Behoort bij punt 2 van de agenda van de 241ste vergadering van het bestuur d.d. 11 november 2010
Verslag van de 240ste openbare vergadering van het bestuur van het Productschap Margarine, Vetten en Oliën, gehouden op donderdag 24 juni 2010 in Kasteel Groeneveld te Baarn. Aanwezig: Ondernemersleden
Werknemersleden
Oliefabrikage, olieraffinage, spijsolie- en hardingsindustrie A.C. van der Klauw J. Gijsen Margarine-industrie I. Tiesinga Industrie van dierlijke vetten M.A.D.M. Beerendonk Veevoeder-industrie H.W.C.M. Flipsen Chemische Industrie Groothandel en tussenpersonen E.J. Jaspers Detailhandel M.J.B. Jansen Ministerie van LNV G.F.C. Heijink Ministerie van VWS Sociaal-Economische Raad Productschap MVO W. Oosterhuis, voorzitter F.A.G.M. Claassen, secretaris T.C.M. Vrancken
E. Staal
2
1. Opening De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. De heer Vrancken meldt dat er bericht van verhindering is ontvangen van de heer Macnack en zijn plaatsvervanger de heer Kant, de heer Roelofse, de heer Van der Veen, de heer Osseweijer, de heer Ten Kate en zijn plaatsvervanger de heer Borgesius, mevrouw Boot en mevrouw Van der Velden. 2. Verslag van de 239ste vergadering van 21 januari 2010 De voorzitter stelt het verslag aan de orde. Behalve een typefout op blz. 7 waar NOG’s staat in plaats van NGO’s zijn er geen op- of aanmerkingen op het verslag en wordt het als zodanig vastgesteld. . 3. Mededelingen en ingekomen stukken De heer Vrancken meldt dat hij van de SER een aantal exemplaren van een boekje over de Wet op de bedrijfsorganisatie heeft ontvangen. Dit is een handig boekje om kennis te nemen van de inhoud van de wet. Bestuursleden en hun plaatsvervangers zullen binnenkort een exemplaar toegestuurd krijgen. 4. Jaarrekening 2009 Op verzoek van de voorzitter geeft de heer Vrancken een toelichting op de belangrijkste resultaten van de Jaarrekening 2009. Spreker geeft aan dat de Jaarrekening 2009 is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring van KPMG. De in bijlage 5 opgenomen verklaring is geprint op blanco papier en is ook niet ondertekend. Dit is gebeurd op verzoek van KPMG en is een van de maatregelen om misbruik van handtekeningen op het internet tegen te gaan. Het secretariaat beschikt uiteraard wel over een op KPMG-papier ondertekende verklaring. Zonder hiervan een groot punt te willen maken merkt de heer Gijsen op dit vreemd te vinden. Het bestuur moet immers kennis kunnen nemen van een originele accountantsverklaring en de heer Gijsen vindt misbruik een verkeerd argument om dit niet aan het bestuur voor te leggen. De heer Vrancken geeft aan dat het bij nader inzien beter was geweest een kopie van het originele exemplaar apart met de agendastukken mee te sturen. Dat zal volgend jaar zeker gebeuren. Verder geeft hij aan dat wat hem betreft de jaarrekening een stuk helderder is geworden doordat een aantal op de sector gerichte activiteiten die tot dusver onder de post Diensten door derden werden verantwoord zijn samengevoegd met de post Financiële relaties en sectoractiviteiten. Hierdoor bevat de post Diensten door derden nog uitsluitend uitgaven voor diensten door derden die betrekking hebben op uitvoeringskosten ten behoeve van de organisatie. Wat de resultaten 2009 betreft geeft spreker aan dat aan het begin van het jaar al duidelijk was dat er een druk op de inkomsten uit administratieve heffingen zou komen. In de eerste maanden van 2009 was de teruggang fors maar gelukkig zijn de inkomsten in de tweede helft van het jaar weer aangetrokken. De totale inkomsten zijn uiteindelijk uitgekomen op een bedrag van € 1.918.552. Dit is ongeveer € 26.000 lager dan begroot.
3 Ook was het aan het begin van het jaar al bekend dat de pensioenlasten aanmerkelijk zouden stijgen en daarom heeft MVO er alles aan gedaan om het tekort dat voor 2009 sowieso werd verwacht niet verder te laten oplopen. De totale uitgaven bedroegen € 2.218.513. Dit is € 55.487 lager dan begroot en ook lager dan het kostenniveau van 2008. Het negatieve resultaat is uitgekomen op € 299.961 terwijl in de begroting rekening was gehouden met een tekort van € 329.000. Daarmee komt het Eigen Vermogen ultimo 2009 uit op € 1.080.852 en dat is dus iets hoger dan het doelvermogen van € 1 mln. De heer Staal stelt voor de tekst bij de kosten van de pensioenregeling op bladzijde 6 te wijzigen. Het vindt het juister de zin “Vanaf 2007 is een pensioenpremie ingevoerd waarvan 1/3deel voor rekening is van de werknemers en 2/3-deel ten laste komt van de werkgever” te vervangen door “Vanaf 2007 is de korting van 100% van de pensioenpremie vervallen en moest weer premie worden betaald (1/3-deel voor rekening van de werknemers en 2/3-deel voor rekening van de werkgevers)”. De voorzitter kan zich hierin vinden. De wijziging is echter als zodanig niet van wezenlijke invloed op de jaarrekening en daarom kan naar zijn mening worden volstaan met het noteren van deze opmerking in het verslag. Verder wijst de voorzitter op de gebruikelijke door de SER voorgeschreven bijlagen, in het bijzonder Bijlage 3 Besluit rekening van baten en lasten 2009. Deze bijlage moet specifiek door het bestuur worden vastgesteld. De leden van het bestuur stemmen in met de Jaarrekening 2009. Vaststelling bedrag van de inkomsten en uitgaven 2009 Het Besluit rekening baten en lasten 2009 wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Het bestuur verleent daarmee décharge aan het dagelijks bestuur over het gevoerde financieel beleid. 5. Ontwikkelingen in de MVO-sector Ter vergadering wordt een overzicht uitgereikt van de Nederlandse in- en uitvoer van de eerste 4 maanden van 2010 in vergelijking met dezelfde periode in de drie voorgaande jaren. Desgevraagd door de voorzitter geeft de heer Vrancken aan dat voor dit vaste agendaonderdeel voortaan een overzicht zal worden meegestuurd waaruit blijkt hoe de handelsstromen zich in de sector ontwikkelen. Uit het bijgaande overzicht blijkt dat de invoer van oliezaden ten opzichte van 2009 een forse daling laat zien (minus 322.000 ton). De totale invoer ligt echter desondanks nog wel boven het niveau van 2008. Er zijn fors meer sojabonen uitgevoerd en de totale uitvoer ligt globaal op hetzelfde niveau als 2009. Wat de plantaardige oliën en vetten betreft zijn er 150.000 ton minder oliën en vetten ingevoerd dan in dezelfde periode van 2009. Ook de totale uitvoer blijft zo’n 30.000 ton onder die van vorig jaar. Met name voor palm- en zonnebloemolie is de daling merkbaar. Daarentegen is er een forse toename van kokosolie. De dierlijke vetten laten zowel voor de invoer als de uitvoer een forse toename zien ten opzichte van 2009 en zitten weer op hetzelfde niveau als het topjaar 2008. Ook bij de eindproducten (margarine, halvarine en spijsvetten) is een soortgelijke positieve ontwikkeling te zien.
4 Desgevraagd door de voorzitter geeft de heer Van der Klauw aan dat bij de cijfers van palmolie rekening moet worden gehouden met het wegvallen van ruwe palmolie voor energieopwekking door Essent in 2008 en voorafgaande jaren. Dit verklaart een deel van de achteruitgang. De heer Gijsen informeert wat deze cijfers betekenen voor de inkomsten van het productschap. De heer Vrancken geeft aan dat de inkomsten uit administratieve heffingen zich tot nu toe op het niveau van de in de begroting opgenomen bedragen bewegen. Spreker verwacht ook voor de resterende maanden van 2010 geen grote afwijkingen. De heer Jansen vindt de cijfers nuttig maar zou graag ook meer inzicht willen hebben in de stromen tussen de grote handelsblokken. Hij zou het overzicht graag aangevuld zien met cijfers over herkomst en bestemming om zodoende een beeld te hebben van de internationale context. De heer Claassen wijst erop dat voor dit specifieke doel factsheets voor palmolie, soja en raapzaad zijn opgesteld. Hierin worden marktgegevens overzichtelijk gepresenteerd en wordt de rol en betekenis van Nederland in internationaal verband verduidelijkt. Spreker geeft aan dat er momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Factsheet Palmoil 2010. 6. PBO-aangelegenheden De voorzitter meldt dat er binnen de betrokken ministeries (SZW, LNV en EZ) nog wordt gewerkt aan de definitieve tekst van de AMVB. Door deze maatregel van bestuur wordt o.a. het draagvlakonderzoek in de wet verankerd en op verzoek van de Tweede Kamer is afgesproken deze nieuwe tekst opnieuw in het parlement te behandelen. Naar verwachting zal dit niet voor het einde van het jaar gebeuren. In aanvulling hierop meldt de secretaris dat, ondanks de vertraging van de AMVB, de productschappen met elkaar hebben afgesproken het draagvlakonderzoek vóór eind 2011 te zullen uitvoeren. De productschappen hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk 1 of 2 onderzoeksbureaus te kiezen die het onderzoek moeten gaan uitvoeren. Een werkgroep heeft 4 bureaus uitgenodigd om een offerte uit te brengen en in september zal worden gekeken welk bureau of welke bureaus het geschiktst zijn. De voorzitter geeft aan dat wat hem betreft het enthousiasme voor het draagvlakonderzoek niet groot is. Het kost de MVO-organisatie en het MVO-bedrijfsleven veel tijd en geld. Spreker is van mening dat het bestuur zelf in voldoende mate bij machte is om de visies van de achterban weer te geven. Mocht het bedrijfsleven onverhoopt vinden dat er weinig behoefte meer is aan een Productschap MVO dan is datzelfde bedrijfsleven zelf bij machte om dat oordeel uit te spreken. Het draagvlakonderzoek is dus een pure politieke actie, daar ontkomt MVO niet aan omdat we gebonden zijn aan de wet. Door het draagvlakonderzoek te koppelen aan een nieuwe toekomstvisie en meerjarenactiviteiten die samen met de achterbannen zijn ontwikkeld, kunnen activiteiten in het juiste perspectief worden geplaatst en kunnen de kosten hopelijk beperkt blijven. 7. Stand van zaken Ontwikkeling Toekomstvisie MVO 2011-2015 De secretaris meldt dat inmiddels de eerste gesprekken zijn gevoerd, o.a. met de VERNOF, om input te verkrijgen voor de toekomstverkenning en de daarin op te nemen prioriteiten. Behalve een blik op de toekomst wordt ook een evaluatie gemaakt van de Toekomstverkenning 20062010. Binnenkort zal ook worden gesproken met de andere brancheorganisaties, vakbonden en met enkele grote bedrijven die van belang zijn in de diverse subsectoren. Begin november staan de laatste gesprekken gepland met de vakbonden en met het BNMF-bestuur. De
5 planning is om een uitgewerkt concept Toekomstvisie 2011-2015 voor te leggen in de bestuursvergadering van november. 8. Actuele items a. Voeding en Gezondheid De secretaris meldt dat in Nederland de inname van transvetzuren en verzadigde vetzuren via de voeding in de periode 2003-2010 sterk is gereduceerd dankzij de inspanningen van de Task Force Verantwoorde Vetzuursamenstelling. De eindresultaten zullen worden gepresenteerd op het jubileumcongres van het Voedingscentrum op 16 november a.s. Formeel loopt het werk van de Task Force in 2010 af, maar de Nederlandse overheid en het Voedingscentrum willen graag met het betrokken bedrijfsleven doorgaan. Omdat MVO en betrokken bedrijfsleven als initiatiefnemers van de Task Force veel van de sectordoelstellingen hebben bereikt, zal voortzetting voornamelijk betrekking hebben op andere sectoren zoals vlees en zuivel. Het is dan voor MVO moeilijk om de lead te blijven nemen en daarom past een iets terughoudender opstelling. Mevrouw Tiesinga benadrukt dat het belangrijk is om te blijven participeren om zodoende de discussie te kunnen blijven volgen en te beïnvloeden. Op 16 juni had een plenaire stemming (1e lezing) plaats binnen het Europees Parlement (EP) over het voorstel voor een Verordening Consumenteninformatie. Doel van het voorstel is om de huidige wetgeving rond etikettering en voedingswaardedeclaratie samen te voegen, te vereenvoudigen en te moderniseren. Volgens de secretaris heeft het EP een duidelijk signaal gegeven aan de industrie dat er veel meer informatie op de verpakking moet komen. Het z.g. stoplichtsysteem zal geen doorgang vinden maar er wordt gepleit voor verplichte declaraties van een aantal zaken. Het voorgestelde beleid met betrekking tot transvetzuren is ongunstig voor de MVO-sector. Het zal nog wel even duren voordat het formele besluit is vastgesteld. Mevrouw Tiesinga onderstreept het belang om juist nu actief te lobbyen en input te geven. De heer Jansen sluit zich hierbij aan. Het in detail voorschrijven wat vermeld moet worden zegt niet alles en kan verwarrend werken. Wel kan het declareren van bepaalde zaken voorkomen dat ook andere maatregelen worden genomen. Tenslotte meldt de secretaris dat MVO actief is betrokken bij de voorbereidingen van het Euro Fed Lipid Congress dat in 2011 in Rotterdam zal worden gehouden. Het congres krijgt als titel mee “Oils, fats and lipids for a healthier and sustainable World”. Het is de eerste keer dat dit Europese congres over de wetenschap en de technologie van oliën en vetten in Nederland wordt gehouden. Het congres trekt jaarlijks zo’n 600 technologen en wetenschappers uit geheel Europa en daarbuiten. MVO wil op dit congres de Nederlandse oliën- en vettensector promoten, door o.a. het ontwikkelen van promotiemateriaal over de sector en de organisatie van een excursie door de Rotterdamse haven. Daarnaast wil MVO zich inzetten om een prominente Nederlandse gastspreker (bijvoorbeeld een minister) in het programma te krijgen. Professor Ronald Mensink van de Universiteit van Maastricht treedt op als voorzitter van het wetenschappelijk comité.
6 b. Duurzame ontwikkeling Duurzame palmolie De initiatieven van de afgelopen jaren voor de verduurzaming van de productie van palmolie beginnen hun vruchten af te werpen. Het gecertificeerde volume duurzame palmolie neemt inmiddels gestaag toe. De secretaris geeft aan dat MVO een aanjager wil zijn in het stimuleren van de markt voor duurzame palmolie en heeft een ambitie voor duurzame palmolie geformuleerd, namelijk dat ‘Uiterlijk eind 2015 alle voor de Nederlandse markt bestemde palmolie duurzaam is.’ De afgelopen maanden heeft MVO de interesse onderzocht voor het oprichten van een Task Force Duurzame Palmolie. Deze Task Force zal invulling moeten geven aan het realiseren van deze ambitie en het vergroten van het draagvlak voor de RSPO. De Task Force is bedoeld voor zowel brancheorganisaties als individuele bedrijven. De afgelopen maanden zijn de eerste verkennende afspraken gemaakt met diverse brancheorganisaties zoals VBZ, CBL, BNMF, Nevedi, FNLI en VAVI. De meeste organisaties hebben inmiddels aangegeven te willen meewerken aan de oprichting van deze Task Force. Daarnaast hebben ook enkele individuele bedrijven gemeld geïnteresseerd te zijn in deelname. Spreker meldt dat er inmiddels een eerste positieve kick-off sessie is geweest en dat komende maanden diverse activiteiten zullen worden opgezet om de uitgesproken ambitie verdere bekendheid te geven en ook om te zetten naar concrete activiteiten. De voorzitter heeft de indruk dat het bedrijfsleven in Nederland aardig op stoom begint te komen. Daarentegen blijft het in een aantal andere EU-landen angstwekkend stil. Nederland is te smal ten opzichte van de totaliteit van het aanbod. Hij zou het een stap in de goede richting vinden als de Task Force de afnameproblematiek zou kunnen internationaliseren. De heer Heijink is het daarmee eens. Hij wijst op een conferentie over duurzame palmolie op 13 juli a.s. in Londen waar de CEO’s van een aantal grote internationale ondernemingen zijn uitgenodigd om over duurzame palmolie te discussiëren en ambities uit te spreken. Nederland heeft bewust samenwerking met Engeland gezocht. Hij hoopt dat ook andere landen zich later hierbij aansluiten. Het is goed dat overheden met elkaar afstemmen, ook internationaal. Samen met het bedrijfsleven moet men elkaars initiatieven versterken. De heer Van der Klauw zou het toejuichen als in dit verband de Nederlandse overheid met één mond zou spreken. Spreker signaleert dat er vanuit verschillende beleidshoeken andere, soms tegenstrijdige geluiden zijn te horen. Hij pleit voor afstemming op het hoogste niveau en coördinatie van de vele, uiteenlopende initiatieven. Vanuit de industrie was er enige onduidelijkheid over de meeting in Londen en ook de angst dat er naast de RSPO nieuwe platforms zouden ontstaan die de acceptatie en effectiviteit van het proces nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Verantwoorde soja De secretaris meldt dat de Ronde Tafel voor Verantwoorde Soja (RTRS) begin juni aangescherpte principes en criteria heeft aangenomen op haar vijfde jaarvergadering. Met de nieuwe principes en criteria kan daadwerkelijk marktgerichte RTRS-certificering plaatshebben, wat een doorbraak is voor de productie en het gebruik van onafhankelijk gecertificeerde verantwoorde soja. Het bestuur van de RTRS heeft verder een werkgroep ingesteld die op korte termijn gaat kijken hoe onder meer de RTRS-certificering van genetisch niet-gemodificeerde soja kan worden
7 georganiseerd. Dit naar aanleiding van kritiek van NGO’s dat de RTRS alleen naar gg-soja zou kijken. De secretaris geeft aan dat het bij de RTRS om duurzame productie gaat en binnen de RTRS is steeds het standpunt ingenomen dat dit voor zowel gg-soja als non gg-soja van toepassing dient te zijn. Verder geeft de secretaris aan dat de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst van de RTRS zijn: -
Betrokkenheid van producenten vergroten: Om te voorkomen dat de RTRS alleen voor de Europese markt wordt ontwikkeld, is het belangrijk om het draagvlak onder producenten in Latijns Amerika en de VS verder te vergroten.
-
Soja Plus Abiove en Aprosoja hebben een alternatief systeem voor verantwoorde soja ontwikkeld. Het systeem is nog niet in detail uitgewerkt maar gaat vooral uit van het voldoen aan de strenge Braziliaanse milieuwetgeving + het Amazone Moratorium. Tot heden hebben alle NGO’s zich nog gedistantieerd van het Soja Plus initiatief.
-
Afname duurzame soja De roep vanuit NGO’s en van producenten om concrete afname van duurzame soja (meel of olie) zal komende jaren sterker worden. Dit vraagt concrete acties van de afnemers (diervoederindustrie, levensmiddelenindustrie en retail). Nevedi heeft met enkele marktpartijen in Nederland (Vion, FrieslandFoods, Ahold, etc.) via het Initiatief Duurzame Soja de handschoen opgepakt om op korte termijn al meer duurzaam geproduceerde soja naar Nederland te halen. Desgevraagd door de voorzitter geeft de heer Flipsen een toelichting op de activiteiten van de Nevedi. Het streven is erop gericht om in 2015 100% duurzaam geproduceerde soja op de Nederlandse markt te realiseren. Wat spreker betreft zijn het dezelfde doelstellingen als zojuist voor palmolie is gezegd. Nevedi probeert het Nederlandse initiatief in Europa breder te trekken. Vorige week is op de algemene vergadering van FEFAC (de Europese brancheorganisatie) in Hamburg besloten om een standaard te accepteren die 1 op 1 gelijk loopt met de RTRS. Hij heeft er vertrouwen in dat hierdoor meer landen zullen volgen. Het betreft vooralsnog beperkte volumes. Dit moet meer als een signaal worden gezien. Volgend jaar echter zou dat al kunnen oplopen tot 1 miljoen ton en spreker hoopt daarmee de kritische geluiden weg te nemen. De ambitie voor 2015 is een serieus doel. Het is echter een wereldwijd proces en je hebt niet altijd de hele wereld mee. De heer Jansen informeert of de discussie om non-ggo bij de certificering te betrekken niet iets is dat belemmerend zou kunnen werken. De heer Flipsen denkt van niet. Het lijkt hem goed voor het hele proces en in de Europese context kan het wellicht ook helpen om andere landen aan boord te krijgen. Spreker denkt daarbij met name aan de Scandinavische landen en Zwitserland. De voorzitter is het daarmee eens. Hij was vorige week op de RTRS-jaarvergadering en meent dat op basis van wat hij van de lokale producenten heeft gehoord dit op zich geen probleem hoeft te zijn. Het grootste probleem is z.i. de problematiek in Brazilië waar de focus ligt op de productie in het Amazonegebied en de serrado’s daaromheen. Daar hebben de producenten en
8 de eerste schakels in de verwerkende industrie aangegeven dat zaken op dit moment te ver gaan en dat zij daarom even een pas op de plaats hebben gemaakt. West-Europa zal hoe dan ook in een bepaalde mate tot overeenstemming moeten komen met de Brazilianen om in voldoende mate de RTRS boven water te houden. Dat vergt meer inspanningen dan oorspronkelijk verwacht en daarin past ook een stukje bescheidenheid omdat wij daar niet de baas zijn. Soja Plus, het alternatief van Abiove en Aprosoja, de Braziliaanse producentenorganisaties, is, naar de mening van de voorzitter, dan ook een serieus gespreksonderwerp en het gaat hem persoonlijk te ver om daar op dit moment grote afstand van te nemen. Uitgaande van de hoofddoelstellingen van de RTRS zou het best zo kunnen zijn dat we op een paar punten minder streng in de leer moeten zijn. Spreker begrijpt dat dat voor de NGO’s moeilijke uitlatingen zijn, maar bedacht moet worden dat de Brazilianen in hoge mate voldoende alternatieven hebben. De Europese markt is een belangrijke en betrouwbare markt maar ze hebben alternatieven die met het jaar sterker worden. In die zin moet de komende periode nadere invulling worden gegeven aan de teeltcriteria en is het nodig om de Braziliaanse inbreng op haar waarde te schatten. In aanvulling hierop geeft de heer Flipsen aan dat, vooruitlopend op het volgende agendapunt, er wellicht in het Europese kader van de Carbon Foot Print via de ILUC-factor naar compensatiemogelijkheden kan worden gezocht. Het steekt spreker dat te pas en te onpas soja via de ILUC-factor wordt gelinkt aan ontbossing terwijl de feitelijke situatie heel anders is. MVO Werkgroep Carbon Foot Print De secretaris geeft aan dat naar aanleiding van de (internationale) ontwikkelingen rond het communiceren van gegevens over broeikasgasemissies in onder meer de retail MVO vorig jaar heeft besloten tot het starten van een MVO (sub)werkgroep Carbon Foot Print. Deze werkgroep is inmiddels een aantal keren bij elkaar gekomen en heeft geconstateerd dat het communiceren van getallen over broeikasgasemissies per oliesoort op dit moment zal leiden tot veel verwarring. De MVO-sector zou de discussie rond duurzaamheid anders willen insteken, namelijk met een focus op ‘continuous improvement’. Tegelijk is het tij rond carbon foot print niet meer te keren en zal de MVO-sector meer inzicht moeten krijgen in de broeikasgasemissies per grondsoort. Daarom heeft de werkgroep besloten Blonk Milieu Advies te vragen om voor palmolie, soja, raap en dierlijk vet in kaart te brengen wat door de keten heen de belangrijkste bronnen van emissies zijn. Op basis van de eerste resultaten van deze studie is besloten tot het maken van een bondig communicatiedocument dat als doel heeft om inzicht te geven in zowel de inspanningen en geboekte resultaten van de MVO-sector als in mogelijke verbeterdoelen waar het gaat om duurzame ontwikkeling. Daarnaast is MVO ook betrokken bij het Project Carbon Foot Print van het Productschap Diervoeder. Daar is MVO gevraagd om ook financieel te participeren met een investering van € 26.074. De secretaris geeft aan dat de MVO-werkgroep een aantal kritische kanttekeningen bij het PDV-project heeft geplaatst. Het meten en het communiceren van gegevens over broeikasgasemissies moet geen doel op zich zijn, maar moet leiden tot reductie van broeikasgassen. De werkgroep vindt dat er teveel focus op het meten zelf ligt en is tevens van mening dat het project te sterk nationaal georiënteerd is.
9 De onderzoekers zijn bekend met internationale ontwikkelingen en databases, maar willen desalniettemin los van de Sustainable Consumption Platform Round Table hun werkzaamheden voortzetten. Ondanks deze kritische kanttekeningen geeft de secretaris aan dat het toch belangrijk wordt gevonden om aangesloten te blijven. Het wordt door de werkgroep zinvol geacht om met name bij het ontwikkelen van een methodologie voor carbon foot printing betrokken te zijn. Om deze reden heeft MVO aangegeven met een bedrag van € 7.500 te willen deelnemen. Het bestuur wordt gevraagd om met dit voorstel in te stemmen. De heer Flipsen (tevens vice-voorzitter van PDV) heeft behoefte aan het geven van een nadere toelichting. Vorig jaar heeft PDV de systemen die mogelijk zijn om Carbon Foot Printing te kunnen berekenen laten inventariseren. Naar aanleiding hiervan was het PDV-bestuur van mening dat dit project niet alleen door PDV maar agrobreed zou moeten worden aangepakt. Het gaat per slot van rekening niet alleen over diervoeder maar over de hele keten, van het beginpunt tot en met de retail. PDV heeft vervolgens alle partijen die in de keten actief zijn benaderd en daar was MVO een van. Alle partijen hebben toen aangegeven te willen meedenken over de systematiek. Om enig misverstand te voorkomen geeft spreker aan dat PDV uitsluitend een tool wil maken om te rekenen voor de diervoedersector. Het is dus niet zo dat PDV in dit project zou willen starten om berekeningen uit te voeren voor andere delen dan de diervoederkolom. De heer Jansen begrijpt dit wel maar heeft er toch moeite mee dat PDV geld vraagt aan andere schappen. Afstemming is logisch maar spreker is er geen voorstander van om geld op deze wijze rond te pompen. In antwoord hierop geeft de heer Flipsen aan dat dit ook binnen HPA-verband met de andere productschappen is besproken. Het moge duidelijk zijn dat het onderwerp niet alleen voorbehouden is aan PDV. Eigenlijk zou er een landelijk platform moeten zijn waar deze problematiek agrobreed zou worden opgepakt. Dat het PDV deze rol nu oppakt is naar zijn mening prima. Tegelijkertijd zou het, zeker in de Europese context, sterker zijn om via een landelijk initiatief, alle productschappen faciliterend te maken en ook Europees te linken aan het Franse INRA. Deze gedachte is ook openlijk geventileerd door het PDV-bestuur. Verder zou het een enorme stap vooruit zijn als je zou besluiten in Nederland de coördinatie in handen te geven van een onafhankelijke en gezaghebbende organisatie. Door aan te sluiten bij de Sustainable Consumption Platform Round Table weet je meteen dat je een aantal zeer belangrijke spelers in de Europese industrie op één lijn hebt. Dan zit je met zo’n breed strategisch kader met Nederland als aanjager op een heel goede manier dit voor te bereiden. Het PDV-bestuur is van mening dat het project dus zo spoedig mogelijk naar een landelijk niveau zou moeten worden getrokken waarbij de overheid een belangrijke rol zou kunnen vervullen. De heer Gijsen beaamt de woorden van vorige spreker. Hij kan zich een faciliterende rol voor de productschappen goed voorstellen. De voorzitter meent dat deze benadering ook wel de MVO-werkgroep zal aanspreken. Ook de MVO-sector wil deze zaak in internationale context zien. Uiteraard zul je vanuit Nederland ook wat moeten doen maar wat hem betreft hoef je daar niet mee voorop te lopen. Spreker denkt dat de door de heer Flipsen geschetste benadering een goede lijn is. Het is zeker nuttig om in productschappenverband deze discussie op te pakken.
10 Het bestuur gaat akkoord met het voorstel om een bedrag van € 7.500 beschikbaar te stellen voor het PDV-project. Biobrandstoffen De secretaris geeft een toelichting op de stand van zaken inzake biobrandstoffen. Een belangrijk aandachtspunt is de implementatie van de RED. Het ‘mass balance’-systeem is inmiddels geaccepteerd voor toepassing binnen de RED. De EC legt de nadruk op de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en op wat moet worden gedaan om te waarborgen dat uitsluitend duurzame biobrandstoffen worden gebruikt. De EU moedigt de industrie, regeringen en NGO’s aan regelingen op te zetten om duurzaamheid van biobrandstoffen te certificeren. MVO zal zich inspannen om systemen op te zetten die vanuit de dagelijkse praktijk ook werkbaar zijn. De ervaringen die momenteel worden opgedaan bij de rapportageverplichtingen zullen daar zeker bij worden betrokken. Meerjarenafspraak energiebesparing De secretaris meldt dat op basis van de Energie-efficiencyplannen 2009-2012 van de individuele MVO-bedrijven zo’n 225 efficiencymaatregelen worden gepland met een totale investering van € 58 miljoen. Verwacht wordt dat over deze periode het energieverbruik met 12,7 % kan worden verbeterd ten opzichte van 2008. De heer Jansen informeert of bekend is hoeveel besparingen dat gaat opleveren. De secretaris zegt toe dit te laten berekenen. Ook zal hij daarbij de vermindering van de CO2-uitstoot proberen te kwantificeren. Campagne voor inzameling gebruikte frituurvetten Om te bevorderen dat gebruikt frituurvet niet langer zo maar wordt weggegooid maar juist wordt hergebruikt wil MVO het inzamelen collectief gaan oppakken en promoten. Door dit gezamenlijk op te pakken kan de sector professioneel naar buiten treden. Verder geeft de secretaris aan dat concrete besparingen kunnen worden gerealiseerd bij rioolbeheerders die jaarlijks veel kosten hebben vanwege verstoppingen door vetten in het riool. De doelstelling is om 10.000 ton gebruikt frituurvet extra in te zamelen. VROM en LNV zijn enthousiast en voorstander van een sectorale aanpak. De boodschap aan consumenten om frituurvetten te recyclen zal ook door de overheden worden uitgedragen. MVO kan dit project niet alleen oppakken en heeft gevraagd om financiering door de overheid. Naar verwachting is eind 2011 bekend of de overheid bereid is deze campagne op te pakken. c. Biotechnologie De secretaris geeft aan dat er voor de import van soja een technische oplossing moet komen voor de ‘low level presence’ van niet-toegestane GG-variëteiten. Het lijkt erop dat dit onderwerp op de Europese agenda naar de achtergrond is gedrukt. Momenteel ligt daar de focus op het toelaten van de teelt van reeds toegelaten soorten door de individuele lidstaten. Het risico dat de bijna import-stop van vorig jaar zich opnieuw voordoet hangt nog elke dag boven de markt. Dit probleem zal overigens alleen maar groter worden. Spreker laat ter vergadering een overzicht uitdelen met nieuwe sojavarianten die nog niet in Europa zijn goedgekeurd maar wel al reeds in de VS, Brazilië en Argentinië en daar bovendien ook al worden geteeld. Daar komt nog bij dat het niet alleen gaat om niet-toegelaten soja maar dat vervuiling ook kan optreden door niet-toegelaten maïs en niet-toegelaten raapzaadsoorten. Ook de voorzitter vindt de situatie buitengewoon kritisch. Er hoeft maar weinig te gebeuren en je hebt voor de MVO-sector maar ook voor de veevoederindustrie een kritische situatie. Er moet
11 snel weer gewerkt worden aan hernieuwde initiatieven om dit probleem weer prominent op de E.U.-agenda te krijgen. d. Kwaliteit en Voedselveiligheid Het overzicht van de stand van zaken wordt ter kennisgeving aangenomen. e. Stand van zaken activiteiten Marktinformatie en Statistiek Het overzicht van de stand van zaken wordt ter kennisgeving aangenomen. f. Arbeid en scholing Op het gebied van Arbeid en Scholing heeft MVO de afgelopen maanden een drietal cursussen georganiseerd, namelijk: MVO-Cursus food safety of vegetable oils and fats MVO-Cursus Preventiemedewerker MVO-workshop Werving en selectie van medewerkers Verder zijn er concrete stappen gezet voor invulling van de Intentieverklaring arbeidsmarkt en Scholing. Daarbij geeft de secretaris aan dat hoewel MVO van mening is dat waar mogelijk samenwerking met andere productschappen dient te worden gezocht, het de specifieke problematiek zoals deze door de achterban naar voren is gebracht de hoogste prioriteit geeft. De productschappen hebben met elkaar een drietal generieke projecten als interessante optie geïdentificeerd. Het gaat om de inzet van scholingsconsulenten, de opzet van pilots voor maatschappelijke stageplaatsen en het uitvoeren van onderzoek naar mobiliteit/motivatie en pilots regionale arbeidsmarktprojecten. In een gesprek met LNV is afgesproken dat MVO een drietal projecten onderbrengt bij de generieke projecten waarbij MVO zelfstandig verantwoordelijk is voor de uitvoering. Het betreft hier de volgende projecten: Project: Concept Maatschappelijke Stage - onderdeel van het generieke project ‘opzet pilots maatschappelijke stages’ MVO ontwikkelt een pilot voor maatschappelijke stages in de MVO-sector, rond het thema ‘het belang van oliën en vetten in een gezonde voeding’. Project: GRIP op de arbeidsmarkt - onderdeel van het generieke project ‘scholingsconsulenten’ Het GRIP-traject biedt P&O’ers en HR-managers/-adviseurs in de oliën- en vettensector de mogelijkheid om op een gestructureerde en creatieve wijze om te gaan met de veelheid aan factoren die op aanbod van en vraag naar arbeid van invloed zijn. GRIP biedt ook kansen om de mogelijkheden van mobiliteit van arbeiders tussen de MVObedrijven in een bepaalde regio beter in beeld te krijgen en te realiseren. Project: Duurzame verbindingen MVO en onderwijs - onderdeel van het generieke project ’ arbeidsmarktonderzoek mobiliteit en regionale pilots’ Dit project beoogt op structureel niveau de samenwerking tussen enerzijds het bedrijfsleven in de oliën- en vettenindustrie en anderzijds het beroepsonderwijs te versterken. Het streven is erop gericht om in 2010/2011 een pilot te hebben gerealiseerd
12 in de regio Rotterdam waarbij het regionale MVO-bedrijfsleven samenwerkt met drie onderwijsinstellingen (een elk voor HBO, MBO en VMBO). De heer Staal geeft aan dat bij de andere schappen waarbij hij als bestuurslid betrokken is er een commissie is van werkgevers en werknemers die voorstellen voorbereiden voor het bestuur. Spreker informeert hoe dat bij MVO is geregeld. De secretaris geeft aan dat MVO werkt met een Werkgroep Arbeid en Scholing. Deze bestaat uit HR-medewerkers van bedrijven, medewerkers van de afdeling Arbeid van het HPA en vakbondsvertegenwoordigers. Deze werkgroep komt 1x per jaar bij elkaar en bespreekt de grote lijnen en de inzet van de werkgroep. Er wordt een jaarplan opgesteld als richtlijn voor de uitvoering van activiteiten. In aansluiting hierop vraagt de heer Gijsen nog eens opnieuw naar deze structuur te kijken en ook te kijken of eenmaal per jaar bij elkaar komen niet te weinig is. De voorzitter vindt het prima om hiervoor een apart overleg te plannen en over structuur en inhoud van gedachten te wisselen. MVO zal hiervoor het initiatief nemen. De heer Flipsen informeert in hoeverre de activiteiten van de werkgroep ook worden afgestemd met de andere productschappen. Dat is in principe ook de vraag waar het volgens de heer Gijsen om gaat. Hoe coördineer je de plannen die zijn ontwikkeld en zitten daarbij ook de zaken waar de vakbonden belang aan hechten. De voorzitter geeft aan dat over de feitelijke uitwisseling van gegevens volstrekte openheid is. Over deze materie wordt regelmatig op secretaris- en voorzittersniveau in het reguliere overleg met de andere schappen gesproken. De HR-werkgroep speelt een duidelijke rol bij het aangeven welke projecten wel, niet of minder interessant zijn voor de MVO-sector en de betrokken bedrijven. Voor zover dat kan wordt meegedaan aan collectieve projecten, voor andere zaken wordt voor individuele projecten gekozen. Diverse collectieve projecten zijn niet interessant omdat MVO een sector is waar geen agrarische achterban is. De MVO-sector kent geen werknemers die werken in kassen of op boerderijen. Daarmee vallen een aantal generieke projecten automatisch af. De heer Flipsen vindt deze benadering logisch maar desalniettemin moet er goed worden gelet op dwarsverbanden en synergie-effecten. De heer Beerendonk wijst op mogelijke overlap met activiteiten die de vakbonden ook vragen aan individuele bedrijven. Hoe wordt daar tegenaan gekeken? De voorzitter geeft aan dat MVO verre wil blijven van afspraken die partijen in CAO-verband aangaan. De MVO-activiteiten zijn aanvullend en aanpalend. Daarom ook is het belangrijk dat de HRM-managers van de bedrijven meedoen in het werkgroepoverleg. Er wordt wel degelijk op gelet dat MVO niet komt op het vlak dat we dingen dubbel gaan doen of dat invulling wordt gegeven aan CAO-afspraken tenzij dit vanuit een bepaalde CAO zou worden gevraagd. Dan zouden individuele bedrijven kunnen verwijzen naar de MVO-activiteiten. 9. Rondvraag De heer Jansen vraagt of in MVO-verband wij ook te maken kunnen krijgen met de discussie over nanodeeltjes. Voorzover de voorzitter bekend is de MVO-sector hier niet buitengewoon actief in. De heer Flipsen heeft vanuit de NEVEDI de vraag gekregen hoe om te gaan met de communicatie over maatschappelijke vraagstukken. Spreker noemt het voorbeeld van het manifest van de 130 hoogleraren die stellingen poneren over de vleestax en ook over het
13 gebruik van soja. Het is hem opgevallen dat schakels het niet direct als hun rol zien om dit op te pakken en iets hebben van “laat maar overwaaien”. Spreker vraagt zich af of je niet op een of andere manier tot een concept kunt komen om hierover met mensen uit het bedrijfsleven die direct op de materie zitten van gedachten te wisselen en middels een gezichtsbepalend iemand een boodschap neer te leggen over de wijze waarop de industrie het ziet. Hier speelt dus niet de vraag hoe je effectiever kunt reageren maar hoe kun je pro-actief voor het voetlicht brengen hoe je de dingen ziet. Het is dus meer een communicatie-initiatief. De voorzitter geeft aan dat MVO voornamelijk communiceert en richt op de onderwerpen waar MVO actief mee bezig is, zoals bijvoorbeeld duurzame grondstofvoorziening en voeding en gezondheid. MVO werkt dus tamelijk doelgericht Daarbij zal het moeilijk worden om een forum te vinden dat over de volle breedte van de agrosector voortdurend eenduidige boodschappen kan uitdragen. Spreker noemt als voorbeeld het vroegere PR Land en Tuinbouw die een soortgelijke functie had. Deze organisatie is uiteindelijk ook gesprongen omdat de belangen te veel uit elkaar liepen. Dit speelt in deze discussies natuurlijk ook vaak een rol. Volgens de heer Beerendonk is het legitiem om die vraag te stellen. De vraag is echter of het logisch is om dit in deze kring op te pakken. Hij vindt het logischer om vanuit de COV of BVE de vraag op tafel te leggen en van daaruit ook het voortouw te nemen om te kijken welke partijen gemobiliseerd zouden moeten worden en hoe daarmee om te gaan. Er zijn een heleboel maatschappelijke discussies. Het is onmogelijk om daar op in te gaan en spreker twijfelt dan ook of dit initiatief veel zal helpen. In ieder geval zou dat niet kunnen zonder ook de brancheorganisaties hierbij te betrekken. De heer Gijsen vindt de productschappen juist bij uitstek het geschikte podium om dit agrobreed op te pakken. De sectoren die de productschappen vertegenwoordigen worden van alle kanten aangevallen en het is goed om te kijken om hier iets in communicatieve zin op te vinden. De voorzitter geeft aan te willen kijken of er interproductschappelijk de bereidheid bestaat om dit op te pakken. Er zullen ongetwijfeld ook andere partijen bij betrokken moeten worden. Het is goed om vast te stellen of er in dit verband mogelijkerwijs iets gezamenlijks kan worden gedaan. 10. Vaststelling volgende vergadering en sluiting De volgende vergadering staat gepland op 11 november om 13.00 uur bij het productschap. De voorzitter dankt de aanwezigen voor hun deelname en inbreng en sluit de vergadering. -0-0-0-0-0Rijswijk, 3 november 2010