Aansprakelijkheid van de fiscaal dienstverlener met een convenant Mevr. mr. M.E. Oenema1 Hertoghs advocaten-belastingkundigen 1.
Inleiding
De fiscale wet- en regelgeving is erg complex. Het is dan ook dagelijkse praktijk dat een belastingplichtige zich bij het voldoen aan zijn fiscale verplichtingen laat bijstaan of laat vertegenwoordigen door een fiscaal dienstverlener. In het geval van het verlenen van bijstand treedt de belastingplichtige zelf op tegenover de Belastingdienst en de rechter; als sprake is van vertegenwoordiging treedt de adviseur op namens de belastingplichtige. De dienstverlener en zijn cliënt sluiten daarbij een overeenkomst van opdracht. Daarbij ontstaat voor de dienstverlener een zekere zorgplicht. Het MKB en MGO’s worden door middel van een fiscaal dienstverlenersconvenant onder de reikwijdte van horizontaal toezicht gebracht. Hun fiscaal dienstverlener tekent een convenant met de Belastingdienst, waarna de betreffende individuele belastingplichtige cliënt bij deze dienstverlener aangeeft of hij onder dit convenant wil vallen middels een subconvenant. In deze bijdrage bespreek ik de beroepsaansprakelijkheid van de fiscaal dienstverlener. Het gaat daarbij om de relatie tussen de dienstverlener en zijn cliënt. Met name richt ik mij op de vraag of het aangaan van een convenant gevolgen heeft voor een eventuele aansprakelijkstelling. Hierbij ga ik eveneens in op de zorgplicht van de fiscaal dienstverlener. Het bestaan van algemene voorwaarden bij de overeenkomst tussen de fiscaal dienstverlener en zijn cliënt laat ik buiten beschouwing. Deze voorwaarden bieden namelijk geen waterdichte garantie dat niet aansprakelijk kan worden gesteld. 2.
De zorgplicht van de fiscaal dienstverlener
2.1
De volmacht
De belastingplichtige sluit met zijn (beoogde) fiscaal dienstverlener een overeenkomst van opdracht.2 Daarnaast dient hij zijn dienstverlener een volmacht te verlenen om rechtshandelingen in zijn naam te kunnen laten verrichten.3 De dienstverlener kan zijn cliënt, de belastingplichtige, vervolgens in rechte binden aan verplichtingen jegens de Belastingdienst. Het is derhalve van belang dat in de volmacht nauwkeurig wordt aangegeven tot welke werkzaamheden de volmacht zich uitstrekt. De praktijk leert echter dat het eerder regel dan uitzondering is dat de bewoordingen van de volmacht niet volledig de afgesproken c.q. uitgevoerde werkzaamheden van de dienstverlener omvatten. De beperkte omschrijving van de werkzaamheden in de volmacht leidt ertoe dat vervolgens aan de hand van bijv. maatschappelijke opvattingen, reeds geleverde diensten, de tussen partijen gevoerde correspondentie en (betaalde) declaraties moeten worden afgeleid tot de uitvoering van welke werkzaamheden de cliënt zijn dienstverlener opdracht heeft gegeven. Daarnaast kan de volmacht mondeling worden gewijzigd of aangevuld. 1
Margot Oenema is werkzaam bij Hertoghs advocaten-belastingkundigen. Daarnaast verricht zij sinds 2008 promotie-onderzoek naar de inbedding van horizontaal toezicht in belastingzaken in bestaande toezichtstructuren aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. 2 Art. 7:400 BW. 3 Art. 3:79 BW jo. art. 3:60 e.v. BW.
Indien de fiscaal dienstverlener zijn bevoegdheden overschrijdt, betekent dit niet automatisch dat zijn cliënt in dat geval niet gebonden is aan de rechtsgevolgen die uit zijn handelingen voortvloeien. De cliënt kan achteraf de verrichte handelingen bekrachtigen. Daarnaast is het mogelijk dat sprake is van toerekenbare schijn van volmacht: de inspecteur heeft aangenomen – en mocht dit ook onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs doen – dat een toereikende volmacht was verleend. In beide gevallen moet de belastingplichtige aan de ontstane verplichtingen voldoen. 2.2
De zorgplicht zonder een convenant
Door het aangaan van de overeenkomst van opdracht verbindt de fiscaal dienstverlener zich om bij zijn werkzaamheden de zorg van een “goed opdrachtnemer” in acht te nemen.4 Dit is een open norm die moet worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Meer algemeen geldt als criterium dat de dienstverlener de zorg moet verlenen die van een “redelijk en bekwaam handelend vakgenoot kan worden verwacht”.5 Deze zorgplicht is met name interessant als het gaat om de zorg die in het concrete geval in acht moet worden genomen. Het uitgangspunt is dat de dienstverlener in beginsel mag afgaan op de juistheid en volledigheid van de gegevens die zijn cliënt heeft verstrekt, zolang in redelijkheid aanwijzingen van het tegendeel ontbreken.6 In dat geval dient de dienstverlener nader onderzoek in te stellen. De term ‘in redelijkheid’ (of ook: redelijkerwijs) brengt met zich dat de zorgplicht moet worden bepaald aan de hand een redelijk handelend dienstverlener in de geven omstandigheden van het geval. De dienstverlener bevindt zich daarmee in een lastig parket: enerzijds geldt de informatieverplichting van zijn cliënt om hem de benodigde gegevens aan te leveren om zijn werkzaamheden correct en tijdig te kunnen uitvoeren; anderzijds heeft hij zelf een onderzoeksplicht als hij het vermoeden heeft dat gegevens ontbreken. De exacte verhouding tussen deze informatieverplichting enerzijds en de onderzoeksverplichting anderzijds wordt bepaald door de concrete omstandigheden van het geval. Er kunnen wel een paar globale kaders worden geschetst. Zo is het aan de belastingplichtige om het kader te schetsen waarbinnen hij de dienstverlener vraagt werkzaamheden te verrichten. De dienstverlener hoeft geen ongevraagd advies te geven. Wel zal hij zijn cliënt moeten attenderen op andere belangrijke zaken dan die waarvoor zijn cliënt zijn hulp heeft ingeschakeld. De dienstverlener moet zijn cliënt voorts wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan de uitvoering van zijn advies. Ook moet hij jurisprudentie en wijzigingen in wetgeving bijhouden en indien relevant, dit meedelen aan zijn cliënt. De zorgplicht houdt ook in dat de dienstverlener alle gevoerde correspondentie en gegeven adviezen nauwkeurig schriftelijk dient vast te leggen. De dienstverlener moet zijn cliënt op de hoogte houden van de voortgang van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en hem van de voltooiing daarvan op de hoogte stellen. De dienstverlener schiet niet in zijn zorgplicht tekort als zijn cliënt hem opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven of opzettelijk relevante zaken heeft verzwegen, tenzij de dienstverlener redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit het geval was. Kortom, de dienstverlener zal zich per cliënt en per taak moeten afvragen of hij voldoende informatie heeft om zijn werkzaamheden correct en tijdig te kunnen uitvoeren. In het kader van een overeenkomst van opdracht met een belastingplichtige zullen deze werkzaamheden zich uitstrekken over de verplichtingen die de belastingplichtige op basis van de fiscale weten regelgeving heeft, zoals het indienen van een juiste en tijdige aangifte. 4
Art. 7:401 BW. HR 9 november 1991, NJ 1991, 26; HR 16 april 1991, NJ 1991, 455. 6 Zie ook de diverse reglementen van verschillende beroepsordes. O.a. art. 7, tweede lid, Reglement Beroepsuitoefening NOB resp. art. 7, tweede lid, Reglement Beroepsuitoefening RB. 5
Pagina 2
Worden deze verplichtingen verzaakt, dan kunnen daarom grote gevolgen verbonden zijn voor zowel de belastingplichtige als zijn dienstverlener. 2.3
De zorgplicht met een convenant
Met een convenant vertrouwt de Belastingdienst op de professionaliteit van de fiscaal dienstverlener bij het implementeren en hanteren van de werkwijze. Hieronder valt het afsluiten van een ‘subconvenant’ door de fiscaal dienstverlener met de betreffende belastingplichtige cliënt. De cliënt verklaart dat hij een relatie met de Belastingdienst wil op basis van vertrouwen, begrip en transparantie. Ook wordt in het subconvenant opgenomen dat de cliënt de gegevens voor het opmaken van de convenantaangifte tijdig, juist en volledig aanlevert aan zijn fiscaal dienstverlener. Volgens het convenant neemt de fiscaal dienstverlener een zorgplicht op zich voor de kwaliteit van de aangeleverde gegevens en informatie, teneinde te kunnen komen tot een aanvaardbare aangifte. De dienstverlener neemt voorts de verantwoordelijkheid op zich een convenantaangifte in te dienen. Hij verbindt zich ingenomen of in te nemen standpunten voor te leggen aan de Belastingdienst, vóórdat de aangifte wordt ingediend. Het gaat daarbij om zaken waarover verschil van inzicht met de Belastingdienst kan ontstaan. Daarbij verstrekt de dienstverlener actief inzicht in alle feiten en omstandigheden, de ingenomen standpunten en haar visie op de (daarbij behorende) rechtsgevolgen. Fiscale adviezen hoeven daarbij niet ter inzage worden verstrekt. Hoewel de term ‘convenantaangifte’ wellicht anders doet vermoeden, is dit naar mijn mening geen andere aangifte dan die reeds op basis van de fiscale wet- en regelgeving dient te worden gedaan. Het convenant strekt er immers juist toe de aangifte – als output van de bij de belastingplichtige en zijn dienstverlener geïmplementeerde kwaliteitsystemen – juist, volledig en tijdig, alsook duidelijk, stelling en zonder voorbehoud, in te dienen. Andere eisen worden er in de wet niet aan deze aangifte gesteld. In beginsel kan derhalve worden gezegd dat de zorgplicht van de dienstverlener in zoverre niet afwijkt van de situatie waarin geen convenant is afgesloten. Hierbij dient echter te worden bedacht, dat de omvang van deze zorgplicht als zodanig niet wettelijk is vastgelegd. Hoe “zorgvuldig” hij dient te handelen, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Alleen het uitgangspunt dát hij zorgvuldig dient te zijn bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden, is neergelegd in de wet. Het is derhalve denkbaar dat het sluiten van het convenant de zorgplicht oprekt. De gedachte dat immers méér van een fiscaal dienstverlener mag worden verwacht als hij een convenant heeft gesloten, komt hierbij op. Het kader van een “redelijk en bekwaam handelend vakgenoot” wordt daardoor uitgebreid naar de toets of redelijkerwijs kan worden gezegd dat een fiscaal dienstverlener die zich in diezelfde situatie bevindt, ook op die wijze gehandeld zou hebben. Het mes snijdt echter aan twee kanten. De fiscaal dienstverlener zou in mijn optiek ook méér van zijn cliënt mogen verwachten als het gaat om het aanleveren van juiste en volledige gegevens die van belang kunnen zijn voor zijn belastingheffing. Immers, de cliënt verbindt zich hier expliciet toe in het subconvenant dat hij met zijn dienstverlener sluit. De adviseur bevindt zich aldus in een spagaat. Enerzijds mag hij erop vertrouwen dat zijn cliënt zich meer zal inspannen hem te voorzien van de benodigde gegevens. Anderzijds verbindt hij zichzelf tot het verrichten van méér inspanningen, waardoor hij gehouden is eerder te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de aangeleverde gegevens. Daarbij dient te worden bedacht dat de dienstverlener – méér dan zijn cliënt – als deskundig op het terrein van fiscale wet- en regelgeving wordt gezien. Het up to date houden van deze deskundigheid behoort expliciet tot zijn taak als zorgvuldig en vakbekwaam handelend vakgenoot. In die zin ben ik van mening dat de onderzoeksverplichting van de fiscaal dienstverlener prevaleert boven het vertrouwen dat hij in zijn cliënt mag stellen.
Pagina 3
Ook in de relatie tussen de fiscaal dienstverlener en de Belastingdienst kan deze uitgebreidere zorgplicht wel degelijk consequenties hebben. De Belastingdienst heeft geen (wettelijke) mogelijkheden de fiscaal dienstverlener aan te spreken indien hij de afspraken uit het convenant niet naleeft. Wel kan de verdergaande verantwoordelijkheid van de dienstverlener tot gevolg hebben dat de Belastingdienst mogelijk meer argumenten dan wel bewijs heeft om hem als medepleger van een beboetbaar feit aan te merken, indien de Belastingdienst een fiscaal delict constateert. 3
Beroepsaansprakelijkheid van de dienstverlener
3.1
Wanprestatie of onrechtmatige daad
Als de fiscaal dienstverlener zich niet aan de afgesproken werkzaamheden houdt en hij handelingen verricht waardoor de belastingplichtige cliënt schade lijdt, kan zijn cliënt hem civiel aansprakelijk stellen. Hierbij zal de (tekst van de) volmacht leidend zijn. Zoals reeds blijkt uit par. 2.1, worden in de praktijk vaak méér handelingen door de fiscaal dienstverlener verricht dan uit de volmacht voortvloeien. De reikwijdte van de volmacht dient mitsdien mede te worden bepaald aan de hand van hetgeen in de relatie tussen de dienstverlener en zijn cliënt, en meer in het algemeen in het maatschappelijk verkeer, gebruikelijk is. Indien een belastingplichtige niettemin van mening is dat zijn dienstverlener zijn opdracht niet juist heeft uitgevoerd, kan hij hem – doorgaans: de rechtspersoon waarbinnen de fiscaal dienstverlener zijn werkzaamheden uitoefent – aansprakelijk stellen op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad.7 Hierbij kan het problematisch zijn dat veelal sprake is van een inspanningsverplichting aan de zijde van de dienstverlener en in mindere mate van een resultaatsverplichting. De schending van de zorgverplichting door de dienstverlener leidt in de praktijk met name tot aansprakelijkheid op grond van wanprestatie. Wanprestatie is een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Als sprake is van wanprestatie is de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.8 Geen toerekening kan plaatsvinden als sprake is van overmacht.9 Ook kan een belastingplichtige zijn dienstverlener aansprakelijk stellen op grond van onrechtmatige daad. Er wordt aangenomen dat een vordering uit onrechtmatige daad bij het bestaan van een contractuele relatie in het algemeen slechts aan de orde kan komen als sprake is van handelingen die buiten het contract vallen, maar niettemin onrechtmatig zijn. 10 Ook hierbij dient er een causaal verband te bestaan tussen de handelingen (of juist: het nalaten) en de geleden schade. De toets die aan de onrechtmatige daad wordt aangelegd, is daarmee strikter dan die bij wanprestatie aan de orde komt. Bij beide gronden van aansprakelijkstelling beoordeeld de rechter of de dienstverlener zich heeft gedragen als een redelijk en bekwaam handelend vakgenoot. Bij een aansprakelijkstelling zal de rechter derhalve de zorgplicht van de dienstverlener bij de aanneming en uitoefening van zijn werkzaamheden in het kader van de verstrekte opdracht als uitgangspunt nemen. 7
Art. 6:74 BW resp. 6:162 BW. Art. 6:74 BW. 9 Art. 6:75 BW. 10 P. van der Wal, Vertegenwoordiging en bijstand in belastingzaken, Deventer: Kluwer 2006, p. 215. 8
Pagina 4
Zowel wanprestatie als onrechtmatige daad verbindt de succesvol aansprakelijk gestelde tot het vergoeden van geleden schade. De rechter dient bij de beoordeling van de omvang van de schade te beoordelen of de schade ook zou zijn ontstaan als de verwijtbare handelingen niet zouden zijn verricht. De schade die voorts kan worden vergoed, is een open norm. Hieronder valt bijv. belastingschade, opgelegde boetes, rente en kosten van rechtsbijstand. Hoewel het voor een belastingplichtige niet eenvoudig is zijn dienstverlener aansprakelijk te stellen, zijn hier wel succesvolle voorbeelden van bekend. Zo was een adviseur enkele jaren geleden veroordeeld tot het vergoeden van schade die zijn (ex-)cliënt had geleden, omdat hij niet tijdig met de Belastingdienst om tafel was gaan zitting om goedkeuring te verkrijgen voor een bepaalde royaltystructuur die de adviseur zelf aan zijn cliënt had geadviseerd. 11 Ook op het gebied van het waarschuwen voor risico’s die er aan een advies kleven, is een voorbeeld te vinden.12 De dienstverlener had zijn cliënt niet gewaarschuwd voor het risico dat sprake zou kunnen zijn van een met omzetbelasting belaste levering op het moment dat de onroerende zaak ter beschikking werd gesteld voor verhuur aan een derde. De gevolgen hadden eenvoudig voorkomen kunnen worden door te opteren voor belaste verhuur. De rechter overwoog dat de dienstverlener kennis moest hebben gehad dan wel gekregen van de verhuur tussen de cliënt en de derde buitenlandse partij. Hierbij kende de rechter gewicht toe aan het gegeven dat de aansprakelijk gestelde de vaste adviseur was, bij de zaak betrokken was gebleven en in dat kader met de Belastingdienst besprekingen had gevoerd, het grote financiële belang voor de cliënt en het gegeven dat de derde partij ondeskundig was ten aanzien van de Nederlandse regels op dit punt. Van de dienstverlener had verwacht mogen worden dat hij het bewuste risico had geïdentificeerd en had voorgesteld te opteren. Uit deze voorbeelden kan worden afgeleid dat een fiscaal dienstverlener proactief dient te handelen bij de uitvoering van zijn opdracht. 3.2
Beroepsaansprakelijkheid onder het convenant
Uit par. 2.3 blijkt dat de fiscaal dienstverlener met het afsluiten van een convenant expliciet de zorgplicht op zich neemt voor de kwaliteit van de door zijn cliënt aangeleverde gegevens en informatie om een convenantaangifte te kunnen indienen. In beginsel ontstaat daardoor een verdergaande zorgplicht voor de fiscaal dienstverlener. Daar tegenover staat dat hij mag vertrouwen op de juistheid en volledigheid van de gegevens die zijn cliënt hem verstrekt, zoals kan worden afgeleid uit het subconvenant tussen de dienstverlener en zijn cliënt. Tussen de dienstverlener en de cliënt worden idealiter, naast het subconvenant, aanvullende werkafspraken gemaakt. Uit de praktijk blijkt echter dat deze afspraken veelvuldig achterwege worden gelaten, om welke reden dan ook.13 Voorts neemt de fiscaal dienstverlener een proactieve informatieplicht ten aanzien van discutabele standpunten jegens de Belastingdienst op zich. Ook dat brengt een uitbreiding van de zorgplicht voor de uitoefening van de werkzaamheden voor zijn cliënt met zich. 11
Rb. Utrecht 11 juni 2008, LJN: BD3544. Rb. Amsterdam 13 december 2006, LJN: AZ5750. 13 Een argument voor het (bewust) achterwege laten van werkafspraken luidt dat de Belastingdienst in het geval van het bestaan van zulke afspraken juist een stok heeft om de dienstverlener mee te slaan als deze afspraken niet worden nagekomen. Dit argument begrijp ik. Ik kan mij ook voorstellen dat het argument leeft dat het continue formaliseren van processen in werkafspraken niet bijdraagt aan de ‘open communicatie’ tussen de betrokken partijen. Hierbij dient wel te worden bedacht dat horizontaal toezicht als zodanig in het geheel nog geen kader heeft. Het is volstrekt onduidelijk wat partijen van elkaar mogen verwachten. Dit is onwenselijk omdat dat een uniforme toepassing van horizontaal toezicht niet bevorderd. Ook in die zin ben ik een voorstander van het formaliseren van gemaakte afspraken tussen partijen. Dit geldt overigens ook ten aanzien van afspraken die worden gemaakt tussen de Belastingdienst en de dienstverlener/de belastingplichtige. 12
Pagina 5
Ook met het aangaan van het (sub)convenant blijft de mogelijkheid bestaan dat de fiscaal dienstverlener door zijn cliënt civielrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld wegens wanprestatie of onrechtmatige daad. Juist door het sluiten van het convenant krijgen mogelijke aansprakelijkstellingen een diepere laag doordat de verhouding tussen de dienstverlener en zijn cliënt wordt geïnstitutionaliseerd door het convenant. Of een fiscaal dienstverlener met een convenant éérder door zijn cliënt aansprakelijk gesteld zal worden, is meer dan ooit een feitelijke kwestie. De verdergaande zorgplicht van de dienstverlener staat hierbij loodrecht op het vertrouwen dat zijn cliënt de benodigde gegevens juist en volledig heeft aangeleverd. Dit benadrukt het belang van het nauwkeurig schriftelijk vastleggen en bijhouden van afspraken, uitgevoerde werkzaamheden en lopende processen zoals die spelen in het contact tussen enerzijds de fiscaal dienstverlener en zijn cliënt en anderzijds de fiscaal dienstverlener en de Belastingdienst. Ook zou idealiter de tekst van de volmacht moeten worden aangepast ten aanzien van de in het kader van het convenant uit te voeren werkzaamheden. In de praktijk lijkt dit wellicht niet noodzakelijk nu de tekst van de volmacht niet leidend is voor de reikwijdte ervan. Vanuit theoretisch oogpunt acht ik het aanbevelenswaardig om er als fiscaal dienstverlener alles aan te willen doen aansprakelijkstellingen uit te sluiten. Het aanpassen van de volmacht valt daar in mijn optiek ook onder. Een zorgvuldige documentatie brengt voorts als voordeel dat de fiscaal dienstverlener een dossier over zijn eigen werkzaamheden opbouwt. Als hij door de Belastingdienst als medepleger van een mogelijk fiscaal delict wordt aangesproken, heeft hij in ieder geval munitie om zich te verdedigen. 4.
Conclusie en uitleiding
De fiscaal dienstverlener verbindt zich bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht met zijn cliënt om zich te gedragen als een “redelijk en bekwaam vakgenoot”. Hij neemt een zorgplicht op zich om de hem opgedragen werkzaamheden zorgvuldig uit te voeren. Wát hij exact moet doen, is op voorhand niet te zeggen. De invulling laat zich sterk afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. De dienstverlener zal zich per cliënt en per taak moeten afvragen of hij voldoende informatie heeft om zijn werkzaamheden correct en tijdig te kunnen uitvoeren. Indien hij hieraan redelijkerwijs twijfelt, heeft hij een onderzoeksplicht. Met het sluiten van een convenant verandert er niets aan de verplichting tijdig een aangifte in te dienen die voldoet aan fiscale wet- en regelgeving, waarna de inspecteur de belastingschuld formaliseert in een aanslag. De weg naar het opleggen van deze aanslag verandert echter. Door proactief discutabele standpunten te melden, wordt een eventuele discussie over deze standpunten verlegd naar het moment vóór het indienen van de aangifte. Deze verplichting voor de fiscaal dienstverlener wordt expliciet in het convenant dat hij sluit met de Belastingdienst vermeld. Voorts blijkt uit dit convenant dat de dienstverlener zich verantwoordelijk stelt voor de kwaliteit, de juistheid en volledigheid van de gegevens die uiteindelijk tot uitdrukking zullen komen in de aangifte. Door middel van het sluiten van een subconvenant wordt de cliënt van de dienstverlener onder de reikwijdte van horizontaal toezicht gebracht. De cliënt verbindt zich juiste en volledige gegevens aan zijn fiscaal dienstverlener te verstrekken. Het voorgaande brengt naar mijn mening met zich dat de zorgplicht van de fiscaal dienstverlener ten aanzien van de uit te voeren werkzaamheden voor zijn cliënt wordt uitgebreid. Of dit ook leidt tot een – eerdere – aansprakelijkstelling door zijn cliënt, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Pagina 6
Daarbij zal de rechter uiteindelijk toetsen hoe de (mogelijke) schending van de zorgplicht door de fiscaal dienstverlener dan wel de overschrijding van de grenzen van zijn volmacht zich verhoudt tot het vertrouwen dat de dienstverlener in zijn cliënt mocht stellen en de werkzaamheden die tussen hen zijn afgesproken. Op voorhand kan ik geen voorspellingen doen over de uitkomst van een dergelijke toets. Wel ben ik van mening dat door het convenant er meer argumenten verzonnen kunnen worden om de fiscaal dienstverlener civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. Ditzelfde geldt voor een bestuursrechtelijke aansprakelijkstelling als medepleger door de Belastingdienst. Om aansprakelijkstellingen zoveel mogelijk uit te sluiten, is het derhalve van cruciaal belang dat het contact tussen de fiscaal dienstverlener en zijn cliënt en/of de Belastingdienst nauwkeurig wordt gedocumenteerd en wordt bijgehouden.
Breda, 27 juni 2012
Pagina 7