Oplossingen voor informatietechnologie
Protocol Kindermishandeling
Protocol Kindermishandeling
Zorgsignalering en stappenplan bij (een vermoeden van) Kindermishandeling
pagina 1 van 14
Inhoudsopgave Inleiding
3
1. Wat is kindermishandeling 1.1. Definitie van kindermishandeling 1.2. Toelichting op de definitie 1.3. Verschillende vormen van kindermishandeling 1.4. Specifieke vormen van kindermishandeling
4 4 4 5 5
2. Hoe signaleer ik kindermishandeling 2.1. Signalen van derden
6 6
3. Het stappenplan 3.1. Doorlopende processen Schema stappenplan 3.2. Uitwerking van het stappenplan
7
4. Juridische handvatten
9
5.
10
Gespreksvoering 6.1. Aandachtspunten voor een gesprek met ouders/opvoeders 6.2. Tips voor het gesprek met de ouders/opvoeders
Bijlage 1: Beslisformulier Bijlage 2: Signalen kindermishandeling
pagina 2 van 14
8 9
11
13 14
Inleiding De veiligheid van de kinderen staat binnen de gastouderbegeleiding van gastouderbureau SharedCare centraal. Uitgangspunten hierbij zijn het inpassen van vaste beslismomenten en een risicotaxatie instrument. Door het methodisch handelen van de bemiddelingsmedewerker richting de gastouder en de ouder wordt er bij signalen vanuit de gastouder of de ouder gesproken over de mogelijkheid op kindermishandeling. Met dit protocol wordt de noodzaak om systematisch te kijken naar het risico op kindermishandeling onderschreven. Dit om in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren, te registreren en actie te ondernemen bij duidelijke kindermishandeling, bij vermoedens van kindermishandeling en bij zorgen over een kind die kunnen wijzen op kindermishandeling. Werken met een protocol vergroot de signaalgevoeligheid en de handelingsbereidheid bij gastouder, de ouder en de bemiddelingsmedewerker bij (een vermoeden van) kindermishandeling. Dit protocol is geschreven om houvast te bieden bij het maken van keuze en duidelijkheid te bieden over de verschillende verantwoordelijkheden van gastouders, ouders en medewerkers van het gastouderbureau. De kern van dit protocol is het stappenplan, dat houvast geeft aan het handelen in het geval van (een vermoeden van) kindermishandeling. Voor het schrijven van dit protocol is gebruik gemaakt van de Meldcode Kindermishandeling, geschreven door drs. Paul Baeten (2002), de meldcode en stappenplan van het KNMG (2008), het Amsterdams protocol kindermishandeling en het protocol kindermishandeling LJ&R van het Leger des Heils en St. Nidos.
pagina 3 van 14
1. WAT IS KINDERMISHANDELING 1.1 Definitie van kindermishandeling: Volgens de Wet op de jeugdzorg is kindermishandeling 'elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel'. Deze definitie is in 2002 vastgelegd in de Wet op de Jeugdhulpverlening en opgenomen in de nieuwe Wet op de jeugdzorg in 2005.
1.2 Toelichting op de definitie In de definitie duidt de term 'ouders' en `verzorgers’ enerzijds op de biologische ouders, stiefouders, adoptiefouders en pleegouders en anderzijds op personen tot wie het kind in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat'. Het gaat hierbij om personen van wie het kind afhankelijk is voor aandacht, bescherming en verzorging. Voorbeelden hiervan zijn beroepskrachten die een kind een deel van de tijd onder hun hoede hebben, zoals peuterspeelzaalleidsters, leerkrachten, groepsleiders en ook gastouders. Veel kinderen worden opgevangen door een gastouder waarbij de gastouder gedurende een paar uur per dag de rol van verzorger en opvoeder op zich neemt. Het kind is in dit geval gedurende deze periode afhankelijk van de gastouder en dit betekent dat men altijd alert moet zijn of er sprake is van een verantwoorde situatie. Naast personen van wie het kind afhankelijk is van zorg, kan het kind in aanraking komen met andere personen uit de omgeving van de gastouder. Voorbeelden hiervan zijn familie, buren e/of vrienden en bekenden. We spreken niet alleen over kindermishandeling als de daders meerderjarig zijn. Ook kinderen en jongeren (bijvoorbeeld medehuisgenoten) kunnen daders zijn. In de verdere uitwerking van dit protocol zal voor het leesgemak gesproken worden over opvoeder. Hiermee worden alle personen bedoeld van wie het kind afhankelijk is voor aandacht, bescherming en verzorging.
pagina 4 van 14
Het gaat daarbij in de meeste gevallen niet zozeer om een eenmalig voorval, maar om gedragingen die deel uitmaken van het opvoedingspatroon van de opvoeder welke door hun stelselmatige karakter schade veroorzaken.
1.3 Verschillende vormen van kindermishandeling 1. Lichamelijke mishandeling: Het toebrengen van verwondingen zoals kneuzingen, blauwe plekken, snij-, brand-, of schaafwonden, botbreuken, hersenletsel. Deze verwondingen kunnen ontstaan door slaan, schoppen, knijpen, door elkaar schudden, branden, snijden, krabben, verstikking, vergiftiging. 2. Lichamelijke verwaarlozing: Aan het kind onthouden wat het voor zijn lichamelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft, zoals goede voeding, voldoende kleding, voldoende slaap, goede hygiëne en benodigde medische verzorging. 3. Psychische of emotionele mishandeling: Stelselmatig vernederen, kleineren, pesten, bang maken, bedreigen met geweld, achterstellen, het verbieden met anderen om te gaan, eisen stellen waaraan het kind niet kan voldoen. Ook getuige zijn van huiselijk geweld valt hieronder. 4. Psychische of emotionele verwaarlozing: Aan het kind onthouden wat het voor zijn geestelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft: aandacht, respect, veiligheid, scholing, contact, warmte, liefde, genegenheid en bevestiging. 5. Seksueel misbruik: Seksuele handelingen bij of met het kind, die niet passen bij leeftijd of ontwikkeling, òf seksuele handelingen waaraan het kind zich niet kan onttrekken. Dit gaat van het betasten van het lichaam tot verkrachting en komt voor bij kinderen van alle leeftijden. Ook het tonen van pornografisch materiaal aan een kind valt onder seksueel misbruik.
pagina 5 van 14
2. HOE SIGNALEER IK KINDERMISHANDELING 2.2 Signalering vraagt om bewustwording van eigen normen en waarden als gastouder. Signalen worden vaak verschillend geïnterpreteerd, doordat iedereen vanuit zijn eigen referentiekader kijkt. Signalen die bij kinderen kunnen wijzen op kindermishandeling, lijken vaak op signalen van ander problemen, zoals een verhuizing, de geboorte van een broertje of zusje, of bijv. de scheiding van ouders. Door het bespreekbaar maken van deze signalen met de bemiddelingsmedewerker zal er vaak een logische verklaring gevonden worden voor het in uw ogen ``afwijkende’’ gedrag. Signaleren vraagt om kennis, vaardigheden en duidelijkheid over te volgen stappen. Een pro-actieve houding van de bemiddelingsmedewerker is hierbij nodig om een duidelijker oordeel te krijgen. Er moet voldoende tijd worden genomen om goed te kijken naar de signalen van het kind, maar er moet ook op tijd overlegt worden met andere instellingen zoals het AMK, maatschappelijk werk of de Raad voor de Kinderbescherming. Deskundigheidsbevordering van de gastouder en de bemiddelingsmedewerker is hierbij van groot belang, zodat de bemiddelingsmedewerker zich gekwalificeerd voelt om hierin een beslissing te nemen en hulp in te roepen van andere instellingen, zoals de bijv. de jeugdzorg en/of de raad voor de kinderbescherming. Daarnaast moeten ouders met hun zorgen over de opvang van hun kinderen altijd bij een bemiddelingsmedewerker terecht kunnen. Objectief signaleren Omdat signalen vaak niet eenduidig zijn en er ruimte is voor verschillende interpretaties is het belangrijk de concrete feitelijke signalen te beschrijven en er niet te snel conclusies aan te vervinden. Hierdoor is het ook duidelijk of het om een vermoeden of een feit gaat. In de praktijk is het niet altijd even makkelijk in te schatten of het opvoedgedrag van de (gast)ouders ernstige negatieve gevolgen heeft voor het kind. In bijlage 2 is een lijst te vinden van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling. Bij het gebruik van deze informatie is enige voorzichtigheid geboden. Het opmerken van één of enkele signalen hoeft geen grond te zijn voor een vermoeden van kindermishandeling. Daarbij is de gepresenteerde signalenlijst niet volledig. Ook andere signalen kunnen wijzen op kindermishandeling. Een gastouder heeft slechts basiskennis van de ontwikkeling van kinderen. Een gastouder moet kunnen overleggen met de bemiddelingsmedewerker als zij signalen van (plotseling) afwijkend gedrag denkt te herkennen. Maak het gevoel dat de gastouder over de situatie heeft concreet door na te gaan waar ze zich feitelijk zorgen over maakt.
pagina 6 van 14
3. HET STAPPENPLAN Het alert zijn op signalen van kindermishandeling is een vaardigheid die je je eigen kunt maken zonder daarbij voortdurend kinderen en hun ouders te beoordelen en/of te veroordelen. Respect voor de achtergrond van een kind en de cultuur binnen het gezin is daarbij een basishouding van de gastouder. Bij twijfel is het goed om in het gesprek met de ouder of gastouder de risico’s van kindermishandeling en de daarbij horende signalen uit te sluiten. Om dit proces te ondersteunen, kan een bemiddelingsmedewerker naderhand een beslisformulier invullen (zie bijlage 2). Dit is een korte vragenlijst, waarin heel concreet naar eventuele ontwikkelingsbedreigingen voor het kind kan worden gevraagd. De momenten waarop dit beslisformulier moet worden ingevuld zijn de volgende: *Als men voor het eerst signaleringen hoort die kunnen duiden op kindermishandeling. *Daarnaast kan er een aanleiding zijn waardoor de bemiddelingsmedewerker een gesprek met een (gast)ouder inplant. Naar aanleiding van de resultaten van dit gesprek wordt door de bemiddelingsmedewerker besloten of het beslisformulier wordt ingevuld, dit kan ook samen met de (gast)ouder gebeuren. 3.1 Doorlopende processen Overleg Kindermishandeling is een lastig onderwerp en kan emotioneel zwaar zijn. Vermoedens ontstaan op basis van signalen die lang niet altijd even duidelijk zijn. Daarom bestaat het risico dat de (gast)ouder of de bemiddelingsmedewerker de situatie van het kind verkeerd inschat. Twee bekende valkuilen zijn: o De andere kant opkijken; je bagatelliseert signalen en besteedt er verder geen aandacht aan. o De tunnelvisie; je bijt je vast in je vermoedens en gaat alleen nog maar op zoek naar aanwijzingen die je vermoedens bevestigen. Het is daarom altijd belangrijk om vermoedens met elkaar te bespreken en indien nodig een andere instelling om hulp te vragen. Naast intern overleg kan er advies gevraagd worden aan het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming. Doelen voor dit overleg zijn helderheid verkrijgen over: o Of de waargenomen signalen door andere worden herkend. o Of anderen over aanvullende signalen beschikken. o Of waargenomen signalen ook bij anderen leiden tot een vermoeden van kindermishandeling. o Welke vervolgstappen noodzakelijk zijn.
pagina 7 van 14
3.2 UITWERKING VAN HET STAPPENPLAN 3.2.1 Fase 1: Onderzoek van mogelijke signalen Gedurende de opvang kan bij de ouder of de gastouder een vermoeden van kindermishandeling ontstaan. In eerste instantie is het van belang dit vermoeden te onderzoeken en met de bemiddelingsmedewerker te bespreken. De stappen in fase 1 zijn gericht op het verkrijgen van helderheid. In deze fase is het vooral van belang dat er concreet wordt geformuleerd en dat er (indien mogelijk) transparant wordt gewerkt. De eerste stappen zijn gericht op het verkrijgen van meer helderheid. Leg in deze je waarnemingen van de signalen omtrent kindermishandeling vast. Dit kan door signalenlijst bij langs te lopen en je zorgen te mailen naar de bemiddelingsmedewerker. Door het vast te leggen is in de toekomst altijd na te gaan wat de signalen waren, wat er met de signalen is gedaan en wat er op het gebied van risicomanagement bij dit kind ondernomen is. Realiseer je hierbij dat je eigen ideeën en de maatschappelijke ideeën over wat kindermishandeling is, niet altijd door een (gast)ouder als zodanig ervaren wordt. Opvoedingsideeën kunnen per gezin verschillen en kinderen kunnen daarnaast afwijkend gedrag vertonen doordat zij hiervoor bijvoorbeeld aanleg hebben of het gedrag van andere kinderen nabootsen. Stap 1.2: Leg je waarnemingen zo mogelijk voor aan de ouders/opvoeders. Signalen als hoofdpijn, angst of agressie bij kinderen kunnen verschillende oorzaken hebben. Het is belangrijk deze signalen in de vorm van concrete waarnemingen zo veel mogelijk rechtstreeks met het kind en zijn ouders te bespreken. In veel gevallen zal het bespreken van de signalen ertoe leiden dat er een verklaring volgt die het vermoeden van kindermishandeling kan wegnemen. De ingang voor het gesprek vormen zaken die opvallen aan het kind, voorbeelden zijn moeite zich te concentreren of opvallend stil en teruggetrokken gedrag. Leg je zorgen voor aan de ouder. Mocht hier geen bevredigend resultaat uit voortkomen bespreek je zorgen dan (opnieuw) met de bemiddelingsmedewerker. In een aantal gevallen zal de informatie van kind en ouders/opvoeders het vermoeden niet kunnen wegnemen en zijn verdere stappen noodzakelijk. Het is dan verstandig je zorgen en/of vermoedens van kindermishandeling niet met de direct betrokkene te bespreken maar dit in eerste instantie te delen met je bemiddelingsmedewerker en vervolgens in overleg met je bemiddelingsmedewerker vervolgstappen plannen. .
3.2.3 Fase 2: Intern overleg In de tweede fase overleg je indien mogelijk met de bemiddelingsmedewerker met de (gast)ouder. Dit overleg dient als middel om het vermoeden te toetsen en de verantwoordelijkheid te delen, maar ook om ruimte te geven aan eventuele emoties. Indien er geen gesprek mogelijk is met de (gast)ouder , deelt de bemiddelingsmedewerker de zorgen van de (gast)ouder met een daarvoor toegeruste instantie zoals de jeugdzorg en of de raad voor de kinderbescherming. Indien gewenst kan ook advies over de specifieke situatie worden ingewonnen bij het AMK, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (0900 12312300). Het AMK kan ondersteuning bieden bij het interpreteren van signalen en bij het nadenken over de vervolgstappen die noodzakelijk zijn.
pagina 8 van 14
3.2.5 Fase 4: Veranderen Als er na het advies van het AMK een vermoeden blijft bestaan van kindermishandeling dan dient het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming in te schatten of er direct ingegrepen moet worden of dat er eerst een gesprek met het kind en/of zijn (gast)ouder moet plaats vinden. 4. JURIDISCHE HANDVATTEN In het algemeen heeft iedere beroepskracht een geheimhoudingsplicht met betrekking tot de gegevens van het kind en zijn ouders. Dit betekent dat in principe alleen met toestemming het kind en/of zijn ouders informatie mag worden verstrekt aan anderen (‘derden’) en worden opgevraagd bij anderen. Het kan echter noodzakelijk zijn voor een kind waarbij vermoeden bestaat dat het mishandeld wordt om je geheimhoudingsplicht te doorbreken en je zorgen omtrent de situatie met een derde te bespreken. De bemiddelingsmedewerker maar ook het AMK en/of de Raad voor de kinderbescherming kan je hierbij ondersteunen en van advies voorzien.
6. GESPREKSVOERING De aandachtspunten voor bovenstaand protocol zijn grotendeels overgenomen uit het Amsterdams Protocol kindermishandeling. De aandachtspunten die hierna genoemd worden gelden vooral voor gesprekken tussen gastouders /bemiddelingsmedewerker en ouders. 6.1 Aandachtspunten voor een gesprek met ouders Het contact of een gesprek met ouders als het om kindermishandeling gaat, is altijd gekoppeld aan een doel. Bijvoorbeeld informatie verzamelen, delen van zorg over het kind, of ouders/opvoeders motiveren voor hulp. Bepaal voor aanvang van het contact wat je doel is. Bepaal aan de hand van het doel en de situatie wie het gesprek het beste kan doen, de gastouder en/of de bemiddelingsmedewerker. Belangstellende vragen Bij zorg over een kind, kun je een aantal zaken in het gewone contact met ouders navragen. Bijvoorbeeld: Wat is er gebeurd? Hoe gaat het thuis? Hoe beleeft het kind de geboorte van het broertje? Dit zijn gewone belangstellende vragen, maar ze kunnen wel extra informatie geven waardoor je zorg blijft, groter wordt of verdwijnt. Zorgen delen Als je zorg hebt over een kind, bespreek dat dan zo snel mogelijk met ouders en/of de ouders/opvoeders. Heb je direct contact met ouders, benoem dan wat je ziet. Voorkom dat er een lijst ‘onbesproken zorgen’ ligt, waardoor ouders zich straks afvragen waarom zij niet eerder op de hoogte zijn gesteld. Ouders zijn immers de belangrijkste gesprekspartners en informatiebron. Wanneer je een vermoeden hebt van kindermishandeling kan het heel lastig lijken om met ouders c.q. opvoeders in gesprek te gaan. Bespreek altijd met de bemiddelingsmedewerker wie in dit verhaal het gesprek met de ouders aangaat. In zo’n gesprek kan bijvoorbeeld
pagina 9 van 14
blijken dat er iets anders aan de hand is met het kind wat je nog niet wist. Het kan ook net het duwtje zijn dat ouders nodig hebben om hulp te gaan zoeken. En in situaties waarin ouders terughoudend, defensief of agressief reageren, heb je een reden te meer om je ernstige zorgen te maken. Daarnaast is het goed om jezelf de vraag te stellen: welke ouder vindt het nu vervelend dat iemand oog heeft voor zijn of haar kind? En houd rekening met het feit dat het kind ook door iemand anders dan de ouders mishandeld kan worden. Probeer in het gesprek met ouders de zorgen die je hebt te delen door naast de ouder te gaan staan in plaats van tegenover de ouders.
Wanneer niet gelijk in gesprek gaan met ouders Wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, wanneer je een ernstige vorm van mishandeling vermoedt, bij dreiging of agressie van ouders, wanneer ouders eerder een gesprek geweigerd hebben, wanneer ouders dreigen het contact te beëindigen, overleg dan de situatie eerst met de bemiddelingsmedewerker en/of het AMK. Afhankelijk van de gegeven informatie of omstandigheden kan met het AMK nagegaan worden of gespecialiseerde hulpverlening of de politie benaderd dient te worden om een veilige situatie voor een gesprek te creëren. Hierbij dienen altijd de bemiddelingsmedewerker en mogelijke andere hulpverleners betrokken te zijn.
Voorbereiding van gesprek met ouders De zorg over het kind kan van dien aard zijn dat een apart gesprek met de opvoeder nodig is. Bedenk, voordat je hierover een afspraak maakt, samen met de bemiddelingsmedewerker wat het doel is van het gesprek, wie het gesprek met de ouders gaat voeren (de bemiddelingsmedewerker en/of de gastouder) of iemand anders en wat je aan ouders vertelt als reden voor het gesprek. Overweeg van te voren ook waar je het gesprek wilt houden (op kantoor, thuis, of ergens anders), hoe laat, en of er opvang is voor het kind en eventuele andere kinderen. En beslis of je met één ouder afspreekt of met beide ouders. Wanneer het om ernstige zorgen gaat, die met ouders besproken moeten worden, is het van belang dat de persoon die het gesprek aangaat daarvoor opgeleid is. Bijvoorbeeld een maatschappelijk werker van het algemeen maatschappelijk werk of van het AMK of een beroepskracht die aanvullende training op het gebied van gespreksvaardigheden heeft gevolgd. Voor vragen of meedenken over de voorbereiding of uitvoering van het gesprek, kun je de bemiddelingsmedewerker raadplegen of advies en consult vragen bij het AMK. In gesprek met ouders Bespreek in het gesprek met ouders in ieder geval de zorg die je hebt over het kind. Vertel feitelijk en concreet wat de zorgen zijn en vraag na of ouders deze zorg herkennen. Vertel ook wat goed gaat met het kind. Houd bij het delen van de zorg rekening met mogelijke reacties van schrik, boosheid of verdriet en wees je ervan bewust dat dit doorgaans normale reacties zijn op een vervelende boodschap. Het is niet makkelijk voor ouders om te horen dat het op sommige gebieden niet goed gaat met hun kind. Voor sommige ouders is het gesprek een opluchting, omdat ze zich erkent voelen in de eigen zorg over hun kind. Kijk tijdens het gesprek wat het verhaal bij ouders losmaakt, hoe ze reageren, of ouders al hulp krijgen en wat er kan gebeuren om de zorg te verminderen. Vervolgens kun je na dit gesprek vragen of ze overleg willen met de bemiddelingsmedewerker. Zij kan dan samen met het gezin onderzoeken of er hulpbronnen zijn binnen het sociale netwerk van het gezin, bijvoorbeeld om het gezin te ontlasten. Ouders hebben vaak tijd nodig om over de geuite
pagina 10 van 14
zorgen na te denken. Het kan zijn dat één gesprek niet voldoende is en dat vervolghulpverlening nodig is. De bemiddelingsmedewerker kan de ouders hierin adviseren. Tips voor het gesprek met de ouders/opvoeders o Maak het doel van het gesprek duidelijk o Denk na over de locatie voor het gesprek (kantoor, thuis, elders) o Omschrijf bij het delen van zorgen concreet wat je zorg is zonder het woord kindermishandeling te gebruiken. o Vertel de ouders wat er feitelijk is opgevallen aan het kind o Geef ook aan wat wel goed gaat met het kind o Vraag of ouders de genoemde concrete waarnemingen herkennen en hoe ze deze verklaren o Vraag hoe ouders het kind thuis beleven o Respecteer de (ervarings-)deskundigheid van ouders met betrekking tot hun kind o Praat vanuit jezelf (ik zie dat..) o Wees eerlijk en open en wees je bewust van je eigen normen en waarden. o Vraag hoe ouders de geuite zorgen beleven o Kies in het gesprek die invalshoek die aansluit bij de specifieke cultuur en gewoonten van een gezin o Overleg tijdig met je bemiddelingsmedewerker. o Ga na of er al hulp in het gezin is en vraag of ze behoefte hebben aan een gesprek met de bemiddelingsmedewerker. Indien nodig kan deze advies uitbrengen of indien nodig zelf hulp inschakelen voor de ouders. Wanneer je met ouders jouw zorg over hun kind wilt bespreken, kun je gebruik maken van “hulpzinnen”. Hieronder volgen enkele voorbeelden. Inleidende zinnen o Ik wil met u praten over de verandering in het gedrag van uw kind o Ik maak me zorgen over uw kind, omdat..... o Er is een verandering ontstaan in de groep, sindsdien is uw kind..... De werkelijke boodschap Vanuit het benoemen van feiten, kan die als volgt luiden: o Mij valt op.... , het lijkt of..... o Ik merk, ik hoor, ik zie, ik denk......., o Uw kind is de laatste tijd wat stiller (ongeconcentreerder, rumoeriger, drukker, afweziger, verdrietiger, boos, geheimzinniger) en daar maak ik me zorgen over o Uw kind heeft de laatste tijd wat moeite met andere kinderen, mij valt op... o Uw kind is de laatste tijd zo aanhankelijk en vraagt veel aandacht (heeft moeite met de regels) o Hoe ervaart u dat zelf? ... Weet u misschien wat de oorzaak hiervan kan zijn? o Hoe gaat het bij u thuis? o Is er iets gaande in de omgeving van uw kind (vriendjes, op straat, familie) o Het lijkt of uw kind gepest wordt (of uitgescholden/ bang/ straf krijgt/ klem zit/ gedwongen wordt/ niet gelukkig is) en daar last van heeft, wat merkt u daarvan? Het vervolg Ik wil graag u graag ondersteunen bij de problemen die er zijn met uw kind. Mogelijk kan ook onze bemiddelingsmedewerker u hierbij adviseren. Heeft u behoefte aan een overleg met haar?
pagina 11 van 14
Tot slot kun je ook bij andere organisaties terecht. Doe dit altijd in overleg met je bemiddelingsmedewerker. o Vraag het AMK of andere betrokken instellingen om advies of ondersteuning voor gespreksvoering met ouders/opvoeders
Bijlage 1: Beslisformulier voor de bemiddelingsmedewerker Achternaam kind: Voornaam kind: Geboorte datum: Geslacht: Nationaliteit: Datum: Gastouder: Ouders: Zorgen/ geen zorgen/ onbekend
Afdoende op te lossen met aandacht binnen Plan van Aanpak
Voorwaarden voor de ontwikkeling: zijn er zorgpunten in de voorwaarden voor de ontwikkeling die kunnen duiden op het risico op kindermishandeling Signalen: zijn er zorgpunten bij de jeugdigen die kunnen duiden op kindermishandeling en niet anders verklaard kunnen worden Risicofactoren bij de ouders Risicofactoren bij het gastgezin en/of de omgeving Conclusie: o Er zijn geen aanwijzingen voor kindermishandeling of de zorgen kunnen voldoende worden opgelost binnen het plan van aanpak. o Er is mogelijk sprake van kindermishandeling: overleg met instantie o Er is sprake van kindermishandeling: overleg met instantie o Er is (nog) onvoldoende informatie om een oordeel te kunnen geven. Dit wordt uitgezocht en binnen vier weken wordt het formulier opnieuw ingevuld.
pagina 12 van 14
Bijlage 2: Signalen lijst Lichamelijke en gedragssignalen o Onverklaarbare blauwe plekken, schaafwonden, kneuzingen o Slechte verzorging wat betreft kleding, hygiëne, voeding o Onvoldoende geneeskundige/tandheelkundige zorg o Ontwikkelingsachterstanden (motoriek, spraak, taal, emotioneel, cognitief) o Psychosomatische klachten: buikpijn, hoofdpijn, misselijk etc. o Vermoeidheid, lusteloosheid o Genitale verwondingen o Extreem zenuwachtig, gespannen, angstig of boos o Teruggetrokken gedrag o Kind is bang voor de (pleeg)ouder o Recidiverende urineweginfecties o Plotselinge verandering in gedrag o Niet zindelijk (vanaf 3 jaar) o Klein voor de leeftijd o Veel aandacht vragen op een vreemde manier o Kind komt steeds bij andere artsen/ziekenhuizen o Niet bij de leeftijd passende kennis van of omgang met seksualiteit o Houterige manier van bewegen (benen, bekken ‘op slot’) o Seksueel overdraagbare aandoening o Slaapproblemen o Voeding/eetproblemen o Angst of schrikreacties bij onverwacht lichamelijk contact o Lichaam stijf houden bij optillen o Angstig bij het verschonen o Niet spelen met andere kinderen (vanaf 3 jaar) o Afwijkend spel (ongebruikelijke thema’s die kunnen wijzen op kindermishandeling) o Snel straf verwachten o Agressieve reacties naar andere kinderen o Geen interesse in speelgoed/spel Typische kinderopvangsignalen o Regelmatig te laat opgehaald o Geen of weinig belangstelling van de ouders voor (belevenissen van) het kind o Afwijkend gedrag van het kind bij het halen en brengen door ouders o Zich niet willen uitkleden voor het slapen Kind wordt onverwacht uitgeschreven zonder afscheid o Taal- of spraakproblemen o Plotselinge terugval in gedrag (bedplassen, onzinnelijk, niet willen eten enz) o Faalangst o Angstig bij het omkleden (bv. Bij het slapen gaan) o Afwijkend gedrag wanneer de ouders het kind ophalen o Kind wordt onverwacht uitgeschreven zonder afscheid Typische thuissignalen o Onveilige behuizing o Onhygiënische leefruimte o Sociaal geïsoleerd o Kind gedraagt zich anders als de ouders in de buurt zijn o Gezin verhuist vaak o Gezin wisselt vaak van huisarts of specialist o Huwelijksproblemen van ouders o Lichamelijk straffen is gangbaar o Ouder schreeuwt naar een kind of gebruikt scheldwoorden o Ouder troost kind niet bij huilen
pagina 13 van 14
o o o
Ouder reageert niet of nauwelijks op het kind Ouder komt afspraken niet na Ouder heeft irreële verwachtingen naar het kind
pagina 14 van 14