STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN PERIODE 7/8 OPLEIDING DA/BOL BELEID BEPALEN
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 1
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 2
Inleiding: Mensen die vragen hebben over hun gezondheid zullen contact opnemen met de praktijk. Als doktersassistent is het belangrijk dat je een hulpvraag van een patiënt goed kunt beoordelen. Je stelt anamnese vragen om de situatie duidelijk te krijgen, waarna je een beleid kiest dat voldoet aan de NHG Triagewijzer criteria en de tevredenheid van de patiënt. Deze 10 weken richt jij je met name op het bepalen van een beleid naar aanleiding van hulpvragen. Het gaat daarbij om het kunnen toepassen van je kennis. Vanuit school bieden wij je extra ondersteuning, zodat je beroepsgericht je kennis kan verbreden en vaardig wordt in het aannemen en afhandelen van hulpvragen van “patiënten” en het geven van voorlichting. Hieronder vind je belangrijke specifieke anamnese vragen over de klacht van een patiënt nog eens op een rij. -
plaats van de klacht (de lokalisatie) de aard van de klacht (de kwaliteit) de ernst van de klacht (de kwantiteit) het tijdsbeloop (de chronologie) de omstandigheden toen de klacht begon (de setting) de factoren die invloed hebben bijkomende klachten/ verschijnselen
Overige gegevens: -
eerdere (chronische) ziekten medische problemen geneesmiddelen ziekenhuisopnamen operaties beroepsleven psychosociale toestand
Redenen waarom patiënten naar de praktijk bellen zijn: -
een (consult) afspraak maken voor het spreekuur/ het verrichtingen spreekuur een visite afspraak maken voor huisbezoek van de arts directe hulp nodig is informatie of advies krijgen over een ziekte een (herhaal) recept voorgeschreven krijgen verwijzing naar een specialist, fysiotherapeut of anders geruststelling nodig is omdat men ongerust is
Bedenk voor jezelf bij een hulpvraag van de patiënt, of je de vraag kunt beantwoorden. Zo ook of er overleg nodig is met anderen, of dat je informatie moet nazoeken. Wanneer het probleem/ de klacht voor jou duidelijk is, kun je overgaan tot het kiezen van een beleid. Het zijn verplichte opdrachten die in een resultatenoverzicht worden afgetekend. Wanneer je een opdracht niet hebt gemaakt of een presentatie of rolspeloefening tijdens het begeleide moment niet hebt uitgevoerd, dan zorg je voor bewijslast. Voor een gemiste rolspeloefening ten aanzien van intake of voorlichting geldt dat je alsnog bewijslast moet laten zien.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 3
Pagina indeling: Inleiding
pagina 2
Resultatenoverzicht
pagina 5
Beleid bepalen bij klachten van het oor
pagina 7
Beleid bepalen bij klachten van het oog
pagina 9
Beleid bepalen bij neus- en keelklachten
pagina 11
Beleid bepalen bij klachten van kortademigheid
pagina 13
Beleid bepalen bij vaatklachten aan de benen
pagina 15
Beleid bepalen bij hypertensie, hartritmestoornissen en hypercholesterolemie pagina 17 Beleid bepalen bij infectieziekten
pagina 19
Beleid bepalen bij slaapproblemen
pagina 21
Beleid bepalen bij psychische problemen
pagina 23
Beleid bepalen bij verslavingsproblemen
pagina 25
Beleid bepalen bij vergiftigingen
pagina 27
Latex handschoenen en de gezondheid
pagina 29
Omgaan met geneesmiddelen
pagina 33
Beleid bepalen op de poli cardiologie
pagina 35
Beleid bepalen als doktersassistent binnen de polikliniek
pagina 37
Beleid bepalen als doktersassistent binnen de sociale gezondheidszorg
pagina 41
Presenteren en verdedigen
pagina 43
Afronden en aftekenen
pagina 43
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 4
Resultatenoverzicht stage vervangende opdrachten periode 5 Naam student: Groep: Week
Dag
Onderdeel
O/V
Handtekening
omcirkelen
1
1
Kenmerken slecht nieuwsgesprek op een rij. Kennisvragen beantwoorden. Notaties n.a.v. casus 1 en 2. Vragen n.a.v. filmpje over oorpijn Notaties oogaandoeningen. Kennisvragen oogklachten Notaties n.a.v. casus 1 en 2.
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
1
Notaties neus en keelaandoeningen Kennisvragen beantwoorden. Notaties n.a.v. casus 1 t/m 4.
O/V
Vakdocent
2
Notaties acute kortademigheid en benauwdheid. Kennisvragen kortademigheid en benauwdheid. Betekenis Latijnse woorden. Notaties n.a.v. casus 1 en 2. Kennisvragen beantwoorden vaatklachten. Samenvattingskaart perifeer arterieel vaatlijden. Notaties casus 1 en 2. Opdracht verantwoordelijkheid en eigen grenzen incl. voorlichtingsgesprek. Kennisvragen over hypertensie en ritmestoornissen. Kennisvragen over hypercholesterolemie. Notaties n.a.v. casus 1 en 2. Notaties infectieziekten. Geneesmiddelen bij infectieziekten plus aandachtspunten. Notaties n.a.v. casus 1 t/m 4. Kennisvragen slaapproblemen. Notaties aanverwante slaapklachten. Controleren en noteren medicatie plus notatie rol DA n.a.v. filmpje slaapproblemen en middelen en de stopbrief. Notaties n.a.v. casus 1 en 2. Notaties psychische klachten. Kennisvragen psychische problemen. Controleren en noteren antwoorden psychische problemen. Notaties n.a.v. casus 1 t/m 4.
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
2
2
3
1
2
4
1
2
5
1
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 5
2
6
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
O/V
Vakdocent
1
Notaties verslaving Kennisvragen verslavingsproblemen. Samenvatting artikel alcoholisme bij vrouwen. Notaties n.a.v. casus 1 en 2. Kennisvragen vergiftiging. Eigen vergiftigingswijzer maken. Samenvatting over koolmonoxide. Notaties n.a.v. casus 1 t/m 4. Samenvatting over latex handschoenen en de gezondheid (artikel). Rolspel oefening: voorlichting geven over eczeem/ huidallergie+print v.d. voorlichting Vragen beantwoorden over omgaan met geneesmiddelen. Latijnse naam en betekenis afkortingen. Kennistoetsing (30 vragen). 4 uitgewerkte cardiologische recepten. Notities n.a.v. casus hypertensie bij hindoestaanse vrouw. Polikliniek vragen beantwoorden. Notities afdeling endoscopie (in eigen woorden). Beschrijven patiëntenklachten. Functiewaardering. Beroepskleding en hygiëne. Competenties. Leerdoelen opstellen voor de functie stagiair op een polikliniek cardiologie. Voorkennis vragen beantwoorden.
O/V
Vakdocent
2
Werkstuk sociale gezondheidszorg
O/V
Vakdocent
1
Beroepsartikel presenteren en verdedigen.
O/V
Vakdocent
2
Alle opdrachten zijn afgerond en afgetekend.
1
2
7
1
2
8
1
2
9
10
Onvoldoende / Voldoende
Datum afronding:
Naam studieloopbaanbegeleider:
Naam student:
Handtekening:
Handtekening:
Toelichting resultaat / leerpunten:
Dit resultatenoverzicht opnemen in je portfolio. Alle onderdelen dienen minimaal voldoende te scoren voor een voldoende.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 6
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 1
Dag 1: Beleid bepalen bij klachten van het oor Opdracht 1: Hulpvragen aannemen en afhandelen. Lees de inleiding van deze periode en maak zo nodig aantekeningen. Maak met name gebruik van de bron: www.thuisarts.nl Soms willen patiënten meer dan je hen kunt bieden. Ze willen bijvoorbeeld direct de arts spreken, of een afspraak maken op een tijdstip buiten de spreekuurtijden. Ook kan het zijn dat patiënten zonder tussenkomst van de arts een recept voorgeschreven willen krijgen. Ook al heb je er in sommige gevallen begrip voor, jij moet je binnen de praktijk toch houden aan de regels. Dat betekent dat je patiënten moet teleurstellen! Noteer hoe jij hier mee om denkt te gaan in de praktijk en wat jij de patiënt in een dergelijk geval gaat vertellen. Zet ook op een rij wat kenmerken zijn van een slecht nieuws gesprek. Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over oorklachten 1. Welke oorzaken kunnen oorpijn geven? 2. Welke klachten passen bij betreffende oorpijnklachten (zie vraag 1)? 3. Wat is het beleid bij betreffende oorpijnklachten (zie vraag 1)? 4. Welke behandeling/medicatie kan worden toegepast bij oorpijnklachten (zie vraag 1)? 5. Welke voorlichting/ welk advies geef je bij betreffende oorpijnklachten (zie vraag 1)? 6. Welke vragen stel je, bij verdenking van een OME? (zie NHG standaard) 7. Wat zijn oorzaken bij een OME? 8. Wat zijn verschijnselen en wat is het beloop van een OME? 9. Wat is het beleid bij een OME? 10. Wanneer wordt iemand met oorpijnklachten verwezen naar de KNO arts? 11. Wanneer past de arts paracentese toe en hoe gaat dit precies in zijn werk. 12. Welke anamnesevragen stel je als iemand last heeft van doofheid? 13. Wat is het beleid is bij klachten van doofheid? 14. Wat verstaat men onder geleidingsdoofheid en perceptiedoofheid? 15. Hoe wordt doofheid onderzocht en behandeld? Opdracht 3: Beleid bepalen bij oorklachten Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 7
Casus 1: De heer Moerland (67 jaar) belt naar de praktijk. Hij heeft sinds een paar weken last van doofheid.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid. Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Casus 2: De moeder van Kim Brinkman (4 jaar) belt naar de praktijk. Kim heeft sinds vannacht last van oorpijn. Ze heeft de hele nacht gehuild en was erg onrustig. Ze heeft koorts (38 °C, vanmorgen om 08.00 uur gemeten).
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid. Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Opdracht 4: Kennis voor toepassing in de praktijk. Bekijk het filmpje over oorpijn, zie www.ziekenhuis.nl en www.consumed. nl/video/O. Vul zo nodig aan met een andere bron. Beantwoord de volgende vragen: wat doet een KNO arts? welke onderzoeken- testen- worden er op de poli KNO uitgevoerd? wat is een audiologisch centrum? En wat doet men hier?
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 8
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 1
Dag 2: Beleid bepalen bij klachten van het oog
Opdracht 1: oogaandoeningen -
Noteer voorbeelden met klachten van een rood oog. Noteer voorbeelden van aandoeningen aan de oogleden. Noteer voorbeelden van aandoeningen van het traanapparaat. Noteer voorbeelden van aandoeningen van de oogbol. Noteer voorbeelden van aandoeningen van de ooglens. Noteer voorbeelden van aandoeningen van het netvlies. Noteer van bovengenoemde aandoeningen wat de oorzaak is, wat klachten zijn plus welke behandeling mogelijk is.
Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over oogklachten 1. 2. 3. 4.
Welke vragen stel je bij klachten van een rood oog? Welke vragen stel je bij overige oogklachten? Welk beleid past bij de oogaandoeningen van opdracht 1? Welke medicatie kan door de arts worden voorgeschreven bij oogaandoeningen van opdracht 1) 5. Wat is het beleid wanneer iemand plotseling slecht gaat zien? 6. Welke advies geef je bij de oogaandoeningen van opdracht 1? 7. Wat adviseer je wanneer iemand een vuiltje in het oog heeft? 8. Wat is presbyopie? 9. Wat verstaat men onder strabismus? 10. Wat verstaat men onder amaurosis? 11. Wat verstaat men onder dyschromasie 12. Wat verstaat men onder achromasie? Opdracht 3: Beleid bepalen bij oogklachten Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: Mevr. Delany (48 jaar) belt naar de praktijk. Ze wil weten of het nodig is om een afspraak te maken, of dat de doktersassistent haar met haar klacht kan helpen. Ze heeft last van een tranend en prikkend oog. Vanmorgen zag zij wat vuiligheid in haar rechter oog.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 9
Casus 2: De heer Vermeer (64 jaar) belt naar de praktijk, omdat hij acuut last heeft van minder zicht.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid. Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 10
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 2
Dag 1: Beleid bepalen bij neus- en keelklachten
Opdracht 1: neus en keel aandoeningen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Wat is de Latijnse benaming voor neusamandelen? Wat is de Latijnse benaming voor keelamandelen? Waar precies bevinden zich de neusamandelen? Waar precies bevinden zich de keelamandelen? Welke rol speelt een neusamandel en een keelamandel? Welke klachten kunnen zich voordoen wanneer er sprake is van vergrote en/of ontstoken neus- en keelamandelen? 7. Hoe wordt het verwijderen van neusamandelen genoemd? 8. Hoe wordt het verwijderen van keelamandelen genoemd? Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over de amandelen Noteer klachten, oorzaken, gevolgen, behandeling/medicatie + advies bij: een bloedneus heesheid neuspoliepen een scheef neustussenschot snurken stembandknobbels Opdracht 3: Beleid bepalen bij neus- en keelklachten Deze keer zijn het 4 casussen. Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: De moeder van Jessica van Vlaanderen (15 jaar) belt naar de praktijk omdat zij de sinds 3 weken durende heesheid van haar dochter niet vertrouwd. Eigenlijk maakt zij zich hier best wel zorgen om. Casus 2: Mw. Uiterwijk (62 jaar) belt omdat haar man last heeft van haar gesnurk. Ze wil weten waarom zij hier last van heeft en wat zij er aan kan doen. Casus 3: Mw. van Boxtel (61 jaar) belt naar de praktijk omdat zij een enorme bloedneus heeft die niet wil stoppen.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 11
Casus 4: De moeder van Adam Eraslan belt ongerust naar de praktijk omdat Adam sinds 3 dagen koorts heeft en erg uit zijn mondje stinkt. Hij wil bovendien niet eten en drinken doet hij ook veel minder dan normaal. Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 12
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 2
Dag 2: Beleid bepalen bij klachten van kortademigheid
Opdracht 1: acute kortademigheid en benauwdheid 1. Noteer voorbeelden van specifieke symptomen van longziekten 2. Wat verstaat men onder dyspneu? 3. Wat verstaat men onder cystische fibrose? 4. Wat verstaat men onder longemfyseem? 5. Wat verstaat men onder bronchitis? 6. Wat verstaat men onder pleura- effusie? 7. Wat verstaat men onder een pneumothorax? 8. Wat verstaat men onder een productieve hoest? 9. Wat verstaat men onder een purulent sputum? 10. Noteer een aantal ziekten waarbij longfibrose kan voorkomen 11. Noteer oorzaken van een pneumothorax 12. Wat gebeurd er bij een astma- aanval? 13. Hoe ontstaat een longembolie? Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over kortademigheid en benauwdheid -
Noteer oorzaken van klachten met kortademigheid (schema: acuut en niet acuut/ chronisch) Noteer oorzaken van klachten met benauwdheid (schema: acuut en niet acuut/ chronisch) Noteer welke specifieke vragen je moet stellen wanneer er sprake is van kortademigheid en benauwdheid Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van kortademigheid en benauwdheid Noteer welk beleid past bij klachten van kortademigheid en benauwdheid Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij klachten van kortademigheid en benauwdheid Noteer welke onderzoeken er kunnen worden uitgevoerde door de arts, laboratorium of anders Noteer welke behandeling/medicatie kan worden toegepast bij klachten van kortademigheid en benauwdheid
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 13
Opdracht 3: Betekenis Latijnse woorden Noteer achter onderstaande Latijnse woorden de betekenis ervan: - asbestose - hypersecretie - aspiratiepneumonie - hyperventilatie - bradycardie - hypopneu - bronchiëctasie - hypoventilatie - cyanose - legionellose - dyspneu d’ effort - lobaire pneumonie - dyspneu de repos - lobulaire pneumonie - epiglottitis - spanningspneumothorax - hyperpneu - tachypneu - hyperactiviteit - trombus
Opdracht 4: Beleid bepalen bij kortademigheid en benauwdheid Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: Jeffrey Marewijk (5 jaar) heeft zich verslikt in een snoepje. De moeder belt in paniek naar de praktijk. Casus 2: Mw. Roelofs (28 jaar) belt naar de praktijk. Ze kan nauwelijks ademen en zegt bang te zijn dat ze stikt.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 14
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 3
Dag 1: Beleid bepalen bij vaatklachten aan de benen
Opdracht 1: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over vaatklachten aan de benen. Maak hierbij onder andere gebruik van de site www.thuisarts.nl. 1. 2. 3. 4. 5.
Noteer de betekenis van perifeer vaatlijden Noteer met welke vaatklachten patiënten naar de praktijk kunnen komen/ bellen Noteer oorzaken van vaatklachten Noteer risicofactoren bij bovengenoemde vaatklachten Noteer van bovengenoemde klachten welk beleid van toepassing is
Opdracht 2: Ga via google naar NHG- standaarden en klik de standaard perifeer arterieel vaatlijden aan (deze vind je onder het kopje onderwerpen zoeken). Maak voor gebruik in de praktijk een samenvattingskaart voor doktersassistenten. De samenvattingskaart is uitgewerkt op 2 A4-tjes
-
Waar perifeer vaatlijden voor staat
-
Welke behandeling(en) er zijn (medicamenteus en niet- medicamenteus)
Welke vragen van belang zijn bij pijn aan de benen Welke richtlijnen voor beleid er zijn Welke voorlichting en adviezen van toepassing zijn Welke lichamelijke en aanvullende onderzoeken er kunnen worden gedaan/ worden aangevraagd Belangrijke andere achtergrond informatie
Opdracht 3: Beleid bepalen bij vaatklachten Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: De heer Mertens (59 jaar) heeft acuut pijn aan zijn linker onderbeen. Hij kan niets anders aan het been ontdekken, dan dat deze bleek van kleur is. Casus 2: Mw. Mila (43 jaar) heeft last van haar spataderen en wil weten wat daar aan gedaan kan worden. Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 15
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Opdracht 4: Verantwoordelijkheid en eigen grenzen stellen
Noem een situatie waarin je de patiënt(e) betrekt van zijn of haar eigen verantwoordelijkheid Beschrijf wat je zou doen, wanneer je de verantwoordelijkheid teruglegt bij de patiënt(e) Leg uit wat een patiënt(e) doet wanneer hij of zij een aandoening of klacht bagatelliseert (betekenis woord opzoeken) Vertel in eigen woorden wat patiëntgericht werken is tijdens bijvoorbeeld het geven van een voorlichting Bereid een voorlichtingsgesprek voor ten behoeve van een patiënt met een chronische aandoening, die daar niet goed mee omgaat/ niet serieus neemt Voer tijdens het afsluit moment het voorlichtingsgesprek uit in de rol van assistent, patiënt en beoordelaar
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 16
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 3
Dag 2: Beleid bepalen bij hypertensie, hartritmestoornissen en hypercholesterolemie. Patiënten met hart en vaatziekten komen veel voor en worden omschreven als een welvaartsziekte. Fris met de volgende opdrachten je kennis nog eens op. Maak daarbij gebruik van de site: www.thuisarts.nl. Klik door naar ‘ik heb een…….’ Opdracht 1: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over hypertensie Noteer welke mensen in aanmerking komen voor een jaarlijkse bloeddruk controle -
Noteer welke vragen je stelt, wanneer er sprake is van hypertensie Noteer welk beleid past bij hypertensie en het hebben van een bloedneus Noteer welke voorlichting en adviezen je geeft bij hypertensie Noteer wanneer patiënten met hypertensie contact moeten opnemen met de praktijk Noteer welke vragen je stelt, wanneer een patiënt aangeeft last te hebben van hartkloppingen Noteer welk beleid daarbij past Noteer welke voorlichting en adviezen je geeft bij hartkloppingen Noteer wanneer patiënten met hartkloppingen contact moeten opnemen met de praktijk Noteer van welke hartritmestoornissen mensen last kunnen hebben Noteer hoe hartritmestoornissen kunnen ontstaan Noteer welke onderzoeken kunnen worden gedaan bij hartritmestoornissen Noteer welke behandeling(en) kunnen worden toegepast bij hartritmestoornissen Noteer wanneer patiënten met hartritmestoornissen contact moeten opnemen
Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over hypercholesterolemie Maak een duidelijke samenvattingskaart, waarin je alle belangrijke informatie over hypercholesterolemie verwerkt. De samenvattingskaart is uitgewerkt op 1 A4.
-
Wat hypercholesterolemie is Welke richtlijnen voor beleid er zijn Welke risicofactoren er voor gelden Welke voorlichting en adviezen van toepassing zijn Welke onderzoeken er kunnen worden gedaan/ worden aangevraagd Welke behandeling(en) er zijn (medicamenteus en niet- medicamenteus) Belangrijke andere achtergrond informatie
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 17
Opdracht 3: Beleid bepalen bij vaatklachten Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: Mw. Buwalda (57 jaar) belt naar de praktijk omdat zij wil weten wat een jaarlijkse hypertensiecontrole inhoudt en wanneer je hiervoor in aanmerking komt. Casus 2: Mw. van der Poel (61 jaar) belt naar de praktijk omdat zij last heeft van hartkloppingen. Ze maakt zich zorgen.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Neem volgende week je boek Geneesmiddelenkennis mee naar school!
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 18
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 4
Dag 1: Beleid bepalen bij infectieziekten Opdracht 1: Infectieziekten Ook met infectieziekten zal je in de praktijk veel te maken krijgen als doktersassistent. - Noteer wat de definitie is van een infectieziekte - Noteer wat veroorzakers zijn van infectieziekten (ziekteverwekkende microorganismen) en geef daarbij voorbeelden - Noteer wat men verstaat onder een porte d’entrée - Noteer bij betreffende veroorzakers welke klachten men daarbij kan krijgen - Noteer welke algemene diagnostiek kan worden uitgevoerd bij bovengenoemde veroorzakers van infectieziekten - Noteer wat men verstaat onder een aangifteplicht bij infectieziekten - Noteer welke ziekten vallen onder deze aangifteplicht - Noteer wat men verstaat onder een virulentie Opdracht 2: Geneesmiddelen bij infectieziekten Geef bij ondergenoemde op te zoeken middelen voorbeelden van medicatie (noteer de stofnaam en de generieke naam).
Antivirale middelen ten aanzien van influenza, hepatitis, herpes en HIV Antibacteriële middelen (smal spectrum, breed spectrum, combinatiepreparaten, tetracyclines, macroliden, sulfonamiden, chinolonen en antibacteriële middelen bij een urineweginfectie en tuberculose Schimmelinfectie middelen (infectie aan/ in de vagina, infectie van de huid, infectie van de nagels en infectie in de mond Parasitaire infectie middelen (wormen, luizen, schurftmijt (scabies) Protozoëninfectie middelen (amoebiasis en trichomonas (SOA)
Noteer aandachtspunten bij betreffende middelen. Denk daarbij onder andere aan tijdsduur kuur, mogelijke bijwerkingen en interacties. Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 19
Opdracht 3: Beleid bepalen bij infectieziekten Vandaag oefen je samen met 4 casussen. Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: De dochter van Mw. Hoyer (80 jaar) belt naar de praktijk omdat haar moeder hevig de griep heeft. Zij maakt zich zorgen gezien haar leeftijd, maar ook omdat zij wat verward lijkt. Casus 2: De moeder van Guus Wouters (18 jaar) belt naar de praktijk omdat hij sinds 2 dagen hoge koorts heeft. Daarbij heeft hij last van erge keelpijn en zijn klieren in zijn hals en rechter oksel opgezet. Zo ook gaf Guus aan moe te zijn en heeft hij geen eetlust. Casus 3: Milena Isanov(14 jaar) heeft een raar plekje aan haar onderlip. Ze wil een afspraak maken. Casus 4: De heer Herwaarden (40 jaar) is net terug van een werkbezoek in China. Hij heeft sinds 6 dagen last van diarree. Ook lijkt het of er slijm in de ontlasting zit.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Neem morgen je GMK boek mee!
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 20
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 4
Dag 2: Beleid bepalen bij slaapproblemen Opdracht 1: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over slaapproblemen -
Wanneer spreekt men van een slaapstoornissen Welke vragen ga je stellen om achter dit probleem te komen Welke oorzaken en welke gevolgen kan een slaapstoornis geven (minimaal 6) Welke onderzoeken kunnen er worden uitgevoerd bij slaapstoornissen? Welke behandeling(en) kan een arts inzetten bij een slaapstoornis? (beleid) Welke medicatie kan er worden ingezet bij een slaapstoornis (geef voorbeelden, zowel de stofnaam als ook de merknaam)? (beleid) Wat kunnen gevolgen en bijwerkingen zijn bij slaapmedicatie? Wat kan de patiënt zelf doen bij een slaapstoornis?
-
Opdracht 2: Aanverwante klachten 1. 2. 3. 4. 5.
Wat verstaat men onder een slaapapneu? Wat houdt een slaaponderzoek in? Wat verstaat men onder een slaapdagboek? Wat verstaat men onder narcolepsie en wat is er aan te doen? Wat verstaat men onder een restless- legssyndroom? En wat heeft dat met slapeloosheid te maken?
Opdracht 3: Ga via google naar de NHG standaarden. Klik psychische problemen aan en vervolgens slaapproblemen en slaapmiddelen (=standaard M23). Controleer je antwoorden van opdracht 1 (zie onder andere begrippen, vragen en beleid) en vul zo nodig aan. Noteer welke andere overige slaapstoornissen dan in vraag 4 en 5 genoemd zijn, hier ook onder vallen en maak van deze stoornis een korte samenvatting. Noteer welke voorlichting en adviezen jij als doktersassistent kan geven. Maak een notitie middelen en dosering(en) bij slaapmedicatie. Noteer hoe je een slaapmedicatie in Medicom verwerkt. En hoe ziet een recept van betreffende medicatie er op papier uit? Wat zijn de verschillen? Bekijk het filmpje in het scherm over slaapproblemen en slaapmiddelen (www.thuisarts.nl). Bekijk de stopbrief (zie overige downloads). Wat kan hierbij jouw rol zijn als doktersassistent?
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 21
Opdracht 4: Beleid bepalen bij slaapproblemen Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: De heer Witkamp (31 jaar) heeft last van slapeloosheid en wil een recept. Casus 2: Mw. Karatas (50 jaar) belt omdat zij de laatste tijd last heeft van een vervelend gevoel in haar benen (vooral ’s avonds in bed). Ze kan hier niet goed van slapen.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 22
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 5
Dag 1: Beleid bepalen bij psychische problemen Opdracht 1: psychische klachten 1. Wat verstaat men onder psychosomatiek? 2. Valt overspannenheid onder een psychische probleem? Leg uit waarom wel/ waarom niet? 3. Wanneer is er sprake van een depressie? En welke klachten passen daarbij? 4. Wanneer spreek je van een angststoornis? Geef ook voorbeelden van angststoornissen. 5. Op welke wijze kan een angststoornis zich uiten? (klachten) 6. Wanneer geeft de arts medicatie bij een angststoornis en waarom? 7. Welke ziektebeelden kunnen overeenkomen met die van hyperventilatie? 8. Welke psychische stoornissen kunnen klachten van moeheid geven? 9. Wanneer is er sprake van dementie 10. Wanneer is er sprake van een eetstoornis? Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over psychische problemen - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van angst - Noteer welk beleid past bij (klachten van) angst - Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij klachten van angst - Noteer welke behandeling/medicatie kan worden toegepast bij klachten van angst - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van overspannen zijn - Noteer welk beleid past bij overspannen zijn - Noteer welke voorlichting en advies je kan geven wanneer iemand overspannen is - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van depressief zijn - Noteer welk beleid past bij depressief zijn - Noteer welke voorlichting en advies je kan geven wanneer iemand depressief is - Noteer welke medicatie past bij depressiviteit (stofnaam en merknaam) - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van hyperventilatie - Noteer welk beleid past bij hyperventilatie - Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij hyperventilatie - Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij hyperventilatie - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van hyperventilatie - Noteer welk beleid past bij hyperventilatie - Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij hyperventilatie - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van dementie - Noteer welk beleid past bij dementie - Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij dementie - Noteer welke medicatie past bij dementie Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 23
Opdracht 3: Ga via google naar de NHG standaarden. Klik psychische problemen aan en vervolgens angst (=M62), depressie (=M44) en dementie (=M21) Controleer je antwoorden van opdracht 1 en 2 (zie onder andere begrippen, vragen en beleid) en vul zo nodig aan. Bekijk en noteer welke andere psychische problemen dan in de vragen genoemd zijn, hier ook onder vallen en noteer van deze stoornis wat men hier precies onder verstaat. Noteer daarbij ook welke voorlichting en adviezen jij als doktersassistent kan geven en maak een notitie van dosering(en) bij betreffende voor te schrijven medicatie. Opdracht 4: Beleid bepalen bij psychische problemen Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: Mw. van Doorn (52 jaar) voelt zich de afgelopen tijd zo down. Ze heeft nergens meer zin in. Casus 2: De dochter van de heer Meertens (80 jaar) belt omdat zij zich zorgen maakt over haar vader. Hij is de laatste tijd behoorlijk in de war. Casus 3: Mw. Gulzer (45 jaar) belt omdat het haar allemaal te veel wordt op het werk. Ze is volgens haar gezin nu ook thuis niet te genieten en trekt zich steeds meer terug. Casus 4: Wilma ter Heul (22 jaar) belt in paniek naar de praktijk. Ze is hevig benauwd en is bang om te stikken.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 24
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 5
Dag 2: Beleid bepalen bij verslavingsproblemen Opdracht 1: verslaving 1. Wat is het probleem bij verslavingsgedrag? En wat zijn oorzaken? 2. Welke vormen van verslaving zijn er zoal? 3. Aan welke medicijnen kan men met name (makkelijker) verslaafd raken? 4. Welke rol als doktersassistent kan jij hierin spelen? 5. Welke klachten passen bij jouw eerder genoemde vormen van verslaving? 6. Welke gevolgen kunnen langdurige verslaving hebben bij jouw eerder genoemde vormen van verslaving? 7. Middelenmisbruik valt onder een conatieve stoornis (zie je Medische Kennis boek). Wat wordt er bedoeld met het woord conatief? 8. Welke ontwenningsverschijnselen kunnen zich voordoen bij het stoppen van een verslavend middel? 9. Leg uit of een eetstoornis onder een verslaving valt. Waarom wel/ waarom niet? 10. Welke verslavingszorg kan er (buiten de huisarts) worden aangeboden? Opdracht 2: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over verslavingsproblemen - Noteer welke algemene vragen je moet stellen wanneer er sprake is van een verslaving - Noteer welk beleid past bij een verslaving - Noteer welke voorlichting of adviezen kunnen worden gegeven bij een verslaving (zie jouw eerder genoemde vormen) - Noteer welke behandeling/medicatie kan worden toegepast bij een verslaving (zie jouw eerder genoemde vormen) Opdracht 3: Ga naar www.gezondheidsnet.nl/verslavingen en klik het artikel alcoholisme bij vrouwen: verborgen probleem. (of via google → verslavingen → het artikel. Maak hier een samenvatting van. Opdracht 4: Beleid bepalen bij verslavingsproblemen Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 25
Casus 1: De heer Gerards (35 jaar) wil hulp voor zijn overmatig drankgebruik. Hij is bang dat anders zijn relatie stuk loopt.
Casus 2: De moeder van Fiola Hogendaal (15 jaar) belt omdat ze bezorgd is over haar dochter. Ze heeft de indruk dat ze signalen vertoont van anorexia. Omdat ze het lastig vindt om haar dochter hier mee te confronteren wil ze eerst zekerheid hebben.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 26
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 6
Dag 1: Beleid bepalen bij vergiftigingen Opdracht 1: Kennisvragen om toe te passen bij hulpvragen over vergiftigingen 1. Wat verstaat men onder een vergiftiging? 2. Welke vragen moet je als doktersassistent stellen indien er sprake is van een vergiftiging? 3. In welke gevallen is braken na een vergiftiging af te raden? 4. Wat zijn de gevolgen voor een kind als hij/zij een knoopbatterij heeft ingeslikt? 5. Wat verstaat men onder seizoensgebonden vergiftigingen? Geef voorbeelden. 6. Wat verstaat men onder een absorptie verminderende therapie bij een vergiftiging? Geef voorbeelden. 7. Wat verstaat men onder een chronische vitamine A vergiftiging? En welke klachten kan men daarbij krijgen? 8. Wat verstaat men onder een acute vitamine A vergiftiging? En welke klachten kan men daarbij krijgen? 9. Waar kan je een vergiftiging aan herkennen wanneer personen/ kinderen in kwestie dit niet zelf aan (kunnen) geven? 10. Welke preventieve maatregelen kunnen met name ouders nemen? Opdracht 2: Maak in een groepje van 2 studenten een duidelijke eigen vergiftigingswijzer (overzicht hoe te handelen bij welke vergiftiging). Let op het mag geen knip en plakwerk zijn en per klas zijn er geen identieke wijzers. Opdracht 3: Maak een samenvatting over koolmonoxide. Opdracht 4: Beleid bepalen bij vergiftigingen Werk deze opdracht samen met een medestudent uit. De ene student is de assistent en de andere student is de patiënt. De patiënt geeft antwoord op de vragen van de assistent. De assistent noteert in steekwoorden wat de patiënt heeft gezegd (om het beleid te kunnen bepalen en voor overdracht). Wissel van rol. Situatie: Je bent werkzaam in een huisartsenpraktijk. Het is 08.15 uur. Casus 1: De moeder van Birgit de Bruin (3 jaar) belt in paniek naar de praktijk omdat zij hartpillen van haar man heeft gegeten.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 27
Casus 2: De moeder van Meltem Civi (5 jaar) belt in paniek naar de praktijk omdat zij van de lampenolie heeft gedronken. Meltem dacht dat het limonade was. Casus 3: De moeder van Jacco Boonstra (3 jaar) belt naar de praktijk omdat hij zojuist uit een fles met badschuim wat slokken heeft gedronken. Casus 4: De moeder van Merel Verlaan (2 jaar) wil weten of het kwaad kan dat zij zojuist een sigaret heeft opgegeten.
Noteer wat je wil weten om de situatie duidelijk in te kunnen schatten? Zie ook de inleiding. Noteer welke overige vragen je zo nodig wil stellen (zie de inleiding). Noteer wat er mogelijk aan de hand kan zijn (conclusie). Noteer het gekozen beleid Noteer zo nodig welke voorlichting/ welk advies is gegeven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 28
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 6
Dag 2: Latex handschoenen en de gezondheid Opdracht 1: Begrijpend lezen artikel Maak in eigen woorden een samenvatting van onderstaand artikel en zoek moeilijke woorden op. Neem er ook jouw conclusie/ oordeel/ mening in op. Ga vervolgens naar de site latexallergienederland.nl Bekijk het filmpje en geef kort weer waarom dit filmpje belangrijk is om gezien te worden. Geef antwoord op onderstaande vragen die je kunt lezen in ondergenoemde artikelen (zie kader meest recente artikelen): - komt er een verbod op latexhandschoenen? Ja/nee en waarom wel/niet? - een utopie? Wat beschrijft dit artikel? Wat kan jij er mee doen in de praktijk? Artikel: Latex handschoenen schaden de gezondheid (artikel uit Medisch Contact) Publicatie Nr. 10 - 06 maart 2014 Jaargang 2014 Rubriek Artikelen Auteur Martin Beenhakker, Bas de Mol, Lena Koers, Edward Pasman Natuur rubberen operatiehandschoenen hebben ongewenste bijwerkingen. Dat latex handschoenen huidirritaties en allergische reacties kunnen veroorzaken is bekend. Minder bekend is dat bij de productie van deze handschoenen restproducten achterblijven die kanker kunnen verwekken. Natuurrubber (latex) houdende handschoenen kunnen huidirritaties en allergieën veroorzaken. Dit kan variëren van een type-I-allergie, de IgE-gemedieerde, gegeneraliseerde levensbedreigende vorm, tot een type-IV-reactie, waarbij een lokale huidreactie ontstaat bij contact met latex. In de gezondheidszorg ontwikkelt 6 procent van de werkers deze laatste reactie. Bovendien kan de gebruiker tijdens het dragen van deze handschoenen last van jeuk of irritatie krijgen. Dit laatste kan ten onrechte worden aangezien voor een allergische reactie. Inmiddels is er één geval van jurisprudentie bekend in Nederland: een schikking tussen een anesthesiemedewerker en haar ziekenhuis vanwege de tijdens haar werkzaamheden opgelopen type-I-latexallergie.
Een latex handschoen is 200 tot 400 micron dik en is opgebouwd uit diverse lagen latexmoleculen. Deze lagen liggen niet keurig gerangschikt, waardoor er ruimtes ontstaan. Restanten van stoffen die voor de productie noodzakelijk zijn, hopen zich in deze ruimtes op. Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 29
Tijdens het gebruik van de latex handschoenen wordt de binnenzijde aangetast door transpiratie van de drager en aan de buitenzijde door bloed en excretieproducten van de patiënt. De handschoenen raken hierdoor verzadigd en in de holle ruimtes aanwezige hulpstoffen komen vrij. Dit heeft als gevolg dat latex houdende handschoenen poreus worden en hun beschermende werking verliezen. Het is voorschrift dat operatiehandschoenen sterker en dikker zijn dan onderzoekshandschoenen. Daarom is er bij de productie meer rubber gebruikt. Het gevolg daarvan is dat de concentratie N-nitrosaminen en nitroseerbare verbindingen die vrijkomen tijdens het gebruik van operatiehandschoenen hoger is dan van onderzoekshandschoenen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gaat ervan uit dat 25 procent hiervan door de huid heen in het lichaam komt. Dit geldt echter bij een normale en intacte huid. Een verkeerd wasprotocol van de handen versterkt de dermale absorptie. Ook zullen er eerder huidlaesies ontstaan door kinetische werking tijdens het dragen van gepoederde handschoenen. De NVWA stelt de migratietijd van N-nitrosaminen en nitroseerbare verbindingen op één uur.8 Binnen één uur wordt de piek van deze vrijgekomen stoffen bereikt. Na vier uur is er geen verdere toename meer waar te nemen.
Huidirritatie ten gevolge van het dragen van latex handschoenen. Kankerrisico In 2005 kwam de NVWA tot de volgende conclusie: ‘Uit risicobeoordeling van het RIVM blijkt dat de blootstelling van consumenten aan nitrosaminen door gebruik van latex handschoenen de jaarlijkse Virtually Safe Dose (VSD) mogelijk overschrijdt. VSD geeft het verwaarloosbare risiconiveau aan van 1:1.000.000 per leven. Bij intensief gebruik loopt de consument een kankerrisico dat het verwaarloosbare overschrijdt. Deze risiconorm is in 2010 door de NVWA naar beneden bijgesteld tot 1:250.000. Daarom gaf de NVWA in 2010 het advies: gebruik twee paar disposable handschoenen per week of drie paar huishoudhandschoenen per jaar. Rondvraag binnen het Academisch Medisch Centrum leidde tot de conclusie dat operatieassistenten minimaal zes paar tot meer dan twintig paar operatiehandschoenen per week dragen. Bij latex houdende handschoenen lopen zij dus een verhoogd risico op het ontwikkelen van gezondheidsproblemen. De NVWA verwachtte dat er in 2011 richtlijnen vanuit het ministerie van Volksgezondheid hierover zouden verschijnen. Deze zijn er nog steeds niet en zoals gebruikelijk is het wachten op Europese regelgeving. De NVWA haalt zelf de Warenwet artikel 18 aan: het is verboden om waren, niet zijnde eet- en drinkwaren, te verhandelen, waarvan degene die deze waren verhandelt weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 30
Latexallergie type IV. Advies Het op de markt brengen van latexhoudende handschoenen kan niet verboden worden. Het is immers de gebruiker die zelf de ‘nagenoeg veilige dosis’ overschrijdt. Deze gebruiker dient echter wél vooraf goed geïnformeerd te worden over de ‘mogelijk’ ongewenste bijwerkingen van latexhoudende handschoenen. Daar ligt ook de verantwoordelijkheid voor ziekenhuisdirecties en andere beleids-bepalers. Objectieve informatie vanuit de rubberindustrie hierover valt niet te verwachten. Tenzij zijzelf met een concrete oplossing komen. De rubber-industrie weet al sinds 1985 van N-nitrosaminen en nitroseerbare verbindingen in latex handschoenen. Ons advies is om bij frequent gebruik alleen handschoenen te gebruiken die aantoonbaar een verminderd risico vormen voor het vrijkomen van N-nitrosaminen en nitroseerbare verbindingen. Een andere optie is om over te stappen naar latexvrije handschoenen. De Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) heeft in opdracht van pensioenfonds Zorg en Welzijn in 2003 een voorbeeldprotocol uitgebracht voor een overstap naar een latexvrij beleid. De positive risk-benefit balance dient te worden bijgesteld door de blootstelling aan latex te reduceren en niet door de norm bij te stellen. De NVWA kan in afwachting van Europese regelgeving verordonneren dat er op de verpakking van latex handschoenen komt te staan: ‘Frequent gebruik van deze handschoenen kan uw gezondheid schaden.’ Zij kan daarop controleren en zo nodig handhaven. Het is dan aan de industrie om een goed product aan te bieden waarop geen waarschuwing hoeft te staan. Dat kan door tijdens de productie van deze handschoenen goed te leachen, onderdompelen in heet water, waardoor residuen en andere ongewenste stoffen beter verwijderd worden. Ook het gebruik van gezuiverde en proteïnen-geëxtraheerde natuurlatex, DPNR, zal het gehalte aan N-nitrosaminen en nitroseerbare verbindingen doen dalen. De overheid is normbepalend.
N-nitrosaminen In 2010 kreeg voormalig minister Klink van Volksgezondheid een rapport aangeboden over het vrijkomen van N-nitrosaminen uit natuurrubberhoudende handschoenen. Dit rapport was een aanvulling op een niet eerder gepubliceerd onderzoek uit 2005. Het rapport uit 2010 toonde aan dat de blootstelling en gevolgen voor gebruikers na vijf jaar onveranderd zijn gebleven. Beide rapporten betreffen het gebruik van huishoud- en onderzoekshandschoenen en niet van steriele operatiehandschoenen. N-nitrosaminen ontstaan door de reactie van een stikstofhoudende verbinding met een salpeterzuurverbinding of nitrieten. Nitroseerbare verbindingen kunnen samen met een agens N-nitrosaminen doen vormen. N-nitrosaminen zijn bekende organotrope (orgaanspecifieke) carcinogenen. Onderzoek uit 1968 toonde al aan dat geen enkel proefdier resistent was tegen N-nitrosaminen. Inmiddels zijn er meer dan 250 Nnitrosamineverbindingen bekend die mutageen of carcinogeen zijn. De Nederlandse Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 31
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) concludeert uit dierexperimenteel onderzoek dat 85 procent van de N-nitrosaminen carcinogeen zijn. N-nitrosaminen kunnen oraal, via inhalatie of transcutaan opgenomen worden. Bij gebruik van latex handschoenen dringen N-nitrosaminen binnen middels transcutane of dermale absorptie. Tijdens het dragen worden de aanwezige N-nitrosaminen en nitroseerbare verbindingen losgeweekt uit de handschoenen. Deze stoffen zijn een residu van de fabricage van de handschoenen.
Martin Beenhakker, anesthesiemedewerker, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Bas de Mol, cardiothoracaal chirurg, AMC, Amsterdam Lena Koers, agio anesthesiologie, AMC, Amsterdam Edward Pasman, anesthesioloog, AMC, Amsterdam contact:
[email protected]; cc:
[email protected] Geen van de auteurs is direct of indirect betrokken bij de productie of het verhandelen van operatiehandschoenen. Organisaties die zich met latexallergie bezighouden:
nvwa.nl rivm.nl wip.nl latexallergienederland.nl amc.nl/web/Het-AMC/Afdelingen/Medische-afdelingen/Coronel-Instituut-voor-Arbeiden-Gezondheid
Opdracht 2: Zoek een patiëntenvoorlichting over eczeem/ een allergische reactie op. Print deze en oefen het geven van de voorlichting in de rol van assistent, patiënt en beoordelaar. Maak voor een aftekenparaaf inzichtelijk welke tops en tips elke assistent kreeg (feedback). Voeg daarbij de uitgeprinte patiëntenvoorlichting.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 32
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 7
Dag 1 Omgaan met geneesmiddelen
Opdracht 1: Vragen beantwoorden 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Wat verstaat men onder het begrip receptuur? Wie hebben de bevoegdheid tot het uitschrijven van recepten? Aan welke eisen moet een recept voldoen? Er zijn drie groepen geneesmiddelen. Welke groepen zijn dit? Voor chronische medicatie is voor de hoeveelheid een wettelijk maximum vastgesteld. Voor hoeveel tijd mag de arts een eerste medicatie uitschrijven? En voor hoeveel maanden vervolg recepten? Wat verstaat men onder het geneesmiddelen-vergoedingssysteem? Welke waarschuwingen kunnen er voor een patiënt op het etiket van zijn/haar medicatie worden genoteerd door de apotheek? Op welke belangrijke aandachtspunten moet een doktersassistent letten wanneer er een herhaalrecept wordt aangevraagd? Wat verstaat men onder het geneesmiddelen-bewakingssysteem? Welke toedieningsvormen zijn er? Welke toedieningswegen zijn er? Wat verstaat men onder farmacokinetiek? Wat verstaat men onder farmacodynamica? Op welke twee manieren kan een geneesmiddel inwerken op het doelorgaan? Geef uitleg over de af te leggen weg van een medicijn (zie plaatje). Hierin omschrijf je de weg van het geneesmiddel na orale inname.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 33
Opdracht 2: Wat is de Latijnse naam en wat is de betekenis van de volgende afkortingen: R/ S/ iter n.i. amp. caps. cr. garg. gtt. lin. liq. lot mixt. ocul. pot. pulv.adsp. sir. sol. supp. tab. tct. ung.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 34
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 7
Dag 2 Beleid bepalen op de poli cardiologie
Opdracht 1: Kennis toetsing 1. Wat is het belangrijkste instrument van de cardioloog bij het lichamelijk onderzoek? 2. Wat is interventiecardiologie? 3. Noem de bekendste soort interventiecardiologie. 4. Wat heeft hoge bloeddruk met cardiologische ziekten te maken? 5. Wat is coronair lijden? 6. Geef een omschrijving van angina pectoris. 7. Wat is het verschil tussen angina pectoris en pijn ten gevolge van een hartinfarct? 8. Wat wordt bedoeld met hartfalen? 9. Wat merkt de patiënt bij acuut hartfalen? 10. Wat merkt de patiënt bij chronisch hartfalen? 11. Waarom wordt chronisch hartfalen vaak pas laat vastgesteld? 12. Wat is er ziek bij een niet-onschuldige hartritmestoornis? 13. Wat is de functie van een hartklep? 14. Welke twee soorten afwijkingen kunnen hartkleppen hebben? 15. Wat betekent de afkorting ECG? 16. Hoe noemen de mensen dit onderzoek vaak? 17. Waarom kan het belangrijk zijn een ECG juist tijdens inspanning te maken? 18. Noem een andere naam voor het inspannings-ECG. 19. Wat is een bekende bijnaam voor dit onderzoek? 20. Stel dat je als doktersassistent een inspannings-ECG zou maken. Op welke zaken moet je dan letten? 21. Noem voorbeelden van onderzoek dat kan volgen op een inspannings-ECG. 22. Hoe is op een X-thorax vocht in de longen te zien? 23. Wat is de bedoeling van de Doppler-techniek? 24. Welk soort aanvullend onderzoek vindt plaats in de ‘echokamer’? 25. Wat is de bedoeling van myocardscintigrafie? 26. Waarom is hartkatheterisatie veel minder belastend dan het lijkt? 27. Noem het belangrijkste advies dat je kunt geven om de kans op een hartziekte te verkleinen. 28. Noem voorbeelden van cardiologische geneesmiddelen. 29. Wat is de bedoeling van dotteren? 30. Noem (uit je hoofd) een aantal voorbeelden van cardiologische aandoeningen.
Opdracht 2: Schrijf ten aanzien van cardiologische aandoeningen voor patiënt A het diuretica middel chloorthiazide voor, voor patiënt B het Bètablokker middel atenolol, voor patiënt C het nitraat preparaat nitroglycerine en voor patiënt D het calciumantagonisten middel verapamil. Noteer naast het recept wat dit middel precies doet. Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 35
Opdracht 3: Casus hypertensie bij hindoestanen (allochtonen) Mw. Badal- Dahoe (51 jaar) is door de huisarts ingestuurd voor haar niet goed te behandelen hypertensie. Zij is van hindoestaans afkomst. Ga naar http://link.springer.com/article/10.1007/s12503-010-0024-8#page-2 (of via google naar allochtonen patiënten met hypertensie, een artikel van Jeanine Suurmond en anderen) plus de site: http://www.huisarts-migrant.nl/hypertensie/ Zoek uit en noteer, waarom patiënten van hindoestaans afkomst te maken kunnen hebben met een moeilijk te normaliseren bloeddruk. Wat daarvan oorzaken kunnen zijn, op welke leeftijd dit vooral voorkomt, in welke verhouding hypertensie bij hindoestanen voorkomt ten opzichte van autochtone patiënten en welke gevolgen hypertensie voor hindoestanen kan hebben. Noteer eveneens welk medicamenteus en niet- medicamenteus beleid er kan worden ingezet. Zo ook andere voor jou belangrijke informatie. Oefen zo nodig het geven van voorlichting over onderzoeken en leefstijl.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 36
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 8
Dag 1: Beleid bepalen als doktersassistent binnen de polikliniek Opdracht 1: Anamnese vragen op de polikliniek Ook voor de polikliniek gelden de belangrijke anamnese vragen zoals: - plaats van de klacht (de lokalisatie) - de aard van de klacht (de kwaliteit) - de ernst van de klacht (de kwantiteit) - het tijdsbeloop (de chronologie) - de omstandigheden toen de klacht begon (de setting) - de factoren die invloed hebben - bijkomende klachten/ verschijnselen Vragen: 1. Welke hulpvragen kan je verwachten indien je als doktersassistent werkzaam bent op een polikliniek? 2. Voor welke vormen van beleid kan je als polikliniekassistente kiezen? 3. Welke 3 voorbeelden van afspraken voor een vervolgbeleid bij de specialist zijn er? 4. Welke belangrijke diagnostische onderzoeken kunnen er globaal binnen de diverse poliklinieken worden aangevraagd? 5. Wat verstaat men onder poliklinische ingrepen? Geef minimaal 5 voorbeelden. 6. Welke complicaties kunnen scopie- onderzoeken geven? 7. Bij poliklinische onderzoeken, chirurgische ingrepen en scopie-onderzoeken kan verdoving worden toegepast. Voor welke onderzoeken, chirurgische ingrepen en scopieonderzoeken geldt dit? Noteer ook welk middel men hier voor gebruikt en wat jij de patiënt uitlegt over een verdoving. 8. Waarom wordt er in een ziekenhuis eerder actie ondernomen dan in een huisartsenpraktijk, wanneer men na een onderzoek of ingreep koorts krijgt? 9. Welke andere klachten dan koorts kan men mogelijk krijgen bij wondgenezing na een operatie? 10. Waarom is het voor doktersassistenten belangrijk om op de hoogte te zijn van werkafspraken en protocollen binnen de polikliniek? Opdracht 2: Notities in eigen woorden -
Welke onderzoeken/ behandelingen kunnen er op de afdeling endoscopie worden uitgevoerd? Welke voorbereidingen moet een patiënt met de door jou genoemde onderzoeken en behandelingen vooraf aan het onderzoek/ de behandeling in acht nemen/uitvoeren? Wat is het doel van die onderzoeken/ behandelingen? Wat is de duur van de genoemde onderzoeken en behandelingen en welke complicaties
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 37
-
kunnen zich voordoen? Wat kan je vertellen over medicatiegebruik en betreffende onderzoeken/behandelingen? Hoe gaat het onderzoek/ de behandeling in zijn werk? Wat verstaat men onder een poliepectomie? En wat zijn complicaties ervan? Wanneer zal een specialist besluiten om tijdens een onderzoek/ de behandeling het ontspanningsmiddel Dormicum te geven? Zo ook wat daar de contra- indicatie van kan zijn en welke voorzorgsmaatregelen er zijn bij het gebruik van Dormicum.
Opdracht 3: Patiëntenklachten 1.
Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de polikliniek chirurgie worden gestuurd. 2. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de polikliniek dermatologie worden gestuurd. 3. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de polikliniek interne geneeskunde worden gestuurd. 4. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de polikliniek neurologie worden gestuurd. 5. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de afdeling ergotherapie worden gestuurd. 6. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de afdeling geriatrie worden gestuurd. 7. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de afdeling podotherapie worden gestuurd. 8. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de afdeling radiologie worden gestuurd. 9. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de polikliniek urologie worden gestuurd. 10. In Nederland is handchirurgie niet erkend als apart specialisme. Het valt in ziekenhuizen vaak onder plastische chirurgie. Beschrijf 5 klachten van patiënten die door een huisarts naar de afdeling handchirurgie worden gestuurd.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 38
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 8
Dag 2 Vervolg beleid bepalen als doktersassistent op de polikliniek
Wanneer je werkzaam bent op een polikliniek verwacht men een proactieve houding van jou. Dat wil onder andere zeggen, dat je initiatieven neemt, ondernemend bent, op zaken vooruit kan kijken en doortastend bent. In de volgend opdracht ga jij je voorbereiden en verdiepen op verwachtingen en mogelijke afspraken binnen poliklinieken/afdelingen. Opdracht 1: Functiewaardering In ziekenhuizen kunnen werkzaamheden van doktersassistenten variëren van baliemedewerker, specialistisch medisch-assistent, functie assistent tot coördinerend assistent. Binnen ziekenhuizen maakt men gebruik van een functiewaarderingssysteem. Als bron kan je onder andere de NVDA site raadplegen. Vraag 1: Zoek uit welke functieomschrijving en functiewaardering er voor een doktersassistent is en wat deze inhouden. Vraag 2: Welke salaris schalen zijn er voor doktersassistenten, werkzaam in het ziekenhuis? Vraag 3: Waar zijn de verschillen in niveau afhankelijk van? Opdracht 2: Beroepskleding en hygiëne op de polikliniek Binnen een ziekenhuis wordt voor de herkenbaarheid een uniform gedragen. Zoek uit wat geldende regels binnen een ziekenhuis zijn ten aanzien van het dragen van kleding, het dragen van een hoofddoek en schoeisel. Het is belangrijk dat je er goed verzorgd uit ziet en dat je hygiënisch werkt. Zet op een rij aan welke voorwaarden je moet voldoen ten aanzien van een verzorgd voorkomen en hygiënisch werken. Opdracht 3: Competenties - Noteer competenties die je nodig hebt wanneer je werkzaam bent op een polikliniek (minimaal 10). - Beschrijf de competenties waarover je moet beschikken, indien je op een polikliniek moet samenwerken met collega’s. Beschrijf daarbij welke bronnen je hebt gebruikt bij het uitvoeren van deze opdracht. Beschrijf eveneens jouw beginsituatie en je leerpunten. Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 39
-
-
Beschrijf de competenties je nodig hebt om het contact met de patiënt zo optimaal en professioneel mogelijk te laten verlopen. Beschrijf daarbij welke bronnen je hebt gebruikt bij het uitvoeren van deze opdracht. Beschrijf eveneens jouw beginsituatie en je leerpunten. Stel dat je straks gaat werken op een polikliniek, welke ondersteuning heb je dan nog nodig van school en van je toekomstige begeleider?
Opdracht 4: Leerdoel(en) opstellen voor de functie: stagiair op een polikliniek cardiologie. Een leerdoel is een concrete formulering, in concreet waarneembaar en toetsbaar gedrag, van datgene wat je na een bepaalde tijdsperiode en behulp van bepaalde leeractiviteiten (of onder bepaalde voorwaarden) bereikt wilt hebben. Elk leerdoel werk je uit in de volgende stappen: Aandachtspunt: Ik wil deze praktijkleerperiode aandacht besteden aan …… Concreet leerdoel: De SMART-eisen zijn daarbij toegepast Beginsituatie: Tot nu toe heb ik hier aan gewerkt door …… Leeractiviteiten: Om dit leerdoel te bereiken ga ik …… Toets: Mijn bewijslast/verantwoording zal bestaan uit: …… Het leerdoel hoort bij de competenties: 1. 2. De volgende punten moeten aanwezig zijn binnen het geformuleerde leerdoel: • het te bereiken leerresultaat moet beschreven zijn in concreet waarneembaar gedrag • tijdsplanning van het leerdoel • de leeractiviteiten die jij onderneemt om het gestelde doel te bereiken • de benodigde hulp van de stagebegeleider(s) • de manier waarop het behaalde resultaat kan worden getoetst • de leerdoelen zijn relevant en haalbaar voor de betreffende polikliniekafdeling Verder moet het leerdoel aan de SMART eisen voldoen. Dus: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijd gebonden
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 40
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 9
Dag 1 en 2: Beleid bepalen als doktersassistent binnen de sociale gezondheidszorg Opdracht 1: Voorkennis vragen 1. 2. 3. 4. 5.
Welke werkzaamheden kunnen binnen welk beroep de gezondheid van medewerkers schaden? Geef minimaal drie voorbeelden. Welke keuringen kunnen er binnen de Arbo dienst worden uitgevoerd? Wat is de voornaamste taak van de GGD (Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst? De GGD houdt zich bezig met meerdere taken. Noem er nog tenminste drie. Welke taak heeft de Jeugdgezondheidsdienst?
Opdracht 2: Werkstuk maken Vandaag maak je een start met de uitwerking van een werkstuk over de sociale gezondheidszorg. Je werkt individueel aan deze opdracht en je zorgt voor diepgang. Je hebt 2 dagen de tijd voor deze opdracht. Morgen (tijdens het afsluitmoment) lever jij je werkstuk in. Betreffende docent zal collega’s om vragen hulp bij de inzage van de werkstukken, zodat je in week 10 te horen krijgt of jouw werkstuk aan de eisen van een voldoende voldoet. Maak onder andere gebruik van het boek Inleiding in de gezondheidszorg en Werkprocessen in de polikliniek en de sociale gezondheidszorg. Zie hiervoor mogelijk ook het internet. Laat je met behulp van bronnen inspireren en inspireer anderen met jouw werkstuk! Criteria: V
Onderdeel
O
Het werkstuk bevat minimaal 15 pagina’s en maximaal 20 pagina’s Het werkstuk is getikt in lettertype Arial, lettergrootte 11 met lay out indeling op onderwerpen en paginanummering De tekst van het werkstuk is leesbaar, zo ook in eigen woorden begrijpelijk en in goed Nederlands uitgewerkt Het werkstuk bevat: een titel en een inhoudsopgave een inleiding hoofdstukken conclusie samenvatting bronvermelding Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 41
In het werkstuk komen de volgende onderwerpen over de Sociale Gezondheidszorg aan bod: ARBO GGD Jeugdgezondheidszorg gericht op verschillende leeftijdsgroepen (inclusief consultatiebureau) In het werkstuk is opgenomen wat de ARBO, GGD en Jeugdgezondheidszorg allemaal doet voor mensen. Hierbij geef je ook duidelijke voorbeelden en ga je in op werkzaamheden. Er is ten aanzien van de ARBO uitgebreid ingegaan op: - het begeleiden en keuren van werknemers; - hoe en wanneer men gebruik kan maken van de ARBO dienst; - medische onderzoeken; - veiligheid; - arbeidshygiëne Er is ten aanzien van de GGD uitgebreid ingegaan op minimaal 4 te bieden diensten/zorg. Er is ten aanzien van de Jeugdgezondheidszorg uitgebreid ingegaan op minimaal 4 te bieden diensten/zorg. De rol en de taken van een doktersassistent zijn beschreven bij zowel de ARBO, de GGD en de Jeugdgezondheidszorg. Competenties die nodig zijn voor het werken als doktersassistent bij de ARBO, de GGD en de Jeugdgezondheidszorg zijn genoemd en beschreven Er is ingegaan op mogelijke ontwikkelingen bij zowel de ARBO, de GGD en de Jeugdgezondheidszorg. Jouw mening over het werken bij de ARBO, de GGD en de Jeugdgezondheidszorg is beschreven.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 42
STAGE VERVANGENDE OPDRACHTEN
WEEK 10
Dag1 : Presenteren en verdedigen
Opdracht 1: beroepsartikel presenteren en verdedigen Stel: Je werkt in een grote groepspraktijk. Er werken zeven assistentes, een praktijkondersteuner, een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en vier huisartsen. Wekelijks hebben jullie overleg. Iedere vrijdagmiddag van 15.00-17.00 uur is hiervoor gereserveerd. Bij dit overleg zijn alle medewerkers aanwezig en bespreken jullie de lopende zaken, problemen met patiënten, administratieve problemen, vakantieregelingen en zo voorts. Omdat deskundigheidsbevordering een belangrijk onderwerp is bespreken jullie ook iedere keer een medisch onderwerp. Voor volgende week staat 'zenuwpijn' op het programma. Jullie hebben afgesproken dat iedere medewerker een goed artikel op internet zoekt over een aandoening die met zenuwpijn gepaard gaat. Het is de bedoeling dat je in de vergadering vertelt waar jouw artikel over gaat (je geeft een samenvatting van de inhoud) en dat je uitlegt waarom dit - volgens jou - een goed artikel is. In deze leeropdracht 'spelen' jullie bovenstaande situatie na. Met een aantal klasgenoten vorm je samen de groepspraktijk. Verdeel onderling de onderwerpen zodat verschillende onderwerpen aan bod komen en zoek een goed artikel over jouw onderwerp op internet. Vat dit artikel samen zodat je het in jouw 'praktijk' kunt presenteren. Schrijf op waarom je dit een goed artikel vindt en waarom je juist dit artikel gekozen hebt. Plan met elkaar de 'vergadering' en vraag de docent (tijdens het afsluitmoment) jullie bijeenkomst te observeren. Geef om beurten je 'presentatie' en verdedig je artikel. Geef elkaar feedback en vraag de docent dit ook te doen.
WEEK 10
DAG 2
Afronden en aftekenen van alle opdrachten van deze periode.
Stage vervangende opdrachten, Periode 7/8, versie maart 2015
Pagina 43