Aanvraagformulier voor een vergunning
Expertisecentrum Markttoegang
ten behoeve van een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland artikel 2:10a juncto artikel 2:10b, Wet op het financieel toezicht (Wft)
De Nederlandsche Bank nv (dnb) zal de op grond van dit aanvraagformulier verstrekte gegevens opnemen in een persoonsgegevensverwerking in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De persoonsgegevensverwerking is aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens. Het formulier van aanmelding ligt ter inzage bij dnb. Wij gaan zorgvuldig met uw gegevens om. Alleen als het wettelijk is toegestaan, mogen wij uw gegevens uitwisselen met derden. Bijvoorbeeld met toezichthouders en strafrechtelijke autoriteiten in Nederland of in het buitenland. Iedere wijziging van omstandigheden op basis waarvan onderstaande vragen door u anders zouden moeten worden beantwoord, dient u uit eigen beweging en onverwijld aan dnb mede te delen. U wordt verzocht in het formulier aan te duiden welke stukken u bij dit formulier voegt door dit bij de betreffende vragen aan te vinken. In Bijlage I van dit formulier treft u voorts nog een checklist aan. Deze dient u ook in te vullen. 1 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel a, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Naam van de betaalinstelling Adres van de betaalinstelling Telefoonnummer Faxnummer E-mailadres 2 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel b, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Rechtsvorm van de betaalinstelling 3 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel c, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Statutaire naam van de betaalinstelling Handelsna(a)m(en) van de betaalinstelling Statutaire zetel van de betaalinstelling 4 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel d, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Het inschrijvingsnummer in het handelsregister van de Kamer van Koophandel 5 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel e, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de betaalinstelling
Bijgevoegd als bijlage A
3-81 1
6 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel f, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft a. Een opgave van de activiteiten die de betaalinstelling voornemens is te gaan verrichten.1
Bijgevoegd als bijlage B
7 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel g, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een bedrijfsplan met inbegrip van een budgetprognose voor de eerste drie boekjaren waardoor wordt aangetoond dat de aanvrager in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren.2 Het bedrijfsplan omvat een omschrijving van de klachtenprocedure zoals omschreven in artikel 42 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen en de wijze van informatieverstrekking zoals bepaald in artikel 59a e.v. van voornoemd besluit.
Bijgevoegd als bijlage C
8 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel h, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een beschrijving van de interne controlemechanismen die de aanvrager heeft opgezet om de in Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler neergelegde verplichtingen in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering na te komen.
Bijgevoegd als bijlage D
9 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel i, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een beschrijving van de organisatiestructuur van de aanvrager, met inbegrip van, voor zover van toepassing, een beschrijving van het voorgenomen gebruik van agenten en bijkantoren en van de regelingen voor uitbesteding, alsmede van zijn deelname in een nationaal of internationaal betalingssysteem.
Bijgevoegd als bijlage E
10 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel j, l en m, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft a. Een opgave van personen die, direct of indirect, gekwalificeerde deelnemingen als bedoeld in artikel 1:1 Wft, in de betaalinstelling bezitten, alsmede de omvang van hun deelneming. Deze personen dienen op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel j, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft ingevulde en ondertekende Meldingsformulieren voorgenomen benoeming tezamen met de daarbij horende ingevulde en ondertekende Formulieren betrouwbaarheidstoetsing (en de op die formulieren genoemde bijlagen) in te dienen.3 Namen personen (achternaam, voorletter(s))
Bijgevoegd als bijlage F
Aantal meegezonden Meldingsformulieren voorgenomen benoeming Aantal meegezonden Formulieren betrouwbaarheidstoetsing
1 Ook andere dan vergunningplichtige activiteiten vernemen wij graag. Tevens ontvangen wij graag ook een schematisch overzicht waarin (per betaaldienst) de geldstromen zijn weergegeven. 2 Een budgetprognose ziet op het “lopende boekjaar en twee daaropvolgende boekjaren”. 3 Het Formulier betrouwbaarheidstoetsing hoeft alleen te worden ingediend als de betreffende persoon nog niet eerder op betrouwbaarheid is getoetst. Het Meldingsformulier voorgenomen benoeming dient u wel in te vullen, te ondertekenen en naar DNB op te sturen. De formulieren kunt u downloaden van onze website (www.dnb.nl).
3-81 2
b. Ingevulde en ondertekende Meldingsformulieren voorgenomen benoeming, met betrekking tot de personen die het (dagelijks)beleid van de betaalinstelling bepalen, tezamen met de ingevulde en ondertekende Formulieren betrouwbaarheidstoetsing en de op deze formulieren genoemde bijlagen.4 Namen personen (achternaam, voorletter(s))
Bijgevoegd als bijlage G
Aantal meegezonden Meldingsformulieren voorgenomen benoeming Aantal meegezonden Formulieren betrouwbaarheidstoetsing c. Ingevulde en ondertekende Meldingsformulieren voorgenomen benoeming met betrekking tot de personen die het beleid van de betaalinstelling mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken, tezamen met de ingevulde en ondertekende Formulieren betrouwbaarheidstoetsing en de op deze formulieren genoemde bijlagen.5 Namen personen (achternaam, voorletter(s))
Bijgevoegd als bijlage H
Aantal meegezonden Meldingsformulieren voorgenomen benoeming Aantal meegezonden Formulieren betrouwbaarheidstoetsing d. Gegevens op basis waarvan DNB kan beoordelen of wordt voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 3:8 Wft is bepaald met betrekking tot de deskundigheid van de dagelijks beleidsbepalers. Dit betekent een opgave van de naam, geboortedatum en plaats, nationaliteit, het privé adres, telefoon- en fax nummer, het emailadres en de functie. Voorts dient een curriculum vitae, een opgave van relevante diploma’s, een kopie van een geldig identiteitsbewijs en een opgave van referenten te worden bijgesloten.
Bijgevoegd als bijlage I
11 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel k, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Indien van toepassing, een opgave van de accountantsorganisatie of het auditkantoor dat de wettelijke controle van de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening verricht.6
Bijgevoegd als bijlage J
12 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel n, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een beschrijving van het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:10, eerste lid Wft.
Bijgevoegd als bijlage K
13 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel o, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een beschrijving van de zeggenschapstructuur aan de hand waarvan DNB kan beoordelen of voldaan wordt aan artikel 3:16 eerste en tweede lid Wft.
Bijgevoegd als bijlage L
4 Idem 5 Idem 6 Bijvoorbeeld een opdrachtbevestiging van de externe accountant.
3-81 3
14 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel p, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste en integere bedrijfsuitoefening, bedoeld in artikel 3:17, eerste lid en tweede lid Wft. In de beschrijving van de beheerste bedrijfsvoering is tevens opgenomen of er sprake zal zijn van uitbesteding en op welke wijze dit zal worden vormgegeven. Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de artikelen 27 e.v. van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), in het bijzonder met betrekking tot de artikelen 31a en 31b van voornoemd besluit.
Bijgevoegd als bijlage M
15 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel q, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Bescheiden waaruit de wijze waarop ontvangen middelen uit betaaldiensten worden veiliggesteld blijkt aan de hand waarvan DNB kan beoordelen of wordt voldaan aan artikel 3:29a Wft.
Bijgevoegd als bijlage N
16 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel r, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Bescheiden waaruit het eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid Wft blijkt.7
Bijgevoegd als bijlage O
17 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel s, Besluit Markttoegang Financiële ondernemingen Wft Bescheiden waaruit blijkt op welke wijze wordt voldaan aan het ingevolge artikel 3:29a, tweede lid, bepaalde met betrekking tot de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven.
Bijgevoegd als bijlage P
18 Gegevens als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft Ten aanzien van de onderdelen i, p, q en s van artikel 3a, eerste lid, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft (nummers 9, 14, 15 en 17 hierboven) dient een beschrijving te worden gegeven van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische retgelingen die de elektronischgeldinstelling heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van de houders van elektronisch geld te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij de uitgifte van elektronisch geld te garanderen. 19 Ondertekening door de vertegenwoordigingsbevoegde perso(o)n(en) Ondergetekende(n) verkla(a)r(t)en kennis te hebben genomen van bovengenoemde mededelingen over de verwerking van de persoonsgegevens conform het bepaalde in de Wbp en het doen van meldingen van eventuele wijzigingen in beantwoording van gestelde vragen. Ondergetekende(n) verkla(a)r(t)en dit vragenformulier en de bijlage(n) volledig en naar waarheid te hebben ingevuld. Datum
Datum
Plaats
Naam
Functie
Handtekening
Plaats Naam Functie Handtekening
Het volledig ingevulde en ondertekende formulier kunt u, voorzien van bijlagen, sturen naar: De Nederlandsche Bank nv, Expertisecentrum Markttoegang, postbus 98, 1000 ab Amsterdam. Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met de Informatiedesk van de Nederlandsche Bank via telefoonnummer 0800 020 1068 of via e-mail (
[email protected])
7 Hierbij zou DNB een beschrijving van de wijze waarop de solvabiliteit wordt berekend willen ontvangen Bij de vergunningaanvraag dienen alle drie de methodieken worden uitwerkt en een keuze te worden gemaakt voor één van de methodieken (zie artikel 3:57 Wft juncto artikel 60 Bpr). In de aanvraag dient te worden toegelicht waarom voor die specifieke methodiek wordt gekozen. Het is aan DNB te beoordelen of de gekozen methodiek prudent is. Zie ook Bijlage 1 Checklist. De solvabiliteitsmethodieken hoeven niet te worden gehanteerd indien artikel 3a Bpr van toepassing is.
3-81 4
3-81 5
Bijlage 1 Checklist Deel 1 van dit document geeft een uiteenzetting van en zonodig een toelichting op de punten 12, 14, 15 en 16 uit het aanvraagformulier. Deel 2 gaat in op diverse overige bepalingen waaraan de instelling dient te voldoen zodra deze instelling over een vergunning beschikt. Deze bepalingen vloeien voort uit de Wft en de Sanctiewet 1977. Deze checklist dient als leidraad voor aan te leveren informatie. DNB kan echter additionele informatie of aanvullende stukken opvragen. Wij verzoeken u in de verwijzingskolom op te nemen waar (bladzijde/hoofdstuk) de uitwerking van de wettelijke vereisten in uw bedrijfsplan/handboek en/of beleidsplan is opgenomen. DEEL 1: Wettelijke vereisten vergunningaanvraag
Wettelijke grondslag
Instelling: lees ook “bijkantoor” (indien van toepassing) 1.
Een beschrijving van het voorgenomen beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening (bijlage bij punt 12 van het aanvraagformulier).
Artikel 3:10, Wft
1.1
De instelling draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitrisico’s.
Artikel 10, lid 1, Bpr
1.2
De instelling draagt er zorg voor dat het beleid zijn neerslag vindt in procedures en maatregelen.
Artikel 10, lid 2, Bpr
Toelichting: In principe vindt dit zijn neerslag in een procedurehandboek en een beleidsplan. 1.3
De instelling stelt alle relevante bedrijfsonderdelen in kennis van het beleid en de procedures en maatregelen.
Artikel 10, lid 3, Bpr
1.4
De instelling draagt zorg voor de uitvoering en systematische toetsing van het beleid en de procedures en maatregelen.
Artikel 10, lid 4, Bpr
1.5
De instelling draagt zorg voor onafhankelijk toezicht op de uitvoering van het beleid en de procedures en maatregelen met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf en beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden gerapporteerd aan de personen belast met die taak (onafhankelijke compliancefunctie).
Artikel 10, lid 5, Bpr
1.6
De instelling beschikt over procedures die erin voorzien dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken met betrekking tot de integere uitoefening van het bedrijf onder toezicht van de onafhankelijke compliancefunctie tot een gepaste bijstelling leiden.
Artikel 10, lid 6, Bpr
2.
Een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening (bijlage bij punt 14 van het aanvraagformulier).
Artikel 3:17, Wft
2.1
De instelling beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privé-belangen van: a. personen die het beleid van de instelling bepalen; b. g roepsbestuurders; c. leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de instelling; en d. a ndere werknemers of andere personen die in haar opdracht, op structurele basis werkzaamheden voor haar verrichten, met haar belangen of die van haar cliënten.
Artikel 11, lid 1, Bpr
2.2
De instelling beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten.
Artikel 12, lid 1, Bpr
2.3
De instelling neemt naar aanleiding van een incident, maatregelen die gericht zijn op het beheersen van de opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling.
Artikel 12, lid 2, Bpr
2.4
De instelling informeert onverwijld de Nederlandsche Bank omtrent incidenten.
Artikel 12, lid 3, Bpr
2.5
De instelling maakt een onderbouwde beoordeling van de betrouwbaarheid van personen die zij wil benoemen in een integriteitgevoelige functie.
Artikel 13, lid 1, Bpr
2.6
De instelling draagt zorg voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van degenen die, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst, werkzaamheden in een integriteitgevoelige functie verrichten.
Artikel 13, lid 2, Bpr
3.
Een beschrijving van de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de beheerste bedrijfsuitoefening (bijlage bij punt 14 van het aanvraagformulier).
Artikel 3:17, Wft
3.1
De bedrijfsvoering van de instelling onderscheidenlijk bijkantoor omvat: a. een duidelijke en adequate organisatiestructuur; b. een duidelijke en adequate verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden; c. een adequate vastlegging van rechten en verplichtingen; d. eenduidige rapportagelijnen; en e. een adequaat systeem van informatievoorziening en communicatie.
Artikel 17, lid 1, Bpr
3-81 6
Verwijzing
DEEL 1: Wettelijke vereisten vergunningaanvraag
Wettelijke grondslag
3.2
De bedrijfsvoering is afgestemd op de aard, omvang, risico’s en complexiteit van de werkzaamheden van de instelling of het bijkantoor.
Artikel 17, lid 2, Bpr
3.3
De bedrijfsvoering wordt op een inzichtelijke wijze vastgelegd.
Artikel 17, lid 3, Bpr
3.4
De effectiviteit van de organisatie-inrichting en van de procedures en maatregelen wordt ten minste jaarlijks op onafhankelijke wijze getoetst. Daartoe beschikt de instelling of het bijkantoor over een organisatieonderdeel dat deze internecontrolefunctie uitoefent. De instelling of het bijkantoor voorziet erin dat gesignaleerde tekortkomingen worden opgeheven.
Artikel 17, lid 4, Bpr
3.5
De instelling beschikt over een adequate functiescheiding met het oog op een beheerste bedrijfsvoering.
Artikel 18, Bpr
3.6
De bedrijfsvoering van een instelling voorziet in een juiste tijdige en volledige vastlegging van alle rechten en verplichtingen van de instelling in een daartoe bestemde administratie.
Artikel 19, Bpr
3.7
De instelling beschikt over een informatiesysteem dat een effec-tieve beheersing van de bedrijfsprocessen en de risico’s mogelijk maakt en dat voorziet in interne en externe informatiebehoeften.
Artikel 20, lid 1, Bpr
3.8
De instelling beschikt over procedures en maatregelen om de integriteit, voortdurende beschikbaarheid en beveiliging van geautomatiseerde gegevensverwerking te waarborgen.
Artikel 20, lid 2, Bpr
3.9
De functiescheidingen binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking sluiten aan bij de organisatiestructuur.
Artikel 20, lid 3, Bpr
3.10 De instelling beschikt over een organisatieonderdeel dat op onafhankelijke en effectieve wijze een compliancefunctie uitoefent. Het organisatieonderdeel heeft als taak het controleren van de naleving van wettelijke regels en van interne regels die de instelling of het bijkantoor zelf heeft opgesteld.
Artikel 21, lid 1, Bpr
3.11 De opdracht tot onderzoek van de jaarrekening van een instelling aan de externe accountant voorziet in een toetsing en beoordeling op hoofdlijnen met betrekking tot de toereikendheid van de organisatie-inrichting en risicobeheersing.
Artikel 22, Bpr
3.12 De instelling voert beleid gericht op het beheersen van relevante risico’s.
Artikel 23, lid 1, Bpr
3.13 Onder relevante risico’s worden in het bijzonder verstaan het concentratierisico, krediet- en tegenpartijrisico, liquiditeitsrisico, marktrisico, operationeel risico, renterisico voortvloeiend uit niet-handelsactiviteiten, restrisico, securitisatierisico en verzekeringsrisico. De instelling houdt tevens rekening met de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische omgeving waarin de onderneming actief is en die verband houden met de stand van de conjuctuurcyclus.
Artikel 23, lid 2, Bpr
Toelichting: Zoals vermeld in de wettekst dient het beleid ten aanzien van deze risico’s te worden beschreven indien dit relevant is. Een verdere toelichting van de risico’s wordt gegeven in de artikelen 23b (liquiditeitsrisico), 23c (operationeel risico), 23e (securitisatierisico). 3.14 Het beleid wordt vastgelegd in procedures en maatregelen ter beheersing van relevante risico’s en geïntegreerd in de bedrijfsprocessen.
Artikel 23, lid 3, Bpr
3.15 De in artikel 23, lid 3, Bpr genoemde procedures en maatregelen bestaan onder meer uit autorisatieprocedures, limietstellingen, limietbewaking en procedures en maatregelen voor noodsituaties en zijn afgestemd op de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van de werkzaamheden van de instelling of het bijkantoor.
Artikel 23, lid 4, Bpr
3.16 De procedures en maatregelen bedoeld in artikel 23, lid 3 Bpr, worden vastgelegd en ter kennis gebracht van alle relevante bedrijfsonderdelen van de instelling of het bijkantoor.
Artikel 23, lid 5, Bpr
3.17 De instelling heeft een onafhankelijke risicobeheerfunctie die op systematische wijze een onafhankelijk risicobeheer uitvoert dat gericht is op het identificeren, meten en evalueren van de risico’s waaraan de instelling of het bijkantoor is of kan worden blootgesteld. Het risicobeheer wordt zowel uitgevoerd ten aanzien van de instelling of het bijkantoor als geheel als ten aanzien van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.
Artikel 23, lid 6, Bpr
3.18 De instelling ziet er op systematische wijze op toe dat de procedures en maatregelen, bedoeld in artikel 23, lid 3 Bpr, worden nageleefd en zorgt ervoor dat gesignaleerde tekortkomingen of gebreken worden opgeheven.
Artikel 24, Bpr
3.19 Indien De instelling gebruik maakt van intern ontwikkelde modellen, beoordeelt deze die modellen en de gehanteerde veronderstellingen en variabelen op systematische wijze op validiteit, onder meer door voorspellingen van het model te vergelijken met de werkelijke uitkomsten.
Artikel 25, Bpr
4.
Artikel 3:29a, Wft
3-81 7
Bescheiden waaruit de wijze waarop de ontvangen middelen uit betaaldiensten worden veiliggesteld blijkt aan de hand waarvan DNB kan beoordelen of wordt voldaan aan artikel 3:29a, Wft (bijlage bij punt 15 van het aanvraagformulier).
Verwijzing
DEEL 1: Wettelijke vereisten vergunningaanvraag
Wettelijke grondslag
4.1
De instelling stelt geldmiddelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaaldienstverleners voor de uitvoering van betalingstransacties op een van de volgende wijzen veilig: a. de geldmiddelen worden niet vermengd met de geldmiddelen van andere schuldeisers van de instelling; of b. de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare garantie van een verzekeraar of een bank die niet tot dezelfde groep behoort als De instelling tegen het risico dat de instelling niet in staat is haar verplichtingen met betrekking tot de geldmiddelen na te komen, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare garantie.
Artikel 40a, lid 1, Bpr
4.2
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 40a, lid 1, Bpr, aanhef en onderdeel a en de geldmiddelen aan het einde van de werkdag, volgend op de dag waarop zij zijn ontvangen, nog niet aan de betalingsbegunstigde of aan een andere betaaldienstaanbieder zijn overgemaakt, worden zij op een afzonderlijke rekening gestort bij een bank of belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad, op zodanige wijze dat andere schuldeisers van de instelling, in het bijzonder in het geval van insolventie van de instelling, hun vorderingen niet op deze geldmiddelen kunnen verhalen.
Artikel 40a, lid 2, Bpr
4.3
Voor de toepassing van artikel 40a, lid 2, Bpr, zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in tabel 1 van punt 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) 1 waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6 procent, terwijl andere in aanmerking komende activa, als gedefinieerd in punt 15 van die bijlage, worden uitgesloten. Voor de toepassing van artikel 40a, lid 2 Bpr, zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.
Artikel 40a, lid 3, Bpr
4.4 Indien het deel van de geldmiddelen dat bestemd is voor toekomstige betalingstransacties niet bekend of variabel is, is het de betaalinstellingen toegestaan om artikel 40a, lid 1 Bpr, uitsluitend toe te passen op een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt. Dit representatieve gedeelte moet redelijkerwijs kunnen worden geraamd op basis van historische gegevens.
Artikel 40a, lid 4, Bpr
5.
Bescheiden waaruit het minimum eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, lid 1, Wft en de solvabiliteit, bedoeld in artikel 3:57, Wft, blijkt.
Artikel 3:53, Wft Artikel 3:57, Wft
5.1
Minimum eigen vermogen
5.1.1 Het minimum bedrag aan eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, lid 1 van de Wft bedraagt: a. EUR 20.000,- voor de instelling die uitsluitend de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent; b. EUR 50.000,- voor een instelling voor die uitsluitend de in punt 7 van de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent; c. EUR 125.000,- voor een instelling die een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent. Toelichting: Het minimumbedrag aan eigen vermogen van de instelling wordt gevormd door de waarde van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 91, lid 2, onderdelen a tot en met g, Bpr. 5.2
Solvabiliteiteisen DNB ontvangt graag bij de vergunningaanvraag een beschrijving van de wijze waarop de solvabiliteit wordt berekend. Bij de vergunningaanvraag dienen alle drie de methodieken te worden uitgewerkt en een keuze te worden gemaakt voor één van de methodieken. In de aanvraag dient te worden toegelicht waarom voor die methodiek wordt gekozen. Het is aan DNB te beoordelen of de gekozen methodiek prudent is.
5.2.1 De minimumomvang van het toetsingsvermogen van de instelling wordt in overeenstemming met DNB berekend met toepassing van methode A, B of C, genoemd in bijlage B bij het Bpr.
Artikel 48, lid 1, onderdeel l t/m n, Bpr
Artikel 50, lid 1, Bpr Artikel 3:57, Wft
Artikel 60a, Bpr
Toelichting: De aan te houden solvabiliteit wordt uitgedrukt in toetsingsvermogen. De minimumomvang van dit toetsingsvermogen wordt berekend volgens methode A, B of C. De paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 geven achtereenvolgens een uiteenzetting van deze methoden. De solvabiliteit is ten minste gelijk aan het minimumbedrag aan eigen vermogen bepaald in artikel 48, lid 1, onderdeel l t/m n. 5.2.2 Methode A: De minimumomvang van het toetsingsvermogen van de betaalinstelling bedraagt ten minste 10 procent van de vaste kosten van het voorgaande jaar. DNB kan dit vereiste aanpassen indien zich aanzienlijke wijzigingen hebben voorgedaan in de werkzaamheden van de betaalinstelling ten opzichte van het voorgaande jaar. Indien de betaalinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, is het vereiste eigen vermogen 10 procent van de in haar bedrijfsplan begrote vaste kosten, tenzij DNB een aanpassing van dit plan verlangt. 1 PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.
3-81 8
Bijlage B, Bpr
Verwijzing
DEEL 1: Wettelijke vereisten vergunningaanvraag
Wettelijke grondslag
5.2.3 Methode B: De minimumomvang van het toetsingsvermogen wordt berekend op basis van de volgende stappen: Stap 1) Het vaststellen van het betalingsvolume: het betalingsvolume bedraagt 1/12 van het totale bedrag van de betalingstransacties verricht in het voorgaande jaar. Stap 2) Het opdelen van het betalingsvolume in de volgende schijven en het vervolgens vermenigvuldigen van elke schijf met de bijbehorende factor: a. 4 ,0 procent van het betalingsvolume tot EUR 5.000.000,-; b. 2 ,5 procent van het betalingsvolume boven EUR 5.000.000,- tot EUR 10.000.000,-; c. 1 procent van het betalingsvolume boven EUR 10.000.000,- tot EUR 100.000.000,-; d. 0,5 procent van het betalingsvolume boven EUR 100.000.000,- tot EUR 250.000.000,-; e. 0,25 procent van het betalingsvolume boven EUR 250.000.000,-. Stap 3) Het berekenen van de som van a t/m e uit Stap 2). Stap 4) Het vermenigvuldigen van deze som met een schaalfactor welke afhankelijk is van de verleende betaaldiensten. De schaalfactor bedraagt: a. 0,5 indien de betaalinstelling alleen de in punt 6 van de bijlage bij de Richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent; b. 0,8 indien de betaalinstelling een in punt 7 van de bijlage bij de Richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent; c. 1,0 indien de betaalinstelling een in de punten 1 t/m 5 van de bijlage bij de Richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent.
Bijlage B, Bpr
5.2.4 Methode C: De minimumomvang van het toetsingsvermogen wordt berekend op basis van de volgende stappen: Stap 1) Het vaststellen van de relevante indicator, zijnde de som van (berekend over het laatste boekjaar): - rente-inkomsten; - rente-uitgaven; - ontvangen provisies en vergoedingen; en - overige bedrijfsopbrengsten. Toelichting Deze berekening is exclusief inkomsten uit buitengewone of ongewone posten, inclusief de uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht. Stap 2) Het opdelen van de in Stap 1) vastgestelde relevante indicator in de volgende schijven en het vermenigvuldigen van elke schijf met de bijbehorende factor: 10 procent van de relevante indicator tot EUR 2.500.000,8 procent van de relevante indicator boven EUR 2.500.000,- tot EUR 5.000.000,-; 6 procent van de relevante indicator boven EUR 5.000.000,- tot EUR 25.000.000,-; 3 procent van de relevante indicator boven EUR 25.000.000,- tot EUR 50.000.000,-; 1,5 procent van de relevante indicator boven EUR 50.000.000,-; Stap 3) Het berekenen van de som van a t/m e uit stap 2). Stap 4) Het vermenigvuldigen van de som uit stap 3) met een schaalfactor die afhankelijk is van de verleende betaaldiensten. In stap 4) bij methode B staat beschreven van welke schaalfactor gebruik dient te worden gemaakt.
Bijlage B, Bpr
6.
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
6.1
Cliëntenonderzoek.
Artikel 3, Wwft
6.1.1 Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek.
Artikel 3, lid 1, Wwft
6.1.2 Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om: de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren; indien van toepassing, de uiteindelijk belanghebbende te identificeren en op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, en indien het een rechtspersoon, een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts ( Trb. 1985, 141) betreft, op risico gebaseerde en adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt; het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen; voor zover mogelijk, een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te voeren, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en van zijn risicoprofiel, met in voorkomend geval een onderzoek naar de bron van het vermogen.
Artikel 3, lid 2, Wwft
3-81 9
Verwijzing
DEEL 1: Wettelijke vereisten vergunningaanvraag
Wettelijke grondslag
6.1.3 Een instelling verricht het cliëntenonderzoek in de in artikel 3, lid 3, Wwft genoemde gevallen.
Artikel 3, lid 3, Wwft
6.2
Artikel 8, Wwft
Verscherpt cliëntenonderzoek.
6.2.1 Een instelling verricht, onverminderd artikel 3, tweede, derde en vierde lid, aanvullend cliëntenonderzoek indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich brengt.
Artikel 8, lid 1, Wwft
6.2.2 Onverminderd het eerste lid neemt een instelling, indien een cliënt niet fysiek aanwezig is voor identificatie, maatregelen om het hogere risico te compenseren. De instelling kan aan de vorige volzin voldoen indien zij: de identiteit van de cliënt verifieert aan de hand van aanvullende documenten, gegevens of informatie; de overgelegde documenten beoordeelt op echtheid; of waarborgt dat de eerste betaling die met de zakelijke relatie of transactie verband houdt, wordt gedaan ten gunste of ten laste van een rekening van de cliënt bij een bank met zetel in een lidstaat of in een door Onze Minister van Financiën aangewe-zen staat die beschikt over een vergunning om in die lidstaat onderscheidenlijk die staat haar bedrijf te mogen uitoefenen.
Artikel 8, lid 2, Wwft
6.2.4 Een instelling draagt er zorg voor dat zij over op risico gebaseerde procedures beschikt om te bepalen of de cliënt een politiek prominent persoon is die niet in Nederland woont.
Artikel 8, lid 4, Wwft
6.2.5 Onverminderd het eerste lid draagt een instelling die een zakelijke relatie aangaat met of een transactie verricht voor een politiek prominente persoon die niet in Nederland woont, er tevens zorg voor dat: de beslissing tot het aangaan van die relatie of het verrichten van die transactie wordt genomen of wordt goedgekeurd door personen die daartoe door de instelling zijn gemachtigd; zij adequate maatregelen treft om de bron van het vermogen vast te stellen dat bij de zakelijke relatie of transactie wordt gebruikt; en zij doorlopend controle uitoefent op de zakelijke relatie.
Artikel 8, lid 4, Wwft
6.2.6 Een instelling die op grond van deze wet de cliënt of zakelijke relatie heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd, legt op toegankelijke wijze de in artikel 33, lid 1, Wwft, genoemde gegevens vast.
Artikel 33, lid 1, Wwft
6.2.7 Een instelling bewaart de in artikel 33, lid 1, Wwft, bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.
Artikel 33, lid 2, Wwft
6.3
Artikel 15 en 16 Wwft
Melding ongebruikelijke transacties.
6.3.1 Bij algemene maatregel van bestuur worden indicatoren vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie aangemerkt wordt als een ongebruikelijke transactie.
Artikel 15, Wwft
6.3.2 De instelling meldt een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen 14 dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden aan het meldpunt.
Artikel 16, lid 1, Wwft
6.3.3 Bij deze melding verstrekt de instelling de in artikel 16, lid 2, Wwft genoemde gegevens.
Artikel 16, lid 2, Wwft
6.3.4 De instelling bewaart de gegevens gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding.
Artikel 34, Wwft
6.4 Opleiding 6.4.1 Een instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.
3-81 10
Artikel 35, Wwft
Verwijzing
In Deel 2 worden in het bijzonder de bepalingen omtrent uitbesteding, enkele gedragstoezichtbepalingen en verplichtingen die voortvloeien uit de Sanctiewet 1977 specifiek beschreven. De instelling wordt geacht de overige bepalingen die voortvloeien uit de Wft te kennen en hieraan te voldoen. Het geniet de voorkeur om direct bij de vergunningaanvraag te beschrijven op welke wijze aan de verplichtingen, genoemd in Deel 2 van de checklist, voldaan zal worden. DEEL 2: Wettelijke bepalingen die gelden zodra de instelling over een vergunning beschikt. 1.
Wet op het financieel toezicht (Wft)
1.1
Vereisten met betrekking tot het uitbesteden van werkzaamheden
Wettelijke grondslag
Artikel 3:18, Wft
1.1.1 De instelling gaat niet over tot het uitbesteden van werkzaamheden indien die uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de Wft bepaalde.
Artikel 27, lid 1, Bpr
1.1.2 De instelling besteedt de taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van het beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid, niet uit.
Artikel 27, lid 2, Bpr
1.1.3 De instelling gaat niet over tot het uitbesteden van werkzaamheden indien dat afbreuk doet aan de kwaliteit van haar onafhankelijke toetsing als bedoeld in artikel 17, lid 4, Bpr.
Artikel 28, Bpr
1.1.4 De instelling voert een adequaat beleid en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het op structurele basis uitbesteden van werkzaamheden.
Artikel 29, Bpr
1.1.5 De instelling beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de op structurele basis uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.
Artikel 30, Bpr
1.1.6 De instelling legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden op structurele basis worden uitbesteed schriftelijk vast.
Artikel 31, lid 1, Bpr
1.1.7 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld: a. de onderlinge informatie-uitwisseling, met inbegrip van afspraken over het beschikbaar stellen van informatie waarom de toezichthouders ter uitvoering van hun wettelijke taak verzoeken; b. de mogelijkheid voor de instelling of het bijkantoor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van werkzaamheden door de derde geschiedt; c. de verplichting voor de derde om de instelling of het bijkantoor in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de wet bepaalde; en d. de mogelijkheid voor de toezichthouders om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en e. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de instelling of het bijkantoor de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.
Artikel 31, lid 2, Bpr
1.1.8 Indien een instelling voornemens is werkzaamheden in verband met het verlenen van betaaldiensten uit te besteden, stelt zij DNB daarvan in kennis.
Artikel 31a, Bpr
2.
Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo)
2.1
De instelling geeft een omschrijving van de klachtenprocedure die zij zal hanteren.
Artikel 40, Bgfo
2.2
De instelling geeft aan op welke wijze de informatieverstrekking aan haar betaaldienstgebruikers zal worden vormgegeven.
Artikel 59b e.v. Bgfo
3.
Sanctiewet 1977
3.1
Freeze-list
3.1.1 De instelling waarborgt dat zij op het gebied van de administratieve organisatie en interne controle maatregelen heeft getroffen ter naleving van de Sanctieregelgeving. De maatregelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, Regeling Toezicht Sanctiewet 1977 (hierna RTS 1977) zien tenminste op een adequate controle van de administratie van de instelling op het overeenkomen van de identiteit van een relatie met een (rechts) persoon of entiteit, als bedoeld in de Sanctieregelgeving, met het oog op het bevriezen van de financiële middelen.
3-81 11
Artikel 2 Sanctiewet 1977, Regeling Toezicht Sanctiewet 1977 Artikel 2, RTS 1977
Verwijzing
DEEL 2: Wettelijke bepalingen die gelden zodra de instelling over een vergunning beschikt.
Wettelijke grondslag
3.1.2 Indien de instelling constateert dat de identiteit van een relatie overeenkomt met een (rechts) persoon of entiteit, als bedoeld in de Sanctieregelgeving, meldt de instelling dit onverwijld aan de toe-zichthouder. Bij de melding legt de instelling tevens de gegevens over van de identiteit van die relatie aan de toezichthouder. In dit verband verwijzen wij graag naar de Meldprocedure Sanctieregel-geving, welke te vinden is op de website van DNB (www.dnb.nl, toezicht, open boek toezicht, onder ‘Sanctiewet 1977’).
Artikel 3, RTS 1977
3.1.3 De instelling bewaart de in artikel 3, RTS 1977 bedoelde meldingen alsmede de gegevens van rekeningen van en transacties met de bij de meldingen betrokken relaties tot vijf jaar nadat de Sanctieregelgeving, waarin de desbetreffende (rechts) persoon of entiteit is genoemd, niet meer van kracht is of buiten werking is gesteld.
Artikel 4, RTS 1977
3.2
Artikel 2, Sanctiewet 1977, Sanctieregelingen ten aanzien van diverse landen
Sanctiemaatregelen ten aanzien van diverse landen.
3.2.1 DNB wijst u op Sanctieregelgeving die ziet op sanctiemaatregelen ten aanzien van bepaalde landen. Verdere informatie over de Sanctieregelingen treft u op de website van DNB (www.dnb.nl, toezicht, open boek toezicht, onder ‘Sanctiewet 1977’, ‘Overzicht lagere regelgeving’).
3-81 12
Sanctieregelingen ten aanzien van diverse landen
Verwijzing