Datum 25 juli 2001 Kenmerk EA2001/77191 Onderdeel directie Politie Inlichtingen B.J.L de Leeuw T (070) 426 7585 F (070) 426 7440 Blad 1 van 3
Aan
de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen de korpsbeheerder van het Klpd de voorzitter van het college van bestuur van het LSOP i.a.a. - de korpschefs van de regionale politiekorpsen - de korpschef van het Klpd - de (fgd) hoofdofficieren van Justitie - de voorzitter van de raad van toezicht van het LSOP - de directeur van de IT-organisatie - de directeur van de Rijksrecherche - de hoofden P&O van de politiekorpsen - de hoofden FEB van de politiekorpsen - de politievakorganisaties d.t.v. het CAOP
Onderwerp
Besluit van 10 mei 2001, houdende wijziging van onder meer het Barp in verband met de instelling van de commissie bedoeld in artikel 80, eerste lid, van het Barp.
Doelstelling
informatief
Juridische grondslag
Relaties met andere circulaires
Ingangsdatum
Geldig tot
Aantal bijlagen 1 Bezoekadres Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag Postadres Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Datum 25 juli 2001 Kenmerk EA2001/77191 Blad 2 van 2
Artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet bepaalt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. In het geval dat een politie-ambtenaar dit artikel overtreedt, bepaalt artikel 80 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) dat deze ambtenaar niet kan worden gestraft dan nadat een daartoe ingestelde commissie is geraadpleegd. Deze commissie is ingesteld bij het bijgevoegde Besluit van 10 mei 2001, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en van het Besluit van 13 oktober 1992 (Stb. 565), in verband met de instelling van de commissie bedoeld in artikel 80, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Dit besluit is op 19 juni 2001 in het Staatsblad (273) gepubliceerd. In het Besluit van 10 mei 2001 is voor de uit artikel 80 van het Barp voortvloeiende adviestaak aangesloten bij de reeds voor Rijksambtenaren bestaande Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA). Ten behoeve van de politie-ambtenaren zal een aantal leden worden benoemd die ter zake van de sector Politie specifieke kennis bezitten. De taak, de samenstelling en de werkwijze van de AGFA zijn neergelegd in het Besluit van 13 oktober 1992 (Stb. 565). Waar het politie-ambtenaren betreft heeft de AGFA tot taak het bevoegd gezag van advies te dienen over het voornemen een disciplinaire straf op te leggen als bedoeld in artikel 80 van het Barp. Een advies-aanvraag moet worden gericht aan de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren T.a.v. de secretaris, de heer Th.H. Dragt Postbus 556 2501 CN ‘s-Gravenhage Het bezoekadres van de AGFA Lange Voorhout 13 ‘s-Gravenhage
is
De AGFA heeft, waar het politieambtenaren betreft, geen taak (meer) in het kader van een ontslag als bedoeld in artikel 125e van de Ambtenarenwet (eervol ontslag dat kan worden verleend indien de ambtenaar op grond van
Datum 25 juli 2001 Kenmerk EA2001/77191
het bepaalde in artikel 5, derde lid, of artikel 10, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken uit een vertrouwensfunctie moet worden ontheven). De reden hiervoor is uitgebreid vermeld in de nota van toelichting van het Besluit van 10 mei 2001. Ik verzoek u belanghebbenden van de inhoud van deze circulaire in kennis te stellen.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, voor deze, de directeur Politie,
L.M.C. Ongering
Blad 3 van 3
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001
273 Besluit van 10 mei 2001, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en van het Besluit van 13 oktober 1992 (Stb. 565), in verband met de instelling van de commissie bedoeld in artikel 80, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 februari 2001, nr. EA2001/U52135, directoraatgeneraal Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid; Gelet op artikel 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 9, zesde lid, eerste en tweede volzin, van de LSOP-wet en artikel 125, eerste lid, en 125e, derde lid, van de Ambtenarenwet; De Raad van State gehoord (advies van 5 april 2001, nr. W.04.01.0099/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 mei 2001, nr. EA2001/U65647, directoraatgeneraal Openbare Orde en Veiligheid; Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 62, eerste lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «Binnenlandse Zaken» ingevoegd: en Koninkrijksrelaties. B In Artikel 80, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie wordt de zinsnede «de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren» vervangen door: de commissie bedoeld in artikel 2 van het Besluit van 13 oktober 1992, houdende regelen met betrekking tot de instelling, de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie bedoeld in de artikelen 82a, eerste lid, en 97b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de artikelen 117a, eerste lid, en
Staatsblad 2001
273
1
artikel 128, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en artikel 55a, eerste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit (Stb. 565). C Artikel 93 komt als volgt te luiden: Artikel 93 Indien een ontslag als bedoeld in artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet door het bevoegd gezag of bij koninklijk besluit wordt verleend, is de medewerking vereist van Onze Minister en Onze Minister van Justitie. D In artikel 95, derde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister.
ARTIKEL II Het Besluit van 13 oktober 1992, houdende regelen met betrekking tot de instelling, de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie bedoeld in de artikelen 82a, eerste lid, en 97b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de artikelen 117a, eerste lid, en 128, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en artikel 55a, eerste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit (Stb. 565)2, wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd: 1. De respectieve aanduidingen «(Stb. 1931, 248)» en «(Stb. 1979, 123)» vervallen. 2. De zinsnede «dan wel een straf op te leggen als bedoeld in artikel 55a van het Arbeidsovereenkomstenbesluit (Stb. 1931, 354)» wordt vervangen door: dan wel een straf op te leggen als bedoeld in artikel 80 van het Besluit algemene rechtspositie politie. B Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a wordt de zinsnede «dan wel artikel 55a van het Arbeidsovereenkomstenbesluit» vervangen door: dan wel artikel 80 van het Besluit algemene rechtspositie politie. 2. In onderdeel b wordt na de zinsnede «Binnenlandse Zaken» ingevoegd: en Koninkrijksrelaties. C Artikel 3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Na de zinsnede «Binnenlandse Zaken» wordt ingevoegd: en Koninkrijksrelaties. 2. De zinsnede «de centrales van overheidspersoneel die deel uitmaken van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken» wordt vervangen door: de centrales van verenigingen van ambtenaren die deel uitmaken van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel. 3. Na de tweede volzin wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:
Staatsblad 2001
273
2
De centrales van verenigingen van ambtenaren die deel uitmaken van de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politie-ambtenarenzaken worden in de gelegenheid gesteld voorstellen te doen voor leden, alsmede hun plaatsvervangers, die deskundig zijn op het gebied van de sector Politie. D In artikel 4 wordt «de minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. E Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid. 2. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende: 2. Indien de commissie advies wordt gevraagd over een zaak als bedoeld in artikel 80 van het Besluit algemene rechtspositie politie, vergadert de commissie niet, indien niet ten minste de voorzitter en twee andere leden, dan wel hun plaatsvervangers, die deskundig zijn op het gebied van de sector Politie, aanwezig zijn. F In artikel 10, eerste en tweede lid, wordt na «Binnenlandse Zaken» telkens ingevoegd: en Koninkrijksrelaties. 1
Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 december 2000, Stb. 609. 2 Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 juli 1997, Stb. 366. Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
ARTIKEL III Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst. ’s-Gravenhage, 10 mei 2001 Beatrix De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
Uitgegeven de negentiende juni 2001 De Minister van Justitie, A. H. Korthals
STB6385 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2001
Staatsblad 2001
273
3
NOTA VAN TOELICHTING Voor politiepersoneel geldt op grond van artikel 80 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), net als voor het Rijkspersoneel, een bijzondere bescherming in het kader van beperking van grondrechten. Alvorens een disciplinaire straf wegens overtreding van artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet op te leggen is het bevoegd gezag verplicht advies in te winnen van een daartoe ingestelde onafhankelijke commissie. Een dergelijke commissie was voor de sector Politie nog niet ingesteld of aangewezen. Dat is nu geschied door middel van de onderdelen B van de artikelen I en II. Voor de uit artikel 80 van het Barp voortvloeiende adviestaak is op verzoek van de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (CGOP) aangesloten bij de commissie voor de sector Rijk, die is ingesteld bij Besluit van 13 oktober 1992 (Stb. 565). Ten behoeve van de politieambtenaren worden echter enkele leden aan de commissie toegevoegd die specifieke kennis bezitten van de sector Politie. De wijzigingen van het Besluit van 13 oktober 1992 houden verband met de wens dat de leden die advies uitbrengen in die gevallen waar het ambtenaren van de sector Politie betreft, specifieke deskundigheid hebben. Op grond van artikel 93 van het Barp diende alvorens een ambtenaar ontslag als bedoeld in artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet (Aw) kon worden verleend advies te worden ingewonnen bij de commissie, bedoeld in artikel 80, eerste lid, van het Barp. Oorspronkelijk werd in artikel 93 van het Barp verwezen naar artikel 125e, vierde lid, van de Aw. De ontslaggrond van artikel 125e, vierde lid, van de Aw is echter bij de Wet veiligheidsonderzoeken (Stb. 1996, 525; inwerkingtreding 1 februari 1997, Stb. 1997, 24) (Wvo) in gewijzigde vorm neergelegd in het tweede lid van dat artikel. Artikel 125e, vierde lid, van de Aw (oud) bepaalde dat aan een in een vertrouwensfunctie aangestelde ambtenaar eervol ontslag kon worden verleend, indien uit zijn gedragingen bleek dat geen voldoende waarborg aanwezig was, dat hij zijn plicht als ambtenaar onder alle omstandigheden getrouwelijk zou volbrengen. Op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 125e kan een ambtenaar eervol ontslag worden verleend, indien hij op grond van het bepaalde in artikel 5, derde lid, of artikel 10, tweede lid, van de Wvo uit een vertrouwensfunctie moet worden ontheven. In genoemde artikelen van de Wvo wordt (dwingend) bepaald dat de werkgever de betrokkene zo spoedig mogelijk uit de functie ontheft wanneer een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de Wvo is geweigerd dan wel ingetrokken. Een dergelijke weigering of intrekking van een verklaring van geen bezwaar is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht waardoor voor betrokkene (anders dan vóór de inwerkingtreding van de Wvo) voorafgaand aan een eventueel ontslag de weg van bezwaar en beroep openstaat. In dat kader is geen adviesrol voor de commissie, bedoeld in artikel 80, eerste lid, van het Barp, voorzien. Hierbij zij vermeld dat een definitief geworden weigering of intrekking niet automatisch impliceert dat ontslag zal worden verleend. Zo zal moeten worden bezien of er alternatieven zijn – bijvoorbeeld plaatsing in een andere passende functie – waardoor ontslag kan worden vermeden. Volgt desalniettemin op het definitieve besluit tot weigering of intrekking van een verklaring van geen bezwaar een beslissing om betrokkene op grond van artikel 93 van het Barp te ontslaan, dan is er bij een advies van meergenoemde commissie over die beslissing geen plaats voor een (nieuwe) inhoudelijke beoordeling van (bezwaren tegen) het besluit tot
Staatsblad 2001
273
4
weigering of intrekking. Tegen het laatstgenoemde besluit heeft immers al een volwaardige rechtsgang opengestaan. Het vorenstaande betekent dat sinds de inwerkingtreding van de Wvo de specifieke «bewakingstaak» van de commissie in het kader van artikel 93 van het Barp feitelijk is komen te vervallen. De mogelijke aantasting van een grondrecht, waartegen de commissie beoogt te waken, zit immers niet zozeer in het voornemen ontslag te verlenen, maar is in het bijzonder gelegen in het besluit tot weigeren of intrekking van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de Wvo. Over dat besluit tot weigeren of intrekken kan de commissie zich niet uitlaten nu daarbij niet is voorzien in een adviserende rol voor de commissie en tegen dat besluit een volwaardige rechtsgang heeft opengestaan. In overleg met de leden van de CGOP is daarom besloten de verplichting om in het kader van een ontslag op grond van artikel 125e, tweede lid, van de Aw advies in te winnen van de commissie bij het onderhavige besluit te laten vervallen (zie artikel I, onderdeel C). Overigens bevat het wijzigingsbesluit enkele technische wijzigingen, onder meer in verband met het vervallen van het Arbeidsovereenkomstenbesluit. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
Staatsblad 2001
273
5