A. R.S. 2016-2018 Driejarige workshop voor Acteurs, Regisseurs en Schrijvers. Georganiseerd door vzw WRITE ON i.s.m.
CONCEPT Ieder lesjaar (2016, 2017, 2018) bestaat uit 4 residentiële weekends telkens van vrijdagnamiddag 18u00 tot zondagnamiddag 18u00. In 2016 zijn dat 5, 6, 7 februari; 6, 7, 8 mei; 9, 10, 11 september, 18, 19, 20 november. Ieder lesweekend telt 15 effectieve lesuren. Over een periode van drie lesjaren betekent dat 15 X 4 (weekends) X 3 (jaar), of 180 effectieve lesuren (theorie en praktijk/oefeningen). A.R.S. is een workshop in de letterlijke betekenis van het woord. Naast de noodzakelijke theorie ligt de klemtoon (ieder weekend) op “doen”, op toonmomenten voorbereiden en op voorstellingen maken. Ieder weekend eindigt met een opdracht (schrijven/regisseren/acteren). De opdrachten worden het volgende weekend opgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd. Na drie jaar resulteert deze totaalopleiding in een festivaldag/ theatermarathon waar 10 eindwerken (creaties van ieder maximum 20’) worden gepresenteerd en gejureerd. Doel van de workshop: Een doorgeefluik zijn voor het vrijetijdstheater. Een laboratorium voor een meer professionele aanpak en voor hedendaags tendensen, stromingen en productiemethoden. Locatie: Vormingscentrum Malle en/of Dommelhof Neerpelt. Prijs per lesjaar: 1.500 EUR. (OPENDOEK-leden krijgen 10% korting.)
1
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
METHODIEK Algemeen gebruiken we het didactisch model dat we als docenten ook gebruiken aan het RITS, DRAMAASTRICHT, ‘T COLOFON en het KASK. Dat wil zeggen: -> theorie wordt niet ex cathedra gedoceerd maar op basis van research van de studenten, die zelf en onder begeleiding de syllabi samenstellen -> de theorie is een werkmiddel, geen doel op zich; en is alleen relevant wanneer ze concreet kan toegepast worden in schrijf- acteer en regieoefeningen -> de focus ligt hoedanook op de praktijk (ad hoc oefeningen per vak tijdens ieder weekend, schrijf-, acteer- en regieoefeningen als thuiswerk en met presentatie + evaluatie het volgende lesweekend) -> de verhouding theorie/praktijk is 40/60
DOCENTEN & VAKKEN André Lefèvre (dramaturgie, regie) Aafke Bruining (spelcoaching, acteren) Saskia Louwaard (scenografie) Thomas Stevens (belichting, geluid) Sylvie Huysman (choreografie) Luc Verbeeck (video art) Ellen Van de Poel (poëtica) Dieter Dresselaers (beeldend kunstenaar). Hoofddocent (tekstanalyse, regie, productie) is Ed Vanderweyden
DAGWORKSHOPS 2 X per lesjaar zijn er ook DAGWORKSHOPS (6 lesuren) rond specifieke topics als SOUNDSCAPING, GRIME, PRODUCTIE, VOORSTELLINGSANALYSE, e.a.
SCHRIJVEN, ACTEREN & REGISSEREN Bekeken over 12 lesweekends (op 3 lesjaren): 2015: Bij inschrijving vermeldt iedereen zijn/haar voorkeur (A, R of S).
2016: Tijdens de drie eerste weekends van lesjaar 1 laten we iedereen die voorkeur ook effectief uitproberen.
2016-2017: Tijdens het laatste lesweekend van 2016 en het eerste van 2017 krijgt iedereen een opdracht die afwijkt van zijn/haar opgegeven voorkeur. (bv. een Acteur moet ook een Regie- en een Schrijfopdracht volbrengen en vice versa)
2017: Op basis van die ervaring en in overleg met de docenten kiest de cursist (tijdens les weekend 6, circa midden de driejarige opleiding) voor zijn/haar afstudeerrichting. (dat kan dezelfde zijn als oorspronkelijk opgeven, dat kan een andere zijn – bv. iemand stapt in de workshop als acteur maar switcht naar schrijven).
2017-2018: Tijdens lesweekends 7 t.e.m. 11 werkt de cursist aan zijn/haar eindwerk (een creatie, op lesdag 12, festival in CC Zwaneberg Heist in december 2018). MAAR … iedere cursist moet daarnaast ook twee collega’s assisteren bij hun eindwerk, én in een andere discipline.
3
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
THEORIE versus PRAKTIJK -> de verhouding theorie praktijk is 40/60 -> de theorie wordt niet ex cathedra gedoceerd maar op basis van research van de studenten, die zelf en onder begeleiding van de docent de syllabi samenstellen -> de theorie is een (werk)middel, geen doel op zich; en is alleen relevant wanneer ze concreet kan toegepast worden in schrijf- acteer en regieoefeningen -> de focus ligt op de praktijk (ad hoc oefeningen per vak tijdens ieder weekend, schrijf-, acteer- en regie-oefeningen als thuiswerk en met presentatie + evaluatie het volgende lesweekend) INDIVIDUEEL PARCOURS (over 12 werkweekends op 3 jaar): 2015: bij inschrijving vermeldt iedereen zijn/haar voorkeur (A, R of S) 2016: tijdens de drie eerste weekends van lesjaar 1 laten we iedereen die voorkeur ook effectief uitproberen tijdens het laatste weekend van 2016 krijgt iedereen een opdracht die afwijkt van zijn/haar opgegeven voorkeur (bv. een Acteur moet ook een Regie- en een Schrijfopdracht volbrengen en vice versa) 2017: op basis van die ervaring en in overleg met de docenten kiest de cursist (tijdens weekend 5 of 6, circa midden de driejarige opleiding) voor zijn/haar afstudeerrichting dat kan dezelfde zijn als oorspronkelijk opgeven, dat kan een andere zijn (vb. iemand stapt in de workshop als acteur maar switcht naar schrijven, of iemand kiest voor de productie/organisatie van het Festival in 2018) 2017-2018: tijdens weekends 7 t.e.m. 11 werkt de cursist aan zijn/haar eindwerk (een creatie) tijdens lesweekend 12, in december 2018: THEATERMARATHON ANNEX FESTIVAL MET 10 CREATIES in CC Zwaneberg (Heist-o-d-B). MAAR … iedere cursist moet daarnaast ook twee collega assisteren bij hun eindwerk, én in een andere discipline dan de zijn/hare
VAKKEN ACTEREN 1: Wie ben ik? Jezelf spelen op verschillende leeftijden. Wat raakt mij het meest (authenticiteit)? Waarom zoekt een mens zichzelf? Waarom vind ik mijzelf niet? 2: Alles is verhaal. Aansluiting maken naar verteltheater. Wie is de ander? Personages spelen vanuit observatie. 3: Tekst: monoloog en dialoog alle stijlen (subtekst , stemplaatsing). 4: Status : Klassieken. Oude taal. Waar raakt het vandaag? Hamlet/Lucifer /Koningen/ Doodgravers………..Duivels/Engelen…… 5: Method acting (vervolg 1) Sense memory etc. Acteren voor de camera. Onderzoeken van afstand en nabijheid. 6: To be or not to be … Hoe echt moet ik zijn om echt te zijn? Types en personen. Grotesk versus Realistisch. Soapacteren versus klassieke tragedie. “Realistisch” versus absurd. 7: Echt versus type. Archetype versus “realistisch”. Huis-tuin-keuken vermijden. En/of … bewust uitvergroten. 8:Mimesis (zien ,doen). Methode Béjart. Natuurelementen. Trance. Dromen Switchen en Schakelen 9:Theater vanuit het niets. Spontaneïteit, lichamelijke herinnering , fysieke houdingen, viewpoints, beweging wordt spel. Het wegkrijgen van de controle (vrijheid, total loss) 10: Humor/Tragedie. Woody Allen versus de klassiekers. “Matchpoint” versus “Schuld en Boete” / Griekse tragedie.
5
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
DRAMATURGIE / REGIE 1. De oorsprong van het theater: Het Aristoteliaans theater: de mens versus de goden/rituelen en geweld. 2. Shakespeare: de mens en zijn driften/De afspiegeling van de 21ste eeuwse maatschappelijke crisis. 3. Commedia Dell’Arte: satire, parodie en lust versus straattheater en cirkus. 4. Tjechov versus Stanislavski: het geheugen van de speler/ de falende mens in een veranderende wereld. 5. Artaud en het theater van de wreedheid: de psychisch gestoorde mens/ De tekst verdwijnt als centraal element in het theater. 6. Beckett en het absurdisme/existentialisme: de afbraak van de taal als communicatie + de crisis van het individu. 7. Bertold Brecht en die Verfremdung/ het episch theater. 8. Avant-garde: Meyerhold en de biomechanica/ Dada/ De mens en het anti-establishment. 9. De lege ruimte: Kantor - Brook – Growtoski – het theater van de dood, theater als plastische kunst. De collectieven versus het theater zonder regisseur. 10. Wilson/Foreman/Castellucci/Abattoir Fermé: Het lichaam van de acteur als motor van het handelen/ het verdwijnen van het lichaam/ het multimediaal theater versus het documentair theater.
TEKSTANALYSE
1.
Tools en ingangen om een tekst te analyseren
2.
Thema. Wat en waarover wil een tekst/schrijver (echt) vertellen?
3.
Dramatiseren en verteltechnieken.
4.
Genre(s). Genrekenmerken. Genremix.
5.
Thema en genre versus toon en stijl.
6.
Aristotelisch model (van Grieks theater tot well made play).
7.
Structuurvarianten (van absurd theater tot heden).
8.
Karakter versus karakterisering versus typering. Spanning versus spankracht.
9.
Horizontale/thematische versus verticale/structurele tekstanalyse.
10.
Meta versus macro versus micro analyse
7
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
SCENOGRAFIE LESJAAR 1 1. Scenografie en de theaterruimte. Een samengestelde ‘theoretische’ introductie op maat met voorbeelden en beelden. Ongeveer 2 uur. Praktische oefening scenografie gekoppeld aan een opdracht uit de regie/spelworkshop. Ter plaatse en op ware grootte. Ongeveer 1 uur. Elkaar observeren en corrigeren, en analyseren van de oefening en de rol en invloed van de (kleine) scenografische ingrepen. Ongeveer 1 uur. 2. De verhouding tussen, invloed van, en interactie tussen de verschillende takken van het theater maken: scenografie-ruimte-concept-spel-lichtkostuum-geluid-accesoires,… Aan de hand van voorbeelden en beelden. Ongeveer 1,5 uur. Praktische oefening (i.s.m. een of meerdere collega-docenten). Uitgangspunt: hoe kan je vorm/inhoud/effect/betekenis … van je enscenering veranderen d.m.v. scenografie/licht/kostuums. Op ware grootte. Samen kijken en becommentariëren. Ongeveer 2,5 uur. 3. De rol, het belang en de invloed van scenografie. Kan scenografie een leidende functie hebben i.p.v. alleen dienend te zijn? Of gaan die twee samen? Aan de hand van voorbeelden en beelden. Ongeveer 1 uur. Praktische oefening om vanuit de scenografie te vertrekken. De opdracht werd thuis voorbereid. ( eventueel spullen meenemen enz). Dit in interactie met de collega’s video-techniek-licht … We kijken, analyseren en becommentariëren samen. Wordt eventueel meegenomen naar het tweede lesjaar. Ongeveer 3 uur.
LESJAAR 2 4. Het zoeken naar een ontwerp; focus naar het zoeken op schaal (na het eerste lesjaar). Maquette, tekeningen enz. Ongeveer 2 uur. Praktische oefening. Vanuit meegenomen materiaal en voorbereide maquette werken in en rond de maquette. Het voorbereide materiaal kan gekoppeld zijn aan een opdracht in een workshop van een collega’s. Ongeveer 2 uur.
5. Praktische oefening scenografie-licht-video. Voor te bereiden met de collega’s. Op ware grootte. (zaaltje/podium). Ongeveer 4 uur. 6. Het integreren van de vorige oefening in een oefening spel/regie en naar een resultaat proberen toe te werken. Idealiter in een zaaltje of op een podium. Ook in samenwerking met de collega’s. Individuele begeleiding van de gevormde groepjes. Naar elkaar kijken en analyseren. Ongeveer 4 uur.
LESJAAR 3 Coaching -per eindwerk- van het autonoom toepassen van scenografische vaardigheden integreren van de verschillende mogelijkheden en opties én takken van de theatervormgeving, in het theaterstuk of performance.
9
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
REGISSEREN 1. Teksten (klassiekers, nieuw werk, eigen werk, be- en herwerking, ver- en hertaling …) 2. Omgaan met oude en nieuwe theatervormen. Speel- en regiestijlen. 3. Je eigen theatrale richting en theatertaal vinden. Een eigen regiestijl ontwikkelen. 4. Filosofie versus maatschappelijke relevantie. Het verleden versus de actualiteit. 5. Een dramaturgisch concept ontwikkelen en visualiseren. (Visie versus concept. Concept versus speelstijl. Regie versus productie.) 6. Regisseren is communiceren: je visie (kunnen) overbrengen naar anderen. 7. Spelcoaching. Acteurs (helpen) voorbereiden op en begeleiden bij rol-, type- en karakteropbouw. 8. De voorstelling monteren: Spankracht versus spanning. Homogeniteit. Stijlbreuken. Openings- en eindbeeld. 9. Integratie van andere/nieuwe media. Genre- en stijlmix. Multimediale performance. 10. Totaal- en multidisciplinair theater. De regisseur wordt (team)coach.
LICHTTECHNIEK
1. Geschiedenis van licht in het theater. (licht en lichtontwerp, context, lichtkunst, geschiedenis en toekomst) 2. Parameters en kwaliteiten van licht. (observeren en benoemen van licht, objectief vs. subjectief kijken) 3. Basislicht + optica + armaturen + stuursystemen. (reflectie, refractie, lenzen, systemen en componenten, elektrische onderdelen, lichtverdeling en toepassingen, lichtregelsystemen, opbouw, communicatievormen, begrippen, vakjargon) 4. Lichtrichtingen + Belichtingsmethodes. (gevoelens bij verschillende richtingen, voordelen en nadelen, standaardmethodes van belichten,…) 5. Gebruik van kleur. (spectrum, kleurtemperatuur, kleurweergave index, psychologie en perceptie, optisch systeem, visuele systeem, interactie ruimte, additief vs. subtractief, effect van kleur op kostuums en décor,…) 6. Van tekst tot lichtontwerp (tekstanalyse, sferen bepalen, ideeën omzetten in een praktisch plan, communiceren met regisseur en vice versa, documenteren…) 7. Licht en scenografie (wat vertelt licht, juiste keuze voor juiste spot, posities, kleur, intensiteit,…) 8. Digitaal licht (video als lichtbron, digitale scenografie, mediaservers, videoschermen, mogelijkheden, voorbeelden, (live) video op scene,…) 9. Het theater in de praktijk (verschillende ruimtes in theater, trekkenwand, elektrische installatie, afstoppen d.m.v. poten en friezen, zichtlijnen, inplannen van licht,…) 10. Dynamisch licht, Reflectie en Schaduw. (bewegend licht, schaduwspel, Peppers ghost,…)
11
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
GRAFIEK 1. Waarnemend tekenen, op een eenvoudige lijnvoering gebaseerd, reductie van vormen zonder abstract te worden, basisvormen en details. Niet schetsmatig, maar met een trefzekere lijn. Het ‘zoekend’ element loslaten, géén voorstudie, geen ‘schets’, maar direct. Het durven tekenen staat hierin centraal. 2. Experiment/zoektocht naar het loslaten van de klassieke tekenmaterialen. Op diverse ondergronden werken, met legio materialen, tekenen en schilderen uit de context van de klassieke dragers. 3. Kleurgebruik in een verhaallijn (cfr. werk van graphic novellist Brecht Evens). Lijngebruik in de verhaallijn (cfr. werk van David Mazzucchelli). 4. Een verhaal uitwerken op groot formaat. Dit in een techniek naar keuze uit voorgaande lessen. Nadruk ligt op het duidelijk maken (of net weglaten of uitvergroten) van de emoties van de verschillende personages, decor en verhaallijn, en hoe deze samenwerken (of net niet.) 5. Kleur en emoties, verkenning van het kleurenspectrum. Muziek en kleur (Spectrum-Gilbert Vinter, 1968) kleurenpsychologie. 6. Kleur op de scene, samenwerking licht en gebruikte kleuren op lichtweerkaatsende vlakken. Subtractieve en additieve kleurmenging. 7. Oefening rond kostumering, stoffen en kleur. Het beschilderen van personages (beschilderen van papieren overalls, in functie van een scene.) 8. Opdeling en onderscheid van verschillende grafische disciplines, schilderkunst, street-art, en andere. De bedoeling van de verschillende kunsttakken, een overzicht met (te leggen) verbanden. 9. Ontleding van tekeningen/schilderijen/grafiek van kinderen, psychiatrische patiënten, outsider art, gelinkt aan museum Dr. Ghislain. 10. Schilderen/tekenen/grafiek op basis van muziek. Ad Rem, of net weloverwogen en bewust een werk maken bij een compositie. Een visuele partituur maken.
CHOREOGRAFIE 1.Inleiding en rondetafelgesprek. Wat verwacht men van deze lessen? Wanneer versterkt dans of beweging een theaterstuk? Dans, louter functioneel, als logisch onderdeel van een geheel of als surrealistisch ornament? We bekijken enkele fragmenten uit de stomme film 2. Een instant-composing opdracht. Beweging ruimtelijk plaatsen. Minimalisme. 3. Tekst als vertrekpunt (de tekst waar je op dat moment mee bezig bent bij bvb. acteren/Aafke Bruining). Een fragment bewerken en er choreografie in verwerken. Je medestudenten zijn de uitvoerenden, jijzelf de choreograaf/regisseur. 4. Beweging laten ontstaan vanuit een personage. Deze beweging vervolgens gaan abstraheren en stileren. 5. Beweging/dans als bron of vertrekpunt om een personage te creëren of een karakter neer te zetten. 6. Hoe choreograferen we een gevecht? Een liefdesscène? Een slapstickscène... 7. Het expressionistische danstheater van Pina Bausch. Dans en theater als één geheel. 8. Verschillende soorten kwaliteiten in één beweging. De mogelijkheden zijn oneindig. 9.en 10. We werken aan een 5-minuten solo met zo weinig mogelijk woorden. Hoe bouwen we zoiets op? Inspiratiebonnen, duidelijk concept, dramatische boog, jezelf opdrachten geven...
13
Auteursrechtelijk beschermd lesprogramma – © WRITE ON 2015
POËTICA
1. Inleiding: Literaire genres: Dramatiek/epiek/ LYRIEK WAT IS POËZIE? 2. Opvattingen over poëzie : POËTICA 3. POËZIE door de eeuwen heen: 30 KLASSIEKERS (een CANON maken) 4. GENRES binnen de lyriek 5. Poëzie en INTERPRETATIE (parafrase en analyse) 6. Zoveel gedichten, zoveel VORMEN (typografische en klankkenmerken) 7. Zoveel dichters, zoveel STIJLEN (stijlfiguren, beeldspraak, metaforen) 8. Gedicht in BEELD (een beeld wordt een gedicht/ een gedicht wordt (ver)beeld) 9. SONGWRITING = Poëzie? 10. De poëzie voorbij; ANTI-POËZIE ?
FILM / VIDEO ART
1.
Van idee tot filmscenario
2.
Algemene beeldgrammatica
3.
Aslijn en kadrages
4.
Van decoupage tot opname
5.
Montage
6.
Weergave / Projecties tijdens een voorstelling.
7.
Video als 3de speler
8.
Video als decor
9.
Life-camera in het theater
10.
Video art tijdens de voorstelling
15