A a n t e k e n e n en per gewone post Rechtbank Roermond Sector Bestuursrecht Postbus 950 6040 AZ ROERMOND
X.P.C. W y n a n d s Advocaat Postbus 196, NL-6040 AD Roermond
[email protected] T + 3 1 (0)88 304 01 94 F + 3 1 (0) 475 33 08 00
piaats/Datum Betreft Onze referentie
Roermond, 20 december 2012 Behoud de Parel/NGB (Laagheide 9) XW/CD/2100478/919034V1
Edelachtbare vrouwe, heer, Hierdoor stellen mijn kantoorgenoot mevrouw mr. C. Drent en ik namens de navolgende cliënten beroep in tegen het besluit van 30 oktober 2012 (verzonden op 15 november 2012) van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: "het college") om een projectbesluit te nemen en een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het deels oprichten en deels uitbreiden van een megastal voor varkens aan de Laagheide 9 te Grubbenvorst (hierna gezamenlijk te duiden als: "het bestreden besluit"; afzonderlijk als: "het projectbesluit" respectievelijk "de bouwvergunning");
Het bestreden besluit treft u bijgevoegd aan (bijlage 1). Voordat dit beroepschrift wordt gemotiveerd, volgt eerst ten behoeve van de leesbaarheid een Inhoudsopgave, 1,
2,
Pagina
Algemeen 1.1 Aanvraag 1.2 Terinzagelegging en Biab 1.3 Onrechtmatige splitsing van het grootschalige project in drie deelprojecten 1.4 Crisis-en herstelwet Projectbesluit en ruimtelijke onderbouwing 2.1 Inleiding 2.2 Bevoegdheid 2.3 Basisvereisten Inhoud ruimtelijke onderbouwing 2.3.1 Verantwoording bestemmingen 2.3.2 Watertoets
2/34
PP- 3 p. 4 3
P.. p. p. Pp. p. p. p.
4 5 6 7 7 7 7 8
Boels Advocaten 2.3,3 Uitkomsten overleg P- 10 2.3.4 Uitkomsten planologisch onderzoek P« 10 2.3,5 Uitvoerbaarheid P- 10 Aanvullende eisen indien geen m.e.r. 2.4 P- 15 2,4.1 Archeologie P- 18 2.4.2 Waarden in en buiten projectgebied P- 18 2.4.3 Milieukwaliteitseisen P- 19 Aspecten van geluidhinder 2.5 P- 19 Overige aspecten uit de ruimtelijke onderbouwing 2.6 P- 20 2.6.1 Beleidskader P- 20 2.6.2 Voorgenomen activiteiten en landschappelijke inpassing p. 22 2.6.3 Bodem P- 23 2.6.4. Luchtkwaliteit P- 24 2.6.5 Geurhinder P- 24 2.6.6 Bedrijfshinder P- 25 2.6.7 Externe veiligheid P- 25 2.6.8 Verkeer en parkeren P- 27 2.6.9 Volksgezondheid P- 28 2.6.10 IPPC P- 32 2.7 Voorschriften en beperkingen P- 32 Bouwvergunning P. 33 Bouwverordening 3.1 P. 33 3.2 Bestemmingsplan P- 33 3.3 Welstand P- 33 Voortgang van deze zaak P. 34 Conclusie P. 34
1.
Algemeen
1.1
Aanvraag De aanvraag bouwvergunning dateert van 29 juli 2010 (hierna: "de aanvraag", bijlage 2). De aanvraag is ingediend door Heideveld Beheer BV. Blijkens de aanvraag is Heideveld Beheer BV eigenaar van het perceel waarop zal worden gebouwd. Het perceel kent blijkens de aanvraag de volgende kadastrale aanduidingen: Grubbenvorst K 559, 560 en 103. Hierin verschilt de aanvraag van de kennisgeving en het ontwerpbesluit. Blijkens de kennisgeving bestaat het te bebouwen perceel uitsluitend uit de kadastrale aanduidingen: Grubbenvorst K 560 en 103. De aanvraag kwalificeert niet als aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Heideveld Beheer BV is namelijk geen belanghebbende omdat in de aanvraag ten onrechte is gesteld dat zij eigenaar is. Blijkens het kadastraal bericht object van de percelen met de kadastrale aanduiding
Pagina
3/34
Boels Zanders Advocaten Grubbenvorst K 560 en 103 is Heideveld Varkens BV respectievelijk Heideveld Holding BV eigenaar daarvan. Bijgevoegd treft u een recent kadastraal bericht object aan (bijlage 3). Gezien het voorgaande kan geen besluit worden genomen op de aanvraag bouwvergunning. Het bepaalde in de vorige twee alinea's hebben cliënten ook aangevoerd in paragraaf 1.1 van de zienswijze die zij op 24 augustus 2011 hebben ingediend tegen het ontwerp van het bestreden besluit (hierna: "de zienswijze", bijlage 4 ) . Zij herhalen dat omdat ze zich niet kunnen vinden in de reactie die het college geeft in het document genaamd "Standpuntbepaling naar aanleiding van zienswijzen met betrekking tot het ontwerpprojectbesluit ex art. 3.10 Wro (oud) en ontwerpbesluit tot verlening van reguliere bouwvergunning fase 1 voor vergroten van de biggenstallen, het oprichten van een voerlokaal, een vleesvarkensstal, een fokvarkensstal en mestsilo's bij de varkenshouderij op de locatie Laagheide 9 in Grubbenvorst" (hierna: "de standpuntbepaling", bijlage 5) 1.2
Terinzagelegging en Biab Cliënten persisteren bij het bepaalde in paragraaf 1.2 van de zienswijze (p. 3).
1.3
Onrechtmatige splitsing van het grootschalige project in drie deelprojecten Cliënten besteden in het algemene deel van dit beroepschrift aandacht aan de samenhang tussen het project, zijnde de megastal voor varkens, en de andere twee projecten waarvoor het college op 30 oktober 2012 een projectbesluit heeft genomen en een bouwvergunning heeft verleend. Die andere twee projecten zijn de vleeskuikenhouderij die wordt opgericht aan de Witveldweg 35 te Grubbenvorst en de bio-energiecentrale (hierna: "de BEC") die eveneens wordt opgericht aan de Witveldweg 35 te Grubbenvorst, Cliënten kunnen zich er niet mee verenigen dat het college voor vermelde drie projecten afzonderlijk een projectbesluit heeft genomen en een bouwvergunning heeft verleend. Er Is namelijk geen sprake van drie van elkaar te onderscheiden projecten, maar van één grootschalig project. De initiatiefnemer daarvan is het Nieuw Gemengd Bedrijf (hierna: "het NGB") dat ook wel als het totaalconcept wordt geduid in de bij het bestreden besluit behorende stukken. Dit blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing die bij het bestreden besluit is gevoegd. Dat is dezelfde ruimtelijke onderbouwing als de ruimtelijke onderbouwing die de projectbesluiten voor de andere projecten bevatten. Nu de ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft op het grootschalige project, had voor dat project één projectbesluit genomen moeten worden. Het is niet toegestaan om een project te splitsen in drie deelprojecten als voor die deelprojecten dan niet afzonderlijk een ruimtelijke onderbouwing wordt opgesteld. Indien het college indachtig die ene ruimtelijke onderbouwing ook één projectbesluit had genomen voor het grootschalige project, had het college vervolgens met behulp van dat projectbesluit voor de bouwwerken
Pagina
4/34
Boels Zan deTS
Advocate?! die ten behoeve van het project worden gebouwd afzonderlijk bouwvergunning kunnen verlenen. Dit alles heeft het college nu ten onrechte niet gedaan, zodat het bestreden besluit alsook de besluiten voor de andere twee projecten reeds gezien het voorgaande dienen te worden vernietigd. Dat geen sprake is van drie projecten blijkt overigens ook uit het milieurechtelljke spoor. Gedeputeerde staten van de provincie Limburg (hierna: "GS") zien vermelde drie projecten namelijk als twee verschillende inrichtingen. Dit blijkt uit de milieuvergunningen die GS hebben verleend ten behoeve van enerzijds de vleeskuikenhouderij met de BEC, welke onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en in zoverre in ieder geval als één project dienen te worden beschouwd, en anderzijds de megastal voor de varkens. Opvallend is evenwel dat op de internetpagina van de provincie Limburg beide milieuvergunningen met daarbij behorende stukken zijn geplaatst op dezelfde pagina, namelijk de pagina met de besluiten in het milieurechtelljke spoor voor het NGB. Wederom een indicatie dat sprake Is van één grootschalig project. Dit laatste blijkt evenzeer uit het gegeven dat het milieueffectrapport (hierna: "het MER") net als voornoemde ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft op het grootschalige project. 1
Tot slot verzoeken cliënten u om het bepaalde In paragraaf 2.3.1 van de zienswijze als hier herhaald en ingelast te beschouwen (p. 4 en 5). Crisis- en herstelwet In het bestreden besluit vermeldt het college het volgende ter zake de Crisis- en herstelwet: "Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en sub a van de Crisis- en herstelwet is op dit besluit de Crisis- en herstelwet van toepassing". Blijkens de standpuntbepaling omdat een van de categorieën uit bijlage I bij de Crisis- en herstelwet van toepassing is, namelijk categorie 1.4. Dit zou volgens het college ertoe leiden dat voor alle besluiten voor het grootschalige project de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Omdat de Crisis- en herstelwet volgens het college van toepassing is, zouden cliënten meteen de beroepsgronden moeten aanvoeren indien zij beroep instellen, Beroep dient dan overigens volgens het college te worden Ingesteld bij uw rechtbank. Volgens cliënten vergist het college zich. Het grootschalige project noch een of meerdere van de drie deelprojecten Is vermeldt in bijlage I I bij de Crisis- en herstelwet, Dit betekent dat de Crisis- en herstelwet slechts van toepassing zou kunnen zijn omdat bijlage I bij die wet daartoe aanleiding geeft. Categorie 1.4, en categorie 10.1. van bijlage I bij de Crisis- en herstelwet ("aanleg, wijziging of uitbreiding bij agrarische bedrijven van installaties voor co-vergisting van de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare 1
Zie:
Grubbenvorst>.
Pagina
5/34
Boels Zanders Advocaten uitwerpselen van dieren en een of meer stoffen, genoemd in bijlage Aa, onder IV, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet" respectievelijk "installaties voor de verwerking van dierlijke mest") zijn de enige die volgens cliënten van toepassing zouden kunnen zijn. Dat geldt dan evenwel uitsluitend voor de verleende bouwvergunning en het genomen projectbesluit voor het oprichten van de BEC. Dat geldt dan niet voor de bouwvergunning en het projectbesluit ten behoeve van de vleeskuikenhouderij en de megastal voor de varkens. Immers, artikel 1.1 lid 1 aanhef en sub a bepaalt: "alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage I I bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten". Aangezien de vleeskuikenhouderij en de megastal voor de varkens niet behoren tot de in bijlage I bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten, is op de daarvoor benodigde besluiten de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, Gezien het voorgaande kan de Crisis- en herstelwet alleen van toepassing zijn in de procedure tegen de BEC, Cliënten vragen zich evenwel af of dit laatste daadwerkelijk het geval is, Het is hen namelijk opgevallen dat GS in de milieuvergunning niet heeft aangegeven dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Nu cliënten niet het risico willen lopen dat ze niet-ontvankelijk worden verklaard, zullen ze indachtig de Crisis- en herstelwet die volgens het college van toepassing is, met dit beroepschrift tevens de beroepsgronden indienen. Zij benadrukken evenwel dat ze het een kwalijke zaak vinden indien blijkt dat de Crisis- en herstelwet inderdaad niet voor het grootschalige project of slechts voor een van de deelprojecten van toepassing is. Dat had het college dan moeten onderkennen. Nu worden cliënten namelijk gedwongen om in een tijdsbestek van zes weken (die vanwege de bekendmaking van het bestreden besluit vlak voor de feestdagen niet volledig kunnen worden benut in verband met reeds vastgelegde vakanties van de gemachtigden) te reageren op enkele honderden pagina's bestreden besluit met stukken. Cliënten vinden dit eens temeer kwalijk indien dit korte tijdsbestek wordt afgezet tegen het tijdsbestek dat het college zich heeft gegund om op de zienswijzen te reageren. Dat laatste tijdsbestek bedroeg meer dan veertien maanden. Cliënten vinden dat het college derhalve ook niet echt rekening heeft gehouden met de achterliggende gedachte van de Crisis- en herstelwet (versnelde ontwikkeling van ruimtelijke en infrastructurele projecten). Het getuigt dan ook van een zekere mate van vooringenomenheid die het college ter zake het grootschalige project tentoonspreidt. Immers, van cliënten wordt wel verwacht dat ze handelen met inachtneming van de Crisis- en herstelwet opdat het grootschalige project versneld kan worden verwezenlijkt. Dat laatste is overduidelijk wat het college wilt.
Pagina
6/34
Boels 2a
^i^^ s
M U V U C d l C 8i 2.
P r o j e c t b e s l u i t en ruimtelijke o n d e r b o u w i n g
2.1
Inleiding In hoofdstuk 2 van dit beroepschrift wordt een vergelijkbare indeling gehanteerd als in hoofdstuk 2 van de zienswijze. Dit vanwege het feit dat de behandelend ambtenaar per e-mailbericht van 16 november 2012 heeft medegedeeld dat de ruimtelijke onderbouwing ten opzichte van het ontwerpbesluit niet is aangepast (bijlage 6 ) . Die indeling is overigens grotendeels gebaseerd op de volgorde waarin de onderwerpen in de bepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) over de inhoud van projectbesluiten worden weergegeven.
2.2
Bevoegdheid In de standpuntbepaling vermeldt het college dat het bevoegd is om het projectbesluit te nemen omdat de raad van Horst aan de Maas de Delegatieverordening Horst aan de Maas 2010 heeft vastgesteld (bijlage 7). In deze verordening staat evenwel de volgende specifieke voorwaarde betreffende delegatie van de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen: "Bevoegdheid mag enkel worden uitgeoefend voor zover dit past binnen het vastgestelde beleidskader, als opgenomen in het raadsvoorstel tot vaststelling van de delegatieverordening met bijbehorend delegatieregister". In het bestreden besluit noch in de standpuntbepaling heeft het college gemotiveerd of aan de voorwaarde is voldaan. Daarom gaan cliënten er nog steeds van uit dat het projectbesluit onbevoegd door het college is genomen. Zie ook paragraaf 2.2 van de zienswijze (p. 4).
2.3
Basisvereisten inhoud ruimtelijke onderbouwing De ruimtelijke onderbouwing moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 5.1.3 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 2.3.1
Verantwoording bestemmingen
Bij randnummer 5 tot en met 8 van de standpuntbepaling reageert het college op hetgeen cliënten in de paragrafen 2.3.1 en 2.3.2 (onder Verantwoording bestemmingen) hebben aangevoerd. Cliënten volharden In hetgeen zij hebben aangevoerd. Daaraan voegen zij toe dat het college in de standpuntbepaling erkent dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening Is gehouden met relevante ontwikkelingen in en buiten het Landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg (hierna: "LOG Witveldweg"). Anders geformuleerd: er ontbreekt een integraal beeld van alle plaatsvindende ontwikkelingen op de kernen Grubbenvorst, Lottum, Horst, Melderslo en Sevenum. Dit brengt een uiterst onzekere situatie met zich. Een situatie.die cliënten grote zorgen baart. Klaarblijkelijk baart deze situatie het college ook zorgen. Het heeft namelijk een milieubeoordeling laten starten volgens "de zogenaamde (plan)m.e.r.-systematiek." Op zich is dit een goede
Pagina
7/34
Boels Zanders Advocaten ontwikkeling. Toch kunnen cliënten zich er niet in vinden. Die beoordeling biedt namelijk geen waarborgen voor deze procedure en die met betrekking tot de vleeskuikenhouderij en de BEC. De situatie blijft derhalve uiterst onzeker. Het is niet ondenkbaar dat als met alle ontwikkelingen rekening wordt gehouden, geconcludeerd wordt dat het grootschalige project er niet of slechts in afgeslankte vorm mag komen. Door met behulp van de huidige ruimtelijke onderbouwing de drie projectbesluiten voor het grootschalige project te hebben genomen, zou een conclusie als in de vorige zin bedoeld, mosterd na de maaltijd zijn. Daarom vinden cliënten dat het college niet op basis van de ruimtelijke onderbouwing de drie projectbesluiten heeft kunnen nemen. 2,3.2
Watertoets
Onderzoek college De watertoets die het college heeft uitgevoerd is onvoldoende. Er wordt een zeer onzekere situatie gecreëerd doordat het college in het midden laat of bepaalde gewenste maatregelen ook daadwerkelijk zullen worden genomen. Het college vermeldt in de ruimtelijke onderbouwing dat een aantal maatregelen is vereist om een goede waterkwaliteit en -kwantiteit te waarborgen. Zo stelt het college: "Voor de voorzuivering van afstromend weg-/ perceelwater kan een bodempassage worden toegepast." (p.63) Ten aanzien van vuilwaterstromen bepaalt het college het volgende: "Voorkomen dient te worden dat dit water [afvalwater] in de bodem of het grondwater terecht komt. (..) overleg met de gemeente over de capaciteit van de riolering is hierbij noodzakelijk. Proceswater wordt als een afvalstof gezien, Het is niet toegestaan dit water zonder vergunning te lozen op het oppervlaktewater of grondwater." [toevoeging auteur dezes] (p. 63) Het college stelt vervolgens voor dat microfiltratie en osmose worden toegepast om het afvalwater geschikt te maken voor lozing op het riool of het oppervlaktewater. Ten aanzien van het bouwpeil bepaalt het college: "Geadviseerd wordt een verkennend bodemkundig hydrologisch veldonderzoek uit te voeren waarbij optredende grondwaterstanden worden gemonitord. (..) Mochten de optredende grondwaterstanden te hoog zijn wordt geadviseerd om het maaiveld op te hogen om voldoende ontwatering te creëren." (p. 64) "Verder dient rekening te worden gehouden met een bebouwingsvrije zone van 5,0 m aan weerszijden van primaire waterlopen, gemeten vanaf de insteek." (p. 64)
Pagina
8/34
Boels Zanders Advocaten Hoewel het college deze maatregelen opnoemt, waarborgt het op geen enkele manier dat deze maatregelen worden genomen. Omdat ook niet uit de aanvraag blijkt dat de maatregelen worden uitgevoerd, mag het college daar niet vanuit gaan. Het louter in de ruimtelijke onderbouwing en standpuntbepaling stellen dat de hierboven benoemde maatregelen worden genomen, is ook niet voldoende. Het college had moeten zorg dragen voor opname van de maatregelen in voorschriften bij de besluiten. Nu het dat niet gedaan heeft, wordt de negatieve invloed van het NGB op het water niet beperkt en kan het NGB niet toelaatbaar worden geacht. Waterschap Peel en Maas In de waterparagraaf komt het college tot de conclusie dat het initiatief toelaatbaar wordt geacht, mede gezien het wateradvies dat het Waterschap Peel en Maas (hierna: "het Waterschap") heeft uitgebracht. Bestudering van het advies (bijlage 12 bij de ruimtelijke onderbouwing) leert cliënten echter dat het Waterschap kanttekeningen bij de waterparagraaf heeft geplaatst, die door het college niet zijn opgepakt. Zo merkt het Waterschap op dat de bermsloot langs de A73 in beheer is bij Rijkswaterstaat en de aanvraag daarom is doorgestuurd naar Rijkswaterstaat om een advies uit te brengen. Nergens blijkt echter uit dat er een reactie vanuit Rijkswaterstaat is gevraagd door het college, noch dat een advies door Rijkswaterstaat is uitgebracht, noch dat het college hieraan aandacht heeft besteed. Het vragen om advies aan Rijkswaterstaat, als zijnde de waterbeheerder van de bermsloot, en het aandacht besteden aan dit advies was het college echter wel verplicht. Ook merkt het Waterschap op dat uit het plan niet duidelijk volgt waar beide hemelwaterbuffels naar afvoeren en dat dit nog inzichtelijk moet worden gemaakt. Het college heeft ook met deze opmerking niets gedaan. Tot slot heeft het Waterschap het college gewezen op het feit dat aandacht moet worden besteed aan de waterkwaliteit van het afspoelend hemelwater. Zo moet, aldus het Waterschap, worden voorkomen dat percolaatwater en perssappen van voederkuilen in de bodem of grondwater terecht komen. Ook met deze opmerking heeft het college niets gedaan. Het heeft er zelfs geen aandacht aan besteed, terwijl het opnemen van voorschriften bij de vergunning hier voor de hand had gelegen. Nu het college niets heeft gedaan met de opmerkingen van het Waterschap, zijn de genomen besluiten in strijd met het advies van het Waterschap genomen. Bovendien heeft het college zijn verplichting, om aan te geven hoe rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder, verzaakt.
Pagina
9/34
Boels
Z 3t*n d.GT"s AUVuCaLci 1 2.3.3
Uitkomsten overleg
In de zienswijze (p, 6 en 7) hebben cliënten als voorbeeld vermeld het ontbreken van bewijs van overleg met diensten van het Rijk die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen welke in het projectbesluit in het geding zijn. In de standpuntbepaling wordt te dien aanzien verwezen naar een e-mailbericht van 14 mei 2011 van de VROM-inspectie. Cliënten kunnen zich niet vinden in de (te) summiere reactie in dat e-mailbericht. Zij persisteren bij het bepaalde in de zienswijze. 2.3.4
Uitkomsten planologisch onderzoek
Cliënten persisteren bij het bepaalde onder de koptekst Uitkomsten planologisch onderzoek in de zienswijze (p. 7). Zij hebben het college onder die koptekst gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid. Het college maakt zich er nu vanaf door te beweren dat een college van burgemeester en wethouders altijd vertrouwt op de onderzoeken die door de aanvrager worden ingediend. Voorts door te suggereren dat die onderzoeken niet in twijfel hoeven te worden getrokken omdat de normen duidelijk zijn. Als dat zo is, dan zou geen enkel positief besluit ooit kunnen stranden bij de bestuursrechter omdat gebreken in de onderzoeken zaten. Het zou dan ook geen zin hebben om een deskundige te raadplegen gedurende een beroepsprocedure. De stellingen van het college zijn niet reëel. Daarom zuilen cliënten doen wat zij in de zienswijze al hebben aangekondigd. Ze zullen opdracht geven aan een onafhankelijke objectieve deskundige om te beoordelen of het bepaalde in de verrichte planologische onderzoeken juist is. Vooralsnog betwisten cliënten de juistheid van de verrichte onderzoeken en de gevolgtrekkingen dienaangaande ter zake alle in hoofdstuk 4 van de ruimtelijke onderbouwing vermelde milieu- en omgevingsaspecten. 2.3.5
Uitvoerbaarheid
Het college heeft onvoldoende aangetoond en onderbouwd waarom het project volgens hem uitvoerbaar moet worden geacht. Maatschappelijke uitvoerbaarheid In de ruimtelijke onderbouwing geeft het college slechts een opsomming van het besluitvormingsproces en stelt het dat er communicatie heeft plaatsgevonden met de omgeving via verschillende media. Dit kan, naar het oordeel van cliënten, niet als een beoordeling van de maatschappelijke uitvoerbaarheid worden aangemerkt. Zelfs op de zienswijze van cliënten, dat het project maatschappelijk niet uitvoerbaar is, heeft het college niet gereageerd. Hierom is de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project niet aangetoond en onderbouwd, Daarbij komt dat naar het oordeel van cliënten het project in maatschappelijk opzicht geheel niet uitvoerbaar kan zijn. Er bestaat maatschappelijk namelijk zeer veel weerstand tegen de realisatie van het NGB, dit blijkt onder andere uit het
Pagina
10/34
Boels iZ! an deTS
Advocaten grote aantal omwonenden dat een zienswijze heeft ingediend. Maar ook al daarvoor is door veel omwonenden, onder andere door Behoud de Parel, aan het college diverse malen duidelijk gemaakt dat het project niet gewenst is. Het project is bovendien niet alleen door omwonenden ongewenst, maar ook in breder maatschappelijk opzicht (Europees/Mondiaal) is het NGB niet welkom, gezien de logistieke gevolgen van de export van afvalstromen en de import van veevoer. Dat het college desondanks tot besluitvorming is overgegaan is onbegrijpelijk en bovendien in strijd met de goede ruimtelijke ordening, waarvan de maatschappelijk uitvoerbaarheid van het project een onderdeel is. Economische uitvoerbaarheid Het college stelt in de ruimtelijke onderbouwing dat het project economisch uitvoerbaar is. Het college geeft aan dat de financiering van het NGB door de ondernemers geschiedt en dat het plan getoetst is door 'financiële experts' (p. 78). In de standpuntbepaling (p. 26) verwijst het college naar een haalbaarheidsonderzoek dat door Claassen, Moolenbeek & Partners zou zijn opgesteld. Discutabel is dat beide onderzoeken, zo die er al zijn, niet ter inzage zijn gelegd. Cliënten hebben dus niet kunnen beoordelen of het college zich terecht op deze onderzoeken heeft gebaseerd. Cliënten zijn van oordeel dat de onderbouwing van het college van de economische uitvoerbaarheid, door afwezigheid van de onderzoeken, onvoldoende moet worden geacht. Het college was immers verplicht om een onderzoek in te stellen naar de uitvoerbaarheid van het plan. 2
Het college stelt ten onrechte dat geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld omdat het verhaal van kosten anderszins zou zijn verzekerd. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing wordt ten behoeve van het kostenverhaal een overeenkomst afgesloten (p. 78). Cliënten gaan ervan uit dat dit dus nog niet is gebeurd. Dan is het kostenverhaal derhalve (nog) niet anderszins verzekerd, zodat een exploitatieplan had moeten worden vastgesteld. Cliënten betwijfelen ten zeerste dat het NGB rendabel zal zijn, althans in de huidige omvang. Dit geldt met name voor de slachterij, die met het aantal kippen dat thans in de vergunning vermeldt wordt aan zijn minimum zit, Het college had dit moeten onderzoeken. De rendabiliteit van het NGB in de huidige omvang is van belang, omdat de (gerechtvaardigde) vrees bestaat dat het NGB anders haar activiteiten zal gaan uitbreiden en opvoeren - om alsnog winstgevend te zijn - met alle milieugevolgen als stankoverlast en geluidsoverlast die dat met zich mee zal brengen, In de standpuntbepaling vermeldt het college dat geen sprake is van meldingsplichtige staatssteun (p. 26). Enige tijd geleden stond evenwel de volgende publicatie op de internetpagina van de Partij voor de Dieren: 2
ABRvS 12 maart 2003, Gst 7186/95,
Pagina
11/34
Boels ZSLTI d.GTS Atl.Vui.CUC I I
"Marianne Thieme wil dat staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de subsidie terugvordert die de megastal in Grubbenvorst heeft ontvangen. Uit een rapport van Wakker Dier blijkt dat de megastal overheidsgeld ontving voor onder meer PR en communicatie, adviesdiensten, het oplossen van juridische knelpunten en marketingkosten. In totaal ontving de stal voor ruim 2,1 miljoen euro aan staatssteun volgens het rapport van Wakker Dier. In aanvulling daarop kreeg het bedrijf ook nog eens 11 miljoen aan financiële voordeeltjes. Dit is opmerkelijk, omdat staatssecretaris Bleker veebedrijven met meer dan een miljoen kippen eerder nog een 'exces' noemde. Staatssecretaris Bleker bereidt wetgeving voor om megastallen met meer dan 240000 kippen en meer dan 10.000 vleesvarkens te verbieden en zo extreme industrialisatie te voorkomen. In de megastal in Grubbenvorst worden 1,1 miljoen plofkippen en 35.000 varkens gehouden. Thieme vindt het abject dat de stal geld ontving van de regionale en de landelijke overheid. "Niet alleen met het oog op dierenwelzijn, maar ook omdat er een verbod is aangekondigd op megastallen. Overheden die in tijden van crisis de megamorfose van het platteland subsidiëren tegen de wens van de meerderheid van parlement en bevolking, vragen om moeilijkheden!" Ze vraagt Bleker het geld per direct terug te vorderen en megastallen in het vervolg uit te sluiten van subsidies. Ook wil ze weten hoeveel geld de megastal van het rijk heeft ontvangen en hoeveel van de provincie." 3
Naar aanleiding van de geciteerde publicatie hebben cliënten een aantal staatssteunvragen geformuleerd voor het college, welke vragen beantwoord dienen te worden teneinde de zekerheid te verkrijgen dat het grootschalige project financieel/economisch uitvoerbaar Is. Indien namelijk sprake is van onrechtmatige staatssteun is onzeker of het grootschalige project althans het onderhavige deelproject financieel/economisch uitvoerbaar is. Het betreft de volgende vragen die het college dient te beantwoorden: ^
•
•
3
Is het juist dat ten behoeve van (onder meer) conceptontwikkeling een door de staat dan wel met staatsmiddelen bekostigde subsidie is of zal worden verstrekt aan het NGB ten bedrage van EUR 294.988,-? Zo ja, hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de in artikel 107 lid 1 VwEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) neergelegde verbodsbepaling? Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie?
.
Pagina
12/34
Boels Zan ders Advocate?! e
Zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregel inmiddels een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? o Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? © Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) is deze subsidieverstrekking gebaseerd? »
• « • • »
e
• • • • »
e
Pagina
Is het juist dat ten behoeve van (onder meer) procesbegeleiding en ondersteuning van het communicatietraject een door de staat dan wel met staatsmiddelen bekostigde subsidie is of zal worden verstrekt aan NGB ten bedrage van EUR 117.743,-? Zo ja, hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de in artikel 107 lid 1 VwEU neergelegde verbodsbepaling? Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregel inmiddels een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) is deze subsidieverstrekking gebaseerd? Is het juist dat ten behoeve van (onder meer) het opstellen van een businessplan en het oplossen van juridische knelpunten een door de staat dan wel met staatsmiddelen bekostigde subsidie is of zal worden verstrekt aan NGB ten bedrage van EUR 147.855,-? Zo ja, hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de in artikel 107 lid 1 VwEU neergelegde verbodsbepaling? Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregel inmiddels een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) is deze subsidieverstrekking gebaseerd? Is het juist dat ten behoeve van (onder meer) de aanleg van een mestleidingssysteem en mestbandsysteem een door de staat dan wel met staatsmiddelen bekostigde subsidie is of zal worden verstrekt aan NGB ten bedrage van EUR 500.000,-?
13/34
Boels Zanders Advocaten • • o o •
Zo ja, hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de in artikel 107 lid 1 VwEU neergelegde verbodsbepaling? Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregel inmiddels een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) is deze subsidieverstrekking gebaseerd?
@ Is het juist dat ten behoeve van een haalbaarheidsstudie groen gras NGB een door de staat dan wel met staatsmiddelen bekostigde subsidie is of zal worden verstrekt aan NGB? • Zo ja, wat is de omvang (EUR) van de te verstrekken, althans verstrekte subsidie? <> Zo ja, hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de in artikel 107 lid 1 VwEU neergelegde verbodsbepaling? • Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? • Zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregel inmiddels een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? s Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? • Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) is deze subsidieverstrekking gebaseerd? •
• «
• e «
Pagina
Is het juist dat ten behoeve van (onder meer) interne dierlogistiek, kwaliteit en informatisering, luchtwassers en luchtlogistiek, communicatieadvies en marketingkosten een door de staat dan wel met staatsmiddelen bekostigde subsidie Is of zal worden verstrekt aan NGB ten bedrage van EUR 1.000.000,-? Zo ja, hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de in artikel 107 lid 1 VwEU neergelegde verbodsbepaling? Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) is deze subsidieverstrekking gebaseerd? Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregel een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregel niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese. Commissie?
14/34
Boels Zan de vs Advocaten e « e e
Is het juist dat NGB ten behoeve van de realisatie van NGB van de gemeente Horst aan de Maas onderhands grond heeft gekocht? Zo ja, voor welke prijs/m werd deze grond door de gemeente Horst aan de Maas aan NGB verkocht? Hoe is de uiteindelijk overeengekomen prijs/m tot stand gekomen? Ligt aan de uiteindelijk overeengekomen prijs/m een taxatie ten grondslag dan wel is deze prljs/m gebaseerd op gemeentelijk grondbeleid? 2
2
2
2
e s » « 8 «
<•
Zijn er nog andere door de staat of met staatsmiddelen bekostigde financiële bijdragen van overheidswege aan NGB? Zo ja, welke? Zo ja, hoe verhouden deze subsidieverstrekkingen zich (ieder afzonderlijk) tot de in artikel 107 lid 1 VwEU neergelegde verbodsbepaling? Is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregelen ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Zo ja, ligt aan de invoering van deze steunmaatregelen inmiddels een positieve beschikking van de Europese Commissie ten grondslag? Zo nee, waarom is of wordt het voornemen tot invoering van deze steunmaatregelen niet ter goedkeuring aangemeld bij de Europese Commissie? Op welke Europeesrechtelijke wet- en/of regelgeving (VwEU, verordeningen EC, kaderregelingen EC, mededelingen EC, beschikkingen EC) zijn deze subsidieverstrekkingen gebaseerd?
Cliënten behouden zich uitdrukkelijk het recht voor om, onder andere naar aanleiding van de beantwoording van de hierboven vermelde vragen door het college, de onderhavige beroepsgrond van nadere argumenten te voorzien. Ook zullen cliënten nog onderzoek doen naar andere met staatsmiddelen bekostigde financiële bijdragen aan het NGB en de hierboven vermelden vragen naar aanleiding daarvan mogelijk aanvullen. Daarop vooruitlopende vermelden zij nu alvast dat totdat voormelde staatssteungerelateerde vragen zijn beantwoord door het college, niet mag worden vertrouwd op de stelling van het college dat het project financieel/economisch uitvoerbaar is. Bovendien heeft te gelden dat, gezien de vele subsidies en andere financiële voordelen die van overheidswege aan het NGB zijn verstrekt, de enkele stelling van het college dat geen sprake is van staatssteun onvoldoende Is gemotiveerd en onderbouwd, waardoor het besluit op dit punt zeer gebrekkig is. Aanvullende eisen indien geen m.e.r. Cliënten kunnen zich niet vinden in de wijze waarop het college hun standpunt uit de zienswijze betreffende de noodzaak van een milieueffectrapportage weerlegt (zie p. 9 en 10 van de zienswijze). Daarom persisteren zij bij dat standpunt. Ten
Pagina
15/34
Boels deTS
Advocaten behoeve van de leesbaarheid citeren zij dat standpunt hierna (bijlage 2 waarnaar hierna in het citaat wordt verwezen, betreft de zienswijze die namens cliënten is ingediend door mr. Wösten van Wösten juridisch advies. U treft deze zienswijze aan bij de als bijlage 3 bij dit beroepschrift gevoegde zienswijze): "Voor de aspecten die aan de orde komen ingeval aan het projectbesluit een milieueffectrapportage ten grondslag ligt, kan worden volstaan met een verwijzing naar deze rapportage, bij voorkeur met vermelding van de conclusies daarvan. Ingeval er geen milieueffectrapportage is, moeten in de ruimtelijke onderbouwing aan de in artikel 5.1.3. lid 2 vermelde aspecten de desbetreffende onderzoeksuitkomsten worden neergelegd. In paragraaf 4.2 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat de verplichting bestaat een milieueffectrapport op te stellen. Cliënten constateren dat geen milieueffectrapport is opgesteld ten behoeve van het projectbesluit. Evenmin ten behoeve van het totale project. Cliënten betogen dat sprake is van een plan-m.e.r.-plichtig plan, de afzonderlijke projectbesluiten (Laagheide 9, Witveldweg en Witveldweg 35) kunnen namelijk niet los van elkaar worden gezien. Ze kunnen net zo min los worden gezien van het LOG Witveldweg. Nu cliënten met verwijzing naar paragraaf 2.3.1 van deze zienswijze betogen dat een bestemmingsplan dient te worden vastgesteld voor het totale project en dat het opknippen van het totale project middels vaststelling van drie projectbesluiten niet mogelijk Is, geldt vanwege twee redenen blijkens het Besluit milieu-effectrapportage 1994 voor het totale project een plan-m.e.r.-plicht. Allereerst vanwege onderdeel C, 14 van de Bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994. De projectbesluiten doen in dezen eigenlijk gezamenlijk dienst als één bestemmingsplan. De ruimtelijke gevolgen zijn bovendien onvoldoende overwogen, omdat nog geen structuurvisie voor het LOG Witveldweg met daarin het totale project is vastgesteld. Voorts vanwege onderdeel C, 11.2 van de Bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994. De projectbesluiten kunnen, als vermeld, niet los worden gezien van het LOG Witveldweg. Dat is een gebied van meer dan 250 hectare, welk gebied eigenlijk niet meer een landbouwgebied is, maar een grootschalig bedrijventerrein. Prof. Mr. D.W. Bruil, bijzonder hoogleraar agrarisch recht aan de Rijksuniversiteit Groningen, schrijft hierover in de slotbeschouwing van een artikel over dit onderwerp; "Qua ruimtelijk fenomeen zijn de grote agrocomplexen echter veel meer met industriecomplexen te vergelijken dan met een (traditioneel) landbouwbedrijf. Het is dan ook twijfelachtig of deze complexen wel in het buitengebied thuishoren." Duidelijk moge zijn dat Behoud de Parel alsmede overige cliënten dit standpunt delen. Sterker nog: zij vinden eigenlijk dat bedrijven als NGB - vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, vanuit economisch oogpunt en met het oog op de gezondheid van medewerkers en omwonenden (ais het gaat om uitstoot) en de consumenten (als het gaat om het voorkomen van resistente bacteriën, waaronder ESBL) - sowieso
Pagina
16/34
^5 CiÜïl
Zanders Advocaten niet gewenst zijn. Met andere woorden: ook niet op een industrieterrein, Tot slot zien cliënten graag beoordeeld in hoeverre een milieu-effectrapportage verplicht is vanwege het bepaalde in onderdeel D, 9, 18.2 en 18.4 van de Bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage. Voor zover u oordeelt dat een milieueffectrapportage niet is vereist, ondanks het bepaalde in de vorige alinea, verzoeken cliënten u in de ruimtelijke onderbouwing inzichtelijk te maken in hoeverre op grond van Europees recht voor de projectbesluiten afzonderlijk of voor het totale project toch een m.e.r,-(beoordelings)plicht geldt. In de ruimtelijke onderbouwing verwijst u naar het milieueffectrapport dat is opgesteld ten behoeve van de afzonderlijk voor de opgeknipte projecten van NGB aangevraagde vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (zie pagina 45 van de ruimtelijke onderbouwing, hierna: "het MER"). Anders dan in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld, ontbreekt de samenvatting van het MER. Deze is niet als bijlage 7 bij de ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd. Voor wat betreft de inhoudelijke reactie van cliënten op het MER, dat blijkens het MER in dezen niet meer is dan een achtergronddocument (zie pagina 10 van het MER), verwijzen cliënten naar de zienswijze die namens hen is ingediend door mr. Wösten van Wösten juridisch advies (bijlage 2). De als bijlage 2 bijgevoegde zienswijze dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd in deze zienswijze, in ieder geval voor zover in de bijgevoegde zienswijze wordt gereageerd op aspecten en onderdelen die ook in de ruimtelijke onderbouwing aan de orde komen. Denk hierbij in ieder geval aan de onderdelen ammoniak, gezondheid, geur, fijnstof, geluid, water, brandveiligheid en compartimentering. Cliënten verzoeken u daarop te reageren. Cliënten verzoeken u hierbij tevens in te gaan op te verwachten lichthinder. Het NGB zal 24 uur per dag actief zijn. Cliënten verwachten gezien de grote omvang van het NGB een grote bron van licht die met name 's avonds en 's nachts verstorend werkt voor de (leef)omgeving. Nu bij de voorbereiding van het projectbesluit geen milieueffectrapportage is opgesteld, zal met voornoemde in artikel 5.1.3 lid 2 van het Bro vermelde onderdelen in de ruimtelijke onderbouwing rekening moeten worden gehouden." Cliënten behouden zich uitdrukkelijk het recht voor om de onderhavige beroepsgrond van nadere argumenten te voorzien. Daarop vooruitlopende vermelden zij nu alvast dat het college in de standpuntbepaling ten onrechte niet gevolg heeft gegeven aan het verzoek van cliënten om in de ruimtelijke onderbouwing inzichtelijk te maken in hoeverre op grond van Europees recht voor de projectbesluiten afzonderlijk of voor het totale project toch een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt. Voorts vermelden zij dat in paragraaf 2.1 van de
Pagina
17/34
Boels Z 3. Tl d.ST"S
beroepschriften tegen de milieuvergunningen voor het grootschalige project van het NGB duidelijk is gemaakt dat het MER de nodige gebreken bevat (bijlage 8 en bijlage 9 (zonder daarbij behorende bijlagen)), hetgeen als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. 2.4.1
Archeologie
Cliënten stellen zich op het standpunt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd dat de bescherming van archeologische waarden niet in gevaar komt door het NGB. Sterker nog, het college heeft alleen in zijn reactie op de zienswijze van cliënten (de standpuntbepaling) gesteld dat het van oordeel is dat het gebied waarin het NGB gelegen is, vanuit het oogpunt van archeologie kan worden vrijgegeven. Het college verwijst daarbij naar een inventariserend veldonderzoek de dato 16 september 2011. De conclusie van dit inventariserend veldonderzoek luidt dat sprake is van een sterk verstoord gebied en dat het daarom zonder beperkingen kan worden vrijgegeven. Nergens anders in de besluitvorming komt dit oordeel van het college (zoals weergegeven in de standpuntbepaling) terug. In de ruimtelijke onderbouwing baseert het college zich namelijk op een archeologisch bureauonderzoek. Uit dit onderzoek is juist gebleken dat de archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied middelhoog tot hoog is. Het inventariserend booronderzoek en de resultaten daarvan heeft het college niet in de ruimtelijke onderbouwing verwerkt en hiernaar wordt slechts verwezen in de standpuntbepaling. Al met al is zeer onduidelijk wat nu het standpunt van het college is in dezen. Los daarvan is het inventariserend booronderzoek waarnaar het college in de standpuntbepaling verwijst, zeer onzorgvuldig en oppervlakkig. Dit is ook de conclusie van de senior archeoloog/adviseur door wie het college het rapport heeft laten toetsen Hij kan zich weliswaar vinden in de in het rapport opgenomen conclusie, maar geeft aan dat het rapport onzorgvuldig en oppervlakkig is. Hij noemt ook diverse punten die onjuist en onvolledig zijn. Voor zover dus al kan worden gesteld dat het college zich in haar besluitvorming heeft gebaseerd op het inventariserend booronderzoek, hoewel dat niet uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt, zijn cliënten van oordeel dat het college dat niet had mogen doen. Het college mag immers op grond van 3:9 van de Awb slechts onderzoeken aan haar besluitvorming ten grondslag leggen die de toets aan de zorgvuldigheid kunnen doorstaan. Het inventariserend booronderzoek kan dit duidelijk niet. Ik verwijs u voor de motivering van dit standpunt naar het als bijlage 10 toegevoegde schrijven van de heer R.M. van Heeringen, senior archeoloog/adviseur bij Vestigia BV. 2.4.2
Baglnn
Waarden in en buiten projectgebied
18/34
Zanders Advocaten Cliënten maken uit de ruimtelijke onderbouwing op dat onvoldoende is onderzocht welke waarden bij het projectbesluit en bij het totale project van NGB (in samenhang bezien met het LOG Witveldweg en daarin of daarbij plaatsvindende autonome activiteiten) in het geding zijn en wat de gevolgen zijn voor deze waarden. Nlet-limltatlef denken cliënten hierbij aan waarden die bescherming genieten via de Vogel- en Habitat richtlijnen, de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet alsmede via de Wet luchtkwaliteit (wet milieubeheer). Zie in dit verband ook het bepaalde in paragraaf 2.3.1 van dit beroepschrift. 2.4.3
Milieukwaliteitseisen
Cliënten treffen in de ruimtelijke onderbouwing geen beschrijving aan van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het besluit zijn betrokken. Dit is wel vereist op grond van artikel 5.1.3 lid 2 van het Bro. In de standpuntbepaling reageert het college op het bepaalde in de vorige alinea door te verwijzen naar het MER dat is opgesteld ten behoeve van de milieuvergunningen. Dat mag het college echter niet doen omdat het MER nu eenmaal voor andere besluiten is opgesteld. Het college had in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving moeten (laten) opnemen van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het bestreden besluit zijn betrokken. 4
Aspecten van geluidhinder In de standpuntbepaling komt het college tot de conclusie dat geen sprake is van geluidhinder door de bedrijfsactiviteiten en het daarmee samenhangend verkeer van en naar de inrichting (p. 31). Cliënten kunnen zich hier niet mee verenigen. Daarom persisteren zij allereerst bij het bepaalde in paragraaf 2.3.4 van de zienswijze (p. 11). Daarnaast delen zij mede dat zij ten behoeve van de onderhavige beroepsgrond aan een ter zake deskundige zullen vragen om te beoordelen of het akoestisch onderzoek gebreken bevat en of de conclusies die in de ruimtelijke onderbouwing en de standpuntbepaling worden getrokken op basis van het akoestisch onderzoek juist zijn. Cliënten betwisten vooralsnog de juistheid van het akoestisch onderzoek en van vermelde conclusies uit de ruimtelijke onderbouwing en de standpuntbepaling. Vooruitlopende op nadere argumenten voor de onderhavige beroepsgrond vermelden cliënten alvast dat zij bijvoorbeeld sterk in twijfel trekken of het akoestisch onderzoek is gebaseerd op de maximale invulling van het grootschalige project dat middels de drie projectbesluiten en bouwvergunningen is vergund. Dat doen cliënten omdat bijvoorbeeld in de standpuntbepaling melding wordt gemaakt van onzekere elementen (onder meer betreffende de wijze waarop de varkensmest van de megastal voor varkens wordt 4
Zie in dit verband ABRvS 9 september 2009, UN: BJ7183.
Pagina
19/34
S3 ^3 G*1 s Za.nd.eTS
Advocaten aangevoerd naar de BEC) die naar gelang hun concrete uitwerking van invloed zijn op de bevindingen in een akoestisch onderzoek en dientengevolge op de conclusies die op grond van een akoestisch onderzoek worden getrokken. Overige aspecten uit de ruimtelijke onderbouwing Tot dusver hebben cliënten bijna alle aspecten uit de ruimtelijke onderbouwing benoemd. Een aantal nog niet. Op de onbenoemde aspecten wordt hierna nog ingegaan. 2.6.1
Beleidskader
Hierna wordt per onderwerp uit de titel van de (sub)paragrafen van hoofdstuk 2 van de ruimtelijke onderbouwing het standpunt van cliënten weergegeven, tenzij verderop in dit beroepschrift een aparte paragraaf wordt gewijd aan een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld paragraaf 2.6.4 waarin luchtkwaliteit aan de orde wordt gesteld, paragraaf 2,6.5 waarin geur aan de orde wordt gesteld en paragraaf 2.6,10 waarin IPPC aan de orde wordt gesteld). Vogel- en habitatrichtlijn en Natuurbeschermingswet 1998 Volgens het college leiden het grootschalige project noch de deelprojecten afzonderlijk tot problemen uit oogpunt van natuurbeschermingsrecht. Cliënten delen deze mening van het college niet althans vinden dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen uit oogpunt van natuurbeschermingsrecht. Daarbij vermelden cliënten allereerst dat het MER waarnaar het college in de standpuntbepaling verwijst (p. 31) niet is opgesteld voor het bestreden besluit, maar voor de milieuvergunningen die ten behoeve van het grootschalige project zijn verleend. Voorts dat het MER niet ais een passende beoordeling kan worden gezien als bedoeld in de Natuurbeschermingsrecht 1998. Cliënten herhalen dan ook hetgeen zij in dit verband betogen in de zienswijze (p. 12): "Voor wat betreft gebiedsbescherming benadrukken cliënten dat elk project afzonderlijk alsmede het totale project als nieuwe handelingen heeft te gelden, waarvan beoordeeld moet worden In hoeverre (significante) effecten kunnen ontstaan op beschermde natuurmonumenten en/of Natura 2000gebieden. De redenering die in de ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet ("per saldo geen sprake van een negatief effect", rekening houdende met "de te saneren locaties van Kuijpers Kip (locaties gelegen in de gemeente Valkenswaard)", zie pagina 65 en 66 van de ruimtelijke onderbouwing) strookt niet met de Vogel- en habitatrichtlijn en Natuurbeschermingswet 1998. Cliënten merken in dit verband voorts op dat in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening is gehouden met de cumulatieve effecten die mede worden veroorzaakt door andere bedrijvigheid in en nabij LOG Witveldweg."
Pagina
20/34
Boels Zanders Advocaten Voor zover het college in de ruimtelijke onderbouwing en de standpuntbepaling tracht om middels een verwijzing naar de bij de milieuvergunningen behorende documenten te verantwoorden dat uit oogpunt van natuurbeschermingsrecht geen problemen te verwachten zijn, verwijzen cliënten bovendien naar het bepaalde in hun beroepschrift tegen de milieuvergunning die voor de onderhavige inrichting, zijnde de megastal voor de varkens, is verleend: "Volgens GS ligt in de directe omgeving van de inrichting waarvoor de revisievergunning is verleend het Natura 2000-gebied de Maasduinen. De gevolgen van de revisievergunning voor dat gebied zouden zijn doorgerekend in bijlage 18 van het Milieueffectrapport 12 juli 2010. Terzake die gevolgen betogen GS dat die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen te worden beoordeeld en niet in het kader van de verlening van de revisievergunning. Voornoemde bijlage 18 betreft louter berekeningen van ammoniakdepositie. Dat is wat anders dan stikstofdepositie. Dit is een eerste misvatting van GS. Een tweede en belangrijkere misvatting betreft het onderscheid dat in dit kader dient te worden gemaakt tussen Nederlandse en buitenlandse Natura 2000-gebieden. Dit blijkt uit de hiervoor geciteerde uitspraak van uw Afdeling. Daaruit volgt dat Natura 2000-gebieden, voor zover ze in Nederland liggen, bescherming genieten onder de Natuurbeschermingswet 1998. De effecten van de inrichting op gebieden die onder de Nbw 1998 worden beschermd, dienen aan de orde te komen bij de vraag of vergunning ingevolge die wet is vereist. In deze procedure is dat niet aan de orde, In zoverre is het juist wat GS stellen. Dat Is het echter niet met betrekking tot de in het buitenland gelegen Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 biedt namelijk geen grondslag voor het verlenen van een vergunning voor zover het gaat om de mogelijke schadelijke gevolgen van een inrichting voor in het buitenland gelegen gebieden. Vergelijk overweging 2.4.18 van de uitspraak van uw Afdeling van 24 augustus 2011 in zaaknummers 200900425/1/R2 en 200902744/1/R2. Gelet hierop hadden GS in deze procedure moeten beoordelen of de revisievergunning zich met richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna verdraagt. 5
Het voorgaande hebben GS ten onrechte nagelaten. Sterker nog: GS hebben nagelaten om überhaupt te onderzoeken welke buitenlandse Natura 2000gebleden In een gebied van om en nabij 30 kilometer rondom de betreffende inrichting zijn gesitueerd. Die afstand is van belang omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat binnen een dergelijke afstand effecten meetbaar zullen zijn als gevolg van verandering van de luchtkwaliteit. Daarom hadden 5
ABRvS 29 augustus 2012, zaaknummer 201001848/1/A4,
Pagina
21/34
Boels Advöfelfvi i GS enerzijds moeten onderzoeken of en zo ja welke Natura 2000-gebieden in het buitenland zijn gesitueerd in een gebied van minimaal 30 kilometer rondom de betreffende inrichting. Anderzijds hadden GS moeten beoordelen of de revisievergunning zich met voornoemde richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen verdraagt." 6
De verwijten richting GS uit het citaat gelden in dezen als verwijten richting het college. Cliënten vinden namelijk dat nog zoveel onduidelijk is uit oogpunt van natuurbeschermingsrecht dat het nemen van projectbesluiten voor het grootschalige project van het NGB (vooralsnog) onaanvaardbaar is. Nota Ruimte In de zienswijze hebben cliënten om opheldering gevraagd in hoeverre het voorliggende initiatief daadwerkelijk past in de uit de Nota Ruimte voortvloeiende visie van het kabinet. Dit heeft het college niet gedaan in de standpuntbepaling, hetgeen een motiveringsgebrek behelst. Ammoniak Het college beweert in de standpuntbepaling dat het grootschalige project van het NGB niet is gelegen in een gebied dat door provinciale staten van de provincie Limburg is aangewezen als "verplicht kwetsbaar gebied" noch als "overig zeer kwetsbaar gebied". Het college vermeldt evenwel ook dat de Wet ammoniak en veehouderij ook regels geeft voor veehouderijen in een zone van 250 meter rondom vermelde gebieden. Het college heeft niet verduidelijkt of het grootschalige project in vermelde zone ligt en wat daarvan de gevolgen zouden zijn. 2.6,2
Voorgenomen activiteiten en landschappelijke inpassing
De inrichting van Heideveld aan de Laagheide 9, bestaande uit het vergroten van de blggenstallen, het oprichten van een voerlokaal, een vleesvarkensstal, een fokvarkensstal en mestsilo's, kent een oppervlakte van 24.000 m2 aan nieuwe bebouwing en een hoogte van maximaal 12 meter. De inrichting van Kuijpers aan de Witveldweg 35, bestaande uit een pluimveebedrijf, slachterij en bioenerglecentrale, kent een bebouwingsoppervlak van 28.000 m2. De bebouwing zal maximaal 14 meter hoog zijn. Cliënten zijn van oordeel dat de realisatie van een project met en dusdanig grote omvang en hoogte niet past binnen het open landschap. Het woon- en leefklimaat van cliënten wordt door realisatie van het project onaanvaardbaar aangetast. Het feit dat de inrichting omgeven zal worden door groenvoorzieningen kan de omvang en met name de hoogte van de te bebouwen bouwwerken niet verbloemen. Dit kan niet de bedoeling zijn van een landbouwgebied met oog voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. 6
Zie paragraaf 2.3 van het als bijlage 9 bijgevoegde beroepschrift.
Pagina
22/34
Boels Zanders Advocaten Aanvullend aan hetgeen hiervoor is overwogen, verzochten cliënten de volgende passage op te nemen uit een schrijven van Frank Coenders aan mij: "Visuele hinder is er voor ons nog op een andere manier. Bedoeling is om de omgeving zo weinig mogelijk te belasten met bebouwing die het landschap ontsiert. Echter dit bouwwerk is zo groot d a t j e als buur er direct niet omheen kunt. Er ontstaat als het ware een muur van 14 m hoog langs ons bedrijf. Bijkomende effecten zijn een enorme schaduwwerking op ons bedrijf. Hierdoor is er minder groei van de planten. Verder ontstaan er langdurige donkere plaatsen waar ziekten in de rozenteelt op kunnen steken, Belangrijk in de rozenteelt is dat het gewas opdroogt om ziekten van met name valse meeldauw te beperken. Een toename van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op mijn bedrijf is te verwachten. Dit is niet wenselijk. Voorts zullen de beplanting van het NGB zorgen voor meer wild in de buurt van mijn gewassen. Die op zijn beurt schade toe kunnen brengen aan de rozen. Alleen afrastering van mijn percelen kan soelaas bieden." Cliënten hebben het college in een zienswijze gevraagd hoe met de bovenstaande problemen wordt omgegaan. Het college heeft hier in de standpuntbepaling geen reactie op gegeven. Feit blijft dat onwonenden worden geconfronteerd met een aantasting van hun leefomgeving en dat Frank Coenders daarnaast wordt geconfronteerd met ernstige belemmeringen in zijn bedrijfsvoering. Dit is volledig in strijd met de eisen van een goede ruimtelijke ordening. 2.6.3
Bodem
Het college heeft onderzoek laten doen naar de bodemkwaliteit. Het college komt op grond van deze onderzoeken tot de conclusie dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. In tegenstelling tot de locatie Witveldweg heeft het college ten aanzien van de locatie Laagheide 9 geen verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren, maar slechts een historisch bodemonderzoek. Cliënten zijn van mening dat het college niet met een historisch bodemonderzoek had mogen volstaan en dat een verkennend bodemonderzoek - ook voor de locatie Laagheide 9 - had moeten worden verricht. Volgens het provinciaal beleid kan volstaan worden met een historisch bodemonderzoek, wanneer er uit dit onderzoek geen verdachte activiteiten naar voren komen. Cliënten zijn van mening dat uit het historisch bodemonderzoek (bijlage 8 bij de ruimtelijke onderbouwing) wel degelijk een verdachte situatie naar voren komt. Zo wordt in het rapport (p. 2) vermeld dat éénmaal eerder een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd, namelijk in september 2005, ten
Pagina
23/34
Boels Zanders Advocaten aanzien van een gedeelte van het terrein. Toen al kwam vast te staan dat de bovengrond licht verontreinigd was en het grondwater zelfs sterk verontreinigd was, Bovendien is in het verleden een bovengrondse petroleumtank aanwezig geweest en verder ook een ondergrondse HBO-tank. Deze zijn reeds verwijderd, maar er is niet aangetoond middels een KIWA-vertificaat dat er geen verontreinigingen zouden zijn opgetreden. Tot slot zijn er nog een zwavelzuur opslagtank en dieselopslagtank aanwezig op de gronden. Ook hiervan is niet duidelijk of ze verontreiniging hebben veroorzaakt. Cliënten vinden het onbegrijpelijk dat ondanks deze verdachte omstandigheden geconcludeerd wordt dat geen aanvullend bodemonderzoek nodig is. Het college had niet tot besluitvorming mogen overgaan alvorens op grond van een degelijk onderzoek te hebben vastgesteld dat de bodem geschikt is voor de ontwikkeling. 2.6.4
Luchtkwaliteit
Het college vermeldt in de standpuntbepaling dat voor de beoordeling en toets van de luchtkwaliteit in de ruimtelijke onderbouwing verwezen wordt naar het MER behorende bij de milieuvergunningen. Conclusie zou zijn dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen en dat er geen belemmeringen zouden zijn om vanwege redenen van luchtkwaliteit ten behoeve van het grootschalige project ruimtelijke besluiten te verlenen. Cliënten kunnen zich hier niet mee verenigen. Daarom persisteren zij allereerst bij het bepaalde op pagina 13 en 14 van de zienswijze. Daarnaast delen zij mede dat zij ten behoeve van de onderhavige beroepsgrond aan een ter zake deskundige zullen vragen om te beoordelen of de conclusie van het college juist Is. Cliënten betwisten vooralsnog de juistheid die conclusie. Vooruitlopende op nadere argumenten voor de onderhavige beroepsgrond verwijzen cliënten alvast naar hetgeen zij ter zake luchtkwaliteit hebben betoogd in paragraaf 3.8 van het beroepschrift tegen de milieuvergunning voor de onderhavige inrichting, zijnde megastal voor de varkens (zie pagina's 29 tot en met 34 van bijlage 9). Dit laatste dient als hier herhaald en Ingelast te worden beschouwd. 2.6.5
Geurhinder
In de ruimtelijke onderbouwing staat het volgende betreffende geurhinder (p. 58): "Uit de tabel hiervoor blijkt dat het initiatief niet leidt tot een situatie waarbij voor geurhinder gevoelige woningen in de omgeving worden ingedeeld in een lagere, slechtere klasse (indeling conform handleiding Wgv), De categorie blijft gelijk of wordt iets beter. Voor de meeste woningen vermindert de cumulatieve geurbelasting, t.g.v. de lagere geurbelasting door het varkensbedrijf. Voor twee woningen (Witveldweg 30, Witveldweg
Pagina
Boels Zanders Advocaten 33) neemt deze toe, t.g.v, de voorgenomen vestiging van het pluimveebedrijf. In het MER is beschreven dat er kan worden voldaan aan de normen ten aanzien van de voorgrondbelasting (zie ook paragraaf 2.3.4). De achtergrondbelasting van geur vermindert ten opzichte van de bestaande situatie. Daarom is er per saldo sprake van een verbetering van het woonen leefklimaat. Daarom vormt het aspect geurhinder geen belemmering voor deze ruimtelijke procedure." Cliënten kunnen zich niet verenigen met het bepaalde over geurhinder in de ruimtelijke onderbouwing, Ook ter zake deze beroepsgrond zullen cliënten aan een ter zake deskundige vragen om te beoordelen of het bepaalde in de ruimtelijke onderbouwing over geurhinder juist is. Daarop vooruitlopende verwijzen cliënten alvast naar het bepaalde over geur in het beroepschrift tegen de milieuvergunning voor de onderhavige inrichting (zie paragraaf 3.8.6 van bijlage 9). Dit laatste dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. 2.6.6
Bedrljfshinder
Bij het bestemmen van bedrijven moet rekening worden gehouden met de reeds aanwezige hindergevoelige functies, zoals woningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sluit zich voor de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan bij de richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009. 7
Uit de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009, Bijlage 1, volgt dat bedrijven voor het houden en fokken van varkens of pluimvee onder milieucategorie 4 vallen en dat daarom een afstand van 200 meter tot woningen moet worden aangehouden om wat betreft het geuraspect een aanvaardbaar woonen leefklimaat te verzekeren. De bio-energiecentrale valt onder milieucategorie 3 en daarbij moet zowel wat betreft het geuraspect en het geluidsaspect een afstand van 100 meter worden aangehouden tot woningen. Aan deze richtafstanden is niet voldaan. Er bevinden zich woningen binnen deze richtafstanden tot de bedrijven. Cliënten zullen nog een nader stuk indienen waarop de afstanden van de woningen tot het NGB worden aangegeven. Het aanvaardbaar woon- en leefklimaat is aldus niet verzekerd. Het college heeft zich hierdoor niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. 2.6.7
Externe veiligheid
ABRvS 23 mei 2012, UN: BW6885; ABRvS 21 november 2012, zaaknr. 201113393/1/R2; ABRvS 14 november 2012, zaaknr. 201109174/1/A4,
7
Pagina
25/34
Boels Za.nd.eTS AtiVOLciteri Ter zake externe veiligheid wordt in paragraaf 4.8 van de ruimtelijke onderbouwing gesteld dat geen sprake is van belemmeringen voor het initiatief. Een heel stuk van de motivering ontbreekt echter, zie pagina 60: "Er wordt vanuit de externe veiligheidsregelgeving (Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen) dan ook". Cliënten hebben het college op dit gebrek in de motivering reeds in hun zienswijze gewezen, maar het college heeft daarin geen aanleiding gezien om de motivering aan te vullen. De ruimtelijke onderbouwing van het besluit is naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze niet gewijzigd of aangevuld en is aldus gebrekkig. Cliënten zijn van mening dat - los van het feit dat een gedeelte van de motivering ontbreekt - de motivering van het externe veiligheidsaspect in de ruimtelijke onderbouwing ronduit onjuiste constateringen bevat. Zo wordt eenvoudigweg gesteld dat het plangebied zich niet bevindt binnen het effectgebied van mogelijke ongevallen met gevaarlijke stoffen. Dit wordt gesteld, zonder dat daar enige uitleg bij wordt gegeven of een onderzoek aan vooraf is gegaan. Dit is des te meer problematisch omdat het project in de nabijheid - en het invloedsgebied - van drie relevante risicobronnen is gelegen, namelijk de Rijksweg A73, de Rijksweg A67 en het spoortracé Eindhoven - Venlo. Dat het NGB binnen deze invloedsgebieden ligt, erkent het college overigens zelf ook in de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan Landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg (p. 52). Hierdoor is het onbegrijpelijk dat het college in de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit stelt dat het project zich juist niet binnen effectgebieden bevindt. Overigens erkent het college in de standpuntbepaling wel dat het project binnen het invloedsgebied van de A73 is gelegen, dit is in strijd met hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen. Cliënten zijn - met name gezien de nabijheid van risicobronnen - van mening dat het college, alvorens conclusies te trekken, een risicoanalyse had moeten uitvoeren naar de toename van het groepsrisico ten gevolge van de ontwikkeling en bovendien de daaruit eventueel voortvloeiende toename moeten verantwoorden overeenkomstig de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: "de Circulaire"). Nu het college dit niet heeft gedaan, is het standpunt van het college dat er geen belemmeringen zijn voor het project onvoldoende onderbouwd en In strijd met de Circulaire. Het college heeft gemeend het gebrek aan gedegen onderzoek naar de externe veiligheid te kunnen herstellen door in de standpuntbepaling te verwijzen naar een onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's dat is uitgevoerd In het kader van de bestemmingsplanprocedure voor het Landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg (thans een voorontwerp). Volgens cliënten heeft dit onderzoeksrapport behorende bij het voorontwerpbestemmingsplan duidelijk geen deel uitgemaakt van de besluitvorming voor het projectbesluit en kan daarom niet - achteraf - aan de besluitvorming en motivering ten grondslag worden gelegd door er in de standpuntbepaling naar te verwijzen. Dat het onderzoeksrapport geen deel heeft
Pagina
26/34
13 c3 s Zanders Auvuuiieri uitgemaakt van de besluitvorming voor het projectbesluit wordt duidelijk omdat er alleen naar verwezen wordt in de standpuntbepaling. In de ruimtelijke onderbouwing wordt er niet naar verwezen en de ruimtelijke onderbouwing is na aanleiding van het rapport - sinds de ontwerpfase - ook niet aangepast. Dit was, als het college zijn besluitvorming had gebaseerd op het onderzoeksrapport, wel het geval geweest omdat het onderzoeksrapport en de ruimtelijke onderbouwing onderling tegenstrijdig zijn. De conclusie van cliënten - dat het college geen onderzoek naar de externe veiligheidseffecten heeft gedaan, terwijl dit wel had gemoeten - blijft dus in stand, 2,6,8
Verkeer en parkeren
Verkeerstellingen Het college verwijst in de ruimtelijke onderbouwing naar een verkeersadvies dat Is opgesteld door Kragten (Bijlage 14 bij de ruimtelijke onderbouwing). Daarin zijn tabellen opgenomen met het aantal verwachte vervoersbewegingen van bedrijven op het LOG. Ook in de ruimtelijke onderbouwing heeft het college tabellen opgenomen met verwachte verkeersbewegingen van het NGB. Deze gegevens zijn afkomstig van de ondernemers zelf. Cliënten zijn van oordeel dat het college had moeten laten onderzoeken wat de verwachte verkeersbewegingen van het NGB zijn of in ieder geval had moeten beoordelen of de aangeleverde gegevens juist zijn. Een inschatting van de ondernemers achten cliënten niet geloofwaardig en het college en onderzoeksbureau Kragten hadden niet zomaar van die gegevens uit mogen gaan. Ook staan in het verkeersadvies van Kragten tabellen weergegeven die gebaseerd zijn op mechanische tellingen dien In oktober en november van 2008 hebben plaatsgevonden. In de standpuntbepaling stelt het college dat er een nieuwe verkeerstelling heeft plaatsgevonden in 2011, die 48% lager heeft uitgepakt dan de telling in 2008. Het college stelt dat ten tijde van de telling van Kragten in 2008 een omleidingroute was vastgesteld waardoor de verkeersbelasting op de Witveldweg hoger was dan gebruikelijk. Overigens geeft het college niet aan door wie en wanneer de verkeerstelling in 2011 is verricht en zijn de resultaten van de telling niet met de besluiten ter inzage gelegd. Gezien het voorgaande concluderen cliënten dat er geen zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de verkeerssituatie nabij het NGB. De gegevens die in 2011 zijn verkregen zijn niet bij de besluitvorming betrokken, getuige het feit dat die gegevens cliënten geheel niet bekend zijn en niet tot de stukken behoren. De gegevens die in 2008 zijn verkregen, en waarop het onderzoek van Kregten is gebaseerd, zijn - zoals het college in de standpuntbepaling stelt - niet representatief gezien de toen geldende omleidingen. Het verkeersadvies van Kregten is derhalve niet zorgvuldig, Maatregelen
Pagina
27/34
Boels Za,n d.eT*s Advocaten In het verkeersadvies van Kragten worden een aantal maatregelen opgesomd die het college moet nemen om de verkeersveiligheid en doorstroming te waarborgen. In de ruimtelijke onderbouwing stelt het college dat af deze maatregelen worden genomen: "Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas heeft n.a.v. het hiervoor genoemde advies op 1 februari 2011 besloten tot het uitvoeren van de maatregelen, zoals opgenomen In het advies." (p. 75) In de standpuntbepaling echter, stelt het college dat de Laagheide en Losbaan niet 4.5 meter breed zullen worden gemaakt, zoals geadviseerd, maar 4.3 meter. Ook wordt de Witveldweg niet verbreed naar 6.0 meter maar wordt de huidige breedte van 4.5 meter gehandhaafd en wordt een passeerhaven aangelegd. Cliënten zijn van oordeel dat het college niet zonder meer mag afwijken van het advies van Kragten. De maatregelen die door Kragten zijn voorgesteld beogen immers de verkeersveiligheid voor met name de schoolgaande fietsers te waarborgen. Aan de afwijkende maatregelen die het college wil nemen ligt geen beoordeling van Kragten of een ander onderzoek ten grondslag. De verkeersveiligheid is hierdoor niet langer gewaarborgd. 2.6.9
Volksgezondheid
Cliënten vinden dat het college de gezondheidsrisico's van het NGB onvoldoende heeft onderzocht. Omdat niet kan worden uitgesloten dat de omwonenden van het NGB worden blootgesteld aan gezondheidsrisico's had het college niet tot besluitvorming mogen overgaan. Rapport GGD Limburg Het college verwijst In de standpuntbepaling en de ruimtelijke onderbouwing naar het rapport "Gezondheidkundige risicobeoordeling Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) te Horst" van GGD Limburg-Noord (Bijlage bij de standpuntbepaling). Op dit rapport baseert het college haar standpunt dat het NGB geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Uit het rapport van GGD Limburg leidt het college de volgende conclusie af, die zij heeft opgenomen in de standpuntbepaling (p. 39): "De oprichting van het initiatief levert een minimaal risico op voor de bevolking van de woonkernen ten aanzien van het aspect fijn stof en geur; De oprichting van het initiatief levert geen risico op voor de bevolking van de woonkernen ten aanzien van de biologische agentia."
Pagina
28/34
13
s
Zanders Advocaten Cliënten zijn van oordeei dat zowel GGD Limburg in haar rapport, als het college na bestudering van het rapport, deze conclusie niet had mogen trekken. De conclusie wordt namelijk niet gedragen door de feiten en bevindingen die in het rapport staan vermeld. Zo staat in het rapport ten aanzien van de gezondheidkundige aspecten van biologische agentia: "Er Is op dit moment nog geen beoordelingskader om de effecten op de gezondheid te kwantificeren(..)" (p. 14) "Bij varkens kan influenza via de lucht overgedragen worden op mensen. Varkens kunnen een mengvat zijn voor verschillende types Influenza. Hierdoor bestaat het risico dat er een nieuw influenzavirus ontstaat. Daarom bevelen we aan om varkens en pluimvee niet op één bedrijfslocatie of op aangrenzende bedrijven te vestigen" (p. 15) En zo wordt vermeld ten aanzien van fijn stof: "Het is niet mogelijk om een gezondheidkundige conclusie te trekken over de fijn stof emissie van de voorgenomen activiteit." (p. 13) Ten aanzien van geur heeft te gelden dat: "Bij de voorgenomen activiteit zijn er van de 9 burgerwoningen 3 gerapporteerd met een voorgrondgeurbelasting van meer dan 6 OU/m afkomstig van het varkensbedrijf^.) De milieugezondheidskwaliteit van deze 3 locaties is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geclassificeerd als onvoldoende (GES score 6)." (p. 11). 3
Voorts wordt aangegeven dat voor de cumulatieve geurbelasting heeft te gelden dat voor alle 10 gerapporteerde burgerwoningen buiten de bebouwde kom in de omgeving van het NGB, de geurbelasting meer bedraagt dan 6 OU/m . 3
Gezien deze overwegingen in het rapport, komt de conclusie, zoals hierboven geciteerd, volledig uit de lucht vallen. De feiten en bevindingen kunnen de conclusie duidelijk niet dragen, Zo is opvallend dat wordt aanbevolen varkens en pluimvee niet op één bedrijfslocatie of aangrenzende bedrijven te vestigen (p.15) maar het feit dat het varkensbedrijf Hagens op slechts 350 meter van de vleeskuikenhouderij van het NGB is gelegen, wordt geheel niet bij de conclusie betrokken, Wat voorts opvalt is dat in de conclusie de nadruk wordt gelegd op de (geringe) gezondheidsrisico's voor de mensen in de kernen, terwijl uit de bevindingen in het hart van het rapport blijkt dat de gezondheidsrisico's voor de directe omwonenden slecht zijn of niet kunnen worden vastgesteld. Omdat geen sprake is van een degelijk onderzoek, had het college het rapport niet aan haar standpunt over de gezondheidsaspecten ten grondslag mogen leggen (art. 3:9 van de Awb).
Pagina
29/34
Boels Zanders Advocaten Los van het voorgaande merken cliënten nog op dat in de ruimtelijke onderbouwing weliswaar al in de ontwerpfase naar het rapport van GGD Limburg werd verwezen, maar dat het rapport voor het eerst als bijlage bij de standpuntbepaling ter inzage is gelegd. Het college heeft verzuimd het rapport als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing op te nemen en het op die manier bij het ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Rapport IRAS, NIVEL, RIVM Het college noemt in de ruimtelijke onderbouwing en de standpuntbepaling ook het rapport "Mogelijke effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen" van het IRAS, NIVEL en het RIVM (7 juni 2011). Uit dit rapport volgt onder andere dat in de nabijheid van pluimvee- en geitenbedrijven significant meer gevallen van longontsteking zijn vastgesteld dan elders in het land. Ook wordt geconcludeerd dat er een hogere blootstelling is aan micro-organismen en endotoxinen. Met name op korte afstand van pluimveebedrljven kunnen de hoge endotoxineniveaus tot effecten op het ademhalingsorgaan leiden. Het college gaat aan de Inhoud van dit rapport, dat volgens cliënten aangeeft dat veehouderijen wel negatieve effecten hebben op de gezondheid van omwonenden, geheel voorbij. Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport Het hierboven benoemde rapport maakt deel uit van een aantal onderzoeken dat In opdracht van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is gedaan om duidelijkheid te scheppen over de gevolgen voor de volksgezondheid van (grote) veehouderijen. Het meest recente onderzoeksrapport is afkomstig van de Gezondheidsraad, genaamd "Gezondheidsrisico's rond veehouderijen" (30 november 2012). Het rapport van de Gezondheidsraad Is een literatuuronderzoek. Dat wil zeggen dat de commissie heeft gekeken naar studies waarover eerder is gepubliceerd in vakbladen. De ingestelde commissie komt in het rapport tot de conclusie dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat omwonenden van veehouderijen worden blootgesteld aan micro-organismen en aan stoffen afkomstig van microorganismen, met name zogeheten endotoxinen. Dit is volgens de commissie een indicatie voor de (potentiële) blootstelling van omwonenden, Ook zijn er naar het oordeel van de commissie aanwijzingen dat zich bij omwonenden effecten op de luchtwegen kunnen voordoen, in het bijzonder longfunctievermindering en mogelijk allergie. De commissie stelt verder: "In Nederland kwam Q-koorts duidelijk vaker voor op korte afstand van geitenstallen, 8
8
Het rapport is te raadplegen via:
rapporten/2012/ll/30/gezondheidsrlsico-s-rond-veehouderijen.html>.
Pagina
30/34
Boels Zanders Advocaten Ook longontsteking werd significant vaker gevonden bij omwonenden van geitenbedrijven en pluimveehouderijen." (p.10) De commissie is van mening dat de thans bekende gegevens te beperkt zijn om harde conclusies te kunnen trekken, alleen voor de uitbraken van Q-koorts bestaat keihard wetenschappelijk bewijs. De commissie beklemtoont daarom dat er aanvullend onderzoek, op de wijze waarop dat door IRAS, NIVEL en RIVM is gedaan, benodigd is. De verwachting is dat de Minister dit advies opvolgt. In dit verband wijzen cliënten u op het volgende recente nieuwsbericht waaruit volgt dat vervolgonderzoek benodigd is en wordt uitgevoerd: "EINDHOVEN - Ongeveer 28.000 Brabanders en Limburgers ontvangen binnenkort een vragenlijst over hun gezondheid en eventuele luchtwegklachten. De vragenlijst is de eerste stap van een vervolgstudie naar de gezondheidseffecten van de intensieve veehouderij. Als de ministeries van Volksgezondheid en Economische Zaken instemmen, krijgen 3000 deelnemers een uitnodiging voor een blaastest en een bloedonderzoek. Eerdere metingen Die twee onderzoeken moeten uitwijzen of omwonenden van veestallen besmet zijn met bacteriën uit de veehouderij. Het onderzoek is een vervolg op metingen en een analyse van huisartsgegevens die instituut IRAS eerder in Brabant en Limburg uitvoerde. Volgens projectleider Dick Heederik van IRAS is het verschil met het eerdere onderzoek dat nu de mensen zelf onderzocht gaan worden. "We verwachten veel hardere conclusies te kunnen trekken", zegt Heederik. Destijds constateerde IRAS op vijf meetpunten in bevolkt gebied in de buurt van koeien, varkens en kippen significant hogere concentraties bacteriën. Longontsteking In de nabijheid van bedrijven met geiten en kippen komt longontsteking vaker voor, ontdekten de onderzoekers." 9
Cliënten vinden het zeer discutabel dat het college het standpunt inneemt dat er geen gevaar bestaat voor de gezondheid van omwonenden van het NGB, terwijl de Minister en de Gezondheidsraad het nodig vinden om nader onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico's in de nabijheid van veehouderijen. Cliënten zijn van bovendien van oordeel dat het planologisch mogelijk maken van zeer grote veehouderijen, terwijl er duidelijke indicaties zijn voor Het nieuwsbericht is te raadplegen vla: .
9
Pagina
31/34
Boels Zanders Advocaten gezondheidsrisico's voor omwonenden en terwijl het onderzoek vanuit het Ministerie daarnaar nog loopt, geheel in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en het zorgvuldigheidsbeginsel, 2.6,10
IPPC
Het NGB valt onder de werking van de IPPC-richtlijn, Het college erkent dit ook en stelt hieromtrent in de ruimtelijke onderbouwing het volgende: "De bedrijfsvoering van het NGB is zodanig dat wordt voldaan aan de vereisten van de richtlijn." (p.8) Een onderbouwing van deze stelling wordt niet gegeven. Op de zienswijze van cliënten, waarin cliënten het voorgaande ook hebben aangegeven, reageert het college in de standpuntbepaling als volgt: "Deze onderbouwing vindt plaats bij de vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer waarvoor het college van Gedeputeerde Staten van Limburg bevoegd gezag is." Deze stelling van het college gaat niet op. Het college dient immers bij haar beoordeling of het NGB past binnen een goede ruimtelijke ordening ook de milieuaspecten af te wegen en tevens te beoordelen of de ontwikkeling past binnen de toepasselijke beleidskaders. Aan Europese beleid, en dus ook de IPPC-richtlijn moet het college de ontwikkeling dus ook toetsen. Dit op zichzelf is al zeer onzorgvuldig. Te meer geldt nog, dat het NGB op diverse punten niet voldoet aan de IPPC-richtlijn en de bijbehorende BREF-documenten. De stelling van het college is dus niet alleen onvoldoende onderbouwd, maar ook onjuist. Cliënten verwijzen uitdrukkelijk naar pagina's 19 tot en met 25 van het als bijlage 8 toegevoegde beroepschrift tegen de milieuvergunning voor de inrichting voor de vleeskuikenhouderij en de BEC, Voorts naar pagina's 18 tot en met 23 van het als bijlage 9 toegevoegde beroepschrift tegen de milieuvergunning voor de andere inrichting van het NGB, zijnde de megastal voor de varkens. De daarin opgenomen opsomming en motivering van de punten waarop het NGB in strijd is met de IPPC-richtlijn dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voorschriften en beperkingen In het bestreden besluit verbindt het college een ruimtelijk irrelevante voorwaarde aan het projectbesluit, te weten de volgende voorwaarde; "de initiatiefnemer voorafgaande of gelijktijdig met de vergroting van de biggenstallen, het oprichten van het voerlokaal, de vleesvarkensstal, de
Pagina
32/34
Boels Zanders Au.votai.en fokvarkensstal en rnestsilo's, doch uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning fase 2, de tegenprestatie als opgenomen in de garantieovereenkomst landschappelijke inpassing, dient te hebben gerealiseerd en deze vervolgens zowel kwantitatief als kwalitatief, in stand dient te houden." Het is namelijk niet toegestaan om via publiekrechtelijke besluiten een contractant van de publiekrechtelijke rechtspersoon te dwingen om bepaalde verbintenissen na te komen. Cliënten verzoeken uw rechtbank om in dit kader ook te beoordelen in hoeverre de betreffende garantieovereenkomst strijdig is met het bepaalde in artikel 122 van de Woningwet. Als dat namelijk zo is, ontvalt een deel van de redenen waarom het college het bestreden besluit heeft willen nemen.
3.
Bouwvergunning Het college verleent middels het bestreden besluit een bouwvergunning eerste fase aan de aanvrager. Een bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 lid 1 onderdeel b, c, d, e, f of g van de Woningwet van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn (zie artikel 56a lid 2 van de Woningwet).
3.1
Bouwverordening Het college stelt in het bestreden besluit dat het bouwplan In overeenstemming is met de gemeentelijke bouwverordening. Het college heeft deze stelling niet gemotiveerd. Het gaat in dezen om een megastal voor 35.000 varkens, een megastal voor 1.300.000 kippen en een bio-energiecentrale, Cliënten achten uiterst discutabel dat de bouwplannen voldoen aan alle eisen uit de bouwverordening, met name de brandveiligheidseisen. Cliënten kunnen uit het bestreden besluit niet opmaken waarom de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van het college aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening, In zoverre is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
3.2
Bestemmingsplan De bouwplannen zijn in strijd met het vigerende bestemmingsplan, Het college heeft de diverse bouwaanvragen telkens aangemerkt als aparte aanvragen om een projectbesluit. Gezien het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit beroepschrift moge duidelijk zijn dat cliënten drie afzonderlijke projectbesluiten niet toelaatbaar achten.
3.3
Welstand In het bestreden besluit geeft het college aan dat het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te
Pagina
3/34
Boels Zanders M u, v %J L c l
L 'C I 8
verwachten ontwikkeling daarvan op 19 april 2011 is getoetst aan de redelijke eisen van welstand, Het oordeel van de bouwmeester zit niet bij de stukken, Onduidelijk is of de beoordeling is geschiedt overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Dit heeft het college namelijk niet gemotiveerd in het bestreden besluit.
4.
Voortgang v a n deze z a a k In het voorgaande hebben cliënten ter zake een aantal beroepsgronden vermeldt dat ze die beroepsgronden van nadere argumenten willen laten voorzien door aan een ter zake deskundige om een beoordeling te vragen van de conclusies die het college trekt In het bestreden besluit en de daarbij behorende stukken, Nietlimitatief kondigen cliënten nu alvast aan dat die beoordeling zal worden gevraagd ten behoeve van de beroepsgronden over aspecten van geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder, verkeer en vervoer, externe veiligheid en volksgezondheid.
5.
Conclusie Gezien het bovenstaande verzoeken cliënten uw rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen. Cliënten verzoeken uw rechtbank bovendien om het college althans de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Horst aan de Maas te veroordelen in de kosten van deze procedure. Cliënten danken u voor de hieraan te besteden aandacht. Hoogachtend, Boels Zanders NV
X.P.C. Wynands
Bljlage(n)
10
Pagina
34/34