2003/9A
Het Auteursrecht sinds kort onder de bevoegdheid van de FOD Economie De cel recuperatie geroofde goederen tijdens W.O. II Enkele structurele aspecten van de economische betrekkingen tussen België en Luxemburg Kuifje in chocoladeland
1.
Wat kan beschermd worden door het auteursrecht? ....................................................................... 2 2. Hoe verkrijg ik een auteursrecht? .................... 2 3. Wat is de duur van het auteursrecht? ......... 3 4. Kan een idee beschermd worden door het auteursrecht? ............................................................. 3 5. Wat zijn de rechten van de auteurs en de naburige rechthebbenden? ............................ 3 6. Wat zijn beheersvennootschappen? ............ 3 7. Wat zijn de taken van de FOD Economie op het vlak van auteursrecht? ............................. 3 Voetnoot ................................................................................................. 3
De cel recuperatie geroofde goederen tijdens W.O. II Door Bart Eeman, adjunct-adviseur, Algemene Directie Economisch Potentieel
7e jaar
1. 2. 3.
Een stukje geschiedenis ........................................... 5 Opdracht van de cel recuperatie ...................... 5 Aangaande de Commissie Buysse ................ 6
Maandelijkse publicatie van de Federale Overheidsdienst Economie,K.M.O., Middenstand & Energie
http://mineco.fgov.be
Een proefnummer kan schriftelijk aangevraagd worden bij : Statistiek & Economische Informatie Trefpunt economie Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel fax : (02) 513 46 57
Enkele structurele aspecten van de economische betrekkingen tussen België en Luxemburg Door: Guy Schuller, 16 mei 2003 1. Goederenhandel ............................................................... 7 1.1. Invoer van Luxemburg ................................................ 7 1.2. Uitvoer van Luxemburg ............................................. 7 1.3. Structureel tekort voor Luxemburg ................. 7 2. Dienstenhandel .................................................................. 9 2.1. Uitvoer van diensten ..................................................... 9 2.2. Invoer van diensten ....................................................... 9 2.3. Structureel overschot ................................................ 10 3. Directe buitenlandse investeringen (DBI) ... 10 3.1. Directe investeringen uit het buitenland . 10 3.2. Directe investeringen in het buitenland ... 10 4. Beweging van personen ........................................ 10 Voetnoot .............................................................................................. 10
Kuifje in chocoladeland Door: Lut DE HAES, adjunct-adviseur, Algemene Directie Economisch Potentieel 1. 2. 3. 4.
België chocoladeland ............................................... 11 Chocolade en vetstoffen ........................................ 11 “Ambao” kwaliteitsgarantie .................................. 12 De toekomst van chocolade ............................... 12
Overname van gegevens voor verwerking in andere artikels is toegestaan, mits duidelijke en volledige bronvermelding.
Verantwoordelijke uitgever : H. D'Hondt Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel
904-03
ISSN 1370 - 7213
Het Auteursrecht sinds kort onder de bevoegdheid van de FOD Economie Door: Gunther Aelbrecht, adjunct-adviseur, Algemene Directie Regulering en Organisatie van de Markt
Het Auteursrecht sinds kort onder de bevoegdheid van de FOD Economie Door: Gunther Aelbrecht, adjunct-adviseur, Algemene Directie Regulering en Organisatie van de Markt
In het kader van de Copernicus hervorming werd door een KB van 2 augustus 2002 de materie van het auteursrecht overgeheveld van het Ministerie van Justitie naar de Federale Overheidsdienst Economie. Eind januari van dit jaar werd de overdracht van de ambtenaren gerealiseerd, zodat de behandeling van deze materie nu sinds enkele maanden door de FOD Economie wordt verzorgd. Hoog tijd dus om deze materie en de dienst even voor te stellen. Het auteursrecht behoort naast het merkenrecht, octrooirecht, tekeningen- en modellenrecht, en kwekersrecht, tot het domein van het recht dat men ‘intellectuele eigendom’ noemt. Binnen het auteursrecht wordt nog een verdere indeling gemaakt tussen het auteursrecht in beperkte zin, en de naburige rechten. Het auteursrecht in beperkte zin beschermt de auteurs van “werken van letterkunde of kunst”. De naburige rechten zijn rechten die toegekend worden aan sommige personen die op een of andere manier tussenkomen in het productieproces of vormgevingsproces van een auteursrechtelijk beschermd werk, en wiens inbreng bijdraagt tot de exploitatie van het werk. Naburige rechthebbenden zijn bijvoorbeeld zangers, muzikanten, acteurs, muziek- en filmproducenten en radio- en t.v.- omroepen. We komen allemaal in aanraking met het auteursrecht, zelfs in ons dagelijks leven, bijvoorbeeld wanneer we naar de radio luisteren, televisie kijken, surfen op internet, de krant lezen, naar de bioscoop gaan, een artikel uit een tijdschrift kopiëren of onze favoriete CD kopiëren. Ook in de pers worden soms auteursrechtelijke onderwerpen aangesneden. Denk maar aan de hele hetze rond computerprogramma’s als Napster en KazAa, die het eenvoudig maken muziek en films te downloaden en te kopiëren. Denk eveneens aan berichten van de muziekindustrie die onrustwekkende cijfers de wereld insturen over de daling van hun omzet ten gevolge van deze praktijken. Hierna zullen wij aan de hand van enkele vragen een korte beschrijving geven van wat het auteursrecht precies inhoudt. Daarna schetsen we de taken van de FOD Economie op dit vlak.
1. Wat kan beschermd worden door het auteursrecht? Het auteursrecht beschermt de makers van “werken van letterkunde of kunst”. In de auteurswet zelf worden verder geen voorbeelden gegeven van voorwer-
2
pen die beschermd worden door het auteursrecht. Dit betekent dus dat we moeten kijken naar de rechtspraak om te weten wat nu uiteindelijk beschermd wordt. Enkele voorbeelden van zaken waar weinig of geen betwisting over bestaat dat zij beschermd worden door het auteursrecht zijn: muzikale werken, boeken, een bouwwerk, schilderijen, beeldhouwwerken, toneelstukken, films. Maar wat met de andere voorwerpen? Wanneer wordt iets beschouwd als een “werk van letterkunde of kunst”? Een eerste (voorafgaande) voorwaarde is dat het voorwerp zintuiglijk waarneembaar is. Het auteursrecht slaat immers slechts op de vorm, de veruitwendiging van een idee. Een louter idee of concept kan dus niet via het auteursrecht worden beschermd. Naast deze voorafgaande voorwaarde moet het werk ook “origineel” zijn. Een werk wordt door de rechtspraak als “origineel” beschouwd wanneer het “de uitdrukking is van de intellectuele inspanning van de maker ervan, welke voorwaarde onontbeerlijk is om aan het werk het vereiste individuele karakter te geven waardoor een schepping ontstaat”. Deze criteria worden in de rechtspraak vrij ruim geïnterpreteerd: niet alleen Kunst met hoofdletter K wordt beschermd, maar bijvoorbeeld ook wetenschappelijke werken, foto’s, kalenders, … kunnen worden beschermd. Dit alles voor zover zij origineel zijn wel te verstaan. Computerprogramma’s en databanken nemen een ietwat bijzondere plaats in. Zij worden principieel beschermd door het auteursrecht, maar er zijn enkele bijzonderheden aan verbonden. Zoals hierboven gezegd, is het uiteindelijk de rechtspraak die in een concreet geval zal moeten oordelen of een werk‘“origineel” is. Er is dus geen enkele instantie die op voorhand 100 % kan garanderen dat wat gemaakt werd, beschermd wordt door het auteursrecht.
2. Hoe verkrijg ik een auteursrecht? Het verwerven van auteursrecht geschiedt automatisch zodra de auteur een origineel werk gecreëerd heeft. Er dienen dus geen formaliteiten vervuld te worden met het oog op de verwerving van deze rechten. Wel is het nuttig om voor bewijsrechtelijke redenen het werk onder een of andere vorm te depo-
FOD Economie,K.M.O., Middenstand en Energie
neren bij een instantie, die er dan een datum op aanbrengt. Let wel: dit depot garandeert niet dat het werk auteursrechtelijk beschermd wordt. Het depot en de datering betekent enkel dat men tegenover derden (b.v. inbreukmakers) en voor de rechtbank kan aantonen dat het document op die bepaalde datum gedeponeerd/geregistreerd werd. Om een vaste datum te bekomen, bestaan er volgens gemeen recht meerdere mogelijkheden. Zo kan men zich onder meer wenden tot om het even welk registratiekantoor van de Federale Overheidsdienst Financiën of tot een notaris. Ook bij sommige privéorganisaties, zoals de auteursvereniging SABAM, bestaat een depotprocedure.
3. Wat is de duur van het auteursrecht? Het auteursrecht in beperkte zin blijft geldig tot zeventig jaar na het overlijden van de auteur. Wat de naburige rechten betreft vervallen de rechten vijftig jaar na de datum van de prestatie (voor de uitvoerende kunstenaars), vijftig jaar na de vastlegging (voor de rechten van de producenten van fonogrammen of van eerste vastleggingen van films) en vijftig jaar na de eerste uitzending (voor de rechten van de omroeporganisaties). Wanneer de duur van het recht verstreken is, vallen de werken en prestaties in het zogenaamde “openbaar domein”, wat betekent dat zij zonder toestemming of vergoeding kunnen worden gebruikt.
4. Kan een idee beschermd worden door het auteursrecht? Een idee op zich, hoe origineel of nieuw ook, wordt niet beschermd door het auteursrecht (of enig ander intellectueel eigendomsrecht). Dit vloeit voort uit het principe van de vrijheid van handel en vrijheid van ideeën. Zoals hierboven aangegeven moet de idee vorm hebben gekregen, met andere woorden veruitwendigd zijn, uitgewerkt zijn, geconcretiseerd zijn. Anderzijds moet ook opgemerkt worden dat niet alleen de definitieve vorm van een werk beschermbaar is: ook een schets, plan, ontwerp voldoet aan de vereiste van “vormgeving”.
5. Wat zijn de rechten van de auteurs en de naburige rechthebbenden?
2003
Globaal gezien beschikken de auteurs en één van de categorieën naburige rechthebbenden over twee categorieën rechten, namelijk vermogensrechten en morele rechten.
Trefpunt economie 9A
De vermogensrechten zijn voornamelijk het reproductierecht (het recht om wel of geen toestemming te geven tot het geheel of gedeeltelijk reproduceren van een werk of prestatie in een tastbare vorm, bijvoorbeeld het geven van toestemming tot het persen van CD’s, het geven van toestemming om een afbeelding van je kunstwerk op te nemen in een boek, …) en het recht van mededeling aan het publiek (het recht om wel of geen toestemming te geven tot het geheel of gedeeltelijk “meedelen” van een werk of prestatie in een niet-tastbare vorm, bijvoorbeeld het opvoeren van een theaterstuk). De morele rechten zijn rechten die zeer nauw verband houden met de persoonlijkheid van de auteur of naburige rechthebbende. Het zijn het recht op vaderschap (recht om erkend te worden als auteur van het werk) en het recht op eerbied (recht zich te verzetten tegen wijzigingen en verminkingen van het werk).
6. Wat zijn beheersvennootschappen? Voor sommige exploitatievormen is het in de praktijk onmogelijk om een directe contractuele relatie te organiseren tussen de rechthebbende en de exploitant. Zo zou het in de praktijk bijvoorbeeld onmogelijk zijn om, wanneer men bijvoorbeeld een fuif organiseert, aan alle auteurs en naburige rechthebbenden toestemming te gaan vragen om hun muziek te spelen. Daarom hebben de rechthebbenden zich in sommige sectoren in beheersvennootschappen verenigd. Een voorbeeld van zo’n beheersvennootschap is SABAM. De rechthebbenden dragen dan sommige van hun rechten over aan zo’n beheersvennootschap. De beheersvennootschap zal dan, tegen vergoeding, toestemming geven voor exploitatie (b.v. het spelen van muziek), en de inkomsten verdelen onder de artiesten wiens werken effectief gebruikt werden.
7. Wat zijn de taken van de FOD Economie op het vlak van auteursrecht? De taken van onze FOD kunnen ingedeeld worden in twee groepen. Enerzijds is er de groep taken die verband houdt met alles wat wetgeving inzake auteursrecht betreft (uitwerken en opvolgen van wetsontwerpen en KB’s). Deze taken worden waargenomen door de Dienst Intellectuele Eigendom, een afdeling binnen de Algemene Directie Regulering en Organisatie van de Markt. Anderzijds is er de groep taken die verband houdt met de controle van de beheersvennootschappen (toezicht op de naleving door de beheersvennootschappen van de wet, hun statuten en hun innings- en verdelingsregels). Deze taken
3
worden waargenomen door de Controledienst voor de beheersvennootschappen, een afdeling binnen Algemene Directie Controle en Bemiddeling. De dossiers waar de Dienst Intellectuele Eigendom zich actueel mee bezighoudt of in de nabije toekomst zal mee bezighouden betreffen onder andere de omzetting van de Europese richtlijn betreffende het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, een wetsontwerp betreffende de controle op de beheersvennootschappen, de omzetting van de Europese richtlijn betreffende het volgrecht en het uitwerken van een KB voor het leenrecht. Het doel van de Europese richtlijn betreffende het auteursrecht in de informatiemaatschappij is de wetgeving betreffende het auteursrecht en de naburige rechten aan te passen aan de technologische ontwikkelingen en in het bijzonder aan de informatiemaatschappij. Zo komt er bijvoorbeeld een bepaling in voor die stelt dat de lidstaten moeten voorzien in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van technische voorzieningen. Met “technische voorzieningen” worden zaken als kopieerbeveiliging, encryptie en dergelijke bedoeld, waardoor de rechthebbende het gebruik van zijn werk in zekere zin kan contoleren en beheren. Zoals hierboven vermeld zijn beheersvennootschappen vennootschappen die sommige rechten van auteurs en naburige rechthebbenden innen en daarna onder hen verdelen. Vaak gaat het om aanzienlijke bedragen. Aangezien er een groot aantal klachten werden geformuleerd betreffende het gebrek aan transparantie van de activiteiten van de beheersvennootschappen, alsook over hun te hoge administratiekosten, heeft de regering het opportuun geacht enkele maatregelen te treffen door middel van een wetsontwerp. In dit wetsontwerp wordt gestreefd naar een grotere transparantie, vooral op het vlak van de boekhouding, en worden enkele maatregelen genomen om de controle op de beheersvennootschappen te verbeteren. Het volgrecht is het recht van de auteur van werken van grafische en beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld schilderwerken, beeldhouwwerken, lithografieën, keramische werken, glaswerk, enz., op een vergoeding bij de doorverkoop van zijn creaties. Deze ver-
goeding wordt berekend wordt op de verkoopprijs. De reden voor het bestaan van zo’n volgrecht is dat auteurs van werken van beeldende of grafische kunst hun werk vaak verkopen op een moment dat zij nog niet zeer bekend zijn, dikwijls tegen een laag bedrag. Wanneer zij dan later bekendheid hebben verkregen, wordt het werk dat zij in het verleden verkochten vaak voor zeer hoge bedragen verder verkocht. Het is in dit geval niet meer dan logisch dat een auteur in dit geval recht heeft op een deel van die hoge verkoopprijs. Niet alle EU-lidstaten kenden dit volgrecht (b.v. het V.K. en Nederland). Het Belgische recht voorziet dit volgrecht wel, maar bepaalde aanpassingen op het vlak van het toepassingsgebied en de tarieven zullen moeten doorgevoerd worden ten gevolge van de richtlijn. Het uitleenrecht wordt in de Europese Richtlijn 92/ 100 omschreven als een “een recht (...) om de uitlening van originelen en kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken en anderszins beschermde zaken (…), toe te staan of te verbieden”. Het gaat hier om de uitlening in de “niet-commerciële” sector, m.a.w. de uitlening door bijvoorbeeld bibliotheken. In de “commerciële sector” bijvoorbeeld het huren van een film in de videotheek, spreekt men van het “verhuurrecht”. De richtlijn laat toe dat er bepaalde uitzonderingen gemaakt worden op het uitleenrecht, maar dan moet wel gezorgd worden voor een vergoeding voor de auteurs. De Belgische auteurswet bepaalt nu dat auteurs de uitlening niet kunnen verbieden wanneer die uitlening geschiedt met een educatief of cultureel doel door instellingen die daartoe door de overheid officieel zijn erkend of opgericht. Ook bepaalt de Belgische auteurswet dat de auteurs in dat geval recht hebben op een vergoeding, maar de uitvoeringsbesluiten die de vergoeding vastleggen, zijn nog niet genomen. Dit wordt verklaard door het feit dat de verschillende belangengroepen lijnrecht tegenover elkaar staan in dit dossier. Enerzijds de auteurs, die hun recht op vergoeding gevaloriseerd willen zien. Anderzijds de bibliotheken en Gemeenschappen, die voornamelijk om redenen van cultureel beleid de uitleenvergoeding zo laag mogelijk willen houden en zelfs aandringen op een algemene vrijstelling voor de openbare bibliotheken.
Voetnoot
(1)
4
Zie bijvoorbeeld volgende arresten van het Hof van Cassatie: Cass., 27 april 1989, Pas, I, p. 903, A.C. 198889, p. 1006, R.W. 1989-90, p. 362 en Cass., 2 maart 1989, A. C. 1993, 1993, p. 243, Pas., I, 1993, p. 234
FOD Economie,K.M.O., Middenstand en Energie
De cel recuperatie geroofde goederen tijdens W.O. II Door Bart Eeman, adjunct-adviseur, Algemene Directie Economisch Potentieel
1. Een stukje geschiedenis Op 10 mei 1940 viel Duitsland België binnen en bezette al gauw het hele land. Voor België en het noorden van Frankrijk werd een gemeenschappelijk militair bestuur geïnstalleerd dat het nazibeleid ten uitvoer moest brengen. In het kielzog van het militaire bestuur moesten verscheidene gespecialiseerde instellingen de economische en culturele goederen in beslag nemen die de gezagsdragers van het Reich wel eens zouden kunnen interesseren. Zodoende plunderden ze de goederen van de “vijanden van het Reich” (joden, vrijmetselaars, socialisten, buitenlandse onderdanen, enz.), maar ze kochten ook kunstwerken bij weinig gewetensvolle verzamelaars of tussenpersonen. Als gevolg van de nederlaag van de nazi’s en de bezetting van Duitsland door de geallieerde troepen konden een aantal in België geroofde goederen gerecupereerd worden. Vooral dankzij de inspanningen van de medewerkers van de Dienst Economische Recuperatie (DER), die maandenlang Duitsland en Oostenrijk doorkruist hadden, konden talloze stukken aan hun rechtmatige eigenaar terugbezorgd worden. Door de chaos in Duitsland en de vastberadenheid van de Sovjets om de nazi’s de vernielingen die ze op hun grondgebied aangebracht hadden, te doen vergoeden, konden een aantal culturele goederen echter niet gerecupereerd worden, waardoor men er tot op vandaag nog altijd op zoek naar is. Na de oorlog zette de DER zijn werkzaamheden verder en probeerde de verloren goederen op te sporen, ondanks de Koude Oorlog, die gedurende vijftig jaar elke vorm van samenwerking met het Oostblok en de Sovjetunie onmogelijk maakte. De DER zou aanvankelijk instaan voor de recuperatie van alle in België geroofde goederen, waaronder zich culturele goederen (kunstwerken, archieven, bibliotheken, enz.) en economische goederen zoals uitrustingsgoederen, machines, locomotieven, steenkool, enz. konden bevinden.
2003
Aangezien in 1967 de DER het grootste gedeelte van zijn taak had volbracht, werd besloten de werkzaamheden stop te zetten. Voortaan zou de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw deze taak op zich nemen, totdat in 1998 binnen het Ministerie van Economische Zaken de “Cel recuperatie geroofde goederen tijdens de Tweede Wereldoorlog” werd opgericht.
Trefpunt economie 9A
Misschien lijkt het vreemd een dergelijke cel binnen de FOD te hebben, maar men moet bedenken dat bij de bevrijding vooral economische goederen (locomotieven, steenkool, staal, enz.) in Duitsland gerecupereerd moesten worden om de Belgische economie nieuw leven in te blazen. De kunstwerken maakten toen slechts een klein deel uit van de op te sporen goederen. De teruggave van steenkoolvoorraden mag dan heden ten dage van geen belang meer zijn, de teruggave van culturele goederen is dat wel.
2. Opdracht van de cel recuperatie De cel heeft uiteenlopende opdrachten, zowel op nationaal als op internationaal vlak. Om de geroofde goederen te kunnen identificeren en lokaliseren, moet er eerst en vooral heel wat documentatie ingewonnen worden, voornamelijk in archieven van diverse oorsprong. Op basis van deze documentatie en van contacten met de bevoegde instellingen, zoals wetenschappelijke bibliotheken als particuliere archiefhouders, wordt het mogelijk de verliezen te kwantificeren en de ontbrekende goederen te identificeren aan de hand van catalogi die over de hele wereld verspreid zijn. Om de Belgische verliezen in het buitenland bekend te maken, neemt de ambtenaar van de cel deel aan verschillende internationale activiteiten; zo helpt hij de internationale newsletter
Spoils of War op te stellen. Hij begeeft zich ook regelmatig naar het buitenland om er in aanwezigheid van deskundigen deel te nemen aan internationale conferenties. Zijn taak, die hij vervult in nauwe samenwerking met de FOD Buitenlandse Zaken en het netwerk van Belgische ambassades in het buitenland, bestaat er tevens in instellingen en particulieren te helpen bij hun opzoekingen door hen de informatie te bezorgen waarover hij beschikt. Zodra een kunstwerk wordt teruggevonden en het wettelijk gezien mogelijk is het terug te vorderen, wordt een recuperatieprocedure opgestart; dit was het geval voor een schilderij van Jan STEEN dat toebehoorde aan een joodse familie in België en dat zich in het Getty Museum in Los Angeles bevond. De opgestarte recuperatieprocedures duren gewoonlijk lang en zijn duur; daarom wordt er dikwijls naar gestreefd om via onderhandelingen tussen de houder en de rechtmatige eigenaar tot een oplossing te komen waarin beide partijen zich kunnen vinden.
5
Goederen die tijdens de Tweede Wereldoorlog geroofd zijn, kunnen zich vandaag om het even waar ter wereld bevinden. Er is evenwel voldoende reden om aan te nemen dat een groot deel van de in Europa geroofde goederen zich nog steeds in Rusland en in de voormalige sovjetrepublieken bevinden, waar de speciale eenheden van het Rode Leger ze hebben ondergebracht in de jaren na de oorlog. Dankzij de veranderde Russische wetgeving en de in 1998 door het Russische parlement goedgekeurde wet ter restitutie van archieven kon België in mei 2002 officieel 40 archieven in bezit nemen die tijdens de bezetting waren meegenomen en die bewaard werden in de Russische Federatie. Het ging om meer dan 20 000 dossiers die toebehoren aan het Belgische Ministerie van Defensie en aan verscheidene politieke organisaties of privé-verenigingen. Heel wat gerecupereerde documenten zijn ondergebracht in semi-openbare archieven, de andere zijn gerestitueerd aan nationale instellingen.
3. Aangaande de Commissie Buysse De Studiecommissie betreffende het lot van de achtergelaten bezittingen van de leden van de joodse
6
gemeenschap van België, ook bekend als de “Commissie Buysse” (genoemd naar de Voorzitter, Lucien Buysse, diplomaat en erehofmaarschalk) werd in 1997 opgericht bij de diensten van de Eerste Minister. De taak van de commissie bestaat erin duidelijkheid te scheppen over het lot van de bezittingen van de leden van de joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarom bestudeert de Commissie de manier waarop de goederen geroofd zijn, maar ook welke maatregelen na de oorlog genomen zijn door de verschillende overheidsinstellingen en door de privésector om de geroofde goederen te restitueren of om de eigenaars ervan schadeloos te stellen. De personen op wie de onderzoeken van de Commissie betrekking hebben, werden allen in België het slachtoffer van door de bezetter genomen anti-joodse maatregelen. Daarom heeft de commissie een gegevensbank ontwikkeld, die informatie bevat over alle personen die ooit slachtoffer waren van deze maatregelen, ongeacht hun nationaliteit. De ambtenaar van de “cel recuperatie geroofde goederen” neemt ook deel aan de werkzaamheden van de Commissie Buysse; deze heeft op 12 juli 2001 haar eindverslag overhandigd aan de Belgische regering. Het verslag kan geraadpleegd worden op volgend adres: www.combuysse.fgov.be.
FOD Economie,K.M.O., Middenstand en Energie
Enkele structurele aspecten van de economische betrekkingen tussen België en Luxemburg Door: Guy Schuller, 16 mei 2003
Het doel van dit artikel is informatie te verstrekken over de economische betrekkingen tussen België en Luxemburg. Op grond van de momenteel beschikbare statistieken kunnen de goederen- en dienstenhandel evenals de onderlinge afhankelijkheid van de productiefactoren (directe investeringen en beweging van personen) worden geanalyseerd.
1. Goederenhandel
2003
In de jaren ’50 en ’60 was België de belangrijkste handelspartner van Luxemburg voor de twee handelsstromen (in- en uitvoer van goederen). Momenteel is het nog veruit de belangrijkste leverancier vóór Duitsland en Frankrijk, maar is het slechts het derde klantland, na die andere twee buurlanden.
Trefpunt economie 9A
1.2. Uitvoer van Luxemburg In 2002 vertegenwoordigde de verzending van goederen naar België nog slechts 12 % van de totale uitvoer van Luxemburg. Bovendien dekte die slechts 0,7 % van de buitenlandse bevoorrading van België, tegen 1,6 % in 1970, wat overeenstemt met een marktaandeelverlies van meer dan de helft voor de verzendingen van Luxemburg. In de loop van de laatste decennia daalden de leveringen naar België constant in relatieve termen: van zowat 25 % aan het begin van de jaren ’60 naar 18 % in 1981 en 13 % in 1995. België is aldus nog slechts het derde land voor de bestemming van de uitvoer van goederen van Luxemburg, terwijl het in de jaren ’50 het eerste klantland was en tot 1989 het tweede.
1.1. Invoer van Luxemburg
1.3. Structureel tekort voor Luxemburg
België levert nog steeds meer dan een derde van de in Luxemburg ingevoerde goederen. Die bevoorrading vertegenwoordigt minder dan 3 % van de totale Belgische uitvoer van goederen.
Tot 1999 lag het tekort met België systematisch hoger dan het totale handelstekort van Luxemburg. De belangrijkste reden van dit groeiende endemische tekort met België kan hoofdzakelijk worden verklaard
7
8
FOD Economie,K.M.O., Middenstand en Energie
door de relatieve achteruitgang van de uitvoer, terwijl de bevoorradingen in België bleven stijgen.
invoer van diensten (van België), wat een tien keer hoger relatief aandeel is dan voor de goederen.
Momenteel bedraagt de dekkingsgraad van de invoer door de uitvoer slechts 26 %, tegen 42 % in 1980 en zelfs 81 % in 1970. De globale dekkingsgraad van Luxemburg komt uit op 75 % voor de goederenhandel.
Bijna de helft van die prestaties betreffen de financiële diensten, wat op het niveau binnen de BLEU eveneens het overwicht van de financiële sector (in ruime zin) onderstreept.
2. Dienstenhandel Terwijl de gegevens over de goederenhandel over een heel lange periode beschikbaar zijn, zijn die over de dienstentransacties veel recenter. De belangrijkste reden ervan is dat de — relatief samengevoegde — gescheiden courante balansen (voor België en Luxemburg) slechts officieel werden opgemaakt sinds 1995. Volledige betalingsbalansen — voor de twee landen afzonderlijk — zijn slechts sedert 2002 beschikbaar. Uit die laatste resultaten blijkt dat de handel met België respectievelijk 13,8 % (uitvoer) en 12,6 % (invoer) van de totale dienstentransacties van Luxemburg vertegenwoordigt.
De inkomsten van Luxemburg uit “reizen” zijn de tweede categorie van diensten met een totaal bedrag van ongeveer 0,7 miljard euro, dit is bijna een kwart van de totale uitvoer van diensten. De omvang van die inkomsten wordt hoofdzakelijk verklaard door de consumptie-uitgaven van de Belgische grensarbeiders op het grondgebied, evenals door de aankoop, door Belgische toeristen of mensen die een uitstap maken, van producten waarop accijns wordt geheven. Uit een recente studie blijkt dat de bijna 28 000 Belgische loontrekkende grensarbeiders die in Luxemburg werken (dit is 28 % van alle grensarbeiders) in 2002 in totaal ongeveer 232 miljoen euro hebben uitgegeven, dit is een gemiddelde jaaruitgave van 8 177 euro per grensarbeider, tegen 7 794 per loontrekkende grensarbeider die in Frankrijk verblijft en 6 354 euro voor degenen die uit Duitsland komen.
2.1. Uitvoer van diensten
2003
In 2002 bedroeg de uitvoer van diensten van Luxemburg naar België bijna 3 miljard euro (tegen 1,1 miljard voor de uitvoer van goederen). Vanuit Belgisch oogpunt dekt die stroom 7 % van de totale
Trefpunt economie 9A
2.2. Invoer van diensten De totale waarde van de invoer van diensten bedroeg in 2002 1,8 miljard euro, dit is 12,6 % van de totale invoer van diensten van Luxemburg. Vanuit Belgisch
9
oogpunt vertegenwoordigden die levering van diensten ten gunste van Luxemburgse ingezetenen ongeveer 6 % van de totale uitvoer van diensten van België, dit is een relatief aandeel dat bijna drie keer hoger is dan dat van de goederen. Alhoewel de financiële diensten bijna de helft van het totaal dekken, zijn de overige dienstencategorieën billijker vertegenwoordigd dan bij de uitvoer van diensten.
2.3. Structureel overschot Net zoals op globaal niveau vertoont de dienstenhandel eveneens een overschot op Belgisch niveau. Dit overschot van 1,16 miljard euro is echter onvoldoende om het zware handelstekort (3 miljard euro) te compenseren.
3. Directe buitenlandse investeringen (DBI) 3.1. Directe investeringen uit het buitenland Eind 2000, bedroegen de directe investeringen uit het buitenland in Luxemburg 24,9 miljard euro, of een totaal bedrag dat hoger is dan het BBP (20,8 miljard), terwijl de BID-voorraad in de meeste andere industriële landen slechts een kleine fractie van het BBP vertegenwoordigt. Globaal is België (14 %) na Duitsland (43 %) het tweede investerende land in Luxemburg. Het overwicht van Duitsland wordt hoofdzakelijk verklaard door de aanwezigheid van talrijke en grote Duitse banken op de financiële markt. In de overige bedrijfstakken is het Duitse kapitaal eerder schaars (minder dan 5 % in de industrie). De Belgische investeerders domineren in andere diensten dan die van de banken met meer dan een derde van het totale geïnvesteerde kapitaal. Zij dekken overigens 23 % van het buitenlandse kapitaal in de industrie (na de Verenigde Staten die 50 % bezitten) en 10 % in de banksector, die gedomineerd wordt door Duitsland met 53 %.
3.2. Directe investeringen in het buitenland In totaal nemen de in het buitenland gedane directe investeringen duidelijk af vergeleken met de investeringen uit het buitenland, met een totaal encours
geraamd op meer dan 8 miljard euro op het einde van 2000. België is het eerste bestemmingsland van de DI van Luxemburg (17 % van het totaal) met een overheersend aandeel in de industrie (29 % van het in de industrie geïnvesteerde totaal).
4. Beweging van personen Momenteel komen er dagelijks meer dan 100 000 grensarbeiders in Luxemburg werken. Bijna 28 000 onder hen leven in België (69 % zijn mannen en 31 % vrouwen). In totaal vertegenwoordigen de bedienden 60 % en de arbeiders 40 %. Die verdeling per statuut verschilt aanzienlijk van die van de Fransen (53 % van het totaal van de grensarbeiders), die 52 % arbeiders en 48 % bedienden voor hun rekening nemen. Bijna 20 % van de Belgische loontrekkende grensarbeiders werkt in de tak “diensten voor bedrijven”, 18 % in de financiële bemiddeling, 17 % in de handel, 16 % in de industrie en 11 % in de bouw. Tussen 1996 en 2002 werden in Luxemburg ongeveer 67 000 netto-banen gecreëerd, waarvan er 40 000 werden ingenomen door grensarbeiders; dit is een groei met 76 % of een jaargemiddelde van 10 %. Terwijl het aantal Franse en Duitse loontrekkende grensarbeiders respectievelijk gestegen is met 81 % en 88 %, nam het aantal Belgen “slechts” toe met 60 %, waardoor het relatieve aandeel van de Belgische grensarbeiders verminderde van 30,3 % in 1996 naar 27,5 % in 2002. Ten opzichte van de residerende bevolking vormt de Belgische gemeenschap met bijna 14 800 personen de vierde buitenlandse gemeenschap van het land (na de Portugezen (13 %), de Fransen (4,6 %) en de Italianen (4,4 %)). Uit een analyse van de residerende arbeidskrachten per statuut (uitgevoerd in 2000) blijkt dat 12 % van de Belgische residenten arbeiders zijn en 80 % bedienden (1), terwijl de verdeling voor de hele actieve bevolking 36 % arbeiders en 56 % bedienden is. Ter vergelijking komen voor de verdeling voor de arbeidskrachten van Luxemburgse nationaliteit de volgende gegevens naar voor: 25 % arbeiders en 68 % bedienden.
Voetnoot (1)
10
Het totaal komt niet uit op 100 % vermits een deel van de arbeidskrachten het statuut van zelfstandige heeft.
FOD Economie,K.M.O., Middenstand en Energie
Kuifje in chocoladeland Door: Lut DE HAES, adjunct-adviseur, Algemene Directie Economisch Potentieel
1. België chocoladeland De liefdesgeschiedenis tussen België en de chocolade dateert uit lang vervlogen tijden. Vanaf de negentiende eeuw ontwikkelden talrijke Belgische chocoladefabrikanten producten en merken die de Belgische chocolade wereldberoemd maakten. De “Belgische praline” zag het daglicht in 1912 en is tot op heden het ideale uithangbord voor ons land en onze gastronomie. België speelt beslist een grote rol in de internationale chocoladesector. De Belgische chocolade is erg in trek in de hele wereld en heeft zijn goede naam te danken aan de productiekwaliteit. De cacaobonen worden met zorg geselecteerd en zijn vooral afkomstig van Ivoorkust, Nigeria en Ghana. Veel zorg wordt besteed aan de cruciale bewerkingen, nl. het roosteren en het fijnmalen. De ingrediënten die naast cacao worden gebruikt, zoals boter, amandelen, hazelnoten en suiker zijn eveneens allemaal van topkwaliteit. De belangen van de Belgische chocoladefabrikanten worden momenteel verdedigd door twee beroepsverenigingen. De ene vereniging, Choprabisco, is de overkoepelende beroepsvereniging van de Belgische chocolade, praline-, koekjes- en suikergoedindustrie. Ze behartigt de belangen van 84 bij haar aangesloten ondernemingen, door de verdediging van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van voedselwetgeving, handelsreglementering en Europees beleid. Daarnaast adviseert zij haar leden en promoot ze het imago van de sector. De andere vereniging Fenaco, is de koninklijke beroepsvereniging der meesters suiker en chocoladebewerkers. Deze vereniging telt een 60-tal leden, vooral in Oost- en WestVlaanderen gevestigde KMO’s die in de eerste plaats de ambachtelijke arbeid hoog in het vaandel dragen. De lancering van nieuwe trends (zoals suikervrije chocolade) worden door Fenaco ondersteund. De Belgische chocoladesector kan echter niet worden gezien als een homogeen gegeven. Er moet namelijk een onderscheid gemaakt worden tussen bedrijven die bijna uitsluitend dekchocolade produceren en bedrijven die afgewerkte producten leveren; deze laatste worden ingedeeld in drie grote groepen: de grote internationale bedrijven, de “top Belgian chocolatiers” en de “locals”.
2003
Bedrijven van de eerste soort dragen globalisering en concentratie hoog in hun vaandel. Zij pogen een merknaam op te bouwen en viseren vooral het grote publiek met groots opgezette marketingcampagnes.
Trefpunt economie 9A
De chocolatiers van de tweede soort zijn middelgrote ambachtelijke chocoladebedrijven, die proberen zich te onderscheiden door de nadruk te leggen op kwaliteit. Ten slotte zijn er nog een groot aantal kleine chocolatiers die alleen in eigen omgeving bekend zijn en eveneens kwaliteit beogen. In 2000 bedroeg de jaarlijkse Belgische consumptie van chocoladeproducten per inwoner 8,12 kg; in 2001 steeg ze tot 8,41 kg. De Belgen zijn desondanks niet de grootste chocolade consumenten: de Duitsers (10,08 kg), de Oostenrijkers (9,58 kg), de Denen (9,31 kg), de Ieren (8,98 kg) en de Noren (8,61 kg) eten nog meer chocolade dan de Belgen. Buiten de Europese Unie breken de Zwitsers alle records met 11,20 kg per persoon per jaar. De Belgische verwerking van chocoladeproducten bereikte in 2001 zo’n 162 270 ton, waarvan 40 % bonbons, pralines en andere chocoladezoetwaren; 30 % niet-gevulde chocolade; 18 % boterhampasta die cacao bevat; 9,3 % gevulde tabletten/repen en 2,6 % witte chocolade. Van de totale productie wordt 141 160 ton uitgevoerd. Gezien het belang van deze sector voor de Belgische industrie, is België lid van de Internationale Cacao Organisatie (ICCO). Dit forum werd in 1973 opgericht. Deze te Londen gevestigde intergouvernementele organisatie brengt producenten en consumenten van over de hele wereld met elkaar in contact. Zij heeft ook tot doel te zorgen voor een evenwicht tussen het aanbod van en de vraag naar cacao op de wereldmarkt, tegen aantrekkelijke prijzen voor de producenten en aanvaardbare prijzen voor de consumenten.
2. Chocolade en vetstoffen Tot voor kort bestond er nog geen geharmoniseerde Europese wetgeving voor chocolade. In België en zeven andere lidstaten (Duitsland, Spanje, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg en Nederland) mocht de benaming alleen gebruikt worden voor producten die uitsluitend bereid werden met cacaoboter als vetstof. Maar in Groot-Brittannië, Finland, Ierland, Zweden, Oostenrijk, Denemarken en Portugal is het gebruik van andere plantaardige vetstoffen al geruime tijd toegestaan. Het resultaat was dat er een dubbele norm tot stand kwam en er onzekerheid ontstond over het vrije verkeer van chocoladeproducten. De Europese Commissie wilde een einde maken aan deze dubbelzinnigheid en zij diende daar-
11
toe in 1996 een voorstel in tot harmonisering van de wetgevingen in alle lidstaten om het gebruik van maximum 5 % andere plantaardige vetten dan cacaoboter toe te laten in chocolade. Een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie legt de lidstaten van de Europese Unie voortaan een gedragslijn inzake chocoladeproducten op. Deze richtlijn die op 3 augustus 2000 is in werking getreden werd ondertussen omgezet in nationale wetgeving (koninklijk besluit inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie), die sinds 3 augustus 2003 van kracht is.
3. “Ambao” kwaliteitsgarantie Als reactie op deze Europese richtlijn heeft de Belgische regering, via de FOD Economie, de vzw “Traditional and Quality Chocolate Association” opgericht, die op 17 oktober 2000 het collectieve merk “Ambao” gelanceerd Heeft. De chocolade die dit merk draagt, biedt, naast minimale kwaliteitsgaranties, de zekerheid dat hij alleen met cacaoboter is vervaardigd. Dit betekent dat de chocolade met het kwaliteitslabel “Ambao” onderworpen is aan kwaliteitseisen die duidelijk strenger zijn dan die voorzien in de Europese richtlijn. De consument kan met kennis van zaken kiezen tussen pure, traditionele chocolade met alleen maar cacaoboter vervaardigd en chocoladeproducten met maximum 5 % andere plantaardige vetstoffen dan cacaoboter.
Momenteel profileren 16 chocolatiers zich met het keurmerk “Ambao”. Dit is te weinig voor een land met een hoogstaande kwaliteitsproductie. Er wordt van uitgegaan dat het nut voor de sector pas duidelijk zal worden na de volledige toepassing van het nieuwe koninklijk besluit inzake cacao- en chocoladeproducten.
4. De toekomst van chocolade De chocoladeconsumptie in Noord-Europa en NoordAmerika heeft de neiging om te stagneren. De industrie zal zich dus moeten richten op nieuwe niches zoals biochocolade (de producenten van biochocolade geven de garantie dat de cacaobonen zonder pesticiden of kunstmeststoffen verbouwd worden en betalen de cacaoplanters uit de derde wereld zo eerlijk mogelijke prijzen) of nog meer de klemtoon leggen op de kwaliteit van hun producten. De chocolatiers zouden daarna de markten van de OostEuropese landen moeten prospecteren (Tsjechië, Slovakije, Hongarije, Polen, Roemenië en Rusland) en Latijns- en Centraal-Amerika (Chili, Brazilië, Colombia en Mexico) moeten prospecteren. Ten slotte moeten cacaoproducenten zoals Ivoorkust, Ghana of Nigeria ervan worden overtuigd zelf meer chocolade te verbruiken. Voor onze nationale trots, de Belgische praline, zijn er nog veel exportmogelijkheden in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Een uitgebreider gebruik van het “Ambao”-logo zou de kwaliteit en de faam van Belgische chocolade nog eens extra moeten blijven benadrukken.
Trefpunt economie: praktische inlichtingen Trefpunt economie wordt toegezonden aan alle belangstellenden. Alle suggesties, vragen of bijkomende inlichtingen kunnen gericht worden aan de Redactieraad op volgend adres: Trefpunt economie FOD Economie, K.M.O., Middenstand & Energie Nijverheidsstraat 6 1000 Brussel Fax: (02) 513 46 57 e-mail:
[email protected]
12
FOD Economie,K.M.O., Middenstand en Energie