AANDACHT VOOR KINDERMISHANDELING BINNEN DE PSYCHIATRIE! Een leidraad voor het invoeren van beleid rondom kindermishandeling binnen de psychiatrie. Henriette Eggen, werkzaam als SPV bij GGZ Volwassenzorg Rivierduinen Nicoline Sieval, werkzaam als SPV bij GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen Kindermishandeling in Nederland Achter het woord kindermishandeling gaat een wereld aan groot en klein leed schuil. Voor kinderen, maar ook voor ouders die het vaak goed willen doen, maar niet in staat zijn om hun kind goed op te voeden 1). Vooral ouders die te maken hebben met hun eigen psychische problemen of de psychische problemen van hun kinderen. Door onkunde of onmacht bij de ouders, lopen kinderen schade op. Opvoeden is niet gemakkelijk. We mogen blij zijn dat vele ouders dat op een manier weten te doen die goed is voor de ontwikkeling van het kind. Ouders die dat ook willen, maar vastlopen in de opvoeding, moeten worden ondersteund. Het besef dat vroegtijdig ingrijpen veel schade bij kinderen kan voorkomen, komt steeds meer tot uiting in overheidsbeleid, maar ook in dit onderzoek dat gedaan is naar het beleid van GGZ Rivierduinen ten aanzien van kindermishandeling. Bewustwording en duidelijke handvatten hoe te handelen zijn essentieel in het werk van hulpverleners binnen de GGZ. Met dit artikel hopen we een bijdrage te leveren aan die bewustwording, zodat ieder kind zich goed kan ontwikkelen tot een zelfstandig individu. Kindermishandeling in Nederland is geen gering probleem. Het komt meer voor dan men denkt. Uit onderzoek blijkt dat jaarlijks meer dan 100.000 kinderen blootstaan aan mishandeling en dat elke week één kind overlijdt aan mishandeling door ouders (Universiteit van Amsterdam en Leiden 2005). Over de gevolgen van kindermishandeling is onlangs meer bekend geworden door onderzoek van het Trimbosinstituut (2007). Uit dit onderzoek blijkt dat slachtoffers van kindermishandeling een verhoogd risico lopen om later in hun leven een psychische stoornis te ontwikkelen. Dit risico wordt additioneel verhoogd als één of beide ouders ook psychiatrische problematiek heeft. De kans op psychische aandoeningen of verslavingsproblematiek is dan 30% (Mathot 2007) 2). Hulpverleners hebben de nodige belemmeringen om (vermoedens van) kindermishandeling bespreekbaar te maken met cliënten, waardoor er maar weinig meldingen worden gedaan vanuit de psychiatrie. Hulpverleners dragen een bijzondere en directe verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een kind met wie zij beroepshalve in aanraking komen. SP April 2008 | 19
Vanuit onderzoek van het AMK is bekend dat in 2006 2,0% meldingen 3) vanuit de GGZ komen. Als dit vergeleken wordt met meldingen vanuit andere jeugdinstellingen, onderwijs en politie, kan geconcludeerd worden dat dit percentage laag is. Een duidelijk beleid met daarin praktische handvatten voor hulpverleners wordt dan ook gemist. Om die reden zijn vanuit dit onderzoek een aantal producten ontstaan die richting kunnen geven aan het omgaan met kindermishandeling binnen de instelling. Het overlijden van Savanna in 2004 door mishandeling heeft zowel binnen de politiek als binnen de hulpverlening veel los gemaakt. Door onderzoek is duidelijk geworden (Inspectie voor Jeugdzorg) dat de samenwerking en afspraken ten aanzien van verantwoordelijkheden tussen verschillende organisaties onvoldoende is. Redenen genoeg om voor het toekomstige regeringsbeleid zaken op een rij te zetten en zo mogelijk adviezen te formuleren. De politiek heeft zich in deze regeerperiode dan ook ten doel gesteld om kindermishandeling in Nederland terug te dringen. Er is een ministerspost Jeugd en Gezin gecreëerd. Daarnaast komt extra geld beschikbaar om wachtlijsten binnen de jeugdzorg weg te werken. Ook is een landelijke meldcode kindermishandeling geformuleerd en moeten er kortere looptijden bij het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) zijn. In 2008 trekt minister Rouvoet daar bijna 20 miljoen euro extra voor uit 4). Waar mogelijk, moet kindermishandeling zoveel mogelijk worden voorkomen. Preventie is daarbij een belangrijk onderdeel van een goede aanpak van kindermishandeling. Kinderen die toch mishandeld worden, zijn erbij gebaat dat hun situatie zo snel mogelijk wordt gesignaleerd en aangepakt. Waar nodig, moeten goede hulp en bescherming worden geboden om de mishandeling te stoppen en het kind weer ontwikkelingskansen te bieden 5). Daarom is het belangrijk om als hulpverlener aandacht te besteden aan mogelijke problemen in een gezin waarbij of de ouders, of het kind of beiden psychiatrische problemen hebben. Als duidelijk is welke problemen er in een gezin zijn en welke schade er bij betrokkenen is ontstaan, kan hulpverlening in gang gezet worden. Belangrijk is daarbij dat de hulp aansluit bij de oorzaken en gevolgen van kindermishandeling in het betreffende gezin 6). Op dit moment is er geen eenduidige richtlijn beschikbaar binnen de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) waarmee kinderen met een verhoogd risicoprofiel voor kindermishandeling eerder en beter kunnen worden opgemerkt. Om bovenstaande redenen is bij ons de vraag ontstaan over het beleid van GGZ Rivierduinen ten aanzien van kindermishandeling. De doelgroep die gebruik maakt van het hulpaanbod van de GGZ loopt een verhoogd risico op kindermishandeling. Om antwoord te krijgen op deze vraag zijn gesprekken gevoerd met medewerkers van GGZ Rivierduinen Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg en is literatuuronderzoek gedaan. Wat is mishandeling? Vanuit het NJI (Nederlands Jeugdinstituut) is de volgende definitie van kindermishandeling opgesteld: 'Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel' (Wet op Jeugdzorg 2005). 20 | SP April 2008
Onder deze definitie vallen alle vormen van mishandeling: lichamelijke mishandeling en verwaarlozing, psychische mishandeling en verwaarlozing en seksueel misbruik van kinderen. In de praktijk komen in een gezin waarin één of meer kinderen mishandeld worden, vaak meerdere vormen tegelijk voor. De definitie beperkt zich niet tot mishandeling door ouders in de thuissituatie, maar alle afhankelijkheidsrelaties worden erin betrokken. In de definitie duidt de term 'ouders' op de biologische ouders, maar ook op stiefouders, adoptiefouders en pleegouders. Door de toevoeging 'andere personen tot wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat' zijn ook anderen in beeld van wie het kind afhankelijk is voor aandacht, bescherming en verzorging. Bijvoorbeeld beroepskrachten die een kind een (deel van de) tijd onder hun hoede hebben, zoals peuterspeelzaalleidsters, leerkrachten, groepsleiders en sporttrainers. De term 'onvrijheid' geeft aan dat het ook kan gaan om andere bekenden van het kind, zoals broers en zussen, familieleden en buren 7). Er bestaat geen eenduidig profiel van een gezin waar kindermishandeling plaatsvindt. Het is een combinatie van uiteenlopende factoren die ertoe bijdraagt dat het zover komt. Een model dat veel gebruikt wordt is de CARE-NL (Child Abuse Risk Evaluation) van het Trimbosinstituut 8). Hierbij worden beschermende- en risicofactoren in ogenschouw genomen die bij het ontstaan van kindermishandeling een rol spelen. Kindermishandeling is nooit de schuld van het kind; de verantwoordelijkheid voor het welzijn van het kind ligt bij de volwassene. De risicofactoren uit CARE-NL zijn dus geen omstandigheden die het kind 'medeplichtig' maken; ze maken het kind extra kwetsbaar. Er zijn bepaalde omstandigheden die maken dat de opvoeding de ouders extra zwaar valt. Te denken valt aan te vroeg of dysmatuur geboren baby's, huilbaby's, een kind met een handicap/psychiatrische problematiek zoals ADHD, een ongewenst kind of geadopteerd-, pleeg- of stiefkind. Ook bij ouders zijn kenmerken bekend die risicoverhogend zijn voor kindermishandeling. Te denken valt aan persoonlijke problemen zoals psychiatrische problemen of chronische ziekte, negatieve jeugdervaringen of doorgemaakte trauma of stress bij ouders, gebrek aan pedagogisch besef of ouders die (geestelijke) gezondheidzorg mijden waardoor de ontwikkeling van een kind bedreigd kan worden. Naast de kenmerken van kind en ouders kunnen ook de levensomstandigheden bijdragen aan het verhogen van het risico op kindermishandeling. Sociaal economische omstandigheden, zoals financiële problemen, kunnen een gezin onder druk zetten. Ook mensen die sociaal geïsoleerd leven of immigranten lopen meer risico op kindermishandeling binnen het gezin. Hulpverleners binnen GGZ Rivierduinen Naast uitgebreid literatuuronderzoek zijn verschillende medewerkers binnen GGZ Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg geïnterviewd aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst. Om een duidelijk beeld te krijgen van de ervaringen van verschillende disciplines die werkzaam zijn binnen Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg, zijn de volgende beroepsgroepen ondervraagd: tien sociaal psychiatrisch verpleegkundigen, twee systeemtherapeuten, een psychotherapeut, twee GZ psychologen, een ouderbegeleider en vier psychiaters. Daarnaast heeft een gesprek plaatsgevonden met een medewerker van Bureau Jeugdzorg Zuid Holland om een beeld te krijgen van het hulpaanbod en de samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en GGZ Rivierduinen. Uit de gesprekken komt naar voren dat hulpverleners op de hoogte zijn waar ze terecht kunnen voor advies en consultatie bij vermoedens van kindermishandeling. De weg naar het AMK 9) en de Raad van Kinderbescherming 10) is duidelijk.
SP April 2008 | 21
Het wordt als prettig ervaren om daar terecht te kunnen als er vraagtekens zijn bij problemen in een gezin. Er wordt echter ook aangegeven dat er weinig terugkoppeling is door het AMK bij de desbetreffende hulpverlener. Daarnaast zijn er wachtlijsten waardoor onderzoek naar kindermishandeling wordt uitgesteld. Hulpverleners stellen tijdens de intakegesprekken met nieuwe cliënten veel vragen over (oorzaken van) de klachten en levensomstandigheden. Hulpverleners van Volwassenenzorg geven aan dat er niet voldoende navraag gedaan wordt naar mogelijke risicofactoren bij een cliënt of gezin waar mogelijke opvoedingsproblemen spelen. Bij Kinderen en Jeugd wordt dit wel gedaan, omdat men daar meer vanuit een systeemvisie werkt en ouders standaard betrokken worden bij de hulpverlening van hun kind. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het uitvragen door hulpverleners naar risicofactoren meer aandacht behoeft. Als er gedurende het behandeltraject vermoedens ontstaan van kindermishandeling, vinden hulpverleners het moeilijk om dit bespreekbaar te maken met de cliënt. Hulpverleners geven aan dat ze de vertrouwensrelatie die ze opbouwen met een cliënt waardevol vinden en willen deze niet op het spel zetten. Ook angst en schroom om te handelen bij vermoedens van kindermishandeling spelen daarbij een rol. Dit maakt dat vermoedens in eerste instantie nauwelijks bespreekbaar worden gemaakt, waardoor de kindermishandeling door blijft gaan. Mogelijk speelt de geringe bekendheid van de sociale kaart bij de zorg voor kinderen, in de Volwassenzorg een rol, waardoor de juiste zorg niet altijd wordt ingezet. Uit onderzoek van Baartman (1996) komt naar voren dat de hulpverlener niet met een opgeheven vinger moet komen, maar aansluiting moet vinden bij de wensen en vragen van ouders. Een ouder mishandelt of verwaarloost zijn kind eerder door onkunde of onmacht dan door opzet. Indien hulpverleners zich open opstellen en naast ouders gaan staan, kunnen ouders eerder gebruik maken van de aangeboden zorg. Ten aanzien van de juridische aspecten en geheimhouding is duidelijk dat niet alle hulpverleners op de hoogte zijn van de wettelijke regelingen en meldingsplicht. Hulpverleners zijn het er over eens dat bij vermoedens van kindermishandeling er melding moet worden gedaan bij het AMK. Privacywetgeving en geheimhoudingsplicht hoeven daarvoor geen belemmering te zijn. Toch blijkt uit de samenwerking tussen Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg dat er weinig gebruik wordt gemaakt van elkaars expertise, waardoor een integrale benadering van het gezin wordt gemist. Uit de gesprekken met hulpverleners blijkt dat er weinig bekend is over het beleid hoe er gehandeld moet worden wanneer er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling, alhoewel men de weg naar de Raad voor de Kinderbescherming goed kent. Het beleid en de richtlijnen over hoe te handelen bij vermoedens en het uitvragen van risicofactoren, wordt gemist binnen de instelling. Om na te gaan of deze onbekendheid met beleid rondom kindermishandeling alleen van toepassing is op GGZ Rivierduinen, is navraag gedaan bij 28 sociaal psychiatrisch verpleegkundigen in opleiding, die allen werkzaam zijn binnen verschillende GGZ instellingen in Nederland. Uit de reacties van deze hulpverleners wordt duidelijk dat er op meerdere plaatsen onvoldoende aandacht wordt geschonken aan dit onderwerp. Binnen veel instellingen zijn geen richtlijnen bekend. Hierdoor kan kindermishandeling binnen de psychiatrie onopgemerkt blijven en wordt er niet effectief opgetreden bij vermoedens er van.
22 | SP April 2008
Protocol Kindermishandeling Een protocol over kindermishandeling kan richting geven binnen GGZ Rivierduinen voor signalering en handelen bij (een vermoeden van) kindermishandeling. Het doel is om de kindermishandeling te laten stoppen. Dit kan doordat de hulpverleners vroegtijdige signaleren. De (vermoedens van) kindermishandeling moeten ze niet bij zichzelf houden, maar bespreekbaar maken met ouders en collega's, door de problemen rondom een kind te inventariseren, een plan van aanpak te maken en hulp op gang te brengen. Door te werken met een protocol kindermishandeling kan de signalering van een (vermoeden van) mishandeling en de bereidheid om te handelen van hulpverleners vergroot worden. Een protocol kindermishandeling geeft een handreiking voor een eenduidige werkwijze, afstemming en communicatie binnen de organisatie. Het uitgangspunt van het protocol is dat het praktisch is en makkelijk bruikbaar. Het biedt de hulpverleners onder andere ondersteuning in de gespreksvoering. Aandachtspunten als: hoe stel je vragen aan kinderen en ouders, bij wie kun je terecht voor vragen over het hulpaanbod, wie is waar verantwoordelijk voor en mag je informatie geven aan derden in het kader van de geheimhoudingsplicht, komen aan bod. Bij het ontwikkelen van dit protocol is onder andere gebruik gemaakt van het Noord Hollandse protocol voor kindermishandeling 11) en is er samengewerkt met mevrouw Landsmeer- Beker 12). Beslisboom In het protocol vormt de beslisboom de basis voor het omgaan met (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling (zie bijlage). De hoofdstukken en bijlagen dienen ter ondersteuning voor het doorlopen van de beslisboom. Door te werken met een beslisboom wordt snel duidelijk in welke fase van besluitvorming een hulpverlener zit en welke stappen er ondernomen kunnen worden om ouders, waarbij opvoedingsproblemen een rol spelen, de nodige ondersteuning te geven. Daarnaast is het goed bruikbaar als hulpmiddel bij behandelplanbesprekingen, om de te nemen stappen goed te kunnen onderbouwen en de juiste interventies te kiezen. De beslisboom werkt volgens vier fases. In fase één en twee kunnen tijdens de aanmelding, de intakefase, de diagnostiekfase of gedurende de behandeling van een cliënt, vermoedens ontstaan van kindermishandeling. Het is belangrijk om deze vermoedens serieus te nemen en dit te delen met collega's, het team en ook met de aandachtsfunctionaris 13) kindermishandeling van het team. Om meer zekerheid te krijgen of er sprake is van kindermishandeling, is het belangrijk om de risicofactoren voor kindermishandeling goed uit te vragen. Zodra de risicofactoren zijn uitgevraagd en er gescoord wordt op een aantal punten, is het van belang een SPV in te zetten om op huisbezoek te gaan en de gezinssituatie en het woon- en leefklimaat te observeren. Ook is het belangrijk om in deze fase de huisarts te consulteren om meer informatie te krijgen over de cliënt en het gezin. Daarnaast is het belangrijk om als behandelaar in gesprek te gaan met de ouders om de zorgen te bespreken. Nadat alle informatie vanuit de observatie van de SPV, de huisarts en de informatie van de ouders zelf is verzameld, wordt opnieuw overlegd binnen het team en met de aandachtsfunctionaris of de verzamelde gegevens aanleiding geven tot zorgen. In dit overleg wordt een keuze gemaakt voor het te voeren beleid. In fase drie en vier wordt gehandeld naar aanleiding van het beleid vanuit het team ten aanzien van vermoedens van kindermishandeling. Onderzoek bij de kinderarts is gewenst. Bij ernstige vermoedens van kindermishandeling wordt direct gehandeld. De vermoedens worden besproken met de ouders en een melding bij het AMK wordt gedaan. Wanneer de vermoedens niet ernstig zijn, maar de gezinssituatie nog wel zorgelijk is, wordt samen met de ouders SP April 2008 | 23
gekeken welke hulp kan worden ingezet om mogelijke mishandeling te voorkomen. Blijven de vermoedens voor mogelijke mishandeling bestaan, ondanks het hulpaanbod of als ouders zich onttrekken aan de zorg, dan wordt in overleg met ouders melding gedaan bij het AMK. Het bestaande hulpaanbod blijft gedurende het onderzoek van het AMK van kracht. Wanneer de vermoedens onterecht zijn, wordt de reguliere behandeling bij de GGZ voortgezet. Ook dan kan gekeken worden of het gezin meer ondersteuning kan gebruiken. Belangrijk blijft om altijd in gesprek te blijven met ouders en transparant te zijn over de te nemen stappen. Ouders blijven betrekken bij de zorgen rondom hun kind is essentieel. Risicofactoren Op dit moment vindt er onderzoek plaats door mevrouw Landsmeer en mevrouw Schrama binnen GGZ Kinderen en Jeugd naar het ontwikkelen van een vragenlijst om risicofactoren voor kindermishandeling uit te vragen, gericht op het sneller en beter in beeld krijgen van mogelijke kindermishandeling. Deze vragenlijst zal mogelijk in de loop van 2008 als pilot worden ingezet bij intakegesprekken met clienten en hun ouders bij GGZ Kinderen en Jeugd. Sociale kaart Als onderdeel van het protocol is ook een sociale kaart ontwikkeld gericht op ketenpartners waar mee kan worden samengewerkt ter ondersteuning van de individuele cliënt of het gezin. Met behulp van de gestandaardiseerde vragenlijst voor het uitvragen van risicofactoren bij kindermishandeling, kan de gezinssituatie in kaart worden gebracht. Aan de hand van het risicoprofiel van het gezin kan de juiste zorg worden ingezet. Vroegsignalering draagt er aan bij dat door het bieden van bepaalde interventies, kindermishandeling kan worden gestopt. Volgens Ten Berge (2003) zou een goed hulpaanbod voor gezinnen waar sprake is van mishandeling moeten voldoen aan een negental algemene grondregels en principes. Eén van die principes houdt in dat het hulpaanbod altijd een integraal aanbod is aan het kind én belangrijke anderen die bij het kind betrokken zijn. Daarnaast staat vermeld dat hulp zo vroeg mogelijk, zo zwaar als nodig, zo laagdrempelig als mogelijk en zo lang als nodig moet worden aangeboden. De behandeling wordt pas afgerond als de behandeldoelen zijn bereikt. Vooral bij ouders of kinderen met psychiatrische problematiek is intensieve begeleiding noodzakelijk. Soms kan het Algemeen Maatschappelijk Werk daarin voorzien door bijvoorbeeld te kijken naar schuldsanering. Ook preventieve programma's kunnen worden ingezet zoals Triple P 14), KOPP 15) of Stevig Ouderschap 16). Indien dit niet voldoende is kan over worden gegaan op zwaardere vormen van zorg (geïndiceerde programma's), zoals Functional Family Therapy 17), Family's First 18) of andere gespecialiseerde behandelingen vanuit de zorgprogramma's van de GGZ. Aanbevelingen Naast de ontwikkeling van een protocol met bijbehorende beslisboom en een risicofactoren-vragenlijst, worden aanbevelingen gedaan. Als eerste aanbeveling geldt het aanwijzen van één of meerdere aandachtsfunctionarissen kindermishandeling binnen GGZ Rivierduinen 19). Deze persoon fungeert binnen de instelling als aanspreekpunt voor iedere medewerker die een vermoeden heeft van kindermishandeling of met kindermishandeling wordt geconfronteerd. De aandachtsfunctionaris kindermishandeling stemt het beleid en de individuele casuïstiek waar nodig af met het behandelend team. De aandachtsfunctionaris krijgt binnen het werk extra uren om zijn/haar taken goed uit te voeren en zich op de hoogte te houden van de landelijke en interne ontwikkelingen m.b.t. kindermishandeling.
24 | SP April 2008
Daarnaast heeft de aandachtsfunctionaris een adviserende rol voor hulpverleners binnen de instelling en draagt zorg voor implementatie van het protocol kindermishandeling met de bijbehorende beslisboom. Ook de samenwerking tussen Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg dient te worden verbeterd. Dit komt voort uit de gesprekken met medewerkers, waarin wordt aangegeven dat men meer gebruik wil maken van elkaars expertise en deskundigheid. Door het aanstellen van aandachtsfunctionarissen vanuit de verschillende afdelingen wordt zorg gedragen voor het uitwisselen van informatie over het behandelaanbod en deskundigheid. Tevens zou kunnen worden gedacht aan het organiseren van een jaarlijks terugkerend symposium waarin onderwerpen rondom kindermishandeling en preventie uitgebreid besproken kunnen worden. Daarbij kan de invalshoek vanuit Volwassenenzorg of Kinderen en Jeugd worden uitgewerkt. Ook het gebruik van intranet en flyers kan zorgen voor het verspreiden van informatie over kindermishandeling, de ontwikkelingen op samenwerkingsgebied en de landelijke ontwikkelingen rondom de zorg voor jeugd en gezin. Verder dienen de volgende punten nader bekeken te worden. Er kan gedacht worden aan het inzetten van het preventieve opvoedingsprogramma gedurende de periode dat een cliënt wordt aangemeld bij GGZ Volwassenenzorg of Kinderen en Jeugd en nog op de wachtlijst staat. Deze training zou ouders kunnen ondersteunen in de opvoeding van hun kinderen. Dit opvoedingsprogramma zou kunnen worden ingezet als aan een bepaald risicoprofiel wordt voldaan. Het standaardiseren van verwijzingen naar de KOPP groepen vanuit Volwassenenzorg zou wenselijk zijn, zodat kinderen en jeugdigen waarvan één van de ouders psychiatrische problematiek heeft, samen met lotgenoten kunnen praten over hun ervaringen. De hulpverleners van de KOPP groepen hebben naast hun voorlichtende rol ook een signaleringsfunctie. Zij zijn in staat om tijdens de KOPP groep zorgelijke thuissituaties te signaleren en nodige hulp in te zetten. De afdeling Preventie binnen Kinderen en Jeugd zou het preventieve hulpaanbod kunnen uitbreiden. In de gesprekken met medewerkers wordt aangegeven dat het hulpaanbod niet toereikend is, waardoor het inzetten van meer preventieve hulp niet mogelijk is. Te denken valt aan meer oudergroepen rondom bepaalde ziektebeelden, cursus voor ouders in het omgaan met pubers, groepen voor broertjes en zusjes van cliënten met een psychiatrische stoornis. Als laatste hebben hulpverleners aangegeven dat ze kortere wachtlijsten bij Bureau Jeugdzorg en Cardea 20) ls grootste verbeterpunt zien. Als er voor kinderen en jeugdigen in zorg aanvragen moeten worden gedaan, moeten deze eerst besproken worden in de Indicatiecommissie van Bureau Jeugdzorg. Deze procedure duurt vaak al zes weken. Na een positief besluit van de Indicatiecommissie komt het kind op de wachtlijst te staan. Voor bijvoorbeeld het zelfstandig woontraject van Cardea is een wachtlijst van ruim 8 maanden. In geval van vermoedens van kindermishandeling waarin gekozen wordt om de jeugdige uit huis te laten gaan, vormen deze wachtlijsten een probleem. Mogelijk zou hier op directieniveau en wellicht zelfs op landelijk niveau aandacht aan kunnen worden besteed. Samenvatting Een kind krijgen en grootbrengen is iets heel bijzonders, al kan het ouderschap af en toe ook gemengde gevoelens opleveren. Iedere ouder wil er graag het beste van maken, maar sommige ouders valt dit zwaarder dan anderen. Vooral als ouders te maken hebben met factoren in hun leven die het risico op kindermishandeling kunnen vergroten.
SP April 2008 | 25
Juist deze doelgroep maakt vaak gebruik van de GGZ en dat maakt dat aandacht voor de context waarin de individuele cliënt leeft belangrijk is. Dit uitgangspunt dient te worden gehanteerd als het gaat om goed hulpverlenerschap. In gesprekken moet niet alleen worden stilgestaan bij de individuele problemen van een cliënt, maar er dient ook navraag te worden gedaan naar de gezinssituatie en levensomstandigheden. Om hier richting aan te geven is het belangrijk dat hiertoe binnen een instelling beleid wordt gemaakt, zodat het voor hulpverleners helder is hoe te handelen bij vermoedens van kindermishandeling. Om die reden is onderzoek gedaan naar welke stappen hulpverleners binnen de afdeling Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg van GGZ Rivierduinen kunnen ondernemen om kindermishandeling te voorkomen, vroegtijdig te herkennen en te verminderen. Het ontwikkelde protocol en de bijbehorende beslisboom kan hulpverleners richting geven hoe te handelen, hoe het gesprek aan te gaan met ouders als er vermoedens zijn van kindermishandeling, maar ook om de juridische aspecten zoals geheimhoudingsplicht te kunnen bewaken. In dit artikel wordt stil gestaan bij de noodzaak van een dergelijk protocol. Daarnaast worden aanbevelingen gegeven voor de instelling om de samenwerking tussen Kinderen en Jeugd en Volwassenenzorg te optimaliseren en kindermishandeling op de kaart te zetten binnen het beleid van de GGZ. Noten 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
A. Wolzak, I. ten Berge, 2005 T. Mathot, Psy nr. 11 2007 Adviezen en meldingen kindermishandeling 2006, www.amk.nl www.jeugdzorg.nl J. Hermanns, 2003 A. Wolzak, I. ten Berge, 2005. www.nji.nl CARE-NL wordt landelijk gebruikt bij alle AMK's voor het inventariseren van risicofactoren 9) Advies- en meldpunt Kindermishandeling, afdeling binnen Bureau Jeugdzorg 10) Raad van Kinderbescherming, afdeling binnen Bureau Jeugdzorg 11) Protocol Kindermishandeling Noord Holland Noord 2007 12) Mevrouw Landsmeer- Beker is werkzaam als kinderarts binnen het LUMC en bij GGZ Kinderen en Jeugd en is voortrekker van het ontwikkelen van beleid ten aanzien van omgaan met kindermishandeling binnen de GGZ. 13) Protocol kindermishandeling Noord Holland Noord 2007 14) Triple P positief pedagogisch programma bedoeld voor ouders met kinderen van 0-16 jaar 15) Gespreksgroep voor kinderen van ouders met psychiatrische- of verslavingsproblematiek 16) Intensief opvoedingsondersteunend programma gericht op gezinnen met pasgeboren kinderen 17) Contextuele aanpak van de problemen bij jongeren en hun gezinnen 18) Intensief gezinsbehandeling bij crisisachtige situaties, hulpaanbod van Cardea 19) Protocol kindermishandeling Noord Holland Noord 2007 20) Jeugdhulpverlening regio Leiden, Zuid Holland
26 | SP April 2008
Literatuuropgave
• Baartman, H. (1996); Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie. Utrecht: SWP. • Baartman, H. (2006);Te veel angst onder hulpverleners bij kindermishandeling'. Utrecht: SWP. • Baeten, P. (2002); Meldcode kindermishandeling, richtlijnen voor het handelen van beroepskrachten. Utrecht: SWP. • Belsky, J. (1984); The determinants of parenting: A process model. Child Development. Cambridge. • Berge, I.J. Ten.(2005); Aandacht voor klacht en kracht; Diagnostiek in situaties van kindermishandeling. Utrecht: Meulenhoff. • Boedts, M. (1998); Strafbare handelingen; begeleiding en sancties, België. • Haagmans, M. & Ohlsen, P. (2004); Hoe was uw jeugd? . Utrecht. • Hermanns, J. (2003); Het bestrijden van kindermishandeling: welke aanpak werkt. Woerden: SWP. • IJzendoorn van, M.H., Prinzie, P. e.a. (2005); Kindermishandeling, Leiden. • Jong, de E.M. (2003); Kind in Nood, Risicofactoren bij Kindermishandeling. • KNMG. Standpunt inzake vrouwen- en meisjesbesnijdenis. Utrecht. • Kooijman( 2003,) Hermans 2005) JGZ standaard kindermishandeling samenvatting 2006 • LVT/LC OKZ. (2002); Ieder een kans, Utrecht. • Lamers- Winkelman, F. (2003); Een huilend huis: effectmetingen 'let op de kleintjes'. Middelburg, Amsterdam: V.U. Uitgeverij. • Lamers- Winkelman et al (2007); Kindermishandeling vergroot kans op psychische problemen op volwassen leeftijd. Middelburg, Amsterdam: V.U. Uitgeverij. • Min VWS. (2003); Omgang met cliëntgegevens in de jeugdzorg. Over dossiervorming, inzage en verstrekken van cliëntgegevens. Den Haag • Min VWS. (2005); Informatiebrochure Wet op de jeugdzorg, Den Haag. • NIZW. (2005); Adviezen en meldingen over kindermishandeling in 2004. Utrecht: SWP. • Pollman, P. (2006); K4 Kindermishandeling. • Rensen, H.B.H. (1996); Allochtonen en kindermishandeling. Maarsen. • Ruiter, de C. (2006); CARE-NL. Utrecht. • Wolzak, A., Ten Berge, I. (2005); Kindermishandeling, de aanpak in Nederland. Utrecht: SWP.
Websites • • • • • • • • • • • • • •
www.protocolkindermishandeling.nl www.amk-nederland.nl www.bureaujeugdzorg.nl www.cardea.nl www.eigenkracht.nl www.GroeiGids.nl www.jeugdinterventies.nl www.kindermishandeling.nl www.kindermishandeling.info www.opvoedingsondersteuning.info www.raak.nl www.rechtenvanhetkind.nl www.trimbos.nl www.vws.nl
SP April 2008 | 27
Beslisboom kindermishandeling
28 | SP April 2008