbonden, schoolbesturen en overheid een jaar later sloten werd afgesproken om wel de doorstroom naar hogere salarisschalen te bevorderen, maar zonder directe koppeling met het opleidingsniveau. Wel werd een ander voorstel van de Commissie Leraren gerealiseerd: de Lerarenbeurs voor een vervolgstudie. De beurs voorziet in de kosten van een cursus of studie en zorgt voor vervanging op school. Meteen na de start van de beurs in 2009 was de belangstelling groot: voor korte of lange opleidingen werd de beurs direct overtekend door duizenden aanvragers. In 2011 werd besloten om de beurs alleen toe te staan voor erkende bachelor en masterstudies. Veel hbogeschoolde leraren gebruiken hem voor master special education needs. De discussie over downgrading in 2006 was misschien wel een keerpunt, want naast de lerarenbeurs zijn er in de jaren daarna allerlei ontwikkelingen die het niveau van de opleidingen én het opleidingsniveau verhogen: • Zo startte in 2008 op initiatief van de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Utrecht de eerste academische pabo. Een opleiding voor vwo’ers waarbij leraar worden en een academische studie worden gecombineerd. Inmiddels zijn er vijftien vergelijkbare opleidingen ontstaan, omdat de belangstelling groot is.
de pabo zijn stapsgewijs verscherpt. Er kwamen niet alleen een taaltoets en rekentoets (2007), maar mbo en havo leerlingen die bepaalde vakken missen in hun pakket, moeten sinds 2014 ook nog een toets maken voor aardrijkskunde, geschiedenis, of natuur en techniek. De toestroom van mbo’ers naar het hbo neemt daardoor sterk af. • Staatsecretaris Dekker maakt in 2014 werk van het stimuleren van leraren met een masteropleiding, door streefgetallen op te nemen in bestuursakkoorden28 met de PO-Raad en de VO-raad. Met het primair onderwijs wordt afgesproken dat in 2020 30% van alle leraren een wo-bachelor heeft of een hbo-master of een academische master. Het streven voor het hele voortgezet onderwijs is dat in 2020 de helft van alle leraren een mastertitel heeft. In de bovenbouw van havo en vwo moet dat op 80 tot 85 procent komen te liggen. Allemaal bewegingen die langzaam aan leiden tot een hoger opleidingsniveau voor leraren. Het gaat de Onderwijsraad niet snel genoeg, zo valt te lezen in het advies Kiezen voor kwalitatief sterke leraren:29
‘Maak van masterdiploma de standaard’ Dat lukt nooit in één keer, reden dat de Onderwijsraad pleit voor een ingroeimodel, waarbij leraren met een hbo-opleiding hun nascholing inzetten om een master te halen. Startende leraren in havo en vwo en van algemene vakken in mbo zouden dat in de eerste jaren van hun carrière moeten doen.
• De toelatingscriteria en overgangseisen voor
Het pleidooi kent ook een belangrijke voorwaarde: voldoende financiële middelen. Het intensiveren van nascholing en de noodzakelijke vervanging kost ongeveer 140 miljoen euro extra. Bij een masterdiploma hoort volgens de raad ook een beter salaris dan nu. Daarvoor is een investering van naar schatting 240 miljoen euro nodig. Opvallend is dat na de Commissie Leraren ook de Onderwijsraad een hoger opleidingsniveau rechtsreeks koppelt aan een hoger salaris en een forse verhoging van het budget van scholen. Een hoger kennisniveau, een betere onderwijskwaliteit, heeft een prijs.
November 2015
Status en salaris
• In 2011 werd ook de promotiebeurs ingesteld, om op die manier meer leraren met een doctorsgraad voor de klas te krijgen. Het gaat om kleine aantallen, maar jaar in jaar uit, beginnen enkele tientallen leraren met een promotie-onderzoek.
13
Leraren geven dat ook aan in de evaluatie van de lerarenbeurs : ze stoppen met de opleiding of beginnen er niet eens aan, vanwege het gebrek aan doorgroeiperspectief, het levert ze geen interessantere functie of hoger salaris op.30 Kortom: een hoge scholingsniveau kan de status van leraren misschien verbeteren, maar volgens het rapport leerkracht en de Onderwijsraad alleen als dat ook, gevolgen heeft voor het salarisniveau.
24 Onderwijsblad 28-03-2009 25 Grip en Dijkman (2004) Tijdschrift Arbeidsvraagstukken p. 169-181 26 AOb (2006) Masterplan onderwijs 27 Leerkracht (2007) p. 53 28 OCW (2014) Klaar voor de toekomst! Sectorakkoord VO 20142017 en OCW (2014) Bestuursakkoord voor de sector primair onderwijs 29 Onderwijsraad (2013) 30 ResearchNed (2015)
14
November 2015
Status en salaris
5. Status en salaris
Het salaris is voor vrouwen extra interessant om in het onderwijs te gaan werken, en voor mannen maakt het de leraarsbaan minder aantrekkelijk. Een hoger kennisniveau kan het aanzien van leraren omhoog helpen, maar dat lukt alleen maar met een bijpassend salaris, zeggen Onderwijsraad en Commissie Leraren. Het salaris lijkt daarom allesbepalend in de discussie over de status en de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep. De Onderwijsraad is daar in haar recente advies heel stellig over31:
‘Beperkte loopbaanmogelijk–heden (uitdaging, beloning) zijn nu een rem om voor het onderwijs te kiezen.’ In het advies Kiezen voor kwalitatief sterke leraren geeft de raad aan dat een deel van de pas afgestudeerde leraren naar een baan buiten het onderwijs kijkt, en een hoger salaris als belangrijke reden daarvoor noemt. Ook jonge leraren die al buiten het onderwijs werken willen best alsnog naar het onderwijs overstappen, wanneer er een vast contract komt en een beter salaris. Alles bij elkaar lijkt salaris een hoofdrol te spelen bij de aantrekkingskracht van het onderwijs. Voor veel oudere leraren geldt de hos-nota uit 1984 als het ijkpunt voor hun salaris- en misschien wel statusdaling die het onderzoek van Groenewegen laat zien. Daarom een uitgebreide terugblik op de salarisontwikkelingen, aan de hand van een aantal belangrijke momenten in de afgelopen 50 jaar.
straffe bezuinigingen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw dopen32. Maar niet alleen onderwijs verkeerde in crisis. In 1982 trad het nieuwe kabinet-Lubbers aan. Er was sinds de oliecrisis van 1979 sprake van een diepe recessie. In het bedrijfsleven regende het sindsdien ontslagen. Bij grote bedrijven als Ford, de Amsterdamse Droogdokmaatschappij, in de Rotterdamse havens, de Twentse textiel, overal raakten duizenden mensen hun baan kwijt. Het NOSjournaal nam op een gegeven moment alleen maar berichten mee over ontslagen, wanneer het om meer dan tweehonderd mensen ging. Wie bij de overheid werkte, hoopte aan dat lot te ontkomen. De rechtszekerheid was relatief groot, ontslagregelingen en het salaris een stuk royaler dan in het bedrijfsleven. De recessie sloeg echter ook keihard terug op de overheidsfinanciën. Er kwam minder belasting binnen, de kosten van de vele werklozen en mensen in de bijstand zorgden dat de bodem van de schatkist in zicht kwam. En dus was het tijd om de overheidsfinanciën te saneren. Lubbers vroeg ‘offers’ van burgers en ambtenaren om de economie weer gezond te maken. Loonmatiging, verlaging van de uitkeringen en verlaging van de salarissen van ambtenaren. Het onderwijs niet uitgezonderd.
‘De winter van Deetman’ zou ABOP-voorzitter Ella Vogelaar later het onderwijsbeleid met zijn
Voor het onderwijs werd daarom in het kabinet Van Agt III een salariskorting van 2 procent voor het hele onderwijs in de begroting voor 1981 opgenomen. Dat plan stuitte op grote weerstand: waarom zou het onderwijs moeten bloeden, zouden de salarissen ontkoppeld worden van de ontwikkeling bij ambtenaren en bleven andere overheidssectoren buiten schot? Tijdens de algemene beschouwingen van 10 oktober 1980 kwam een alternatief op tafel. Regeringspartijen CDA en VVD vroegen in de motie Rietkerk/Lubbers om een alternatief door
November 2015
Status en salaris
HOS-nota
15
een ‘nadere bezinning op de salarisstructuur binnen het onderwijs’. Tijdens het debat werd duidelijk welke kant die nadere bezinning op moest. Premier Van Agt vond ‘grosso modo is de inkomenspositie van onderwijsgevenden in Nederland lang niet kwaad. Misschien is dit wel een understatement, zeker wanneer men die vergelijkt met die van collegae in vergelijkbare landen.’33 De premier liet ook weten dat minister Pais van Onderwijs met zo’n herziening niet zou morrelen aan de laagst betaalde lerarenfuncties. ‘De kleuterleidster zal er niet of nauwelijks van behoeven te lijden.’ Zo komt het dan ook in de nota Herziening Onderwijs Salarisstructuur (de hos-nota) als aanleiding van de operatie te staan. ‘In de samenleving lijkt op zijn minst het vermoeden te bestaan dat bepaalde groepen onderwijspersoneel, vergeleken met andere groepen (semi-) overheidspersoneel en werknemers in de particuliere sector, relatief goed worden bezoldigd.’34 Iets dat beaamd wordt door oppositiepartijen als de hos-nota een slepende gang langs commissievergaderingen maakt Professor Jo Ritzen zei in de Haagse Post in december 1983: ‘Eerste- en tweedegraadsleraren worden relatief hoog beloond. Het is nog steeds zo dat iemand financieel geslaagd is als hij leraar wordt, dan hoor je toch bij de hoogste tien procent van de inkomens.’ En een leraar omschreef de publieke opinie als volgt: ‘Leraar zijn wordt toch gezien als een paar uurtjes kinderen pesten, vroeg thuis, veel vakantie en een hoog salaris.’ Die koers kon ook buiten de regeringspartijen op vallend genoeg op steun rekenen. Zo ontstond vanuit verschillende invalshoeken – de regeringspartijen wilden bezuinigen en de oppositie pakte dat aan om te nivelleren – een brede coalitie om de salarissen van de best betaalde, academisch gevormde leraren, te verlagen. Het resultaat was een compleet nieuw salarissysteem. De eerste variant van de hos diende verschillende doelen. Het ministerie wilde een eind maken aan de wirwar van salarisschalen die het onderwijs kende - meer dan tweehonderd - en waar naar ‘bevoegdheid’ dus aan de hand van het opleidingsniveau werd betaald, bijna
16
November 2015
Politici 1980-1984 over de lerarensalarissen tijdens totstandkoming hos-akkoord Premier Dries van Agt – CDA – 10 oktober 198035 Grosso modo is de inkomenspositie van onderwijsgevenden in Nederland lang niet kwaad. Misschien is dit wel een understatement, zeker wanneer men die vergelijkt met die van collegae in vergelijkbare landen. Kamerlid Koekoek - Boerenpartij – 10 oktober 198035 De beloning van onderwijskrachten in Nederland is buitengewoon goed. Zij kunnen werkelijk wel wat inleveren. Kamerlid Hans Janmaat - Centrumpartij 8 maart 198336 Constateert dat de Nederlandse eerstegraads leraar de ‘best betaalde ter wereld is’. Kamerlid Konings - PvdA - 25 juni 198437 ‘Een inkomensverschil per maand van bij het maximum tussen een 1e en een 2e fase-functie van fl. 1668 bruto is naar mijn mening absurd. Duidelijk is dat deze inkomensverschillen nog steeds gebaseerd zijn op opleidingsniveaus en niet op zwaarte van arbeid. Een ieder die frequent scholen bezoekt op verschillend eindniveaus moet toch tot de conclusie komen dat het werkt in individueel beroepsonderwijs, lager beroepsonderwijs en ook de mavo de laatste jaren door allerhande externe oorzaken zwaarder is geworden. Ik neig er toe te zeggen dat deze arbeid weleens beduidend zwaarder zou kunnen zijn dan in geselecteerde groepen in de bovenbouw van atheneum en gymnasium.’ Jan Franssen – VVD - 25 juni 198437 ‘Het hoge salaris leidde dat er toe dat het onderwijs een vluchthaven werd voor mensen die er eigenlijk niet thuishoren, maar vanwege een relatief aantrekkelijker rechtspositie hun thuishaven kiezen.’
Status en salaris
ongeacht de sector waar een leerkracht werkte. De kritiek daarop was simpel: als een ingenieur op een tram werkt, krijgt hij het salaris van een trambestuurder en niet van een ingenieur. Tijd dus voor een ‘functiesysteem’ met drie trappen. Het basisonderwijs, de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs en de bovenbouw havo/vwo. Plus een fikse bezuiniging: lagere starterssalarissen, lagere inschaling in de onderbouw van het voortgezet onderwijs, lagere maxima voor eerstegraads leraren.
Rapport Van Rijn Maar wat waren nu uiteindelijk de effecten op de salarissen en de aantrekkelijkheid van het beroep? In november 2000 publiceert het CPB die in het onderzoek Leraren, tekorten en salarissen. In de laatste jaren van de vorige eeuw is dan een groot tekort aan leerkrachten ontstaan, vooral in het basisonderwijs. Uit het overzicht blijkt dat sommige groepen er bij de start van het nieuwe stelsel op achteruitgaan, maar uiteindelijk een hoger maximum bereiken. Qua carrièreperspectief waren kleuterleidsters, onderwijzers en de leraren in het beroepsonderwijs er namelijk op vooruit gegaan. De hos-nota differentieert volgens de volkswil: vooral eerstegraads – academisch
opgeleide leraren staan onder druk, zowel de aanvangssalarissen als de maxima. In 1979 waren volgens het CPB de uurlonen van leraren voortgezet onderwijs nog hoger dan die van vergelijkbare werknemers in de marktsector en bij de overheid. De hos-nota zorgde voor een omslag van een voorsprong naar een achterstand, gemiddeld van 5 procent op andere sectoren. Eerstegraads – academisch opgeleide – leraren liggen in 1995 12 procent achter. Hoewel hun beginsalaris in de jaren negentig wordt opgekrikt, gebeurt er met het maximum niets. Het CPB concludeert daarom in 2000 ‘dit maakt het lerarenvak voor pas afgestudeerde academici minder aantrekkelijk.’38 Die verlaagde aantrekkingskracht is vervelend, als door de hoogconjunctuur in 2000 wordt gevochten om hoger opgeleiden. Politiek staat het onderwerp lerarensalarissen hoog op de agenda. En in het najaar van 2000 wordt dat ook zichtbaar in de begroting: minister Hermans krijgt 1,4 miljard euro extra, voor versterking en modernisering van het leraarsberoep. Salarisverbeteringen spelen een voorname rol, maar ook investeringen in ict in de klas. Hoe precies, moet dan nog uitgewerkt worden. Dat laatste wordt nog duidelijker wanneer
Effect hos op aanvangssalarissen en maximumsalarissen functie
aanvangssalaris
maximumsalaris
kleuterleidster
+
++
onderwijzer bao
-
+
onderwijzer so
-
+
leraar 3e graads met 1 akte in vo, mbo of hbo
+
+
leraar 3e graads met 2 akten in vo, mbo of hbo
-
+
leraar 2e graads in vo mbo of hbo leraar 1e graads in onderbouw vo, mbo
-
-
leraar 1e graads in bovenbouw vo, hbo
-
=
November 2015
Status en salaris
bron: CPB 2000
-
17
in Nederland blijkt dat niet alleen onderwijs het moeilijk heeft om voldoende en capabele mensen te werven. Door de onstuimige economische ontwikkeling geldt dat voor de hele quartaire sector. Het paarse kabinet Kok II stelt een interdepartementale werkgroep in om de problemen te onderzoeken. Deze commissie Van Rijn komt in 2001 met heldere conclusies39. Zo heeft de overheid zelf het imago van een baan bij overheid en onderwijs onaantrekkelijk gemaakt, is de harde uitspraak40:
‘De jarenlang volgehouden ombuigingsinspanningen, en de daarmee samengaande publiciteit en discussie in parlement en media, kunnen het beeld oproepen dat werken voor de collectieve sector minder wordt gewaardeerd dan werken in de particuliere sector. Een en ander heeft ertoe bijgedragen, dat de belangstelling voor een baan bij de overheid en daaraan grenzende organisaties in die jaren is teruggelopen: je kon er niet mee “pronken”.’
aan het salaris én de salarisopbouw. Daarnaast wordt gesuggereerd om leraren langer door te laten werken, om zo door uitstel van het pensioen tijdelijk méér personeel te hebben. Het rapport speelt een hoofdrol bij de caoonderhandelingen in het voorjaar van 2001 en leidt na de gebruikelijke schermutselingen tot wat de Algemene Onderwijsbond betitelt als ‘een zevenklapper voor scholen en salarissen’.42 Minister Hermans heeft het over ‘een mooie dag voor het onderwijs’. Het akkoord van 2,4 miljard gulden kent naast een salarisverhoging ook verkorting van de carrièrelijnen van boven de twintig naar achttien jaar. Scholen krijgen geld om meer leraren te bevorderen naar hogere functies, zo’n 20 procent, zodat leraren carrière kunnen maken. De inkt van het akkoord was nauwelijks droog of een – in het licht van de latere ervaringen van 2008 tot en met 2013 – relatief kleine recessie kondigt zich aan. Al in 2001 halveerde de economische groei van bijna 4 naar 2 procent, maar dat bleek geen incident. In 2002 en 2003 was er nauwelijks sprake van groei. Het nieuwe kabinet Balkende, met als nieuwe minister Maria van der Hoeven (CDA), maakte daarom meteen pas op de plaats met onderwijsinvesteringen. Het uiteindelijk effect van de miljardeninvestering uit 2011 ebt daardoor langzaam weg.
Rapport Leerkracht
18
De salarissen van onderwijspersoneel met een hbo- of universitaire opleidingen lopen door die bezuinigingen zo’n 16 procent achter op de markt. Wordt gecorrigeerd voor geslacht en deeltijdbanen – terecht omdat in het onderwijs meer vrouwen werken en meer deeltijders - dan bedraagt de achterstand 7 en 18 procent. ‘Voor een belangrijk deel is dit te wijten aan de geringe carrièremogelijkheden. Waar in de marktsector en het openbaar bestuur de mogelijkheid bestaat voor hoger opgeleiden om door te groeien naar hogere functies, is dat in het onderwijs veel minder het geval. Dit geringe perspectief (zowel qua betaling als qua functieverandering) is niet bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van een onderwijsbaan. Samen met een hoge (ervaren en uitgedragen) werkdruk is dat een belangrijk aspect van de toegenomen wervingsproblemen in het onderwijs.’41 Als aanbeveling gaat de commissie Van Rijn daarom niet over tot het zo maar compenseren van die achterstand. Er zal iets moeten gebeuren
Lerarentekorten blijven daarom de aandacht trekken, niet langer alleen in het basisonderwijs, maar ook voor steeds meer vakken in het voortgezet onderwijs. Het thema staat daarom bij de verkiezingen van 2006 opnieuw hoog op de agenda. In het regeerakkoord van Balkende IV wordt geld vrijgemaakt. Minister Plasterk benoemt, zoals gebruikelijk, een commissie. Ook al begint krimp in het basisonderwijs de vraag naar leerkrachten te verminderen, de aantrekkingskracht van het leraarsberoep is zeker niet verbeterd als de Commissie Leraren43 in 2007 opnieuw de balans opmaakt . Het beloningsverschil neemt ondanks eerdere salarismaatregelen eerder toe dan af.
November 2015
Status en salaris
Voor hbo-opgeleiden is er een meevaller: ze lopen wel achter bij de markt, maar niet bij andere hbo’ers in de publieke sector. Reden voor de Commissie Leerkracht om terug te gaan naar een diploma-beloning: wie een academische graad heeft krijgt ook een bijpassend salaris. Op
die manier wil de commissie bevorderen dat leraren een hoger opleidingsniveau gaan halen, dan wel bij de entree van het beroep, dan wel nadat zij als hbo’er aan de slag zijn gegaan en later een mastergraad halen.44 Het voorstel haalt, zoals eerder gemeld, het niet volledig tot de eindstreep. In het Convenant Leerkracht45 dat ministerie, onderwijsvakbonden en schoolbesturen een jaar later afspreken komt er een mix van de oude hos-systematiek en de plannen van de Commissie Leerkracht. Méér leraren kunnen doorstromen naar hogere salarisschalen maar niet per se op basis van opleidingsniveau. Het ministerie wilde geen automatisme op het opleidingsniveau omdat de kosten daarvan niet beheersbaar zouden kunnen zijn, de werkgevers wilden een beoordelingsmoment inbouwen, de vakbonden wilden in het nog weinig academici tellende basisonderwijs en beroepsonderwijs ook een salarissprong hebben. Samen met andere maatregelen gaat het hele pakket een miljard euro kosten. De ‘functiemix’ met vast omschreven groeipercentages per salarisschaal die dat opleverde kwam ook voort uit wantrouwen over eerdere plannen voor salarisverbeteringen die niets opleverden, zoals het rapport Leerkracht! van de Commissie Leraren die downgrading ook beschreef. Wel kwam er een entreerecht voor de hoogste salarisschaal voor leraren die tenminste één uur in de bovenbouw van havo en vwo lesgeven. Iets dat met de cao voor het voortgezet onderwijs voor 2011 iets is aangepast: daar is het entreerecht veranderd in tenminste de helft van de lessen. Alles bij elkaar maakt zo het basisonderwijs weer een salarissprong: 50 procent van het personeel gaat een schaal omhoog. Ook tweedegraads leraren zien hun carrièreperspectief stevig verbeteren. Het aantal mensen dat naar de hoogste schaal LD mag neemt toe en ook het maximum daar stijgt iets mee, maar is geen inhaalslag om de concurrentie met de markt aan te kunnen. De hele periode van 1980 tot aan 2007 overziend wordt duidelijk dat na het sentiment dat eerstegraads leraren te veel verdienen uit 1984, werken in het onderwijs voor academici financieel relatief onaantrekkelijker is geworden, en, moeten we helaas constateren,
November 2015
gebleven. Dat geldt niet voor andere groepen: jongeren met een pabo-diploma of een hbolerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs hebben hun perspectieven niet alleen met de hos, maar ook met het Convenant Leerkracht zien verbeteren. Het verslechteren van het salaris van de eerstegraads leraar zou wel eens van invloed kunnen op de status van die leraren, want een positief effect van salarisverbetering zien we niet terug in de status van de leraar basisonderwijs op de statusladders. Blijkbaar is de plus in de salarissen niet genoeg om de aantrekkelijkheid van het beroep substantieel te vergroten.
Nullijn 2009-2014 Wanneer het Convenant Leerkracht wordt in 2008 ingevoerd dient zich een serieuze crisis aan, die gelijk gevolgen heeft voor de onderwijssalarissen. Om de gaten in de begroting te dichten gaat Balkenende over tot de nullijn voor overheid en onderwijs, voor het primair onderwijs al meteen in 2009, voor de andere onderwijssectoren een jaar later. Na de val van Balkenende IV, neemt het nieuwe gedoogkabinet van VVD, CDA met steun van de PVV die lijn over. Wanneer in 2012 er een aanvullend akkoord nodig is, tekenen ook D66 en Groen Links voor voortzetting van de nullijn. Zo steunen uiteindelijk vrijwel alle grote partijen in wisselende coalities de stilstand in de onderwijssalarissen voor de jaren 2009 tot en met september 2014. Het is een bezuiniging van structureel 1,47 miljard voor de onderwijssector, die bovendien de kloof vergroot met andere beroepen, waar ondanks de crisis in vijf jaar tijd de cao-lonen wel licht stijgen. Pas in september 2014 komt er weer een klein plusje voor leraren basis- en voortgezet onderwijs. Op de harde ingreep in de salarissen is eigenlijk de conclusie van de Commissie Van Rijn uit 2001 voor de nullijn weer van toepassing. ‘De jarenlang volgehouden ombuigingsinspanningen, en de daarmee samengaande publiciteit en discussie in parlement en media, kunnen het beeld oproepen dat werken voor de collectieve sector minder wordt gewaardeerd dan werken in de particuliere sector.’
Status en salaris
19
Salariseffecten afgelopen 25 jaar Wanneer we kijken naar de dalende status van de eerstegraads leraar en de salarisontwikkelingen, is die zichtbaar in de afstand van bijvoorbeeld het modaal inkomen en het maximaal te bereiken salaris. Voor de hos-nota lag het hoogst haalbare salaris op ruim 2,5 maal modaal. Inmiddels verdient een leraar in schaal LD op zijn hoogst iets minder dan 2 maal modaal. In de afgelopen 25 jaar zien we overigens voor alle lerarensalarissen ook na de hos-nota een dalende ontwikkelingen als we het modale inkomen vergelijken met het maximaal haalbare salaris. De salarisontwikkelingen laten zien dat een lerarensalaris zich niet gelijk op ontwikkelt met het modale loon, maar steeds verder achterblijft. Er zijn een paar duidelijk dips, bij de crisis in de jaren negentig, die van 2001 en helemaal bij de nullijn van de laatste vijf jaar. De ingrepen van de overheid hebben op de ontwikkeling van het perspectief op een hoog salaris een negatief effect. Alles bij elkaar lijkt het er op dat de statusdaling van de eerstegraads leraar
samenhangt met de salarisdaling, maar wanneer er anno 2015 een nieuwe statusladder wordt gemaakt, is het niet onwaarschijnlijk dat ook de andere leraarsberoepen een daling aangeven. Die trend van steeds grotere salaris achterstand signaleert ook de Oeso in Education at a glance 2014. Tussen 2011 en 2012 zijn de lerarensalarissen in Nederland 2 procent verder gaan achterlopen ten opzichte van andere hoger opgeleiden, terwijl die afstand al groot was. Een leraar basisonderwijs verdient volgens de Oeso 30 procent minder dan collega hoger opgeleiden, een leraar voortgezet onderwijs bijna 20 procent. Interessant is ook de vergelijking met andere landen die Education at a glance maakt, het laat de concurrentiekracht en misschien ook wel het statusverschil zien van de leraar in verschillende landen. Nederland bungelt bijna onderaan de lijst (zie grafiek) als het gaat om de concurrentiekracht. De Verenigde Staten doen het nog slechter, maar Vlaanderen, Duitsland betalen beter. Korea spant de kroon: daar worden op alle
Lerarensalarissen steeds verder achterop Salarisontwikkeling 1989-2014 waarbij 1989=100
200 190 180 170 160
Modaal
150
LD max LB max
140 120 110 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
100
20
November 2015
Status en salaris
[bron: CPB, Stamos]
LA max
130
Lerarensalaris ten opzichte van andere hoger opgeleiden Verenigde Staten
Nederland
Frankrijk
Oeso-gemiddeld
Duitsland
Finland
Vlaanderen
Zuid-Korea -40%
-30%
vo-bovenbouw
-20%
-10%
0%
vo-onderbouw
onderwijsniveaus leraren beter betaald dan de gemiddelde hoger opgeleide. Kijken we naar Finland, dan zien we dat daar een gemengd beeld is dat rond het gemiddelde schommelt, leraren in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs iets beter, leraren in de onderbouw en basisonderwijs ietsje slechter. Status én salaris zijn hoog, dus misschien is dat wel de combinatie die maakt dat veel Finnen met een leraar willen trouwen.
10%
20%
30%
-40%
basisonderwijs
31 Onderwijsraad (2015) p. 19 32 Voor het tijdsbeeld is gebruik gemaakt van: jaargangen het Schoolblad 1980-1987, actiemateriaal ABOP; Jeroen Terlingen: De kater van het gelijk – een aanklacht tegen de praktijken van het Ford Imperium 1982; Bertus Bol e.a. Schering en inslag, Twents-Achterhoekse textiel in 546 foto’s, 1982, Ad van Liempt, Het Journaal 2005 33 Motie en citaten Van Agt en Koekoek: Handelingen Tweede Kamer, zittingsjaar 1980-1981, 16400, 10 oktober 1980 34 HOS Nota, Tweede Kamer zitting 1981-1982 stukno 17497 35 Motie en citaten Van Agt en Koekoek: Handelingen Tweede
De Oeso vindt de lerarensalarissen een belangrijk onderwerp voor het onderwijsbeleid, en schrijft in Education at a glance 2014 over het salarisniveaus:
Kamer, zittingsjaar 1980-1981, 16400, 10 oktober 1980 36 Citaat Janmaat: Handelingen Tweede Kamer, 8 maart 1983, UCV Onderwijs en Wetenschappen over HOS Nota 37 Citaten Konings en Fransen: Handelingen Tweede Kamer, 25 juni 1984, UCV Onderwijs en wetenschappen over HOS nota
‘Deze hebben een grote impact op de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep. Het heeft invloed op de beslissing om leraar te worden, na een onderbreking terug te komen als leraar, of leraar te blijven.’
38 CPB (2000) p.69 39 Ministerie Binnenlandse Zaken (2001) 40 Ministerie Binnenlandse Zaken (2001) p. 13 41 Ministerie Binnenlandse Zaken (2001) p. 32 42 Onderwijsblad 12A 23 juni 2001 43 Commissie Leraren (2007) p. 106 44 Idem p 51-55 45 Convenant Leerkracht (2008)
November 2015
Status en salaris
21
6. Status en salaris, straks
De aantrekkelijkheid van het leraarsberoep neemt af, als we terugblikken op alle ontwikkelingen. De licht dalende status van de academisch opgeleide leraar laat dat helemaal zien. De oorzaak lijkt ook duidelijk: het opleidingsniveau van die groep is gelijk gebleven, maar het financiële carrièreperspectief is minder aantrekkelijk geworden. Het maximaal te behalen salaris (LD) voor deze groep loopt achter bij hoger opgeleiden. Zeker in de afgelopen vijf jaar is ook het perspectief voor leraren basisonderwijs en de onderbouw voortgezet onderwijs sterk verslechterd door de nullijn. Het is heel goed mogelijk, dat ook deze beroepen dalen op de statusladders, wanneer die nu worden gemaakt. De oorzaak van die ontwikkeling is duidelijk: de overheid grijpt actief in bij de salarissen als er gaten op de rijksbegroting moeten worden gedicht. Voor de korte termijn is dat misschien voor het begrotingstekort een oplossing, maar op de langere termijn levert dat voor de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep grote problemen op. Het lijkt er ook op dat de kloof met andere beroepen steeds moeilijker te dichten valt. Investeringen zoals in 2011 (Van Rijn) en 2008 (Leerkracht!) verdampen door de harde ingrepen in de salarissen. Met krimp in het basisonderwijs en krimp op komst in het voortgezet onderwijs, lijkt dat status- en salarisprobleem voor de overheid misschien minder urgent dan de afgelopen jaren met tekorten aan leerkrachten. Ten onrechte: een grote groep leerkrachten is zestigplus en zal de komende jaren met pensioen gaan. Die uittocht werd eerder verwacht, maar leraren zijn massaal langer blijven doorwerken. De gemiddelde pensioenleeftijd is sinds 2007 gestegen van 60 jaar naar bijna 64 nu. Nu ook
22
November 2015
de aow-leeftijd versneld is opgetrokken naar 67 zal die vermoedelijk de komende jaren nog later liggen. Vanaf 2016 komt de pensioengolf toch op gang. Het zal volgens de voorspellingen van Centerdata al snel leiden tot een grote vraag naar leerkrachten in basis- en voortgezet onderwijs. Los daarvan zijn er nu al tekorten aan leraren voortgezet onderwijs, aanvankelijk alleen bij de exacte vakken, maar inmiddels ook bij klassieke talen en Duits. Die worden opgelost door vollere klassen samen te stellen, wat het huidige tekort verdoezelt. Al die ontwikkelingen zetten de kwaliteit van het onderwijs onder druk. Ondertussen is er een grote behoefte aan verbetering van de onderwijskwaliteit. Positief is dat de trend van downgrading van het opleidingsniveau van leraren lijkt doorbroken. Zowel de Commissie Leraren (2007) als de Onderwijsraad (2013) pleiten voor een sterke toename van het aantal master-opgeleide leraren in basis- en voortgezet onderwijs. Staatssecretaris heeft daar samen met de schoolbesturen ook doelstellingen voor geformuleerd. Deze masterambities zullen echter onhaalbaar zijn, zolang scholen geen budget hebben om deze groep ook een mastersalaris te betalen en dat mastersalaris concurrerend te maken met dat van andere hoger opgeleiden. Een statussprong naar boven voor de leraar basisonderwijs en herstel van de status van de leraar voortgezet onderwijs blijven dan uit.
Status en salaris
Gebruikte literatuur Bakker, B.F.M. en Blees-Booij, A. (1995) Verklaren twee meer dan een? In: Dronkers en Ultee, Verschuivende ongelijkheid in Nederland, sociale gelaagdheid en mobiliteit p. 247-255. Assen: Van Gorcum, 1995 Bourdieu P. (1984) Distinction. A social Crique of the Judgement of taste. London/New York: Routledge & Kegan Commissie Leraren (2007). LeerKracht! – advies van de Commissie Leraren. Den Haag: Commissie Leraren/OCW, 2007 CPB (2000). Leraren, tekorten en salarissen. Werkdocument no 129. Den Haag: CPB november 2000 Ganzenboom H. et al (1987), De culturele en economische dimensie van beroepsstatus. In: Mens en maatschappij no 2. Jaarg 62, 1987 p. 153-175 Grip, A. de; Dijksman, S. (2004) Winnaars en verliezers op de arbeidsmarkt 1995-2000, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 20(2), 169181. Groenewegen P.P. et al (2007). Beroepsprestiges in Nederland: ontwikkelingen tussen 1982 en 2006. Conceptartikel gebruikt bij rapport Leerkracht! Heek, F. van e.a. (1958). Sociale stijging en daling in Nederland. Leiden: Stenfert Kroese Kalmijn, M. (1987), De sociale positie van de onderwijzer: maatschappelijk aanzien, leefstijl en sociale herkomst van de beroepsgroep. In: Jeugd en Samenleving, jrg 17 1987 p. 675-689 Kurver B. et al, Lerende Leraren, Evaluatie Lerarenbeurs. ResearchNed 2015 In ‘t Veld-Langeveld, H.M. Beroepsbeeld en beroepsprestige. In: Van Heek (1958) p. 50-120 Liempt, Ad van (2005) Het journaal, vijftig jaar achter de schermen van het nieuws. Amsterdam: uitgeverij Balans, 2005.
November 2015
Ministerie van Binnenlandse Zaken (2001), De Arbeidsmarkt in de collectieve sector. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken, februari 2001. Sullerot, E.(1969) De vrouwenarbeid in onze tijd Bussum, uitgeverij Paul Brand 1969 OCW (2014) Klaar voor de toekomst! Sectorakkoord VO 2014-2017 OCW (2014) Bestuursakkoord voor de sector primair onderwijs OESO, Teachers Matter- attracting, developing and retaining effective teachers, Parijs: OECD 2005 OESO, Education at a glance 2014. Parijs OECD 2015 Oenen, S en Karsten S. (1991) Onderwijzen, een onmogelijk beroep Groningen Wolters Noordhoff 1991 Onderwijsraad (2013), Kiezen voor kwalitatief sterke leraren. Den Haag Onderwijsraad 2013 Portegijs W. e.a (2008). Verdeelde tijd - Waarom vrouwen in deeltijd werken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, november 2008 SEO (2004) en (2006) Beloningsverschillen tussen de marktsector en collectieve sector, Amsterdam Sikkes, R. (2000). Het sprookje van de statusdaling - feiten en mythen over leraren. Leeuwarden: LDC, 2000 Sikkes, R (2001). The teacher shortage – How to get new talent into the needy classrooms. Brussels: Education International in: Educational International Magazine may 2001 p. 8-11 Sixma, H. en Ultee, W. (1983) Een beroepsprestigeschaal voor Nederland in de jaren tachtig. In: Mens en Maatschappij no. 4 jaargang 58, 1983 p. 360-382 Waterreus, I. (2003). Lessons in teacher pay. Studies on incentives and the labor market for teachers, Amsterdam: Proefschrift: UvA
Status en salaris
23
24
November 2015
Status en salaris
Bijlage 1: Status, imago en aanzien in de media Mediakeuze Om te onderzoeken hoe er over de status geschreven en gedacht wordt, is bij vier dagbladen gezocht op de term leraar in directe relatie met de woorden status, aanzien of imago. De keuze van de dagbladen bestaat uit twee landelijke kranten (Volkskrant en Telegraaf) twee regionale kranten. Bij de keuze hiervan is gekeken naar kranten die relatief weinig of geen last van fusies, overnames of grote veranderingen hebben ondergaan. Daarnaast is gekeken welke kranten een onderwijsredacteur hebben of lange tijd hadden. Gekozen is voor de Leeuwarder Courant (noord, oplage +/- 90.000) en Brabants Dagblad (zuid, oplage +/- 130.000). Van al deze dagbladen is over die periode 2000-2010 de volledige tekst beschikbaar in Lexisnexis.
Zoektermen Het woord status betekent volgens Van Dale maatschappelijk aanzien. Daarom is gekozen om naast status en leraar ook het aanzien als zoekwoord toe te voegen. Imago of het Engelse image ligt daar dicht tegenaan, dat wordt omschreven als het beeld in de publieke opinie. Het rapport Leerkracht! schrijft in onder het kopje Maatschappelijke status: ‘dat wijst op een imagoprobleem’46. Reden om ook imago toe te voegen. Waardering is bewust uitgesloten: men kan wel waardering hebben voor een beroepsgroep – bijvoorbeeld uit de statusladder van Van Heek de strijkster in een wasserijbedrijf – omdat ze hun werk goed doen en het werk belangrijk wordt gevonden, maar de status toch laag inschatten.
columnist, minister etc). De uitspraken werden in vijf categorieën getypeerd en van een waarde voorzien in een driepuntsschaal: Status gedaald/moet omhoog
-1
Neutraal
0
Status goed/gestegen
+1
Vervolgens werd gekeken welke factor de spreker of schrijver koppelde aan de dalende of stijgende status. Dat bleek met een beperkte set van kernwoorden getypeerd te kunnen worden: aanzien (als synoniem voor status ‘de status is gedaald’, zonder verdere aanduiding); arbeidsmarkt; feminisering; gezag; kennis; klassengrootte; leidinggeven; maatschappelijk nuttig; overheidsbeleid; professionaliteit; salaris; selectie; uiterlijk; en tot slot: zeuren.
Resultaten sector
tendens
aantal
leraarsberoep algemeen
-0,66
125
leraar po
-0,57
21
leraar vo
-0,53
39
totaal
-0,63
185
Beoordeling In totaal werden over de periode 20002010 185 uitspraken gevonden met deze woordcombinaties. De zinnen werden uit het verhaal gelicht en gecodeerd op datum, krant, plaats in de krant, genre artikel. Van de citaten werd bekeken wie de bron was (leraar,
De meeste uitspraken gaan over het leraarsberoep in zijn algemeen en slechts zelden over afzonderlijke sectoren, de verschillen naar sector zijn ook klein. Over status wordt gemiddeld genomen negatief geschreven: die moet omhoog.
November 2015
Status en salaris
25
krant
tendens
aantal
klassegrootte
1
1%
Brabants Dagblad
-0,48
40
overheidsbeleid
1
1%
Leeuwarder Courant
-0,62
35
uiterlijk
1
1%
Telegraaf
-0,91
12
Volkskrant
-0,65
98
totaal
-0,63
185
Kranten verschillen niet in de teneur als zij over status zij schrijven: ze zijn het over een daling eens. Wel verschilt de mate waarin. De Telegraaf schrijft er weinig over, maar is veel negatiever dan de andere media. Het Brabants Dagblad laat veel genuanceerde deskundigen over het onderwerp aan het woord, waardoor de score iets positiever uitvalt. Het thema is in hoeveelheid het meest prominent aanwezig in de Volkskrant.
26
koppeling
aantal
percentage
totaal
185
aanzien
68
37%
kennis
43
23%
salaris
37
20%
professionaliteit
8
4%
maatsch. nuttig
7
4%
arbeidsmarkt
5
3%
feminisering
5
3%
leidinggeven
3
2%
zeuren
3
2%
selectie
2
1%
gezag
1
1%
November 2015
Status wordt het meest gebruikt als begrip voor het maatschappelijk aanzien in brede zin, zonder verdere koppeling aan een ander kernwoord. De belangrijkste andere begrippen die als reden voor stijging of daling worden aangegeven zijn kennis en salaris. Als het gaat over kennis wordt opvallend vaak genoemd dat het opleidingsniveau omhoog moet. Wanneer we het brede begrip aanzien weghalen, wordt helemaal duidelijk dat kennis en salaris met bijna 70 procent de belangrijkste kernbegrippen zijn. koppeling
aantal
totaal
117
kennis
43
37%
salaris
37
32%
professionaliteit
8
7%
maatsch. nuttig
7
6%
arbeidsmarkt
5
4%
feminisering
5
4%
leidinggeven
3
3%
zeuren
3
3%
selectie
2
2%
gezag
1
1%
klassegrootte
1
1%
overheidsbeleid
1
1%
uiterlijk
1
1%
Status en salaris
percentage
“Leraar krijgt universitaire mastertitel. Kwaliteit en aanzien omhoog”47, is bijvoorbeeld de kop van een artikel uit de Volkskrant . In zinnen over status die buiten de selectie vielen omdat ze over het buitenland gingen, gebeurde dat ook en worden Finland en Frankrijk als voorbeeld voor Nederland genoemd, omdat in die landen minimaal een academische graad nodig is om leraar te worden. Het salaris komt veelvuldig terug, enkele keren met name het hos-akkoord, de herziening van de onderwijssalarisstructuur van 1985. “Dat hos-akkoord heeft het imago van het onderwijs gekilld en heeft de tweedeling veroorzaakt. Er was voor niemand meer plek en de scholen zaten opgescheept met verzurende, oudere leraren.”48 Aanzien, salaris en kennis zijn de drie kernbegrippen waar 80 procent van de citaten met status wordt verbonden. De overige 20 procent wordt met 11 andere termen met status verbonden. Uiterlijk wordt bijvoorbeeld maar éénmaal genoemd. “Het gaat om kleine dingen. De docent moet status uitstralen, duidelijk maken wie uiteindelijk de baas is. Correcte kleding, geen slonzige trui.”49 Feminisering komt maar weinig voor en duikt in 3 procent van de gevallen op. “Leraren werden leraressen, en het leraarschap werd van bijna notabel een bezigheid die vooral mededogen oproept”,50 schrijft columnist Martin Sommer in de Volkskrant. groep
tendens
aantal
berichten, commentaren en columnisten
-0,86
43
buitenstaanders
-0,73
11
lerarenorganisaties
-0,69
16
ministerie en politiek
-0,68
22
leraren en studenten -0,67
33
November 2015
onderzoek en deskundigen
-0,39
54
schoolbestuurders
-0,33
6
Interessant is welke afzender de toon bepaalt. Berichten, commentaren en columns – stukken die vaak krachtige woorden gebruiken – waar de observatie of keuze van de verslaggever, dan wel de uitdrukkelijke mening van de commentator of columnist voorop staat - zijn het meest negatief. “Voor status en geld hoef je niet bij het onderwijs te zijn. Ooit was een leraar een intellectueel van aanzien. Het ‘hoofd der school’ behoorde tot de notabelen. Tegenwoordig worden ze gezien als mensen die de verkeerde opleiding kozen”,51 schrijft de Leeuwarder Courant in een commentaar Het zijn dus de journalisten en commentatoren zelf die de status laag inschatten. Blijkbaar niet beseffend dat de positie van de journalisten zelf in de statusladders pas écht fors is gedaald. Zij worden op de voet gevolgd door buitenstaanders met een mening over het onderwijs. Een oud-student van de lerarenopleiding, nu marketingstrateeg: “In het dorp waar ik vandaan kwam, woonden leraren in grote, dure huizen. Het beroep had nog een enorme status toen ik ging studeren.”52 Samen vormen zij met een score van lager dan -1 de kopgroep die duidelijk vaker vindt dat er een flinke statusdaling heeft plaatsgevonden. Leraren en studenten van lerarenopleidingen, onderwijsbonden, politici vormen de middengroep. Ook zij zijn uitgesproken negatief over het imago, maar toch is het beeld gevarieerder. Natuurlijk zijn er de stevige negatieve uitspraken. “Op feestjes oogstte zij meewarige blikken. ‘Jij? Juf?’ Het beroep heeft immers weinig status.”53 Maar daarnaast wordt er vooral in het basisonderwijs mild gesproken over het ‘goede salaris’ in combinatie met status. Bij de onderwijsbonden is ook Beter Onderwijs Nederland gerekend, de organisatie die sinds 2006 actief is in het debat, vaak de opiniepagina’s bespeelt en veelvuldig wijst op de dalende status. ‘Qua status staat de leraar volgens Verbrugge op dezelfde hoogte als de kelner’54 schrijft de Volkskrant in een interview met Ad Verbrugge, voorzitter Beter Onderwijs Nederland in de Volkskrant.
Status en salaris
27
Het minst negatief zijn onderwijsonderzoekers en deskundigen. Zij nuanceren de statusvraag soms door te wijzen op de ontwikkeling van het leraarsberoep op statusladers. Laten zien dat de status vroeger helemaal niet zo hoog was als vaak wordt verondersteld. Of ze zien positieve ontwikkelingen te melden zijn. “Aantal aanmeldingen voor opleiding stijgt met 20 procent. Status en salaris verbeterd”55, meldt directeur Dick de Wolf van de lerarenopleiding in Utrecht. Datzelfde zien we in versterkte mate terug bij de kleine groep van schoolbestuurders, die vrij neutraal oordelen. J. Houben van de Fontyshogeschool: “Vijf jaar geleden lag het imago van de leraar nog dicht bij het vriespunt. Nu zien we enthousiasme.”56 Wat leert dit intermezzo? Naast ‘het aanzien’ zijn kennis en salaris de meest genoemde begrippen die gebruikt worden om een dalende of eventueel stijgende status te duiden. Opvallend is verder dat het vooral de journalistiek zelf is – in de vorm van verslaggevers, columnisten en commentatoren – die de status het negatiefst duiden. Blijkbaar niet beseffend dat de positie van de journalisten zelf in de statusladders écht fors is gedaald.
46 Commissie Leraren (2007) p. 31 47 Volkskrant 11-9-2007 48 Volkskrant 24-8-2002 49 Leeuwarder Courant 15-1-2004 50 Volkskrant 20-6-2008 51 Leeuwarder Courant 24-10-2005 52 Volkskrant 24-8-2002 53 Leeuwarder Courant 22-10-2010 54 Volkskrant 7-11-2006 55 Volkskrant 21-8-2008 56 Brabants Dagblad 3-2-2006
28
November 2015
Status en salaris
Bijlage 2: Sociologendebat over statusladders Vallen de statusladders eigenlijk te gebruiken om sociale stijging en daling te signaleren? Door de jaren heen hebben sociologen daar uitvoerig over gedebatteerd. Toen Van Heek werkte aan zijn beroepsprestige ladder op basis van oordelen van het publiek, vroeg Van Doorn zich in 1955 al af of één maat voor sociale status niet een te mager zou zijn. Hij stelde dat er eerder een ‘polyhiërarchische ordening van beroepen’57 moest komen, die gebaseerd zou zijn op meerdere factoren zoals bijvoorbeeld inkomen, kennis, afkomst, opleiding. Van Heek weerlegt die kritiek dat het beroepsprestige te mager zou zijn. Volgens hem is ‘prestige zeker geen objectief criterium, maar wel een realiteit…een realiteit die duidelijk in de publieke opinie weerspiegeld wordt en zeker voor concreet onderzoek vatbaar is.’58 Het debat over één maat of meerdere factoren verhevigde zich toen in 1983 Sixma en Ultee kwamen met een nieuwe eendimensionale beroepsprestigeladder59. Ganzeboom et al vinden dat door de intrede van multivariante analysemethoden de zoektocht naar de best single indicator van sociale ongelijkheid is achterhaald60. De invloed van tal van factoren op de sociale verschillen kan daarmee worden bepaald. Zij verwijzen uitvoerig naar het werk van de Franse socioloog Bourdieu die in zijn boek Distinction61 uitgaat van twee componenten: het economisch en cultureel kapitaal. Ganzeboom zelf prefereert opleiding en inkomen als betere voospellers voor levenskansen en schoolsucces dan alleen het beroep. Kijkend naar Bourdieu plaatst Ganzeboom leraren bij de culturele elite, die weliswaar niet zo
November 2015
veel verdienen maar wel over veel cultureel kapitaal beschikken, iets wat ondersteund wordt door de twee schalen die hij voor beide soorten statusladders ontwikkelt. Hij concludeert uiteindelijk dat voor sociologisch onderzoek ‘beroepsprestige als centrale maat’ te mager is om de sociale verschillen te duiden. Het opleidingsniveau geeft hij een nog zwaarder gewicht voor het verklaren van veel leefstijlkenmerken en levenskansen.62 Sixma en Ultee gaan in hun onderzoek slechts in een voetnoot in op de discussie. ‘Overigens is de bestudering van het aanzien van beroepen, ook als het niet volledig samenhangt met sociaal aanzien, op zicht belangwekkend’, zeggen zij. ‘Als ladders geen aanzien zouden blijken te meten, maar algemene aantrekkelijkheid, zouden ze ook theoretisch interessanter kunnen zijn.’63 Bakker en Blees-Booij onderzoeken in hun artikel Verklaren twee meer dan een?64 of meerdere factoren leiden tot een heel andere indeling van de sociale verhoudingen. Zij noemen statusladders ‘de symbolische kant van de sociale stratificatie’. Die symbolische kant is stabiel, concluderen zij uit de vergelijking van Sixma en Ultee met Van Heek. ‘Uit deze gegevens blijkt dat het prestige van beroepen in de loop der tijd nauwelijks verandert: eens een hoog aanzien, altijd een hoog aanzien.’65 Wanneer zij de prestigeladders vergelijken met diverse andere methoden om sociale klassen te vergelijken (sociale netwerkschalen, sociaal-economsiche indelingen, functieniveau) komen zij uiteindelijk tot de conclusie dat de verschillen in uitkomsten minimaal zijn. ‘Voor het stratificatie-onderzoek betekent dit dat het statistisch niet veel uitmaakt welke indeling men kiest om sociale ongelijkheid te meten.’
Status en salaris
29
Ook al zijn er grote theoretische verschillen in de constructie van de schalen, volgens Bakker en Blees-Booij is vooral de onderzoeksvraag bepalend welke schaal gebruikt moet worden. Een indeling naar sociale klasse is nuttig bij onderzoek naar de arbeidssituatie, de tweeslag met zowel economische als culturele elementen leent zich weer voor het toetsen van de theorie van Bourdieu. De beroepsprestigeladder is volgens Bakker en Blees-Booij juist effectief bij het bepalen van het maatschappelijk aanzien. Een standpunt waar ik mij bij aansluit. Wat Bakker en Blees-Booij de ‘symbolische kant van de sociale straficatie’ noemen, of Sixma en Ultee die het interessant vinden dat statusladders ‘de algemene aantrekkelijkheid’ meten, dan wel Van Heek die oordeelt dat ze een ‘realiteit in de publieke opinie’ weergeven, maakt de statusladders een bruikbaar instrument in het publieke debat over de status van het leraarsberoep.
57 Van Doorn (1955) aangehaald in Bakker & Blees-Booij (1995) 58 Van Heek (1958) p. 12 59 Sixma en Ultee (1983) 60 Ganzeboom et al (1987) 61 Bourdieu (1984/1979) 62 Ganzenboom et al (1987, P. 155) 63 Sixma en Ultee (1983, p. 375) 64 Bakker & Blees-Booij (1995) 65 Bakker & Blees-Booij (1995) p. 249
30
November 2015
Status en salaris
Algemene Onderwijsbond Postbus 2875 3500 GW Utrecht Tel 0900 4636262
[email protected]
November 2015
Status en salaris
31