________________________ Rolnummer 254 _______________________ Arrest nr. 6 /91 van 26 maart 1991 _______________________
A R R E S T ----------In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 47 t/m 63 en 76 t/m 84 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters J. DELVA en I. PETRY, en de rechters J. WATHELET, D. ANDRE, F. DEBAEDTS, K. BLANCKAERT en L.P. SUETENS, bijgestaan door de griffier L. POTOMS, onder voorzitterschap van voorzitter J. DELVA, wijst na beraad het volgende arrest :
* *
*
2 I.
ONDERWERP VAN DE VORDERING Bij verzoekschrift aan het Hof verzonden bij aangetekende brief met poststempel van 2O december 1990, wordt de schorsing gevorderd van de artikelen 47 t/m 63 en 76 t/m 84 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 31 juli 1990 betreffende het onderwijsII door : 1.
de vereniging zonder winstoogmerk OTO (Organisatie Traditioneel Onderwijs), waarvan de zetel gevestigd is te Sint-Niklaas aan de Dr. Van Raemdonckstraat 8;
2.
de heer BUGGENHOUT Walter, fabrikant, en zijn echtgenote mevrouw VANDERSTRAETEN Lieve, huisvrouw, samenwonende te 1785 Merchtem, Koeweidestraat 50, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Kurt, Peter, Elke en Inga, die school lopen in het Jan van Ruusbroeccollege en het Maria Assumptalyceum;
3.
de heer DE KESEL Xavier, advocaat, en zijn echtgenote mevrouw NELIS Catherine, huisvrouw, samenwonende te 1780 Wemmel, Zwaluwenlaan 8, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen William, Jane en Ann, die school lopen in het Jan van Ruusbroeccolege en het Maria Assumptalyceum;
4.
de heer GROUWELS Paul, advocaat, en zijn echtgenote mevrouw VAN DEN BERGHE Erna, ambtenaar, samenwonende te 1O2O Brussel, Romeinse steenweg 515, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Peter, Kristien en Katia, die school lopen in het Jan van Ruusbroeccollege en het Maria Assumptalyceum;
5.
de heer GYSSELS Lionel, bestuurder van vennootschap-
3 pen, en zijn echtgenote mevrouw VAN DUYNSLAEGER Machteld, regentes, samenwonende te 1853 Grimbergen, Nieuwe-laan 119, bus 4, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Gwendolyn en Freya, die school lopen in het Maria Assumptalyceum; 6.
de heer HARDEMAN Jan, advocaat, en zijn echtgenote Mevrouw LUYTEN Machteld, tandarts, samenwonende te 1861 Wolvertem, Oppemstraat 121, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Evert, Nele, Koenraad en Elke, die school lopen in het Jan van Ruusbroeccollege en het Maria Assumptalyceum;
7.
de heer VANDEKERCKHOVE Paul, juridisch en financieel adviseur, en zijn echtgenote mevrouw STEVERLYNCK Beatrice, regentes, samenwonende te 115O Brussel, Sint-Janslaan 3, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Alexandre, Xavier en Yves, die school lopen in het Sint-Jan Berchmanscollege;
8.
de heer VAN DEN TROOST Felicien, handelaar, en zijn echtgenote mevrouw HAEMS Rita, verpleegster, samenwonende te 1853 Strombeek, Grimbergsesteenweg 157, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Dennis, Sofie, Kirsten en Wouter, die school lopen in het Kardinaal Mercierinstituut, het Maria Assumptalyceum en het Jan van Ruus broeccollege;
9.
de heer VAN DER SCHUEREN Frank, advocaat, en zijn echtgenote mevrouw DE NEVE Marie-Louise, bediende, samenwonende te 1850 Grimbergen, Spaanse Lindebaan 122, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Jeroen, Dries en Astrid, die school lopen in het Jan van Ruusbroeccollege en het Maria Assumptalyceum;
4
1O.
de heer KESTENS Luc, arts, en zijn echtgenote mevrouw DELCOL Daniella, huisvrouw, samenwonende te 1860 Meise, Heideroosje 1, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Yann en Carl, die school lopen in het Maria Assumptalyceum en de Vrije Basisschool;
11.
de heer WILLEMEYNS Lucas, directeur sociale zaken, en zijn echtgenote mevrouw VAN DER STICHELEN Lieve, kinesitherapeute, samenwonende te 1852 Beigem, Meerstraat 63, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Frédérique en Myriam, die school lopen in het Maria Assumptalyceum;
12.
de heer NEVEN Luc, dierenarts, en zijn echtgenote mevrouw VANDEMOORTELE Helga, lerares, samenwonende te 362O Lanaken, Smeetsstraat 92, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Gregory, Marilyn en Christopher, die school lopen in het Sint-Jan Berchmanscollege en de Vrije Basisschool;
13.
de heer WILLEMS Alex, industrieel landbouwingenieur, en zijn echtgenote mevrouw SCHOOFS Louisa, huisvrouw, samenwonende te 3660 Opglabbeek, Roexeinde 7, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Edith, Lode en Tea, die school lopen in het O.L.Vrouwlyceum en het Sint-Jan Berchmanscollege;
14.
de heer GOOSSENS Jaak, handelaar, en zijn echtgenote mevrouw KNOOPS Lisette, huisvrouw, samenwonende te 366O Opglabbeek, Vinkenkantstraat 11, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Kim en Sven, die school lopen in het O.-L.-Vrouwlyceum en de Vrije Bassisschool;
5 15.
de heer LEMMENS Joseph, huisarts, en zijn echtgenote mevrouw SCHLICKER Christine, huisvrouw, samenwonende te 36OO Genk, Rozenkranslaan 31, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Marie-Elisabeth en Alix, die school lopen in het O.-L.-Vrouwlyceum;
16.
de heer DEDECKER Marc, personeelsdirecteur, en zijn echtgenote mevrouw SOENEN Monique, vroedvrouw, samenwonende te 36O1 Zutendaal, Molenblookstraat 27, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Karen en Inke, die school lopen in het O.-L.-Vrouwlyceum;
17.
de heer ERVEN William, geneesheer, en zijn echtgenote mevrouw SPAAS Marie-Thérèse, verpleegster, samenwonende te 362O Lanaken, Heiwijckstraat 33, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Karel, Greet en Ingrid, die school lopen in het H.Hartcollege, het O.-L.-Vrouwlyceum en de Vrije Basisschool;
18.
de heer NEIJENS Laurens, magazijnbediende, en zijn echtgenote mevrouw WILLEMS Anna, winkelbediende, samenwonende te 366O Opglabbeek, Elf Septemberlaan 14, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Karen en Elke, die school lopen in het O.-L.-Vrouwlyceum;
19.
de heer MESOTTEN Frans, neuropsychiater, en zijn echtgenote mevrouw WILLEMANS Milou, lerares, samenwonende te 37OO Tongeren, Dashovenstraat 245, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Dieter, Niels en Katrien, die school lopen in het O.-L.-Vroucollege en het Virga Jesse Humaniora;
6 2O.
de heer VAN ROBAYS Johan, geneesheer, en zijn echtgenote BLOMME An, lic. economische wetenschappen, samenwonende te 36OO Genk, Margarethalaan 73, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Maaike, Hans en Mattias, die school lopen in het O.-L.-Vrouwlyceum, het Sint-Jan Berchmanscollege en de Sint-Michielsschool;
21.
de heer VYDT Marc, geneesheer, en zijn echtgenote mevrouw KOSLOWSKI Anne-Marie, huisvrouw, samenwonende te 91OO Sint-Niklaas, Dr. Van Raemdonckstraat 8, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Tom, Sofie en Julie, die school lopen in de Abdijschool Dendermonde en het I.D.C.O. Antwerpen; 22.
de heer DE WOLF Thiery, manager, en zijn echtgenote mevrouw DE CLEEN Erica, med. laborante, samenwonende te 91OO Sint-Niklaas, Kettermuitstraat 43, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Muriel en Stephane, die school lopen in het I.D.C.O. Antwerpen en de Abdijschool Dendermonde;
23.
de heer RENIERS Bob, bediende, en zijn echtgenote mevrouw VAN CAUTEREN Anne-Marie, handelaarster, samenwonende te 9160 Lokeren, Azalealaan 1O, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Sabine, Bruno en Bert, die school lopen in het Sint-Lievenscollege Gent en het SintLodewijkscollege Lokeren; 24.
de heer HENAUW Jean-Pierre, zaakvoerder, en zijn echtgenote mevrouw DE WAELE Linda, huisvrouw, samenwonende te 9O7O Destelbergen, Dendermondsesteenweg 939, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Caroline en Peter, die school lopen in O.-L.-Vr. Presentatie en het Sint-
7 Lievenscollege Gent; 25.
de heer MATTHYS Ludo, makelaar, en zijn echtgenote mevrouw MAES Mireille, huisvrouw, samenwonende te 916O Lokeren, Durmelaan 78, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarig kind Sofie, dat school loopt in O.-L.-Vr. Presentatie;
26.
de heer DUPONT Kamiel, geneesheer, en zijn echtgenote mevrouw TEMMERMAN Annemie, huisvrouw, samenwonende te 922O Moerzeke, Aubroeckstraat 18A, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Matthias, Thomas, Jasper en Ben, die school lopen in de Abdijschool Dendermonde en de Gemeentelijke Lagere Jongensschool Moerzeke;
27.
de heer OPSOMER Michel, verkoopsinspecteur, en zijn echtgenote mevrouw DE DONDER Mimi, verpleegster, samenvonende te 924O Zele, Dr.A. Rubbensstraat 42, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Olivier en Vincent, die school lopen in de Abdijschool Dendermonde en Pius X Zele;
28.
de heer DEMEESTER Etienne, ingenieur, en zijn echtgenote mevrouw DE BORGGRAEVE Rita, boekhoudster, samenwonende te 9111 Belsele, Schryberg 223, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Steven en Sabine, die school lopen in SintJozef Klein Seminarie en O.-L.-Vr. Presentatie te Sint-Niklaas;
29.
de heer HULPIAU Guy, bankfunctionaris, en zijn echtgenote mevrouw DE ZUTTER Monique, medisch assistente, samenwonende te 91OO Sint-Niklaas, Paddeschootdreef 79, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Xavier en Astrid, die school lopen in het Sint-Jozef College en O.-L.-
8 Vr.Presentatie; 30.
de heer SIERENS Marc, arts, en zijn echtgenote mevrouw ROBBERECHTS Annie, apotheker, samenwonende te 91OO Sint-Niklaas, Rietvelde 34, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Johan, Ann en Thomas, die school lopen in het SintJozefscollege Turnhout, het Instituut H. Familie en het Sint-Jozef Klein Seminarie te Sint-Niklaas;
31.
de heer BUYSSE, bankier, en zijn echtgenote mevrouw DHONDT Christiane, lic.kunstgeschiedenis, samenwonende te 917O Sint-Pauwels, Ettingestraat 21, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Dieter, Tineke en Ann, die school lopen in de Abdijschool Dendermonde en het Instituut H. Familie te Sint-Niklaas;
32.
de heer VEULEMANS Gerrit, banketbakker, en zijn echtgenote mevrouw DRIES Simonne, helpster, samenwonende te 2850 Boom, E. Vanderveldestraat 31/2, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Bart en Dries, die school lopen in het St.-Ritacollege en de Abdijschool Dendermonde;
33.
de heer MATHOT Walter, zaakvoerder, en zijn echtgenote mevrouw DIERICKX Monique, samenwonende te 2OOO Antwerpen, Sint-Jacobsmarkt 56, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Marian, Filip en Pieter, die school lopen in het I.D.C.O. en het Sint-Jan Berchmanscollege;
34.
de heer MALLENTJER Emile, bediende, en zijn echtgenote mevrouw LE CLEF Béatrice, apotheker, samenwonende te 26OO Berchem, Grote Steenweg 1O3-1O5, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Marie-Frédérique, Cécile, Edouard en
9 Nathalie, die school lopen in het Willibrord College, het I.D.C.O. en het O.-L.-Vrouwe College; 35.
de heer SWENDEN Michel, steenbakker, en zijn echtgenote mevrouw VAN COPPENOLLE Viviane, huisvrouw - tolk, samenwonende te 2O2O Antwerpen, Della Faillelaan 6OA, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Eric, Alexia en Marie-Noël, die school lopen in het O.-L.-Vrouwe College en het I.D.C.O.;
36.
de heer VAN LOOY Luc, anesthesioloog, en zijn echtgenote mevrouw MARNEF Chantal, apotheker, samenwonende te 2O2O Antwerpen, Alfred Coolsstraat 7, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Emmanuel en Anneleen, die school lopen in het O.-L.-Vrouwe College en het I.D.C.O.;
37.
de heer HAESENDONCKX Frans, bestuurder, en zijn echtgenote mevrouw VERBRUGGEN Marie-Rose, bediende samenwonende te 24OO Mol-Wezel, Albertlaan 46, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Petra en Nathalie, die school lopen in Sint-Dimpnalyceum;
38.
de heer THIELS Luc, geneesheer, en zijn echtgenote mevrouw VAN GRAMBEREN Rita, apotheker, samenwonende te 32O1 Aarschot, Veerlestraat 2, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Katrien, Ruth en Lieven, die school lopen in het SintDimpnalyceum;
39.
de heer VAES André, bediende, en zijn echtgenote mevrouw HOOYBERGS Rita, bediende, samenwonende te 24OO Mol, Sijsjesstraat 16, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Liesbeth, Sofie en Nathalie, die school lopen in het Sint-
10 Dimpnalyceum en de Vrije Lagere Meisjesschool Mol; 40.
de heer MENNENS Paul, zelfstandige, en zijn echtgenote mevrouw LODEWIJCKX Maria, huisvrouw, samenwonende te 246O Kasterlee, Goor 23, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Kato en Jef, die school lopen in het Sint-Dimpnalyceum en het SintAloysiuscollege;
41.
de heer VAN CANEGEM-ARDIJNS Marc, docent, en zijn echtgenote mevrouw DE VISSCHER Bernadette, huisvrouw, samenwonende te 244O Geel, Spreeuwenstraat 17, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Isabelle, Ingrid en Karel, die school lopen in het Sint-Dimpnalyceum en het SintAloysiuscollege;
42.
de heer COLLART Jean, technisch ingenieur, en zijn echtgenote mevrouw DELAFONTAINE Armelle, huisvrouw, samenwonende te 26OO Berchem, Generaal van Merlenstraat 16, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Olivier, Veronique en Anne-Frédérique, die school lopen in het Sint-Willebrorduscollege en het Sint-Jozefinstituut;
43.
de heer VAN DEN EYNDE Luc, bediende, en zijn echtgenote mevrouw D'HONDT Elisabeth, apotheker, samenwonende te 2O18 Antwerpen, Edelinckstraat 18, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Evelyne, Dominique en Stephan, die school lopen in het I.D.C.O. en het O.-L.-Vrouwe College;
44.
de heer LAUWERS Wilfried, handelaar, en zijn echtgenote mevrouw PERSOON Ingrid, huisvrouw, samenwonende te 887O Izegem, Wallemotestrat 88, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Barbara en Patricia, die school lopen in het
11 Bisschoppelijk Lyceum; 45.
de heer VANLEDE luc, orthopedisch chirurg, en zijn echtgenote mevrouw DENYS Manuelle, huisvrouw, samenwonende te 8900 Ieper, Ter Olmen 8, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Frederik en Evelien, die school lopen in het SintVincentiuscollege en het O.-L.-Vrouw Ter Nieuwe Plant;
46.
de heer VERHAEGHE Luc, technisch tekenaar, en zijn echtgenote mevrouw VANDERHEEREN Yvette, onthaalmoeder, samenwonende te 887O Izegem, Oekensestraat 29, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Tineke, Tom en Jan, die school lopen in het Bisschoppelijk Lyceum, het Sint-Jozefscollege en de H.Hartschool;
47.
de heer VANACKER Georges, schoenfabrikant, en zijn echtgenote mevrouw PLANCKAERT Marie-Josée, huisvrouw, samenwonende te 88OO Oekene-Roeselare, Boskantstraat 8O, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Barbara, Vanessa en Sarah, die school lopen in het Bisschoppelijk Lyceum;
48.
de heer ACOU Jan, geneesheer-radioloog, en zijn echtgenote mevrouw MORTIER Leen, huisvrouw, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Marjan en Willem-Jan, die school lopen in het O.-L.-Vrouw Ter Nieuwe Plant en het Sint-Vicentiuscollege;
49.
mevrouw DESMET Truss, schoolhoofd, wonende te 88OO Roeselare, Stadenstraat 46, handelend zowel in eigen naam als in naam van haar minderjarige kinderen Stephanie en Thomas, die school lopen in het Bisschoppelijk Lyceum en het Klein Seminarie;
12 50.
de heer DEPRE Eddy, nijveraar, en zijn echtgenote mevrouw VAN STEENBERGE Christiane, huisvrouw, samenwonende te 873O Beernem, Bloemendalestraat 38, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Annick, Caroline, Birgit en Edward, die school lopen in het Sint-Pietersinstituut Gent en de Abdijschool Dendermonde;
51.
de heer BORREMANS Walter, bankbediende, en zijn echtgenote mevrouw COURTENS Roos, verpleegkundige, samenwonende te Brugge-Sint-Andries, Burggr. de Nieulantlaan 46, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Griet, Nele en Ruben, die school lopen in Hemelsdaele Brugge, het Instituut H. Familie en het Sint-Leocollege;
52.
de heer DEBRUYNE Paul, griffier, en zijn echtgenote mevrouw GOVAERT Vera, konfektiewinkelmeesteres, samenwonende te 863O Veurne, Hogebrugstraat 5, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Ellen en Siegfried, die school lopen in het Bisschoppelijk College;
53.
de heer DUDAL Ivan, musicus, en zijn echtgenote mevrouw VANLEDE Annemie, regentes, samenwonende te 831O Brugge, Dampoortstraat 11, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Willem, Roelant en Katrien;
54.
de heer MEKEIRLE Marc, geneesheer, en zijn echtgenote mevrouw PARMENTIER Johanna, tandarts, samenwonende te 88OO Roeselare, Meensesteenweg 328, handelend zowel in eigen naam als in naam van hun minderjarige kinderen Marleen en Maarten.
Bij hetzelfde verzoekschrift hebben voormelde verzoekers eveneens beroep tot vernietiging van dezelfde artikelen
13 ingesteld.
II.
DE RECHTSPLEGING
Bij beschikking van 21 december 1990 heeft de voorzitter in functie, conform de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de leden van de zetel aangewezen. Bij beschikking van 15 januari 1991 heeft het Hof de dag van de terechtzitting voor het debat over de vordering tot schorsing bepaald op 29 januari 1991 en gezegd dat de eventuele schriftelijke opmerkingen van de in artikel 76, §4, van voormelde bijzondere wet op het Arbitragehof bedoelde gezagsorganen, ter griffie dienden toe te komen uiterlijk op 24 januari 1991. Bij aangetekende brieven van 16 januari 1991 is kennisgeving gedaan van voormeld inleidend verzoekschrift evenals van bedoelde beschikking aan voormelde gezagsorgangen, enerzijds, en van die beschikking aan verzoekers en hun raadsman, anderzijds. Bij beschikking van 24 januari 1991 heeft het Hof de terechtzitting verdaagd tot 5 februari 1991 op gemotiveerd schriftelijk verzoek van de raadsman van verzoekers, beschikking waarvan bij aangetekende brieven van 25 januari 1991 kennis is gegeven aan verzoekers en hun raadsman en aan voormelde gezagsorganen. De Vlaamse Executieve heeft op 24 januari 1991 een toelichtingsnota neergelegd ter griffie van het Hof. Bij memorie ingediend op 28 januari 1991 verklaren tussen te komen in het geding: de heer André DE WOLF, directeur-generaal van het
14
-
Nationaal Secretariaat van het Katholiek Onderwijs, wonende te 17OO Dilbeek, Schilderkunstlaan 64; de heer Antoine BOONE, secretaris-generaal van het Nationaal Verbond van het Katholiek Onderwijs, wonende te 115O Brussel, François Gaystraat 129.
Ter terechtzitting van 5 februari 1991: zijn verschenen : Mr. Ph. LEROY, advocaat bij de balie te Gent, voor voormelde verzoekers; Mr. P. VAN ORSHOVEN, advocaat bij de balie te Brussel, Mr. E. MONARD en Mr. K. GEELEN, advocaten bij de balie te Hasselt, voor de Vlaamse Executieve, Jozef II-straat 3O, 1O4O Brussel; Mr. P. LEMMENS, advocaat bij de balie te Brussel, voor voornoemde tussenkomende partijen; -
hebben de rechters-verslaggevers F. DEBAEDTS en D. ANDRE verslag uitgebracht en daarbij vragen gesteld aan partijen.
-
heeft Mr. LEROY verklaart dat hij niet onmiddellijk kon antwoorden op alle vragen gericht aan verzoekers;
-
heeft het Hof beslist de zaak in voortzetting uit te stellen op de terechtzitting van 21 februari 1991 terwijl het de verzoekers heeft uitgenodigd een schriftelijke nota m.b.t. de door verslaggevers gestelde vragen te laten toekomen aan het Hof uiterlijk op 14 februari 1991.
Verzoekers hebben op 14 februari 1991 een nota met bij lagen neergelegd ter griffie van het Hof. Ter terechtzitting van 21 februari 1991:
15 -
zijn dezelfde advocaten verschenen; hebben de rechters-verslaggevers F. ANDRE verslag uitgebracht; zijn de advocaten gehoord; is de zaak in beraad genomen.
DEBAEDTS
en
D.
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 62 en volgende van voormelde wet op het Arbitragehof, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof. III. ONDERWERP VAN DE BESTREDEN BEPALINGEN De artikelen 47 tot 63 van het bestreden decreet handelen over de structuur van het voltijdse secundair onderwijs, de organisatie van de studie in dit onderwijs, het minimum lessenrooster ervan en over de omkaderingsnormen die voor dit onderwijs gelden; Die bepalingen vervangen de vroegere types I (vernieuwd secundair onderwijs) en II (traditioneel onderwijs) door één enkel type, waarbinnen echter (een naargelang de graden en leerjaren) stijgende differentiatie aanwezig is. De Vlaamse Executieve kan tevens aan onderwijsinstellingen individuele afwijkingen verlenen op het aantal lesuren dat in de eerste graad aan de basisvorming moet worden besteed. Deze afwijkingen dienen gebaseerd te zijn op de aan de betrokken onderwijsinstellingen eigen " progammatische, methodologische of pedagogische inzichten" en dienen hetzelfde studiepeil voor de basisvorming te garanderen. Krachtens artikel 60 van het bestreden decreet treedt die nieuwe structuur van het secundair onderwijs geleidelijk, leerjaar na leerjaar, in werking, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad op 1 september 1989. Voor de leerlingen die hun studie in het voltijdse secun-
16 dair onderwijs hebben aangevat vóór het in werking treden van de nieuwe structuur, bepaalt de Vlaamse Executieve de regels volgens welke zij hun studie kunnen voltooien, waarbij de Executieve rekening dient te houden met de "rechten van de leerlingen op de voortzetting van de voordien aangevatte studie en dit binnen de normale studieduur". De artikelen 76 tot 84 wijzigen een aantal bepalingen uit de onderwijswetgeving in functie van de nieuwe structuur van het onderwijs zoals uitgetekend door de artikelen 47 tot 63 van het bestreden decreet. Eerstgenoemde artikelen worden door de verzoekende partijen slechts aangevochten wegens samenhang met de artikelen 47 tot 63 van het bestreden decreet, met name "in zoverre zij als terminologie enkel in de nieuwe eenheidsstructuur voorzien". IV.
IN RECHTE
1.A.1.
De verzoekers wijzen erop dat de onderwijsvrijheid die door artikel 17 van de Grondwet wordt gewaarborgd, de vrijheid omvat voor de ouders om hun kinderen onderwijs te laten volgen in een instelling van hun keuze. Hieruit volgt volgens hen dat ze als ouders belang hebben bij een beroep tot vernietiging van een decreet dat deze onderwijsvrijheid beperkt door een eenvormig type van secundair onderwijs in te voeren.
1.A.2.
De Vlaamse Executieve is daarentegen van oordeel dat het belang van de individuele verzoekers onvoldoende omschreven is, niet rechtstreeks en persoonlijk is omdat de bestreden artikelen enkel tot de inrichtende machten zijn gericht, en dat de verzoekende partijen niet ongunstig worden geraakt door de bestreden bepalingen.
17 1.A.3.
Ook de verzoekers tot tussenkomst zijn om dezelfde redenen als de Vlaamse Executieve van oordeel dat de individuele verzoekers geen rechtstreeks belang hebben om de vernietiging van de bestreden artikelen te vragen.
2.A.1. Een eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 17, §1, van de Grondwet doordat het bestre-den decreet het eenvormig type in het secundair onderwijs verplicht stelt voor scholen die subsidies wensen te ontvangen, waardoor het traditioneel onderwijs niet meer in aanmerking komt om subsidies te ontvangen. Dit zou volgens de verzoekende partijen indruisen tegen de door de Grondwet gewaarborgde keuzevrijheid, die onderstelt dat de overheid subsidiërend tussenkomt om een veelzijdig aanbod van scholen met een eigen karakter, ook op het gebied van de opvoedingsmethodes, mogelijk te maken. 2.A.2.
In een tweede middel voeren de verzoekers de schending aan van de artikelen 6, 6bis en 17, §4, van de Grondwet doordat ingevolge de artikelen 47 tot 63 van het bestreden decreet enkel nog het " eenheidstype" in aanmerking komt voor subsidiëring op het niveau van het secundair onderwijs. Volgens de verzoekers zou hierdoor het gelijkheidsbeginsel geschonden worden daar er een ongelijkheid in het leven wordt geroepen, wat het uitoefenen van het recht op het inrichten en genieten van onderwijs betreft, tussen de onderwijsinstellingen waarin volgens het "eenheidstype" onderwijs wordt verstrekt en andere ondewijsinstellingen, daar enkel die eerste instellingen voor subsidiëring in aanmerking komen. Dit onderscheid is volgens de verzoekers discriminerend daar het onderscheid onvoldoende verband houdt met het nagestreefde doel en omdat er een wanverhouding
18 bestaat tussen het doel en de aangewende middelen. 2.A.3.
Deze middelen zijn volgens de verzoekende partijen ernstig zodat meteen de eerste voorwaarde om de bestreden bepalingen te kunnen schorsen, aanwezig is.
2.A.4.
Ook aan de tweede voorwaarde om tot schorsing te kunnen overgaan - de aanwezigheid van een risico dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden bepalingen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou kunnen veroorzaken -, is volgens de verzoekende partijen voldaan.
Door de inwerkingtreding van de bestreden bepaling op 1 september 1989, blijven duizenden leerlingen verstoken van traditioneel onderwijs. Hierdoor ontstaat een nagenoeg onherstelbare cesuur in hun opleiding in het secundair onderwijs tot op het ogenblik dat opnieuw traditioneel onderwijs zal kunnen worden verstrekt. Wanneer kinderen na de vernietiging van het decreet opnieuw traditioneel onderwijs kunnen volgen, kunnen zij dit niet zonder dat er een onderbreking in dat type van onderwijs is geweest, wat met name zo is voor kinderen die vanaf het schooljaar 1989-90 verplicht zijn geweest om het secundair onderwijs volgens het eenheidstype te volgen. TEN AANZIEN VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP TOT VERNIETIGING 1.B.1.
Uit artikel 21 van de bijzondere wet van 6 januari 19 89 op he
19 t Ar bi tr ag eh of vo lg t da t ee n vo rd er in g tot schorsing niet dan samen met een beroep tot vernietiging of na het instellen van zulk een beroep kan worden aangebracht. De vordering tot schorsing is derhalve ondergeschikt aan het beroep tot vernietiging. Daaruit volgt dat de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging, inzonderheid het voorhanden zijn van het belang dat wettelijk vereist is voor het instellen van een zodanig beroep, reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing dient te worden betrokken. A.
Wat de handelingsbekwaamheid van de V.Z.W. OTO
betreft
20 1.B.2.
Artikel 13 van de wet van 27 juni 1921, "waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend", verleent uitdrukkelijk aan de raad van beheer de bevoegdheid om de vereniging in rechte te vertegenwoordigen. Ten deze werd de beslissing om het beroep in te stellen genomen door de algemene vergadering en niet door de raad van beheer van de V.Z.W. OTO . Daar aldus de beslissing door een niet-bevoegd orgaan is genomen, lijken het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing, uit het onderzoek waartoe het Hof is kunnen overgaan in het kader van de vordering tot schorsing, niet-ontvankelijk te zijn. Hieraan wordt geen afbreuk gedaan door overweging 1.B.3. van het arrest nr.40/90 van het Hof van 21 december 1990, die enkel betrekking heeft op het geval dat de samenstelling van de raad van beheer volledig identiek is aan die van de algemene vergadering, wat voor de V.Z.W. OTO niet het geval is. Nu het door de V.Z.W. OTO ingestelde beroep tot vernietiging op grond van de voorafgaande overwegingen niet ontvankelijk lijkt te zijn, dienen andere gronden van niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het beroep ingesteld door de V.Z.W. OTO niet te worden onderzocht. B.
Wat het belang van de overige verzoekers betreft
1.B.3.
De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereisen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep instelt, doet blijken van een belang; hieruit volgt dat de actio popularis niet toelaatbaar is. Het vereiste belang is slechts aanwezig bij diegenen die door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig in hun situatie zouden kunnen
21 worden geraakt. 1.B.4.
Uit de aan het Hof overgelegde studiegetuigschriften blijkt dat de leerlingen, van wie de ouders in eigen naam en als wettelijke vertegenwoordigers het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing hebben ingesteld, enerzijds klas lopen in het lager onderwijs en in het eerste en tweede leerjaar van het secundair onderwijs en anderzijds klas lopen in het derde, vierde, vijfde en zesde leerjaar van het middelbaar onderwijs en dat één betrokkene reeds is afgestudeerd. De door het bestreden decreet ingevoerde onderwijsstructuur treedt slechts leerjaar na leerjaar in werking, te beginnen op 1 september 1989 met het eerste leerjaar van de eerste graad, terwijl de Vlaamse Executieve met toepassing van artikel 60 van het bestreden decreet de regels bepaalt volgens welke de leerlingen die hun studie in het voltijdse secundair onderwijs hebben aangevat vóór het inwerking treden van de nieuwe structuur, hun studie kunnen voltooien, waarbij de Executieve rekening dient te houden met de rechten van de leerlingen op de voortzetting van de voordien aangevatte studie en dit binnen de normale studieduur.
Die bepalingen beletten geenszins dat de leerlingen van het derde, vierde, vijfde en zesde leerjaar verder les zouden volgen in het vroegere type II van het secundair onderwijs. Immers, in zoverre hun schoolcarrière een normaal verloop kent, kunnen de bestreden bepalingen nooit op hen van toepassing zijn, terwijl wanneer zulks niet het geval is, de Executieve krachtens artikel 60 van het bestreden decreet bepalingen dient uit te vaardigen die de continuteit in hun voordien aangevatte studies waarborgen. Bovendien hebben de bestreden bepalingen geen enkel rechtsgevolg ten aanzien van reeds in het
22 secundair onderwijs afgestudeerde leerlingen. Hieruit volgt dat enkel de verzoeken die zijn ingediend door de ouders waarvan de kinderen klas lopen in het lager onderwijs of in de eerste twee jaren van het secundaire onderwijs ontvankelijk zijn met betrekking tot het vereiste belang. 1.B.5.
De andere opgeworpen excepties van niet-ontvankelijkheid, afgeleid uit het ontbreken van het rechtstreeks en persoonlijk karakter van het belang bij het aanvechten van de bestreden bepalingen en uit het feit dat de verzoekende partijen niet ongunstig zouden kunnen worden geraakt door de bestreden bepalingen, kunnen niet los worden gezien van de grond van de zaak zodat ze samen ermee dienen te worden behandeld. TEN AANZIEN VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK TOT TUSSENKOMST
2.B.1.
Artikel 87, §2, van de bijzondere wet op het Arbitragehof bepaalt: "§2. Wanneer het Arbitragehof uitspraak doet op beroepen tot vernietiging als bedoeld in artikel 1, kan ieder die van een belang doet blijken, zijn opmerkingen in een memorie aan het Hof richten binnen dertig dagen na de bekendmaking voorgeschreven in artikel 74. Hij wordt daardoor geacht partij in het geding te zijn".
2.B.2.
Op voorwaarde dat de verzoekers tot tussenkomst binnen de door de wet gestelde termijn een memorie indienen en doen blijken van het wettelijk vereiste belang, zijn ze partij in het gehele geschil met inbegrip van de schorsingsprocedure. De vordering tot schorsing is immers ondergeschikt aan het beroep tot vernietiging en de tussenkomende partij kan evenzeer belang hebben om tussen te komen in de procedure tot schorsing als
23 in de procedure tot vernietiging. 2.B.3.
Het belang van een verzoeker tot tussenkomst onderscheidt zich van het belang van de verzoekende partij : het bestaat bij elke persoon die door de beslissing van het Hof met betrekking tot de bestreden norm in zijn situatie direct zou kunnen worden geraakt. Ten deze beroepen de verzoekers tot tussenkomst zich op hun hoedanigheid van beleidsverantwoordelijken van koepelorganisaties van katholieke scholen en op het feit dat ze persoonlijk betrokken zijn in een ander rechtsgeschil met verschillende van de verzoekende partijen, waarin ze onder meer argumenten laten gelden die op de bestreden bepalingen steunen. Uit het beperkte onderzoek waartoe het Hof is kunnen overgaan blijkt dat het verzoek tot tussenkomst als ontvankelijk kan worden aangezien in het raam van de vordering tot schorsing. TEN AANZIEN VAN DE VORDERING TOT SCHORSING
3.B.1.
Naar luid van artikel 2O, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing zou kunnen worden besloten : 1°
de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn;
2°
de
onmiddellijke
uitvoering
van
de
bestreden
regel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen. Ter beoordeling van de tweede voormelde voorwaarde bepaalt artikel 22 van dezelfde wet bovendien :"De vordering bevat een uiteenzetting van de feiten
24 waaruit moet blijken dat de onmiddellijke toepassing van de bestreden norm een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen". 3.B.2.
Luidens die bepaling kan een moeilijk ernstig nadeel door het Hof als zodanig erkend wanneer het verzoekschrift een bevat van concrete feiten van die dergelijk nadeel eruit kan blijken.
te herstellen slechts worden uiteenzetting aard dat een
De verzoekers voeren in hun verzoekschrift geen enkel concreet feit aan waaruit blijkt dat ten opzichte van ieder van hen aan deze vereiste is voldaan. 3.B.3.
Ook in de onderstelling dat de verzoekers als moeilijk te herstellen ernstig nadeel aanvoeren dat hun eigen kinderen krachtens de bestreden bepalingen onderwijs volgens het nieuwe type dienen te volgen, stelt het Hof vast dat de bestreden bepalingen in ieder geval niet op substantiële wijze de realisatie van de onderwijsvisie van de betrokkenen beletten. De bestreden bepalingen laten immers zowel een, naargelang van de graden en leerjaren, stijgende differentiatie toe die is afgestemd op de opvattingen betreffende de intrinsieke waarde van bepaalde vakken, als een differentiatie die is afgestemd op de verschillen in bekwaamheid tussen verscheidene leerlingen. Zonder zich nu reeds te moeten uitspreken over de draagwijdte van de grondwettelijke onderwijsvrijheid, stelt het Hof vast dat de verzoekers het voorhanden zijn van een risico van een moeilijk te herstellen 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, niet bewijzen. ernstig nadeel, in de zin van artikel 20,
3.B.4.
In zoverre het argument van de verzoekende partijen dat in geval van niet-schorsing een nagenoeg onher-
25 stelbare cesuur zou ontstaan in de opleiding van hun kinderen, zou verwijzen naar de moeilijkheden die zouden rijzen om na een vernietiging opnieuw om te schakelen naar het traditioneel onderwijs, stelt het Hof vast dat die moeilijkheden zich evenzeer voordoen wanneer de betrokken leerlingen ten gevolge van de schorsing van de bestreden bepalingen, in het midden van het schooljaar, opnieuw zouden moeten overschakelen naar het vroeger type II van het secundair onderwijs. Een schorsing van de bestreden bepaling vermag dus geenszins het aangevoerde nadeel uit de weg te ruimen. Bovendien zou een schorsing, midden in het schooljaar, een bovenmatig groot nadeel veroorzaken voor andere leerlingen wier ouders de door verzoekers bestreden bepalingen niet aanvechten en voor andere participanten aan het onderwijsgebeuren, zoals de leraars, de schooldirecties en de inrichtende machten. 3.B.5.
Uit wat voorafgaat volgt dat de vordering tot schorsing dient te worden verworpen.
26 OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de vordering tot schorsing. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, conform artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 maart 1991.
De griffier,
L. POTOMS
De voorzitter,
J. DELVA
_________________________ Numéro du rôle : 254 __________________________ Arrêt n° 6/91 du 26 mars 1991 __________________________
A R R E T _________
En cause
:
la demande de suspension des articles 47 à 63 inclus et 76 à 84 inclus du décret de la Communauté flamande du 31 juillet 1990 "betreffende het onderwijs - II" (concernant l'enseignement II).
La Cour d'arbitrage, composée des présidents J. DELVA et I. PETRY, et des juges J. WATHELET, D. ANDRE, F. DEBAEDTS, K. BLANCKAERT et L.P. SUETENS, assistée par le greffier L. POTOMS, présidée par le président J. DELVA, après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant :
* *
*
2
I.
OBJET DE LA DEMANDE Par requête envoyée à la Cour par lettre recommandée portant le cachet de la poste du 20 décembre 1990, la suspension des articles 47 à 63 inclus et 76 à 84 inclus du décret de la Communauté flamande du 31 juillet 1990 concernant l'enseignement-II est demandée par : 1.
L'association sans but lucratif OTO (Organisatie Traditioneel Onderwijs), dont le siège est établi à Saint-Nicolas, Dr. Van Raemdonckstraat 8;
2.
Monsieur Walter BUGGENHOUT, industriel, et son épouse Lieve VANDERSTRAETEN, ménagère, demeurant ensemble à 1785 Merchtem, Koeweidestraat 50, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Kurt, Peter, Elke et Inga, qui fréquentent le Jan van Ruusbroeccollege et le Maria Assumptalyceum;
3.
Monsieur Xavier DE KESEL, avocat, et son épouse Madame Catherine NELIS, ménagère, demeurant ensemble à 1780 Wemmel, avenue des Hirondelles 8, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs William, Jane et Ann, qui fréquentent le Jan van Ruusbroeccollege et le Maria Assumptalyceum;
4.
Monsieur Paul GROUWELS, avocat, et son épouse Madame Erna VAN DEN BERGHE, fonctionnaire, demeurant ensemble à 1020 Bruxelles, chaussée Romaine 515, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Peter, Kristien et Katia, qui fréquentent le Jan van Ruusbroeccol-
3 lege et le Maria Assumptalyceum; 5.
Monsieur Lionel GYSSELS, administrateur de sociétés, et son épouse Madame Machteld VAN DUYNSLAEGER, régente, demeurant ensemble à 1853 Grimbergen, Nieuwelaan 119, boîte 4, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Gwendolyn et Freya, qui fréquentent le Maria Assumptalyceum;
6.
Monsieur Jan HARDEMAN, avocat, et son épouse Madame Machteld LUYTEN, dentiste, demeurant ensemble à 1861 Wolvertem, Oppemstraat 121, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Evert, Nele, Koenraad et Elke, qui fréquentent le Jan van Ruusbroeccollege en le Maria Assumptalyceum;
7.
Monsieur Paul VANDEKERCKHOVE, conseiller juridique et financier, et son épouse Madame Beatrice STEVERLYNCK, régente, demeurant ensemble à 1150 Bruxelles, avenue Saint-Jean 3, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Alexandre, Xavier et Yves, qui fréquentent le Sint-Jan Berchmanscollege;
8.
Monsieur Felicien VAN DEN TROOST, commerçant, et son épouse Madame Rita HAEMS, infirmière, demeurant ensemble à 1853 Strombeek, Grimbergsesteenweg 157, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Dennis, Sofie, Kirsten et Wouter, qui fréquentent le Kardinaal Mercierinstituut, le Maria Assumptalyceum et le Jan van Ruusbroeccollege;
9.
Monsieur Frank VAN DER SCHUEREN, avocat, et son épouse Madame Marie-Louise DE NEVE, employée,
4 demeurant ensemble à 1850 Grimbergen, Spaanse Lindebaan 122, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Jeroen, Dries et Astrid, qui fréquentent le Jan van Ruusbroeccollege et le Maria Assumptalyceum; 10.
Monsieur Luc KESTENS, médecin, et son épouse Madame Danielle DELCOL, ménagère, demeurant ensemble à 1860 Meise, Heideroosje 1, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Yann et Carl, qui fréquentent le Maria Assumptalyceum et la Vrije Basisschool;
11.
Monsieur Lucas WILLEMYNS, directeur d'affaires sociales, et son épouse Madame Lieve VAN DER STIGHELEN, kinésithérapeute, demeurant ensemble à 1852 Beigem, Meerstraat 63, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Frédérique et Myriam, qui fréquentent le Maria Assumptalyceum;
12.
Monsieur Luc NEVEN, vétérinaire, et son épouse Madame Helga VANDEMOORTELE, enseignante, demeurant ensemble à 3620 Lanaken, Smeetsstraat 92, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Gregory, Marilyn et Christopher, qui fréquentent le Sint-Jan Berchmanscollege et la Vrije Basisschool;
13.
Monsieur Alex WILLEMS, ingénieur agronome industriel et son épouse Madame Louisa SCHOOFS, ménagère, demeurant ensemble à 3660 Opglabbeek, Roexeinde 7, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Edith, Lode et Tea, qui fréquentent le O.-L. Vrouwlyceum et le Sint-Jan Berchmanscollege;
5 14.
Monsieur Jaak GOOSSENS, commerçant, et son épouse Madame Lisette KNOOPS, ménagère, demeurant ensemble à 3660 Opglabbeek, Vinkenkantstraat 11, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Kim et Sven, qui fréquentent le O.-L. Vrouwlyceum et la Vrije Basisschool;
15.
Monsieur Joseph LEMMENS, médecin généraliste, et son épouse Madame Christine SCHLICKER, ménagère, demeurant ensemble à 3600 Genk, Rozenkranslaan 31, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Marie-Elisabeth et Alix, qui fréquentent le O.-L. Vrouwlyceum;
16.
Monsieur Marc DEDECKER, directeur du personnel, et son épouse Madame Monique SOENEN, sage femme, demeurant ensemble à 3601 Zutendaal, Molenblookstraat 27, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Karen et Inke, qui fréquentent le O.-L. Vrouwlyceum;
17.
Monsieur William ERVEN, médecin, et son épouse Madame Marie-Thérèse SPAAS, infirmière, demeurant ensemble à 3620 Lanaken, Heiwijckstraat 33, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Karel, Greet et Ingrid, qui fréquentent le H. Hartcollege, le O.-L. Vrouwlyceum et la Vrije Basisschool;
18.
Monsieur Laurens NEIJENS, employé d'entrepôt, et son épouse Madame Anna WILLEMS, employée de magasin, demeurant ensemble à 3660 Opglabbeek, Elf Septemberlaan 14, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Karen et Elke, qui fréquentent le O.-L. Vrouwlyceum;
6 19.
Monsieur Frans MESOTTEN, neuropsychiatre, et son épouse Madame Milou WILLEMANS, enseignante, demeurant ensemble à 3700 Tongres, Dashovenstraat 245, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Dieter, Niels et Katrien, qui fréquentent le O.-L. Vrouwcollege et le Virga Jesse Humaniora;
20.
Monsieur Johan VAN ROBAYS, médecin, et son épouse Madame An BLOMME, licenciée en sciences économiques, demeurant ensemble à 3600 Genk, Margarethalaan 73, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Maaike, Hans et Mattias, qui fréquentent le O.-L. Vrouwlyceum, le Sint-Jan Berchmanscollege et la Sint-Michielsschool;
21.
Monsieur Marc VYDT, médecin, et son épouse Madame Anne-Marie KOSLOWSKI, ménagère, demeurant ensemble à 9100 Saint-Nicolas, Dr. Van Raemdonckstraat 8, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Tom, Sofie et Julie, qui fréquentent la Abdijschool de Termonde et le I.D.C.O. d'Anvers;
22.
Monsieur Thierry DE WOLF, manager, et son épouse Madame Erica DE CLEEN, laborantine médicale, demeurant ensemble à 9100 Saint-Nicolas, Kettermuitstraat 43, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Muriel et Stephane, qui fréquentent le I.D.C.O. d'Anvers et la Abdijschool de Termonde;
23.
Monsieur Bob RENIERS, employé, et son épouse Madame Anne-Marie VAN CAUTEREN, commerçante, demeurant ensemble à 9160 Lokeren, Azalealaan 10, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de
7 leurs enfants mineurs Sabine, Bruno et Bert, qui fréquentent le Sint-Lievenscollege de Gand et le Sint-Lodewijkscollege de Lokeren; 24.
Monsieur Jean-Pierre HENAUW, gérant, et son épouse Madame Linda DE WAELE, ménagère, demeurant ensemble à 9070 Destelbergen, Dendermondsesteenweg 939, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Caroline et Peter, qui fréquentent le O.-L. Vr. Presentatie et le Sint-Lievenscollege de Gand;
25.
Monsieur Ludo MATTHYS, courtier, et son épouse Madame Mireille MAES, ménagère, demeurant ensemble à 9160 Lokeren, Durmelaan 78, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leur enfant mineur Sofie, qui fréquente le O.-L. Vr. Presentatie;
26.
Monsieur Kamiel DUPONT, médecin, et son épouse Madame Annemie TEMMERMAN, ménagère, demeurant ensemble à 9220 Moerzeke, Aubroeckstraat 18A, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Matthias, Thomas, Jasper et Ben, qui fréquentent la Abdijschool de Termonde et la Gemeentelijke Lagere Jongensschool de Moerzeke;
27.
Monsieur Michel OPSOMER, inspecteur des ventes, et son épouse Madame Mimi DE DONDER, infirmière, demeurant ensemble à 9240 Zele, Dr. A. Rubbensstraat 42, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Olivier et Vincent, qui fréquentent la Abdijschool de Termonde et le Pius Xe de Zele;
28.
Monsieur
Etienne
DEMEESTER,
ingénieur,
et
son
8 épouse Madame Rita DE BORGGRAEVE, comptable, demeurant ensemble à 9111 Belsele, Schryberg 223, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Steven et Sabine, qui fréquentent le Sint-Jozef Klein Seminarie et le O.-L. Vr. Presentatie à Saint-Nicolas; 29.
Monsieur Guy HULPIAU, employé de banque, et son épouse Madame Monique DE ZUTTER, assistante médicale, demeurant ensemble à 9100 Saint-Nicolas, Paddeschootdreef 79, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Xavier et Astrid, qui fréquentent le Sint-Jozef College et le O.-L. Vr. Presentatie;
30.
Monsieur Marc SIERENS, médecin, et son épouse Madame Annie ROBBERECHTS, pharmacienne, demeurant ensemble à 9100 Saint-Nicolas, Rietvelde 34, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Johan, Ann et Thomas, qui fréquentent le Sint-Jozefcollege de Turnhout, l'Instituut H. Familie et le Sint-Jozef Klein Seminarie à Saint-Nicolas;
31.
Monsieur BUYSSE, banquier, et son épouse Madame Christiane DHONDT, licenciée en histoire de l'art, demeurant ensemble à 9170 Sint-Pauwels, Ettingestraat 21, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Dieter, Tineke et Ann, qui fréquentent la Abdijschool de Termonde et l'Instituut H. Familie à Saint-Nicolas;
32.
Monsieur Gerrit VEULEMANS, pâtissier, et son épouse Madame Simonne DRIES, aidante, demeurant ensemble à 2850 Boom, E. Vanderveldestraat 31/2, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de
9 leurs enfants mineurs Bart et Dries, qui fréquentent le Sint-Ritacollege et la Abdijschool de Termonde; 33.
Monsieur Walter MATHOT, gérant, et son épouse Madame Monique DIERICKX, demeurant ensemble à 2000 Anvers, Sint-Jacobsmarkt 56, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Marian, Filip et Pieter, qui fréquentent le I.D.C.O. et le Sint-Jan Berchmanscollege;
34.
Monsieur Emile MALLENTJER, employé, et son épouse Madame Béatrice LE CLEF, pharmacienne, demeurant ensemble à 2600 Berchem, Grote Steenweg 103-105, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Marie-Frédérique, Cécile, Edouard et Nathalie, qui fréquentent le Willibrord College, le I.D.C.O. et le O.-L. Vrouwe College;
35.
Monsieur Michel SWENDEN, briquetier, et son épouse Madame Viviane VAN COPPENOLLE, ménagèreinterprète, demeurant ensemble à 2020 Anvers, Della Faillelaan 60A, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Eric, Alexia et Marie-Noël, qui fréquentent le O.-L. Vrouwe College et le I.D.C.O.;
36.
Monsieur Luc VAN LOOY, anesthésiologiste, et son épouse Madame Chantal MARNEF, pharmacienne, demeurant ensemble à 2020 Anvers, Alfred Coolsstraat 7, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Emmanuel et Anneleen, qui fréquentent le O.-L. Vrouwe College et le I.D.C.O.;
37.
Monsieur Frans HAESENDONCKX, administrateur, et
10 son épouse Marie-Rose VERBRUGGEN, employée, demeurant ensemble à 2400 Mol-Wezel, Albertlaan 46, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Petra et Nathalie, qui fréquentent le Sint-Dimpnalyceum; 38.
Monsieur Luc THIELS, médecin, et son épouse Madame Rita VAN GRAMBEREN, pharmacienne, demeurant ensemble à 3201 Aarschot, Veerlestraat 2, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Katrien, Ruth et Lieven, qui fréquentent le Sint-Dimpnalyceum;
39.
Monsieur André VAES, employé, et son épouse Madame Rita HOOYBERGS, employée, demeurant ensemble à 2400 Mol, Sijsjesstraat 16, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Liesbeth, Sofie et Nathalie, qui fréquentent le Sint-Dimpnalyceum et la Vrije Lagere Meisjesschool de Mol;
40.
Monsieur Paul MENNENS, indépendant, et son épouse Madame Maria LODEWYCKX, ménagère, demeurant ensemble à 2460 Kasterlee, Goor 23, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Kato et Jef, qui fréquentent le SintDimpnalyceum et le Sint-Aloysiuscollege;
41.
Monsieur Marc VAN CANEGEM-ARDIJNS, chargé de cours, et son épouse Madame Bernadette DE VISSCHER, ménagère, demeurant ensemble à 2440 Geel, Spreeuwenstraat 17, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Isabelle, Ingrid et Karel, qui fréquentent le SintDimpnalyceum et le Sint-Aloysiuscollege;
42.
Monsieur Jean COLLART, ingénieur technicien, et
11 son épouse Madame Armelle DELAFONTAINE, ménagère, demeurant ensemble à 2600 Berchem, Generaal van Merlenstraat 16, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Olivier, Veronique et Anne-Frédérique, qui fréquentent le Sint-Willibrorduscollege et le Sint-Jozefinstituut; 43.
Monsieur Luc VAN DEN EYNDE, employé, et son épouse Madame Elisabeth D'HONDT, pharmacienne, demeurant ensemble à 2018 Anvers, Edelinckstraat 18, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Evelyne, Dominique et Stephan, qui fréquentent le I.D.C.O. et le O.-L. Vrouwe College;
44.
Monsieur Wilfried LAUWERS, commerçant, et son épouse Madame Ingrid PERSOON, ménagère, demeurant ensemble à 8870 Izegem, Wallemotestraat 88, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Barbara et Patricia, qui fréquentent le Bisschoppelijk Lyceum;
45.
Monsieur Luc VANLEDE, chirurgien orthopédique, et son épouse Madame Manuella DENYS, ménagère, demeurant ensemble à 8900 Ypres, Ter Olmen 8, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Frederik et Evelien, qui fréquentent le Sint-Vincentiuscollege et le O.-L. Vrouw Ter Nieuwe Plant;
46.
Monsieur Luc VERHAEGHE, dessinateur industriel, et son épouse Madame Yvette VANDERHEEREN, gardienne d'enfants à domicile, demeurant ensemble à 8870 Izegem, Oekensestraat 29, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Tineke, Tom et Jan, qui fréquentent le
12 Bisschoppelijk Lyceum, le Sint-Jozefscollege et la H. Hartschool; 47.
Monsieur Georges VANACKER, fabricant de chaussures, et son épouse Madame Marie-Josée PLANCKAERT, ménagère, demeurant ensemble à 8800 Oekene-Roulers, Boskantstraat 80, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Barbara, Vanessa et Sarah, qui fréquentent le Bisschoppelijk Lyceum;
48.
Monsieur Jan ACOU, médecin radiologue, et son épouse Madame Leen MORTIER, ménagère, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Marjan et Willem-Jan, qui fréquentent le O.-L. Vrouw Ter Nieuwe Plant et le SintVincentiuscollege;
49.
Madame Truus DESMET, directrice d'école, demeurant à 8800 Roulers, Stadenstraat 46, agissant tant en son nom propre qu'au nom de ses enfants mineurs Stephanie et Thomas, qui fréquentent le Bisschoppelijk Lyceum et le Klein Seminarie;
50.
Monsieur Eddy DEPRE, industriel, et son épouse Madame Christiane VAN STEENBERGE, ménagère, demeurant ensemble à 8730 Beernem, Bloemendalestraat 38, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Annick, Caroline, Birgit et Edward, qui fréquentent le Sint-Pietersinstituut de Gand et la Abdijschool de Termonde;
51.
Monsieur Walter BORREMANS, employé de banque, et son épouse Madame Roos COURTENS, infirmière, demeurant ensemble à Brugge-Sint-Andries, Burggr. de Nieulantslaan 46, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Griet,
13 Nele et Ruben, qui fréquentent le Hemelsdaele Brugge, l'Instituut H. Familie et le Sint-Leocollege; 52.
Monsieur Paul DEBRUYNE, greffier, et son épouse Madame Vera GOVAERT, directrice d'un magasin de confection, demeurant ensemble à 8630 Furnes, Hogebrugstraat 5, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Ellen et Siegfried, qui fréquentent le Bisschoppelijk College;
53.
Monsieur Ivan DUDAL, musicien, et son épouse Madame Annemie VANLEDE, régente, demeurant ensemble à 8310 Bruges, Dampoortstraat 11, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Willem, Roelant et Katrien;
54.
Monsieur Marc MEKEIRLE, médecin, et son épouse Madame Johanna PARMENTIER, dentiste, demeurant ensemble à 8800 Roulers, Meensesteenweg 328, agissant tant en leur nom propre qu'au nom de leurs enfants mineurs Marleen et Maarten;
Par la même requête les requérants précités ont également introduit un recours en annulation des mêmes articles.
II.
LA PROCEDURE Par ordonnance du 21 décembre 1990, le président en exercice a désigné les membres du siège, conformément aux articles 58 et 59 de la loi spéciale du 6 janvier 1989.
14 Par ordonnance du 15 janvier 1991, la Cour a fixé l'audience pour les débats sur la demande de suspension au 29 janvier 1991 et dit que les observations écrites éventuelles des autorités visées à l'article 76, § 4, de la loi spéciale susdite sur la Cour d'arbitrage devaient parvenir au greffe le 24 janvier 1991 au plus tard. Par lettres recommandées du 16 janvier 1991, la Cour a notifié la requête introductive précitée et ladite ordonnance aux autorités précitées, d'une part, ainsi que cette ordonnance à la requérante et à leur conseil d'autre part. Par ordonnance du 24 janvier 1991, la Cour a reporté l'audience au 5 février 1991 suite à la demande motivée du conseil des requérants, ordonnance qui a été notifiée aux requérants, à leur conseil et aux autorités précitées, par lettres recommandées du 25 janvier 1991. L'Exécutif flamand a déposé une note explicative au greffe de la Cour le 24 janvier 1991. Par leur mémoire introduit le 28 janvier 1991, les personnes qualifiées ci-après déclarent intervenir dans l'affaire : -
Monsieur Andre DE WOLF, Directeur général du Secrétariat national de l'enseignement catholique, demeurant à 1700 Dilbeek, Schilderkunstlaan 64,
-
Monsieur Antoine BOONE, Secrétaire général de la Fédération nationale de l'enseignement secondaire catholique, demeurant à Woluwe-St-Pierre (1150 Bruxelles), rue François Gay 129,
15
A l'audience du 5 février 1991 : -
ont comparu : Me Ph. LEROY, avocat du barreau de Bruxelles, pour les requérants précités; Me P. VAN ORSHOVEN, avocat du barreau de Bruxelles, Mes E. MONARD et K. GEELEN, avocats du barreau de Hasselt, pour l'Exécutif flamand, rue Jozeph II 30, 1040 Bruxelles; Me P. LEMMENS, avocat du barreau de Bruxelles, pour les parties intervenantes précitées;
-
les juges-rapporteurs F. DEBAEDTS et D. ANDRE ont fait rapport et ont posé des questions aux parties;
-
Me LEROY a déclaré ne pas pouvoir répondre immédiatement à certaines questions adressées aux requérants;
-
la Cour a décidé de remettre l'affaire en continuation à l'audience du 21 février 1991 tandis qu'elle a invité les requérants à faire parvenir à la Cour, pour le 14 février 1991 au plus tard, une note écrite relative aux questions posées par les rapporteurs.
Les requérants ont déposé le 14 février 1991 une note avec annexes au greffe de la Cour. A l'audience du 21 février 1991 : -
les mêmes avocats ont comparu;
-
les juges-rapporteurs F. DEBAEDTS et D. ANDRE ont fait rapport;
16
-
les avocats ont été entendus;
-
l'affaire a été mise en délibéré.
La procédure s'est déroulée conformément aux dispositions des articles 62 et suivants de la loi spéciale sur la Cour d'arbitrage, qui concernent l'emploi des langues devant la Cour.
III.
OBJET DES DISPOSITIONS QUERELLEES Les articles 47 à 63 du décret attaqué traitent de la structure de l'enseignement secondaire à temps plein, de l'organisation des études dans cet enseignement, de l'horaire minimum de cet enseignement ainsi que des normes d'encadrement qui lui sont applicables. Ces dispositions remplacent les anciens types I (enseignement secondaire rénové) et II (enseignement traditionnel) par un seul type, présentant cependant (et en fonction des degrés et des années d'études) une différenciation accrue. L'Exécutif flamand peut cependant accorder des dérogations individuelles aux établissements d'enseignement pour le nombre d'heures qui doivent être consacrées à la formation de base dans le premier degré. Ces dérogations doivent se baser sur les "idées en matière de programmation, de méthodologie et de pédagogie, propres aux établissements d'enseignement concernés" et doivent garantir le même niveau d'études pour la formation de base. En vertu de l'article 60 du décret querellé, cette nouvelle structure de l'enseignement secondaire entre progressivement en vigueur d'année en année, à commencer par la première année du premier degré, à
17 partir du premier septembre 1989. Pour les élèves qui ont entamé leurs études dans l'enseignement secondaire à temps plein avant l'entrée en vigueur de la nouvelle structure, l'Exécutif flamand détermine les règles qui leur permettent de terminer leurs études, l'Exécutif devant tenir compte des "droits qu'ont les élèves à la poursuite des études antérieurement commencées, et ce sans dépasser la durée normale des études". Les articles 76 à 84 modifient un certain nombre de dispositions de la législation sur l'enseignement en raison de la nouvelle structure de l'enseignement définie par les articles 47 à 63 du décret querellé. Les articles 76 à 84 ne sont attaqués par les parties requérantes que pour cause de connexité avec les articles 47 et 63 du décret querellé, à savoir "en tant que leur terminologie renvoie exclusivement à la structure unique nouvellement créée." IV.
EN DROIT
1.A.1.
Les requérants font remarquer que la liberté d'enseignement garantie par l'article 17 de la Constitution comprend la liberté des parents de faire suivre par leurs enfants un enseignement dans l'institution de leur choix. Il s'ensuit qu'à leur estime, ils ont intérêt, en tant que parents, à former un recours en annulation contre un décret qui limite cette liberté d'enseignement en instaurant un type uniforme d'enseignement secondaire.
1.A.2.
L'Exécutif flamand est d'avis, lui, que l'intérêt des requérants individuels est insuffisamment décrit et qu'il n'est pas direct ou personnel, parce que les articles querellés s'adressent uniquement aux pouvoirs organisateurs et que les parties requérantes ne sont pas affectées défavorablement par les dispositions
18 entreprises. 1.A.3.
Les requérants en intervention sont d'avis, pour les mêmes raisons que l'Exécutif flamand, que les requérants individuels n'ont pas d'intérêt direct à poursuivre l'annulation des articles combattus.
2.A.1.
Un premier moyen est pris de la violation de l'article 17, § 1er, de la Constitution, en ce que le décret querellé impose aux écoles désireuses de recevoir des subsides le type uniforme dans l'enseignement secondaire, ce qui a pour effet que l'enseignement traditionnel n'entre plus en ligne de compte pour recevoir des subsides. De l'avis des parties requérantes, ceci irait à l'encontre de la liberté de choix garantie par la Constitution, laquelle suppose que les pouvoirs publics subsidient un grand nombre d'écoles ayant chacune leur caractère propre, y compris en matière d'éducation.
2.A.2.
Dans un second moyen, les requérants invoquent la violation des articles 6, 6bis et 17, § 4, de la Constitution, en ce que les articles 47 à 63 du décret querellé imposent le seul "type unique" pour obtenir des subsides au niveau de l'enseignement secondaire. D'après les requérants, le principe d'égalité s'en trouverait violé, puisqu'une inégalité est ainsi créée relative à l'exercice du droit à l'organisation et à l'obtention d'un enseignement, inégalité entre les établissements d'enseignement où est dispensé l'enseignement conforme au "type unique" et les autres établissements d'enseignement, seuls les premiers pouvant prétendre à une subsidiation. De l'avis des requérants, cette distinction est discriminatoire, puisqu'elle présente un rapport insuffisant avec le
19 but poursuivi et qu'il y a disproportion entre le but et les moyens utilisés. 2.A.3.
Ces moyens sont sérieux, selon les requérants, en sorte que la première condition pour obtenir la suspension des dispositions querellées est satisfaite.
2.A.4.
Il est également satisfait, de l'avis des parties requérantes, à la deuxième condition pour pouvoir procéder à une suspension : l'existence du risque que l'exécution immédiate des dispositions attaquées puisse causer un préjudice grave difficilement réparable. Du fait de l'entrée en vigueur de la disposition querellée, le premier septembre 1989, des milliers d'élèves restent privés d'enseignement traditionnel.Il s'ensuit une rupture quasi irréparable dans la formation dispensée dans l'enseignement secondaire jusqu'au moment où ledit enseignement traditionnel pourra de nouveau leur être dispensé. Lorsqu'après l'annulation du décret, les enfants retrouveront la faculté de suivre l'enseignement traditionnel, ils auront subi une interruption dans leur formation, ce qui est le cas pour les enfants qui auront été obligés, dès l'année scolaire 1989-1990, de suivre l'enseignement secondaire de type unique. SUR LA RECEVABILITE DU RECOURS EN ANNULATION
A.
Quant à la qualité à agir de l'A.S.B.L. OTO
1.B.1.
Il résulte de l'article 21 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage qu'une demande de suspension ne peut être introduite que conjointement avec le recours en annulation ou après qu'un tel recours a déjà été introduit. La demande de suspen-
20 sion est, dès lors, subordonnée au recours en annulation. Il s'ensuit que la question de la recevabilité du recours en annulation, notamment l'existence de l'intérêt légalement requis pour l'introduire, doit être abordée dès l'examen de la demande de suspension. 1.B.2.
L'article 13 de la loi du 27 juin 1921, accordant la personnalité civile aux associations sans but lucratif et aux établissements d'utilité publique, confère expressément au conseil d'administration le pouvoir de représenter l'association en droit. Dans le cas d'espèce, la décision d'introduire le recours a été prise par l'assemblée générale et non pas par le conseil d'administration de l'a.s.b.l. OTO. Dès lors, la décision ayant été prise par un organe non compétent, le recours en annulation et la demande de suspension semblent, à la suite de l'examen auquel la Cour a pu procéder dans le cadre de la demande de suspension, ne pas être recevables. Ceci n'est pas n° 40/90 de la Cour du 21 décembre 1990, lequel concerne exclusivement le cas où la composition du conseil d'administration est entièrement identique à celle de l'assemblée générale, ce qui n'est pas le cas de l'a.s.b.l. OTO. Etant donné que le recours en annulation exercé par l'a.s.b.l. OTO, semble être irrecevable sur base des considérations précédentes, les autres motifs d'irrecevabilité à l'égard du recours formé par l'a.s.b.l. OTO ne doivent pas être examinés. contredit
B.
par
le
considérant
1.B.3.
Quant à l'intérêt des autres requérants
de
l'arrêt
21 1.B.3.
La Constitution et la loi spéciale du 6 janvier 1989 imposent que toute personne physique ou morale qui introduit un recours justifie d'un intérêt; il s'ensuit que l'action populaire n'est pas admissible. L'intérêt requis n'existe que dans le chef de toute personne dont la situation pourrait être directement et défavorablement affectée par la norme attaquée.
1.B.4.
Il appert des certificats d'études transmis à la Cour que les élèves dont les parents ont introduit le recours en annulation et la demande de suspension en leur propre nom et en qualité de représentants légaux, suivent, pour certains, des cours dans l'enseignement fondamental ou en première et deuxième année de l'enseignement moyen et pour d'autres, en troisième, quatrième, cinquième et sixième année de l'enseignement moyen; un parmi eux a déjà terminé ses études. La structure d'enseignement introduite par le décret querellé n'entre en vigueur que d'année en année, à commencer par la première année du premier degré, à partir du premier septembre 1989, alors qu'en application de l'article 60 du décret querellé, l'Exécutif flamand détermine les règles selon lesquelles les élèves qui ont entamé leurs études dans l'enseignement secondaire à temps plein avant l'entrée en vigueur de la nouvelle structure, peuvent terminer leurs études, l'Exécutif devant tenir compte des droits qu'ont les élèves à la poursuite des études antérieurement commencées, et ce sans dépasser la durée normale des études. Ces dispositions n'empêchent nullement que les élèves des troisième, quatrième, cinquième et sixième années suivent des cours dans l'ancien type II de l'enseignement secondaire. En effet, pour un parcours scolaire normal, les dispositions entreprises ne peuvent jamais
22 leur être applicables; lorsque tel n'est pas le cas, l'Exécutif doit en vertu de l'article 60 du décret attaqué, édicter des dispositions qui garantissent la continuité des études antérieurement commencées. De surcroît, les dispositions querellées ne produisent aucun effet à l'égard d'élèves qui ont déjà terminé l'enseignement secondaire. Il s'ensuit que seules les requêtes introduites par les parents dont les enfants fréquentent l'enseignement fondamental et les deux premières années de l'enseignement moyen sont recevables quant à l'intérêt requis. 1.B.5.
Les autres exceptions d'irrecevabilité tirées de l'absence, dans le chef des requérants, d'intérêt direct et personnel à attaquer les dispositions querellées et de ce que les requérants ne pourraient être affectés défavorablement par les dispositions querellées ne peuvent être dissociées du fond de l'affaire de sorte qu'elles doivent être traitées ensemble.
SUR LA RECEVABILITE DE LA DEMANDE EN INTERVENTION 2.B.1.
L'article 87, § 2, de la loi spéciale sur la Cour d'arbitrage énonce : "§ 2. Lorsque la Cour d'arbitrage statue sur les recours en annulation visés à l'article 1er, toute personne justifiant d'un intérêt peut adresser ses observations dans un mémoire à la Cour dans les trente jours de la publication prescrite par l'article 74. Elle est, de ce fait, réputée partie au litige".
2.B.2.
A condition que les requérants en intervention déposent un mémoire dans le délai fixé par la loi et
23 justifient de l'intérêt légalement requis, ils sont partie à l'ensemble du litige, en ce compris la procédure de suspension. En effet, la demande de suspension est subordonnée au recours en annulation et la partie intervenante peut tout autant avoir intérêt à intervenir dans la procédure de suspension que dans la procédure d'annulation. 2.B.3.
L'intérêt d'un requérant en intervention se distingue de l'intérêt de la partie requérante : il existe chez toute personne qui pourrait être affectée directement dans sa situation par la décision de la Cour au sujet de la norme entreprise. Dans le cas d'espèce, les requérants en intervention se prévalent notamment de leur qualité de responsables de la gestion des organismes de coordination des écoles catholiques et de ce qu'ils sont personnellement engagés dans un autre procès avec plusieurs des parties requérantes procès dans lequel ils invoquent, entre autres, des arguments qui se fondent sur les dispositions entreprises. L'examen limité auquel la Cour a pu procéder permet de considérer que la requête en intervention est recevable dans le cadre de la demande de suspension.
SUR LA DEMANDE DE SUSPENSION 3.B.1.
Aux termes de l'article 20, 1°, de la loi spéciale du 6 janvier 1989, deux conditions de fond doivent être remplies pour que la suspension puisse être décidée : 1°
des moyens sérieux doivent être invoqués;
24 2°
l'exécution immédiate de la règle attaquée doit risquer de causer un préjudice grave, difficilement réparable.
Pour l'appréciation de la seconde condition, l'article 22 de la même loi dispose de surcroît : "La demande contient un exposé des faits de nature à établir que l'application immédiate de la norme attaquée risque de causer un préjudice grave difficilement réparable". 3.B.2.
En vertu de cette disposition, un préjudice grave difficilement réparable ne peut être reconnu comme tel par la Cour que lorsque la requête contient un exposé de faits concrets de nature à établir un tel préjudice. Dans leur requête, les requérants n'invoquent pas de faits concrets de nature à établir que chacun d'entre eux a satisfait à cette exigence.
3.B.3.
Même en admettant que les requérants feraient valoir à bon droit comme préjudice grave difficilement réparable le fait qu'en vertu des dispositions querellées leurs propres enfants doivent suivre un enseignement selon le type nouveau, la Cour constate que les dispositions querellées n'empêchent pas de façon substantielle la réalisation de la conception pédagogique des intéressés. En effet, les dispositions querellées permettent tout autant une différenciation - croissante en fonction des degrés et des années d'études - axée sur les conceptions en matière de valeur intrinsèque de certaines branches, qu'une différenciation axée sur les différences de capacité entre plusieurs élèves. Sans que la Cour doive dès maintenant se prononcer sur la portée de la liberté constitutionnelle d'enseigne-
25 ment, elle constate que les requérants ne prouvent pas l'existence d'un préjudice grave au sens de l'article 20, 1°, de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage. 3.B.4.
A propos de l'argument des parties requérantes selon lequel, en cas de non-suspension - une césure quasi irréparable apparaissant dans la formation de leurs enfants - des difficultés surgiraient s'il fallait après une annulation, retourner à l'enseignement traditionnel, la Cour constate que ces difficultés se présentent tout autant si les élèves en question devaient, à la suite de la suspension des dispositions querellées, retourner, au milieu de l'année scolaire, à l'ancien type II de l'enseignement secondaire. Une suspension de la disposition querellée ne peut donc nullement écarter le préjudice invoqué. De surcroît, une suspension intervenant au milieu de l'année scolaire causerait un préjudice excessivement grave pour les autres élèves dont les parents n'attaquent pas les dispositions querellées par les requérants et pour d'autres participants à la vie de l'enseignement comme les professeurs, les directions d'écoles et les pouvoirs organisateurs.
3.B.5.
Il découle de ce qui précède que la demande de suspension doit être rejetée.
26
PAR CES MOTIFS, LA COUR rejette la demande de suspension. Ainsi prononcé en langue néerlandaise et en langue française, conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 26 mars 1991.
Le greffier,
Le président,
L. POTOMS
J. DELVA
