Groep 7/8 Techniekproject juni 2009 Thema: Overleven
1
Inhoudsopgave Uitleg draaiboek __________________________________________________________ 3 Algemeen _______________________________________________________________ 4 Planning dagdelen ________________________________________________________ 5 Zorg dat je dit van tevoren regelt_____________________________________________ 6 Didactiek: dagdeel navigatie _________________________________________________ 7 Dagdeel navigatie _________________________________________________________ 9 Bijlage 1__________________________________________________________________ 12 Didactiek: dagdeel waterzuivering ____________________________________________ 13 Dagdeel waterzuivering ____________________________________________________ 14 Bijlage 2__________________________________________________________________ 16 Didactiek: dagdeel vlotten bouwen ___________________________________________ 17 Dagdeel vlotten bouwen____________________________________________________ 19 Bijlage 3 _________________________________________________________________ 22 Didactiek: dagdeel kamperen ________________________________________________ 25 Dagdeel kamperen _________________________________________________________27 Bijlage 4-5-6 ______________________________________________________________ 29
2
Uitleg bij draaiboeken techniekweek In dit blad wordt uitgelegd hoe de draaiboeken voor de volgende groepen in elkaar steken en werken: Groepen 3+4, 5+6 en 7+8. De opbouw van al deze draaiboeken zijn gelijk en dit blad is dus bruikbaar bij ieder draaiboek. Voor iedere groep is er een 4-tal activiteiten ontwikkeld, waarbij ook voor iedere activiteit een lesbox aanwezig zal zijn. Voorkaft Ieder draaiboek heeft een voorkaft. Hierop staat voor welke groepen het draaiboek is bedoeld en welk thema er behandeld word. Tevens staat er natuurlijk een leuk plaatje dat bij het thema hoort bij. Planning dagdelen Hier vind je een schema, wat verteld welke klas welk dagdeel doet op welk moment. Iedere klas voert namelijk per dagdeel een andere activiteit uit, zodat de lesboxen eenvoudig uitgewisseld kunnen worden en er voldoende materialen aanwezig zijn. Hier staat ook vermeld welke lesbox bij welk dagdeel hoort. Dagdelen Hier staat 1 dagdeel uitgewerkt, ieder dagdeel is op dezelfde manier uitgewerkt. Ieder dagdeel bestaat uit 3 onderdelen: Algemeen, lesbeschrijving en bijlagen. Algemeen Dit onderdeel is ook weer onderverdeeld. - In dit gedeelte wordt kort verteld hoe de les eruit gaat zien en wat de leerlingen gaan leren en doen tijdens desbetreffende dagdeel. - Er word verteld wat de beginsituatie voor de leerling is, wat zouden de leerlingen al weten en wat is juist helemaal nieuw voor de leerlingen. - Er zijn leerdoelen voor de leerlingen geformuleerd. - Als laatste staat er opgesomd wat er allemaal aanwezig is in de lesbox. Lesbeschrijving In dit onderdeel van het draaiboek staat het lesverloop uitgestippeld. Alle onderdelen van de les staan uitgelegd, wat vertel je de leerlingen al en wat nog niet over het onderwerp. Hoe gaan de leerlingen aan de slag, wat krijgen ze voor materialen. Dat soort dingen kun je in de lesbeschrijving vinden. Het is dus belangrijk om deze ruim en goed van tevoren door te nemen! Bijlagen In de bijlagen vind je spullen op papier die je nodig zult hebben in de les. Didactiek bij de dagdelen De didactiek bij de dagdelen is op 2 verschillende manieren toegevoegd. De technische cyclus en het 5stappenplan. De technische cyclus Bij de technische cyclus wordt aan de volgende onderdelen aandacht besteed: Materiaal: Voor deze les is bewust voor bepaalde materialen gekozen, waarom zijn deze materialen juist geschikt voor deze les? Energie: Op wat voor manier zorgen de leerlingen ervoor dat de les tot een goed einde gebracht word, wat doen ze tijdens de les en waarom laten we ze dat doen? Informatie: Op wat voor manier krijgen de leerlingen informatie van de docent(e), of op andere manieren, zoals door andere leerlingen? Bedenken/ontwerpen: Wat doen de leerlingen deze les aan bedenken en ontwerpen? Maken: Wat maken de leerlingen in deze les? Gebruiken: Worden de producten van de leerlingen verder gebruikt in de les, wat nemen ze mee naar huis? Het 5-stappenplan In een les onderscheiden we 5 fasen, in het 5-stappenplan wordt verteld wat het nut is van de handelingen van de leerling tijdens deze les. De fasen zijn: 1. Introductie fase 2. Aanrommelen/ vrije exploratie 3. Onderzoek 4. Rapportage/ nabespreking 5. Verbreden/ toepassen
3
Algemene didactiek Algemeen Het project dat de groepen 7 en 8 gaan uitvoeren staat in het teken van overleven. Ze gaan hiervoor aan de gang met het bouwen van tenten en vlotten, maar ook met de weg terugvinden naar huis. De verschillende dagdelen zijn zoveel mogelijk ingericht zodat de kinderen zelf aan de slag kunnen en zelf MOETEN nadenken. Stel dat ze een keer echt verdwalen, dan is er ook geen leerkracht die ze helpt. Activiteiten De lesactiviteiten 1. 2. 3. 4.
Navigatie Waterzuivering Vlotten bouwen Kamperen
Uitwerking We hebben voor de uitwerking van de activiteiten voor een standaard lesmodel gekozen vanwege de volledigheid en overzichtelijkheid hier van. In het lesmodel zijn per activiteit de beginsituatie, het doel, de tijdsplanning, een lesbeschrijving en de benodigdheden vernoemt en uitgewerkt. Overkoepelend doel van dit project Het overkoepelend doel bij dit project voor de groepen 7 en 8 is het volgende: - Door na te denken over wat ze moeten doen als er geen hulp is en ze het moeten redden met de spullen die ze hebben hopen we de kinderen te prikkelen om zelf na te denken over wat te doen in zo’n situatie. Na dit project zijn ze bekend met een aantal standaard dingen die je in een dergelijk geval goed kunt gebruiken/toepassen. (Technische) leerdoelen per activiteit: De lesactiviteiten: 1. De kinderen kunnen met behulp van een kompas en een kaart zelf een route volgen en uitstippelen. 2. De kinderen weten op welke manieren vervuiling in het water kan zitten en hoe dit er uit gehaald kan worden. 3. De kinderen kunnen een aantal knopen leggen en weten hoe ze, door deze toe te passen, een vlot kunnen bouwen. 4. De kinderen kunnen een tent opzetten met behulp van de bijgeleverde gebruiksaanwijzing, met verschillende tenten een tentenkamp vormen, controleren of een tent goed is gebouwd en samenwerken om het geheel tot een goed einde te brengen.
4
Planning dagdelen
groep 7/8
Beste leerkracht, Zoals je hieronder in het schema ziet voert elke groep per dagdeel een andere activiteit uit, zodat de lesboxen eenvoudig uitgewisseld kunnen worden en er voldoende materialen aanwezig zijn. Ook kun je hieronder vinden welke lesbox bij welk dagdeel hoort. Op deze manier heb je alle benodigdheden voor je activiteit bij elkaar.
Groep 7
Groep 7
Groep 8
Groep 8
Dagdeel 1: Navigatie
Dagdeel 2: Waterzuivering
Dagdeel 3: Vlotten bouwen
Dagdeel 4: Kamperen
Dagdeel 2: Waterzuivering
Dagdeel 3: Vlotten bouwen
Dagdeel 4: Kamperen
Dagdeel 1: Navigatie
Dagdeel 3: Vlotten bouwen
Dagdeel 4: Kamperen
Dagdeel 1: Navigatie
Dagdeel 2: Waterzuivering
Dagdeel 4: Kamperen
Dagdeel 1: Navigatie
Dagdeel 2: Waterzuivering
Dagdeel 3: Vlotten bouwen
Dagdeel 1: Navigatie lesbox 1 Dagdeel 2: Waterzuivering Lesbox 2 Dagdeel 3: Vlotten bouwen Lesbox 3 Dagdeel 4: Kamperen Lesbox 4
5
Zorg dat je dit van tevoren regelt Bij een aantal activiteiten van deze techniekweek moet je zelf nog voor wat spullen zorgen (de meeste zijn binnen de klas/binnen de school te vinden.) Ook zijn er bij sommige activiteiten hulpouders nodig of moeten de kinderen zelf iets van huis meenemen. Hieronder staat bij elke activiteit waar je van tevoren rekening mee moet houden. Houd hier dus rekening mee!
Dagdeel 1: Kamperen Dagdeel 2: Navigatie Dagdeel 3: Vlotten bouwen Dagdeel 4: Waterzuivering - zorg zelf voor: Zorg ervoor dat de kinderen allemaal een lege plastic fles meenemen. De kinderen moeten hier een filter van maken en hebben deze dus nodig voor dit dagdeel
-> Indeling uitstapje waterzuivering: Zorg voor dit uitstapje zelf voor vervoer en een tweede begeleider. Wie:
Wanneer:
6
Didactiek: Dagdeel Navigatie 5-stappenplan 1.Introductie fase Als introductie op de les krijgen de leerlingen een theorielesje over navigeren, hoe deden mensen dat vroeger en hoe nu? De leerlingen krijgen ook informatie over het gebruik van een kompas en de windrichtingen en leren het begrip ‘schaal’ kennen en gebruiken. 2. Aanrommelen/ vrije exploratie Dit is een vrij gestuurde opdracht, er komt geen aanrommelen/vrije exploratie aan te pas. 3. Onderzoek De leerlingen gaan ervaring opdoen met navigeren op 2 manieren. Ze leren een routebeschrijving aflezen en deze af te lopen, tevens gaan ze deze route invullen op het kaartje van de omgeving dat ze mee hebben gekregen, ze worden bewust van hun locatie in het geheel. Daarnaast schrijven ze een richtingsverloop op, waarmee ze het kompas en de windrichtingen leren kennen. 4. Rapportage/ nabespreking De rapportage wordt in een bepaalde werkvorm toegepast. De leerlingen gaan een routebeschrijving maken, waarbij ze de windrichtingen en afstanden moeten gebruiken (ze mogen dus geen straatnamen en dergelijke gebruiken). De windrichtingen kunnen ze aflezen op het richtingsverloop dat ze hebben gemaakt. De afstanden kunnen ze uitrekenen door de schaal te gebruiken die bij het kaartje hoort, ze kunnen daarmee de werkelijke afstand berekenen met de afstand van hun ingevulde route (op hun kaartje van de omgeving) 5. Verbreden/ toepassen De leerlingen hebben ervaring opgedaan in het lezen van een landkaart, het aflezen van een kompas en het omrekenen van schaal. Ze hebben tevens een eigen routebeschrijving gemaakt met behulp van de bovengenoemde zaken. __________________________________________________________________________________ Technische cyclus Materiaal: - 10 kompassen: Bij het onderdeel navigatie zijn kompassen essentieel, windrichtingen zijn uitermate belangrijk bij het navigeren. De leerlingen gaan na de wandeltocht een nieuwe routebeschrijving maken, waarin ze de windrichtingen moeten gebruiken, het kompas is essentieel hierbij. - Kopieën van een kaart waarop de omgeving rond de school op is weergegeven inclusief schaal (van google earth): De kaart is nodig voor de opdracht, de leerlingen moeten een route kunnen intekenen. De schaal is van belang voor de laatste opdracht. De leerlingen leren een schaal af te lezen en hiermee de werkelijke afstand van een kaart af te lezen. - Een routebeschrijving die de leerlingen gaan volgen: Zonder routebeschrijving geen gecontroleerde tocht, de leerlingen moeten een route lopen die vooraf is beslist, dit verwijdert de kans op verdwaalde leerlingen (de tocht loopt overigens al dicht bij school). - Lege vellen papier, waar de leerlingen een verloop van richting op schrijven: De leerlingen krijgen een kompas mee op de tocht, het is van belang dat de leerlingen het verloop van richting op schrijven anders kunnen ze de laatste opdracht (het maken van een routebeschrijving a.d.h.v. de windrichtingen) niet uitvoeren. - Linialen: De linialen zijn van belang bij het maken van een eigen routebeschrijving om de werkelijke afstand uit te rekenen met de schaal. De leerlingen meten de lengte van iedere straat op (met de
7
liniaal van hun eigen kaartje), daarna rekenen ze die lengte om naar de werkelijke lengte voor hun beschrijving. Energie: De leerlingen gaan een wandeling maken die ze aflezen van een routebeschrijving, ze gebruiken hierbij een kompas om windrichtingen af te lezen en een richtingverloop te maken. De leerlingen maken op deze manier zelf mee hoe je kunt navigeren. Ze leren een kaart af te lezen en een kompas af te lezen, 2 belangrijke methodes van navigeren. Informatie: De leerlingen krijgen tijdens de inleiding van de les een theorieles over verschillende methodes van navigatie. Tevens krijgen de leerlingen de windrichtingen en het kompas uitgelegd, dit is van belang, omdat de leerlingen hiermee gaan werken. De leerlingen krijgen ook het begrip schaal uitgelegd en hoe ze ermee kunnen werken. Bedenken/ ontwerpen: De voorbereiding voor het maken is bij deze opdracht de wandeltocht en met name de opdrachten die ze hierbij hebben meegekregen. Ze tekenen hun route uit in hun landkaartje en houden een richtingsverloop bij, op deze manier leren ze het kompas kennen en zich te oriënteren. Maken: De leerlingen gaan een nieuwe routebeschrijving maken, waarin niet met straatnamen en dergelijke word gewerkt, maar waarin de leerlingen enkel de windrichtingen mogen verwerken (bijv. Na 50 meter richting het noorden gelopen te hebben sla je links af en loop je 100 meter richting het oosten). De leerlingen kunnen de richting bepalen door gebruik te maken van hen richtingsverloop die ze hebben gemaakt. De afstanden kunnen de leerlingen meten met een liniaal op hun eigen landkaartje en met de schaal kunnen ze dit omrekenen naar de werkelijke afstand. Gebruiken: De leerlingen hebben ervaring opgedaan in het lezen van een landkaart, het aflezen van een kompas en het omrekenen van schaal. Ze hebben tevens een eigen routebeschrijving gemaakt met behulp van de bovengenoemde zaken.
8
Dagdeel 1: Navigatie Algemeen Bij overleven zijn enkele dingen gigantisch belangrijk. Één van die dingen is navigatie. Je moet kunnen navigeren, waar ben je? Waar moet/wil je heen? Hoe vind ik de weg terug? Er zijn uiteraard manieren om jezelf hiermee te helpen. De leerlingen gaan gebruik maken van een routebeschrijving om de weg te vinden en leren deze weg in te tekenen op een kaart. De leerlingen leren tevens een kompas aflezen, ze moeten namelijk ook bij de routebeschrijving een verloop van richting op schrijven (welke kant lopen ze op bij iedere ‘aanwijzing’, N-O-Z-W?). Uiteindelijk gaan de leerlingen door middel van hun eigen richtingsverloop en hun ingetekende route op hun kaartje een eigen routebeschrijving maken, waarbij ze gebruik maken van de verschillende windrichtingen. Dit doen ze met de schaal (dit begrip krijgen ze ook uitgelegd), waarmee ze de werkelijke afstand van hun eigen kaartje kunnen uitrekenen. Beginsituatie De leerlingen zullen al regelmatig eens een routebeschrijving hebben afgelopen, datgene wat ze deze les gaan doen. Het begrip navigeren, zal hen echter minder bekend voorkomen, wel kennen de meeste leerlingen al enkele navigatie methoden (kaart, tom-tom bijvoorbeeld). Ze zullen waarschijnlijk al enkele windrichtingen kennen, doordat ze zo nu en dan eens een weerbericht bekeken hebben, maar dit hebben ze nog niet toegepast in het navigeren. Doelen - De kinderen leren een kompas kunnen aflezen - De kinderen leren een routebeschrijving af te lezen en deze af te lopen - De kinderen leren een route in een kaart tekenen Inhoud van de lesbox -10 x 4 kaartjes met de windrichtingen erop - 10 kompassen - Kopieën van een kaart waarop de omgeving rond de school op is weergegeven inclusief schaal (van google earth) - Een routebeschrijving die de leerlingen gaan volgen - Plasticbakje met water (of een andere vloeistof) 15x - Spijker 15x - Magneet 15x - Kurk 15x - Linialen 15x - Werkblad bij het waterkompas
9
Lesbeschrijving Inleiding onderwerp (30 min) Je gaat met de kinderen naar buiten. De klas wordt in kleine groepjes opgedeeld en de kinderen gaan aan de slag met een kompas en kaartjes met windrichtingen erop. Uitleg: Leg het kompas op de grond en wacht even tot de pijl stilstaat. Je kan nu bepalen waar de winrichtingen zijn want je weet waar het noorden is (de richting waar het kompas naartoe wijst.) Leg de kaartjes op de juiste plekken neer. De kinderen gaan zich de volgende vragen afstellen: - Als ik terug loop naar het lokaal, loop ik in ….. richting. - Het lokaal van groep 4 ligt in …. richting. - Als ik van school terug naar huis ga, dan ligt mijn huis in .... richting. - Mijn fiets staat in ….. richting. ETC. Het waterkompas (15 min) Een extra kleine opdracht is het maken van een waterkompas, je kunt de uitleg hiervan vinden op het werkblad hiervoor. Hier heb je maar 15 minuten voor nodig. Deel de leerlingen het werkblad uit en ligt het kort toe, daarna kunnen de leerlingen zelf het kompas maken. Groepjes maken (5 min) De leerlingen gaan in groepjes van 3 de opdrachten uitvoeren, daarom worden de leerlingen in groepjes verdeeld (of je laat de leerlingen zelf groepjes vormen, dit beslist de docent(e) die aanwezig is). Uitleg opdracht (10 min) De leerlingen gaan in 3-tallen een route afleggen die op papier is uitgewerkt (in woorden, met straatnamen en afstanden en rechts/linksaf). De leerlingen krijgen met zich mee: - een landkaart van de omgeving van de school - een leeg vel om het verloop van richting op te schrijven - een rode stift om de route uit te stippelen op de landkaart - een kompas
10
Route lopen (30 min) De leerlingen gaan zelfstandig de route lopen, tijdens het lopen van de route moeten ze 2 dingen doen. Ze moeten de route uitstippelen op de landkaart (er staan geen straatnamen op de kaart) en ze moeten op het lege vel het verloop van richting aangeven (de windstreken dus, Noord, Noordoost, etc.). Om de 3 minuten laat je het volgende groepje aanlopen. 1 leerling per groepje wordt aangewezen als tijdbewaker. De leerlingen moeten binnen zijn voor een bepaalde tijd (die afhankelijk is van het tijdstip waarop je de leerlingen laat vertrekken), ook als ze de route nog niet helemaal hebben kunnen aflopen. Opdracht na het lopen (30 min) Wanneer alle groepjes terug zijn hebben ze de volgende producten: - Landkaart waarop de route staat aangegeven met rode stift - Een vel waarop het verloop van richting staat aangegeven - Een routebeschrijving in woorden (deze kregen ze mee op het begin en is hetzelfde gebleven) Met deze producten gaan de leerlingen aan de slag. De opdracht voor hen is het maken van een nieuwe routebeschrijving, waarin niet met straatnamen en dergelijke word gewerkt, maar waarin de leerlingen enkel de windrichtingen mogen verwerken (bijv. Na 50 meter richting het noorden gelopen te hebben sla je links af en loop je 100 meter richting het oosten). De leerlingen kunnen de richting bepalen door gebruik te maken van hen richtingsverloop die ze hebben gemaakt. De afstanden kunnen de leerlingen meten met een liniaal op hun eigen landkaartje en met de schaal om te rekenen. Product Het product dat de leerlingen hebben gemaakt is uiteindelijk: - Een kaartje waarop zei de route hebben uitgestippeld - Een vel waarop het verloop van richting staat aangegeven - En een routebeschrijving a.d.h.v. windrichtingen
11
Bijlage 1: Werkblad kompas maken Wat heb je nodig? - Plasticbakje met water (of een andere vloeistof) - Spijker - Magneet - Kurk
Als je met deze spullen de volgende stappen volgt, dan heb je dadelijk je eigen kompas gemaakt!
Stap 1: Vul het plastic bakje met water Stap 2: Druk je spijker door het stukje kurk Stap 3. Plaats de magneet aan de bovenkant van de spijker (het gedeelte waar je met een hamer op slaat). Stap 4: Laat de kurk met de spijker in het water drijven. Je zult nu zien dat de bovenkant van de spijker naar het noorden wijst.
Uitleg: Doordat de naald magnetisch is, zoekt de naald het magnetische noorden op. Omdat de naald naar het noorden wijst, kun je ook de rest van de windstreken (oost, zuid en west) bepalen.
12
Didactiek: Dagdeel waterzuivering 5- Stappenplan 1.Introductie fase Kort wat theorie en een de inzet van het demonstratiepracticum. 2. Aanrommelen/ vrije exploratie Voorspellen wat er gebeurt als ze de verschillende stoffen in water gooien en dit uitproberen. Vervolgens proberen wat er gebeurd als ze het prutje proberen te filteren. 3. Onderzoek Gericht waarnemingen, noteren en proberen en verklaringen proberen te vinden voor wat ze zien. 4. Rapportage/ nabespreking De bevindingen delen met de rest van de groep. Leerkracht stuurt hierbij en stelt vragen om de leerlingen verder te helpen. 5. Verbreden/ toepassen Als verdieping is er de theorie over zoutwater. Om wat extra diepgang te geven aan het survivalelement van dit dagdeel kan je bespreken waarom zout water niet te drinken is en hoe je dit zout er uit kan halen. Bedenk samen met de kinderen een mogelijke opstelling die je zou kunnen gebruiken om zout uit water te halen. __________________________________________________________________________________ Techische cyclus dagdeel 2: Waterzuivering Materiaal: De materialen zijn zo gekozen dat de kinderen kunnen zien wat er gebeurd en er zelf mee kunnen werken. We hebben voor doorzichtige flessen en glazen gekozen zodat de kinderen alles goed kunnen zien. Als vervuilende stoffen hebben we voor zand, azijn, inkt en olie gekozen omdat we zo alles manieren waarop stoffen in water kunnen zitten kunnen laten zien. Zand en olie zijn twee verschillende suspensies en inkt en azijn geven een gekleurde en een doorzichtige oplossing. Energie: Kinderen moeten zelf verklaringen naar hun waarnemingen vormen. Deze schrijven ze op hun werkblad. Informatie: Als input ontvangen de kinderen wat theorie tijdens de inleiding. De docent kan naar het niveau van de groep bepalen hoeveel en hoe diep hij hier op ingaat. Verder krijgen ze veel informatie door zelf waar te namen en naar de verklaring van anderen te luisteren. Bedenken/ ontwerpen: De kinderen bedenken zelf verklaringen voor wat ze zien. Maken: De kinderen voeren hun proef uit en schrijven daar bij op wat ze waarnemen en maken er verklaringen bij. Gebruiken: Als het onderwerp vervuiling of water in de natuur ooit nog een keer voorbij komt hebben de kinderen al een hoop voorkennis hierover opgedaan. Op de middelbare school is het ook erg handig als je de geleerde termen en kent.
13
Dagdeel 2: Waterzuivering Algemeen Tijdens deze les krijgen de kinderen inzicht in de verschillende manieren waarop vervuiling in water kan zitten. Beginsituatie De kinderen hebben waarschijnlijk nog geen les over dit onderwerp gehad. We gaan er wel vanuit dat kinderen begrijpen dat je niet zomaar elk water kunt drinken en dat dus niet elk water even schoon is. Termen als ‘’troebel’’ en ‘’helder’’ hebben ze waarschijnlijk al weleens gehoord. Deze worden tijdens de les nog wel toegelicht. Doelen Aan hen einde van dit dagdeel kennen de kinderen verschillende manieren waarop ‘’vuil’’ in het water kan zitten. Ook weten ze dat de verschillende soorten vuil niet op de zelfde manier uit het water te halen zijn. Behandeld wordt: - Suspensie - Oplossing - Heldere oplossing - Gekleurde oplossing Inhoud van de lesbox - 3 grote doorzichtige cilinders - 30 bekerglazen - filterpapiertjes - werkblad - azijn - slaolie
Opmerkingen Voor de volgende materialen moet de docent zelf zorgen! - Zand - Inkt - water - Zorg dat de kinderen vantevoren zorgen voor 15 legen plastic flessen in de klas. (Hiervan gaan ze trechters maken.)
14
Lesbeschrijving Inleiding 20 min. De docent vertelt waar het practicum over gaat en doet een demonstratieproef. De drie flessen zijn tot ongeveer de helft gevuld met schoon water. Vervolgens gooit de docent in de eerste fles zand, in de tweede slaolie en in de derde azijn, en roert vervolgens de inhoud van de cilinders. De drie wateren zijn nu vervuild en je vraagt de kinderen wat de zien en daar over denken. Ook geef je wat theorie over suspensie en oplossingen. Belangrijk om te behandelen is dat een suspensie niet oplost maar in plaats daarvan in kleine deeltjes over het water verdeeld. Een suspensie is nooit helder. Oplossingen echter zijn wel doorzichtig en kunnen kleurloos, maar ook gekleurd zijn. Belangrijk om nog niet te vertellen is dat je een suspensie er uit kan filteren en een oplossing niet. Kern 30 min. De kinderen gaan zelf aan de slag in groepjes van 2. Elk groepje krijgt drie bekerglazen. Een lege, en een met water, inkt en zand. Ook krijgen ze een trechter en een filterpapiertje. Ze moeten vervolgens voorspellen wat er gebeurt als je de vervuilde oplossing door de trechter met filter gooit. Daarna moeten ze het zelf uitproberen en hun waarneming opschrijven. Vervolgens moeten ze proberen te verklaren wat ze zien. Afsluiting 20 min. Je bespreekt met de kinderen wat je ziet als je nu naar de drie flessen kijkt van de demonstratieproef en probeert samen met hen een verklaring te zoeken. Vervolgens bespreek je ook de resultaten van hun eigen proef en hun verklaringen. Mogelijk is het noodzakelijk om hier nog wat extra theoretische toelichting bij te geven zodat ze hun antwoorden kunnen aanvullen. Als test kan je enkele kinderen laten uitleggen wat ze denken dat nu precies het verschil is. Tot slot ruimen de kinderen hun eigen spullen netjes op.
15
Bijlage 2:Werkblad waterzuivering
Naam:
Je hebt 3 bekers voor je; één met zand, één met water en één met een beetje inkt. Kiep het bekertje met inkt in het bekertje met water 1. Wat zie je als je inkt in het water doet? * __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________
Kiep ook het bekertje met zand in het water 2. Wat zie je als je ook zand in het water doet? * __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________
3. Vouw het filterpapiertje zo dat het in je zelfgemaakte trechter past. Giet dan het water in de filter . Houd je trechter boven het lege bekertje (waar eerst zand in zat).
4. Wat zie je aan het gefilterde water? * __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ 5. Wat is er dan in het filter blijven zitten en wat is er door gegaan? * __________________________________________________________________________
6. Hoe denk je dat dit kan? * __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________
16
Didactiek: Dagdeel vlotten bouwen 5-stappenplan 1.Introductie fase De leerlingen krijgen van de docent(e) een stukje uitleg over het belang van hout en touw bij het bouwen van constructies en koppelt dit aan het vlotten bouwen. Ze leren hoe belangrijk constructies zijn. 2. Aanrommelen/vrije exploratie Het aanrommelen/vrije exploratie gedeelte krijgen de leerlingen tijdens het oefenen met de knopen. Ze krijgen op zich geen uitleg, maar krijgen de uitlegbladen. Ze gaan daarmee oefenen met de knopen en vinden zelf uit hoe stevig een sjorring kan zijn als die goed gelegd word. 3. Onderzoek Er is geen daadwerkelijke onderzoeksfase. Wel denken de leerlingen na over het bouwen van een vlot, ze moeten namelijk een ontwerp maken van een vlot, zoals zij die zelf zouden willen bouwen met de beschikbare materialen. Ze gaan 1 van de ontwerpen ook zelf bouwen en uittesten. 4. Rapportage/nabespreking De nabespreking wordt als volgt gedaan: “De docent laat de leerlingen allemaal voor zichzelf opschrijven hoe het varen met het vlot ging, of juist niet en vraagt ook aan alle leerlingen om te verklaren hoe dat komt (is de constructie wel/niet stevig?). Wanneer alle leerlingen dit hebben opgeschreven kiest de docent een paar leerlingen uit die dit dan mogen vertellen.” We hebben voor deze manier gekozen, omdat er maar 2 groepen zijn. Als je direct 1 of 2 leerlingen deze vraag stelt kunnen de andere leerlingen gemakkelijk zeggen: “ik had hetzelfde als hij/zij”. Als je ze allemaal van tevoren laat nadenken over deze kwestie haal je het gevaar al weg, dat sommige leerlingen achterover gaan zitten, omdat anderen het ‘vuile werk’ al opknappen. 5. Verbreden/toepassen De leerlingen kennen na deze les het belang van een goede constructie, hebben ervaring opgedaan met ontwerpen en bouwen. _________________________________________________________________________________ Technische cyclus dagdeel 3: vlotten bouwen Materiaal: - Uitlegbladen met afbeeldingen van verschillende knopen: De leerlingen hebben waarschijnlijk nog nooit te maken gehad met ingewikkelde knopen (op een enkeling na misschien). Om ze deze aan te leren zijn 3 uitlegbladen ontwikkeld, waarop 1 steek en 2 sjorringen stapsgewijs zijn uitgelegd (met afbeelding). De leerlingen gaan in de les oefenen om aan de hand van deze uitlegbladen de steken en sjorringen goed te leggen. Dit is ter voorbereiding van het vlotten bouwen, wat later volgt. - 4 grote lege tonnen (gesloten met deksel): Als de vloten alleen van hout worden gemaakt kan die in geen omstandigheid blijven drijven als er een leerling daadwerkelijk op wil varen. Om de succeskans te verhogen krijgen allebei de groepen beschikking over 2 lege tonnen, deze kunnen ze verwerken in hun vlot en zo krijgen ze veel meer drijfkracht. - 40 houten balken (200 x 10 x 10): De balken voor de vlotten moeten stevig zijn, vandaar de keuze voor de dikte. Ook moeten de balken lang genoeg zijn om een redelijk groot vlot te kunnen bouwen (waar immers ook de vaten in verwerkt worden). Deze balken worden gebruikt voor het vlot bouwen. - 70 touwen van 2,5 meter lengte (diameter 1 cm): Er is gekozen voor touw van 2,5 meter lengte,
17
aangezien er voor de sjorringen redelijk wat touw gebruikt word voor het vastmaken per sjorring. We hebben gekozen voor een diameter van ongeveer 1 cm vanwege stevigheid. - 30 houten balken (50 x 5 x 5): Deze kleine balken hebben we genomen voor het oefenen van de sjorringen in het klaslokaal, het is onpraktisch om in het klaslokaal de grote balken te gebruiken. Hier worden wel dezelfde touwen gebruikt. Energie: De leerlingen gaan oefenen met het maken van knopen, zodat ze uiteindelijk een sterke constructie, in de vorm van een vlot, kunnen maken. De leerlingen krijgen hierbij uitlegbladen aangereikt en eventueel kan de docent(e) een handje helpen als de leerling er echt niet uit komt met alleen het werkblad. Informatie: De leerlingen krijgen van de docent(e) een stukje uitleg over het belang van hout en touw bij het bouwen van constructies en koppelt dit aan het vlotten bouwen. De leerlingen krijgen uitlegbladen met steken en sjorringen en gaan deze gebruiken om deze te oefenen. Bedenken/ ontwerpen: De leerlingen gaan nadat ze hebben geoefend met de knopen zelf een vlot ontwerpen. Ze weten van tevoren welke materialen ze mogen gebruiken (en in welke hoeveelheid). Per groep (er zijn 2 groepen) word 1 ontwerp door de groep uitgekozen welke ze in de praktijk willen gaan uitvoeren. Maken: De leerlingen gaan een vlot bouwen en deze ook uittesten, ze gebruiken de knopen oefening die ze hebben gehad nu in het maken van een echte constructie. Ze kunnen tevens terug kijken in de uitlegbladen als ze even kwijt zijn hoe ze de sjorring goed konden uitvoeren. Gebruiken: De leerlingen gaan het vlot gebruiken, ze gaan hem uittesten op het water. Met een lang touw laten ze hun zelfgemaakte vlot te water. Blijft de constructie goed genoeg drijven?
18
Dagdeel 3: Vlotten bouwen Algemeen Om te overleven zijn verschillende dingen erg belangrijk. Eten, onderdak en uiteraard nog veel meer. Om zo goed en veilig mogelijk te leven heeft de mens vele constructies gebouwd. Vroeger werden deze constructies nog met touw aan elkaar vast gehouden en dat is precies wat de leerlingen deze les leren. De leerlingen leren stevige knopen te leggen, waarmee een constructie het kan houden, dit gaan ze ook in de praktijk doen. Ze gaan naar buiten, naar een plas, waar ze in groepen zo stevig mogelijk een vlot moeten bouwen met touw en hout. En deze gaan ze ook uittesten. Beginsituatie Een enkele leerling zal al eens met ingewikkelde knopen gewerkt hebben, die toevallig op de scouting zit. De andere leerlingen kunnen al enkele knopen leggen, bijvoorbeeld bij de veters strikken. De leerlingen weten allemaal wat een vlot is en ook dat deze vaak gemaakt zijn van hout en touw. Doelen - De kinderen leren stevige knopen leggen - De kinderen leren een vlot bouwen Inhoud van de lesbox - Uitlegbladen met afbeeldingen van verschillende knopen - 4 grote lege tonnen (gesloten met deksel) - 40 houten balken (200 x 10 x 10) - 70 touwen van 2,5 meter lengte (diameter 1 cm) - 30 houten balken (50 x 5 x 5) Opmerkingen Van de docent(e) word verwacht dat hij/zij de knopen zelf ook kan leggen, zodat hij/zij de leerlingen kan helpen mits ze er niet uitkomen met de werkbladen. De klas gaat te voet naar de plek aan het water, daar zullen de materialen om de vlotten te bouwen dan al klaar liggen. De kinderen gaan uiteindelijk proberen of hun vlot goed drijft. Hierbij gaan ze niet zelf het water op, maar laten het vlot aan een lang touw drijven.
19
Lesbeschrijving Inleiding onderwerp (15 min) De leerlingen krijgen de planning van het dagdeel uitgelegd en daarna krijgen de leerlingen een stukje informatie over het nut van de materialen touw en hout die ze die dag gaan gebruiken (vroeger en nu ook nog regelmatig bij het maken van constructies, onder andere vlotten). De leerlingen krijgen uitgelegd dat er verschillende manieren van knopen zijn en dat ze zodirect zelf aan de slag gaan met het uitproberen van de knopen. Knopen oefenen (30 min) De leerlingen gaan in groepjes van 2 knopen oefenen. Ze krijgen hierbij de volgende materialen: - Twee houten balken (50 x 5 x 5) - 1 touw (1.5 meter lang, diameter: 1 cm) - Werkbladen waarop staat uitgelegd hoe de knoop gelegd word. Als de leerlingen er niet uit komen, kunnen ze hulp inschakelen van de docent Vlot ontwerpen (20 min) De kinderen gaan in groepjes van 4 á 5 personen bij elkaar zitten. De leerlingen krijgen allemaal persoonlijk 15 minuten om een ontwerp te bedenken en uit te tekenen. Ze krijgen te weten dat ze de volgende materialen mogen gebruiken (daar moeten ze rekening mee houden in het ontwerp): - tonnen/ binnenbanden (voor drijfkracht) - houten balken (180 x 10 x 10) - touwen (1,5 meter lang, diameter = 1 cm) Wanneer alle leerlingen hun eigen ontwerp hebben gemaakt, gaan ze die in de groep laten zien, hieruit volgt een stemming in de groep en het beste ontwerp gaan ze in de praktijk proberen uit te voeren. Reizen naar locatie (10 min) Je gaat met de klas naar de plas lopen, daar liggen de spullen klaar die de leerlingen mogen gebruiken om het vlot te bouwen. Zorg dat de leerlingen niet de werkbladen voor het knopen vergeten mee te nemen, dan kunnen ze daarop altijd nog terug kijken. Ook het ontwerp moet mee natuurlijk. Vloten bouwen (45 min) Bij de plas staan de spullen klaar. De leerlingen gaan in de gemaakte groepen hun ontwerp bouwen. Ze hebben de materialen tot hun beschikking die bij ‘vlot ontwerpen’ staan benoemd. De leerlingen gaan de knopen toepassen en gaan druk aan de slag.
20
Testen van het vlot (15 min) Wanneer de bouwtijd om is kunnen de vlotten getest worden. De kinderen binden een lang touw aan hun vlot en laten het te water. Het is niet de bedoeling dat de kinderen zelf op het vlot gaan zitten. Afbreken (15 minuten) Uiteraard moeten de vlotten ook weer afgebroken worden, iedereen werkt hieraan mee, de touwen moeten los en bij elkaar en de houten balken moeten netjes worden opgestapeld. Terugreis (10 minuten) Wanneer alles netjes is opgeruimd kan de docent met de leerlingen teruglopen naar de school. Nabespreking (15 minuten) De docent laat de leerlingen allemaal voor zichzelf opschrijven hoe het drijven van het vlot ging, of juist niet en vraagt ook aan alle leerlingen om te verklaren hoe dat komt (is de constructie wel/niet stevig?). Wanneer alle leerlingen dit hebben opgeschreven kiest de docent een paar leerlingen uit die dit dan mogen vertellen.
21
Steken en sjorringen Voordat je een vlot kunt gaan bouwen van touw en hout, moet je eerst weten hoe je een goede, stevige steek en sjorring kunt maken. Een knoop ken je wel, een goed voorbeeld is de knoop die je in je schoenveters legt. Misschien heb je nog nooit eerder van een steek of sjorring gehoord, hieronder staat het verschil tussen een knoop, steek en sjorring uitgelegd. Bij een knoop worden 2 touwen aan elkaar vast gemaakt, bijvoorbeeld je schoenveters. Bij een steek wordt 1 touw vastgemaakt aan een voorwerp. Wanneer je een touw om een balk heen bind, noem je dit een steek. Bij een sjorring verbind je met een touw 2 voorwerpen aan elkaar. Bij het bouwen van een vlot zijn deze 2 voorwerpen vaak balken. Achter deze pagina komen enkele uitlegbladen langs, waarin je steken en sjorringen krijgt uitgelegd. Je gaat hier in 2-tallen mee oefenen. Mastworp De mastworp is een steek, je gebruikt de mastworp dus om een touw vast te maken aan een voorwerp. Hieronder staat uitgelegd hoe je de mastworp goed kunt leggen, de afbeelding laat ook al duidelijk zien hoe je de mastworp kunt leggen. Figuur. De mastworp
Hoe leg je de mastworp (zie ook de afbeelding): 1. Sla het touw 1 keer om de paal heen. 2. Sla het uiteinde van het touw nog een keer om de paal heen, neem het uiteinde van het touw en haal het onder de voorgaande slag door. 3. Trek nu met het lange einde van het touw de knoop strak (het is handig als een andere persoon het uiteinde van het touw en de balk vasthouden).
22
De kruissjorring Dit is de eerste sjorring die je leert. Je gebruikt de kruissjorring om twee palen dwars op elkaar vast te zetten in de vorm van een kruis. Het is de bedoeling dat je de twee palen niet meer ten opzichte van elkaar kunt bewegen nadat je de sjorring hebt gelegd. De kruissjorring leg je als volgt. Hoe leg je de kruissjorring (de afbeeldingen staan bij de stappen): 1. Om te beginnen leg je een mastworp op 1 van de balken, zodat het touw niet meer los kan raken. 2. Nu leg je de 2e balk dwars op de andere, naast de mastworp. 3. Haal het touw over de losse paal heen.
4. Nu begin je pas echt met het sjorren, je haalt het touw over de ene paal heen en onder de andere paal door, zoals dat op de afbeelding word weergegeven. Zorg dat je dit 3 keer herhaalt, zodat de paal goed vast zit.
5. De volgende stap is het ‘woelen’. Woelen houdt in dat je (zoals je op de afbeelding kunt zien) het touw tussen de twee palen om zichzelf heen gaat halen. Zo komt de sjorring nog strakker te zitten en blijft dit beter zitten. Ook hier zorg je dat je het touw drie keer rond doet.
6. Om te zorgen dat de sjorring niet losgaat leg je op het einde nog een mastworp.
23
De diagonaalsjorring De diagonaalsjorring lijkt op de kruissjorring, het grote verschil is dat je bij deze sjorring de palen diagonaal aan elkaar verbind. Hoe leg je de diagonaalsjorring:
1. Om te beginnen leg je een mastworp op 1 van de balken, zodat het touw niet meer los kan raken. 2. Nu leg je de 2e balk dwars op de andere, naast de mastworp. 3. Sjor de 2e balk vast aan de andere zoals op de afbeelding is aangegeven. 4. Hierna ga je, net zoals bij de kruissjorring, weer woelen, tussen de palen door ga je met het touw 3 keer om de knopen heen. 5. Net zoals bij de kruissjorring eindig je weer met een mastworp.
24
Didactiek: Dagdeel kamperen 5- Stappenplan 1.Introductie fase De kinderen maken het werkblad dat hen op een wiskundige manier aan de slag zet met het thema ‘kamperen’. Ook wordt verteld wat ze zo dadelijk in de kern van de les gaan doen. 2. Aanrommelen/ vrije exploratie De kinderen gaan proberen zelf hun tent op te zetten. In principe worden de kinderen niet geholpen bij het opzetten van hun tent. Ze moeten het met elkaars hulp en de informatie uit de gebruiksaanwijzing van de tent zien te redden. We hebben hier voor gekozen omdat de kinderen er zo beter over na gaan denken dan als je dingen zou voorzeggen. 3. Onderzoek De kinderen onderzoeken elkaars tenten op verschillende punten die op het controlewerkblad beschreven staan. Ze denken ze er zelf nog een keer over na en passen ze dit toe op een andere tent. 4. Rapportage/ nabespreking De ‘’feedback’’ die de kinderen terug krijgen van de groep die hun tent heeft gecontroleerd. Binnen hun eigen groepje bespreken ze dit na. 5. Verbreden/ toepassen. De kinderen gaan voor hun eigen tent ‘campingspelletjes uitvoeren. Op deze manier willen wij een kampeergevoel creëren bij de kinderen. __________________________________________________________________________________ Technische cyclus Materiaal: -Plattegrond. (de tenten moeten in de goede volgorde komen te staan) Die hebben de kinderen nodig zodat ze weten waar ze hun tent neer moeten zetten en zodat de andere groepen ook weten welke tent van wie is en waar ze die kunnen vinden. Met zo’n plattegrond hoef je dit niet telkens te zeggen. -Tenten met gebruiksaanwijzing Ze treffen zo de situatie zoals die in het echt, zonder hulp, ook zou zijn. Een echte tent met bijbehorende gebruiksaanwijzing. Als je wil leren hoe je een tent op zet is dit de beste manier omdat het immers zo gaat. - Hamers. (om de haringen in de grond te slaan) In onze situatie is het natuurlijk niet nodig om de tent vast te zetten met haringen en scheerlijnen, maar omdat dat in het echt wel noodzakelijk is vragen we dit van de kinderen ook. Verder komthet werkblad hier ook op terug en moeten de kinderen elkaar beoordelen op de stavigheid van de tent. Waarbij dus ook de scheerlijnen. - Controlebladen tenten Dit blad is ontworpen om de kinderen steun te geven bij het zelf beoordelen van elkaars tenten. Er staat stap voor stap op waar ze naar moeten kijken en hoe ze er naar moeten kijken. Energie: Ze lezen de gebruiksaanwijzing en zetten vervolgens zelf een tent op. Ook vullen ze het werkblad in. Informatie:
25
Tijdens de introductie krijgen de kinderen een werkblad. Hiermee worden ze op een wiskudige manier aan het werk gezet. De informatie die ze krijgen over het opbouwen van tenten staat op de plattegrond, op de gebruiksaanwijzing van de tent en op het controleblad. Bedenken/ ontwerpen: Zoals je zelf waarschijnlijk wel ooit al ervaren hebt is de gebruiksaanwijzing die bij een tent geleverd word vaak niet erg eenduidig. De taak voor de kinderen is om hier goed mee om te gaan en ondanks deze hindernis de tent goed op te zetten. Maken: De kinderen maken de werkbladen. Gebruiken: Als de kinderen later ooit zelf een tent moeten opzetten hebben ze hier al ervaring mee. Ze kennen bijvoorbeeld de termen voor bepaalde handelingen die in de gebruiksaanwijzing staan. Ze weten waar ze op moeten letten als ze ooit een tent moeten controleren. Ook weten ze wat er mis kan gaan als je de tent niet goed controleert en hoe ze daar een volgende keer mee om kunnen gaan.
26
Dagdeel 4: Kamperen Algemeen Tijdens dit dagdeel gaan de leerlingen aan de slag met een ander onderdeel rondom overleven. Een belangrijk punt van overleven is een plek waar je kunt slapen/schuilen. Dit gaan de leerlingen in dit dagdeel zelf ervaren. Ze gaan met behulp van een plattegrond en een gebruiksaanwijzing hun eigen hut maken (tent). Dit gaan ze bereiken door in hun eigen groepje een goede taakverdeling te maken, goed te overleggen en samen te werken. Beginsituatie Het onderwerp dat centraal staat tijdens dit onderdeel zal niet nieuw zijn voor de kinderen. Veel kinderen zullen al wel eens gekampeerd hebben en sommige misschien al eens zelf een tent op hebben gezet of hiermee hebben geholpen. Ook het thema overleven sluit aan bij eerdere belevingen van de leerlingen (van groep 8), omdat deze onlangs nog op kamp zijn geweest en daar ook activiteiten hebben gedaan rondom overleven. Dit zal hier dus mooi bij aansluiten. Ook hebben/gaan de leerlingen tijdens deze themaweek nog meer werken rondom een plattegrond en kunnen ze hun eerder opgedane kennis hier weer toepassen. Doelen - Tijdens deze les leren de kinderen een tent opbouwen aan de hand van een bouwtekening. - Tijdens deze les leren de kinderen rekening te houden de indeling van een tentenkamp aan de hand van een plattegrond - Ook is de samenwerking binnen de verschillende groepjes van groot belang voor een geslaagd eindresultaat. - Kinderen leren elkaars eindproduct beoordelen volgens vaststaande criteria (stevigheid etc.) Inhoud van de lesbox - 6x plattegrond tentenkamp - 6 hamers - 6 tenten - Controlebladen - Werkbladen voor introductie - Campingspelletjes voor leuke afsluiting Opmerkingen -Laat een aantal kinderen van te voren een tentje meenemen van thuis (in totaal zes), zodat ieder er genoeg tentjes zijn voor ieder groepje.
27
Lesbeschrijving Inleiding 15 min.
Als inleiding krijgen de kinderen een werkblad. Hier gaan ze op een meetkundige manier aan de slag met techniek. Ze werken met het meten van lengte- breedte maten, het berekenen van maten in de werkelijkheid aan de hand van de schaal. Ook komen de kinderen begrippen tegen van verschillende wiskundige vormen zoals: driehoek, ribben (lange zijdes van de tent) etc. Dit werkblad maken ze individueel, wel heeft ieder kind een liniaal nodig. Kern 45 min. Tijdens de kern van deze les worden de leerlingen in groepjes verdeeld. Ieder groepje krijgt een tent en een plattegrond. Op de plattegrond kunnen ze kijken waar ze hun eigen tent op moeten zetten, zodat alle tenten samen een ‘dorpje’ vormen. Ook moeten ze in hun groepje de taken verdelen, zodat iedereen betrokken is bij het opzetten van de tent. De leerlingen gaan onderling zelf eerlijk de taken verdelen. Tijdens het opzetten van de tent moeten ze goed de gebruiksaanwijzing van de tent in de gaten houden, zodat alles kloppend wordt gemaakt. Het is de bedoeling dat de kinderen goed samenwerken en overleggen, zodat hun eigen tent op de juiste manier wordt opgezet. Ieder groepje krijgt: - een plattegrond. (de tenten moeten in de goede volgorde komen te staan) - een tent - een hamer. (voor de haringen in de grond te slaan) Ieder groepje krijgt 20 minuten om de tent op te zetten. Afsluiting 60 min. Als afsluiting gaan de groepjes elkaars tent ‘controleren’. Ze krijgen een blad met een aantal punten erop waar ze de tent op moeten controleren. Ze schuiven allemaal één tent door. Daarna gaan ze met z’n allen bij hun eigen tent, in het tentendorpje campingspeletjes doen. Hierna gaan de kinderen hun eigen tent weer netjes opruimen, zodat alle spullen weer bij elkaar zitten. Op deze manier kunnen ze de volgende keer ook weer makkelijk gebruikt worden. Ook dit doen ze met hun eigen groepje en zorgen ze dat iedereen helpt.
28
Bijlage 4: Plattegrond tentenkamp
Bijlage 5: Controleblad tent
Wij zitten in het groepje met: ___________________________________________________________________________ Wij controleren de tent van: ___________________________________________________________________________
<< Kruis op de plattegrond aan welke tent jullie gaan controleren
1. Staat de tent op de juiste plek van de plattegrond? __________________________________________________ 2. Ziet de tent er op het eerste gezicht stevig uit? ___________________________________________________ 3. Zitten alle haringen goed in de grond, zodat de tent stevig staat? ___________________________________________________ 4. Zijn de draden van de tent strak gespannen? ___________________________________________________ 5. Zou deze tent blijven staan als het hard waait? Hoe hebben jullie dit geprobeerd en waarom denken jullie van wel/niet? ___________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________
30
Bijlage 6: Werkblad Meetkunde
Naam:
We gaan vandaag aan de slag met het thema kamperen. Voordat je straks zelf een tent gaat opzetten, ga je eerst dit werkblad maken. Je hebt een liniaal nodig en je mag geen rekenmachine gebruiken. Koppie koppie dus! Opdracht 1: Meet met je liniaal de alle zijdes van de tent hieronder en schrijf het aantal centimeters (cm) erbij.
Opdracht 2: Welke (wiskundig) figuur zie je terug in deze tent? ___________________________________________________________________________ Opdracht 3: Hoeveel lange zijdes heeft deze tent? ____________________________________________ Hoeveel korte zijdes heeft deze tent?____________________________________________ (Denk ook aan de zijdes die je op de tekening niet direct kan zien.) Opdracht 4: De schaal is 1:25 (lees: 1 op 25). Dat betekent dat _____cm op het plaatje, _____cm in de werkelijkheid is.
31
Opdracht 5: Je weet hoeveel cm de verschillende zijdes zijn op het plaatje hierboven. Bereken nu met behulp van de schaal hoeveel cm deze zijdes in het echt zijn. Schrijf deze maten in de tekening hieronder.
Opdracht 6: Je hebt nu uitgerekend hoe groot deze tent in het echt is. Zijn dit realistische maten voor een tent denk je? (Als je het niet weet, probeer dan een inschatting te maken.) JA / NEE
32
Samenonderwijsmaken.nl is een initiatief van Pabo Arnhem en Pabo Groenewoud Nijmegen
Titel les Overleven
Vakgebied Techniek
Doelgroep
Tijdsduur
Groep 7/8
Per activiteit een dagdeel
Korte beschrijving/doel Techniekproject. Een bundel met vier activiteiten incl. beschrijving van benodigdheden per les
Naam auteur(s) en e-mailadres
Geplaatst d.d.
Mandy Creusen (
[email protected])
16 maart 2010
Chanine Keijzers (
[email protected])
33