Jaargang 6 - nr. 2
Bijlage bij Nieuwsbrief van juni 2007
Aanmaningen en invorderbare kosten COMMENTAAR OP Het wetsvoorstel tot aanvulling van het gerechtelijk wetboek betreffende de tarieven van gerechtsdeurwaarders (Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Doc 51 1819/001 van 31/05/2005, ingediend door mevr. M. DE MEYER) en
Inleiding
Het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument wat de inning van niet voorziene of niet wettelijke toegestane bedragen betreft. (Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, Doc 51 2364/001 van 23/03/2006, ingediend door de heren T. GIET en E. MASSIN en de dames K. LOLIEUX, V. GHENNE en C. BURGEON)
1 . 1 . Bovenstaande wetsvoorstellen strekken ertoe de vermeende onduidelijkheid op te lossen die in de praktijk bestaat over de tarieven die gerechtsdeurwaarders aanrekenen bij het invorderen van schulden buiten een uitvoerbare titel om. 1 . 2 . Het wetsvoorstel De Meyer wil art. 519 Ger.W. aanvullen in die zin dat gerechtsdeurwaarders geen vergoeding kunnen vragen aan een schuldenaar buiten de gevallen in de wet bepaald of contractueel bedongen. Het voorstel Giet c.s. beoogt dat een advocaat, ministerieel ambtenaar of gerechtelijk mandataris geen vergoeding mag vragen voor zijn tussenkomst aan de consument in het kader van de minnelijke invordering van schulden. 1 . 3 . Recent werd ook in de media een kritische campagne gevoerd tegen de wijze waarop bepaalde gerechtsdeurwaarderskantoren schuldinvorderingen (buiten een uitvoerbare titel om) doen en werd een dossier neergelegd door het Vlaams Centrum voor Schuldbemiddeling bij de F.O.D. Justitie, de F.O.D. Economische Zaken, de Nationale Kamer
van Gerechtsdeurwaarders en diverse Arrondissementskamers in verband met klachten over de minnelijke invordering van schulden door gerechtsdeurwaarders. Ook consumentenorganisaties laten hun stem hierover meer en meer horen. Zowel Het Vlaams Centrum voor Schuldbemiddeling, l'Observatoire du Crédit et de l'Endettement, het Verbruikersateljee en het OIVO stelden memoranda op over laakbaar gedrag van enkele gerechtsdeurwaarders als incassobureau, met als belangrijkste kritieken het onrechtmatig aanrekenen van allerlei kosten en dreigen met maatregelen welke in die fase nog niet kunnen genomen worden.
2 • Extra dossier CONFERENTIE VAN VLAAMSE GERECHTSDEURWAARDERS
AANMANINGEN EN INVORDERBARE KOSTEN
Analyse
2 . 1 . De auteurs van de wetsvoorstellen en de consumentenorganisaties stellen dat ook gerechtsdeurwaarders aan "minnelijke invordering" doen, dit is de invordering van een schuld die niet gebeurt op grond van een uitvoerbare titel (en dus buiten het domein van de gedwongen uitvoering valt, waarvoor gerechtsdeurwaarders een wettelijk monopolie hebben). 2 . 2 . In het kader van deze (zogenaamde, cfr. infra) minnelijke invordering schrijven gerechtsdeurwaarders aanmaningsbrieven, waarbij zij aan de schuldenaar kosten aanrekenen. Voor het bedrag én de grondslag van deze kostenaanrekening baseren de gerechtsdeurwaarders zich op het K.B. van 30 november 1976 (B.S., 08 februari 1977) tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen (hierna gemakshalve K.B. 1976 genoemd). Krachtens dit K.B. 1976 komt aan de gerechtsdeurwaarder een recht toe voor iedere aanmaning per brief waarbij met vervolging wordt gedreigd (art. 7); tevens bepaalt dit artikel dat het recht ten laste is van de schuldenaar. Ook bepaalt art. 8 van dit K.B. dat aan de gerechtsdeurwaarder een inningsrecht toekomt wanneer een schuld in zijn handen wordt vereffend. Volgens het K.B. 1976 is dit recht eveneens ten laste van de schuldenaar. Art. 13,1° b) van dit K.B. bepaalt het bedrag dat de gerechtsdeurwaarder in rekening mag brengen voor de opzoeking (i.c. adresverificatie) die hij doet. Dit K.B. 1976 is gebaseerd op art. 519 Ger.W., dat luidt als volgt: "De Koning stelt het tarief vast van alle akten van de gerechtsdeurwaarders en van de vergoedingen voor reiskosten." 2 . 3 . De kritiek op een kostenaanrekening op grond van dit K.B. is dat voormeld art. 519 Ger.W. aan de Koning niet de bevoegdheid verleent om te bepalen wie gehouden is tot betaling van deze getarifeerde presta-
ties. Dit K.B. 1976 zou daarom de wettelijke grondslag missen om de aanmaningskosten, opzoekingen en inningsrechten ten laste van de schuldenaar te leggen. In die zin haalt men o.m. een vonnis aan, uitgesproken door de vrederechter van het 1° kanton Hasselt, op 28/11/2000, niet gepubliceerd. Men stelt dus dat aanrekenen van kosten door een gerechtsdeurwaarder in het kader van een minnelijke invordering niet kan, te meer omdat de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument de inning verbiedt van niet voorziene of wettelijk niet toegestane bedragen. Het aanrekenen van kosten zou dus enkel kunnen in gevallen in de wet opgesomd (b.v. art. 1024 Ger.W. m.b.t. de gedwongen tenuitvoerlegging) en wanneer in een overeenkomst een beding in die zin is opgenomen. Het wetsvoorstel De Meyer wil art. 519 Ger.W. in die zin laten aanpassen, waarbij dan expliciet in de wet wordt gesteld dat gerechtsdeurwaarders geen vergoeding aan de schuldenaar kunnen vragen buiten de gevallen in de wet bepaald en behoudens de bedragen die in een overeenkomst zijn bedongen in geval van niet-naleving van de contractuele verbintenissen. Het wetsvoorstel Giet c.s. beoogt hetzelfde, maar dan via een wijziging van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. In de praktijk komt het dan hier op neer en is het ook de bedoeling van de indieners van de wetsvoorstellen en de consumentenorganisaties dat gerechtsdeurwaarders de kosten van hun aanmaningsbrieven (en het gebeurlijke inningsrecht bij betaling) niet meer zullen mogen aanrekenen aan de schuldenaar. Dit impliceert dat de opdrachtgever een vergoeding zal verschuldigd zijn.
3 JUNI 2007
Opmerkingen Krieteken Beschouwingen
Algemeen en rechtstheoretisch 3 . 1 . De vraag is of de term "minnelijke invordering" wel goed gekozen is m.b.t. de tussenkomsten van gerechtsdeurwaarders. Zij schrijven inderdaad "aanmaningsbrieven", maar kunnen dit volgens hun deontologische normen enkel doen in hun hoedanigheid van openbaar ambtenaar die tot taak heeft een gerechtelijke procedure in te leiden. Evenwel moet de gerechtsdeurwaarder steeds proceseconomisch optreden met de bedoeling dure gerechtskosten en een procedure te vermijden. Het is duidelijk dat een gerechtsdeurwaarder niet als commercieel tussenpersoon actief kan zijn op de "incassomarkt". Puur optreden als commercieel incassokantoor kan hij niet doen omdat dit dan de uitoefening van een ander beroep betreft, wat verboden is voor gerechtsdeurwaarders (art. 518 Ger.W.). Aangezien het verzenden van aanmaningsbrieven (wat gerechtsdeurwaarders al van oudsher doen nog lang voor er incassokantoren bestonden) onlosmakelijk verbonden is met het gerechtsdeurwaardersambt, vervult de gerechtsdeurwaarder, ook in dat specifiek kader en gelet op zijn statuut van openbaar ministerieel ambtenaar, een taak van algemeen economisch belang: de burgers hebben er alleen maar voordeel bij en hun belang wordt gediend door de stabiele tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder, die rechtszekerheid verschaft en eenieders rechten respecteert. Een bij K.B. vastgelegde en dus op voorhand gekende tarifering kadert in deze rechtszekerheid. 3 . 2 . Het verzenden van aanmaningsbrieven is niet opgenomen in de monopolietaken van gerechtsdeurwaarders, bepaald in art. 516 Ger.W.; toch is deze activiteit onlosmakelijk verbonden met het gerechtsdeurwaardersambt (zie o.m. de voorbereidende werken ter bespreking van de wet van 6 april 1992 houdende het nieuw statuut van de gerechtsdeurwaarders - verslag Erdman, Commissie Justitie, Senaat, Parl. St. Senaat 1988-89, n° 489-2, 19-20).
Zo krijgen gerechtsdeurwaarders nog taken toegewezen, die niet specifiek in een wet aan hen zijn opgedragen, waarvoor ze geen monopolie hebben, maar die ze toch uitoefenen in hun hoedanigheid van openbaar ambtenaar (b.v. sekwester en pandverzilveraar). Het valt niet in te zien waarom, wat de aanmaningen betreft, zou afgeweken worden van het algemeen principe dat de schuldenaar de gerechtskosten moet betalen. Om oneerlijke mededinging en affairisme te vermijden én de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder te vrijwaren is het absoluut onontbeerlijk dat vastgehouden wordt aan een door de overheid bepaald tarief, invorderbaar lastens de schuldenaar. Deze materie is te ernstig om te braderen. Anders redeneren zou de gerechtsdeurwaarder in een puur commerciële hoek drijven, wat niet strookt met zijn openbaar ambt, dat in ieders belang zovele voordelen kan bieden (deontologie, tucht, vertrouwen, onafhankelijkheid, respectering van het gelijkheidsbeginsel, enz...). In commerciële incasso's wordt niet zelden het principe "no cure, no pay" gehanteerd. Dit kan maar gepaard gaan met onevenredig veel afschrijvingen van ogenschijnlijk oninbare vorderingen en doet invorderen verwateren tot een economisch afgemeten activiteit waarbij enkel rendement telt. Degenen die wel betalen draaien in dat systeem op voor alle exploitatiekosten van de invorderaar. Tevens leidt dit tot massaal fiscaal afschrijven van onbetaalde vorderingen waarvoor men geen enkele moeite meer doet ze (gedwongen) te innen. Voor deze verwerpelijke praktijk draait de belastingbetaler op. De gerechtsdeurwaarder hoort in die sfeer niet thuis en het is dan ook logisch dat zijn vergoeding anders bekeken wordt, zowel qua tarifering als bepaling wie ze betaalt. Gelet op deze verschillende benadering (gerechtelijke invordering tegenover commerciële invordering) kan de schending van het gelijkheidsbeginsel niet ingeroepen worden.
4 • Extra dossier CONFERENTIE VAN VLAAMSE GERECHTSDEURWAARDERS
AANMANINGEN EN INVORDERBARE KOSTEN 3 . 3 . De gerechtsdeurwaarder moet vanaf ontvangst van de opdracht mandaat hebben om gerechtelijk in te vorderen en vraagt in de aanmaningsbrief die bedragen te betalen waarvan hij weet dat ze door de rechtbank ook zullen toegekend worden. Excessieve schadebedingen (b.v. 20% of 18%) en te hoge verwijlrente (b.v. 15% of 12%) worden steeds vrijwillig verminderd naar bedragen waarvan de gerechtsdeurwaarder weet dat de rechters in het rechtsgebied waarin de zaak zal voorkomen ze zullen toekennen. De gerechtsdeurwaarder zal in voorkomend geval de opdrachtgever op deze problematiek wijzen en hem overtuigen de schadebedingen opgenomen in factuurvoorwaarden te herleiden tot realistische bedragen. De gerechtsdeurwaarder heeft steeds de correlatie voor ogen tussen wat hij vraagt in een aanmaning, wat dan ook in de dagvaarding zal gevraagd worden én wat de schuldeiser in een procedure voor de rechtbank kan krijgen. Zie ook F. ERDMAN en G. DE LEVAL, in 'Justitiedialogen', Syntheseverslag opgemaakt op verzoek van mevr. Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, pag. 287-288 (www.just.fgov.be/publicaties), over de voordelen van minnelijke invordering door de gerechtsdeurwaarder. Zij bepleiten daarin o.m. de bemiddelende rol van de gerechtsdeurwaarder die goed geplaatst is om de situatie van de schuldenaar in te schatten en b.v. de schuldeiser te overtuigen afbetalingen te aanvaarden of zelfs clementie te vertonen (zoals de rente of het schadebeding verminderen, betalingen eerst afboeken op de hoofdsom e.d.). 3 . 4 . Een gerechtsdeurwaarder mag trouwens de schuldenaar geen gevolgen voorhouden in de aanmaningsbrief die niet onmiddellijk realiseerbaar zijn (v.b. dreigen met beslaglegging of verkoping van de goederen). De good practices die een gerechtsdeurwaarder moet respecteren laten hem niet anders toe dan de schuldenaar correct te informeren betreffende de gevolgen van de aanmaning en het niet-betalen van het daarin gevraagde. Intimidatie en misbruik van de titel van gerechtsdeurwaarder is laakbaar en kan aanleiding geven tot een tuchtprocedure. Een aanmaningsbrief mag geen geforceerde invordering buiten een uitvoerbare titel om inhouden. Uit de aanmaningsbrief moet duidelijk blijken dat de gerechtsdeurwaarder niet optreedt als beslaglegger in het kader van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbare titel. 3 . 5 . Incassokantoren daarentegen gaan niet zelden voor het volle pond, ook al omdat zij dikwijls in het kader van hun principe "no cure, no pay" bedongen hebben dat hun vergoeding bestaat in het schadebeding c.q. de vordering zelfs hebben 'overgekocht' van de schuldeiser. Toch een wezenlijk verschil. Zij zijn dan ook onvermijdelijk betrokken partij. Het feit dat de kosten van de gerechtsdeurwaarder in de gevallen de schuldenaar niet betaalt - door de opdrachtgever moeten betaald worden (art. 2,4° K.B.
1976) versterkt zijn onafhankelijkheid en vooral onpartijdigheid. 3 . 6 . De aanmaningsbrief die de gerechtsdeurwaarder verstuurt leunt zeer nauw aan bij de gerechtelijke procedure die hij sowieso toch zal inleiden bij niet-betaling en is een voorbode van de dagvaarding. Het betreft zoals reeds gezegd geen "minnelijke invordering" in de zin van de wet van 20 december 2002 welke betrekking heeft op het commerciële incasso, maar is te catalogeren als een "precontentieux" en is wel degelijk de eerste stap van een gerechtelijke aanmanings- en invorderingsprocedure bij dagvaarding. De gerechtsdeurwaarder treedt hier eigenlijk op nà de pogingen tot minnelijke invordering, gedaan door de schuldeiser zelf (rappelbrieven, ingebrekestellingen e.d. al of niet aangetekend verstuurd door de schuldeiser) of een tussenpersoon die voor de schuldeiser optreedt (beroepsof belangenorganisatie, verzekeraar rechtsbijstand, incassokantoor e.d.). De aanmaning die de gerechtsdeurwaarder verstuurt per brief kan evengoed vervangen worden door een exploot van aanmaning mét dagvaarding, wat veel meer kost. De gewone brief die de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan een dagvaarding verstuurt is evenwel kostenbesparend en heeft daardoor ook een sociaal karakter. In dit kader adviseert de gerechtsdeurwaarder de schuldeiser ook met betrekking tot de waarachtigheid van de door de schuldenaar voorgehouden financiële situatie, en bepleit hij een afbetalingsvoorstel in functie van de financiële draagkracht van partijen. Dit sociaal karakter van de aanmaningsbrief zal in de toekomst nog sterker worden. Vanaf 2008 worden de rechtsplegingsvergoedingen fors opgetrokken. Een schuldenaar die de vordering niet betwist heeft dan alle belang bij een regeling buiten de rechtbank om, zoniet betaalt hij een pak meer. Onnodig te zeggen dat vooral consumenten van basisdiensten (nutsvoorzieningen, telecommunicatie, gezondheidszorgen e.d.) eerst en meest zullen geconfronteerd worden met deze verhoogde rechtsplegingsvergoedingen. Zij hebben dan ook het meest belang bij de kans die hen gegeven wordt de zaak zonder proces te regelen, aan een marginale kost die de aanmaningsbrief in dat geval is, vergeleken met de verhoogde gerechtskosten. Deze aanmaningsbrief kadert, zoals terecht aangehaald door Erdman en de Leval (cfr. supra), in de verzoeningsfunctie die de gerechtsdeurwaarder heeft, waarbij hij tracht verschuldigde sommen alsnog te innen zonder een dure rechtszaak in te leiden. Dit vermijdt hoge gerechtskosten (geen rolstellingsrecht, geen rechtsplegingsvergoeding, geen fiscale belasting, geen erelonen, geen pleidooizegels)
5 JUNI 2007
én voorkomt een overbelasting van de rechtbanken waardoor deze kwaliteitstijd krijgen om de betwistingen op te lossen. 3 . 7 . In het kader van deze aanmaningen doet de gerechtsdeurwaarder wel wat meer dan louter een ingebrekestelling verzenden. Hij treedt op als een bemiddelaar. Deze bemiddeling kadert niet direct in de wet van 21 februari 2005 (B.S., 22 maart 2005) tot invoering van een nieuw zevende deel, getiteld 'Bemiddeling' in het gerechtelijk wetboek, maar spoort daar wel gelijk mee. De bemiddeling die de gerechtsdeurwaarder presteert is al eeuwenoud en bestaat al veel langer dan de aandacht die beleidsmakers pas de laatste jaren hebben voor bemiddeling. In het kader van deze bemiddeling die de gerechtsdeurwaarder doet n.a.v. het opstellen en verzenden van rappelbrieven presteert hij een reeks diensten, voor een relatief geringe kostprijs: hij beantwoordt de brieven of e-mails van de schuldenaar, ontvangt telefonische reacties, stelt in voorkomend geval een afbetalingsplan op, bemiddelt in dat kader tussen schuldenaar en schuldeiser en ziet toe op de naleving van het overeengekomen plan (met het eventueel opnieuw rappeleren tot naleving van een afbetaalplan, zonder meerkost). Onmiskenbaar een ganse dienstverlening waarvoor enkel één aanmaningsbrief en adresverificatie wordt aangerekend conform het tarief K.B. 1976, eventueel vermeerderd met het wettelijk vastgelegd inningsrecht. Stelt men hier ter vergelijking tegenover het tarief dat in het kader van collectieve schuldenregelingen is uitgewerkt, dan is het wel duidelijk dat de bemiddeling na aanmaning door een gerechtsdeurwaarder aan bodemtarief wordt geleverd.
Juridisch - wetteksten en rechtsleer 3 . 8 . De indieners van de wetsvoorstellen zijn eenzijdig gefocust op de bescherming van de rechten van de consument. Het is wel redelijk verantwoord een onderscheiden regelgeving uit te bouwen m.b.t. consumentenrecht (zie b.v. de wet op het consumentenkrediet), maar in het wetsvoorstel betreffende de tarieven van gerechtsdeurwaarders maakt men geen onderscheid meer tussen consumenten en niet-consumenten. Het gewijzigd art. 519 Ger.W. maakt geen onderscheid tussen aanmaning lastens consumenten en niet-consumenten, en gaat daardoor alleen al lijnrecht in tegen de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (B.S., 7 augustus 2002). Art. 6 van deze wet bepaalt immers dat de schuldeiser recht heeft, bovenop de vergoeding van de gerechtskosten, op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle relevante invorderingskosten, op voorwaarde dat deze kosten voldoen aan de beginselen van transparantie en in verhouding staan tot de schuld in kwestie. Daarbij stelt, volgens dit artikel 6, de Koning het maximumbedrag vast van deze redelijke schadeloosstelling voor verschillende schuldniveaus.
3 . 9 . Het K.B. 1976 beantwoordt perfect aan de criteria van transparantie en verhouding tot de schuld. De tarificatie is daarenboven in alle redelijkheid beoordeeld zeer gematigd, en is eerder laag wanneer het gaat om invordering van grote sommen. Bekijkt men de inningsrechten van gerechtsdeurwaarders in Frankrijk, Nederland, Luxemburg of tal van andere Europese landen, dan kan men niet anders besluiten dan dat de Belgische tarieven bescheiden zijn. Dat men de problematiek van de aanmaningen te éénzijdig bekijkt vanuit consumentenstandpunt, blijkt ten overvloede ook uit de parlementaire vraag desbetreffend aan de minister van justitie (CRABV 51 COM 268, 24/05/2004, vraag nr. 2939). 3 . 1 0 . De stelling dat de aanmaningskost die een gerechtsdeurwaarder aanrekent in strijd is met de wet van 20 december 2002 (art. 3 § 2), voor zover het gaat om een schuld van een consument, is fout. Dit artikel verbiedt inderdaad de inning van niet voorziene of niet-wettelijke toegestane bedragen. Volgens het burgerlijk wetboek geldt nog steeds de regel dat een schuldeiser recht heeft op vergoeding van de schade ingevolge niet-uitvoering van de verbintenis door de schuldenaar (art. 1146 e.v. B.W.). Ook art. 1135 B.W. speelt hier mee: overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend. Sommatiekosten die voorvloeien uit het niet naleven van de verbintenis vallen hier redelijkerwijs onder. Ingevolge art. 1151 B.W. kan een schadevergoeding alleen omvatten hetgeen een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst. Gevolg van niet betalen is o.m.: inschakelen van een gerechtsdeurwaarder. Belangrijk in dit kader is art. 1248 B.W. dat bepaalt dat de kosten van betaling ten laste komen van de schuldenaar. Het inningsrecht (art. 8 K.B. 1976) ressorteert zonder twijfel onder dit artikel 1248 B.W. Algemeen kan ook verwezen worden naar het (ophefmakend) arrest van het Hof van Cassatie van 2 september 2004 (R.W., 2004-2005, 535-546, met noot). Dit arrest behandelt niet het probleem van aanmaningskosten sensu stricto. Het Hof zet wel algemene lijnen uit inzake vergoedbare schade en refereert aan de artikelen 1149 en 1151 B.W. Het Hof stelt dat krachtens deze artikelen de schuldenaar bij wanuitvoering van een contractuele verplichting volledig moet instaan voor het verlies van de schuldeiser; met toepassing van art. 1151 B.W. moet de schadevergoeding alleen hetgeen een noodzakelijk gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst omvatten. In concreto oordeelde het Hof dat het honorarium en de kosten van een
6 • Extra dossier CONFERENTIE VAN VLAAMSE GERECHTSDEURWAARDERS
AANMANINGEN EN INVORDERBARE KOSTEN advocaat of van een technisch raadsman die de benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, een vergoedbaar element van zijn schade kunnen vormen, in zoverre zij dat noodzakelijk karakter vertonen. De terug te vorderen kosten moeten dus een noodzakelijkheidstoets doorstaan. Het is duidelijk dat het aanmaningsschrijven van de gerechtsdeurwaarder deze toets probleemloos doorstaat. Geen redelijk schuldeiser geeft zijn vordering onmiddellijk ter inning uit handen. Elk bedrijf, elke schuldeiser, iedereen die iets te vorderen heeft, maant eerst zelf zijn schuldenaar één of meestal diverse keren (soms tot in den treure toe) aan om de schuld te vereffenen. Uit het feit alleen al dat niet betaald wordt en men dus beroep doet op een gerechtsdeurwaarder (om een invorderingsprocedure op te starten) volgt dat dit "beroep doen op" noodzakelijk is en de kosten daarvan, in het licht van bovenstaand princiepsarrest, door de schuldenaar moeten betaald worden. Kan een schuldeiser zelf nog verschijnen voor de rechtbank (en is de tussenkomst van een advocaat voor eenvoudige zaken inderdaad niet noodzakelijk), hij kan onmogelijk zelf zijn schuldenaar benaderen zoals een gerechtsdeurwaarder dit kan (aanmanen en deze aanmaning hard maken door te dagvaarden); het optreden van de gerechtsdeurwaarder is dus noodzakelijk, met inbegrip van de aanmaning voorafgaand aan de dagvaarding. De stelling dat het aanrekenen van een aanmaningsen inningsrecht (art. 7 en 8 K.B. 1976) geen wettelijke basis heeft is hiermee ontkracht. In diverse artikelen in het burgerlijk wetboek worden de woorden 'aanmaning' of 'gerechtelijke aanmaning' (zie b.v. art. 1154 B.W.) door elkaar gebruikt, zonder duidelijke definiëring. Redelijkerwijs en proceseconomisch beschouwd kan men een aanmaning per brief door een gerechtsdeurwaarder verstuurd beschouwen als een aanmaning in de zin van het burgerlijk wetboek. Is een betekening per gerechtsdeurwaardersexploot nodig, moet de wet dit uitdrukkelijk bepalen. Daar komt nog bij dat het verschuldigd zijn van een wettelijke rente afhankelijk is van het versturen van een aanmaning tot betalen en pas vanaf de dag van de aanmaning. Het is dan ook logisch dat de kost van deze aanmaning eveneens ten laste van de debiteur komt. In het geval deze aanmaning door een gerechtsdeurwaarder is verstuurd, ligt het tarief vast ingevolge het K.B. van 1976. Wat de aanmaning verstuurd door de schuldeiser zelf of een ander tussenpersoon betreft, is geen vergoeding bepaald. Dit is een hiaat in de wetgeving, waarbij de kosten eventueel door de rechter kunnen begroot worden, maar daarom mag de wettelijke basis van het K.B. van 1976 niet in twijfel getrok-
ken worden (zie ook L. GUINOTTE, "Le recouvrement amiable des dettes du consommateur après la loi du 20 décembre 2002," in Actualités du droit, 2003, pag. 743-745. en vooral Chr. BIQUET-MATHIEU, J.T., n° 6110, 18 oktober 2003, pag. 573-574, die expliciet verwijst naar de artt. 1146, 1248 en 1153 B.W. en stelt dat ook in geval van invordering van schulden lastens een consument, de vergoeding gevraagd op grond van het K.B. van 1976 in overeenstemming is met het gemene recht). Zelfs indien men (ten onrechte) redeneert dat een schuldeiser in het kader van een minnelijke invordering lastens een consument geen vergoeding kan vragen, betekent dit niet dat een schuldeiser helemaal geen aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke vergoeding; het is dan de rechtbank die de schuldeiser in toepassing van het gemeen recht een schadevergoeding kan toekennen voor de gemaakte kosten (zie R. STEENNOT en C. VAN DER ELST, 'De advocaat en de wet betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument', Ad Rem 2/2004, pag. 32). Het is dan de logica zelf dat dergelijke vergoeding al gevraagd wordt in de inleidende akte en gebeurlijke voorafgaandelijke ingebrekestelling, zoniet kan de rechter niet oordelen over de gevraagde vergoeding. Anderzijds kan men ook de situatie hebben dat een gerechtsdeurwaarder een akte betekent van aanmaningdagvaarding, waarna de schuldenaar een proces wil vermijden en de schuld integraal wil regelen. Wat dan te doen met de kost van de akte en het inningsrecht ? Op basis van bovenstaande redenering is het logisch dat het tarief bepaald in het K.B. 1976 wordt toegepast lastens de debiteur, die uiteraard altijd bij betwisting van bepaalde kosten de zaak voor de rechter kan laten komen. De rechter doet daar uitspraak over maar kan niet beslissen over kosten die in de akte van rechtsingang of voorafgaandelijke ingebrekestelling niet gevraagd zijn. Dus moeten de aanmaningskosten ook gevraagd worden aan de schuldenaar in de aanmaning zelf. Dezelfde redenering geldt voor de dagvaardingskosten: ingevolge de artt. 1017-1018 Ger.W. zijn die ten laste van de in het ongelijk gestelde partij, maar de rechter moet die veroordeling tot de kosten steeds effectief uitspreken, in tegenstelling tot de kosten van tenuitvoerlegging, die van rechtswege lastens de veroordeelde partij ingevorderd worden. In de dagvaarding zelf wordt gevraagd de kosten van dagvaarding lastens de verliezende partij te leggen. Het is dan ook logisch dat men deze kosten aanrekent aan de schuldenaar die een schuld wil betalen vooraleer de rechter de zaak behandelt. Idem dito voor de aanmaningskosten. 3 . 1 1 . De argumentatie voorhouden dat de kosten van een (gerechtelijke) aanmaning van een gerechtsdeurwaarder niet lastens een schuldenaar mogen gelegd wor-
7 JUNI 2007
den zou het onmogelijk maken kleine vorderingen nog via een eenvoudige sommatie af te handelen en zou tot gevolg hebben dat onmiddellijk moet gedagvaard worden, met alle meerkosten vandien. Kliniekrekeningen, tandarts- of veeartserelonen, vergoedingen voor andere medische dienstverleners, videoverhuurrekeningen, kleine leveringen e.d. bedragen niet zelden slechts 25 of nog minder. Indien de schuldeisers van deze onbetaalde vorderingen zelf de aanmaningskosten moeten dragen heeft het geen zin dat ze tot inning laten overgaan; dit creëert een sfeer van onverantwoordelijkheid bij de afnemers van die diensten en zet niemand nog aan om kleine bedragen te betalen of dit leidt ertoe dat men voor dergelijke vorderingen onmiddellijk de grove middelen inzet (dagvaarding voor de rechtbank) met alle kosten vandien, of het leidt ertoe dat geen van deze prestaties nog kan geleverd worden zonder voorafgaandelijke betaling.
Juridisch - rechtspraak 3 . 1 2. Sommige lagere rechtspraak weigert de aanmaningskosten, aangerekend in uitvoering van het K.B. 1976, toe te kennen als invorderbaar lastens de schuldenaar omdat de Koning hiermee zijn bevoegdheid zou overschreden hebben (Vred. Hasselt, 1° kanton, 28 november 2000, AR O0A1862, onuitgegeven) of omdat het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel tussen de gerechtsdeurwaarder en andere personen [die invorderen voor rekening van derden] zou geschonden zijn (Vred. Verviers, 2° kanton, 13 september 2002 en 17 december 1999, onuitgegeven). Niet alle vrederechters houden deze redeneringen aan en velen leggen de aanmaningskosten wel lastens de veroordeelde schuldenaar.
Besluit
Een greep uit de talloze rechtspraak die de aanmaningskosten van de gerechtsdeurwaarder toekent: Vred. Lokeren, 22 april 2005, AR 05A260, Vred. Antwerpen, 8° kanton, 24 mei 2005, AR 05A343, Vred. Antwerpen, 7° kanton, 31 mei 2005, AR 05A1320, Vred. Antwerpen, 3° kanton, 15 april 2005, AR 05A241, Vred. Antwerpen, 7° kanton, 23 september 2004, AR 04A1926, Vred. Schaarbeek, 11 mei 2005, AR 2005A475, Vred. Vorst, 11 mei 2005, AR 05A629, Vred. Schaarbeek, 10 mei 2005, AR 05A367, Vred. Etterbeek, 17 februari 2005, AR 05A574, Vred. Halle, 17 mei 2005, AR 05A923, Vred. Overijse, 17 mei 2005, AR 05A331, Vred. Hasselt, 2° kanton, 08 december 2004, AR 04A951, Vred. Brugge, 3° kanton, 03 december 2004, AR 04A1178, Vred. Brugge, 3° kanton, 08 april 2005, AR 05A359, Vred. Gent, 4° kanton, 07 december 2004, AR 2004A1372, Vred. Deinze, 26 januari 2005, AR 05A77, Vred. Zoutleeuw, 17 februari 2005, AR 05A35, Vred. Zoutleeuw, 09 december 2004, AR 04A307, Vred. Herzele, 15 maart 2005, AR 05A33, Vred. Eeklo, 17 februari 2005, AR 05A107, allen onuitgegeven. Specifiek vermeldenswaard is Vred. Zele, 16 februari 2005, AR 05A4, onuitg., dat stelt dat "de kosten van aanmaning (gerechtsdeurwaarder) toewijsbaar zijn vermits er moet aanvaard worden dat de niet-betaling van de schuldvordering door verwerende partij kosten teweegbrengt voor eisende partij die geen andere schadevergoeding dan deze aanmaningskosten vordert". Significant is dat ook hogere rechtspraak de aanmaningskosten wel toekent, zie o.m. Gent, 3 maart 2004, NjW, nr. 104, 16 maart 2005, pag. 346-347.
4 . 1. Bovenbesproken wetsvoorstellen zijn in strijd met de principes vervat in het burgerlijk wetboek en miskennen de specifieke tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder en de proceseconomie van een aanmaning als eerste stap in een gerechtelijke invorderingsprocedure.
Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders (zie o.m. de omzendbrief van de Nationale Kamer C 2007/083 van 25/05/2007 die refereert aan het standpunt van de Vaste Raad van 15/02/2007 en 19/04/2007), miskennen en misbruiken hun openbaar ambt en riskeren een tuchtrechtelijke vervolging.
Het weze herhaald dat de gerechtsdeurwaarder niet mag optreden als een commerciële invorderaar, maar enkel als actor in een gerechtelijke fase. Hij start een gerechtelijke invordering op middels een dagvaarding, in veel gevallen (vandaar het voorwerp van deze bijdrage) voorafgegaan door een schriftelijke ingebrekestelling door de gerechtsdeurwaarder verstuurd.
Het is logisch te eisen dat deze ingebrekestelling een duidelijke omschrijving moet inhouden van het voorwerp van de schuldvordering en een gedetailleerde verantwoording van wat gevraagd wordt: hoofdsom, schadebeding en rente (zowel toegepast percentage als het artikel in het contract of de verkoopsvoorwaarden waarop deze gebaseerd zijn).
De gerechtsdeurwaarders die dit voorschrift niet volgen en enkel de commerciële toer opgaan zijn in strijd met de richtlijnen van de
Het vervolg van de aanmaning is een dagvaarding, die enkel kan uitgebracht worden door een gerechtsdeurwaarder. Omgekeerd
8 • Extra dossier CONFERENTIE VAN VLAAMSE GERECHTSDEURWAARDERS
AANMANINGEN EN INVORDERBARE KOSTEN redeneren en voorhouden dat het wel om een commerciële inning gaat zou tot gevolg hebben dat de gerechtsdeurwaarder handelsdaden stelt (wat hem verboden is) en dat de wet op de economische mededinging en het Europees mededingingsrecht toepasselijk zijn, in welk geval geen tarief kan opgelegd worden. 4 . 2 . De controverse die in de lagere rechtspraak bestaat omtrent de verhaalbaarheid ten laste van een schuldenaar van het aanmanings- en inningsrecht van de gerechtsdeurwaarder zou inderdaad best beslecht worden middels een wetswijziging maar dan in deze zin dat in het gerechtelijk wetboek wordt ingeschreven dat: 1° de gerechtsdeurwaarder inderdaad bevoegd is tot het versturen van aanmaningsbrieven aan een schuldenaar voorafgaand aan het inleiden van een procedure én dat 2° de kost van deze aanmaning en het gebeurlijk inningsrecht ten laste zijn van de schuldenaar, op voorwaarde dat deze kosten transparant zijn en gematigd (aan welke criteria de huidige artikelen 7 en 8 K.B. 1976 ook beantwoorden). Men kan deze kosten onder de gerechtskosten begrijpen, ten laste van de in het ongelijk gestelde partij, te begroten in een eindvonnis. Het volstaat daartoe art. 1018,2° Ger.W. aan te vullen met de term "gerechtelijke aanmaningen". 4 . 3 . Daarbij is belangrijk dat bepaald wordt dat niets anders mag aangerekend worden dan de kosten van slechts één aanmaningsschrijven en de kosten van één adresverificatie, en een gebeurlijk inningsrecht, welke kosten ook gedetailleerd in de aanmaning moeten vermeld worden, met het oog op de controle (door om het even wie: tuchtorgaan, rechtbank, belangenorganisaties) van de aangerekende tarieven. Navolgende herinneringen mogen geen bijkomende kosten lastens de schuldenaar opleveren. Het toezicht op de naleving van dit tarief ligt bij de tuchtrechtelijke instanties en bij de rechtbanken en hoven. Een wildgroei aan prestaties met de daaraan verbonden kosten (zelfs berekend volgens de geldende tarieven) is uiteraard onaanvaardbaar. In het kader van een aanmaningsbrief is het ongehoord andere prestaties aan te rekenen zoals b.v. nazicht beslagberichten, dossierrecht e.d. 4 . 4 . Bijkomend dient men voor ogen te houden dat het tarief van de gerechtsdeurwaarders van openbare orde is. Dit wil niet alleen zeggen dat men streng moet toezien op de naleving ervan ten laste van de schuldenaar, maar ook dat de gerechtsdeurwaarder dit tarief in elk individueel dossier moet toepassen, in voorkomend geval ook ten laste van de opdrachtgever. Indien de schuldenaar (om gelijk welke reden) niet betaalt of niet kan betalen, moeten de geleverde prestaties door de opdrachtgever vergoed worden, conform
de bepalingen van art. 2,4° K.B. 1976 (cfr. supra nr 3.5). De tuchtorganen moeten ook hier op toezien. Van globale kostenaanrekening voor alle dossiers van éénzelfde opdrachtgever, forfaitaire kostenaanrekening aan de opdrachtgever per dossier of afboeken van onbetaalde sommaties (al of niet verrekend met incassopercentages op andere zaken van dezelfde opdrachtgever) kan geen sprake zijn, juist omwille van dit openbare orde karakter. De ratio legis hiervan is dat de respectering van de bepalingen van het tarief de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder tegenover opdrachtgevers en derden garandeert, affairisme uitsluit en verhindert dat de financiële positie van de gerechtsdeurwaarder in het gedrang komt. Dit principe niet respecteren drijft de gerechtsdeurwaarder in de hoek van de commerciële invordering terwijl hierboven is aangetoond dat hij enkel gerechtelijk kan optreden, en is een miskenning van het openbaar ambt. Men kan onmogelijk volhouden dat een tarief ten laste van een schuldenaar gerekend wordt en niet ten laste van de schuldeiser in geval de schuldenaar niet betaalt. Dit zou een niet te rechtvaardigen ongelijkheid creëren tussen de gerechtelijke en commerciële invordering. Men moet daarin consequent zijn; het gaat niet op de prijszetting naar de opdrachtgever vrij te laten, tot en met de toepassing van het principe 'no cure, no pay' enerzijds, en anderzijds het tarief in te roepen om een vergoeding ten laste van de schuldenaar aan te rekenen, daar waar andere actoren in de invorderingssector dit niet kunnen. Dit zou pas een scheeftrekking van de concurrentie zijn. Om geen ruimte voor discussie open te laten en de controletaak van hoven, rechtbanken en tuchtorganen te vergemakkelijken kan best art. 519 Ger.W. aangepast worden als volgt: "De Koning stelt het tarief vast van de akten, prestaties en tussenkomsten van de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders mogen van dit tarief niet afwijken en het is hen verboden aan hun opdrachtgevers gedeeltelijke of volledige kwijtschelding te geven van hun rechten, kosten of uitschotten". 4 . 5 . Ter versterking en erkenning van de aanmaningsbrief van de gerechtsdeurwaarder kan men nog in de wet inschrijven dat een ingebrekestelling verstuurd door een gerechtsdeurwaarder de verjaring van de aan de aanmaning verbonden vordering gedurende een termijn van bijvoorbeeld één maand schorst of zelfs stuit met een bepaalde termijn. Zo vermijdt men dat in bepaalde gevallen nog gauw moet gedagvaard met de daaraan verbonden kosten.
Francis Snoeck Gerechtsdeurwaarder Bestuurder CVG