Raadsvergaderin2:4jUN/U!J0 Besluit:
3
Voorstelnummer: fc^ ^ CW? Q^Tt E E R H U <3 O W
Agendanr. Voorstelnr. Onderwerp
A A R D
18 2008-063 Aanpassingen Kadernota, re-integfatie en afstemmingsverordening
Aan de Raad, Heerhugowaard, 20 mei 2008 Beknopt voorstel De kadernota 2008-2010 dient als vooriegger bij de re-integratie en afstemmingsverordening. De kadernota heeft een looptijd van 3 jaar en vervangt de nota 2005-2007. De verordeningen zijn geevalueerd en waar nodig aangepast. Toelichtinq Kadernota Bijgaand ontvangt u de Kadernota Wet werk en bijstand 2008-2010, waarin de afdeling Sociale Zaken haar taken voor de komende drie jaar uiteemzet. Deze Kadernota is het vervolg op de Kadernota Wet werk en bijstand 2005-2007 en schetst de kaders voor het re-integratie- en handhavingsbeleid. Een samenvatting van de beleidsuitgangspunten treft u aan in hoofdstuk 2 (pagina 4) van de nota. De veranderingen ten opzicht van de kadernota 2005-2007 bestaan voornamelijk uit: - het inspelen op wettelijke voomemens op re-integratiegebied (b.v. het opnemen van de doelgroep "ex-gedetineerden" en het aanpassen van de doelgroep "jongeren tot 23 jaar" in "jongeren tot 27 jaar, voor zover zij niet kunnen werken of leren"); - de hoofdstukken bedrijfsprocessen en bedrijfsvoering zijn vervangen door het hoofdstuk "hoogwaardig handhaven". Reden hiervoor is dat de bedrijfsprocessen jaaiiijks worden opgenomen in het afdelingsplan . Het hoofdstuk bedrijfsvoering betrof vooral de invoering van de Wet werk en bijstand. De Kadernota hoort bij de re-integratie- en afstemmingsverordening, en moet derhalve door de gemeenteraad worden vastgesteld. Na vaststelling zal de nota als "vooriegger" bij de verordeningen gevoegd worden. Verordeningen Ook de re-integratie- en afstemmingsverordening zijn aangepast aan de wijzigingen in wet- en regelgeving. Zo is de re-integratieverordening aangevuld met artikelen op het gebied van participatiebanen, detacheringsbanen en een persoonsgebonden budget. De afstemmingsverordening is aangepast waar het de hoogte en duur van een maatregel betreft. Tevens is de samenwerking met de Sociale Verzekeringsbank opgenomen. Bij beide verordeningen is een wijzigingspagina gevoegd. Bij de vaststelling van de aangepaste verordeningen dienen de huidige verordeningen, die dateren van 12 oktober2004, ingetrokken te worden.
3
Clienten Advies Raad In overleg met de voorzitter van de Clienten Advies Raad (CAR) is afgesproken nog geen advies te vragen over de kadernota en de verordeningen. De CAR is nog onvoldoende ingewerkt en nog niet bekend met de Wet werk en bijstand. Wei zal de afdeling Sociale Zaken binnenkort een presentatie aan de CAR geven, waarin de wet uitgebreid aan de orde zal komen, evenals de kadernota en de verordeningen. De CAR ontvangt wel alle stukken ter kennisname. Gevraagd advies Wij verzoeken u de Kadernota 2008-2010 en de re-integratieverordening en afstemmingsverordening vast te stellen en de verordeningen van oktober 2004 in te trekken. Burgemeester en wethouders van Heerhugowaard, De secretaris,
de burgemeester,
Advies commissie Maatschappeliike OptWik
11 iuni2008
E E R
U G O
W
J*K
A
R D
Nr. 2008-063
de Raad van de gemeente Heerhugowaard; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 mei 2008
bes I u i t de kadernota Wet werk en bijstand 2008-2010 vast te stellen; de re-integratieverordening vast te stellen en de verordening van 2004 in te trekken; de afstemmingsverordening vast te stellen en de verordening van 2004 in te trekken.
Heerhugowaard, 24 juni 2008
De Raad voornoemd, vgriffier,
de voorzitter,
WIJZIGINGEN RE-INTEGRATIEVERORDENING 2008 Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand artikelen in de verordening wijziqingen 2004
artikelen in de verordening 2008
In de huidige verordening is de Wet Inburgering niet opgenomen.
Als in het kader van inburgering een traject wordt aangeboden dat ook te maken heeft met reintegrate, kan het traject via het W-deel gefinancierd worden, mits er een basis is gelegd in de re-integratie verordening.
Aan art.1 is onder d. een begripsomschrijving toegevoegd. Tevens zijn de inburgeringsplichtigen opgenomen in de doelgroep onder p.
Artikel 1 onder g: Nugger: de persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigde is.
De Nugger is gedefinieerd in artikel londer g van de huidige verordening. Als hierop het begrip uitkeringsgerechtigde zoals geformuleerd in artikel 1 onder d wordt toegepast, dan zijn zowel WW als WAO gerechtigden Nuggers in de zin van de verordening. Dit is niet toegestaan. Voorgesteld wordt om een verwijzing te maken naar artikel 6 onder a van de wet, waar het begrip Nugger duidelijk wordt omschreven.
Artikel 1 onder h komt als volgt te luiden: Nugger: de Nietuitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a van de wet.
Artikel 1: In dit artikel is geen duidelijke omschrijving te vinden van de totale doelgroep.
De begrippen doelgroep van de WWB en uitkeringsgerechtigde worden in de huidige verordening door elkaar gebruikt.Voorstel is om artikel 1 uit te breiden met een omschrijving van de doelgroep en dit begrip doelgroep consequent te hanteren, tenzij echt alleen een WWB gerechtigde wordt bedoeld.
Artikel 1 onder p (nieuw): Doelgroep: de personen wonende in de gemeente Heerhugowaard en jonger dan 65 jaar die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, niet-uitkeringsgerechtigden en inburgeringsplichtigen op grond van de Wl.
Artikel 3 lid 3: Het college zendt eenmaal perjaaraan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als
Met ingang van 2006 is het verslag over de uitvoering (VODU) vervangen door de single information en single audit (SISA). Dit betekent dat de gemeente zich over deze regelingen niet langer aan het ministerie van SZW hoeft te
Artikel 3 lid 3 : Het college verantwoordt via de jaarrekening aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.
bedoeld in artikei 77 van de wet.
verantwoorden via het bekende Verslag over de Uitvoering (VODU), maar via een nieuwe bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening.
Artikei 7 lid 3: Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorziening in aanmerking te komen, dient de persoon te behoren tot de in artikei 2, lid 1, van deze verordening opgenomen en beschreven doelgroepen en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij hetCWI.
Binnen de huidige verordening is de ontheffing van de arbeidsverplichtingen dusdanig geformuleerd dat ontheffing van de verplichting om ingeschreven te staan bij het CWI niet mogelijk is. Dit is beperkter dan de mogelijkheid die de wet biedt en houdt in beginsel in dat ook mensen zonder enig uitzicht op arbeid toch ten alle tijden ingeschreven dienen te staan bij het CWI. Dit is niet wenselijk, omdat dit zou betekenen dat je bijv. geen vrijwilligerswerk of sociale activering kunt aanbieden aan iemand die niet ingeschreven staat bij het CWI. Terwijl dit toch voorzieningen zijn welke bedoeld zijn voor de mensen voor wie reguliere arbeid niet meer in het verschiet ligt.
Artikei 7 lid 3 wordt: Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorziening in aanmerking te komen, dient de persoon te behoren tot de in artikei 1, onder p, van deze verordening opgenomen en beschreven doelgroepen en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij het CWI, tenzij hiervoor ontheffing is verleend.
Participatiebanen: In deze verordening is hierover niets opgenomen
Bijstandsgerechtigden kunnen werkervaring op gaan doen in participatiebanen. Ze krijgen dan verplichte scholing en een premie: werk moet lonen. Momenteel ligt bij de 1 e Kamer een wetsvoorstel participatieplaatsen waarbij bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt max. 2 jaar kunnen werken met behoud van hun uitkering.
Participatiebanen, artikei 11: Lid 1: het college kan uitkeringsgerechtigden die gedurende minstens een jaar een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ ontvangen, de verplichting opleggen gedurende maximaal 24 maanden te werken met behoud van uitkering. Lid 2: de participatiebaan is gekoppeld aan een traject gericht op arbeidsinschakeling; Lid 3: een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beinvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringen plaatsvindt.
Detacheringsbanen: In deze verordening is hierover niets opgenomen
Het instrument detacheringsbaan kan in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap uitbesteed
Detacheringsbanen, artikei 12: Lid 1: het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de
worden aan een detacheringsorganisatie. De gemeente kan met die organisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk.
arbeidsinschakeling een dienstverband bij een detacheringsorganisatie aanbieden. Lid 2: De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Lid 3: Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden be'invloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. Lid 4: Met de detacheringsorganisatie worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.
Artikel 18 lid 1: Het college kan aan een deelnemer van een arbeidsmarktgerichte rei'ntegratieactiviteit een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt.
Ook een inburgeringsplichtige kan een vergoeding krijgen voor gemaakte onkosten in het kader van zijn gecombineerde, of volgtijdelijke traject.
Artikel 20 lid 1: Het college kan aan een deelnemer van een arbeidsmarktgerichte reintegratieactiviteit of aan de inburgeringsplichtige die een gecombineerd danwel een volgtijdelijk re-integratie en inburgeringstraject volgt, een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt.
Artikel 19 lid 1: Als een persoon die deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt of niet is nagekomen, kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon gemaakte kosten op civielrechtelijke basis terugvorderen.
De beschrijving van het huidige artikel 18 lid 1 is niet duidelijk genoeg. Voorgesteld wordt om de reden om over te gaan tot terugvordering in het artikel op te nemen.
Artikel 11 lid 1: Als een persoon die deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt of niet is nagekomen, de inlichtingenplicht desgevraagd of uit eigen beweging niet nakomt, of wanneer het college een onverschuldigde betaling verricht ten aanzien van deze persoon, kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon gemaakte kosten op civielrechtelijke basis terugvorderen.
Nb: waar nodig is ook de artikelsgewijze toelichting aangepast en aangevuld.
Reintegratieverordening wet werk en bijstand
Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Officiele naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp
gemeente Heerhugowaard Reintegratieverordening wet werk en bijstand Reintegratieverordening gemeenteraad
re'integratie
Opmerkingen m.b.t. de regeling
Geen. Grondslagen 1. Gemeentewet, art. 147, lid 1 2. Wet werk en bijstand, art. 7, 8 en 10 3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, art. 34, 35 en 36 4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34, 35 en 36 Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
1. Geen. Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding
Terugwcrkende Bclreft kracht
1-1-2005
nieuwe regeling
1-7-2008
Aanpassingen Zie wijzigingsblad bij verordening
Ontstaansbron: datum ondcrtckcning; hron bekcndmaking
Inwcrkingtreding: datuinVtwrstel gemeenteraad ondertckening; bron bekcndmaking
23-11-2004 Heerhugowaards Nieuwsblad 30-112004
23-11-2004 RB2004xxx Heerhugowaards Nieuwsblad 30-112004 24-6-2008
E E R H U G O
W
A
-A. R
D
Re-integratieverordening wet werk en bijstand Nr. 2008-063
De raad van de gemeente Heerhugowaard: gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 20 mei 2008 gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet. de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers; BESLUIT vast te stellen de hierna volgende RE-INTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND
PARAGRAAF 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. De wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; Wet Inburgering; Wl Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de I O A Z ;
f. Anw-ers:
g. Awb: h. Nugger: i. Voorzieningen:
j . Het college: k. De raad: 1. Arbeidsinschakeling:
personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI); de Algemene wet bestuursrecht; de Niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a, van de wet; voorzieningen bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet. deze verordening en de kadernota als bedoeld in artikel 3, eerste lid van deze Verordening; het college van burgemeester en wethouders; de gemeenteraad; het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld
in artikel 7. lid 1. onder a van de wet; m. Algemeen gcaccepteerde arbeid: alle arbeid. zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk: n. Gesubsidieerde arbeid: werk, waarbij de werknemer over het algemeen wel in staat is om productieve arbeid te verrichten. maar waarbij een verschil bestaat tussen de loonkosten van de werkgever en de mate waarin een gemiddelde werknemer deze productieve arbeid verricht; o. Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet; p. Doelgroep de personen wonende in de gemeente Heerhugowaard en jonger dan 65 jaar die algemene bijstand ontvangen. personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, niet-uitkeringsgerechtigden en inburgeringsplichtigen op grond van de WI.
PARAGRAAF 2
BELEID EN FINANCIEN
Artikel 2 Opdracht aan het college Lid 1 Het college biedt aan personen behorend tot de doelgroep, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, l e lid van de wet is van overeenkomstige toepassing. Lid 2 Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een client het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Lid 3 Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Artikel 3 Kadernota Lid 1 De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening iedere drie jaar een kadernota vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven. Lid 2 Deze nota omvat in elk geval: een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de.prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bij zonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;
het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening. Lid 3 Het college verantwoordt via de jaarrekening aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Lid 4 De kadernota als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het derde lid bevatten het advies van de clientenraad. Artikei 4 Aanspraak op ondersteuning Lid 1 Personen behorend tot de doelgroep maken aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Lid 2 Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikei 3 lid 1 genoemde kadernota. Artikei 5 Verplichtingen van de client Lid 1 Een uitkeringsgerechtigde, die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken. Lid 2 Personen behorend tot de doelgroep die deelnemen aan een voorziening zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. Lid 3 Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening. Lid 4 Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van die voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Artikei 6 Sluitende aanpak Lid 1 Elke uitkeringsgerechtigde van 23 jaar of ouder krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 12 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikei 44 lid 1 van de wet, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. Lid 2 Een uitkeringsgerechtigde jonger dan 23 jaar krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikei 44 lid 1 van de wet, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. Lid 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.
PARAGRAAF3
VOORZIENINGEN
Artikei 7 Algemene bepalingen over voorzieningen Lid 1 In de kadernota, als bedoeld in artikei 3, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden. alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. Lid 2 Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden. Lid 3 Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorziening in aanmerking te komen, dient de persoon te behoren tot de in artikei 1, onder p, van
deze verordening opgenomen en beschreven doelgroepen en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij het CWI. tenzij hiervoor ontheffing is verleend Lid 4 Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 15, nadere regels vaststellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op : a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of-vaststelling d. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten f. het vragen van een eigen bijdrage g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. Lid 5 Het college kan een voorziening beeindigen: a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 lid 2 van deze verordening niet nakomt; b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.
PARAGRAAF 4
INSTRUMENTEN VOOR RE-INTEGRATIE
Artikel 8 Loon boven uitkering Lid 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een tijdelijk dienstverband aanbieden in plaats van een uitkering. Lid 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast. Artikel 9
Werken met behoud van uitkering
Lid 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een tijdelijke stage- of werkervaringsplaats aanbieden zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op de uitkering. Lid 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast. Artikel 10 Gesubsidieerde arbeid Lid 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling gesubsidieerde arbeid aanbieden. Lid 2 Het college kan hiervoor een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met personen als bedoeld in artikel 2 lid 1 een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen. Lid 3 De bemiddeling voor en de realisering van de werkervaringsplaatsen als bedoeld in lid 2 wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Lid 4 Voor de bemiddeling en realisering van gesubsidieerde arbeid sluit het college een samenwerkingsovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst af. Lid 5 Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet verstrekken om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie. Het college kan hiervoor aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.
Lid 6 Het college stelt voorafgaand aan elk kalenderjaar de taakstelling voor de uitvoering vast. Lid 7 De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de subsidieverstrekking als bedoeld in lid 2, staan beschreven in de notitie Beleid gesubsidieerde arbeid. Lid 8 Het college zorgt bij de opdrachtverlening tot het realiseren van werkervaringsplaatsen ervoor dat verdringing van reguliere arbeid en concurrentieverstoring worden tegen gegaan. Lid 9 Het verstrekken van de loonkostensubsidie voldoet aan de Europese wet- en regelgeving hieromtrent, en geschiedt op basis van de beleidsaanbeveling Loonkostensubsidie en Europese regelgeving en de toelichting daarop. Artikel 11 Participatiebanen Lid 1 Het college kan uitkeringsgerechtigden die gedurende minstens een jaar een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ ontvangen, de verplichting opleggen gedurende
maximaal 24 maanden te werken met behoud van uitkering; Lid 2 de participatiebaan is gekoppeld aan een traject gericht op arbeidsinschakeling; Lid 3 een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden bei'nvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringen plaatsvindt. Artikel 12
Detacheringsbanen
Lid I Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een dienstverband bij een detacheringsorganisatie aanbieden. Lid 2 De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. Lid 3 Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden bei'nvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing
plaatsvindt. Lid 4 Met de detacheringsorganisatie worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie. Artikel 13 Weigeren loonkostensubsidie De subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 10 kan. naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen, worden geweigerd indien: a. de gelden niet of in onvoldoende mate besteed worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld; b. de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente; c. de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt. Artikel 14 Vrijwilligerswerk Lid 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk aanbieden. Lid 2 Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 20 uur per week als gevolg waarvan de re-integratie van de deelnemer wordt bevorderd en gericht is op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participate. Het is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme. Lid 3 Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het wettelijk maximum per jaar. Artikel 15 Sociale activering Lid 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.
Lid 2 Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of het deelnemen aan activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. Artikel 16
Scholing
Lid 1 Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. Lid 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast. Artikel 17 Zorg en hulpverlening Lid 1 Het college geeft aan hoe een verantwoorde combinatie van werk en zorg op individueel niveau mogelijk is. Lid 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast.
PARAGRAAF 5 INKOMSTENVRIJLATING. PREMIES EN TERUGVORDERING Artikel 18 Inkomensvrijlating Lid 1 Het college kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25% van die inkomsten tot het wettelijk vastgestelde maximum per maand, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden conform artikel 31, tweede lid. onder o van de Wet werk en bijstand. Lid 2 Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat dit werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de client. Artikel 19 Premies Lid 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, die deelnemen aan een arbeidsmarktgericht re-integratietraject, een activeringspremie verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum. Lid 2 Het college stelt nadere regels vast over het gebruik en de hoogte van de hier bedoelde premie. Artikel 20 Overige vergoedingen Lid 1 Het college kan aan een deelnemer van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit of aan de inburgeringsplichtige die een gecombineerd danwel een volgtijdelijk reintegratie en inburgeringstraject volgt, een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt. Lid 2 Het college stelt nadere regels vast over het toekennen van de in lid 1 bedoelde vergoedingen. Artikel 21
Terugvordering
Lid 1 Als een persoon die deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt of niet is nagekomen, de inlichtingenplicht desgevraagd of uit eigen beweging niet nakomt, of wanneer het college een onverschuldigde betaling verricht ten aanzien van deze persoon kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon gemaakte kosten op civiel-rechtelijke basis terugvorderen. Lid 2 Als een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet is nagekomen of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.
Toelichting bij de re-integratieverordening Wet werk en bijstand ALGEMEEN Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. De gemeente heeft de voiledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reintegratiebeleid. De gemeente heeft voor de uitvoering van haar re-integratietaak regels gesteld bij verordening. De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden niet ingetrokken. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook voor deze categorieen uitkeringsgerechtigden van toepassing. Gekozen is voor een procedurele verordening, waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de client. De verdere beleidsuitgangspunten en -prioritering zijn vastgelegd in de bij de verordening behorende beleidsnota, die iedere twee jaar door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. De WWB geeft de gemeenteraad de opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en clientenparticipatie. In de afstemmingsverordening wordt het samenstel van de rechten en de plichten van de client geregeld. De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reintegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Met betrekking tot de Verordening clientenparticipatie is in de re-integratieverordening opgenomen dat bij de vaststelling van de beleidsnota de clientenraad betrokken dient te worden. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Begripomschrijvingen In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Onder college en raad wordt verstaan de betreffende organen van de gemeente Heerhugowaard. Hiermee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat de verordening alleen op de gemeente Heerhugowaard van toepassing is. Doel van het beleid is daar waar mogelijk mensen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om
belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkarisen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor clienten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Clienten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet. Voor elk onderdeel geldt dat het college nadere regels stelt omtrent de uitvoering hiervan. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening, die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar in principe geen einddoel kan zijn. Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar wel in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum vallen niet onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren ligt het meer gecompliceerd. Over het algemeen zal gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk. Gesubsidieerde arbeid is arbeid waarbij de werknemer in dienst komt van de opdrachtnemer of opgenomen wordt in een gesubsidieerde arbeidspool. Het doel van het opdoen van gesubsidieerde werkervaring is uitstroom naar regulier werk. Artikel 2 Opdracht aan het college De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid, worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Voor gesubsidieerd werk geldt dat er tot en met 2008 geen sprake is van een verplichting tot uitbesteding aan private partijen. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije re-integratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures, waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria. Artikel 3 Kadernota De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in de bij de verordening behorende kadernota. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. De kadernota geldt steeds voor een periode van drie jaar. De gemeenteraad stelt de kadernota vast. Het tweede lid is genoemd welke onderwerpen in ieder geval in beleidskaders uitgewerkt worden. Het is geen limitatieve opsomming. In het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De gemeenteraad bepaalt welke gegevens hij nodig heeft om zijn controlerende taak te kunnen uitvoeren.
In het vierde lid is geregeld dat de clientenraad wordt betrokken bij de vaststelling van- en de verantwoording over het beleid. Hier is ook een relatie gelegd met de verordening clientenparticipatie. Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in het wetsvoorstel een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het reintegratieadvies van het CWI, of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiele kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar reintegratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de client in de contacten met de klantmanager en met het re-integratiebedrijf. Clienten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeen en voorstellen van de client worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de betrokkene van mening is, dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. Artikel 5 Verplichtingen van de client Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt of belanghebbende zich niet houdt aan de informatieplicht. Om die mogelijkheid open te houden, is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Dit wordt verder uitgewerkt in beleidsregels. Artikel 6 Sluitende aanpak In de WWB is de sluitende aanpak niet meer expliciet geregeld. Om iangdurige werkloosheid te voorkomen onder mensen die er niet in slagen op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren, is de zogeheten sluitende aanpak ontstaan. Deze in Europees verband afgesproken aanpak houdt in dat aan iedere client een aanbod voor werk, scholing of sociale activering wordt gedaan. De zorg voor bijstandsgerechtigden vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht. Het gaat hier om de aanpak, waarbij er voor een werkloze die zich als werkzoekende inschrijft bij het CWI wordt beoordeeld of hij binnen zes maanden een baan kan vinden zonder bemiddeling. Wordt dat niet verwacht, dan komt de werkzoekende in aanmerking voor bemiddeling naar regulier werk of wordt er mogelijk gezocht naar niet-regulier werk, als
dat tenminste tot de mogelijkheden behoort. Ingeval betrokkene valt onder de doelgroep als genoemd in artikel 2 iid 1 doet het college een aanbod voor een voorziening voor zover het college dit noodzakelijk acht. Het college streeft er naar de sluitende aanpak als hiervoor genoemd als zodanig uit te voeren voor zover de beschikbare middelen daarvoor toereikend zijn. Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen Het eerste lid van dit artikel strekt in de lijn van het systeem van deze verordening ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Dit lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een client gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Het derde lid behoeft geen nadere toelichting. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nietuitkeringsgerechtigden (nuggers). Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Het vijfde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beeindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beeindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij detachering. Bij deze laatste wijze van beeindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Artikel 8 Loon boven uitkering Centraal bij de benadering van werk boven uitkering staat het uitgangspunt dat instroom in de uitkering voorkomen moet worden door het direct aanbieden van tijdelijk werk. Hierdoor wordt bereikt dat de client direct in een werkritme komt en kosten voor de bijstand (uitkering/uitvoering) worden voorkomen. Door het direct aanbieden van werk bestaat de verwachting dat een deel van de normale instroom niet in de uitkering instroomt en ook geen gebruik zal maken van het aanbod om aan het werk te gaan. Daamaast bestaat de verwachting dat degenen die aan het werk gaan gemotiveerder zullen zijn om op eigen kracht zelf een reguliere baan te zoeken.
Artikel 9 Werken met behoud van uitkering De doelstelling van dit artikel is leer- en werkervaringsprojecten mogelijk te maken zonder dat dit financiele gevolgen heeft voor uitkeringsgerechtigden. Hierbij kan gedacht worden aan stageplaatsen waardoor een opleiding door praktijkervaring ondersteund kan worden. Vooral voor jonge mensen geldt dat als zij aan kunnen tonen over enige praktijkervaring te beschikken, zij eerder in aanmerking komen voor een reguliere baan. Een dergelijke ervaringsplaats vormt een eerste fase in een traject naar regulier werk. Artikel 10 Gesubsidieerde arbeid Gesubsidieerde arbeid kan als een van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid.
Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grand van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. In de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Daarnaast wordt vermeld waarop gelet moet worden wanneer loonkostensubsidie wel als staatssteun moet worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Wanneer a. deze beleidsaanbeveling wordt ge'incorporeerd in de re-integratieverordening; b. voldaan wordt aan de in de beleidsaanbeveling gestelde voorwaarden, en c. in de re-integratieverordening expliciet wordt verwezen naar de beleidsaanbeveling, dan behoeft de re-integratieverordening niet ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Europese commissie. Tevens hoeft er dan geen samenvatting van de regeling gezonden te worden aan de commissie. De beleidsaanbeveling is zowel van toepassing op het verstrekken van loonkostensubsidie als op de financiering van detacheringsbanen. De beleidsaanbeveling van het Ministerie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Artikel 11 Participatiebanen Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is 24 maanden. Een participatiebaan maakt deel uit van een traject. Onder participatiebanen worden ook brug- en opstapbanen begrepen. Artikel 12 Detacheringsbanen Het instrument detacheringsbaan kan in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een detacheringsorganisatie. De gemeente kan met die organisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk. Aan de realisatie van uitstroomafspraken kunnen financiele prikkels worden verbonden. Artikel 13 Weigeren loonkostensubsidie De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat: a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden; b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager: a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; b. failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend. In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 7 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake
de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumuiatie van subsidies moet worden voorkomen. Artikel 14 Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het in de WWB omschreven wettelijk maximum per jaar. Deze vergoeding is onbelast en heeft geen negatieve effecten ten aanzien van aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen. Deze onkostenvergoeding wordt overeenkomstig artikel 31 lid 2 sub k van de wet niet gerekend tot de middelen van de belanghebbende. Artikel 15 Sociale activering Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling vooralsnog een te hoog gegrepen doel. In het kader van sociale activering en het voorkomen van een sociaal isolement kan het voor deze uitkeringsgerechtigden noodzakelijk zijn om deel te nemen aan een andere activiteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het volgen van een cursus en het deelnemen aan het verenigingsleven. Artikel 16 Scholing Uitgangspunt is de kortste weg naar uitstroom naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder ook gesubsidieerde arbeid. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop. Artikel 17 Zorg en hulpverlening Voor personen tussen de 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie: iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen, zoals passende kinderopvang, schuldhulpverlening etc. Er kan slechts in individuele gevallen om dringende redenen worden afgezien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is. Artikel 18 Inkomensvrijlating De inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd kunnen voor een deel worden vrijgelaten. De vrijlating wordt in artikel 31, lid 2, sub o WWB beperkt tot het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating en bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van een jaarlijks te indexeren door de overheid vastgesteld bedrag. Er kan een lagere vrijlating dan de maximale worden toegekend. Individueel moet zijn vastgesteld, dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de reintegratie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. De WWB verplicht eveneens fiscale heffingskortingen buiten beschouwing te laten, zoals kindertoeslag, aanvullende kindertoeslag, jong gehandicaptenkorting, aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in het kader van het bepalen van het
recht op een uitkering. Dit betekent extra vrijlating voor jonge gehandicapten en alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar. Artikel 19 Premies In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in beleidsregels. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Het premiebeleid is afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden. De hoogte van de premie kan varieren en aan bepaalde activiteiten kan in het geheel geen premie worden verstrekt. Artikel 20 Overige vergoedingen De gemeente kan besluiten ter stimulering van de arbeidsinschakeling diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het gaat daarbij in ieder geval om: a. verhuiskosten; b. reiskosten; c. kosten voor kinderopvang; d. overige kosten. Voor de toekennen van vergoedingen worden nadere regels vastgesteld. Artikel 21 Terugvordering In de verordening zijn bepalingen opgenomen over terugvordering, waardoor gemaakte kosten voor re-integratie bij clienten terug te vorderen zijn of de bijstandsuitkering verlaagd kan worden. Tegenover de inspanningen van de gemeente om waar nodig een traject in te zetten, behoort een inspanning van de werkzoekende om dit traject af te ronden en desgevraagd of uit eigen beweging alle inlichtingen te verstrekken welke noodzakelijk worden geacht in het kader van het re-integratietraject. In de afstemmingsverordening zijn regels voor het verlagen van de bijstand opgenomen indien de voorwaarden onvoldoende worden nageleefd. De trajectovereenkomst is in beginsel een publiekrechtelijke overeenkomst. Naleving van de hieraan verbonden voorwaarden wordt afgedwongen door middel van het bestuursrecht. Indien er in het kader van de trajectovereenkomst sprake is van een onverschuldigde betaling van het college aan belanghebbende, kan dit bedrag via een civielrechtelijke procedure worden teruggevorderd. Artikel 22 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 23
Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 24 Citeertitel Dit artikel spreekt voorzich. Artikel 25 Inwerkingtreding Dit artikel spreekt voorzich.
BIJLAGE BIJ DE "TOELICHTING BIJ DE RFJNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BUST AND" van de gemeente Heerhugowaard.
6. Loonkostensubsidie en Europese regelgeving: beleidsaanbeveling Subsidiering arbeidsplaatsen in het kader van reintegratie werkzoekenden Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reTntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand
Doelstelling van deze beleidsaanbeveling Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap - om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar rei'ntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar re'integratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Alzemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeidals staatssteun Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt bei'nvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiele voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio's (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie often gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beinvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is. is aanmelding niet noodzakelijk. Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien: er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland: of de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De Europese re gels inzake staatssteun i.r.t. de gemeentelijke reintegratieverordening Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reintegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang: A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidieren
Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie. B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of ondememing, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer. een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van. NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidising zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun. C: subsidieregelingen die organisaties subsidieren die geen economische activiteiten verrichten Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten i, worden deze niet aangemerkt als staatssteun. D: overige werkgelegenheidsmaatregelen: Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen - in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun n. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reintegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reintegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke re'integratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun ni van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient - afhankelijk van de situatie - de subsidieregeling dan wel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie w. De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn: a. doelgroepen en steunintensiteit Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde v of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers) vivii. Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te 16 hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt
opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.vm. b. duur van het arbeidscontract: Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden. c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid: Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd. beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen. Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de rei'ntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie. De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW ix. Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie. In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie. Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC x. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend. Eindnoten i De EC geeft geen limilatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activileiten verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, 70 stelt de Commissie Voorheelden liggen vooral op het terrein van activ iteiten die "typischc overheidstaken zijn. namelnk diensten als nationaal onderwijs. stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industnele of commerciele activiteiten" (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang. Europese Commissie. 21 mei 2003. biz. 16). ii Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002. Pb EG 2002. 1. 337/3 iii De Verordening de minimis -steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgestcld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar - dit is een verschinvende termijn). Voor de toepassing van de Verordening de minimis -steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. iv Op grond van de vnjstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de Verordening de minimis -steun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coordinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal nl) v Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot catcgoneen werknemers welke het moeili|k hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Art 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun geeft een opsomming. Tot deze categone behoren ondermeer langdurig werklozen (12 maanden; voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden). etnische minderheden. personen zonder startkwalificatie. alleenstaande ouders. vi Bedoeld wordt het brutoloon. voor belasting. en de verplichte sociale zekerheidsbijdragen. De percentages zijn gedefmieerd in termen van loonkosten opjaarbasis. Voor andere dan benadeelde of gehandicapte werknemers gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf varierend van 1% procent tot 30 procent.
vii Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met anderc staatssteun in de zin van an. 87. lid I. van het Verdrag of mel andere bijdragen van de Gemeenschap. nuts de (gecumuleerde) steunintensiteit met meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is viii Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steunintensiteit met meer bedraagt dan 100 procent. ix Gemeenten zijn op grand van de (HG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekkmg tot subsidieverstrekkmgen in het kader van de gemeentelijke reintegratieverordenmg gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bevvaren. zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. x Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coordinatiepunt Staatsstcun van het ministerie van B/K of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.
Toelichting op de beleidsaanbeveling Algemeen De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn. stand-still beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven. De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO"s en PBO's. Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen. Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar re'fntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie. De Verordening de minimis-steun Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar - dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimis-steun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies - dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling - voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers. NB: Wanneer de gemeente aan een van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Dossiervorming Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan. Tenslotte Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling is aangegeven dan dient zie haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de Commissie mag geen uitvoering worden gegeven aan die steunregels.
Lid 3 AIs een persoon. die een uitkering ontvangt op grond van de 10AW of de IOAZ, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en de 10AZ.
PARAGRAAF 6
SLOTBEPALINGEN
Artikel 22 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 23 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 24
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als "re-integratieverordening'\ Artikel 25 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2008.
Heerhugowaard, 24 juni 2008
De Raad voornoemd, de voorzitter.
Toelichting bij de afstemmingsverordening
Wet werk en bijstand
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB.
In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'. Artikel 2 Het opleggen van een maatregel De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen: 1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid). 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen: • de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en • de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De re'i'ntegratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit dan wel het trajectplan tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd. 3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. 4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: • het toestaan van huisbezoek; • het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: 'het zichjegens het college zeer ernstig misdragen'. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.
Artikel 2, tweede lid: In de Afstemmingsverordening zijn verschillende gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de bijstandsnorm. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen maatregel moet worden nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: • Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. • Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. • Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn: • bijzondere financiele omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiele tegemoetkoming mogelijk is; • sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld; • bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3 De berekeningsgrondslag In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Indien de maatregel meer bedraagt dan de bij stand in aanvulling op eigen inkomsten, dan wordt de op te leggen maatregel beperkt tot de aanvullende bij stand. Tweede lid, onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bij stand in de kosten van levensonderhoud (bij zelfstandige huisvesting). Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21jarigen. Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bij stand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bij stand. Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel Het verlagen van de bij stand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bij stand op grond van artikel 45 WWB genomen. Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bij stand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Artikel 5 Horen van belanghebbende Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiele aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Awb. Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel Het afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens nietnakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingbedrag) vast te stellen. In het tweede lid wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.
Derde lid: het doen van een schriftelijke mededeling waarin het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen, is van belang in verband met eventuele recidive. Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren: 1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering (artikel 54 WWB, lid 3 onder a.); of 2. door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm . Tweede lid: wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien (artikel 54, derde lid WWB) en teruggevorderd (artikel 58 WWB). In de WWB is alleen een grondslag terug te vinden voor het nemen van een herzieningsbesluit indien er sprake is van een maatregelwaardige gedraging met betrekking tot het niet nakomen van de inlichtingenplicht (art. 11, 12 en 13 van de verordening). Indien uit een onderzoek meerdere maatregelwaardige gedragen blijken, die ongelijktijdig hebben plaatsgevonden, kan iedere maatregel toegerekend worden aan de maand waarin het maatregelwaardig gedrag plaatsgevonden heeft. Een maatregel wegens "schending arbeidsverplichtingen" of "overige gedragingen" kan alleen naar de toekomst toe. Het derde lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. De maatregel kan ook worden opgelegd tot het moment waarop de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Op basis van artikel 18, derde lid WWB wordt uiterlijk binnen drie maanden beoordeeld of de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven om de maatregel te herzien. Omdat de maatregel wordt opgelegd voor
bepaalde tijd in combinatie met het bieden van een hersteltermijn zal een maatregel voor een langere duur dan drie maanden nauwelijks voorkomen. Als de belanghebbende niet voldoet aan de inlichtingenplicht binnen de hersteltermijn dan is er sprake van recidive. Artikel 8 Samenloop van gedragingen De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door een gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. Artikel 9 Indeling in categorieen De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieen onderscheiden. Hierbij is het onderscheidend criterium de mate waarin de uitkeringsgerechtigde niet heeft voldaan aan een van de voorwaarden verbonden aan het recht op uitkering (cat.l), verplichtingen gericht op de toeleiding naar de arbeidsmarkt (cat.2) en de mate waarin algemeen geaccepteerde arbeid wordt geweigerd dan wel door eigen toedoen niet wordt behouden (cat.3). Het onvoldoende meewerken aan het behouden van arbeid in dienstbetrekking wordt gezien als een afzonderlijke maatregelwaardige gedraging. Het op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de bij stand (als het gaat om deeltijd) betaalde arbeid niet behouden, moet worden gezien als een vorm van verwijtbaar gedrag. Het gaat niet alleen om gedragingen die actief een einde maken aan de dienstbetrekking, maar ook om verwijtbare gedragingen die maken dat de werkgever de dienstbetrekking beeindigt. Hierin wordt de huidige jurisprudentie (uitspraken van de Centrale Raad van Beroep) nauwlettend gevolgd. De eerste categorie, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven. De tweede categorie: De onderdelen a, b en c betreffen de verplichtingen tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep. De onderdelen d en e gaan om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bij stand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en het in onvoldoende mate meewerken aan het opgestelde trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld. Onderdeel g. heeft betrekking op de verplichte inburgering van uitkeringsgerechtigden. Deze personen kunnen een re-integratievoorziening aangeboden krijgen, waarin de verplichte inburgering is opgenomen. Verplichte inburgering kan onderdeel uitmaken van een reintegratietraject. De derde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede het door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet
behouden dan wel tijdens de bij stand deeltijdarbeid niet behouden. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt tevens verstaan gesubsidieerde arbeid en Work-first projecten zoals "loon boven uitkering" Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel Bij het vaststellen van het percentage waarmee de bij stand wordt verlaagd dient aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid te worden voldaan. Hierbij kan een rol spelen of de belanghebbende door het eerder opleggen van een maatregel al gewezen is op zijn verwijtbare gedrag. Ook zal het effect van de op te leggen maatregel, zoals de beoogde gedragsverandering van de belanghebbende, in ogenschouw genomen worden. Het eerste lid bevat de standaard maatregelen voor de drie categorieen van gedragingen die verband houden met het onvoldoende of geen medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hieronder wordt tevens verstaan: loon-bovenuitkering projecten en work-first-projecten. In het tweede lid wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel, indien binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt tevens bedoeld een besluit waarmee wegens dringende redenen is afgezien van het opleggen van een maatregel. In het derde lid wordt de duur van de maatregel verlengd. Het recht op uitkering dient van zo kort mogelijke duur te zijn. Er wordt streng opgetreden als de belanghebbende weigert zelf te voorzien in de kosten van het bestaan. Indien de belanghebbende ondanks eerder opgelegde maatregelen volhardt in zijn maatregelwaardig gedrag wordt in het vierde lid de mogelijkheid geschapen om opnieuw de maatregel te verdubbelen. Op grond van het vijfde lid kan opnieuw de duur van de maatregel worden verlengd. Indien de belanghebbende volhardt in de weigering zelf te voorzien in de kosten van het bestaan moet daar ook een langdurige weigering van de uitkering tegenover kunnen staan. Het is op grond van artikel 18 van de wet niet mogelijk om de uitkering te beeindigen. Zoals weergegeven in artikel 7, lid 3 van deze verordening zal uiterlijk binnen drie maanden nadat de maatregel ten uitvoer is gelegd deze heroverwogen moeten worden. PARAGRAAF 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht In deze paragraaf worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden: 1. Artikel 11: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 54 WWB van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bij stand opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. 2. Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bij stand is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante
informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17. Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bij stand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bij stand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde. Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens Eerste lid: Indien een client de voor de verlening van de bij stand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bij stand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college geeft de client vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bij stand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bij stand). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bij stand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel. Tweede lid: Volgens het eerste lid zou bij het niet of niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidformulier een maatregel moeten worden opgelegd. Het college kan besluiten dat het opleggen van een maatregel in dit geval een te zware sanctie is en in plaats daarvan eerst een waarschuwing geven. Artikel 12 bijstand Eerste lid:
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de
In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bruto bijstand. Dit is de verleende bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 en de ziekenfondspremie. Tweede lid: De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bruto bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald. De maatregel wordt toegepast door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en) of met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering. De relatie met de strqfrechtelijke sanctie Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het
benadelingbedrag hoger is dan € 6.000,00 (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten opleggen. Het 'una via' beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van een enkele overheidsorgaan) kan zich daar overigens tegen verzetten. Het is niet mogelijk om een maatregel op te leggen als strafVervolging reeds in werking is gesteld. De Centrale Raad voor Beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen 'dubbele bestraffing'. Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel. Ook tijdens de uitkering blijft de verplichting op voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen bestaan. Hierin wordt de jurisprudence (uitspraken van de Centrale Raad voor Beroep) nauwlettend gevolgd. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals bij voorbeeld: • een onverantwoorde besteding van vermogen; • geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening; • het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering. In het tweede en derde lid is sprake van een vast kortingspercentage op de bijstandsuitkering en wordt de ernst van de gedraging uitgedrukt in de duur van de maatregel. Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om af te wijken van de duur en/of de hoogte van de maatregel op basis van de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Lid 4 heeft betrekking op de bijzondere bijstand. Op grond van artikel 55 WWB kan het college een individuele verplichting opleggen die verband houdt met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand. Ten aanzien van de bijzondere bijstand kan de bestedingsverplichting worden opgelegd. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt. Indien belanghebbende de bestedingsverplichting niet nakomt kan het college met toepassing van de afstemmingsverordening de bijstand verlagen. Grondslag hiervoor is artikel 18 lid 2 WWB wegens het niet nakomen van de op grond van artikel 55 WWB opgelegde bestedingsverplichting. Artikel 15
Zeer ernstige misdragingen
Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale
menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de emstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer emstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening). Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op en zal de functionaris tegen wie de agressie zich richtte ondersteunen bij het doen van aangifte bij de politie. Het college stelt een agressieprotocol vast waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. Hierin staan beleidsregels en procedures voor het omgaan met niet-acceptabel gedrag door bezoekers, waaronder de clienten van Sociale Zaken. Artikel 16
Handhaving
Artikel 8a van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiele beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bij stand, alsmede voor bestijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De gemeenteraad
kan aansluiten bij de verordening maatregelen en hoeft in dat geval geen aparte fraudeverordening op te stellen. Het genoemde Handhavingsplan heeft betrekking op de wijze waarop oneigenlijk gebruik en misbruik van bij stand wordt bestreden en de middelen die hiervoor worden ingezet. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college de belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die verbonden zijn aan de verlening van bij stand. In het Handhavingsplan wordt tevens aangegeven op welke wijze de controle bij de aanvraag en de handelwijze bij inconsistenties in de aanvraag plaats zal vinden. Ook wordt hierin aangegeven hoe risicoprofielen gebruikt zullen worden. De kadernota geeft verdere invulling aan dit onderwerp. Tevens zal de gemeenteraad e.e.a. kritisch kunnen volgen door de weergave van de activiteiten en behaalde resultaten op dit gebied in het jaarlijkse afdelingsplan. Artikel 17
Samenwerking SVB
Op grond van artikel 7 lid 4 WWB kan het college de uitvoering van de WWB, inclusief het vaststellen van rechten en verplichtingen mandateren aan een ander bestuursorgaan. De Sociale Verzekeringsbank is zo'n ander bestuursorgaan. Om het niet-gebruik van de aanvullende bij stand door personen met een onvolledige AOW-uitkering te voorkomen, zijn steeds meer gemeenten overgegaan de uitvoering van de WWB ten behoeve van belanghebbenden van 65 jaar en ouder te mandateren aan de SVB. Artikel 18
Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 19 Hardheidsclausule Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 20
Citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 21
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2008 en vervangt de afstemmingsverordening van 2004.
WIJZIGINGEN AFSTEMMINGSVERORDENING 2008 Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand artikelen in de verordening 2008 Artikel 4: In lid 2 van artikel 2 wordt al In het besluit tot het opleggen aangegeven dat een maatregel van een maatregel worden in "wordt afgestemd op de emst ieder geval vermeld: de reden van de gedraging, de mate van de maatregel, de duur van waarin de belanghebbende de de maatregel, het percentage gedraging kan worden waarmee de bijstand wordt verweten en de verlaagd, en indien van omstandigheden waarin hij toepassing, de reden om af te verkeert." In het huidige artikel wijken van een 4 worden een aantal punten standaardmaatregel. herhaald. Deze worden emit Tevens wordt in het besluit gelaten in het nieuwe artikel 4. gemotiveerd toepassing gegeven In plaats daarvan wordt aan de bepalingen van artikel 2, verwezen naar artikel 2, lid 2. lid 2 van deze verordening.
artikelen in de verordening 2004 Artikel4: In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de grondslag van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de norm en, indien van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
wiizigingen
Artikel 7 lid 2: In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.
Een maatregel kan op grond van artikel 54 lid 1 onder a van de wet worden toegepast over de maand waarin de gedraging plaatsvond. Dit is een bijzondere vorm van herziening. Ook al is de bijstand uitbetaald dan kan een maatregel worden opgelegd voorafgaand aan een herzieningsbesluit. Voorgesteld wordt om artikel 7 lid 2 hierop aan te passen.
Artikel 8: Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld. Artikel 9 + artikel 10 Het huidige artikel 9 kent een indeling in 2 categorieen gedragingen. Hierop zijn in artikel 10 ook 2 hoogten voor
Artikel 7 lid 2 komt als volgt te luiden: In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ingevolge paragraaf 3 van deze verordening met terugwerkende kracht worden opgelegd. Er is dan sprake van een herzieningsbesluit.
Bij herhaling (cumulatie) van maatregelwaardig gedrag moet het mogelijk zijn een andere maatregel toe te passen op grond van artikel 2 lid 2. Voorgesteld een tweede lid aan artikel 8 toe te voegen. Het eerste lid blijft ongewijzigd.
Artikel 8, lid 2 (nieuw): In afwijking van het gestelde in lid 1 kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan met inachtneming van artikel 2 lid 2 van deze verordening, een andere, passende maatregel toepassen.
In de praktijk blijkt een indeling in 2 categorieen, en het hanteren van 2 percentages voor de maatregelen, onvoldoende effectief. 10%
Artikel 9 + artikel 10 De eerste categorie is voor de gedraging: zich niet tijdig laten registreren bij het CWI of de inschrijving niet tijdig verlengen.
De tweede categorie gaat om gedragingen die de arbeidsinschakeling in de weg staan (b.v. niet op afspraken verschijnen, geen gebruik maken van een aanbod). De derde categorie betreft gedragingen zoals het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. De percentages, gekoppeld aan de gedragingen worden: 10% voor de eerste categorie, 20% voor de tweede, en 100% voor de derde categorie.
een maatregel vastgelegd, te weten 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie en 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.
blijkt met name voor het niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling te laag, terwijl direct een maatregel van 100% geven vaak te zwaar is. Daarom wordt voorgesteld artikel 9 te herverdelen onder 3 categorieen, en artikel 10 uit te breiden met een percentage van 20% voor gedragingen uit de 2e categorie.
Artikel 9 In de huidige verordening is de Wet Inburgering niet opgenomen.
Artikel 9 lid 2, tweede Met de komst van de Wet categorie, een onderdeel g Inburgering (Wl) verdient een integrale benadering de toevoegen dat luidt: voorkeur. Als in het kader van het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het inburgering een traject wordt aangeboden dat ook te maken college aangeboden heeft met re-integratie,maar de inburgeringsvoorziening. klant werkt hier niet of onvoldoende aan mee dan kan er een maatregel worden opgelegd mits dit in de afstemmingsverordening is geregeld.
Artikel 9 lid 2: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 9 lid 3:: a. het niet aanvaarden van Gesubsidieerde arbeid en work-first trajecten vallen onder algemeen geaccepteerde arbeid, algemeen geaccepteerde waaronder mede wordt verstaan arbeid. Ter verduidelijking van gesubsidieerde arbeid en work dit artikel wordt voorgesteld om first-trajecten; dit artikel aan te vullen met b. het door eigen toedoen niet bovenstaande vormen van behouden van algemeen gesubsidieerde arbeid en work- geaccepteerde arbeid, first trajecten. waaronder mede wordt verstaan gesubsidieerde arbeid en workfirst trajecten.
Artikel 9: In de huidige verordening is het niet ondertekenen of niet verstrekken van een trajectplan in het kader van de re-integratie niet opgenomen als een maatregelwaardige gedraging.
Met het ondertekenen van een trajectplan door de client, wordt tevens bereikt dat de client aangeeft medewerking te verlenen aan deelname aan het traject en zich daarvoor in te zetten. Bij het ontbreken van een handtekening kunnen we de client geen maatregel opleggen als hij/zij niet of onvoldoende meewerkt.
Artikel 9, lid 2 onder d (nieuw): het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van het trajectplan in het kader van de reintegratie.
Artikel 10 De huidige verordening voorziet niet in afstemming bij herhaaldelijk (vaker dan een keer) verwijtbaar gedrag.
Op basis van het huidige artikel 10 kan een recidivemaatregel slechts een keer worden toegepast. Indien de client na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij opnieuw moet worden gekeken naar de ernst, de mate van verwijtbaarheid enz. Wij stellen voor het mogelijk te maken de duur en het percentage van een maatregel nogmaals te verdubbelen.
Artikel 10 (nieuw): Lid 3: De duur van de maatregel als bedoeld in het eerstel id sub c wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Lid 4: Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in lid 2, opnieuw schuldig makt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt het percentage van deze maatregel opnieuw verdubbeld.
Artikel 11 De huidige verordening voorzien niet in het inbouwen van een waarschuwing bij het te laat inleveren van het rechtmatigheidsformulier.
Voor het vaststellen van het recht op bijstand is belanghebbende verplicht maandelijks een rechtmatigheidsformulier in te vullen en in te leveren. Aan de hand van deze verklaring wordt het recht en de hoogte van de bijstand bepaald over de desbetreffende maand. In een beleidsregel zal worden vastgelegd hoe te handelen bij het niet inleveren van dit formulier.
Artikel 11 (nieuw): Lid 2: In afwijking van lid 1 kan het college ten aanzien van het te laat inleveren van het rechtmatigheidsformulier nadere regels stellen.
Artikel 14: Artikel 14 van de huidige verordening kent geen beschrijving van het niet besteden van de bijzondere bijstand voor het doel waarvoor het is verstrekt.
Indien de klant bijzondere bijstand niet heeft gebruikt voor het doel waarvoor het is verstrekt moet een maatregel opgelegd kunnen worden dan wel over kunnen worden gegaan tot terugvordering van de bijzondere bijstand.
Artikel 14, lid 4 (nieuw): Indien een belanghebbende de verleende bijzondere bijstand niet besteed heeft aan het doel waarvoor hij deze bijstand heeft gevraagd, kan het college met inachtneming van artikel 2 lid 2 overgaan tot verlaging van 10% gedurende een maand, dan wel terugvordering van de verleende bijstand.
Artikel 15 De huidige verordening voorziet niet in de mogelijkheid een client bij meerdere zeer emstige
Indien een client zich na eerdere emstige misdragingen opnieuw schuldig maakt aan een emstige misdraging is het niet mogelijk hiervoor nogmaals
Artikel 15, lid 3 (nieuw): Indien de belanghebbende zich na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare
gedragingen opnieuw een maatregel op te leggen.
een maatregel op te leggen.
Op klanten die naast de Voorstel: In de huidige verordening is onvolledige AOW een WWB geen artikel opgenomen over uitkering ontvangen is het samenwerking met de maatregelenbeleid van de Sociale Verzekeringsbank Sociale Verzekeringsbank voor onvolledige AOW'ers (SVB) van toepassing. met een aanvullende VWVB Toelichting. Er zijn al een uitkering. aantal gemeenten die clienten met een aanvullende WWB uitkering hebben overgeheveld naar de SVB. Wij zijn voomemens dit op korte termijn ook te gaan doen.
gedraging, dan zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel worden vastgesteld. Artikel 17(nieuw): In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van de mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (Staatscourant2006, 121) van toepassing.
Nb: waar nodig is ook de artikelsgewijze toelichting aangepast en aangevuld.
Afstemmingsverordening wet werk en bijstand
Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Officiele naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp
gemeente Heerhugowaard Afstemmingsverordening wet werk en bijstand Afstemmingsverordening gemeenteraad
Verordeningen Opmerkingen m.b.t. de regeling
Geen. 1.
Grondslagen Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid, onderdeel b, artikel 8a en artikel 18 Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
l. Geen. Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding
Terugwerkende Betreft kracht
1-1-2005
nieuwe regeling
1-7-2008
Aanpassingen Zie wijzigingsblad
Ontstaansbron: datum ondertekening; bron bekendmaking
Inwerkingtreding: datumVoorstel ondertekening; gemeenteraad bron bekendmaking
24-11-2004 24-11-2004 RB2004106 Heerhugowaards Heerhugowaards Nieuwsblad d.d. 30-Nieuwsblad d.d. 3011-2004 11-2004 24-06-2008
H E E R H U G O V V A /K R O Afstemmingsverordening wet werk en bijstand Nr. 2008-063 De raad van de gemeente Heerhugowaard; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 20 mei 2008 gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b. artikel 8a en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; BESLU1T vast te stellen de hierna volgende:
AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND
PARAGRAAF 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingeo In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB) b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5. onderdeel b, van de wet c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5. onderdeel c, van de wet f. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet g. het college: het college van burgemeester en wethouders Artikel 2
Het opleggen van een maatregel
Lid 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Lid 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Artikel 3
Berekeningsgrondslag
Lid 1 De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. Lid 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende. in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, en indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. Tevens wordt in het besluit gemotiveerd toepassing gegeven aan de bepalingen van artikel 2 lid 2 van deze verordening. Artikel 5 Lid 1
Horen van belanghebbende
Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld
zijn zienswijze naar voren te brengen. Lid 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet: b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet. Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel Lid 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. Lid 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Lid 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Artikel 7
Ingangsdatum en tijdvak
Lid 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. Lid 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ingevolge paragraaf 3 van deze verordening met terugwerkende kracht worden opgelegd. Er is dan sprake van een herzieningsbesluit. Lid 3 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen. Artikel 8 Samenloop van gedragingen Lidl Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Lid 2 In afwijking van het gestelde in lid 1 kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen of een herhaling daarvan, met inachtneming van artikel 2 lid 2 van deze verordening een andere passende maatregel toepassen.
PARAGRAAF 2
GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID
Artikel 9 Indeling in categorieen Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieen: Lid 1 Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; Lid 2 Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden; b. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen; c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; d. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van het trajectplan in het kader van de re-integratie: e. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren: f. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering; g. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden i nburgeringsvoorzi ening. Lid 3 Derde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder mede wordt verstaan gesubsidieerde arbeid en work first-trajecten;. b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder mede wordt verstaan gesubsidieerde arbeid en work first-trajecten. Artikel 10
De hoogte en duur van de maatregel
Lid 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op: a. b. c.
10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.
Lid 2 Het percentage van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub a en b. wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. Lid 3 De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid sub c wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd. opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
Lid 4 Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in lid 2 , opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt het percentage van deze maatregel opnieuw verdubbeld.
Lid 5 Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in lid 3, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. wordt de duur van deze maatregel opnieuw verdubbeld.
PARAGRAAF 3
NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens Lid 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2. tweede lid. Lid 2 In afwijking van lid 1 kan het college ten aanzien van het te laat inleveren van het rechtmatigheidformulier nadere regels stellen. Lid 3 Het percentage van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. Artikel 12
Verstrekken van onjuiste of onvolledige intichtingen met gevolgen voor de bijstand Lid 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Lid 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een bruto benadelingbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand; b. bij een bruto benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand; c. bij een bruto benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand; d. bij een bruto benadelingbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 13
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid. 10% procent van de bijstand gedurende een maand.
PARAGRAAF 4 MAATREGEL
OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN
Artikel 14
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Lid l Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Lid 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid. word! de maatregel op de volgend wijze vastgesteld: a. bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand; b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden; c. bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden. Lid 3 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt een maatregel van 20% opgelegd bij het ongenoegzaam interen op het vermogen gedurende het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd. Lid 4 Indien een belanghebbende de verleende bijzondere bijstand niet besteed heeft aan het doel waarvoor hij deze bijstand heeft gevraagd, kan het college met inachtneming van artikel 2 lid 2 overgaan tot verlaging van 10% gedurende een maand, dan wel terugvordering van de verleende bijstand. Artikel 15
Zeer ernstige misdragingen
Lid l Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18. tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand. Lid 2 Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden wederom schuldig maakt aan de gedraging als bedoeld in het eerste lid. dan wordt de maatregel vastgesteld op 100% voor de duur van twee maanden. Lid 3 Indien de belanghebbende zich na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, dan zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel worden vastgesteld.
PARAGRAAF 5 Artikel 16 Lid 1 Lid 2
Lid 3 Lid 4
HANDHAVING
Oneigenlijk gebruik en misbruik van bijstand
De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van de handhaving iedere drie jaar een kadernota vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven. Deze nota omvat in elk geval beleidsuitgangspunten ten aanzien van: - het te voeren beleid op het gebied van handhaving - de wijze van bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. De kadernota, als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het tweede lid, bevatten het advies van de clientenraad.
PARAGRAAF 6 Artikel 17
SLOTBEPALINGEN
Samenwerking met de SVB
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van de mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (Staatscourant 2006, 121) van toepassing. Artikel 18
Hardheidsclausule
•
de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden: en • de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De rei'ntegratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit dan wel het trajectplan tot het verlenen van bij stand moeten worden neergelegd. 3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bij stand. 4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: • het toestaan van huisbezoek; • het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ^het zichjegens het college zeer ernstig misdragen'. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand. Artikel 2, tweede lid: In de Afstemmingsverordening zijn verschillende gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de bijstandsnorm. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen maatregel moet worden nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: • Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. • Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. • Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.
Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn: • bijzondere financiele omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiele tegemoetkoming mogelijk is; • sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld; • bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3 De berekeningsgrondslag In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Indien de maatregel meer bedraagt dan de bijstand in aanvulling op eigen inkomsten, dan wordt de op te leggen maatregel beperkt tot de aanvullende bijstand. Tweede lid, onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud (bij zelfstandige huisvesting). Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21jarigen. Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen. Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd. dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Artikel 5 Iloren van belanghebbende Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiele aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Awb. Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel Het afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid. door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verieend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens nietnakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingbedrag) vast te stellen. In hettweede lid wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgeiegd.
Derde lid: het doen van een schriftelijke mededeling waarin het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen, is van belang in verband met eventuele recidive. Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren: 1. met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering (artikel 54 WWB, lid 3 onder a.); of 2. door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgeiegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm . Tweede lid: wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien (artikel 54, derde lid WWB) en teruggevorderd (artikel 58 WWB). In de WWB is alleen een grondslag terug te vinden voor het nemen van een herzieningsbesluit indien er sprake is van een maatregel waardige gedraging met betrekking tot het niet nakomen van de inlichtingenplicht (art. 11. 12 en 13 van de verordening). Indien uit een onderzoek meerdere maatregelwaardige gedragen blijken, die ongelijktijdig hebben plaatsgevonden, kan iedere maatregel toegerekend worden aan de maand waarin het maatregelwaardig gedrag plaatsgevonden heeft. Een maatregel wegens "schending arbeidsverplichtingen" of "overige gedragingen" kan alleen naar de toekomst toe. Het derde lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. De maatregel kan ook worden opgelegd tot het moment waarop de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Op basis van artikel 18, derde lid WWB wordt uiterlijk binnen drie maanden beoordeeld of de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven om de maatregel te herzien. Omdat de maatregel wordt opgelegd voor
bepaalde tijd in combinatie met het bieden van een hersteltermijn zal een maatregel voor een langere duur dan drie maanden nauwelijks voorkomen. Als de belanghebbende niet voldoet aan de inlichtingenplicht binnen de hersteltermijn dan is er sprake van recidive.
Artikel 8 Samenloop van gedragingen De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door een gedraging. dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. Artikel 9 lndeling in categorieen De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieen onderscheiden. Hierbij is het onderscheidend criterium de mate waarin de uitkeringsgerechtigde niet heeft voldaan aan een van de voorwaarden verbonden aan het recht op uitkering (cat.l), verplichtingen gericht op de toeleiding naar de arbeidsmarkt (cat.2) en de mate waarin algemeen geaccepteerde arbeid wordt geweigerd dan wel door eigen toedoen niet wordt behouden (cat.3). Het onvoldoende meewerken aan het behouden van arbeid in dienstbetrekking wordt gezien als een afzonderlijke maatregelwaardige gedraging. Het op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de bijstand (als het gaat om deeltijd) betaalde arbeid niet behouden. moet worden gezien als een vorm van verwijtbaar gedrag. Het gaat niet alleen om gedragingen die actief een einde maken aan de dienstbetrekking, maar ook om verwijtbare gedragingen die maken dat de werkgever de dienstbetrekking beeindigt. Hierin wordt de huidige jurisprudentie (uitspraken van de Centrale Raad van Beroep) nauwlettend gevolgd. De eerste categorie, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven. De tweede categorie: De onderdelen a, b en c betreffen de verplichtingen tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep. De onderdelen d en e gaan om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en het in onvoldoende mate meewerken aan het opgestelde trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld. Onderdeel g. heeft betrekking op de verplichte inburgering van uitkeringsgerechtigden. Deze personen kunnen een re-integratievoorziening aangeboden krijgen, waarin de verplichte inburgering is opgenomen. Verplichte inburgering kan onderdeel uitmaken van een reintegratietraject. De derde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede het door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt tevens verstaan gesubsidieerde arbeid en Work-first projecten zoals 'ioon boven uitkering"
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel Bij het vaststellen van het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd dient aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid te worden voldaan. Hierbij kan een rol spelen of de belanghebbende door het eerder opleggen van een maatregel al gewezen is op zijn verwijtbare gedrag. Ook zal het effect van de op te leggen maatregel, zoals de beoogde gedragsverandering van de belanghebbende, in ogenschouw genomen worden. Het eerste lid bevat de standaard maatregelen voor de drie categorieen van gedragingen die verband houden met het onvoldoende of geen medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hieronder wordt tevens verstaan: loon-bovenuitkering projecten en work-first-projecten. In het tweede lid wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel, indien binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt tevens bedoeld een besluit waarmee wegens dringende redenen is afgezien van het opleggen van een maatregel. In het derde lid wordt de duur van de maatregel verlengd. Het recht op uitkering dient van zo kort mogelijke duur te zijn. Er wordt streng opgetreden als de belanghebbende weigert zelf te voorzien in de kosten van het bestaan. Indien de belanghebbende ondanks eerder opgelegde maatregelen volhardt in zijn maatregelwaardig gedrag wordt in het vierde lid de mogelijkheid geschapen om opnieuw de maatregel te verdubbelen. Op grond van het vijfde lid kan opnieuw de duur van de maatregel worden verlengd. Indien de belanghebbende volhardt in de weigering zelf te voorzien in de kosten van het bestaan moet daar ook een langdurige weigering van de uitkering tegenover kunnen staan. Het is op grond van artikel 18 van de wet niet mogelijk om de uitkering te beeindigen. Zoals weergegeven in artikel 7, lid 3 van deze verordening zal uiterlijk binnen drie maanden nadat de maatregel ten uitvoer is gelegd deze heroverwogen moeten worden. PARAGRAAF 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht In deze paragraaf worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden: 1. Artikel 11: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 54 WWB van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. 2. Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17. Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden
verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens Eerste lid: Indien een client de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid. WWB). Het college geeft de client vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel. Tweede lid: Volgens het eerste lid zou bij het niet of niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidformulier een maatregel moeten worden opgelegd. Het college kan besluiten dat het opleggen van een maatregel in dit geval een te zware sanctie is en in plaats daarvan eerst een waarschuwing geven. Artikel 12 bijstand Eerste lid:
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de
In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bruto bijstand. Dit is de verleende bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 en de ziekenfondspremie. Tweede lid: De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bruto bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald. De maatregel wordt toegepast door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en) of met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering. De relatie met de strafrechtelijke sanctie Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingbedrag hoger is dan € 6.000,00 (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten opleggen. Het 'una via' beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van een enkele overheidsorgaan) kan zich daar overigens tegen verzetten. Het is niet mogelijk om een maatregel op te leggen als strafvervolging reeds in werking is gesteld. De Centrale Raad voor Beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen 'dubbele bestraffing".
Artikel 13 Verstrekken van onjuistc of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel. Ook tijdens de uitkering blijft de verplichting op voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen bestaan. Hierin wordt de jurisprudence (uitspraken van de Centrale Raad voor Beroep) nauwlettend gevolgd. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals bij voorbeeld: • een onverantwoorde besteding van vermogen; • geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening; • het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering. In het tweede en derde lid is sprake van een vast kortingspercentage op de bijstandsuitkering en wordt de ernst van de gedraging uitgedrukt in de duur van de maatregel. Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om af te wijken van de duur en/of de hoogte van de maatregel op basis van de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Lid 4 heeft betrekking op de bijzondere bijstand. Op grond van artikel 55 WWB kan het college een individuele verplichting opleggen die verband houdt met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand. Ten aanzien van de bijzondere bijstand kan de bestedingsverplichting worden opgelegd. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt. Indien belanghebbende de bestedingsverplichting niet nakomt kan het college met toepassing van de afstemmingsverordening de bijstand verlagen. Grondslag hiervoor is artikel 18 lid 2 WWB wegens het niet nakomen van de op grond van artikel 55 WWB opgelegde bestedingsverplichting. Artikel 15
Zeer ernstige misdragingen
Onder de term 'zeer ernstige misdragingen" kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen". Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en
hurt ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening).
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen. zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging. kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminate: c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk): d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld: f. combinatie van agressievormen. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumented geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op en zal de functionaris tegen wie de agressie zich richtte ondersteunen bij het doen van aangifte bij de politie. Het college stelt een agressieprotocol vast waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. Hierin staan beleidsregels en procedures voor het omgaan met niet-acceptabel gedrag door bezoekers, waaronder de clienten van Sociale Zaken. Artikel 16
Handhaving
Artikel 8a van de WWB bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiele beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede voor bestijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De gemeenteraad kan aansluiten bij de verordening maatregelen en hoeft in dat geval geen aparte fraudeverordening op te stellen. Het genoemde Handhavingsplan heeft betrekking op de wijze waarop oneigenlijk gebruik en misbruik van bijstand wordt bestreden en de middelen die hiervoor worden ingezet. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college de belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die verbonden zijn aan de verlening van bijstand. In het Handhavingsplan wordt tevens aangegeven op welke wijze de controle bij de aanvraag en de handelwijze bij inconsistenties in de aanvraag plaats zal vinden. Ook wordt hierin aangegeven hoe risicoprofielen gebruikt zullen worden. De kadernota geeft verdere invulling aan dit onderwerp. Tevens zal de gemeenteraad e.e.a. kritisch kunnen volgen door de weergave van de activiteiten en behaalde resultaten op dit gebied in het jaarlijkse afdelingsplan. Artikel 17
Samenwerking SVB
Op grond van artikel 7 lid 4 WWB kan het college de uitvoering van de WWB, inclusief het vaststellen van rechten en verplichtingen mandateren aan een ander bestuursorgaan. De Sociale Verzekeringsbank is zo'n ander bestuursorgaan. Om het niet-gebruik van de
aanvullende bijstand door personen met een onvolledige AOW-uitkering te voorkomen. zijn steeds meer gemeenten overgegaan de uitvoering van de WWB ten behoeve van belanghebbenden van 65 jaar en ouder te mandateren aan de SVB. Artikel 18
Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 19 Hardheidsclausule Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 20
Citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 21
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op l juli 2008 en vervangt de afstemmingsverordening van 2004.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 19
Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 20 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als "afstemmingsverordening". Artikel 21 De inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2008 .
Vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, d.d. 24 juni 2008.
De voorzitter,
griffier,
KADERNOTA
2008 - 2010
Heerhugowaard, maart 2 0 0 8 Afdeling Sociale Zaken
INHOUDSOPGAVE Paqina 1. Inleiding
3
2. Samenvatting
4
3. Re-integratie
6
3.1 .De doelgroepen
6
3.2.Prioritering doelgroepen
11
3.3.Re-integratievoorzieningen
12
3.4.0verige aangelegenheden
16
4. Hoogwaardige Handhaving
20
4 . 1 . Een integrale werkwijze
20
4.2. Dienstverlening op maat
23
5. Verantwoording
26
1. Inleiding Voor u ligt Kadernota Wet werk en bijstand 2 0 0 8 - 2 0 1 0 , waarin de afdeling Sociale Zaken haar taken voor de komende drie jaren uiteenzet en aan de gemeenteraad ter besluitvorming voorlegt. Deze Kadernota is het vervolg op de Kadernota W e t werk en bijstand 2 0 0 5 - 2 0 0 7 en schetst de kaders voor het re-integratie- en handhavingsbeleid. De Wet werk dat er minder invoering van 2007 55.000
en bijstand is in 2 0 0 4 ingevoerd. Uit het eindrapport "Werkt de WWB" blijkt mensen in de bijstand zitten en meer mensen aan het werk zijn en dat de de W W B hieraan heeft bijgedragen. Het aantal bijstandsgerechtigden is in lager ten opzichte van 2 0 0 3 .
Gemeenten hebben een groot financieel belang en meer ruimte voor eigen beleid gekregen bij de uitvoering van de W W B . Als gemeenten geld overhouden uit het bijstandsbudget mogen ze dat zelf houden, komen ze tekort dan moeten ze dat zelf aanvullen. Dit zet gemeenten ertoe aan om het aantal mensen in de uitkering zo laag mogelijk te krijgen en houden. Deze financiele prikkel zorgt voor een duidelijke cultuurverandering waarbij gemeenten werk boven uitkering stellen. Ondanks de positieve resultaten vindt het kabinet het belangrijk om niet achterover te leunen, maar de uitdaging aan te gaan om ook de groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen. Zo heeft het kabinet besloten dat gemeenten overschotten op het uitkeringsbudget langer mogen houden, zodat zij ook mensen die moeilijker een baan krijgen beter kunnen begeleiden op weg naar werk. Daarnaast wordt gewerkt aan het samenvoegen van de budgetten die gemeenten krijgen voor re-integratie, volwasseneneducatie en inburgering. Deze aanpak geeft gemeenten meer armslag om mensen aan het werk te helpen. Met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) is afgesproken om in 2 0 1 1 7 5 . 0 0 0 minder huishoudens te hebben die afhankelijk zijn van de bijstand. In het kader van het project "ledereen doet mee" stimuleert het kabinet afspraken in de regio's tussen gemeenten, werkgevers, werknemers, scholingsinstituten en uitvoeringsinstellingen om zoveel mogelijk mensen aan de slag te krijgen. De afdeling Sociale Zaken zal de komende jaren ook weer alle inspanningen plegen om zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen. Daarbij zal zeker ook aandacht zijn voor de groep mensen die al langere tijd afhankelijk is van een uitkering, maar ook met andere onderscheiden doelgroepen zullen wij serieus aan de slag gaan. U leest hierover in deze kadernota. De Kadernota behoort bij de re-integratie- en afstemmingsverordening, en moet derhalve door de gemeenteraad worden vastgesteld. Deze nota omvat de beleidsuitgangspunten voor de komende drie jaar en zal na vaststelling als "voorlegger" bij de verordeningen gevoegd worden. Na deze inleiding vindt u een samenvatting van alle beslispunten. In de hoofdstukken daarna volgt een toelichting en nadere uitwerking van die punten.
Heerhugowaard, maart 2 0 0 8
F. van der Meulen Hoofd afdeling Sociale Zaken
2 . Samenvatting beleidsuitgangspunten
Met betrekking tot de volgende onderwerpen wordt de goedkeuring van de gemeenteraad gevraagd: 1. Prioritering doelgroepen (pagina 11 e.v.) De gemeenteraad geeft in zijn re-integratieverordening en kadernota een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen. Onderstaande groepsindeling en prioritering worden voorgesteld: Jongeren t o t 27 jaar; voor zover zij niet kunnen werken of leren. Personen met een korte afstand t o t de arbeidsmarkt; Alleenstaande ouders met kinderen; Ex-gedetineerden; Inburgeraars; Personen van 57,5 jaar en ouder; Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; Arbeidsgehandicapten; Niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een Anw-uitkering; 2. Voorzieningen (pagina 12 e.v.) In de re-integratieverordening en in de kadernota dient te worden vastgelegd welke voorzieningen het college door middel van een trajectplan in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden. Wij stellen het volgende aanbod voor: reguliere re-integratie-instrumenten (inkoop bij re-integratiebedrijven) duale trajecten (inkoop bij re-integratiebedrijven en opleidingsinstituten) alle vormen van gesubsidieerde arbeid, waaronder ook werken met loonkostensubsidie loon boven uitkering werkgelegenheidsprojecten bijstandsverlening zelfstandigen scholing sociale activering vrijwilligerswerk 3. Ontheffingen (pagina 16 e.v.) Ontheffing van de arbeidsplicht kan slechts in individuele gevallen gegeven worden. Ze worden niet zozeer als ontheffing benoemd, maar besproken als ware het een eerste stap in een reintegratietraject. Redenen voor ontheffing kunnen zijn: • Zorgtaken (met name voor ouders met jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar) • Mantelzorg (voor huisgenoten, familieleden of andere personen in de nabije omgeving) • Problematische schuldensituatie (in het kader van een schuldhulpverleningstraject) • Sociale activering (bij uitzondering). 4. Premiebeleid (pagina 18) De huidige premieverstrekking is vastgelegd in beleidsregels. Voor uitstroom staat een premie van 500 euro, voor het werken in deeltijd 100 euro, en voor het afsluiten van een trajectonderdeel 250 euro. Wij verzoeken u akkoord te gaan met voortzetting van dit premiebeleid. 5. Onkostenvergoeding (pagina 18) De huidige onkostenvergoeding is vastgelegd in beleidsregels. Een onkostenvergoeding kan gegeven worden onder stringente voorwaarden. Voorbeelden van mogelijke vergoedingen zijn reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor het aanschaffen van representatieve kleding voor een sollicitatiegesprek, kosten van een pc. Wij verzoeken u akkoord te gaan met voortzetting van dit beleid. 6. Terugvordering en verhaal (pagina 19) Terugvordering is een bevoegdheid van de gemeente en geen verplichting. Gezien de voordelen van terugvordering, nog afgezien van het kosten/baten-aspect, stellen wij voor van deze bevoegdheid gebruik te blijven maken.
6 7. Hooqwaardig Handhaven (pagina 20 e.v.) De uitgangspunten voor een goede uitvoering van Hoogwaardig handhaven zijn: • een integrale werkwijze: o vroegtijdig informeren o optimalisering dienstverlening o vroegtijdige detectie & afhandeling o daadwerkelijk sanctioneren •
dienstverlening op maat: o controle aan de poort o controle gedurende de uitkering o rechtmatigheidsonderzoeken voor de IOAW/IOAZ/BBZ en WIK
8. Verantwoording (pagina 26) De verantwoording aan de raad zal bestaan uit gegevens op het gebied van de rechtmatigheid en de financiele resultaten. 9. Het afdelingsplan (pagina 26) Door middel van het afdelingsplan zal de gemeenteraad jaarlijks geTnformeerd worden over de uitvoeringstaken en de voortgang daarvan van de afdeling Sociale Zaken.
Re-integratie 3.1.
De doelgroepen
3 . 1 . 1 . Algemeen De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor clienten die niet op eigen kracht aan de slag komen. De gemeente dient ervoor te zorgen dat verschillende groepen op een evenwichtige manier aan bod komen. De w e t gaat uit van een algemene verplichting t o t re-integratie. ledereen moet gere-integreerd worden en slechts in individuele gevallen mag daarvan afgeweken worden. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een uitkering op grond van de A n w en niet-uitkeringsgerechtigden hebben op grond van artikel 10 W W B een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Indien burgemeester en wethouders een aanvraag afwijzen zullen zij dit met redenen omkleed moeten doen. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor de belanghebbende. Bij de omschrijving van de doelgroepen dienen een aantal opmerkingen te worden gemaakt. Voor het inzetten van voorzieningen is onderscheid te maken tussen de groep mensen die op korte of langere termijn in staat geacht moeten worden arbeid te verrichten en de groep mensen die hier om moverende redenen niet meer toe in staat geacht kunnen worden. Bij de groep mensen die in staat geacht moet worden tot het verrichten van arbeid is de groep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt inbegrepen. Deze groep mensen vallen in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de Centrale organisatie Werk en inkomen (CWI). Bij elke doelgroep staat in ieder geval voorop: mensen die kunnen werken, moeten ook aan het werk. Het begrip algemeen geaccepteerde arbeid w o r d t daarbij gehanteerd. Dit betekent dat werk te alien tijde prioriteit heeft , eventuele opleiding kan aanvullend ingezet worden. Werk hoeft niet per definitie een duurzaam karakter te hebben, alhoewel dit uiteraard wel het streven is. 3 . 1 . 2 . Algemeen geaccepteerde arbeid Onder algemeen geaccepteerde arbeid w o r d t verstaan: "alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum, en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten w e r k " . Centraal in de W W B staat het uitgangspunt van werk boven uitkering. De introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in plaats van passende arbeid beoogt dit uitgangspunt sterker te benadrukken. Alle inspanningen van belanghebbende en de gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Hieronder w o r d t verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a W W B , zoals bij voorbeeld gesubsidieerd werk of een re-integratietraject. De W W B legt aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er wordt geen beperkende voorwaarde meer opgelegd aan aard en omvang van het werk en aan de aansluiting op opleiding en ervaring. Algemene grenzen van w a t algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de W W B , maar veeleer in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. In dit verband kan gesteld worden dat illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum niet vallen onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren zal gelden dat aan dergelijk strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onmiddellijk conflict opleveren met het te verrichten werk. Met de introductie van de term algemeen geaccepteerde arbeid w o r d t bereikt dat een eventueel beroep op inkomensondersteuning zo kort mogelijk is. Uiteraard moet wel gekeken worden naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Wanneer betaalde arbeid nog niet aan de orde is dient betrokkene gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij is optimaal maatwerk mogelijk. Tussen algemeen geaccepteerde arbeid en duurzame inpassing kan een spanningsveld optreden.
8 Het is aan de gemeente om in het individuele geval een afweging te maken en te beoordelen welk van beiden in dat specifieke geval van toepassing is. Wanneer het risico op terugval in de bijstand groot is, ligt het voor de hand om aandacht te schenken aan voorzieningen die dit voorkomen. Een individuele afweging dient hier zonder meer gemaakt te worden. Het ligt voor de hand dat de gemeente aandacht schenkt aan de achterliggende oorzaken hiervan. Oorzaken kunnen liggen in de sfeer van individuele omstandigheden of in de persoon gelegen kenmerken, in het al dan niet inzetten van voorzieningen, in de kwaliteit van de aangeboden voorziening en in de kenmerken van de regionale arbeidsmarkt. Het werkloosheidsrisico is sowieso steeds een centraal criterium. Naarmate de vooruitzichten op ander en beter aansluitend werk voor belanghebbende groter zijn, zal eerder en beter rekening kunnen worden gehouden met aspecten als vorig beroep en opleidingsniveau. Dat geldt ook voor een aspect als de woonsituatie. In voorkomende gevallen kan van belanghebbende worden verwacht dat arbeid geaccepteerd wordt ook al betekent dat, dat hij/zij moet verhuizen. Naast het werkloosheidsrisico w o r d t de uitkomst van deze belangenafweging uiteraard ook bepaald door de omstandigheden op de regionale arbeidsmarkt, alsmede persoonlijke omstandigheden, zoals de gezinssituatie, fysieke beperkingen en een eventuele spanning tussen de aangeboden arbeid en de geloofsovertuiging. De eerste kamer heeft een soepeler uitleg gegeven aan de sollicitatieplicht van bepaalde doelgroepen. Clienten van 57,5 jaar en ouder krijgen in bepaalde gevallen geen arbeidsplicht opgelegd. Datzelfde geldt voor alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar. Bij de beoordeling van de arbeidsplicht van deze laatste doelgroep worden niet alleen objectieve criteria toegepast, maar w o r d t ook gekeken naar specifieke gevalsomstandigheden, waaronder de bestaande wens van de ouder om de zorgplicht te laten voorgaan. Ook kan gedacht worden aan de af te leggen afstand t o t de mogelijkheid van kinderopvang voor de kinderen van deze doelgroep. Welke doelgroepen onderscheiden w e ? Om inzicht te krijgen in het clientenbestand en anderen die tot de gemeentelijke doelgroep gerekend worden maken w e een onderscheid in doelgroepen. Dit onderscheid kan de basis zijn voor een succesvol re-integratiebeleid. Daarnaast dient de gemeente ervoor te zorgen dat verschillende groepen op een evenwichtige manier aan bod komen. Zowel het zittende bestand als de nieuwe instroom moet zo snel mogelijk op het goede spoor worden gezet, daar waar mogelijk en gewenst richting werk. De onder de zorgplicht van de gemeente vallende doelgroepen zijn: Jongeren < 27 jaar; Personen met een korte afstand t o t de arbeidsmarkt; Alleenstaande ouders met kind(eren); Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers; Arbeidsgehandicapten; Inburgeraars; Ouderen van 5 7 , 5 jaar en ouder; Personen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt; Ex-gedetineerden. Onderstaand volgt een nadere uitleg van iedere doelgroep: 3 . 1 . 3 . Jongeren < 27 jaar Jongeren onder de 27 jaar kunnen geen beroep meer doen op de bijstand, maar moeten werken, leren of een combinatie daarvan. Gemeenten worden verplicht jongeren t o t 27 jaar die niet werken of naar school gaan en die zich melden voor een uitkering of een andere voorziening, een aanbod te doen. Dit kan een werkaanbod, een leeraanbod of een combinatie van beide zijn. Het aanbod w o r d t afgestemd op de situatie van de jongeren. Als ze het aanbod niet accepteren dan krijgen ze ook geen uitkering. Jongeren zijn overigens niet verplicht zich te melden als ze geen werk of opleiding hebben. Het doel van deze maatregelen is jongeren betere kansen te bieden op een baan en te voorkomen dat jongeren afhankelijk zijn van de bijstand. Het streven is dat jongeren die een startkwalificatie kunnen halen dit ook doen. Een startkwalificatie is een diploma op havo, v w o of mbo-2 niveau. Een uitzondering geldt voor jongeren die niet kunnen werken of leren. Dit kunnen redenen zijn zoals alleenstaand ouderschap of een handicap.
3 . 1 . 4 . Personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt Deze groep heeft een relatief grote kans op uitstroom, als zij activiteiten krijgen aangeboden in de vorm van bemiddeling, scholing, een werkstage en eventueel gesubsidieerde arbeid als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op uitstroom naar regulier werk. Onder "korte a f s t a n d " w o r d t niet zozeer een periode in de tijd bedoeld, maar de mate van gebruik van een voorziening door de persoon. De persoon kan al geholpen zijn met bij voorbeeld alleen een sollicitatietraining. Onder deze groep vallen alle mensen die niet onder specifieke andere doelgroepen vallen, zoals alleenstaande ouders, of niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers. 3 . 1 . 5 . Alleenstaande ouders met kind(eren) In de W e t werk en bijstand w o r d t een ontheffingsmogelijkheid geTntroduceerd voor alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar. Ouders die van de ontheffingsmogelijkheid gebruik willen maken, krijgen een plicht tot scholing. Niet naar school (willen) gaan, betekent ook geen ontheffing. De scholing zal gericht moeten zijn op het behalen van een startkwalificatie, het onderhouden van bestaande competenties en vaardigheden door cursussen of het lopen van stage of omscholing; het niveau wordt bepaald door gemeenten en de alleenstaande ouder en afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. 3 . 1 . 6 . Niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers Niet -uitkeringsgerechtigde werkzoekenden zijn mensen die geen uitkering hebben en niet betaald werken. Het gaat veelal om mensen van wie de partner betaald werkt; voor het merendeel betreft het vrouwen. Anw-ers zijn mensen met een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet. Deze uitkering w o r d t verstrekt door de Sociale Verzekeringsbank. Recht op een Anw-uitkering hebben mensen die nabestaande zijn (en dus een partner hebben verloren) en die tevens kinderen onder de 18 jaar verzorgen ofwel die meer dan 4 0 % arbeidsongeschikt zijn. Nabestaanden die hieraan niet voldoen, hebben geen recht op een uitkering, behalve wanneer ze zijn geboren voor 1 9 5 0 . Ongeveer 8 5 % van de Anw-ers is v r o u w . Nuggers en Anw-ers hebben geen arbeids- of sollicitatieplicht. Dit vraagt van gemeenten een andere manier van kijken dan naar bijstandsgerechtigden. Aan deze groep kan ook een duaal traject en/of sociale activering zoals vrijwilligerswerk aangeboden worden. Een persoon w o r d t alleen aangemerkt als behorend t o t de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigde indien er geen sprake is van een uitkering. Indien er dus sprake is van een gedeeltelijke uitkering w o r d t de verantwoordelijkheid bij de uitkerende instantie neergelegd. De reintegratieverantwoordelijkheid gaat alleen over naar de gemeente voor zover de clienten uit de doelgroep Nugger en Anw-er zijn doorverwezen door het CWI. Voor een persoon uit deze doelgroep geldt niet de voorwaarde dat men een bepaalde tijd werkloos moet zijn geweest om voor een re-integratietraject in aanmerking te komen. Kenmerkend voor deze doelgroep is verder dat er geen plicht bestaat om deel te nemen aan een reintegratietraject. Als de bereidheid niet bestaat en er ook geen plicht aanwezig is, heeft het vanzelfsprekend weinig zin om een traject in te zetten. Indien iemand zich meldt voor een traject w o r d t een inkomenstoets uitgevoerd. Indien betrokkene over een inkomen kan beschikken die hoger is dan 1 3 0 % van het minimum, w o r d t er geen traject aangeboden. Valt het beschikbare inkomen binnen de marge van 1 3 0 % , dan kan een traject gevolgd worden voor maximaal € 3 . 0 0 0 (inclusief alle kosten). Vooralsnog is besloten aan deze categorie clienten weinig t o t geen aandacht te geven. Mocht de arbeidsmarkt veranderen, dan kan opnieuw bepaald worden hoe de aanspraak van deze doelgroep op een re-integratietraject ingevuld zal worden. 3 . 1 . 7 . Arbeidsgehandicapten Een arbeidsgehandicapte is een persoon waarvan op grond van onder andere een arbeidsgeschikt-heidtoets is vastgesteld dat deze door ziekte of gebrek belemmeringen ondervindt ten aanzien van het verrichten van (betaalde) arbeid. Daarnaast geldt dat de personen met elkaar gemeen hebben dat ze door allerlei lichamelijke, psychische en/of sociale beperkingen in meerdere of mindere mate grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Doormiddel van een handzaam 'diagnostisch instrument" worden belemmeringen en beperkingen in kaart gebracht. De uitvoering hiervan wordt opgedragen aan een gespecialiseerd bureau. Er is een groep waar met flankerende maatregelen wel degelijk w a t bereikt kan worden. Daarvoor is het belangrijk een goed beeld te hebben van de mogelijkheden van zorg en
10 begeleiding vanuit zorg-instellingen. Met een passend begeleidings- en zorgtraject kan een deel van de groep zeker geleid worden richting passende arbeid dan wel zinvolle dagbesteding. Daarnaast zijn er van rijkswege maatregelen genomen om het financieel risico voor werkgevers te verkleinen bij het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten. Wanneer een werkgever een deels arbeidsgeschikte werknemer in dienst neemt of houdt, is het financiele risico beperkt. Als zo'n werknemer binnen vijf jaar zou uitvallen door ziekte of arbeidsongeschiktheid, betaalt de werkgever weliswaar het loon door, maar vindt daarvoor compensatie plaats via ziekengeld. Deze no-risk polis geldt in principe vijf jaar. Maar als de werkgever een gedeeltelijk arbeidgeschikte werknemer in dienst neemt met aanzienlijk verhoogde kans op ziekte of arbeidsongeschiktheid, kan hij verlenging krijgen. Als deze werknemer na de eerste t w e e ziektejaren recht heeft op een nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering, w o r d t deze uitkering niet doorberekend aan de werkgever. Deze maatregelen zijn niet altijd bekend bij werkgevers. Hier zal meer aandacht aan besteed moeten worden bij de acquisitie van werkplekken voor mensen met een arbeidshandicap. 3 . 1 . 8 . Inburgeraars Het Rijk is van mening dat inburgering van zeer groot belang is voor integratie van vreemdelingen in de Nederlandse maatschappij. Het doel van de inburgering is dat de inburgeringsplichtige de Nederlandse taal zodanig beheerst dat hij kan "meedoen" in de samenleving en voldoende w e e t hoe deze samenleving in elkaar zit. Inburgering w o r d t gezien als de eerste stap naar participatie en gedeeld burgerschap. De inburgeraars zijn zelf verantwoordelijk om de kansen die hen geboden worden goed te gebruiken. De overheid verwacht van de inburgeraars dat zij actief aan hun eigen loopbaan werken, zich medeverantwoordelijk voor het traject voelen en daar zelf sturing aan geven. De inburgering is resultaat gericht. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald. De inhoud van het traject sluit vanaf het begin aan bij het loopbaanperspectief van de inburgeraar. In het Deltaplan Inburgering presenteert het kabinet maatregelen voor de kwaliteitsverbetering van inburgering in Nederland. Het Deltaplan b o u w t verder op de w e t Inburgering (Wl), welke op 1 januari 2 0 0 7 in werking is getreden. In het Deltaplan is geregeld dat de gemeente een door de gemeente gefinancierd aanbod kan doen aan iedere inburgeringsplichtige en aan mensen van wie de gemeente van mening is dat er sprake is van een inburgeringsachterstand. Zie hiervoor ook de Kadernota Wet Inburgering. In het kader van de re-integratie van inburgeraars zullen middelen en uitvoeringsartikelen van de W l en de W W B worden gebundeld. 3 . 1 . 9 . Personen van 57 14 jaar en ouder Speciale aandacht wordt gevraagd voor deze doelgroep. Het gaat daarbij om clienten van 57 1/2 jaar en ouder die al langere tijd een bijstandsuitkering hebben. Bij de behandeling van de W W B is aangegeven dat deze mensen geen arbeidsplicht opgelegd krijgen, als na een eerste toets is vastgesteld dat ze geen perspectief hebben op de arbeidsmarkt. De gemeente volstaat daarom voor het zittende bestand met een zorgvuldige, eenmalige individuele beoordeling of voor deze persoon perspectief bestaat op betaalde arbeid. Als dit niet het geval is, moet maatschappelijke participatie in de vorm van vrijwilligerswerk en/of mantelzorg zoveel mogelijk worden gestimuleerd. Periodiek zal worden bezien of de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt participatie van ouderen (nieuwe gevallen) mogelijk maakt. De leeftijdsgrens voor het Loon boven uitkering (LBU) project is per 1 oktober 2 0 0 7 aangepast en gesteld op 23 t o t en met 65 jaar. Voor de leeftijdsgroep 5 7 1 / 2 jaar en ouder w o r d t hier zorgvuldig mee omgegaan. Ouderen vanaf 65 jaar hebben geen arbeidsplicht en re-integratieplicht meer. Het is daarom onwenselijk en niet noodzakelijk dat ouderen die al langer in de bijstand zitten, intensief door gemeenten worden gecontroleerd op het naleven van de arbeidsverplichtingen als de kansen op een betaalde baan zeer gering of niet aanwezig zijn. Vanaf medio 2 0 0 8 w o r d t deze groep mensen "overgedragen" aan de SVB, zodat ze niet meer te maken hebben met t w e e uitkeringsinstanties en zich niet meer hoeven te richten naar verschillende beleidsuitgangspunten. Speciale aandacht is er in deze kabinetsperiode voor ouderen vanaf 4 5 jaar. De arbeidmarktpositie van ouderen is problematisch, met name wanneer ze hun baan verliezen en op zoek moeten naar ander werk. In aanvulling op het verhogen van de arbeidskorting voor ouderen (zie hierboven), heeft het kabinet het Actieplan 45 +
11 geformuleerd. Onderdeel van dit actieplan is het verbeteren van de re-integratie en bemiddeling. Het CWI zorgt voor bemiddeling van 3 0 . 0 0 0 extra 45-plussers naar een baan binnen 2 jaar. Een actieteam Talent 4 5 + zal ondersteuning bieden aan betrokken partijen, waaronder werkgevers, op lokaal en regionaal niveau. Via gerichte ondersteuning en netwerkbijeenkomsten wordt het ' e m p o w e r m e n t ' van oudere werkzoekenden versterkt. In het najaar wordt een kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer gestuurd over verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen. Het kabinet wil vervroegde uittreding terugdringen en mensen langer actief houden op de arbeidsmarkt. Daarbij w o r d t ook de houdbaarheid van de A O W , via het stimuleren van langer doorwerken, betrokken. 3.1.10. Personen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt De W W B vraagt specifiek aandacht voor personen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt. Vaak zijn dit mensen die nog nauwelijks ervaringen hebben met betaalde arbeid en derhalve een uitgebreid traject nodig hebben, dat bestaat uit gecombineerde en elkaar aanvullende segmenten. Mensen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt zijn in principe voor werkgevers niet aantrekkelijk om in dienst te nemen. Deze personen zijn veelal aangewezen op sociale activering. In de W W B w o r d t sociale activering meer dan ooit beschouwd als een integraal onderdeel van een traject richting werk. Ook personen zonder arbeidsmarktperspectief krijgen een trajectaanbod. Het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan dus nooit einddoel zijn, maar is altijd een tussenstap. Overigens zijn er steeds meer re-integratiebedrijven die zich richten op personen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt. Het (vernieuwende) concept is dat mensen direct uit de uitkering gehaald worden en een arbeidsovereenkomst krijgen aangeboden. Men heeft dan nog geen echte baan, maar w o r d t begeleid naar werk. Een werkgever kan deze mensen dan via een gereduceerd tarief in dienst nemen. Dit maakt deze doelgroep voor werkgevers juist weer aantrekkelijk. Daarna volgt begeleiding op de werkplek, zodat de werknemer uiteindelijk wel voldoet aan het functieprofiel. Er zijn steeds meer marktpartijen die zich bezighouden met deze doelgroep. Indien een persoon zonder enig arbeidsmarktperspectief geen mogelijkheden heeft om gebruik te maken van zijn recht op ondersteuning, is het mogelijk dat de betrokkene een uitkering ontvangt zonder dat hieraan verplichtingen zijn verbonden gericht op arbeidsinschakeling. Wel moet er dan rekening gehouden worden met het feit dat de gemeente ook een verantwoording heeft in het voorkomen van sociaal isolement. Hiervoor kunnen wellicht mogelijkheden gevonden worden op het gebied van welzijn en in overleg met de desbetreffende afdelingen binnen de gemeente. Het is niet te ontkennen dat er voor sommigen geen arbeidsmarktperspectief aanwezig is, maar het is niet de bedoeling om hier bij voorbaat al van uit te gaan. Ook deze doelgroep kan geschikt worden bevonden voor tijdelijk ongeschoold werk bij werkgevers. De werkgever geeft aan w a t de voorwaarden zijn, de gemeente vindt het vervolgens haar taak om in deze voorwaarden te voorzien. Dit is dan ook de ondersteuning die geboden wordt in het kader van arbeidsinschakeling. Overigens zal die ondersteuning tijdelijk zijn, waarbij gedacht w o r d t aan een maximum van vierjaar (conform gesubsidieerde arbeid). 3.1.11. Ex-gedetineerden Het betreft hier een doelgroep, waarbij het belangrijk is dat er extra aandacht en begeleiding gegeven w o r d t . Dit om recidive tot een minimum te beperken. Om die reden zijn er m.b.t. de begeleiding afspraken gemaakt met re-integratiebedrijf Agros (vastgelegd in het contract 2 0 0 8 ) . Via de penitentiaire instelling worden de kandidaten aangemeld bij Agros. Agros neemt vooraf contact op met de gemeente, waar de gedetineerde zich wil gaan vestigen, om een re-integratietraject voor de betreffende persoon in te zetten. De gedetineerde is, vanaf het moment na het intakegesprek, voor Agros een kandidaat die meegenomen w o r d t in een re-integratietraject. Het tijdsbestek waarin het gesprek zal plaatsvinden is in de laatste 2 weken van detentie. De kans w o r d t hierdoor vergroot dat men, eenmaal uit detentie, direct aan het werk kan. Agros zal op een positieve manier het imago van bovengenoemde doelgroep onder de aandacht van de werkgevers brengen, waarbij w e de werkgevers wijzen op de mogelijkheden die Agros met deze doelgroep voor hen kan bieden. Eventuele belemmeringen voor de werkgever zullen wij trachten weg te nemen door o.a. de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van het uitzendbureau tegen aantrekkelijke
12 tarieven. De werkgever voorkomt hiermee de risico's bij ziekte of het gebonden zijn aan een arbeidsovereenkomst, maar betaalt uitsluitend de gewerkte uren. Ook kan de werkgever kiezen om een kandidaat na een korte of langere periode zelf een arbeidscontract aan te bieden, zonder dat daarvoor kosten betaald dienen te worden. 3.2.
Prioritering doelgroepen
Het uitgangspunt in de nieuwe Wet werk en bijstand is individueel maatwerk. Individueel maatwerk staat een zekere doelgroepenbenadering in de w e g , w a n t alle gevallen zullen individueel beoordeeld worden. Door de keuze voor individuele benadering w o r d t voorkomen dat personen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt te gemakkelijk als nietbemiddelbaar worden aangemerkt. Tevens wordt voorkomen dat personen, die niet kunnen werken, wel gedwongen worden om te werken. Toch zijn er zwaarwegende argumenten o m te kiezen voor een bepaalde prioritering van het gemeentelijke aanbod richting werk. Er is immers maar beperkt budget beschikbaar. Daarnaast geldt een wettelijke verplichting vanuit de Wet werk en bijstand: artikel 8 lid 2 schrijft aan de gemeenteraad de plicht voor o m evenwichtige aandacht te hebben voor de verschillende groepen als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen. Daarom worden binnen het individuele maatwerk de volgende prioriteiten en nuanceringen aangebracht. Relatief kansrijken krijgen prioriteit in de begeleiding naar regulier werk. Jongeren krijgen bijzondere aandacht. Voor personen met grotere afstand tot de arbeidsmarkt geldt: wie kan en w i l moet zeker een volwaardig re-integratieaanbod kunnen krijgen Personen met een relatief geringe afstand tot de arbeidsmarkt krijgen prioriteit in de begeleiding naar regulier werk. De beschikbare middelen zullen de komende jaren met name worden ingezet voor de arbeidsmarkttoeleiding van deze relatief kansrijken. Het doel is om te voorkomen dat deze groep niet gaat behoren t o t de groep langdurige uitkeringsgerechtigden. Door nu met name in te zetten op de relatief kansrijken zal er straks meer budget beschikbaar zijn voor de re-integratie van personen met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt. De prioritering van de relatief kansrijken is niet alleen zichtbaar in de budgetbestemming maar ook in het aanbod van een traject naar algemeen geaccepteerde arbeid. Dit snelle aanbod naar werk hoeft niet passend te zijn. Het zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan gaat voor op het principe van het aanbieden van passende arbeid. Het karakter van het re-integratietraject voor relatief kansrijken is kortdurend. De prioritering wordt daarnaast in de praktijk vooral gebruikt voor een afweging, op basis van de beschikbare middelen. De groepen vanaf positie 6 zijn meer in een rangorde aangegeven dan dat er hogere prioriteit van de ene groep wordt gegeven ten koste van een andere groep. De bewuste prioritering van de relatief kansrijken ontslaat de gemeente echter niet van haar verantwoordelijkheid voor personen met een grotere afstand t o t de arbeidsmarkt. Rekening houdend met de diversiteit van deze groep is het van belang om de kenmerken van het bestand met grote afstand t o t de arbeidsmarkt in kaart te brengen. Door een grondige bestandsanalyse, die gebaseerd zal zijn op de hieronder weergegeven doelgroepen, dient een beeld te ontstaan van de opbouw van het bestand en in algemene termen van de re-integratie(on)mogelijkheden van het clientenbestand. Op basis van de individuele wensen en mogelijkheden zal de gemeente een re-integratieaanbod moeten doen binnen de beschikbare budgetten. Hier geldt: wie kan en wil moet zeker een volwaardig aanbod kunnen krijgen. De aard van het traject zal echter (afhankelijk van de doelgroep) gericht zijn op het wegnemen van (veelal meervoudige) belemmeringen en de bewerkstelliging van maatschappelijke participatie. De prioritering van de doelgroepen is als volgt: Jongeren t o t 27 jaar; voor zover zij niet kunnen werken of leren. Personen met een korte afstand t o t de arbeidsmarkt; Alleenstaande ouders met kinderen; Ex-gedetineerden; Inburgeraars; Personen van 57,5 jaar en ouder; Personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt; Arbeidsgehandicapten; Niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een Anw-uitkering;
13 3.3.
Re-integratievoorzieningen
3 . 3 . 1 . Algemeen Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt t o t arbeidsinschakeling. De W W B stelt het college van burgemeester en wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de client bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij w o r d t een voorziening aangeboden indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is. Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid wanneer daarmee voor belanghebbende de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot. Onder duurzaamheid wordt hierbij verstaan ten minste 6 maanden (of langer, daarin kan de gemeente zelf een keus maken) een reguliere baan vervullen en geen uitkering meer ontvangen. Mogelijke wijzigingen in de Werkloosheidswet vormen een reden voor het optrekken van genoemde 6 maanden naar 9 maanden. Daarmee kan voorkomen worden dat er directe terugvloeiing plaatsvindt naar de W W B als de arbeidsinschakeling niet duurzaam blijkt. 3.3.2 Nieuwe ontwikkelingen De Minister en de staatssecretaris van SZW nemen in 2 0 0 8 extra maatregelen om meer mensen aan de slag te helpen. De maatregelen geven aan hoe de middelen die daarvoor in de begroting gereserveerd waren, nu ingezet gaan worden. Loonkostensubsidies Er komt een regeling voor loonkostensubsidies voor mensen die langer dan 6en jaar werkloos of arbeidsongeschikt zijn. Dit betekent dat deze mensen onder begeleiding en met de loonkostensubsidie binnen een jaar aan het werk kunnen in een concrete baan. Voor de loonkostensubsidies geldt een aantal voorwaarden. Zo is het belangrijk dat het om echte banen gaat. De subsidie bedraagt 5 0 procent van het minimumloon en geldt voor maximaal een jaar. De loonkostensubsidies moeten zodanig worden toegepast dat ze in tenminste de helft van de gevallen leiden t o t uitstroom naar regulier werk. Het UWV krijgt de mogelijkheid de loonkostensubsidies in te zetten voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan, ook uitzendbureaus kunnen daarbij een rol spelen. Gemeenten kunnen nu al met loonkostensubsidies bijstandsgerechtigden aan een baan helpen. Dit nieuwe voorstel komt bovenop het kabinetsvoorstel voor het invoeren van brugbanen; deze brugbanen moeten ervoor zorgen dat 1 0 . 0 0 0 arbeidsongeschikten die na een herbeoordeling weer aan de slag kunnen, met subsidie een baan krijgen. Premie en scholing voor participatieplaatsen Bijstandsgerechtigden kunnen werkervaring op gaan doen in zogenoemde participatieplaatsen. Ze krijgen dan verplichte scholing en een premie; werken moet zo lonen. Momenteel ligt bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel participatieplaatsen waarbij bijstandsgerechtigden met een grote afstand t o t de arbeidsmarkt maximaal t w e e jaar kunnen werken, met mogelijkheid t o t verlenging. Minister en staatssecretaris vragen de Eerste Kamer door te gaan met de behandeling van dit wetsvoorstel. De bewindslieden komen tegelijkertijd met een aanvullend wetsvoorstel om gemeenten - die de participatiebanen gaan uitvoeren - verplichte scholing en een premie aan te kunnen laten bieden. Aan gemeenten wordt gevraagd hier alvast mee aan de slag te gaan, zodra de Eerste Kamer het nu voorliggende wetsvoorstel heeft aanvaard. Tenslotte geven de minister en staatssecretaris aan te onderzoeken w a t daarnaast gedaan kan worden aan de participatie van mensen die redelijkerwijs geen perspectief meer hebben op een terugkeer naar reguliere arbeid. Passend werk Werklozen maken minder kans op een baan naarmate zij langer werkloos zijn. Daarom stellen de minister en staatssecretaris voor dat WW'ers zich eerder dan nu het geval is, richten op werk van alle opleidingsniveaus. Deze aanpassing kan per 1 juli 2 0 0 8 worden doorgevoerd door aanpassing van de regels voor passende arbeid. Daarnaast moeten langdurig werklozen ook arbeid tegen een lager loon dan de W W uitkering als passend beschouwen. Om te voorkomen dat langdurig werklozen minder inkomen krijgen als zij weer gaan werken, wordt in de nieuwe situatie het inkomen uit werk verrekend met de uitkering. Nu wordt nog gekeken naar het aantal uren dat iemand werkt. In de derde plaats bekijken de bewindspersonen de mogelijkheid of W W ' e r s na een bepaalde periode aangeboden werk moeten aanvaarden. Werklozen die aan de slag gaan en weer hun baan verliezen, kunnen voor een langere periode terugvallen op een uitkering die gebaseerd is op hun oude inkomen; dit voorkomt een lager inkomen bij latere werkloosheid. Zelfstandigen
14 Banken kunnen uitkeringsgerechtigden die een eigen bedrijf willen beginnen makkelijker aan een lening helpen. Per 1 juli 2 0 0 7 w o r d t in enkele gemeenten een proef gehouden om uitkeringsgerechtigden met een borgstelling van de overheid aan een starterskrediet te helpen. De rijksoverheid stelt zich in deze proef voor 8 0 % van het geleende bedrag garant, op voorwaarde dat het bedrijfsplan is goedgekeurd door Senter Novem, een dienst van het ministerie van Economische Zaken. Banken die de overeenkomst hebben ondertekend hoeven niet meer voor elk krediet dat zij verstrekken een aparte afspraak te maken met de overheid over de garantstelling. Zij kunnen kredieten verstrekken t o t 3 1 . 5 0 0 euro. De proef zal een jaar duren. Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) kan goed ingezet worden als reintegratie-instrument om mensen uit de bijstand te laten stromen als zelfstandige. Het Bbz heeft de mogelijkheden voor starters zelfs verruimd. Zo biedt het besluit bijv. voor prestarters een financiele mogelijkheid om met begeleiding van een deskundige voorbereidingen te treffen voor het starten van een bedrijf. De pre-starter w o r d t zodoende wettelijk in staat gesteld: • zich 12 maanden met behoud van uitkering voor te bereiden op de start met een bedrijf of zelfstandig beroep zonder zich beschikbaar te stellen voor regulier werk; • een vergoeding van voorbereidingskosten te ontvangen voor de ontwikkeling van het ondernemersplan, met inbegrip van productontwikkeling, marktonderzoek en cursussen; • begeleiding te krijgen van een deskundige. Per 1 januari 2 0 0 8 w o r d t (boven)regionaal samengewerkt in het Zelfstandigenloket Alkmaar. In 2 0 0 8 zal de samenwerking met de Rabobank t o t stand komen en w o r d t de mogelijkheid t o t het verstrekken van microkredieten ge'introduceerd. Omschrijving voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Doel van het beleid is: daar waar mogelijk mensen die t o t de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor clienten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Clienten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning w o r d t ingezet. Voor elk onderdeel geldt dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels stellen omtrent de uitvoering. Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorzieningen in aanmerking te komen dient de persoon te behoren tot de in deze verordening opgenomen en beschreven doelgroepen en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen. Het CWI stelt in het kader van zijn taak op grond van de w e t SUWI een zogenaamd re-integratieadvies op. Hierin w o r d t een beeld geschetst van de belanghebbende en w o r d t de hoofdlijn van dienstverlening aangegeven die nodig is om belanghebbende terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Het advies van het CWI wordt gebruikt bij de beoordeling of een voorziening noodzakelijk is o m belanghebbende terug te leiden naar de arbeidsmarkt. De beschikbare instrumenten om dit doel te bereiken zijn daarbij de volgende: 3 . 3 . 3 . Gesubsidieerde arbeid Werk, waarbij de werknemer over het algemeen wel in staat is om productieve arbeid te verrichten, maar waarbij een verschil bestaat tussen de loonkosten van de werkgever en de mate waarin een gemiddelde werknemer deze productieve arbeid verricht. De gemeente kan dan kiezen voor een (tijdelijke) loonkostensubsidie aan de betreffende werkgever. Onder gesubsidieerd werk w o r d t mede begrepen het deel van die werknemers die nog een contract hebben vanuit de voormalige W i w en ID-regeling. De uitgangspunten voor gesubsidieerde arbeid worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De hoogte van de te betalen loonkostensubsidie is onder meer afhankelijk van de kwaliteit van de betreffende werknemer. ledere werkgever gaat bijdragen in de kosten. De hoogte daarvan hangt af van de productiviteit van de werknemer en het doel van de plaatsing in een gesubsidieerde baan. Nieuwe gesubsidieerde werknemers komen zoveel mogelijk in dienst van een reguliere werkgever die voor een deel van de loonkosten een subsidie ontvangt. De loonkostensubsidie is beperkt in duur (hoelang maximaal??) en in hoogte. De productiecapaciteit van de gesubsidieerde werknemer, gekoppeld aan het doel van de plaatsing op een gesubsidieerde werkplek, bepalen de hoogte van de door de werkgever te ontvangen loonkostensubsidie.
15 Bij toename van de kwaliteiten stapt de werkgever over op een categorie met een hogere bijdrage. Het betalen van loonkostensubsidie moet voldoen aan Europese regelgeving hieromtrent. In artikel 9, lid 9, van de re-integratieverordening w o r d t dit geregeld. Met betrekking tot de in- en uitstroom van gesubsidieerde arbeid worden jaarlijks (regionaal) prestatie-afspraken gemaakt met WNK/Pluswerk. Het gaat dan om voormalige W i w en ID banen, W W B gesubsidieerde banen en W W B banen met loonkostensubsidie. Gemeenten in de regio Noord-Kennemerland hebben nog relatief veel ID werknemers in de bestanden die financieel drukken op het W W B werkdeel. Voor 1 januari 2 0 0 9 dient regionaal de uitruil van ID'ers te hebben plaatsgevonden. Mogelijk w o r d t in 2 0 0 8 regionaal een re-integratieproject opgestart waarbij een extern bureau de opdracht krijgt om mensen vanuit de ID baan uit te laten stromen naar regulier werk. 3 . 3 . 4 . Loon boven uitkering en Focus 2move Het project "loon boven uitkering" is gebaseerd op het Work-first principe. Uitgangspunt hierbij is dat de client zelf verantwoordelijkheid kan dragen voor zijn reintegrate op de arbeidsmarkt. Instroom in de uitkering moet voorkomen worden door het direct aanbieden van tijdelijk werk. De client krijgt dus een baan aangeboden in plaats van een uitkering. De baan is voor maximaal 3 2 uur ingevuld met activiteiten. De activiteiten bestaan uit regulier werk en deelname aan re-integratie activiteiten. Afhankelijk van de capaciteiten zal het werkdeel in het begin kleiner zijn (bijv. 8 uur) en later uitgroeien naar bijna volledig. De overstap naar een reguliere baan is dan nog maar een kleine. De baan is tijdelijk (bijv. 6 maanden) en w o r d t beloond op het niveau van het wettelijk minimumloon. Uitgangspunt hierbij is dat gekeken w o r d t naar w a t de client kan en niet naar diens beperkingen. Het mogelijke re-integratiedeel w o r d t uitgevoerd door een re-integratiebedrijf. Het instrument Loon boven Uitkering is gestart als een project maar kan inmiddels worden aangemerkt als een structureel re-integratie-instrument voor de regio Noord-Kennemerland. Inmiddels is de leeftijdsgrens opgetrokken waardoor de LBU toegankelijk is voor personen van 2 3 t o t en met 65 jaar. Focus2move Omdat het project "Loon boven uitkering" goed werkt, maar zich voornamelijk richt op mensen die binnen een redelijke termijn en met de nodige support naar de arbeidsmarkt geleid worden, is er behoefte ontstaan aan een nieuw stimulerend activeringsinstrument voor mensen die een grotere afstand t o t de arbeidsmarkt hebben. Dit kunnen nieuwe klanten zijn die wel een arbeidsverplichting hebben maar voor wie de afstand te groot is. Het kunnen ook klanten uit het zittende bestand zijn, voor wie de afstand t o t de arbeidsmarkt te groot is. Het gaat om mensen die in staat worden geacht op enig moment aan de slag te gaan, maar waarvoor extra en meer langdurige ondersteuning en begeleiding nodig is. Het gaat om een drempelloze geTntegreerde werkvoorziening met flexibele productie omstandigheden, waarbij situationeel geschikt gemaakt, individueel maatwerk in ondersteunende en doelgerichte dienstverlening wordt geleverd in een sluitende aanpak, met als resultaat duurzame plaatsingen op de reguliere arbeidsmarkt. Focus2Move is een voorschakeltraject. 3 . 3 . 5 . Werkgelegenheidsprojecten Doelstelling bij werkgelegenheidsprojecten is het direct gebruikmaken van beschikbaar arbeidspotentieel enerzijds, en anderzijds het voorkomen van nieuwe instroom in de uitkering. Binnen de gemeente zelf zijn een aantal projecten ontwikkeld waarin clienten na begeleiding en/of een opleiding uitstromen naar een reguliere baan. . 3 . 3 . 6 . Scholing Onder scholing w o r d t hier verstaan het volgen van een beroepsopleiding, die de deelnemer in aansluiting op zijn bestaande kennis en mogelijke werkervaring, in staat stelt de afstand t o t de arbeidsmarkt te verkleinen c.q. weg te nemen. Scholing dient gericht te zijn op uitstroom. Afhankelijk van de diagnose kan scholing onderdeel uitmaken van het trajectplan van de client. Uitgangspunt is dat scholing aanvullend is, of zo mogelijk gecombineerd wordt met (gesubsidieerde) arbeid. (Gesubsidieerd) werk staat voorop. In individuele gevallen kan hiervan afgeweken worden, bijvoorbeeld bij alleenstaande ouders met zorgtaken die de zorg voor hun kinderen (nog) niet uit handen willen geven. Zij kunnen hun zorgtaken combineren met een opleiding.
16 3.3.7. Sociale activering Afhankelijk van het referentiekader van waaruit men spreekt en het accent dat men wil leggen, wordt sociale activering ingevuld. Hieronder w o r d t verstaan: activiteiten gericht op het doorbreken of voorkomen van een sociaal isolement; activiteiten gericht op het zetten van een eerste voorlopige stap op w e g naar de arbeidsmarkt; maatschappelijk zinvolle maar onbetaalde activiteiten; vrijwilligerswerk (zie hierna) met behoud van uitkering Sociale activering is in ieder geval bedoeld voor een groep mensen die zeer ver van de arbeidsmarkt af staat en/of in sociaal isolement is geraakt of dreigt te geraken. Het is een middel om hun kansen op participatie in de samenleving en/of hun perspectief op werk of zinvolle activiteiten te bevorderen. Soms kan door middel van sociale activering een eerste voorzichtige stap richting arbeidsmarkt worden gemaakt. Dat hoeft echter lang niet altijd het primaire doel van sociale activering te zijn. Sociale activeringsactiviteiten zijn er in vele vormen. Vrijwilligerswerk, groepsactiviteiten, andere nuttige maatschappelijke activiteiten, cursussen, stageachtige activiteiten, begeleid leren en activiteiten voor specifieke doelgroepen zijn de belangrijkste. 3 . 3 . 8 . Vrijwilligerswerk Kostenvergoedingen aan vrijwilligers worden vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onder k W W B . Voor de duidelijkheid: het gaat hier om een kostenvergoeding door degene bij wie de belanghebbende zijn vrijwilligerswerkzaamheden verricht en niet om een door de gemeente verstrekte premie. Onder vrijwilligerswerk w o r d t verstaan: onbetaalde en onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 2 0 uur per week bij een non profit organisatie, als gevolg waarvan de re-integratie van de deelnemer w o r d t bevorderd en gericht is op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Vrijwilligerswerk is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan de gemeente een onkostenvergoeding verstrekken van maximaal het wettelijk toegestane bedrag per jaar, mits dat niet al betaald w o r d t door de organisatie waar de betreffende vrijwilliger werk voor verricht. De gemeente verstrekt zelf geen premies vrijwilligerswerk. De hoogte van de vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk w o r d t bepaald in artikel 7 onderdeel h Regeling W W B . De hoogte van de kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk w o r d t telkens aangepast met ingang van de dag waarop, en met een gelijk percentage waarmee, de bedragen, genoemd in artikel 2 lid 6 Wet op de loonbelasting 1 9 6 4 , wijzigen. Vanaf 1 januari 2 0 0 7 geldt een bedrag van ten hoogste € 9 5 , 0 0 per maand met een maximum van € 7 6 4 , 0 0 per jaar voor vrijwilligerswerk. Voor een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a W W B geldt een bedrag van ten hoogste € 1 5 0 , 0 0 per maand met een maximum van € 1 5 0 0 , 0 0 per jaar. 3.3.9 Modernisering Wet sociale werkvoorziening (Wsw) De W s w is bedoeld o m mensen met een ernstige arbeidshandicap een kans te geven op een zo gewoon mogelijke werkplek. Het betreft mensen met en zonder een uitkering van de gemeenten en/of het UWV. Tot nu toe werken veel mensen binnen een Sw-bedrijf en een klein deel met begeleiding bij andere bedrijven. Deze gegroeide situatie van de W s w legt de kracht en tegelijk ook de zwakte van de regeling bloot. De W s w heeft in al de jaren van haar bestaan namelijk niet geleid t o t een groter opnamevermogen van mensen met belemmeringen op de reguliere arbeidsmarkt. Het kabinet wil deze patstelling doorbreken door modernisering van de W s w . De nieuwe w e t treedt op 1 januari 2 0 0 8 in werking. Gemeenten moeten de sociale werkvoorziening betrekken in het brede spectrum van mogelijkheden die gemeenten hebben om de arbeidsmarkt te be'i'nvloeden. Dat lukt alleen als gemeenten de regie nemen, ervoor kiezen om het proces zelf aan te sturen. De modernisering moet er onder meer voor zorgen dat er steeds meer Wsw-werkplekken bij gewone werkgevers komen, zodat mensen met een arbeidshandicap terecht kunnen op een werkplek die bij ze past en omdat ze op die manier meer integreren in de samenleving. Met de moderniseringsplannen wil de regering bewerkstelligen dat de W s w nog sterker dan nu voorbehouden is aan mensen die op een beschermde werkplek zijn aangewezen. Het gaat om mensen die als gevolg van een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking uitsluitend onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Voor hen moeten
17 gemeenten vaker dan momenteel werkplekken zoeken buiten de muren van het SW-bedrijf, bij voorkeur op basis van detachering en begeleid werken op de reguliere arbeidsmarkt. Om deze beweging "van binnen naar buiten" te stimuleren neemt het kabinet maatregelen voor werknemers, werkgevers en de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor het beleid. Daamaast zal de uitvoering van de W s w voor gemeenten eenvoudiger worden. Gemeenten krijgen te maken met minder regels en een meer eenvoudige financieringssystematiek. Verder krijgen gemeenten meer vrijheid om de W s w voor hun inwoners uit te voeren op een manier die het best past bij de gemeentelijke situatie en die aansluit bij de behoefte van de Wsw-ge-indiceerden. De invoering van de W S W w o r d t regionaal als project opgepakt. Vanwege de late besluitvorming in de Kamer is 2 0 0 8 als overgangsgsjaar bestempeld. Voor de 2e helft van het jaar zal een regionale visie tot stand moeten komen. 3.4.
Overige aangelegenheden
3 . 4 . 1 . Inkomensvrijlating De vrijlating van inkomsten is in de W W B beperkt. Het uitgangspunt in de W W B is dat de client zelf verantwoordelijk is om in zijn bestaan te voorzien. Met het beperken van de inkomensvrijlating w o r d t beoogd de armoedeval te voorkomen. De vrijlating w o r d t in artikel 3 1 , lid 2, onderdeel o, beperkt t o t het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating (% van verdiensten met een maximum), nadat individueel is vastgesteld dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de re-integratie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. Belanghebbenden hebben geen absoluut recht op een bepaalde voorziening, maar een aanspraak volgens de gemeentelijke verordening. Gemeenten betalen de vrijlatingfaciliteit zelf uit het inkomensdeel, en worden niet gecompenseerd via het werkdeel. Ongeacht de duur van de arbeid geldt de vrijlating voor maximaal 6 aaneengesloten maanden. Daarna worden de inkomsten volledig op de uitkering in mindering gebracht. Als de client, om w a t voor reden dan ook, binnen die 6 maanden de arbeid onderbreekt, vervalt de vrijlatingfaciliteit omdat niet meer voldaan w o r d t aan het criterium "aaneengesloten". Uit de W W B blijkt niet dat deze vrijlating meermalen mag worden toegepast. De regeling is dus eenmalig. Als de uitkering is beeindigd en client ontvangt aansluitend opnieuw een bijstandsuitkering, dan is het mogelijk de vrijlatingperiode (aansluitend) voort te zetten. Als de uitkering is beeindigd en client ontvangt daarna, niet aansluitend, een bijstanduitkering dan ontstaat nieuw recht en dus ook de mogelijkheid van de vrijlatingsregeling. Er wordt wel voorzien in vrijlating van een eenmalige gemeentelijke premie die de belanghebbende ontvangt in het kader van de inschakeling in arbeid (de redenen om die premie te ontvangen is gemeentelijk beleid, zie het onderdeel Premiebeleid). De W W B verplicht eveneens fiscale heffingskortingen buiten beschouwing te laten, zoals kindertoeslag,, aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in het kader van het bepalen van het recht op een uitkering. Dit betekent extra vrijlating voor jonge gehandicapten en alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar. 3 . 4 . 2 . Ontheffingen De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor clienten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Clienten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning w o r d t ingezet. De gemeente moet aangeven hoe een verantwoorde combinatie van werk en zorg mogelijk is. Voor personen tussen de 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie; iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Categoriale ontheffingen zijn dan ook niet meer toegestaan; wel kan het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen om dringende redenen (artikel 9 lid 2 WWB) afzien van het opleggen van arbeidsverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is. Er kunnen geen nadere eisen worden gesteld aan regulier werk ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning. Uitzondering hierop is de categorie belanghebbenden met zorgtaken. Met zorgtaken w o r d t volgens de Memorie van Toelichting de zorg voor kinderen bedoeld. Om te voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces en de uitstroomkansen verkleinen, dienen ook aan hen in principe de arbeidsverplichtingen te worden opgelegd.
18 Bij die gevallen kan er echter een individuele afweging plaatsvinden op grond waarvan arbeid die in beginsel geaccepteerd zou moeten worden, niet geaccepteerd hoeft te worden omdat bijvoorbeeld werktijden en reistijden niet te combineren zijn met de zorg voor kinderen en het niet mogelijk is dit probleem te ondervangen door het aanbieden van een voorziening. Met name bij jonge kinderen t o t 5 jaar of gehandicapte kinderen t o t 18 jaar dient de invulling van de zorgplicht zwaar te wegen. De beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Het gaat hierbij om passende kinderopvang, tussenschoolse en buitenschoolse opvang en de aansluiting op schooltijden. Verder dient er voldoende scholing te zijn. Uitgangspunt hierbij is dat er, gelet op de belastbaarheid van betrokkene, een zodanig scholingsniveau w o r d t gerealiseerd dat er met een deeltijdbaan onafhankelijkheid van de bijstand kan worden verworven. Daarnaast kennen w e het begrip mantelzorg: de hulp bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald w o r d t verleend aan personen uit het sociale netwerk die door welke oorzaak dan ook vrij emstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben. Vrijwilligers en mantelzorgers gaan een belangrijke rol spelen in de W m o . Het kabinet wil de vrijwillige inzet en informele zorg beter verankeren in de Nederlandse samenleving. De W e t maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft vrijwilligerswerk en mantelzorg voor het eerst een wettelijke basis. Mantelzorg w o r d t met deze omschrijving afgebakend van vrijwilligerswerk, doorgaans georganiseerd en niet specifiek in het kader van een bestaande sociale relatie, en professionele hulp. Het (kabinets)beleid concentreert zich op het ondersteunen van de directe zorg aan de mantelzorgverlener en het bevorderen van de combinatie arbeid en zorg. De aanwezigheid van zorgtaken voor huisgenoten, familieleden of andere personen in de nabije omgeving vormt soms een belemmering om uit te stromen uit de bijstand en kan daarom reden zijn voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen, maar niet van de re-integratieverplichtingen. Rekening w o r d t wel gehouden met de belastbaarheid van de personen die de mantelzorg verrichten. In de memorie van toelichting op de W W B is aangegeven dat de enige uitzondering waarin nadere eisen gesteld mogen worden aan regulier werk t.a.v. aard, omvang en beloning de situatie is waarin arbeid gecombineerd moet worden met zorg voor kinderen. Expliciet staat vermeld: Met zorgtaken w o r d t de zorg voor kinderen bedoeld. Bij het bepalen van ontheffing van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders in de bijstand moet een afweging worden gemaakt tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder o m te zorgen. Dit houdt niet een recht op zorg in. De gemeente moet zich er wel van vergewissen of de noodzakelijke zorgvoorziening aanwezig is voordat de sollicitatieplicht w o r d t opgelegd c.q. de weg naar arbeidsinschakeling w o r d t ingeslagen. Personen met problematische schulden komen in aanmerking voor een schuldhulpverleningstraject. Deze mensen zullen naast dit traject een re-integratietraject aangeboden krijgen. De schuldhulpverlening w o r d t dan gezien als een eerste stap op weg naar werk. Hierdoor kan schuldhulpverlening ingekocht worden, waardoor de eigen medewerkers van de afdeling Schuldhulpverlening meer tijd krijgen voor preventie werkzaamheden. Schuldhulpverleningstrajecten worden dan betaald uit het werkdeel, preventie werkzaamheden uit het budget minimabeleid, dat in de algemene middelen is opgenomen. Voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan sociale activering een eerste stap zijn. Deelname aan deze activiteiten is daarom geen grond voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Anderzijds geldt echter ook dat de verplichtingen afgestemd moeten worden op de mogelijkheden om eventueel pas op termijn uit te stromen naar reguliere arbeid. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen. Toch kunnen zich bij uitzondering tijdelijk situaties voordoen dat ook voorzieningen niet toereikend zijn om de aanwezige belemmeringen geheel of gedeeltelijk op te heffen. In deze situaties dient het college de op te leggen verplichtingen aan te passen aan de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft (artikel 9 lid 2 WWB). Medische belemmeringen zijn als zodanig geen aanleiding voor een ontheffing. Om een juiste, individuele beoordeling te garanderen, zal zoveel mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen (GGD, CWI, Reintegratiebedrijf). Maar ook moet gedacht worden aan een indicatie voor de W s w .
19 3 . 4 . 3 . Premiebeleid De W W B biedt de gemeente de mogelijkheid om clienten een (jaarlijkse) premie te verstrekken van maximaal € 2 . 1 6 0 per jaar met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. De premie moet in een bedrag worden uitgekeerd en mag niet in termijnen worden verstrekt. Het is ook niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter krijgt. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit genomen worden op basis van nieuwe omstandigheden in het re-integratietraject van de client. Elke client die deelneemt aan een re-integratietraject, gericht op uitstroom naar (gesubsidieerd) werk c.q. algemeen geaccepteerde arbeid komt voor betaling van de premie in aanmerking, nadat een in een trajectplan opgenomen deeltraject is afgesloten. Te denken valt hierbij aan het behalen van een diploma na het met succes afsluiten van een (arbeidsmarktgerichte) opleiding. De premieverstrekking is vastgelegd in beleidsregels. Voor uitstroom staat een premie van 5 0 0 euro; voor het werken in deeltijd 100 euro; en voor het afsluiten van een trajectonderdeel 2 5 0 euro. 3 . 4 . 4 . Onkostenvergoedingen Het college kan een vergoeding verstrekken voor de kosten die de belanghebbende moet maken in het kader van het volgen van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit. Het gaat hierbij om de directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn, en die in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende kunnen komen. Er moet voor deze kosten geen andere voorliggende voorziening zijn. Voorts moet sprake zijn van een degelijke en (goedkoopst) adequate oplossing. Voorbeelden van mogelijke onkostenvergoedingen zijn reiskosten, kosten voor kinderopvang, kosten voor het aanschaffen van representatieve kleding voor een sollicitatiegesprek, kosten van een PC. Het beleid van de gemeente ten aanzien van dit onderwerp is vastgelegd in "de beleidsregels onkostenvergoedingen". 3 . 4 . 5 . Aanbesteding De regio Noord Kennemerland voert een actief beleid op het gebied van uitstroom uit de bijstand. Hoofddoel van dat beleid t o t nu toe is om mensen (weer) aan het werk te helpen. De gemeente biedt deze mensen hulp bij het re-integratieproces. Als betaald werk nog niet mogelijk is wegens in de persoon of in de levenssituatie gelegen belemmeringen zal hulp geboden moeten worden om in die situatie zo goed als mogelijk verandering te brengen. Dat noemen w e sociale activering. De gemeente voert deze taak (meestal) niet zelf uit, maar geeft opdrachten aan reintegratiebedrijven om re-integratieplannen op te stellen en vervolgens op productniveau uit te voeren. Daamaast wil de gemeente een diversiteit aan producten inkopen om het gewenste maatwerk aan de klant te kunnen leveren. Het re-integratieproces is daarom geknipt in een viertal segmenten om nog beter aan de wens van maatwerk te kunnen voldoen. De klantmanager zou hiermee voldoende instrumenten in handen hebben om de reintegrate van mensen te kunnen (laten) uitvoeren. Ingaande 2 0 0 5 e.v. zijn via een Europees aanbestedingstraject meerdere bedrijven gecontracteerd voor de uitvoering hiervan. Contracten zijn afgesloten voor een periode van drie jaar, waarbij verlenging van maximaal 2x1 jaar mogelijk is. Deze contracten lopen af per 1 april 2 0 0 8 . T w e e maanden voor de afloop worden bedrijven op de hoogte gesteld van een eventuele verlenging van het contract of niet. Om te kunnen beoordelen in hoeverre verlenging wel of niet aan de orde is, is een evaluatie uitgevoerd. Deze evaluatie resulteert uiteindelijk in het in stand houden van het contract met 2 0 partijen, verdeeld over de diverse onderdelen, ten opzichte van het oorspronkelijke aantal van 3 4 . Per onderdeel is zoveel mogelijk rekening gehouden met in ieder geval het aanhouden 2 partijen, waardoor de gewenste keuzemogelijkheid, daar waar dat gewenst en noodzakelijk is, in stand kan blijven. Daamaast is voor uitvoering van sociale activering ook een aanbesteding afgerond in 2 0 0 5 . Aangezien dit instrument pas sinds kort echt w o r d t benut, kan van een evaluatie voor dit onderdeel nog geen sprake zijn zowel inhoudelijk als qua resultaat. Door omstandigheden is met de uitvoering hiervan pas in 2 0 0 7 echt een aanvang gemaakt.
20 Participatietop* Gemeenten zijn, niet in de laatste plaats door de economische groei, positief over de bijdrage die zij kunnen leveren aan het activeren en re-integreren van burgers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wij voelen ons daarbij gesteund door de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd in het coalitieakkoord: de ontschotting van diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten, om een samenhangende aanpak mogelijk te maken; meer budgetzekerheid bij de inzet van WWB-gelden (W-deel) om gemeenten meer ruimte te geven voor maatwerk en een samenhangend en meerjarig participatiebevorderend beleid; een centrale rol voor het regionale niveau in het arbeidsmarktbeleid, bijvoorbeeld door de vorming van een loket voor arbeidsmarktbeleid en re-integratie en het maken van prestatieafspraken met CWI en UWV extra middelen voor W S W , onderkant arbeidsmarkt en armoedebeleid. Daar staan overigens ook bezuinigingen tegenover, waaronder een korting van € 3 0 0 miljoen op het W-deel. In de Participatietop zijn afspraken gemaakt met het kabinet en de sociale partners over het aan het werk helpen van meer mensen. Er komt o.a. een participatiefonds, waarin de geldstromen voor volwasseneneducatie, inburgering en re-integratie worden samengevoegd, maar wanneer dat fonds er komt is op dit moment nog niet duidelijk. Gemeenten zijn in ieder geval positief dat het kabinet de onderkant van de arbeidsmarkt urgent noemt. Ook krijgen ze zekerheid over de hoeveelheid geld die beschikbaar is voor re-integratie tijdens deze kabinetsperiode. Het kabinet gaat echter flink bezuinigen op de keten van werk en inkomen (om samenwerking en efficiencywinst te bevorderen), het re-integratiebudget en de bijstandsuitkeringen voor jongeren. Jongeren t o t 27 jaar krijgen van de gemeente geen bijstand meer, maar een passend aanbod om te werken of te leren. Gemeenten vragen voor de groep die zich niet bij hen meldt afzonderlijke aandacht. Voor gemeenten is het van belang dat zij samen met werkgevers maatwerk kunnen leveren en arrangementen bedenken die inspelen op de specifieke knelpunten in de sector of regio. Daarbij horen geen landelijke regelingen, moet de verkokering in de landelijke wetgeving doorbroken worden en moeten gemeenten, werkgevers en andere partners zoals het onderwijs elkaar op regionaal niveau kunnen aanspreken. Daarom moeten harde afspraken worden gemaakt met werkgevers over de gezamenlijke inzet voor mensen die nu nauwelijks kans maken op betaald werk. Van het kabinet worden de noodzakelijke randvoorwaarden en condities gevraagd om deze afspraken te scheppen. Het gaat dan bijvoorbeeld om scholing voor WWB'ers en nietuitkeringsgerechtigden, aanpak van voortijdig schoolverlaten, de leerwerkplicht t o t 27 jaar, persoonlijke dienstverlening, meer budgetzekerheid l-deel, structuur en verantwoordelijkheden SUWI, ontschotting en middelen en mogelijkheden voor participatiebanen of andere vormen van gesubsidieerde arbeid. Tevens pleiten wij voor het stevig aanhaken van de bewindslieden van Onderwijs en Integratie, om een integrale aanpak van de problematiek te waarborgen 3 . 4 . 6 . Terugvordering De gemeente is voor 1 0 0 % verantwoordelijk voor de besteding van de kosten van het inkomensdeel en het werkdeel van de W W B . Het financiele risico ligt dus volledig bij de gemeente. Het is daarom van groot belang dat de kosten van re-integratietrajecten rechtmatig worden verstrekt en doelmatig worden besteed. De gemeente moet daarom beleid ontwikkelen hoe om te gaan met terugvordering van gemaakte kosten als clienten en andere belanghebbenden zoals niet-uitkeringsgerechtigden en mensen met een A N W uitkering niet voldoen aan de overeengekomen afspraken rondom re-integratie. De wijze van terugvordering is geregeld in beleidsregels. Deze worden door het college vastgesteld.
' Uit VNG brief: Stand van zaken voorbereiding Participatietop
21 Hoogwaardiqe Handhaving De gemeente heeft met de invoering van de Wet werk en bijstand de ruimte gekregen om de uitvoering van rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoeken op haar eigen manier vorm te geven middels een systeem dat is afgestemd op de taken en doelstellingen van de wet. In 2 0 0 5 is het concept Hoogwaardig Handhaven in Heerhugowaard ingevoerd. In eerste instantie is daarbij vooral ingezet op controle als handhavingsinstrument. De periodieke heronderzoeken werden afgeschaft en hiervoor in de plaats kwamen signaal- en risicogestuurde onderzoeken. Een strenge controle aan de poort en de inzet van handhavingspecialisten hebben geleid tot een dating van het aantal toegekende nieuwe bijstandsaanvragen. Het huisbezoek heeft hierbij als controle-instrument een nieuwe impuls gekregen en w o r d t indien nodig ingezet. De procedure rond het afleggen van een huisbezoek en regels die daarbij in acht moeten worden genomen, zijn vastgelegd in de protocollen en goedgekeurd door het College van B&W. De handhavers zijn als ondersteuner en adviseur van de consulenten niet meer weg te denken uit het controleproces. Door hun specialistische kennis en ervaring met fraudeonderzoeken leveren zij een waardevolle bijdrage aan het handhavingsproces en stimuleren zij het fraudebewustzijn van de medewerkers. Hoogwaardig handhaven is echter meer dan alleen controle op maat. Weliswaar levert de intensieve controle goede resultaten op, maar handhaving w o r d t pas echt efficient als ook de kans op overtredingen t o t een minimum kan worden beperkt. Om dit te bereiken zal tevens moeten worden gemvesteerd in verbetering van informatievoorziening en het optimaliseren van de dienstverlening waardoor klanten minder snel geneigd zullen zijn bewust of onbewust de regels te overtreden. 4.1.
Een integrale werkwijze
Handhaving is het geheel aan activiteiten die er gezamenlijk voor moeten zorgen dat (potentiele) clienten van de sociale dienst de wet- en regelgeving uit zichzelf naleven. Hoogwaardig Handhaven gaat uit van de gedachte dat de kans dat mensen zich spontaan aan w e t en regels houden, groter w o r d t als zij: • goed en tijdig geinformeerd worden over hun rechten en plichten in de bijstand; • de regels - en de controles die daaruit voortvloeien - accepteren. Dit kan worden bereikt door het wegnemen of verminderen van organisatorische en procedurele drempels; • de pakkans bij overtreding als hoog ervaren; • voldoende worden afgeschrikt door opgelegde en uitgevoerde straffen.
Samenhang visie-elementen hoogwaardige handhaving
3.Vroegtijdige detectie/afhandeling
1 .Vroegtijdig informeren
2.Optimaliseren dienstverlening
4.Daadwerkelijk sanctioneren
22 Ad. 1: Vroeqtijdig informeren Het is van groot belang dat clienten voldoende en tijdig worden voorgelicht, waardoor fraudesituaties uit onwetendheid kunnen worden voorkomen. Met een goede voorlichting kan het niet "leuker" gemaakt worden voor de klant. Wei makkelijker. Deze voorlichting w o r d t mondeling (in alle contacten met de klant), via informatie in de Stadskrant en in duidelijk geformuleerde besluiten naar buiten gebracht. Aanvullend op de clientgebonden voorlichting kan het preventief werken indien voorlichting w o r d t gegeven over bijvoorbeeld de werkwijze bij de uitvoering van het fraudebeleid. In 2 0 0 6 is een nieuwe informatiemap ontwikkeld die voor het eerste gesprek aan iedere nieuwe klant w o r d t uitgereikt. In de Informatiemap staan de belangrijkste rechten en plichten opgesomd, maar w o r d t ook uitleg gegeven over armoedebeleid, schuldhulpverlening en re-integratie. Het intakegesprek dat voornamelijk w a s gericht op het vaststellen van de rechtmatigheid, is veranderd in een uitgebreider dienstverleningsgesprek. In het dienstverleningsgesprek w o r d t de klant voorgelicht over de werkwijze van de afdeling en de rechten en plichten waar deze mee te maken krijgt, zowel op het gebied van inkomen, armoedebeleid als reintegratie. In het dienstverleningsgesprek worden dus de activiteiten die voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering noodzakelijk zijn, gecombineerd. De in te zetten instrumenten zijn: een actuele informatiemap voor klanten; een goed overzicht van de rechten en plichten van de klant (op maat); het dienstverleningsgesprek; doelgroepgerichte voorlichting en periodieke nieuwsbrieven; deskundigheidsbevordering van medewerkers. Ad. 2: Optimalisering dienstverlening Een optimale dienstverlening kan, door het vergroten van het gemak voor de client en het wegnemen van belemmeringen, een bijdrage leveren aan de naleving van de rechten en plichten van clienten. Kernbegrippen hierbij zijn duidelijkheid en klantgerichtheid. Mensen kunnen door onduidelijke informatie een verkeerd verwachtingspatroon krijgen. Het moet de klant duidelijk zijn welke informatie op welk moment en op welke wijze gemeld dient te worden. Een directe terugkoppeling, indien afspraken niet worden nagekomen en een directe controle van verstrekte informatie draagt bij aan een serieus imago van de afdeling. Ook een vast contactpersoon draagt bij aan een stuk duidelijkheid. Zaken die irritaties oproepen (zoals het steeds weer vragen om informatie die al bekend is) moeten voorkomen worden. Veel informatie van klanten is kan tegenwoordig ook via elektronische gegevensuitwisseling bij andere instanties worden opgevraagd. Met de komst van de Wet eenmalige gegevensuitvraag (WEU) w o r d t de gemeente zelfs verplicht om gegevens die al in de keten van werk en inkomen bekend zijn, her te gebruiken en dus niet meer aan de klant te vragen. Daarnaast kan de klant vanaf 1 januari 2 0 0 8 via het Digitaal Klantdossier (DKD) zelf een deel van zijn gegevens elektronisch inzien. Het aantal gegevens dat de klant kan raadplegen zal de komende jaren toenemen en uiteindelijk tot een volwaardig digitaal dossier uitgroeien. Voor het voorkomen van fraude is het tenslotte van belang dat interne procedures rond de behandeling van aanvragen e.d. goed op elkaar zijn afgestemd. De daarbij behorende formulieren en de daarin gestelde vragen moeten zo duidelijk zijn dat alle van belang zijnde gegevens ingevuld worden. Uiteraard moeten de werkprocessen periodiek worden geijkt en zo nodig bijgesteld op de actuele situatie (wijziging regelgeving). Het effect van transparante werkprocessen is dat de client zich er van bewust w o r d t dat "fraude niet lonend" is. Het invoeren van eenduidige werkprocessen is een van speerpunten waarop met de organisatiewijziging van Sociale Zaken in 2007 is ingezet. Periodiek moet worden nagegaan aan welke drempels clienten zich storen of weerstand oproepen en daarmee een spontane nalevingbereidheid in de w e g kunnen staan. Een belangrijk meetinstrument hierbij is het klanttevredenheidsonderzoeL
23 Instrumenten: zinvolle en duidelijke formulieren, zoveel mogelijk op maat; kwalitatief goede beschikkingen; goede informatiesystemen en digitale dossiervorming; goede telefonische bereikbaarheid; heldere procedures en werkprocessen en wegnemen werkproces; klanttevredenheidsonderzoeken.
van
drempels
in
het
A d . 3: Vroegtijdige detectie & afhandeling (controle op maat) Sinds de invoering van Hoogwaardig Handhaven is sterk ingezet op de nieuwe wijze van controle: "controle op maat". Dit systeem gaat uit van een gedifferentieerde, doelgerichte inzet van handhavingscapaciteit, oftewel alleen controleren waar dat echt nodig is en de kans op fraude het hoogst. De signaalsturing levert goede resultaten op. Door het toenemend aantal informatiebronnen waar Sociale Zaken over beschikt, kan veel fraude vroegtijdig worden gedetecteerd en blijft de financiele schade voor de gemeente beperkt. Als hulpmiddel bij de detectie van fraude w o r d t sinds 2 0 0 7 de fraudescorekaart gebruikt. De fraudescorekaart wordt bij iedere bijstandsaanvraag ingevuld en geeft aan de hand van een aantal in te voeren variabelen een indicatie van het mogelijke frauderisico bij een klant. Een ander belangrijk controle-instrument is het huisbezoek. Dit controle-instrument w o r d t alleen gebruikt als de informatie die nodig is voor het onderzoek, niet op andere wijze met hetzelfde resultaat verkregen kan worden. Bovendien moet er, om consequenties te kunnen verbinden aan het recht op uitkering, altijd een aanleiding (een redelijk vermoeden van fraude) zijn om een huisbezoek af te leggen. Bij het huisbezoek wordt de expertise ingeroepen van de handhaver(s). De risicosturing is t o t nu toe beperkt gebleven t o t controle van een aantal bekende, landelijk gebruikte risicogroepen en themacontroles. Uit recente jurisprudence blijkt dat het controleren van risicogroepen meestal onvoldoende gronden oplevert voor intensief onderzoek en de inzet van belastende controleinstrumenten. De kenmerken van een risicogroep zijn te algemeen geformuleerd om individuele klanten met een vergaand onderzoek te kunnen belasten. Een toenemend aantal gemeenten maakt daarom gebruik van risicosturing op basis van individuele klantprofielen. Het idee achter klantprofielen is dat op grond van individuele kenmerken van de klant zowel de kans op fraude (risicoprofiel) als de kans op uitstroom (arbeidsmarktprofiel) in een vroegtijdig stadium worden bepaald. Het risicoprofiel en het arbeidsmarktprofiel samen vormen het klantprofiel, dat de basis is voor de in te zetten dienstverlening aan de klant. Op deze wijze kunnen zowel de handhavingsstrategie als de in te zetten reintegratiemiddelen worden aangepast op de situatie van de individuele klant. Instrumenten: elektronische gegevensuitwisseling en bestandsvergelijking; fraudescorekaart; huisbezoeken; alle relevante informatie in het dossier; checklist voor verificatie en validatie; het fraudekompas; hanteerbare klantprofielen; eenduidige werkprocessen voor afhandelen van fraudemeldingen en intensieve controles; goede verslaglegging en monitoring van afspraken die met de client zijn gemaakt; duidelijke in- en externe communicatie. Ad. 4: Daadwerkelijk sanctioneren De geloofwaardigheid van het handhavingsbeleid staat of valt met de reactie van de gemeente indien er sprake is van het niet naleven van de regels. Dit beleid moet helder zijn en door iedereen binnen de organisatie worden uitgedragen. Het sanctioneren moet een preventief effect hebben. Voorkomen moet worden dat klanten die zich wel aan de regels
24 houden, zich niet aangemoedigd voelen om (incidenteel) over de schreef te gaan. Daartoe moet een zichtbaar 'lik op stuk' beleid worden gevoerd. Aandacht moet ook besteed worden aan het niet nakomen van opgelegde verplichtingen bij re-integratie. Signalen die hierop duiden worden direct opgepakt door de casemanager. Terugvordering is het sluitstuk van een effectief handhavingsbeleid. In het beleid is vastgelegd hoe de gemeente ten onrechte ontvangen gelden terugvordert. Bij fraude wordt de aflossing hoger vastgesteld, in dat geval is de maximale beslagruimte bepalend. Het in te zetten incassotraject moet echter wel haalbaar zijn. Bij een vermoeden van fraude boven de € 6.000,- wordt de Sociale Recherche (SR) ingeschakeld. Het dossier met bevindingen wordt door de handhaver overgedragen en door de SR in behandeling genomen. Als fraude van € 6.000,- of meer is vastgesteld, wordt aangifte gedaan bij het OM. Na afronding van het onderzoek door de SR wordt het dossier met een advies retour gestuurd. De casemanager handelt de zaak verder af en maakt aan de hand van het advies een rapportage en beschikking. Als sprake is van ten onrechte genoten uitkering wordt het dossier na afhandeling overgedragen aan T&V die de terugvordering vaststelt. Instrumenten: protocollen voor onderzoek en controle; transparant en consequent terugvorderingsbeleid; heldere afspraken met de Sociale Recherche; consequent gebruik van werkopdrachten en eenduidige registratie van fraudezaken; het melden van resultaten (ook de vorderingen) naar medewerkers. 4.2.
Dienstverlening
op maat
Elke w e t draagt een aantal risico's van fraude in zich. De risico's in de W W B komen met name voort uit het feit dat de w o o n - en leefomstandigheden van de klant mede bepalend zijn voor het recht op en de hoogte van de uitkering. Deze omstandigheden zijn niet direct vast te stellen buiten de klant. Dit geldt ook voor zwart werk of voor verzwegen vermogen. Administratieve controle alleen is onvoldoende. Je hebt er altijd de klant (en zijn verhaal) voor nodig. Dit betekent dat de klant invloed kan uitoefenen op de informatie die de dienst krijgt. Administratieve controle (bureauonderzoek, bestandskoppeling) helpt ons een eind op w e g . Maar lang niet alle fraudevormen zijn administratief detecteerbaar. Medewerkers zullen voor feitelijke waarnemingen (bijvoorbeeld: huisbezoek, het raadplegen van mogelijke werkgevers, verhuurders, etc.) op pad moeten om de controlerisico's voldoende te kunnen beheersen. Op pad gaan is echter een dure wijze van controleren. Het vergt veel tijd van de medewerkers. De kunst is de controle zo in te richten, dat de risico's voor de gemeente worden geminimaliseerd, de klant niet onnodig w o r d t bevraagd en dat een groot en duur controleapparaat wordt vermeden. 4 . 2 . 1 . Controle aan de poort Standaardprocedure bij uitkerinqsaanvraag Het beleid is erop gericht de klant zo snel mogelijk te begeleiden naar werk. De boodschap is dat een uitkering tijdelijk is en dat de klant er alles aan moet doen om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Scherpe controle aan de poort heeft een groot financieel en maatschappelijk belang. Om de rechtmatigheid te kunnen beoordelen zijn de volgende zaken van belang: • het is niet mogelijk het recht op uitkering volledig administratief vast te stellen; • het dossier moet compleet zijn en gescreend op fraudesignalen; • het eerste gesprek met de klant levert aanvullende gegevens op en het kan fraudesignalen opleveren; • de klantmanagers moeten in staat en toegerust zijn om voorlichting te geven over rechten en plichten en moeten fraudealert zijn;
25 • •
als hulpmiddel bij het onderkennen van frauderisico's wordt direct bij de aanvraag de fraudescorekaart ingevuld; mogelijke fraudesignalen worden direct onderzocht.
Verzamelen van geqevens en eerste gesprek met de klant De klant meldt zich bij de gemeente voor een bijstandsaanvraag. Via de informatiebalie wordt een afspraak gemaakt met de casemanager voor een dienstverleningsgesprek. Vervolgens wordt de volledigheid van de van het CWI ontvangen gegevens gecontroleerd. Hierbij wordt standaard gebruik gemaakt van SUWI-lnkijk. Met de informatie uit SUWI-lnkijk kan de situatie van de klant snel inzichtelijk worden gemaakt. De verplicht her te gebruiken gegevens van de Ketenpartijen worden niet meer aan de klant gevraagd, maar (al dan niet digitaal) overgenomen in de eigen administratie. De fraudescorekaart wordt ingevuld voordat het eerste gesprek met de klant plaatsvindt. Dienstverleningsgesprek De klant wordt uitvoerig geTnformeerd over rechten en plichten. De arbeidsplicht, werk en re-integratie nemen een prominente plaats in tijdens het gesprek. De klant krijgt de informatiemap overhandigd en de inhoud wordt doorgesproken. Het dienstverleningsgesprek kan signalen opleveren waarvan de klantmanager moet beoordelen of een nadere intensieve controle gewenst is. In het gesprek moet de klantmanager fraudealert zijn en reageren op signalen. Bij een vermoeden van samenwonings- of adresfraude wordt een afweging gemaakt voor het afleggen van een huisbezoek. Bij het huisbezoek wordt de expertise ingeroepen van de handhaver(s). Compleet maken van het dossier en aanvullende verificatie Met de gegevens van het CWI en de gegevens uit het gesprek wordt het dossier compleet gemaakt. Het dossier blijft een belangrijke basis voor het vaststellen van de rechtmatigheid. De geldigheid van documenten en gegevens kan worden geverifieerd bij externe bronnen. Afhankelijk van de indruk uit het gesprek kunnen andere, aanvullende controles nodig zijn waarbij gebruik wordt gemaakt van externe bronnen zoals bijvoorbeeld: de belastingdienst, de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) of woningbouwcorporaties. Deze aanvullende controles kunnen aanleiding zijn tot een (confronterend) gesprek met de klant of een huisbezoek. Het aanvraagonderzoek sluit af met de beschikking. Op basis van het advies van de handhaver, het dienstverleningsgesprek, de gegevens van de klant en de fraudescorekaart maakt de casemanager een risicoprofiel van de klant. Dit profiel zorgt samen met het uitstroomprofiel de basis voor het klantprofiel. Op grond van het klantprofiel worden de wijze van dienstverlening en de intensiteit en frequentie van de controles bepaald. 4.2.2. Controle gedurende de uitkering Naast een goede poortwachter is de controle gedurende de uitkering van groot belang. De situatie van de klant kan immers veranderen. Vormen van controle: 1. Bestandsvergelijkingen waaronder de maandelijks aangeleverde IB-signalen. Het IB wordt al geruime tijd gebruikt en vormt en belangrijke bron voor mogelijke fraudesignalen; 2. Het Rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF). Het ROF kan belangrijke signalen opleveren over de situatie van de klant; 3. Het signaalonderzoek. Hierbij wordt gericht onderzoek gedaan naar mogelijke wijzigingen in het recht op uitkering; 4. Intensieve controle als: een signaalonderzoek onvoldoende duidelijkheid verschaft; een fraudemelding vraagt om nader onderzoek; er op basis van een vermoeden van fraude aanleiding is voor nader onderzoek. 5. Themacontroles. Bestandsvergelijkingen
26 Het klantenbestand van Sociale Zaken w o r d t maandelijks aangeleverd aan het IB voor een bestandsvergelijking. De bestandsvergelijking levert signalen op over inkomen, vermogen, studiefinanciering en detentieperiodes. Sinds 2 0 0 7 worden ook kentekengegevens van het RDW geleverd en in 2 0 0 8 sluiten naar alle waarschijnlijkheid ook de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank aan. Het aantal bronnen zal in de toekomst verder worden uitgebreid, waarmee het Inlichtingenbureau is uitgegroeid t o t de belangrijkste bron van fraudesignalen. Het ROF en mutatieformulier Maandelijks geeft de klant mutaties door. Eventuele onduidelijkheden en/of signalen vormen aanleiding t o t nader onderzoek. De UA verstuurt en verwerkt maandelijks de ROF's. Indien nodig w o r d t de klant om extra informatie gevraagd. Als er nader onderzoek nodig is, gaat er een signaal naar de casemanager. Door de toenemende (elektronische) gegevensuitwisseling komt steeds meer informatie van de klant beschikbaar via externe bronnen. Hierdoor neemt het risico op fraude en de detectiewaarde van het ROF af en kan voor (een deel van het klantenbestand) het ROF worden vervangen door mutatie- en statusformulieren. Voor de bewijslast bij een vermoeden van fraude (valsheid in geschrifte) maakt dit overigens niet uit, mits de klant expliciet w o r d t gewezen op de verplichting om wijzigingen correct en tijdig door te geven. Signaalonderzoek Een signaalonderzoek is een gericht beperkt onderzoek over een onderwerp waarover een signaal is binnengekomen of als de casemanager op basis van de beschikbare informatie inschat dat op termijn een mogelijke wijziging in het recht op uitkering optreedt. Intensieve controle Een intensieve controle (I.C.) is een gericht onderzoek (oranje traject) aan de hand van protocollen. In een intensieve controle worden andere bronnen geraadpleegd zoals energiebedrijven, woningcorporaties etc. Onderdeel van een intensieve controle kan zijn een huisbezoek of een confronterend gesprek of het volgen van de klant. Intensieve controles vinden plaats bij een onopgehelderd signaal, als vervolg op een fraudemelding en/of bij een themaonderzoek. In de fraudeprotocollen is vastgelegd hoe om te gaan met vermoedens van fraude. Een groot aantal mogelijke signalen en de acties die uitgevoerd moeten worden, zijn beschreven in het fraudekompas. Signalen die voor de medewerker relevant zijn worden middel van intensieve controles nader onderzocht. Themacontrole Een themacontrole is een projectmatig onderzoek gericht op een specifiek thema of een bepaalde groep. Dit kan zoveel gebeuren op grond van eigen gegevens als op grond van gegevens van extemen op basis van bestandskoppelingen. Het Regionaal Coordinatiepunt Fraudebestrijding (RCF) organiseert regelmatig themacontroles voor gemeenten. Deze vinden vaak regionaal en/ of landelijk plaats en worden vooraf ter toetsing voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens. De expertise van het RCF kan ook worden gebruikt voor het opzetten van lokale themacontroles. Het RCF kan zo een waardevolle bijdrage leveren aan een sluitend handhavingsbeleid. 4 . 2 . 3 . Rechtmatiqheidsonderzoeken voor de IOAW/IOAZ/BBZ en WIK Klanten met een uitkering in het kader van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) of de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) krijgen conform de RAU (Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften) eens per 18 maanden een periodiek rechtmatigheidsonderzoek. Deze onderzoeken worden zoveel mogelijk schriftelijk afgedaan. Het uitgangspunt vormt het heronderzoekformulier dat aan de klant w o r d t gestuurd. De ontvangen gegevens worden vergeleken met verificatiebronnen. Indien uit deze vergelijking blijkt dat er een verschil bestaat, vindt een gesprek met de klant plaats. Naar aanleiding van het gesprek w o r d t een rapport opgesteld. Op basis van het rapport w o r d t besloten of de uitkering w o r d t voortgezet. Als er geen gesprek plaatsvindt, w o r d t het rechtmatigheidsonderzoek administratief afgehandeld.
28 Verantwoording Met de invoering van de WWB is het rijkstoezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid aanmerkelijk beperkt. Verantwoording aan het rijk De rijksoverheid zal haar toezicht uitsluitend richten op de doelmatigheid en deze betrekken op de vraag in welke mate de uitvoering door de gezamenlijke gemeenten bijdraagt aan de doelen van de wet. Van een toezicht op individuele gemeente op de rechtmatigheid is alleen sprake wanneer ernstige tekortkomingen worden gesignaleerd en bij aanvragen voor een aanvullend budget. Van belang is alleen nog de goedkeuringstolerantie bij de gemeentelijke jaarrekening. De accountant geeft een goedkeurende verklaring als het bedrag van de fouten niet meer is dan 1 % van het totaal van de lasten van de jaarrekening en het bedrag van de onzekerheden niet meer is dan 3%. Dit betekent dat over het algemeen kan worden volstaan met minder controlewerkzaamheden dan in de huidige situatie. Wei geldt er een specifieke rapporteringstolerantie voor de accountant ten aanzien van de in de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening opgenomen informatie. Deze rapporteringstolerantie van gemiddeld 10% van het totaal van de lasten van de specifieke uitkering, geregeld in het gewijzigde artikel 5 van het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten (BAPG), is echter aanzienlijk ruimer dan de huidige rapporteringstoleranties. Wanneer het project uniforme werkwijze is ge'implementeerd en er aan de hand van de controle resultaten gericht gestuurd gaat worden op kwaliteitsverbetering is het de verwachting dat de foutpercentages zullen dalen. Verantwoording aan de gemeenteraad Het is aan de gemeenteraad om te bepalen welke gegevens hij nodig heeft om zijn controlerende taak te kunnen uitvoeren. Ons voorstel is dat de verantwoording aan de raad zal bestaan uit gegevens op het gebied van: 1) Rechtmatigheid: Verslag interne controle en resultaten kwaliteitsverbetering 2) Financiele resultaten: Werkdeel: instroom en uitstroom gesubsidieerde arbeid en trajecten scholing en activering Inkomensdeel: instroom en uitstroom bijstandsklanten, langdurigheids- en seniorentoeslag, ontvangsten debiteuren en hoogwaardig handhaven Overige: uitgaven bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en ziektekosten Het afdelingsplan Door middel van het afdelingsplan zal de gemeenteraad jaarlijks ge'informeerd worden over de voortgang en uitvoeringstaken van de afdeling Sociale Zaken. Het afdelingsplan zal op basis van de uitgangspunten uit de kadernota een standaard opzet kennen dat zoveel mogelijk zal bestaan uit het per onderwerp opnemen van: • wat de jaarlijkse doelstellingen zijn • de te nemen acties • de financiele situatie • de gevolgen voor de uitvoering.