Datum 11 januari 2001 Kenmerk EA2001/U50809 Onderdeel directie Politie Inlichtingen G. Hovius T (070) 426 6747 F (070) 426 7440 Blad 1 van 2
Aan
de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen de korpsbeheerder van het Klpd de voorzitter van het college van bestuur van het LSOP i.a.a. - de korpschefs van de regionale politiekorpsen - de korpschef van het Klpd - de (fgd) hoofdofficieren van Justitie - de directeur van de IT-organisatie - de directeur van de Rijksrecherche - de hoofden P&O van de politiekorpsen - de hoofden FEB van de politiekorpsen - de politievakorganisaties d.t.v. het CAOP - de leden van het LOSA
Onderwerp
regelgeving AFUP
Doelstelling
informatief
Juridische grondslag
--
Relaties met andere circulaires
--
Ingangsdatum
1 januari 2001
Geldig tot
--
Aantal bijlagen 6 Bezoekadres Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag Postadres Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Datum 11 januari 2001 Kenmerk EA2001/U50809
Geachte mevrouw, mijnheer, Hierbij doe ik u ter informatie toekomen het Besluit van 12 december 2000, tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en andere rechtspositionele besluiten in verband met de aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) ter vervanging van het functioneel leeftijdsontslag. Dit besluit is op 21 december 2000 in het Staatsblad (560) gepubliceerd. Tevens zend ik u de op het besluit gebaseerde ministeriële regelingen: - de Regeling aanwijzing administratief-technische functies (voor AFUPspecifiek); - de Regeling bijzondere ontslaguitkering politie (de “polisvoorwaarden FLO”); - de Regeling ontslaguitkering vliegers KLPD (voor de aanvulling op de AFUP vanwege het functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd); - de AFUP-garantieregeling (garantiejaren AFUP-algemeen en AFUPspecifiek); alsmede de wijziging van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP waar het AFUP-opbouwreglement nu - als bijlage h onderdeel van uitmaakt. Genoemde regelingen en het AFUP-opbouwreglement zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 22 december 2000 (nr. 249). De actuariële tabellen voor het AFUP-opbouwreglement zijn gerectificeerd in de Staatscourant van 3 januari 2001 (nr. 2). Met bijgevoegde regelgeving is het per 1 januari 2001 vervallen van het functioneel leeftijdsontslag en het invoeren van de AFUP geformaliseerd. Ik verzoek u belanghebbenden van de inhoud van deze circulaire in kennis te stellen. Hierbij kunt u ook gebruik maken van de brochures die u onlangs van ABP heeft ontvangen voor uw werknemers. Aan die brochure kunnen overigens geen rechten worden ontleend; rechten inzake de AFUP kunnen alleen worden ontleend aan bijgevoegde regelgeving. Hoogachtend, DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, voor deze, de directeur Politie,
L.M.C. Ongering
Blad 2 van 2
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000
560 Besluit van 12 december 2000 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994, het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in verband met de aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) ter vervanging van het functioneel leeftijdsontslag Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 augustus 2000, nr. EA2000/U79747, directoraatgeneraal Openbare Orde en Veiligheid; Gelet op artikel 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 9, zesde lid, eerste en tweede volzin, van de LSOP-wet en artikel 125, eerste lid, onderdeel i, van de Ambtenarenwet; De Raad van State gehoord (advies van 21 september 2000, no. W04.00.0389/I); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 december 2000, nr. EA2000/U99863, directoraatgeneraal Openbare Orde en Veiligheid; Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Aan het slot van onderdeel x wordt de punt vervangen door een puntkomma. 2. Toegevoegd worden de nieuwe onderdelen y tot en met bb, luidende: y. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; z. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;
Staatsblad 2000
560
1
aa. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement; bb. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling. B Artikel 6 vervalt. C In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Het derde tot en met het vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid. 2. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende: 3. Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan volgens door Onze Minister gestelde criteria het deelnemerschap in het specifiek deel van het AFUP-opbouwreglement is verbonden, wordt dit in de akte van aanstelling vermeld. D Na artikel 49 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat als volgt komt te luiden: Artikel 49a 1. Indien de ambtenaar bedoeld in de eerste volzin van artikel 88, eerste lid, te kennen heeft gegeven dat hij na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie wil blijven uitoefenen, is hij indien hij is ingedeeld in een salarisschaal lager dan salarisschaal 10, verplicht om uiterlijk één jaar voor het bereiken van de leeftijd van zestig jaar een vragenlijst met betrekking tot zijn gezondheidstoestand in te vullen. 2. Aan de hand van de beantwoorde vragenlijst bepaalt het bevoegd gezag, daartoe geadviseerd door de Arbodienst, of het noodzakelijk is dat de ambtenaar een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet ondergaan ten einde vast te stellen of de ambtenaar lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie te blijven uitoefenen, nadat hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt. 3. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid genoemde vragenlijst en de procedures omtrent de vragenlijst. E Artikel 50, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Onderdeel f, komt als volgt te luiden: f. om te beoordelen of de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten lichamelijk en psychisch in staat is de functie van vlieger te blijven uitoefenen, nadat hij de voor zijn functie vastgestelde leeftijdsgrens heeft bereikt;. 2. Na verlettering van de huidige onderdelen g tot en met j tot de onderdelen h tot en met k wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd dat als volgt komt te luiden: g. als, gelet op artikel 49a, de Arbodienst van oordeel is dat dit noodzakelijk is;.
Staatsblad 2000
560
2
F In artikel 75, derde lid, wordt de zinsnede «op de voet van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag» vervangen door: als bedoeld in artikel 88, achtste lid,. G Artikel 88 komt als volgt te luiden: Artikel 88 1. Aan de ambtenaar: a. aangesteld voor de uitvoering van technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie die een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan bij door Onze Minister gestelde regels tot 1 januari 2001 een leeftijdsgrens was verbonden, b. aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wordt indien de ambtenaar op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 ook als zodanig was aangesteld en op 1 januari 2001 50 jaar of ouder is, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van zestig jaar bereikt, eervol ontslag verleend. Indien de in de eerste volzin bedoelde ambtenaar de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten, wordt aan hem met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend. 2. Het in het eerste lid bedoelde ontslag op zestigjarige leeftijd kan op verzoek van de ambtenaar worden uitgesteld, mits met toepassing van artikel 49a dan wel met toepassing van artikel 50, eerste lid, onderdeel g, is vastgesteld dat hiertegen geen bezwaar bestaat. 3. Na het in het tweede lid bedoelde uitstel vindt op aanvraag van de ambtenaar eervol ontslag plaats. 4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Dit ontslag wordt niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen. 5. Indien de ambtenaar na het in het tweede lid bedoelde uitstel blijkens de uitslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek lichamelijk en psychisch niet meer in staat kan worden geacht zijn functie te blijven vervullen, vindt eervol ontslag plaats. 6. Het ontslag, bedoeld in het vijfde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. 7. Indien de ambtenaar na het in het tweede lid bedoelde uitstel ongeschikt wordt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, vindt met ingang van de eerste dag van een maand eervol ontslag plaats indien sprake is van ongeschiktheid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van 52 weken. Voor het bepalen van de periode van 52 weken worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. 8. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste, derde, vijfde of zevende lid, ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels. 9. Het ontslag op grond van het eerste, derde, vijfde of zevende lid, is een ontslag als bedoeld in artikel 87a, tweede lid, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden. H Na artikel 88 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Staatsblad 2000
560
3
Artikel 88a 1. Aan de ambtenaar die op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement deelnemer is aan de AFUP en de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten en direct voorafgaande aan ontslag op grond van dit artikel een diensttijd van ten minste tien jaren als zodanig heeft, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend. 2. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid alsmede het ontslag bedoeld in artikel 88, eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de Arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen. 3. Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats. 4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen. 5. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels. 6. Het ontslag op grond van het eerste of derde lid, is een ontslag als bedoeld in artikel 87a, tweede lid, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden. Artikel 88b 1. Aan: a. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie die een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan bij door Onze Minister gestelde regels tot 1 januari 2001 de leeftijdsgrens van 60 jaar was verbonden, of b. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, die op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 ook als zodanig was aangesteld en op 1 januari 2001 jonger is dan 50 jaar, en die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement, wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de ingevolge de eerste volzin bedoelde uitkering ontstaat. 2. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste lid ontslag is verleend, heeft recht op een aanvulling op de uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
Staatsblad 2000
560
4
ARTIKEL II Het Besluit bezoldiging politie2 wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. De onderdelen kk tot en met oo worden verletterd tot de onderdelen mm tot en met qq. 2. Na onderdeel jj worden de nieuwe onderdelen kk en ll ingevoegd, luidende: kk. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement; ll. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling;. B Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 4a 1. Op de ambtenaar die deelnemer is in het AFUP-opbouwreglement wordt door het bevoegd gezag de helft van de voor het algemeen deel van de AFUP verschuldigde pensioenpremie verhaald. 2. In afwijking van het eerste lid verhaalt het bevoegd gezag: a. in het jaar 2001 10% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP; b. in het jaar 2002 20%van de premie voor het algemeen deel van de AFUP; c. in het jaar 2003 30%van de premie voor het algemeen deel van de AFUP; d. in het jaar 2004 40% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP. 3. Op de bezoldiging van de ambtenaar, bedoeld in artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in de periode voorafgaand aan de dag waarop zijn ontslag ingaat, een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het gedeelte van de voor het algemeen deel van de AFUP verschuldigde pensioenpremie dat op hem verhaald zou zijn als hij deelnemer zou zijn geweest in het AFUP-opbouwreglement. C Artikel 15, vijfde lid, komt als volgt te luiden: 5. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en geen deelnemer is zoals bedoeld in artikel B.3, tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement dan wel geen ambtenaar is als bedoeld in de eerste volzin van artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in het tweede en derde lid van dit artikel in plaats van «55 jaar» telkens gelezen: 60 jaar. D In artikel 39, eerste lid, wordt na de woorden «artikel 88» ingevoegd: , artikel 88a, artikel 88b.
Staatsblad 2000
560
5
ARTIKEL III Het Besluit geneeskundige verzorging politie 19943 wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. De onderdelen f tot en met k worden verletterd tot de onderdelen g tot en met l. 2. Na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel f ingevoegd, luidende: f. AFUP-opbouwreglement: de regeling bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;. 3. Onderdeel j komt als volgt te luiden: j. pensioen: elke periodieke uitkering die is toegekend krachtens het pensioenreglement dan wel de uitkering krachtens het AFUP-opbouwreglement die een deelnemer, zijn weduwe of haar weduwnaar geniet uit of in verband met de betrekking waaraan het deelnemerschap wordt ontleend;. 4. Onderdeel l komt als volgt te luiden: l. wachtgeld: elke periodieke uitkering, door het bevoegd gezag toegekend uit hoofde van onvrijwillige werkloosheid, alsmede de uitkering wegens functioneel leeftijdsonslag, de uitkering zoals bedoeld in artikel 88, achtste lid en artikel 88a, vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, de uitkering op grond van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, de WAO-uitkering en de suppletie-uitkering. B Aan artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt aan het slot toegevoegd: dan wel een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement. C In artikel 9 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. De eerste twee volzinnen van het derde lid worden vervangen door de volzin: De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt een voor elk kalenderjaar op voorstel van de commissie door Onze Minister vast te stellen percentage van de heffingsgrondslag. 2. In het vierde lid wordt in onderdeel a aan het slot toegevoegd: uit zijn betrekkingen, met dien verstande dat dit bedrag ten minste 80% van de naar een volledige betrekking herleide bezoldiging bedraagt en in geval van meerdere betrekkingen dit bedrag ten minste 80% van de volledige bezoldiging van de hoofdbetrekking bedraagt. 3. In het vierde lid wordt in onderdeel b de zinsnede «de som van de bezoldiging en het pensioen» vervangen door: de som van de bezoldiging, het wachtgeld of het pensioen, met dien verstande dat dit totale bedrag ten minste 80% van de naar een volledige betrekking herleide bezoldiging bedraagt.
ARTIKEL IV Het Besluit overleg en medezeggenschap politie 19944 wordt als volgt gewijzigd:
Staatsblad 2000
560
6
A In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1. Aan het slot van onderdeel m wordt de punt vervangen door een puntkomma. 2. Toegevoegd worden de nieuwe onderdelen o tot en met r, luidende: o. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; p. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP; q. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement; r. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling. B Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 3a 1. Er is een sectorale commissie Politie. 2. De sectorale commissie Politie bestaat uit vier leden namens de in artikel 2, eerste lid, bedoelde Commissie en vier leden namens Onze Minister. 3. De sectorale commissie heeft tot taak: a. advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP over de hoogte van de pensioenpremiepercentages voor het algemeen deel en het specifiek deel van de AFUP; b. desgewenst advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP in geval door dat Bestuur wordt overwogen de indexatie van de in het Pensioenreglement genoemde pensioenen achterwege te laten; c. te besluiten over toelating van werkgevers die een verzoek tot deelname aan de AFUP doen. 4. Onze Minister stelt in overeenstemming met de Commissie nadere regels met betrekking tot de werkwijze van de sectorale commissie Politie.
ARTIKEL V Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie5 wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste en tweede lid wordt de zinsnede «bedrijfsgeneeskundige dienst» telkens vervangen door: Arbodienst. 2. In het tweede lid wordt de zinsnede «geneeskundig onderzoek» vervangen door: arbeidsgezondheidskundig onderzoek. B Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst. 2. Na het eerste lid worden vier nieuwe leden toegevoegd, luidende: 2. Het in het eerste lid bedoelde ontslag op zestigjarige leeftijd kan op verzoek van de vrijwillige ambtenaar worden uitgesteld mits is vastgesteld dat hiertegen geen bezwaar bestaat. 3. Voor het vaststellen van het in het tweede lid bedoelde bezwaar zijn
Staatsblad 2000
560
7
1
Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559. 2 Stb. 1994, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559. 3 Stb. 1994, 338, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559. 4 Stb. 1994, 216, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559. 5 Stb. 1995, 236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2000, Stb. 37.
de artikelen 49a en 50, eerste lid onderdeel g, van het Besluit algemene rechtspositie politie van overeenkomstige toepassing. 4. Na het in het tweede lid bedoelde uitstel vindt op aanvraag van de vrijwillige ambtenaar eervol ontslag plaats. 5. Het ontslag, bedoeld in het vierde lid, wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.
ARTIKEL VI Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage, 12 december 2000 Beatrix De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries Uitgegeven de eenentwintigste december 2000 De Minister van Justitie, A. H. Korthals
STB6077 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2000
Staatsblad 2000
560
8
NOTA VAN TOELICHTING Algemeen Op 12 maart 1999 is het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (verder te noemen: Akkoord) getekend. In het Akkoord zijn afspraken opgenomen over het per 1 januari 2001 vervangen van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) door een flexibele uittredingsregeling. Deze flexibele uittredingsregeling wordt vormgegeven als een aanvulling op de voor al het overheidspersoneel geldende FPU-regeling (flexibel pensioen en uittreden) en wordt daarom Aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) genoemd. Het samenstel van FPU en AFUP wordt in de berichtgeving aan de werknemers aangeduid met FPU Politie. De AFUP kent een algemeen deel dat van toepassing is op al het politiepersoneel en dat, met de FPU als basis, na 35 opbouwjaren voorziet in een uitkeringspercentage van 70% op 61-jarige leeftijd. De AFUP kent ook een specifiek deel. Conform de tekst van het Akkoord vindt opbouw voor het specifiek deel alleen plaats voor politiepersoneel tot en met salarisschaal 11 dat is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (of een daaraan door het bevoegd gezag gelijkgestelde functie). Opbouw voor het specifiek deel van de AFUP bedraagt maximaal 25 jaar. In samenhang met de 35 jaren voor het algemeen deel, en met de FPU als basis, wordt met 25 jaren opbouw voor het specifiek deel van de AFUP een uitkeringspercentage van 80% op 60-jarige leeftijd gerealiseerd. Het flexibele karakter houdt in dat de ambtenaar zelf het moment van uittreden kan kiezen. Eerder uittreden resulteert daarbij in een lagere uitkering en langer doorwerken in een hogere uitkering. In verband met het vervangen van FLO door de AFUP zijn er voor het politiepersoneel dat op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een aanstelling had waaraan FLO-ontslag was gekoppeld overgangsmaatregelen getroffen. De datum van 12 maart 1999 is gekozen omdat op deze datum het genoemde Akkoord is ondertekend. De datum van 31 december 2000 is gekozen omdat dit de laatste dag is waarop de FLO nog bestaat. Politiepersoneel dat tot deze categorie behoort en op 1 januari 2001 vijftig jaar of ouder is behoudt uitzicht op de FLO-aanspraken («polisvoorwaarden FLO»). Voor politiepersoneel dat tot deze categorie behoort en op 1 januari 2001 jonger is dan vijftig jaar worden de jaren in politiedienst van vòòr 1 januari 2001 aangemerkt als garantiejaren voor de AFUP. Vanwege de AFUP gaat het politiepersoneel vanaf 1 januari 2001 pensioenrechten opbouwen. De wijze waarop dit gebeurt is geregeld in het AFUP-opbouwreglement dat een bijlage is op het voor al het overheidspersoneel geldende pensioenreglement. De invoering van de AFUP en de afspraken inzake de garanties voor het politiepersoneel dat uitzicht had op FLO leiden tevens tot een aantal rechtspositionele wijzigingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), het Besluit bezoldiging politie (Bbp), het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (Bgvp), het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 (Bom) en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie. Het onderhavige besluit strekt er toe de afspraken over de AFUP in de genoemde besluiten door te voeren.
Staatsblad 2000
560
9
ARTIKEL I A Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt een aantal begripsbepalingen toegevoegd. B In artikel 6 was geregeld dat een aanstelling in een FLO-functie alleen kon plaatsvinden als de ambtenaar die functie nog ten minste tien jaar zou kunnen vervullen. Met deze bepaling werd voorkomen dat het Rijk de volledige kosten van een FLO-uitkering zou moeten betalen voor ambtenaren die slechts een korte periode een FLO-dienstbetrekking hebben vervuld. Omdat de AFUP zich, in tegenstelling tot de momentopname in de FLO-situatie, kenmerkt door een systeem van opbouw (de hoogte van de uitkering is gekoppeld aan het aantal jaren in politiedienst) kan deze bepaling inzake minimale diensttijd komen te vervallen. C In de FLO-situatie kon het bevoegd gezag functies van administratief en technisch personeel aanwijzen die voldeden aan de criteria die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij ministeriële regeling had gesteld om aan deze functies functioneel leeftijdsontslag te kunnen verbinden. In het nieuwe derde lid van artikel 10 wordt een nieuwe grondslag gecreëerd voor de minister om bij ministeriële regeling criteria te stellen op grond waarvan administratieve, technische en andere functies ten dienste van de politie kunnen worden aangewezen als functies waaraan opbouw voor het specifiek deel van de AFUP is gekoppeld. Er vindt geen inhoudelijke wijziging van de desbetreffende criteria plaats, deze zijn identiek aan de criteria zoals deze in de FLO-situatie golden. Functies die door het bevoegd gezag in de FLO-situatie waren aangewezen als een functie waaraan functioneel leeftijdsontslag was verbonden, worden bij bovengenoemde ministeriële regeling omgezet in functies waaraan het deelnemerschap aan het specifiek deel van de AFUP is verbonden. Gezien het belang van de deelname aan het specifiek deel van de AFUP dient de opbouw hiervoor in de akte van aanstelling te worden vermeld voor zover het administratieve, technische en andere functies ten dienste van de politie betreft. Omdat de criteria voor de aanwijzing niet wijzigen, moet de vermelding ook worden opgenomen in de akte van aanstelling voor ambtenaren die reeds voor 1 januari 2001 een functie vervulden die door het bevoegd gezag was aangewezen als FLO-functie op grond van de in de eerste volzin genoemde ministeriële regeling en deze functie na 1 januari 2001 ook blijven vervullen. Voor ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, volgt de deelname aan het specifiek deel reeds uit de informatie die in de akte van aanstelling vermeld dient te zijn. D Nu het functioneel leeftijdsontslag is afgeschaft, kunnen ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitoefening van de politietaak (en ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervulden waaraan tot 1 januari 2001 bij ministeriële regeling het FLO-ontslag was verbonden) na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar blijven werken. Gezien artikel 94, eerste lid, onderdeel g van het Barp kunnen deze ambtenaren nu uiterlijk tot het bereiken van de
Staatsblad 2000
560
10
leeftijd van vijfenzestig jaar blijven werken. In de FLO-situatie was doorwerken na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar alleen mogelijk als uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek was gebleken dat de ambtenaar nog in staat was de functie te blijven vervullen. Omdat het niet wenselijk is dat met ingang van 1 januari 2001 geen enkele toetsing van de gezondheidstoestand meer plaatsvindt, is in artikel 49a na overleg met de politievakorganisaties een nieuwe specifieke voorziening opgenomen. Deze voorziening houdt in dat ambtenaren die aanspraak kunnen maken op de «polisvoorwaarden FLO» en die na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar willen doorwerken moeten, indien zij zijn ingedeeld in een salarisschaal die lager is dan salarisschaal 10, een vragenlijst invullen met betrekking tot hun gezondheidstoestand. Deze vragenlijst wordt door de Arbodienst gebruikt om het bevoegd gezag te adviseren over de vraag of het noodzakelijk is of de ambtenaar een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet ondergaan alsvorens kan worden vastgesteld of de ambtenaar zijn functie kan blijven uitoefenen na het bereiken van de zestigjarige leeftijd. De vragenlijst dient de desbetreffende ambtenaar uiterlijk één jaar voor het bereiken van de leeftijd van zestig jaar in te vullen, zodat er voldoende tijd is om zonodig nog een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, eventueel de aan de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek verbonden beroepsprocedures te kunnen doorlopen en eventueel nog tijdig de voor het ontslag met «polisvoorwaarden FLO» noodzakelijke administratieve handelingen te kunnen afronden. De minister stelt nadere regels met betrekking tot de inhoud van de vragenlijst die moet worden ingevuld en door de Arbodienst moet worden gebruikt, en de met de vragenlijst samenhangende procedures. E Met het invoeren van de AFUP blijft alleen voor ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD uitoefenen, het functioneel leeftijdsontslag bestaan. Als deze ambtenaren de functie van vlieger willen blijven uitoefenen na het bereiken van de voor deze functie geldende leeftijdsgrens van 55 jaar, dan dienen zij zich te onderwerpen aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De verplichting van de werknemer om aan dit onderzoek mee te werken wordt, nu voor het overige politiepersoneel het functioneel leeftijdsontslag is afgeschaft, beperkt tot de vliegers bij het KLPD en tot het politiepersoneel waarvan de Arbodienst op grond van de ingevulde vragenlijst inzake de gezondheidstoestand van mening is dat een arbeidsgezondheidskundig onderzoek noodzakelijk is. F In dit artikel wordt de verwijzing naar het functioneel leeftijdsontslag in geval van het (vroegtijdig) toekennen van een gratificatie vanwege een ambtsjubileum vervangen door een verwijzing naar politieambtenaren die aanspraak kunnen maken op een uitkering op grond van de polisvoorwaarden van de FLO-regeling. G In het eerste lid van artikel 88 wordt de doelgroep omschreven die na het invoeren van de AFUP aanspraak heeft op de polisvoorwaarden van de FLO-regeling. Deze doelgroep bestaat uit ambtenaren die zowel op de datum van 12 maart 1999 als op de datum van 31 december 2000 uitzicht hadden op FLO-ontslag omdat zij een aanstelling hadden waaraan FLO-ontslag was verbonden en tevens op 1 januari 2001 vijftig jaar of ouder zijn. Dit uitzicht op FLO-ontslag betreft zowel de ambtenaren die op beide data aangesteld waren voor de uitoefening van de politietaak als de
Staatsblad 2000
560
11
ambtenaren die op beide data waren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervulden waaraan tot 1 januari 2001 bij ministeriële regeling het FLO-ontslag was verbonden. Deze bepalingen gelden ook voor de ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen en op bovengenoemde twee data deze functie ook vervulden. De groep van ambtenaren die aanspraak kan maken op de «polisvoorwaarden FLO» is voor het merendeel van de desbetreffende ambtenaren ook neergelegd in dit artikel. Voor ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen, blijft het verplichte functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd bestaan. De bepalingen omtrent het leeftijdsontslag voor de vliegers zijn daarom opgenomen in een afzonderlijk nieuw artikel, namelijk in artikel 88a. Dit geldt zowel voor vliegers met «polisvoorwaarden FLO» als voor vliegers die op 1 januari 2001 jonger zijn dan vijftig jaar en daarom andere garanties hebben. Voor vliegers met «polisvoorwaarden FLO» die hun functie kunnen en willen blijven uitoefenen na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar is de grondslag voor het ontslag, alsmede de grondslag voor de uitkering daarom ontleend aan artikel 88a van het Barp. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat alleen de situatie op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 alsmede de leeftijd op 1 januari 2001 bepalend zijn voor de aanspraak op de polisvoorwaarden van de FLO-regeling. Een wijziging in de aanstelling of uitgeoefende functie na 31 december 2000 is niet van invloed op deze aanspraken. Ambtenaren met aanspraak op «polisvoorwaarden FLO» mogen, tenzij zij de functie van vlieger bij het KLPD vervullen, doorwerken na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar. Of dit gebeurt is afhankelijk van de wens van de ambtenaar en van de gezondheidstoestand van de ambtenaar. Indien de Arbodienst, op grond van het door de ambtenaar ingevulde vragenformulier inzake de gezondheidstoestand, van mening is dat de ambtenaar ook na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie kan blijven vervullen, is er geen bezwaar tegen doorwerken. Als de Arbodienst van mening is dat er een arbeidsgezondheidskundig onderzoek nodig is, is de uitkomst van dit onderzoek bepalend voor de beoordeling of de ambtenaar na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie kan blijven vervullen. De restricties van vragenformulier en eventueel daarop volgend arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn alleen van toepassing op ambtenaren met aanspraak op «polisvoorwaarden FLO» voor zover ingedeeld in een salarisschaal die lager is dan salarisschaal 10. Voor de ambtenaren in de hogere salarisschalen is alleen de individuele wens van de ambtenaar bepalend. Als de ambtenaar ervoor kiest om door te werken na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn er drie situaties die kunnen leiden tot ontslag met «polisvoorwaarden FLO». Dit betreft in de eerste plaats de wens van de ambtenaar om te stoppen met werken, waarbij de reguliere opzegtermijnen in acht dienen te worden genomen. Het ontslag dient vanwege de relatie met de FPU altijd in te gaan op de eerste dag van een maand. Ten tweede kan het bevoegd gezag, als er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar, deze verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Deze verplichting geldt immers voor alle ambtenaren. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat de ambtenaar niet meer in staat wordt geacht zijn functie te blijven uitoefenen, wordt hem ontslag met «polisvoorwaarden FLO» verleend. Ook hier dient het ontslag vanwege de relatie met de FPU altijd in te gaan op de eerste dag van een maand. Ten slotte is het mogelijk dat de ambtenaar die ervoor heeft gekozen om na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar te blijven werken, langdurig
Staatsblad 2000
560
12
ziek wordt. In geval de ambtenaar 52 weken onafgebroken ziek is, wordt ontslag verleend met «polisvoorwaarden FLO». Bij het vaststellen van de periode van langdurige ziekte wordt een tijdelijk herstel van vier weken of minder niet aangemerkt als onderbreking van de periode van ziekte. Ook hier dient het ontslag vanwege de relatie met de FPU altijd in te gaan op de eerste dag van een maand. Op grond van het achtste lid worden door de minister regels gesteld met betrekking tot de uitkering na ontslag in geval van «polisvoorwaarden FLO». In het negende lid is vastgesteld dat een ontslag op basis van «polisvoorwaarden FLO» tevens een ontslag is op grond van het FPU-reglement indien daarop aanspraak kan worden gemaakt. H Voor politiepersoneel dat de functie van vlieger bij het KLPD vervult, blijft het functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd gehandhaafd, ongeacht het feit of er sprake is van «polisvoorwaarden FLO». Indien een ambtenaar die deze functie vervult deze na het bereiken van de 55-jarige leeftijd wil blijven vervullen is het noodzakelijk dat er een arbeidsgezondheidskundig onderzoek plaatsvindt. Als uit dit onderzoek blijkt dat er geen bezwaar is dat de desbetreffende ambtenaar de functie blijft vervullen, kan de ambtenaar voor de periode van één jaar de functie blijven vervullen. Dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek dient na ieder jaar dat de desbetreffende ambtenaar de functie wil blijven uitoefenen te worden herhaald. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat alleen de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de wens van de desbetreffende ambtenaar bepalend zijn voor het voortzetten van het uitoefenen van de functie van vlieger. Als de uitkomst van het onderzoek dit vereist of als de desbetreffende ambtenaar besluit de uitoefening van zijn functie te willen beëindigen, wordt de ambtenaar ontslag verleend met inachtneming van het gestelde in het vierde lid. De desbetreffende ambtenaar heeft, op grond van nadere regels die hieromtrent worden gesteld recht op uitkering volgens de «polisvoorwaarden FLO», dan wel, recht op een aanvulling op de AFUP-uitkering. Om aanspraak te kunnen maken op een aanvulling op de AFUP-uitkering dient de functie van vlieger bij het KLPD ten minste tien jaar voorafgaand aan het ontslag te zijn vervuld. In het zesde lid is vastgesteld dat een ontslag op basis van «polisvoorwaarden FLO» alsmede het ontslag aan vliegers in de AFUP-situatie tevens een ontslag is op grond van het FPU-reglement indien daarop aanspraak kan worden gemaakt. In artikel 88b wordt de doelgroep gedefinieerd die in aanmerking komt voor AFUP-garantiejaren. Deze doelgroep bestaat uit ambtenaren die zowel op de datum van 12 maart 1999 als op de datum van 31 december 2000 uitzicht hadden op FLO-ontslag omdat zij een aanstelling hadden waaraan FLO-ontslag was verbonden en tevens op 1 januari 2001 jonger waren dan vijftig jaar. Dit uitzicht op FLO-ontslag betreft zowel de ambtenaren die op beide data aangesteld waren voor de uitoefening van de politietaak (inclusief aspiranten) als de ambtenaren die op beide data waren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervulden waaraan tot 1 januari 2001 bij ministeriële regeling het FLO-ontslag was verbonden. Deze bepalingen gelden ook voor de ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen en op bovengenoemde twee data deze functie ook vervulden. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat alleen de situatie op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 alsmede de leeftijd op 1 januari
Staatsblad 2000
560
13
2001 bepalend zijn voor de aanspraak op garantiejaren voor de AFUP. Een wijziging in de aanstelling of uitgeoefende functie na 31 december 2000 is niet van invloed op deze aanspraken. Op grond van het tweede lid worden door de minister regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de jaren in politiedienst worden aangemerkt als garantiejaren voor de AFUP en de wijze waarop de garantiebedragen worden berekend.
ARTIKEL II A Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt de AFUP toegevoegd aan de begripsbepalingen. B Aan het opbouwen van pensioenrechten voor de AFUP is, voor zover dit het algemeen deel van de AFUP betreft, een bijdrage van het politiepersoneel verschuldigd. De werkgever kan de helft van de voor de opbouw van het algemeen deel van de AFUP verschuldigde premie verhalen op de werknemer. Ter gewenning aan het premieverhaal AFUP geldt de eerste vier jaren een afwijkende regeling. Pas vanaf 2005 gaat het reguliere verhaal van de helft van de voor het algemeen deel verschuldige premie gelden. Politieambtenaren die vallen onder de «polisvoorwaarden FLO» bouwen geen AFUP-rechten op. Uit solidariteitsoverwegingen met het overige politiepersoneel wordt op de bezoldiging van politiepersoneel met «polisvoorwaarden FLO» echter een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het AFUP-verhaal in geval zij wel AFUP-rechten zouden hebben opgebouwd. C Op grond van artikel 15, derde lid, gold voor politiepersoneel dat geen aanstelling had waaraan FLO-onslag was verbonden, de bepaling dat in bepaalde omstandigheden vanaf 60-jarige leeftijd een vaste toelage voor de operationele toelage kon worden toegekend. Materieel wijzigt deze bepaling niet, alleen de doelgroep wordt anders omschreven. Voor politiepersoneel dat niet valt onder de «polisvoorwaarden FLO» en ook niet opbouwt voor het specifiek deel van de AFUP kan vanaf zestigjarige leeftijd onder bepaalde voorwaarden een vaste toelage worden toegekend. Voor het overige personeel blijft de leeftijd waarop onder voorwaarden een vaste toelage voor de operationele toelage kan worden toegekend, vastgesteld op 55 jaar. D In het eerste lid van artikel 39 is geregeld in welke situaties een werknemer na zijn ontslag recht heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging in geval van ziekte. In geval van FPU-ontslag en FLO-ontslag bestaat deze aanspraak niet. Omdat voor ambtenaren met de functie van vlieger een nieuwe ontslaggrond is gecreëerd (artikel 88a) wordt de verwijzing naar dit artikel toegevoegd. Om dezelfde reden is de verwijzing naar artikel 88b toegevoegd; de ontslaggrond voor ambtenaren die in aanmerking komen voor het aanmerken van de jaren in politiedienst van vòòr 1 januari 2001 in garantiejaren voor de AFUP.
Staatsblad 2000
560
14
ARTIKEL III A en B Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt de AFUP toegevoegd aan de begripsbepalingen. Hierbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt de redactie van de begrippen pensioen en wachtgeld te verbeteren door een onjuiste verwijzing naar het pensioenreglement zodanig te wijzigen dat toekomstige verlettering of vernummering in het pensioenreglement niet leidt tot een nieuwe onjuiste verwijzing en door de dubbele omschrijving van de AOW-uitkering als zowel pensioen als wachtgeld, te beperken tot wachtgeld. C Ook over de AFUP-uitkering wordt GVP-premie geheven. De artikelonderdelen hieromtrent zijn in dit verband gestroomlijnd en verduidelijkt. In de eerste plaats is de bepaling over de minimale heffingsgrondslag voor actieve GVP-deelnemers uit de algemene bepalingen inzake de heffing van procentuele premies gehaald en toegevoegd aan de bepaling die specifiek toeziet op de premieheffing voor actieve GVP-deelnemers. Daarnaast is voor actieve GVP-deelnemers expliciet aangegeven dat de minimale heffingsgrondslag betrekking kan hebben op meer dan één betrekking. Hierbij is aangegeven dat voor het bepalen van de minimale heffingsgrondslag de hoofdbetrekking het uitgangspunt vormt. De hoofdbetrekking is hierbij de betrekking waaruit de hoogste bezoldiging wordt genoten. Ten slotte is aan de heffingsgrondslag die geldt in geval van samenloop van actieve dienst met een uitkeringsituatie, wachtgeld toegevoegd aan de som van de in aanmerking te nemen inkomsten voor de premieheffing. Hierbij is tevens een minimale heffingsgrondslag aan de beschrijving toegevoegd.
ARTIKEL IV A Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt een aantal begripsbepalingen toegevoegd. B Op grond van het AFUP-opbouwreglement dient een sectorale commissie Politie, bestaande uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers, het ABP-bestuur te adviseren over de AFUP-premiestelling en desgewenst over een eventueel voornemen van het ABP-bestuur inzake het achterwege laten van de indexatie van de pensioenen. Tevens beslist de sectorale commissie Politie over eventuele verzoeken tot toelating tot de AFUP van werkgevers buiten de sector Politie. Met dit artikel wordt de sectorale commissie Politie ingesteld en worden de taken van deze commissie gedefinieerd. Tevens wordt een grondslag gecreëerd voor de minister om, in overeenstemming met de CGOP, regels te stellen met betrekking tot de werkwijze van deze commissie.
Staatsblad 2000
560
15
ARTIKEL V A In artikel 23 worden de verouderde termen «bedrijfsgeneeskundige dienst» en «geneeskundig onderzoek» aangepast aan de huidige terminologie. B Met het vervallen van het functioneel leeftijdsontslag voor het reguliere politiepersoneel behoeft ook het verplichte ontslag van de vrijwillige politieambtenaar op zestigjarige leeftijd aanpassing. De wijze waarop het voor de vrijwillige ambtenaar van politie mogelijk wordt gemaakt om ook na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie te blijven vervullen is, voor zover van toepassing, identiek aan de wijze waarop het ontslag is geregeld voor politiepersoneel met «polisvoorwaarden FLO» (mits geen vlieger bij het KLPD). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
Staatsblad 2000
560
16
BZK
Regeling aanwijzing administratief-technische functies 22 december 2000/ Nr. EA2000/U101918 Directie Politie
het bevoegd gezag waren aangewezen als functie waaraan een leeftijdsgrens van 60 jaar is verbonden, worden geacht te zijn aangewezen op grond van deze regeling tenzij de ambtenaar die de functie vervult is ingedeeld in een schaal die hoger is dan schaal 11 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie.
nische functies geen beleidswijziging is beoogd, zijn functies die door het bevoegd gezag waren aangewezen als functie waaraan op grond van de nu De Minister van Binnenlandse Zaken van rechtswege vervallen Regeling en Koninkrijksrelaties, functioneel leeftijdsontslag adminisgelet op artikel 10, derde lid, van het tratief-technische functies (Stcrt. 82, Besluit algemene rechtspositie politie; 20 april 1994) de leeftijdsgrens van 60 jaar was verbonden, omgezet in funcBesluit: ties waaraan op grond van deze regeArtikel 4 ling deelnemerschap in het speciek Artikel 1 Deze regeling treedt in werking met deel van de AFUP is verbonden; ten1. Het bevoegd gezag wijst functies ingang van 1 januari 2001. zij de ambtenaar die de functie vervan ambtenaren, aangesteld voor de vult is ingedeeld in een schaal die uitvoering van technische, administra- Artikel 5 hoger is dan schaal 11 van bijlage I tieve en andere taken ten dienste van Deze regeling wordt aangehaald als: van het Besluit bezoldiging politie. de politie, aan als een functie waarRegeling aanwijzing administratiefDoor het bevoegd gezag kunnen aan opbouw voor het specifiek deel technische functies. slechts administratief-technische funcvan het AFUP-opbouwreglement is ties worden aangewezen die voldoen verbonden, indien deze voldoen aan Deze regeling zal met de toelichting aan alle in het eerste lid van artikel 1 de volgende voorwaarden: in de Staatscourant worden geplaatst. van deze regeling opgesomde criteria. a. de salarisschaal waarin de ambteDaarbij kan worden gedacht aan de naar is ingedeeld is niet hoger dan De Minister van Binnenlandse Zaken volgende functies: schaal 11 van bijlage I van het Besluit en Koninkrijksrelaties, – technisch controleurs; bezoldiging politie; K.G. de Vries. – velddienstassistenten; b. de aard van de aan de functie ver– assistenten veiligheidsdienst; bonden werkzaamheden is vergelijkToelichting – tweede functionarissen meldkamer; baar met die van een ambtenaar, aan– arrestantenbewaarders; gesteld voor de uitvoering van de Op grond van artikel 10, derde lid, – motordrijvers. politietaak; van het Besluit algemene rechtspositie Met betrekking tot het onder d. c. er is sprake van een functie waarpolitie stelt de minister de criteria genoemde criterium wordt opgemerkt aan risico’s en ongemakken zijn vervast op grond waarvan het bevoegd dat het dienstrooster van de adminisbonden vergelijkbaar met die aan een gezag administratief-technische functratief-technische ambtenaar in overfunctie van een ambtenaar, aangeties aanwijst als een functie waaraan wegende mate dient overeen te komen steld voor de uitvoering van de poliopbouw voor het specifiek deel van met dienstroosters van executieve tietaak en de AFUP is verbonden. Ambtenaren ambtenaren in de basis-polititiezorg. d. de ambtenaren in de functie werdie een dergelijke functie vervullen, Indien is vastgesteld dat een adminisbouwen dezelfde AFUP-rechten op tratief technische functie voldoet aan ken volgens een dienstrooster dat in als executieve politieambtenaren in de alle in het eerste lid van artikel 1 overwegende mate overeenkomt met salarisschalen tot en met schaal 11 opgesomde criteria dan dient het de dienstroosters van ambtenaren, bevoegd gezag de betreffende functie aangesteld voor de uitvoering van de van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie. aan te wijzen. In het tweede lid van politietaak. Voorheen kon het bevoegd gezag artikel 1 is aangegeven dat het 2. In bijzondere situaties kan het administratief-technische functies aan- bevoegd gezag er in bijzondere situbevoegd gezag ervan afzien de in het wijzen als functies waaraan een leefaties van kan afzien een functie aan eerste lid genoemde functies aan te tijdsgrens van zestig jaar was verbon- te wijzen die wel aan de gestelde criwijzen. den. Nu het functioneel teria voldoet. Het bevoegd gezag kan leeftijdsontslag is vervangen door de alleen afzien van de hiervoor bedoelArtikel 2 aanvullende flexibele uittredingsregede aanwijzing als hier overtuigende Indien het bevoegd gezag een functie ling politie (AFUP) kan het bevoegd redenen voor aan te dragen zijn die aanwijst conform het eerste artikel, wordt dit binnen het regionale politie- gezag op grond van inhoudelijk iden- verband houden met de concrete situkorps kenbaar gemaakt. tieke criteria functies aanwijzen waar- atie. aan het deelnemerschap voor het speArtikel 3 cieke deel van de AFUP is De Minister van Binnenlandse Zaken Administratief-technische functies die verbonden. Omdat op het punt van en Koninkrijksrelaties, tot en met 31 december 2000 door de aanwijzing van administratief-tech- K.G. de Vries.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
1
BZK
Regeling bijzondere ontslaguitkering politie 22 december 2000/ Nr. EA2000/U101919 Directie Politie
onder bezoldiging: de bezoldiging in de zin van het Besluit bezoldiging politie, vermeerderd met de vakantieuitkering berekend over een maand, De Minister van Binnenlandse Zaken waarop de betrokkene op de dag en Koninkrijksrelaties, voorafgaand aan het ontslag aangelet op artikel 88, achtste lid, en op spraak had of bij waarneming van artikel 88a, vijfde lid, van het Besluit zijn functie zou hebben gehad. algemene rechtspositie politie; 2. Indien de door een betrokkene over de laatste aan het ontslag voorafgaanBesluit: de twaalf volle kalendermaanden genoten bezoldiging geheel of gedeelArtikel 1 telijk uit wisselende inkomsten In deze regeling wordt verstaan onder: bestond, wordt in zoverre in afwijking a. de Minister: de Minister van van het eerste lid, als bezoldiging aanBinnenlandse Zaken en gemerkt, het gemiddelde van die wisKoninkrijksrelaties; selende inkomsten over die twaalf b. bevoegd gezag: hetgeen daaronder maanden. in het Besluit algemene rechtspositie 3. Indien de betrokkene voorafgaand politie wordt verstaan; aan het ontslag non-activiteit genoot c. ontslag: een ontslag als bedoeld in als bedoeld in artikel 13b van het artikel 88 dan wel artikel 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie, Besluit algemene rechtspositie politie; wordt verstaan onder bezoldiging: de d. betrokkene: de gewezen ambtenaar berekeningsbasis voor het non-activials bedoeld in artikel 88, eerste lid, teitsinkomen, zoals bedoeld in artikel van het Besluit algemene rechtspositie 29a en 29b van het Besluit bezoldiging politie, aan wie ontslag is verleend; politie. e. Stichting Pensioenfonds ABP: de 4. De bezoldiging, omschreven in het Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld eerste tot en met het derde lid, wordt in artikel 6 van de Wet privatisering aangepast overeenkomstig een algemeABP; ne salarismaatregel in de sector f. pensioenreglement: het pensioenrePolitie. glement Stichting Pensioenfonds ABP; g. pensioen: een pensioen krachtens Artikel 3 het pensioenreglement; 1. De betrokkene heeft recht op de h. FPU-reglement: het Reglement uitkering met ingang van de dag van flexibel pensioen en uittreden ter zake ingang van zijn ontslag. van basisuitkering en aanvullende uit- 2. Het bevoegd gezag beslist over de kering, bedoeld in artikel 6, tweede toekenning van de uitkering op aanlid, van de Centrale vut-overeenkomst vraag door de betrokkene. overheids- en onderwijspersoneel; i. invaliditeitspensioen: een invalidiArtikel 4 teitspensioen krachtens het pensioen1. De hoogte van de uitkering is gedureglement; rende de eerste zestig maanden 80%, j. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongevan de bezoldiging vermeerderd met schiktheid in de zin van artikel 18, zoveel – ten hoogste tien – keer 0,5% eerste lid, van de Wet op de arbeidsvan de bezoldiging als het totaal aanongeschiktheidsverzekering; tal volle voor pensioen geldige dienstk. WAO-uitkering: een uitkering op jaren, die meetellen voor de pensioengrond van de Wet op de arbeidsonge- berekening krachtens het schiktheidsverzekering; pensioenreglement, op de dag van l. uitkering: uitkering, bedoeld in arti- ingang van het ontslag meer dan derkel 3. tig bedraagt, en vervolgens 70% van de bezoldiging. Artikel 2 2. Het bedrag van de uitkering, 1. In deze regeling wordt verstaan bedoeld in het eerste lid, daalt niet
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
beneden het bedrag van het pensioen, waarop de betrokkene recht zou hebben, indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op de uitkering is ontslagen, op de dag van ontslag zou zijn gepensioneerd. 3. Bij de berekening van het bedrag van het pensioen, bedoeld in het tweede lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van het pensioenreglement, die de betrokkene bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen. 4. Onder diensttijd, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan: a. voor zover gelegen vóór 1 januari 1996: de tijd, die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995; b. voor zover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP. 5. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de eventuele diensttijd, bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze luidde op 31 december 1995, in aanmerking genomen. Het verzoek, bedoeld in artikel D2 van die wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan. Artikel 5 1. Vanaf het ontslag vindt tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar pensioenopbouw voor de helft plaats op grond van artikel 4.4, vierde lid van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 1 januari 2000. De hiervoor verschuldigde premie komt voor één vierde deel ten laste van betrokkene. 2. Indien de betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van zijn pensioenopbouw, waardoor ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar zijn pensioenopbouw voor de helft plaatsvindt, zal namens hem de hiervoor verschuldigde premie worden betaald, met dien verstande dat hiervan geen groter deel ten laste van betrokkene
1
komt dan één vierde deel van de in het eerste lid bedoelde verschuldigde premie. Artikel 6 1. De in artikel 4 genoemde uitkering wordt, voorzover recht daarop bestaat, verminderd met het bedrag van het collectieve verplichte deel van het flexibel pensioen krachtens het pensioenreglement, het bedrag van zowel de basisuitkering als de aanvullende uitkering krachtens het FPUreglement en de toeslag ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag voor de FPU-uitkering. 2. Indien het bedrag van de basisuitkering is verminderd in verband met samenloop met andere inkomsten, wordt voor de toepassing van het eerste lid niettemin uitgegaan van het onverminderde bedrag, tenzij deze vermindering met toepassing van artikel 7 niet zou hebben plaatsgevonden. 3. Ingeval naast de in artikel 4 genoemde uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf als genoemd in artikel 7 worden genoten, wordt op de uitkering in voorkomend geval boven de vermindering die reeds krachtens het eerste lid van dit artikel plaatsvindt, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmee de onverminderde uitkering krachtens artikel 4 vermeerderd met het totaal bedrag van de inkomsten bedoeld in artikel 7 en verminderd met het bedrag van de inkomsten dat reeds in mindering is gebracht op de basisuitkering krachtens het FPU-reglement tezamen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaat. 4. De in het derde lid bedoelde vermindering kan niet groter zijn dan het verschil tussen de in artikel 4 genoemde uitkering en de op grond van de in het eerste lid genoemde vermindering minus de basisuitkering krachtens het FPU-reglement. Artikel 7 1. De inkomsten, die de betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van of na de dag van het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend, worden in mindering gebracht op de uitkering volgens het gestelde in artikel 6, derde en vierde lid, tenzij de betrokkene aanneme-
lijk maakt dat die inkomsten, dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid en geen verband houden met het ontslag. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf aangevangen gedurende de vakantie, het verlof of de non-activiteit onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de uitkering is toegekend. 3. Inkomsten uit arbeid of bedrijf als bedoeld in het eerste lid die geacht worden op één maand betrekking te hebben of geacht kunnen worden te hebben, worden in mindering gebracht op de uitkering over die maand. 4. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag van het eerste tot en met het derde lid ten gunste van de betrokkene afwijken. Artikel 8 De Minister kan bepalen, dat bepaalde inkomsten geheel of ten dele niet worden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 7. Artikel 9 1. De betrokkene is verplicht vanaf het moment waarop het ontslag is ingegaan, opgave te doen van de inkomsten, bedoeld in artikel 7, eerste lid. 2. Indien de inkomsten niet vooraf kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene maandelijks, voorafgaand aan de betaling van de uitkering, opgave van de inkomsten die hij sinds de vorige opgave heeft genoten. 3. Indien de inkomsten slechts over een langere termijn kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene dienovereenkomstig opgave en wordt de uitkering met een voorlopig vastgesteld bedrag verminderd. Na afloop van de desbetreffende termijn zullen de daadwerkelijke inkomsten worden verrekend met inachtneming van het gestelde in artikel 6, derde en vierde lid. 4. Het bevoegd gezag kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de wijze van opgave van de inkomsten door de betrokkene. 5. De betrokkene stemt er, door het aanvaarden van de uitkering, mee in dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegde gezag in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven welke
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
voor de uitvoering van dit hoofdstuk noodzakelijk zijn. Artikel 10 1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij de eerste maand na het ontslag verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het bevoegd gezag. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is ontstaan voorafgaand aan zijn ontslag dan wel binnen een maand na zijn ontslag. 2. De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt. Artikel 11 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, en de ziekte is ontstaan voorafgaand aan zijn ontslag dan wel binnen een maand na zijn ontslag, kan hij door het bevoegd gezag worden verplicht zich geneeskundig te laten onderzoeken. Artikel 12 Ten aanzien van de betrokkene, die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid nog aanspraken in verband met de betrekking waaruit hij is ontslagen, heeft of krijgt, wordt de uitkering dan wel de toelage, bedoeld in artikel 15, tot het einde van de periode, waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan. Artikel 13 Indien de betrokkene de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van de uitkering niet, niet volledig of onjuist verstrekt, kan worden bepaald, dat de uitkering, zolang zulks het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald. Artikel 14 1. Het recht op de uitkering eindigt: a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering; b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden; c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de
2
betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. 2. Het recht op de uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene: a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen; b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-uitkering. Artikel 15 1. Voor zover de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan de uitkering waarop hij aanspraak zou hebben gehad, indien er geen sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, wordt hem het verschil bij wijze van toelage uitgekeerd. 2. De betrokkene die na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen WAO-uitkering aanvraagt, wordt voor de toepassing van dit besluit behandeld alsof hem een WAO-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. 3. Indien de WAO-uitkering van de betrokkene die ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een uitkering en een WAO-uitkering, als gevolg van een handelen of nalaten een vermindering ondergaat, of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde WAO-uitkering voor de toepassing van dit besluit geacht onverminderd te zijn genoten. Artikel 16 1. De uitkering over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen betaald. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden. 2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie de uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging, over een tijdvak van drie maanden. 3. Indien op de uitkering een vermindering wordt toegepast krachtens de artikelen 7, 9, 13 of artikel 14, tweede lid, dan is de in het tweede lid bedoel-
de uitkering gelijk aan het bedrag van de uitkering die de betrokkene op de dag van het overlijden ontving, over een tijdvak van drie maanden. 4. Op de uitkering, bedoeld in het tweede en derde lid, worden, indien van toepassing, het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 7.11 en 7.12 van het pensioenreglement en het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 14 van het FPU-reglement wordt uitbetaald in mindering gebracht. 5. In dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding alsmede de achtergebleven geregistreerde partner. 6. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. 7. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract, bedoeld in het vijfde lid, is gesloten. 8. Laat de overledene geen weduwe of geen weduwnaar na van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan geschiedt de uitkering van het in het tweede en derde lid bedoelde bedrag ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. 9. Onder pleegouderlijke zorg, bedoeld in het vorige lid, wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als ware het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. 10. Indien ook de kinderen, bedoeld in het achtste lid, ontbreken, dan geschiedt de uitkering van het in het tweede en derde lid bedoelde bedrag aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene. 11. Laat de overledene geen betrek-
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
kingen, bedoeld in het tweede, achtste en tiende lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Artikel 17 Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2001. Artikel 18 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bijzondere ontslaguitkering politie. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries. Toelichting Algemeen Op 12 maart 1999 is het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (verder te noemen: Akkoord) getekend. In het Akkoord zijn afspraken opgenomen over het per 1 januari 2001 vervangen van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) door een flexibele uittredingsregeling. Deze flexibele uittredingsregeling wordt vormgegeven als een aanvulling op de voor al het overheidspersoneel geldende FPU-regeling (flexibel pensioen en uittreden) en wordt daarom Aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) genoemd. In verband met het vervangen van FLO door de AFUP zijn er voor het politiepersoneel dat op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een aanstelling had waaraan FLO-ontslag was gekoppeld overgangsmaatregelen getroffen. Politiepersoneel dat tot deze categorie behoort en op 1 januari 2001 vijftig jaar of ouder is behoudt uitzicht op de FLO-aanspraken (‘polisvoorwaarden FLO’). In deze regeling zijn de ‘polisvoorwaarden FLO’ neergelegd. Deze aanspraken zijn identiek aan de aanspraken zoals verwoord in de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag zoals die luidde op 1 januari 1998.
3
Artikel 1 In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven die voor de regeling van belang zijn. Voor het merendeel betreft het hier technische omschrijvingen van onder andere de betrokkene in de zin van deze regeling en begrippen als het het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de groep van ambtenaren die aanspraak kan maken op de ‘polisvoorwaarden FLO’ zoals neergelegd in deze regeling, in het eerste lid van artikel 88 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is gedefinieerd. De grondslag voor het ontslag, alsmede de grondslag voor deze regeling is voor het merendeel van de betreffende ambtenaren ook neergelegd in artikel 88 van het Barp. Voor ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD blijven vervullen blijft, hoewel zij wel deelnemen aan de AFUP, het verplichte functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd bestaan. De bepalingen omtrent het leeftijdsontslag zijn opgenomen in artikel 88a van het Barp. Dit geldt zowel voor vliegers met ‘polisvoorwaarden FLO’ als voor vliegers die op 1 januari 2001 jonger zijn dan vijftig jaar en daarom andere garanties hebben. Voor vliegers met ‘polisvoorwaarden FLO’ die hun functie kunnen en willen blijven uitoefenen na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar is de grondslag voor het ontslag, alsmede de grondslag voor deze regeling daarom ontleend aan artikel 88a van het Barp. Artikel 2 In dit artikel wordt de definitie van de bezoldiging gegeven: de bezoldinging in de zin van het Besluit bezoldiging politie waarop de betrokkene op de dag voorafgaand aan het ontslag aanspraak had, vermeerderd met het vakantiegeld, berekend over een maand. De toevoeging van de passage ‘of bij waarneming van zijn functie zou hebben gehad’ aan de definitie van bezoldiging voorziet er ondermeer in dat vermindering van de bezoldiging wegens langdurige ziekte, uitkeringen vanwege gedeeltijdelijke arbeidsongeschiktheid, ouderschapsverlof of de Regeling partieel uittreden (RPU) buiten beschouwing worden gelaten. Indien er sprake is van variabele inkomsten die behoren tot de bezoldi-
ging, te weten de operationele toelage en de consignatietoelage en eventueel een toelage waarvoor de Minister op grond van artikel 21 van het Bbp nadere regels heeft gesteld, wordt voor het vaststellen van de berekeningsbasis het gemiddelde van de variabele inkomsten in de laatste twaalf kalendermaanden voorafgaand aan het ontslag genomen. Op deze wijze wordt ervoor zorggedragen dat de variabele inkomsten op een rechtvaardige wijze tot de bezoldiging worden gerekend, hetgeen niet het geval zou zijn als zou worden gerekend met de omvang van de variabele bezoldiging waarop de betrokkene recht had op de dag voorafgaand aan het ontslag. Indien de betrokkene voorafgaand aan het ontslag gebruik maakte van de Tijdelijke ouderenregeling (TOR) wordt in deze regeling de berekeningsbasis van het non-activiteitsinkomen tot de bezoldiging gerekend. De in het Besluit bezoldiging politie gedefinieerde berekeningsbasis voor het non-activiteitsinkomen is identiek aan de definitie van de bezoldiging zoals gegeven in het eerste en tweede lid van dit artikel. In dit artikel is tevens bepaald dat de gedefinieerde bezoldiging wordt aangepast overeenkomstig algemene salarismaatregelen in de sector Politie. Dit houdt in dat algemene loonsverhogingen en algemene eenmalige uitkeringen ook ten goede komen aan de ambtenaren die de in deze regeling beschreven uitkering genieten. Artikel 3 In artikel 3 wordt het recht op een uitkering en de ingangsdatum van de uitkering geregeld, alsmede de bevoegdheid tot beslissen over de toekenning. Het feit dat het bevoegd gezag beslist houdt in dat de instantie die de regeling uitvoert, in dit geval de Stichting Pensioenfonds ABP, niet verantwoordelijk is voor de juistheid van de beslissing. De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de beslissing berust bij het bevoegd gezag. Artikel 4 In het eerste lid van artikel 4 wordt de hoogte van de uitkering geregeld. De eerste zestig maanden (vijf jaar) bedraagt de uitkering 80% van de bezoldiging. Voor ieder dienstjaar boven de dertig dienstjaren wordt dit
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
uitkeringspercentage met 0,5% verhoogd. Hierbij is echter een maximering aangebracht: hoger dan 85% van de bezoldiging kan de uitkering niet worden. Na de eerste zestig maanden wordt het uitkeringspercentage teruggebracht tot 70% van de bezoldiging. In het tweede en derde lid zijn de garanties neergelegd die bepalen dat het bedrag van de uitkering niet lager kan zijn dan het pensioen waarop betrokkene aanspraak zou kunnen maken op de datum van zijn ontslag. Bij het berekenen van dit pensioenbedrag moet de diensttijd die betrokkene tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd volgens het pensioenreglement nog opbouwt ook worden betrokken. Het gaat hierbij om de opbouw volgens het pensioenreglement: de halve opbouw van het moment van ontslag tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar. Hetgeen met betrekking tot de daadwerkelijke pensioenopbouw is gesteld in artikel 5 blijft voor de toepassing van deze garantie buiten beschouwing. In het vierde en vijfde lid is aangegeven welke diensttijd mee wordt geteld voor de in het eerste lid genoemde verhoging van het uitkeringspercentage tot maximaal 85%. Hierbij wordt in de eerste plaats een onderscheid gemaakt tussen de diensttijd opgebouwd onder vigeur van de op 1 januari 1996 vervallen Algemene burgerlijke pensioenwet en de diensttijd sinds 1 januari 1996. In het vijfde lid is geregeld dat de diensttijd bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de voormalige Algemene burgerlijke pensioenwet (de diensttijd als dienstplichtig militair en de diensttijd in een overheidsbetrekking in de Nederlandse Antillen of Aruba) hiervoor ook moet worden meegeteld. Artikel 5 In dit artikel is de pensioenopbouw van de betrokkene geregeld. Op basis van het pensioenreglement loopt de opbouw voor het ouderdomspensioen na het ontslag door tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar. De kosten van de pensioenopbouw komen voor één vierde deel voor rekening van de betrokkene; de rest wordt door de werkgever betaald. Bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar stopt deze halve pensioenopbouw. Met de politievakorganisaties is echter in november 1996 overeengekomen dat de halve pensioenopbouw voor FLO-ers
4
vanaf 62-jarige leeftijd wordt voortgezet als de betrokkene dat wenst. Met de politievakorganisaties is tevens afgesproken dat de kosten van de voortgezette pensioenopbouw voor betrokkene niet hoger zullen zijn dan de kosten van de pensioenopbouw in de situatie vóór de leeftijd van 62 jaar werd bereikt. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de afspraak over de voortgezette pensioenopbouw in beginsel niet afhankelijk is van artikel 16.5 van het pensioenreglement waarin een tijdelijke voorziening voor de voortgezette pensioenopbouw is geregeld. Van dit artikel wordt echter zo lang als dit mogelijk is wel gebruik gemaakt. De redactie van het artikel is zodanig vormgegeven dat een eventuele wijziging van het pensioenreglement geen gevolgen heeft voor deze ‘polisvoorwaarde’ van de FLO. Artikel 6 In artikel 6 is de samenloop van de uitkering met een FPU uitkering geregeld. De samenloop heeft alleen betrekking op het collectieve verplichte deel van de FPU. Het eventuele aandeel in de FPU-uitkering dat het gevolg is van een individuele keuze voor bijsparen blijft voor de toepassing van dit artikel buiten beschouwing. Omdat een ontslag met ‘polisvoorwaarden FLO’ tevens een FPU-ontslag is wordt de FPU-uitkering aangevuld tot het in het artikel 4 beschreven niveau. Met ingang van 1 januari 2001 kent de FPU een toeslag ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag, geregeld in artikel 5a.8 van het pensioenreglement en in artikel 10a van het FPU-reglement. Voor de ‘polisvoorwaarden FLO’ geldt een uitkeringsniveau dat is afgeleid van de bezoldiging. Omdat de brutering van de overhevelingstoeslag is verwerkt in de bezoldiging dient de genoemde toeslag ook te worden betrokken bij de aanvulling tot het in artikel 4 beschreven niveau. Vanwege de samenloop van FPU met ‘polisvoorwaarden FLO’ is het noodzakelijk de beide –.afwijkende – regimes voor het verminderen van de uitkering wegens neveninkomsten op elkaar af te stemmen. Indien het bedrag van de basisuitkering FPU is verminderd in verband met samenloop met andere inkomsten wordt voor het vaststellen van de
hoogte van de aanvullende bijzondere ontslaguitkering uitgegaan van de onverminderde basisuitkering, tenzij de basisuitkering FPU is verminderd vanwege neveninkomsten waarvoor op grond van artikel 7 van dit besluit geen vermindering van de bijzondere ontslaguitkering zou hebben plaatsgevonden. Het betreft hier neveninkomsten die zijn aangevangen in het jaar voorafgaand aan het FPU-ontslag. Op grond van het FPU-reglement wordt de basisuitkering in dit geval wel verminderd, op grond van dit besluit wordt de bijzondere ontslaguitkering niet verminderd. Indien deze situatie zich voordoet wordt de verminderde basisuitkering aangevuld tot het bedrag voordat vermindering vanwege neveninkomsten plaatsvond. In het derde lid is gegarandeerd dat de vermindering van het basisdeel van de FPU en de vermindering van de bijzondere ontslaguitkering vanwege neveninkomsten niet dubbel kan plaatsvinden. In het vierde lid is geregeld dat vermindering van het basisdeel van de FPU en de bijzondere ontslaguitkering slechts kan plaatsvinden tot de omvang van beide uitkeringen volledig zijn verminderd. Het is dus niet mogelijk dat vanwege neveninkomsten de aanvullende FPU-uitkering krachtens het FPU-reglement wordt verminderd. Een voorbeeld, met een berekeningsbasis van f 80.000,- ter illustratie: Totale uitkering is: f 66.800,- per jaar waarvan FPU-uitkering: f 32.800,- per jaar waarvan f 12.000,- basis-uitkering FPU en aanvulling tot FLO-niveau: f 34.000,Neveninkomsten: f 60.000,- (berekeningsbasis dus met f 46.800,- overschreden) Berekening: FPU wordt: f 20.800,- (= f 32.800,minus volledige basisuitkering ad. f 12.000,-) FLO-uitkering zou zijn: f 34.000,Neveninkomsten: f 60.000,Totaal: f 114.800,(korting op FLO van f 34.800,- waardoor FLO-aanvulling vervalt. De resterende uitkering bedraagt f 20.800,- omdat de aanvullende FPUuitkering kan niet worden gekort).
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
Zouden de neveninkomsten in bovenstaand voorbeeld f 25.000,- bedragen dan is de berekening als volgt: FPU blijft: f 32.800,- (want f 32.800,plus f 25.000,- is minder dan f 80.000,) FLO-uitkering zou zijn: f 34.000,Neveninkomsten: f 25.000,Totaal: f 91.800,( korting op FLO van f 11.800,(= verschil tussen f 91.800,- en f 80.000,-) Artikel 7 Indien de betrokkene na zijn ontslag extra inkomsten gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, worden deze inkomsten in mindering gebracht op de uitkering voorzover de som van deze inkomsten en de uitkering de laatstgenoten bezoldiging te boven gaan. Het in mindering brengen van neveninkomsten is van overeenkomstige toepassing voor de periode direct voorafgaand aan het ontslag indien verlof of non-activiteit (verder samen te noemen: verlof) wordt genoten. De overeenkomstige toepassing is alleen gelegen in het feit dat inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die ter hand zijn genomen gedurende dit verlof na het ontslag in mindering zullen worden gebracht op de uitkering, doch niet met terugwerkende kracht. Voor zover betrokkene reeds inkomsten genoot uit arbeid of bedrijf en hij aannemelijk kan maken dat deze niet zijn verhoogd door extra werkzaamheid sinds het ontslag, dan wel sinds het verlof direct voorafgaand aan het ontslag, worden deze inkomsten niet in mindering gebracht. De eventuele inkomsten uit arbeid of bedrijf worden in beginsel elke maand verrekend. Het bevoegd gezag kan in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene afwijken bij het verrekenen van neveninkomsten met de uitkering. Artikel 8 Dit artikel biedt de Minister de mogelijkheid om af te wijken van de in artikel 7 opgenomen bepalingen omtrent het verminderen van uitkering wegens neveninkomsten. De Minister kan bepaalde neveninkomsten geheel of gedeeltelijk buiten de werking van artikel 7 plaatsen als een concrete situatie daartoe aanleiding geeft.
5
Artikel 9 Het eerste lid verplicht betrokkene vanaf het moment van ontslag opgave te doen van extra inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf. Verrekening van de extra inkomsten vindt in beginsel elke maand plaats. Indien de inkomsten slechts over een langere termijn kunnen worden vastgesteld dan wordt een voorlopig bedrag vastgesteld dat in mindering wordt gebracht op de uitkering. De definitieve verrekening vindt plaats na afloop van de betreffende termijn. In het vierde lid is bepaald dat het bevoegd gezag aanvullende voorschriften kan geven omtrent de wijze van opgave door betrokkene. In het vijfde lid is vastgelegd dat betrokkene door het aanvaarden van de uitkering ermee instemt dat allen die daarom door het bevoegd gezag worden verzocht, inlichtingen verstrekken aan het bevoegd gezag die van belang zijn voor het kunnen verrekenen van extra inkomsten met de uitkering. Artikel 10 Indien betrokkene de eerste maand na zijn ontslag ongeschikt wordt tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is hij verplicht dit te melden aan het bevoegd gezag. Ook zijn herstel dient hij te melden. Het melden van het herstel is ook verplicht als de ziekte is ingegaan voordat er ontslag werd verleend. In het tweede lid is gesteld dat gedurende de periode dat betrokkene zijn meldingsverplichtingen omtrent ziekte niet nakomt de uitkering niet wordt uitbetaald. Artikel 11 Het bevoegd gezag kan, indien betrokkene ziek is, hem verplichten zich geneeskundig te laten onderzoeken indien de ziekte is ontstaan voorafgaand aan het ontslag dan wel is ontstaan binnen een maand na het ontslag. Artikel 12 In dit artikel is gesteld dat de uitkering, dan wel de toelage, bedoeld in artikel 15, wordt verminderd met het bedrag van de aanspraak die betrokkene heeft vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid uit de betrekking op grond waarvan het ontslag is verleend. Hierbij wordt gedoeld op de WAO-uitkering en het invaliditeitspensioen, ingegaan voorafgaand aan het ontslag en die na het ontslag blij-
ven doorlopen. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat in dit artikel is gesteld dat alleen de aanspraken vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid uit de betrekking op grond waarvan het ontslag is verleend in mindering worden gebracht op de uitkering. Dergelijke aanspraken uit een andere betrekking blijven hier buiten beschouwing. De bepalingen in dit artikel zijn nodig omdat de formele bezoldiging waarvan de uitkering is afgeleid in deze situaties niet wijzigt, zodat zonder deze bepaling de betrokkene een te hoge uitkering zou ontvangen. Artikel 13 Indien betrokkene de gegevens die het bevoegde gezag nodig heeft om de uitkering te kunnen verminderen niet, niet volledig of onjuist verstrekt kan het bevoegd gezag bepalen dat, zolang betrokkene in gebreke blijft, de uitkering niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald. Met dit artikel wordt het bevoegd gezag een instrument gegeven om betrokkene juiste en volledige gegevens over neveninkomsten en ziekte te laten verstrekken. De afweging om over te gaan tot vermindering van de uitkering, dan wel de toelage, bedoeld in artikel 15, of het niet uitbetalen daarvan, dient het bevoegd gezag vanzelfsprekend met de nodige zorgvuldigheid te maken. Als duidelijk is dat betrokkene het bevoegd gezag per abuis niet, niet volledig of onjuist heeft geinformeerd dan ligt een vermindering van de uitkering niet in de rede. Het, bij wijze van waarschuwing, in kennis stellen van betrokkene voordat wordt overgegaan tot een vermindering van de uitkering, kan er wellicht toe bijdragen dat hij het bevoegd gezag wel op de juiste wijze gaat informeren. Artikel 14 In dit artikel is bepaald in welke gevallen het recht op uitbetaling van de uitkering eindigt. Dit recht eindigt met ingang van de dag volgend op die waarop betrokkene is overleden en met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het recht op uitbetaling van de uitkering eindigt ook als betrokkene recht verkrijgt op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering. Het recht op betaling van de uitkering kan geheel of ten dele vervallen wor-
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
den verklaard als betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen ten behoeve van een WAO-uitkering. Met deze bepaling is het bevoegd gezag een instrument gegeven om de medewerking van betrokkene te bewerkstelligen. Bij weigering van betrokkene mee te werken aan een onderzoek om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen kan een waarschuwing dat zal worden overgegaan tot vermindering van de uitkering, dan wel het niet uitbetalen van de uitkering, wellicht al tot gevolg hebben dat betrokkene zijn medewerking wel gaat verlenen. Het recht op uitbetaling van de uitkering kan ook worden beëindigd als betrokkene zich zodanig gedraagt dat, als hij nog in dienst zou zijn geweest, zou zijn ontslagen. Hier wordt gedoeld op strafontslag. Artikel 15 In het geval de aan betrokkene toegekende (gedeeltelijke) WAO-uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan zijn uitkering bedroeg, wordt hem het verschil als toelage uitgekeerd. Indien betrokkene geen WAO-uitkering heeft aangevraagd, terwijl dit gezien artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wel mogelijk was, wordt er voor het vaststellen van de hoogte van deze toelage vanuit gegaan dat hem een WAO-uitkering is toegekend op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ongeschiktheidspercentage van 80% of meer). Indien betrokkene vanwege zijn handelen of vanwege het nalaten van handelen zijn WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk verliest, wordt er voor het vaststellen van de hoogte van deze toelage vanuit gegaan dat de WAOuitkering onverminderd is genoten. Artikel 16 In het eerste lid is geregeld dat de uitkering, over een maand berekend, in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald tenzij betrokkene instemt met langere termijnen. De overige onderdelen van dit artikel regelen de uitbetaling van een overlijdensuitkering aan de nabestaanden indien betrokkene overlijdt. Deze uitkering betreft een bedrag dat gelijk is aan de bezoldiging, zoals bedoeld in artikel 2, dat voor de ambtenaar op de dag voorafgaand aan het overlijden
6
gold, over een tijdvak van drie maanden. Indien er op de bezoldiging een vermindering plaatsvond vanwege neveninkomsten (artikel 7 en 9), het niet meewerken aan het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid (artikel 14, tweede lid) dan wel het niet, niet volledig of onjuist verstrekken van gegevens (artikel 13) wordt de uitkering verminderd met het bedrag waarmee de uitkering de laatste drie maanden voor het overlijden verminderd werd. In het vierde lid is geregeld dat een eventuele overlijdensuitkering op grond van het pensioenreglement, het FPU-reglement en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in mindering wordt gebracht op de in het tweede lid omschreven uitkering. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat verminderingen van de in het
tweede lid omschreven uitkering niet kunnen leiden tot een negatieve uitkering, dat wil zeggen dat de nabestaanden een bedrag moeten betalen aan het bevoegde gezag. Artikel 17 In dit artikel is gesteld dat de regeling op 1 januari 2001 in werking treedt. Artikel 18 De citeertitel van deze regeling is: Regeling bijzondere ontslaguitkering politie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 15
7
BZK
Regeling ontslaguitkering vliegers KLPD 22 december 2000/ Nr. EA2000/U101922 Directie Politie De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gelet op artikel 88a, vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie; Besluit: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. bevoegd gezag: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; b. ontslag: een ontslag als bedoeld in artikel 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie; c. betrokkene: de gewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 88a, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie, aan wie ontslag is verleend; d. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP; e. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP; f. FPU-reglement: het Reglement flexibel pensioen en uittreden ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel; g. AFUP-opbouwreglement: de regeling bedoeld in artikel 2.4b van het pensioenreglement. h. AFUP-garantiereglement: de regeling op grond van artikel 88b, tweede lid, van het Barp; i. berekeningsgrondslag: de in artikel E.2 van het AFUP-opbouwreglement bedoelde berekeningsgrondslag; j. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement; k. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; l. WAO-uitkering: een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
m. uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dit besluit. n. aanvulling: de aanvulling, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van dit besluit.
krachtens het AFUP-garantiereglement is verminderd in verband met samenloop met andere inkomsten, wordt voor het vaststellen van de aanvulling niettemin uitgegaan van de onverminderde bedragen. Artikel 2 7. Indien de betrokkene niet of niet 1. De betrokkene heeft recht op de tijdig de in het tweede lid, onderdelen uitkering met ingang van de dag van a tot en met d, genoemde uitkeringen ingang van zijn ontslag. aanvraagt, en hem dit redelijkerwijs 2. Het bevoegd gezag beslist over de kan worden verweten, wordt, voor de toekenning van de uitkering op aanperiode waarin hij dientengevolge vraag door de betrokkene. geen of niet alle voornoemde uitkeringen ontvangt, voor de toepassing Artikel 3 van dit artikel rekening gehouden 1. De hoogte van de uitkering is met de uitkeringen die hij vanaf de gedurende de eerste zestig maanden ontslagdatum zou hebben genoten 80% van de berekeningsgrondslag en indien hij de voornoemde uitkeringen vervolgens 70% van de berekeningswel tijdig zou hebben aangevraagd. grondslag. 8. Indien als gevolg van handelingen 2. De in het eerste lid genoemde uitof nalaten van handelingen door de kering bestaat uit de volgende onder- betrokkene de in het tweede lid, delen: onderdelen a tot en met d, genoemde a. een flexibel pensioen krachtens het uitkeringen geheel of ten dele vervalpensioenreglement, len worden verklaard dat wel geheel b. de basisuitkering en de aanvullende of gedeeltelijk worden geweigerd, uitkering krachtens het FPU-reglement, worden deze uitkeringen voor de toec. een AFUP-pensioen krachtens het passing van dit artikel steeds aangeAFUP-opbouwreglement, merkt als uitkeringen die onvermind. een AFUP-uitkering krachtens het derd zijn genoten. AFUP-garantiereglement en e. een aanvulling op de bovengeArtikel 4 noemde onderdelen tot de in het eer- 1. Het bedrag van de aanvulling ste lid omschreven hoogte van de uit- wordt verminderd indien de deelnekering. mer inkomsten geniet of gaat genie3. Indien de betrokkene gedurende ten als genoemd in artikel 5, eerste een termijn van tien jaren direct voor- lid. afgaande aan het ontslag een deeltijd- 2. Vermindering van de aanvulling betrekking heeft vervuld, wordt het vindt plaats voor zover het totaalbebedrag van de aanvulling vermenigdrag van de inkomsten bedoeld in vuldigd met de gemiddelde deeltijdartikel 5, eerste lid, en de onverminfactor over die termijn. derde uitkering bedoeld in artikel 3, 4. In geval van ontslag in deeltijd eerste lid, tezamen de berekeningsbawordt de met toepassing van de voor- sis waarnaar de uitkering wordt beregaande leden vastgestelde aanvulling kend te boven gaat. vermenigvuldigd met een factor. 3. Bij de vaststelling van de vermin5. De factor, bedoeld in het vierde dering van de aanvulling, bedoeld in lid, is gelijk aan de verhouding tussen het tweede lid, worden inkomsten die de omvang van het ontslag in deeltijd sinds het ontslag reeds in mindering en de omvang van de betrekking van zijn gebracht op de uitkering krachde werknemer voorafgaand aan het tens het FPU-reglement en op de uiteerste ontslag. Bij het bepalen van de kering krachtens het AFUP-garantiefactor, bedoeld in de vorige volzin reglement buiten beschouwing wordt een toename van de betrekgelaten. kingsomvang na het ontslag buiten beschouwing gelaten. Artikel 5 6. Indien het bedrag van de basisuit1. De inkomsten, die de betrokkene kering FPU dan wel de uitkering geniet of gaat genieten uit of in ver-
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 17
1
band met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van of na de dag van het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend, worden in mindering gebracht op het bedrag van de aanvulling volgens het gestelde in artikel 4, derde lid, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten, dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid en geen verband houden met het ontslag. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf aangevangen gedurende de vakantie, het verlof of de non-activiteit onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de uitkering is toegekend. 3. Inkomsten uit arbeid of bedrijf als bedoeld in het eerste lid die geacht worden op één maand betrekking te hebben of daarop geacht kunnen worden te hebben, worden in mindering gebracht op de aanvulling over die maand. 4. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag van het eerste tot en met het derde lid ten gunste van de betrokkene afwijken. Artikel 6 1. De betrokkene is verplicht vanaf het moment waarop het ontslag is ingegaan, opgave te doen van de inkomsten, bedoeld in artikel 5, eerste lid. 2. Indien de inkomsten niet vooraf kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene maandelijks, voorafgaand aan de salarisbetaling, opgave van de inkomsten die hij sinds de vorige opgave heeft genoten. 3. Indien de inkomsten slechts over een langere termijn kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene dienovereenkomstig opgave en wordt de aanvulling met een voorlopig vastgesteld bedrag verminderd. Na afloop van de desbetreffende termijn zullen de daadwerkelijke inkomsten worden verrekend met inachtneming van artikel 4, derde lid. 4. Het bevoegd gezag kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de wijze van opgave van de inkomsten door de betrokkene. 5. De betrokkene stemt er, door het aanvaarden van de uitkering, mee in dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegde gezag in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven welke
voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn. Artikel 7 1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij de eerste maand na het ontslag verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het bevoegd gezag. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is ontstaan voorafgaand aan zijn ontslag dan wel binnen een maand na zijn ontslag. 2. De aanvulling wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt. Artikel 8 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, en de ziekte is ontstaan voorafgaand aan zijn ontslag dan wel binnen een maand na zijn ontslag, kan hij door het bevoegd gezag worden verplicht zich geneeskundig te laten onderzoeken. Artikel 9 Ten aanzien van de betrokkene die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid nog aanspraken in verband met de betrekking waaruit hij is ontslagen, heeft of krijgt, wordt de aanvulling dan wel de toelage, bedoeld in artikel 12, tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.
2. Het recht op de aanvulling kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene: a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen; b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-uitkering. Artikel 12 1. Voor zover de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan de uitkering waarop hij aanspraak zou hebben gehad, indien geen sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, wordt hem het verschil bij wijze van toelage uitgekeerd. 2. De betrokkene die na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen WAO-uitkering aanvraagt, wordt voor de toepassing van dit besluit behandeld alsof hem een WAO-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. 3. Indien de WAO-uitkering van de betrokkene die ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een uitkering en een WAO-uitkering, als gevolg van een handelen of nalaten een vermindering ondergaat, of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde WAO-uitkering voor de toepassing van dit besluit geacht onverminderd te zijn genoten.
Artikel 10 Indien de betrokkene de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van de uitkering niet, niet volledig of onjuist verstrekt, kan worden bepaald, dat de uitkering, zolang zulks het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.
Artikel 13 De uitkering over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen betaald.
Artikel 11 1. Het recht op de aanvulling eindigt: a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering; b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden; c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Artikel 15 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling ontslaguitkering vliegers KLPD.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 17
Artikel 14 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries.
2
BZK
AFUP-garantieregeling 22 december 2000/ Nr. EA20000/U101925 Directie Politie De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gelet op artikel artikel 88a, vijfde lid, en artikel 88b, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie; Besluit: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. AFUP-garantieregeling: de regeling, bedoeld in artikel 2; b. AFUP-garanties: de AFUP-garanties, bedoeld in de artikelen 7, 8 en 10; c. AFUP-opbouwreglement: het reglement waarin de opbouwdelen van de AFUP-regeling zijn vastgelegd en als zodanig deel uitmakend van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; d. AFUP-pensioen: het ingevolge de AFUP-regeling op verplichte basis opgebouwde pensioen; e. AFUP-regeling: de regeling, bedoeld in artikel A.3 van het AFUP-opbouwreglement; f. algemeen deel: het algemeen deel, bedoeld in artikel A.3, tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement; g. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van het Barp; h. Barp: Besluit algemene rechtspositie politie; i. basis algemeen: de basis algemeen, bedoeld in artikel E.3, tweede lid, onderdeel b, van het AFUP-opbouwreglement; j. basisgarantie algemeen: de basisgarantie algemeen, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onderdeel b; k. basisgarantie specifiek: de basisgarantie specifiek, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel b; l. basis specifiek: de basis specifiek, bedoeld in artikel E.3, derde lid, onderdeel b, van het AFUP-opbouwreglement;
m. berekeningsgrondslag: de berekeningsgrondslag waarnaar het AFUPpensioen wordt berekend; n. bijzondere garantie: de garantie, bedoeld in artikel 10; o. deelnemer: de deelnemer, bedoeld in artikel 6; p. deeltijdfactor: de deeltijdfactor, bedoeld in artikel 1.2 van het pensioenreglement, in de politiefunctie; q. FLO-regeling: Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 24 juni 1966, Stb. 286, zoals de regeling luidde op 1 januari 1998; r. flo-gerechtigde functie: een betrekking bij een werkgever als bedoeld in artikel 4, waarvoor tot 1 januari 2001 een leeftijdsgrens gold op grond van artikel 88, eerste lid, van het Barp; s. fpu-regeling: de fpu-regeling, bedoeld in artikel 1.5 van het pensioenreglement; t. fpu-reglement: reglement flexibel pensioen en uittreden ter zake van basis-uitkering en aanvullende uitkering; u. garantie algemeen: de garantie algemeen, bedoeld in artikel 7, tweede lid; v. garantie specifiek: de garantie specifiek, bedoeld in artikel 8, tweede lid; w. LSOP: het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, bedoeld in artikel 2 van de LSOP-wet; x. opbouw algemeen: de opbouw algemeen, bedoeld in artikel E.3, tweede lid, onderdeel a van het AFUPopbouwreglement; y. opbouwgarantie algemeen: de opbouwgarantie algemeen, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onderdeel a; z. opbouwgarantie specifiek: de opbouwgarantie specifiek, bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel a; aa. opbouw specifiek: de opbouw specifiek, bedoeld in artikel E.3, derde lid, onderdeel a, van het AFUPopbouwreglement; bb. pensioengrondslag: de berekeningsgrondslag verminderd met de franchise; cc. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
dd. politiefunctie: een functie bij een werkgever als bedoeld in artikel 4; ee. specifiek deel: het specifiek deel, bedoeld in artikel A.3, derde lid, van het AFUP-opbouwreglement; ff. sectorale commissie politie: de sectorale commissie politie, bedoeld in artikel 3a van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994. Artikel 2 De uitkeringen op grond van de AFUP-garantieregeling vormen een aanvulling op de uitkeringen krachtens de fpu-regeling en het AFUPopbouwreglement. Hoofdstuk 2. Werkingssfeer Artikel 3 Deze regeling is van toepassing op de werkgevers in de sector politie, hun werknemers en de nabestaanden van die werknemers. Artikel 4 Werkgevers in de sector politie zijn: a. de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 23 van de Politiewet 1993, voor zover het betreft de adspirant, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij een regionaal politiekorps; b. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor zover het betreft de adspirant, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij het Korps landelijke politiediensten dan wel bij de Organisatie Informatie- en communicatietechnologie OOV; c. de Minister van Justitie, voor zover het betreft de bijzondere ambtenaar van politie; d. de bestuursraad van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaar, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de LSOP-wet;
1
e. de directie van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaar, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de LSOP-wet.
van ontslag in verband met zorgtaken en het tijdstip waarop de werknemer opnieuw de hoedanigheid van werknemer heeft verworven.
Artikel 5 Werknemers zijn de werknemers, bedoeld in artikel 2.3 van het pensioenreglement, voor zover zij arbeid in een dienstverhouding verrichten bij een werkgever als bedoeld in artikel 4.
Hoofdstuk 3. AFUP-garanties
Artikel 6 1. Deelnemer in de AFUP-garantieregeling is de werknemer voor zover hij: a. op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een flo-gerechtigde functie vervulde; b. op 1 januari 2001 jonger was dan 50 jaar; en c. vanaf 1 januari 2001 ononderbroken werknemer is geweest. 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt de werknemer geacht deelnemer te zijn, indien aan hem voor of op 12 maart 1999 dan wel voor of op 31 december 2000 ontslag is verleend: a. in verband met arbeidsongeschiktheid en hij uiterlijk op 31 december 2005 opnieuw de hoedanigheid van werknemer verwerft; b. met recht op wachtgeld en hij uiterlijk op 30 juni 2002 opnieuw de hoedanigheid van werknemer verwerft; c. in verband met zorgtaken en hij uiterlijk op 31 december 2004 opnieuw de hoedanigheid van werknemer verwerft. 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt niet als onderbreking aangemerkt: a. een onderbreking van maximaal twee maanden; b. een onderbreking van maximaal vijf jaren gelegen tussen het tijdstip van ontslag in verband met arbeidsongeschiktheid en het tijdstip waarop de werknemer wederom de hoedanigheid van werknemer heeft verworven; c. een onderbreking van maximaal 18 maanden gelegen tussen een tijdstip met ingang waarvan de werknemer – al dan niet na ontslag – recht op wachtgeld of een ontslaguitkering heeft verkregen en het tijdstip waarop die werknemer opnieuw de hoedanigheid van werknemer heeft verworven; d. een onderbreking van maximaal vier jaar gelegen tussen het tijdstip
Artikel 7 1. De deelnemer die recht heeft op een AFUP-pensioen heeft recht op een garantie algemeen. 2. De garantie algemeen is een aanvulling op het algemeen deel en bestaat uit een opbouwgarantie algemeen en een basisgarantie algemeen. De garantie algemeen wordt berekend over de jaren doorgebracht als werknemer, bedoeld in artikel 5, gelegen voor 1 januari 2001. 3. De voor de berekening van de garantie algemeen in aanmerking te nemen jaren, bedoeld in het tweede lid, worden beperkt tot het verschil tussen 35 jaren en het aantal jaren waarin de deelnemer AFUP-pensioen heeft opgebouwd. 4. De beperking, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing op de deelnemer die op 1 januari 2001 in actieve dienst is, niet de eerste opleiding volgt, en door het ingeschaald zijn of worden in schaal twaalf of hoger in een op 12 maart 1999 flo-gerechtigde functie en vanaf 1 januari 2001 inclusief garantiejaren voor het specifiek deel geen 25 zware jaren kan behalen voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Voor de in de vorige volzin bedoelde deelnemer bedraagt de som van de fpu-uitkering, het algemeen deel en het specifiek deel maximaal 80 procent van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor over de jaren doorgebracht als werknemer, bedoeld in artikel 5 in betreffende functie. Artikel 4, lid 4.3.1.1. tot en met 4.3.1.3., van het fpu-reglement is van overeenkomstige toepassing. 5. De garantie algemeen, bedoeld in het tweede lid, bedraagt jaarlijks de som van opbouwgarantie algemeen en basisgarantie algemeen waarbij: a. opbouwgarantie algemeen het bedrag is dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,714 procent van de pensioengrondslag met de jaren, bedoeld in de voorgaande leden; en b. basisgarantie algemeen het bedrag is dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,500 procent van de franchise met de jaren, bedoeld in de voorgaande leden.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
6. Indien de deelnemer gedurende de jaren, bedoeld in het tweede lid, een deeltijdbetrekking heeft vervuld, wordt de volgens het vijfde lid berekende garantie algemeen vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor over die termijn. Artikel 4, lid 4.3.1.1. tot en met 4.3.1.3., van het fpu-reglement is van overeenkomstige toepassing. 7. Bij een vervroegde uittreding voor het bereiken van de leeftijd van 61 jaar wordt de garantie algemeen vermenigvuldigd met de factor die in kolom 3 van de bij deze regeling behorende tabel Ia, is opgenomen achter het daarbij in de kolommen 1 en 2 genoemde tijdstip van vervroegde uittreding. Bij een vervroegde uittreding na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar wordt de garantie algemeen niet aangepast. 8. In geval van vervroegde uittreding in deeltijd wordt de met toepassing van de voorgaande leden vastgestelde garantie algemeen vermenigvuldigd met een factor. 9. De factor, bedoeld in het achtste lid, is gelijk aan de mate waarin de vermindering van de omvang van de betrekking ter zake van de vervroegde uittreding in deeltijd zich verhoudt tot de omvang van de betrekking waaruit de werknemer voor de eerste keer vervroegd is uitgetreden. Bij het bepalen van de factor, bedoeld in de vorige volzin, wordt een toename van de betrekkingsomvang na vervroegde uittreding buiten beschouwing gelaten. Artikel 8 1. De deelnemer die recht heeft op een AFUP-pensioen heeft recht op een garantie specifiek. 2. De garantie specifiek is een aanvulling op het specifiek deel en bestaat uit een opbouwgarantie specifiek en een basisgarantie specifiek. De garantie specifiek wordt berekend over de jaren voor 1 januari 2001 welke zijn doorgebracht: a. in dienst bij de politie voor zover het niet betreft de jaren van de eerste opleiding; b. direct voorafgaande aan de politiejaren, in dienst van de Koninklijke Marechaussee waarin ten behoeve van de bijstand bij de politie werkzaamheden zijn verricht. 3. Bij de berekening van de garantie specifiek, bedoeld in het tweede lid,
2
worden maximaal 25 jaren in aanmerking genomen. 4. De garantie specifiek, bedoeld in het tweede lid, bedraagt jaarlijks de som van opbouwgarantie specifiek en basisgarantie specifiek waarbij: a. opbouwgarantie specifiek het bedrag is dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 1,006 procent van de pensioengrondslag met het aantal jaren, bedoeld in de voorgaande leden; en b. basisgarantie specifiek het bedrag is dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,971 procent van de franchise met het aantal jaren, bedoeld in de voorgaande leden. 5. Indien de deelnemer gedurende de jaren, bedoeld in het tweede lid, een deeltijdbetrekking heeft vervuld, wordt de volgens het vierde lid berekende garantie specifiek vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor over die termijn. Artikel 4, lid 4.3.1.1. tot en met 4.3.1.3., van het fpu-reglement is van overeenkomstige toepassing. 6. Indien de deeltijdfactor op peildatum 1 april 2000 hoger is dan de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in het vijfde lid, wordt de volgens het vierde lid berekende garantie specifiek vermenigvuldigd met de hogere deeltijdfactor. 7. Bij een vervroegde uittreding voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar wordt de garantie specifiek vermenigvuldigd met de factor die in kolom 3 van de bij deze regeling behorende tabel Ib, is opgenomen achter het daarbij in de kolommen 1 en 2 genoemde tijdstip van vervroegde uittreding. Bij een uittreding na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar wordt de uitkering niet aangepast. 8. In geval van vervroegde uittreding in deeltijd wordt de met toepassing van de voorgaande leden vastgestelde garantie specifiek vermenigvuldigd met een factor. 9. De factor, bedoeld in het zevende lid, is gelijk aan de mate waarin de vermindering van de omvang van de betrekking ter zake van de vervroegde uittreding in deeltijd zich verhoudt tot de omvang van de betrekking waaruit de werknemer voor de eerste keer vervroegd is uitgetreden. Bij het bepalen van de factor, bedoeld in de vorige volzin, wordt een toename van de betrekkingsomvang na vervroegde
uittreding buiten beschouwing gelaten. Artikel 9 Tenzij de deelnemer het bevoegd gezag kan aantonen dat een afwijkende opleidingstijd geldt, is de duur van de eerste opleiding, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a: a. voor de deelnemer die de basisopleiding tot medewerker basispolitiezorg heeft gevolgd en deze opleiding is begonnen voor 1 oktober 1983: twaalf maanden; b. voor de deelnemer die de basisopleiding tot medewerker basispolitiezorg heeft gevolgd en deze opleiding is begonnen op of na 1 oktober 1983 maar voor 11 juni 1997: negentien maanden; c. voor de deelnemer die de basisopleiding tot medewerker basispolitiezorg heeft gevolgd en deze opleiding is begonnen op of na 11 juni 1997: zestien maanden; d. voor de deelnemer die de basisopleiding tot leidinggevende op tactisch niveau heeft gevolgd en bij aanvang van de opleiding niet gerechtigd was tot het voeren van een titel als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de opleiding is begonnen voor 1 augustus 1990: vier jaren; e. voor de deelnemer die de basisopleiding tot leidinggevende op tactisch niveau heeft gevolgd en bij aanvang van de opleiding gerechtigd was tot het voeren van een titel als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de opleiding is begonnen voor 1 augustus 1990: vier jaren; f. voor de deelnemer die de basisopleiding tot leidinggevende op tactisch niveau heeft gevolgd en bij aanvang van de opleiding gerechtigd was tot het voeren van een titel als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de opleiding is begonnen op of na 1 augustus 1990 maar voor 11 juni 1997: twee jaren; g. voor de deelnemer die de basisopleiding tot leidinggevende op tactisch niveau heeft gevolgd en bij aanvang van de opleiding gerechtigd was tot het voeren van een titel als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid, onderdelen a, c
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
en d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de opleiding is begonnen op of na 11 juni 1997: de werkelijke opleidingsduur; h. voor de deelnemer die de basisopleiding tot surveillant van politie heeft gevolgd: zes maanden. Artikel 10 1. Onverminderd de artikelen 7 en 8 heeft de deelnemer die bij eerste indiensttreding in een flo-gerechtigde functie 35 jaar of ouder was, gedurende de leeftijd van 60 tot 65 jaar recht op een aanvulling op het AFUP-pensioen tot het niveau van 70 procent van de berekeningsgrondslag. 2. Indien de deelnemer gedurende een termijn van tien jaren direct voorafgaande aan de vervroegde uittreding een deeltijdbetrekking heeft vervuld, wordt de aanvulling, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor over die termijn. 3. Bij een vervroegde uittreding voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar wordt de aanvulling, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met de factor die in kolom 3 van de bij deze regeling behorende tabel Ib, is opgenomen achter het daarbij in de kolommen 1 en 2 genoemde tijdstip van vervroegde uittreding. Bij een uittreding na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar wordt de aanvulling niet aangepast. 4. In geval van vervroegde uittreding in deeltijd wordt de met toepassing van de voorgaande leden vastgestelde aanvulling vermenigvuldigd met een factor. 5. De factor, bedoeld in het vierde lid, is gelijk aan de verhouding tussen de mate van uittreden en de omvang van de betrekking waaruit de werknemer voor de eerste keer vervroegd is uitgetreden. Bij het bepalen van de factor, bedoeld in de vorige volzin, wordt een toename van de betrekkingsomvang na vervroegde uittreding buiten beschouwing gelaten. Hoofdstuk 4. Anti-cumulatie Artikel 11 1. Het bedrag van de met toepassing van hoofdstuk 3 berekende AFUPgaranties wordt verminderd, indien de deelnemer inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf aangevangen op of na de
3
datum van ingang van het betreffende AFUP-pensioen. 2. Vermindering vindt plaats voor zover de tot een jaarbedrag herleide som van die inkomsten, de fpu-uitkering, het AFUP-pensioen en de AFUP-garanties berekend met toepassing van hoofdstuk 3, de berekeningsgrondslag waarnaar het AFUPpensioen wordt berekend vermenigvuldigd met de deeltijdfactor in betreffende functie overschrijdt. 3. Bij de vaststelling van de vermindering, bedoeld in het tweede lid, wordt voor wat betreft de fpu-uitkering uitgegaan van het bedrag aan fpu-uitkering nadat toepassing is gegeven aan artikel 9 van het fpureglement. Artikel 12 1. Indien de fpu-uitkering wordt verminderd met inkomsten uit arbeid of bedrijf aangevangen binnen een jaar voorafgaand aan het fpu-ontslag, wordt het bedrag van de met toepassing van hoofdstuk 3 en artikel 11 berekende AFUP-garanties aangevuld. 2. De aanvulling is het bedrag waarmee de fpu-uitkering is verminderd, vermenigvuldigd met een factor waarvan: a. de teller wordt gevormd door het aantal garantiejaren; en b. de noemer wordt gevormd door de som van het aantal garantiejaren en de pensioengeldige tijd. 3. Voor de berekening van de aanvulling wordt verstaan onder: a. garantiejaren: de jaren, bedoeld in artikel 7; b. pensioengeldige tijd: de tijd vanaf 1 januari 2001 doorgebracht als deelnemer als bedoeld in artikel B.3, eerste lid, van het AFUP-opbouwreglement. Hoofdstuk 5. Overige bepalingen Artikel 13 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de AFUP-gepensioneerde, wordt aan de partner, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een overlijdensuitkering toegekend ten bedrage van de AFUPgaranties, berekend met toepassing van hoofdstuk 3, waarop de AFUPgepensioneerde in de maand voor zijn overlijden aanspraak had. 2. Bij ontstentenis van een partner als bedoeld in het eerste lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van
de wezen, bedoeld in artikel 7.6 van het pensioenreglement. 3. Bij ontstentenis van zowel een partner als bedoeld in het eerste lid, als wezen als bedoeld in het tweede lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene de kostwinner was van de genoemde betrekkingen. 4. Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste tot en met derde lid nalaat, kan het bedrag van de overlijdensuitkering door het bestuur geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Artikel 14 De AFUP-garanties, berekend met toepassing van hoofdstuk 3, komen ten laste van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 15 1. De AFUP-garanties, berekend met toepassing van hoofdstuk 3, gaan in met ingang van de dag waarop het recht op AFUP-pensioen ingaat. 2. Het recht op AFUP-garanties, berekend met toepassing van hoofdstuk 3, eindigt met ingang van de dag waarop het recht op AFUP-pensioen eindigt. Hoofdstuk 6. Slotbepalingen Artikel 16 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Artikel 17 Deze regeling wordt aangehaald als: AFUP-garantieregeling. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries. Toelichting Algemeen Op 12 maart 1999 is het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
tot en met 31 december 2000 (verder te noemen: Akkoord) getekend. In het Akkoord zijn afspraken opgenomen over het per 1 januari 2001 vervangen van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) door een flexibele uittredingsregeling. Deze flexibele uittredingsregeling wordt vormgegeven als een aanvulling op de voor al het overheidspersoneel geldende FPUregeling (flexibel pensioen en uittreden) en wordt daarom Aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) genoemd. In verband met het vervangen van FLO door de AFUP zijn er voor het politiepersoneel dat op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een aanstelling had waaraan FLO-ontslag was gekoppeld overgangsmaatregelen getroffen. Politiepersoneel dat tot deze categorie behoort en op 1 januari 2001 jonger is dan vijftig jaar worden de jaren in politiedienst van vòòr 1 januari 2001 aangemerkt als garantiejaren voor de AFUP. De wijze waarop dit gebeurt is neergelegd in deze regeling. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de groep van ambtenaren die aanspraak kan maken op de ‘AFUP-garanties’ zoals neergelegd in deze regeling, in het eerste lid van artikel 88b van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is gedefinieerd. De grondslag voor het ontslag, alsmede de grondslag voor deze regeling is voor het merendeel van de betreffende ambtenaren ook neergelegd in artikel 88b van het Barp. Voor ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen blijft, hoewel zij wel deelnemen aan de AFUP, het verplichte functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd bestaan. De bepalingen omtrent hun leeftijdsontslag zijn opgenomen in artikel 88a van het Barp. Dit geldt ook voor vliegers die op 1 januari 2001 jonger zijn dan vijftig jaar en daarom in aanmerking komen voor de ‘AFUP-garanties’ zoals neergelegd in deze regeling. Voor deze categorie vliegers is de grondslag voor het ontslag, alsmede de grondslag voor deze regeling ontleend aan artikel 88a van het Barp. Artikel 1 Voor de begripsbepalingen is waar mogelijk aangesloten bij het pensioenreglement en het fpu-reglement.
4
Artikel 2 In dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat de garanties onderdeel uitmaken van de totale fpu-politie. De fpu-politie bestaat uit de reguliere fpu, het AFUP-pensioen (zijnde de opbouwdelen van de AFUP-regeling) en de AFUP-garanties. De deelnemer ontvangt uiteindelijk één totale uitkering. Een meer uitgebreide beschrijving van de AFUP-regeling is opgenomen in het AFUP-opbouwreglement.
duidelijkheid zij opgemerkt dat de aard van de functie daarbij niet relevant is. Het tweede lid ziet op de situaties waarin feitelijk niet wordt voldaan aan de in het eerste lid vermelde voorwaarde ten aanzien van de status op 12 maart 1999 en 31 december 2000 maar waarin de werknemer wel geacht wordt te voldoen aan de voorwaarde. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in het fpu-reglement. Anders dan bij de fpu-regeling, waar gekeken wordt naar de status op 1 Artikel 3 april 1997, wordt hier gekeken naar In hoofdstuk 2 wordt de werkingsde status op de twee eerder genoemde sfeer van deze regeling omschreven. data. In de tekst van het artikel is een Artikel 3 geeft in dat verband een oplossing gezocht door voor de bepaalgemene omschrijving van de werling van de einddatum van de kingssfeer die in de volgende artikelen genoemde perioden uit te gaan van nader wordt gespecificeerd. De wer31 december 2000. kingssfeer van de garantieregeling Het derde lid ziet op het behoud van strekt zich mede uit tot de nabestaan- de verkregen AFUP-garanties in de; deze kan in geval van overlijden geval van herintreden na zorgtaken, van de AFUP-gepensioneerde immers na arbeidsongeschiktheid en na recht krijgen op een overlijdensuitke- wachtgeld/ww. Het fpu-reglement ring. Voor de definitie van het begrip bevat een vergelijkbare bepaling; voor nabestaande wordt aangesloten bij de termijnen is daarom aansluiting het pensioenreglement. gezocht bij die bepaling. Artikel 4 Dit artikel bevat een limitatieve opsomming van de werkgevers die op datum inwerkingtreding van de AFUP-regeling onder de werkingssfeer van onderhavige regeling vallen. Artikel 5 Om het begrip deelnemer in het volgende artikel eenvoudiger te beschrijven is het begrip werknemer opgenomen. Artikel 6 Dit artikel kan worden gezien als de kern van de AFUP-garantieregeling. Hierin wordt beschreven wie deelnemer is of geacht wordt deelnemer te zijn en aldus in aanmerking komt voor de AFUP-garanties, alsmede wie ook na een onderbreking van het dienstverband deze garanties behoudt. In het eerste lid wordt aangegeven aan welke voorwaarden men moet voldoen om in aanmerking te komen voor de AFUP-garanties. Dit is allereerst de expliciet in het akkoord vermelde voorwaarde ten aanzien van de status op 12 maart 1999 en 31 december 2000. Tot datum AFUP-ontslag dient men onafgebroken werknemer in de sector politie moet zijn; voor de
optreden. De jaren doorgebracht bij politie worden uitgedrukt in kalendertijd. Kalendertijd betreft niet alleen een volledig kalenderjaar (van 1-1 tot 1-1). De som van de opbouwjaren en garantiejaren is maximaal 35. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de garantie algemeen. Het algemeen deel van de AFUP wordt alleen over meer dan 35 jaren berekend indien er sprake is van meer dan 35 opbouwjaren. Voor de categorie beschreven in het vierde lid wordt een uitzondering gemaakt op het maximum van 35 jaren. Deze categorie kan geen 25 zware jaren opbouwen, hetgeen op basis van het vierde lid wordt gecompenseerd door meer jaren voor het algemeen deel. Wel geldt hier een maximum van 80% van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor. De garantie algemeen is samengesteld uit een opbouwgarantie en basisgarantie. De wijze van berekenen van deze afzonderlijke componenten en daarmee van de garantie algemeen is vastgelegd in het vijfde en zesde lid. Artikel 7 Bij de berekening wordt rekening In hoofdstuk 3 zijn de AFUP-garangehouden met de gemiddelde deeltijdties beschreven waarop de in hoofdfactor over de politietijd voor 1 janustuk 2 bedoelde deelnemers recht heb- ari 2001. Daarmee wordt kalendertijd ben. Daarbij is een onderscheid omgezet in rekentijd. Voor de deelgemaakt tussen de garantie ten aantijdfactor van tijd voor 1 januari 1986 zien van het algemeen deel van de (datum invoering deeltijdfactor) AFUP, de garantie ten aanzien van wordt aangesloten bij de fpu-regeling het specifieke deel van de AFUP en die op haar beurt weer aansluit bij de een bijzondere garantie. pensioenregeling zoals die onder de Het recht op garantie algemeen is in Abp-wet gold. Dit houdt in dat de het eerste lid gerelateerd aan het recht deeltijdfactor in beginsel 1 bedraagt, op AFUP-pensioen. Op deze wijze maar in bepaalde gevallen wordt uitwordt de verwevenheid van de vergegaan van de deeltijdfactor op 31 schillende onderdelen van de AFUPdecember 1985. regeling tot uitdrukking gebracht. Evenals bij de fpu-regeling wordt de Niet iedere deelnemer die ingevolge garantie algemeen in geval van eerder het AFUP-opbouwreglement recht uittreden actuarieel verlaagd en in heeft op AFUP-pensioen komt in geval van later uittreden niet veraanmerking voor garantie algemeen. hoogd. Spilleeftijd voor de garantie Het begrip deelnemer in het algemeen is 61 jaar. garantie-reglement betreft een beperk- In de twee laatste leden van dit artitere groep van werknemers in de sec- kel wordt geregeld op welke wijze tor politie dan het begrip deelnemer wordt omgegaan met de garantie in het AFUP-opbouwreglement. algemeen in geval van uittreden in De garantie algemeen wordt alleen deeltijd. Hiervoor is aangesloten bij toegekend over de jaren voor 1 janu- de systematiek van de fpu-regeling. ari 2001 voor zover die jaren zijn doorgebracht bij politie. Het is daarArtikel 8 bij aan de werkgever (in overleg met Evenals de garantie algemeen is de de werknemer) te bepalen welke jaren garantie specifiek gerelateerd aan het als politietijd worden aangemerkt. recht op AFUP-pensioen, waarbij ABP zal daarbij alleen ondersteunend ook hier wordt opgemerkt dat het
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
5
begrip deelnemer in deze regeling een andere (beperktere) betekenis heeft dan het begrip deelnemer in het AFUP-opbouwreglement. De garantie specifiek wordt toegekend over de jaren voor 1 januari 2001 voor zover die jaren zijn doorgebracht bij politie en het niet gaat om de eerste opleiding. In bepaalde gevallen wordt ook tijd doorgebracht bij de marechaussee als garantietijd meegeteld. Dit is geregeld in het tweede lid, onderdeel b. Ook hier geldt dat het aan de werkgever (in overleg met de werknemer) is te bepalen welke jaren als politietijd worden aangemerkt. De som van de opbouwjaren en garantiejaren is maximaal 25. In het opbouwreglement is daartoe opgenomen dat de opbouw voor het specifiek deel stopt bij het bereiken van die 25 jaar. Door de som van opbouwjaren en garantiejaren te beperken tot 25 kalenderjaren kan in bepaalde situaties voor deeltijdwerkers met garanties een nadelig effect optreden vergeleken met deeltijdwerkers die geen garanties hebben. Met het bepaalde in het zesde lid wordt dit effect zoveel mogelijk weggenomen. Evenals bij de fpu-regeling wordt de garantie in geval van eerder uittreden actuarieel verlaagd en in geval van later uittreden niet verhoogd. Spilleeftijd voor dit deel van de garantie is 60 jaar. Artikel 9 De garantie specifiek wordt toegekend over de jaren voor 1 januari 2001 voor zover die jaren zijn doorgebracht bij politie en het niet gaat om de tijd van de eerste opleiding. In dit artikel wordt aangegeven wat de duur is van de eerste opleiding. De duur van de eerste opleiding is zowel afhankelijk van de soort opleiding als van de periode waarin de opleiding is gevolgd. In het benoemen van de opleidingsvormen is aangesloten bij de huidige formele terminologie ondanks het feit dat in het verleden andere termen zijn gebruikt. Zo stond de basisopleiding tot medewerker basispolitiezorg (POMB) vroeger bekend als de opleiding tot het verkrijgen van het politie-diploma A en als de opleiding ter verkrijging van het diploma van agent van gemeentepolitie of van wachtmeester der rijkspolitie. De basisopleiding tot leiding-
gevende op tactisch niveau is bekend als de NPA-opleiding en stond vroeger bekend als de opleiding ter verkrijging van het diploma inspecteur van gemeentepolitie of officier der rijkspolitie. De beperking van een opleidingsduur van twee jaar voor adspiranten met een academische opleiding – zoals die gold in de periode tussen 1990 en 1997 – is in 1997 losgelaten in het kader van ‘maatwerk’: de duur van de NPA-opleiding voor deze categorie is afhankelijk van de inhoud van de gevolgde academische opleiding. Het volgen van de basisopleiding tot surveillant van politie (POPS) was voor de politieregio Rotterdam-Rijnmond mogelijk sinds het jaar 1992 en voor de overige politiekorpsen mogelijk sinds het jaar 1993. Voor het project van de politieregio Rotterdam Rijnmond in de periode van 1988-1991 geldt de reguliere opleidingstijd voor de basisopleiding tot surveillant van politie, tenzij de deelnemer kan aantonen dat voor hem een afwijkende opleidingstijd heeft gegolden. Indien voor de deelnemer een afwijkende opleidingstijd heeft gegolden wordt, als de deelnemer dit het bevoegd gezag kan aantonen, de afwijkende opleidingstijd gehanteerd in plaats van de reguliere opleidingstijd zoals in dit artikel vastgelegd. Deze bepaling is met name van belang voor bepaalde groepen adspiranten waarvoor afwijkende opleidingen zijn gegeven (bijvoorbeeld voor douane-personeel en militairen). Tevens zijn er sinds enkele jaren pilots bij diverse regio’s waarbij de adspiranten een afwijkende POMBopleiding volgen. Ook in dit geval wordt uitgegaan van de reguliere opleidingsduur tenzij de deelnemer kan aantonen dat voor hem een afwijkende opleidingstijd geldt. Het vaststellen van een afwijkende opleidingstijd is een aangelegenheid tussen het bevoegd gezag en de deelnemer. Indien een deelnemer geen eerste opleiding heeft gevolgd, hetgeen met name kan voorkomen indien het deelnemerschap voortkomt uit het vervuld hebben van een administratieftechnische functie die door het bevoegd gezag was aangewezen als een functie waaraan de leeftijdsgrens van zestig jaar was verbonden, wordt geen opleidingstijd in mindering gebracht op de jaren doorgebracht bij politie.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
Artikel 10 In dit artikel wordt een bijzondere garantie beschreven. Het betreft een garantie voor degenen die 35 jaar of ouder waren bij de eerste aanstelling in een flo-gerechtigde functie en voordien nog niet in dienst waren bij politie en derhalve geen 25 zware jaren kunnen bereiken. Deze garantie geldt naast de garanties van de artikelen 7 en 8. Aangezien het hierbij gaat om een garantie tot een percentage is rekening gehouden met de gemiddelde deeltijdfactor over de laatste tien jaren. Dit overeenkomstig de fpuregeling. Ook geldt hier de actuariële verlaging in geval van eerder uittreden. Artikel 11 Onder de werking van de flo-regeling werden neveninkomsten uit arbeid of bedrijf verminderd indien die arbeid ter hand was genomen op of na de datum van het flo-ontslag en de flouitkering en die inkomsten de grens van 100% inkomen overschrijden. Dit wijkt af van de anti-cumulatie onder de vut en de fpu-regeling waar arbeid tenminste een jaar voor het ontslag ter hand moet zijn genomen om buiten de anti-cumulatie te kunnen blijven. In het akkoord van 12 maart 1999 is overeengekomen dat de anticumulatie-systematiek van de floregeling ook van toepassing is op de AFUP-garanties. Deze afspraak is nader vastgelegd in artikel 11. Bij het bepalen van de 100% grens wordt rekening gehouden met de gekorte fpu. Artikel 12 Bij de regeling bijzondere ontslaguitkering politie (polisvoorwaarden flo) wordt korting van de fpu-uitkering in verband met neveninkomsten ontstaan vóór de datum van vervroegde uittreding, gecompenseerd door aanvulling van de bijzondere ontslaguitkering. Eenzelfde compensatie dient plaats te vinden ingeval sprake is van een samengestelde fpu-AFUP-uitkering waarbij overigens die compensatie moet worden gerelateerd aan het gegarandeerde deel. De AFUP-uitkering wordt opgehoogd met het bedrag aan neveninkomsten waarmee de fpuuitkering is verminderd, vermenigvuldigd met een factor waarvan de teller wordt gevormd door de garantiejaren van de garantie algemeen en de noemer door de som van deze garantieja-
6
ren en de ingevolge het AFUPopbouwreglement opgebouwde jaren voor het algemeen deel. Artikel 13 Voor de tekst van dit artikel is aangesloten bij het pensioenreglement. Het akkoord van 12 maart 1999 bevat geen expliciete bepaling inzake een overlijdensuitkering. Wel is nadrukkelijk als uitgangspunt genomen dat daar waar mogelijk wordt aangesloten bij de fpu-regeling. In de nadere uitwerking is door sociale partners in de sector politie afgesproken dit uitgangspunt ook toe te passen op de overlijdensuitkering. Dit houdt in dat in geval van overlijden een uitkering ten bedrage van één maand AFUP wordt uitgekeerd. Het AFUP-opbouwreglement bevat eveneens een bepaling (een verwijzing naar artikel 7.12 van het pensioenreglement) inzake de overlijdensuitkering. Artikel 14 De AFUP-garanties op grond van de AFUP-regeling worden volledig door de minister bekostigd. Er vindt geen verhaal plaats op de werknemer. Artikel 15 Dit artikel betreft een administratieve bepaling waarin is vastgelegd wanneer het recht op de AFUP-garantie ingaat en wanneer dat recht wordt beëindigd. Deze tijdstippen zijn gekoppeld aan de ingangsdatum en de einddatum van het recht op AFUP-pensioen. Hiermee komt mede de verwevenheid van de delen van de AFUP-regeling tot uitdrukking. Artikel 16 In dit artikel is gesteld dat de regeling op 1 januari 2001 in werking treedt. Artikel 17 De citeertitel van deze regeling is: AFUP-garantieregeling. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
7
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 18
8
BZK
Afup-opbouwreglement 22 december 2000/ Nr. EA2000/U101927 Directie Politie
op afup-pensioen. Dit afup-opbouwreglement is neergelegd in bijlage h bij dit reglement.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; gelet op artikel 4, zesde lid, van de Wet privatisering ABP; gezien het verzoek van de Stichting Pensioenfonds ABP van 21 december 2000, kenmerk PRO/afup, gedaan namens de Raad voor het Overheidspersoneel tot plaatsing in de Staatscourant;
B Aan het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP wordt toegevoegd het afup-opbouwreglement overeenkomstig de tekst en toelichting die is opgenomen in artikel III.
Maakt het volgende bekend:
Artikel III Bijlage h behorende bij artikel 2.4b van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP
Wijziging van de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement voortkomend uit het invoeren van de Aanvullende flexibele uittredingsregeling politie
Afup-opbouwreglement
Artikel I Artikel 3 van de pensioenovereenkomst wordt als volgt gewijzigd: Toegevoegd wordt een nieuw lid 10, luidende: 10. In het kader van de afup-regeling vindt premieverhaal van de werkgever op de werknemer plaats volgens het door sociale partners in de sector politie bepaalde in de sectorale rechtspositieregeling.
Artikel A.1 1. In dit reglement wordt voor wat betreft de algemene bepalingen aangesloten bij de omschrijvingen in het pensioenreglement tenzij in dit reglement anders is bepaald. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt in dit reglement verstaan onder: a. afup-garantieregeling: de regeling waarin de aanvulling op de uitkeringen krachtens de fpu-regeling en het afup-opbouwreglement wordt geregeld. b. afup-gepensioneerde: degene die recht heeft op afup-pensioen; c. afup-pensioen: het ingevolge de afup-regeling op verplichte basis opgebouwde pensioen; d. afup-regeling: de regeling, bedoeld in artikel A.3; e. algemeen deel: het algemeen deel, bedoeld in artikel A.3, tweede lid; f. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h van het Barp; g. Barp: Besluit algemene rechtspositie politie; h. basis algemeen:de basis algemeen, bedoeld in artikel E.3, tweede lid, onderdeel b; i. basis specifiek: de basis specifiek,
Artikel II A Na artikel 2.4a van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP wordt een nieuw artikel 2.4b opgenomen luidende: Aanspraken Artikel 2.4b 1. De deelnemer, bedoeld in artikel 2.4 heeft met inachtneming van de bepalingen van dit reglement aanspraak op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, flexibel pensioen, invaliditeitspensioen en herplaatsingstoelage. 2. De deelnemer, bedoeld in artikel B.3 van het afup-opbouwreglement, heeft met inachtneming van de bepalingen van dat reglement aanspraak
A. Algemene bepalingen Begripsbepalingen
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
bedoeld in artikel E.3, derde lid, onderdeel b; j. Bbp: Besluit bezoldiging politie; k. berekeningsgrondslag: het in artikel 3.1, eerste tot en met vijfde lid, van het pensioenreglement bedoelde inkomen uit de politiefunctie; l. bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k van het Barp; m. deelnemer: de deelnemer, bedoeld in artikel B.3 eerste en tweede lid; n. FLO-regeling: Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 24 juni 1966, Stb. 286, zoals de regeling luidde op 1 januari 1998; o. fpu-reglement: reglement flexibel pensioen en uittreden ter zake van basis-uitkering en aanvullende uitkering; p. garantiejaren: de jaren, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de afupgarantieregeling; q. garantie algemeen: de garantie algemeen, bedoeld in artikel 7 van de afup-garantieregeling; r. garantie specifiek: de garantie specifiek, bedoeld in artikel 8 van de afup-garantieregeling; s. LSOP: het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, bedoeld in artikel 2 van de LSOP-wet; t. opbouw algemeen: de opbouw algemeen, bedoeld in artikel E.3, tweede lid, onderdeel a; u. opbouw specifiek: de opbouw specifiek, bedoeld in artikel E.3, derde lid, onderdeel a; v. pensioengrondslag: de berekeningsgrondslag verminderd met de franchise; w. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; x. politiefunctie: een functie bij een werkgever, bedoeld in artikel B.2; y. specifiek deel: het specifiek deel, bedoeld in artikel A.3, derde lid; z. sectorale commissie politie: de sectorale commissie politie, bedoeld in artikel 3a van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994.
1
Artikel A.2 De bepalingen van het pensioenreglement die van overeenkomstige toepassing zijn op de afup-regeling zijn neergelegd in bijlage a van het onderhavige reglement. Toelichting artikel A.2 In algemeenheid geldt het bepaalde in artikel A.2. Voor bepaalde bijzondere situaties is voor de duidelijkheid en de leesbaarheid expliciet verwezen naar de relevante bepalingen uit het pensioenreglement Afup-regeling Artikel A.3 1. Onder afup-regeling wordt verstaan de aanvullende flexibele uittredingsregeling politie in aanvulling op de fpu-regeling, bedoeld in artikel 1.5 van het pensioenreglement en ter vervanging van de FLO-regeling, zoals die door sociale partners in de sector politie op 12 maart 1999 in het Akkoord arbeidsvoorwaarden sector politie 1999-2000, is overeengekomen en zoals in het onderhavige reglement nader uitgewerkt. 2. Het afup-pensioen bestaat uit een algemeen deel dat door de deelnemer, bedoeld in artikel B.3, eerste lid in een deelnemingsperiode van 35 jaren wordt opgebouwd teneinde bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar een uitkeringsniveau te bereiken van 70% van de voorlaatste berekeningsgrondslag. 3. Het algemeen deel, bedoeld in het tweede lid, bestaat uit een opbouw algemeen en een basis algemeen. 4. Het afup-pensioen bestaat naast het algemeen deel, bedoeld in het tweede lid dat wordt opgebouwd in een deelnemingsperiode van 35 jaren uit een specifiek deel, dat door de deelnemer, bedoeld in artikel B.3, tweede lid, in een deelnemingsperiode van 25 jaren wordt opgebouwd. Algemeen deel en specifiek deel samen stellen de deelnemer in staat bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar een uitkeringsniveau te bereiken van 80% van de voorlaatste berekeningsgrondslag. 5. Het specifiek deel, bedoeld in het vierde lid, bestaat uit een opbouw specifiek en een basis specifiek. 6. Het uitkeringsniveau, bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt gevormd door het krachtens het pensioenreglement toe te kennen flexibel
pensioen, het krachtens dit reglement toe te kennen aanvullend flexibel pensioen, een uitkering krachtens het fpu-reglement en een uitkering krachtens de afup-garantieregeling. 7. De afup-regeling maakt het voor de deelnemers mogelijk de in het tweede, respectievelijk vierde lid bedoelde uitkering vanaf de leeftijd van 55 jaar tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar volledig dan wel gedeeltelijk – afhankelijk van de mate van uittreding – op te nemen. 8. Een variatie in de hoogte van het uitkeringsniveau van het afup-pensioen kan slechts plaatsvinden indien en voorzover de verhouding van 100:75 tussen het hoogste en het laagste uitkeringsniveau niet wordt overschreden. 9. De hoogte van het uitkeringsniveau van het afup-pensioen bedraagt niet meer dan 100% van de voorlaatste berekeningsgrondslag. Indien het uitkeringsniveau meer zou bedragen dan 100% van de voorlaatste berekeningsgrondslag wordt het meerdere omgezet in aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. 10. Bij beëindiging van de deelneming, bedoeld in artikel B.3, eerste lid en voortzetting van de deelneming in het pensioenreglement worden de aanspraken op afup-pensioen direct omgezet in aanspraak op flexibel pensioen. Toelichting artikel A.3 eerste lid Met ingang van 1 januari 2001 komt de flo-regeling voor de sector politie te vervallen. Daarvoor in de plaats komt de afup-regeling. De afup-regeling is een aanvulling op de reguliere fpu en bestaat uit een algemeen en specifiek deel. Algemeen uitgangspunt is dat voor de afup-regeling waar mogelijk wordt aangesloten bij de bepalingen inzake de reguliere fpu. tweede lid Het algemeen deel is gericht op een uittredingsleeftijd van de deelnemer van 61 jaar en voorziet in een opbouw van 5 extra fpu-jaren op te bouwen in 35 jaren. Deze 5 jaren leveren samen met de reguliere fpu een uitkering van 70% gedurende de periode van 61 tot 62 jaar op. Het volledige algemeen deel wordt opgebouwd in 35 jaren, dat wil zeggen dat de deelnemer naast 35 politiejaren
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
ook 35 fpu-jaren moet opbouwen. Iemand die 35 afup-jaren en 35 fpujaren heeft opgebouwd ontvangt een uitkering van 70% (som van fpu en afup-pensioen) gedurende de periode van 61 tot 65 jaar. derde lid Het algemeen deel bestaat uit een opbouw algemeen, een basis algemeen en eventueel een garantie algemeen. Opbouw algemeen en basis algemeen worden geregeld in onderhavig reglement. De garantie algemeen is terug te vinden in de afup-garantieregeling. vierde lid Het specifiek deel van het afup-pensioen is een aanvulling op het algemeen deel. Het algemeen deel en het specifiek deel tezamen voorzien bij een opbouw van 35 politiejaren - en derhalve ook 35 fpu-jaren - en 25 jaren doorgebracht in een ‘executieve’ politiefunctie in een uitkering van 80% ingaande op 60 jarige leeftijd tot ingangsdatum ouderdomspensioen. Nadat door de deelnemer 25 jaren in een ‘executieve’ politiefunctie zijn doorgebracht stopt de opbouw voor het specifiek deel. vijfde lid Het specifiek deel bestaat uit een opbouw specifiek, een basis specifiek en eventueel een garantie specifiek. In onderhavig reglement worden opbouw specifiek en basis specifiek geregeld. De garantie specifiek is opgenomen in de afup-garantieregeling. zesde lid Het uitkeringsniveau is de som van : a. het fpu-pensioen, gebaseerd op een (verplichte) collectieve pensioenopbouw, een (vrijwillige) individuele pensioenopbouw en een uitkering ten laste van het Vut-fonds; b. het algemeen deel van het afuppensioen, bestaande uit een opbouw algemeen, basis algemeen en een garantie algemeen; c. het specifiek deel van het afup-pensioen, bestaande uit een opbouw specifiek, een basis specifiek en een garantie specifiek. Met dien verstande dat de garantie algemeen en het specifiek deel niet voor iedereen van toepassing is. zevende lid De deelnemer heeft binnen bepaalde
2
marges keuzevrijheid voor wat betreft het tijdstip en de mate – volledig dan wel gedeeltelijk – van vervroegde uittreding. Gelet op het uitgangspunt dat afup-ontslag en fpu-ontslag samenvallen, volgt de afup-regeling ook de fpu-regeling voor wat betreft de periode waarin het ontslag kan plaatsvinden. Evenals onder de fpuregeling is dit de periode van 55 (vroegst mogelijke datum) tot 65 jaar (ingangsdatum ouderdomspensioen). achtste lid Variatie in hoogte van het uitkeringsniveau is mogelijk. Op grond van fiscale wetgeving geldt een grens van 100:75. negende lid Het uitkeringsniveau, bedoeld in het zesde lid is begrensd op 100% van de voorlaatste berekeningsgrondslag. Alles boven deze grens wordt omgezet in OP/NP aanspraken. tiende lid Bij vertrek uit de sector politie en het voortzetten van de deelneming in het pensioenreglement worden de krachtens onderhavig reglement opgebouwde aanspraken op afup-pensioen omgezet in aanspraak op flexibel pensioen. B. Werkingssfeer en deelneming Werkingssfeer Artikel B.1 Dit reglement is van toepassing op de werkgevers in de sector politie, hun werknemers en de nabestaanden van die werknemers. Toelichting artikel B.1 In dit artikel is de doelgroep bepaald van de afup-regeling. De krachtens onderhavig reglement opgebouwde afup-aanspraken worden (analoog aan de fpu-aanspraken) ook betrokken bij het bepalen van de aanspraken van de nabestaanden van de werknemers. De relevante bepalingen uit het pensioenreglement zijn van overeenkomstige toepassing. (Zie hiervoor ook bijlage a bij artikel A.2). Werkgevers Artikel B.2 Werkgevers in de sector politie zijn:
a. de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 23, van de Politiewet 1993, voor zover het betreft de aspirant, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij een regionaal politiekorps; b. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor zover het betreft de aspirant, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij het Korps landelijke politiediensten en de ambtenaar werkzaam bij de Organisatie Informatieen communicatietechnologie OOV; c. de Minister van Justitie, voor zover het betreft de bijzondere ambtenaar van politie; d. de bestuursraad van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaar, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b van de LSOP-wet; e. de directie van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaar, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de LSOP-wet; f. de werkgevers die op verzoek door de sectorale commissie politie tot de afup-regeling zijn toegelaten. Toelichting artikel B.2 In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van de werkgevers die op datum inwerkingtreding onder de werkingssfeer van onderhavig reglement vallen. De mogelijkheid wordt gelaten aan de sectorale commissie politie om werkgevers die niet rechtstreeks hieronder vallen alsnog onder deze werkingssfeer te brengen. Dit laatste alleen indien de betreffende werkgevers daarom hebben verzocht.
2. Deelnemers in het specifiek deel zijn: a. de werknemers, bedoeld in het eerste lid, die behoren tot de in artikel 1, eerste lid, onder c en e van het Barp genoemde ambtenaren, bezoldigd volgens de salarisschalen tot en met 11 van het Bbp voor zolang de periode van deelneming niet meer dan 25 jaren bedraagt en uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt; b. de werknemers, bedoeld in het eerste lid, die een functie vervullen die door het bevoegd gezag op grond van de Regeling aanwijzing administratief-technische functies (Stcrt. XX, 2000) is aangewezen als functie waaraan het deelnemerschap in het specifiek deel is verbonden, voor zolang de periode van deelneming niet meer dan 25 jaren bedraagt en uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. 3. De totale periode van deelneming, bedoeld in het tweede lid kan ook ingeval van onderbreking of herintreden in de politiefunctie niet meer bedragen dan 25 jaren. 4. Bij het bepalen van de 25 jaren, bedoeld in het tweede en het derde lid, worden eerst de garantiejaren, bedoeld in de artikelen 7 en 8, van de afup-garantieregeling in beschouwing genomen. 5. In afwijking van het eerste en het tweede lid worden niet als deelnemers aangemerkt de werknemers die behoren tot de in artikel 88, eerste lid van het Barp genoemde ambtenaren. Toelichting artikel B.3
eerste lid Deelname in het algemeen deel van de afup-regeling is verplicht voor alle werknemers werkzaam bij een werkgever in de sector politie waarop de afup-regeling van toepassing is. Deelneming Aangezien de afup-regeling een aanvulling is op de reguliere fpu-regeling, Artikel B.3 is deelname in de afup-regeling alleen 1. Deelnemers in het algemeen deel mogelijk indien sprake is van deelnazijn de werknemers, bedoeld in artikel me in de fpu-regeling. Voor wat 2.3 van het pensioenreglement voor betreft de omschrijving van het begrip zover werkzaam bij een werkgever, werknemer wordt dan ook verwezen bedoeld in artikel B.2 en wel uiterlijk naar artikel 2.3 van het pensioenretot de eerste dag van de maand volglement. In dit artikel is bepaald dat gend op die waarin zij de leeftijd van als werknemer worden aangemerkt 65 jaar hebben bereikt. a. de overheidswerknemers, bedoeld in artikel 2 van de WPA;
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
3
(dit zijn de werknemers die in dienst zijn van ‘B1, B2, en B3-instellingen’) b. de werknemers die bij een vrijwillig tot ABP toegetreden privaatrechtelijk rechtspersoon arbeid in een dienstverhouding verrichten, met uitzondering van de personen of groepen van personen die door het bestuur zijn uitgezonderd.
van het afup-pensioen. Premie kan slechts verschuldigd zijn voor tijd vanaf 1 januari 2001. Er dient premie te worden betaald voor de deelnemers in de afup-regeling over opbouw en basis algemeen en opbouw en basis specifiek.
sief voor de sector politie vandaar dat het bestuur niet eerder overgaat tot het vaststellen van het premiepercentage dan nadat de sectorale commissie politie is gehoord.
Premiegrondslag afup-pensioen
tweede lid Alleen de werknemers die een ‘executieve’ functie vervullen bouwen op voor het specifiek deel van het afuppensioen. Voor de exacte omschrijving van de categorieën van werknemers die in aanmerking komen voor opbouw van het specifiek deel is verwezen naar de relevante bepalingen in het Barp en de Regeling aanwijzing administratief-technische functies.
Artikel C.2 De premiegrondslag voor het algemeen deel en het specifiek deel is het in artikel 3.1 van het pensioenreglement bedoelde inkomen in de politiefunctie.
Artikel C.4 De werkgever kan een deel van de voor het algemeen deel verschuldigde pensioenpremie, bedoeld in artikel C.3, eerste lid verhalen op de deelnemer.
derde lid De periode vóór onderbreking en de periode vóór uittreden worden niet afzonderlijk getoetst aan de 25 jaren termijn. Bij voortzetting en bij herintreden vindt doortelling plaats van het aantal jaren dat daarvoor al in een ‘executieve’ functie was doorgebracht. vierde lid Bij het bepalen van de 25 jaren in ‘executieve’ dienst doorgebracht wordt uitgegaan van de garantiejaren en worden vervolgens de opbouwjaren betrokken. vijfde lid De werknemers die behoren tot de in artikel 88, het eerste lid van het Barp genoemde ambtenaren vallen niet onder de werkingssfeer van de afupregeling. Op deze categorie is de Regeling bijzondere ontslaguitkering politie van toepassing. C. Pensioenpremies Premieplicht afup-pensioen Artikel C.1 De werkgever is pensioenpremie voor het algemeen deel en het specifiek deel verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde deelnemer, bedoeld in artikel B.3. Toelichting artikel C.1 Volgens dit artikel is sprake van premieplicht van de werkgever voor het algemeen deel en het specifiek deel
Toelichting artikel C.2 Voor wat betreft de te hanteren premiegrondslag is aansluiting gezocht bij de fpu-regeling. Uitgegaan wordt van het jaarinkomen uit de politiefunctie dat op grond van artikel 3.1 van het pensioenreglement wordt vastgesteld.
Verhaal van pensioenpremie
Toelichting artikel C.4 De premieverdeling tussen werkgever en werknemer is onderdeel van de door sociale partners in de sector politie op 12 maart 1999 gemaakte afspraken. De verhaalsmogelijkheid van de werkgever op de werknemer is beperkt tot het algemeen deel. Verdere uitwerking vindt plaats in het Besluit bezoldiging politie en niet in onderhavig reglement.
Pensioenpremies afup-pensioen D. Pensioengeldige tijd afup-pensioen Artikel C.3 1. De pensioenpremie voor het algemeen deel en het specifiek deel bedraagt het in het volgende lid bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel C.2. 2. De hoogte van het pensioenpremiepercentage voor het algemeen deel en het specifiek deel wordt door het bestuur, gehoord de sectorale commissie politie en gehoord de actuarieel adviseur, vastgesteld, volgens de methodiek, beschreven in de door het bestuur vastgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 3, vierde lid van de statuten. 3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende een periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met die deeltijdfactor.
Pensioengeldige tijd Artikel D.1 1. Als pensioengeldige tijd komt in aanmerking de tijd vanaf 1 januari 2001 doorgebracht als deelnemer. 2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd. Toelichting artikel D.1 eerste lid Voor afup-pensioen kan slechts in aanmerking worden genomen tijd vanaf 1 januari 2001 als deelnemer in deze regeling doorgebracht doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Toelichting artikel C.3 eerste lid Het vast te stellen premiepercentage betreft de premie die voor opbouw en basis algemeen en voor opbouw en basis specifiek door de werkgever aan ABP is verschuldigd. tweede lid De afup-regeling is een regeling exclu-
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
tweede lid Is afup-pensioen in deeltijd opgebouwd dan telt die tijd mee naar rato van de omvang van de betrekking. Pensioengeldige tijd is derhalve kalendertijd x deeltijdfactor. Waarbij wordt opgemerkt dat kalendertijd niet alleen een volledig kalenderjaar (van 1-1 tot 1-1) betreft.
4
E. Afup-pensioen
van de artikelen 5.5 en 5.6 van het pensioenreglement. Recht op afup-pensioen 2. Het algemeen deel bedraagt jaarlijks de som van opbouw algemeen en Artikel E.1 basis algemeen waarbij: De deelnemer die recht heeft op flexi- a. opbouw algemeen het bedrag is dat bel pensioen heeft recht op afup-pen- resulteert uit de vermenigvuldiging sioen met ingang van het tijdstip van van 0,714 procent van de pensioeningang van het flexibel pensioen. grondslag met de pensioengeldige tijd, doorgebracht als deelnemer, bedoeld Toelichting artikel E.1 in artikel B.3, eerste lid; en De afup-regeling is een aanvulling op b. basis algemeen het bedrag is dat de fpu-regeling. Om in aanmerking te resulteert uit de vermenigvuldiging komen voor een afup-pensioen moet van 0,500 procent van de franchise er daarom recht bestaan op een flexi- met de pensioengeldige tijd, doorgebel pensioen. Afup-pensioen moet op bracht als deelnemer, bedoeld in artidezelfde dag ingaan als flexibel penkel B.3, eerste lid. sioen. 3. Het specifiek deel bedraagt jaarlijks de som van opbouw specifiek en Berekeningsgrondslag basis specifiek waarbij: a. opbouw specifiek het bedrag is dat Artikel E.2 resulteert uit de vermenigvuldiging 1.Voor de vaststelling van het afupvan 1,006 procent van de pensioenpensioen geldt als berekeningsgrondgrondslag met de pensioengeldige tijd slag, de berekeningsgrondslag die is doorgebracht als deelnemer, bedoeld vastgesteld voor het jaar voorafgaan- in artikel B3, tweede lid; en de aan het jaar waarin de vervroegde b. basis specifiek het bedrag is dat uittreding uit de politiefunctie heeft resulteert uit de vermenigvuldiging plaatsgevonden. van 0,971 procent van de franchise 2. Voor de deelnemer die meerdere met de pensioengeldige tijd doorgefuncties in de sector politie vervult en bracht als deelnemer, bedoeld in artibij het bereiken van de leeftijd van 55 kel B.3, tweede lid. jaar of daarna geheel of gedeeltelijk 4. Indien het volgens het eerste en het vervroegd uittreedt uit één of meer tweede lid berekende algemeen deel functies wordt voor het berekenen wordt toegekend met ingang van een van het afup-pensioen uitgegaan van datum, die is gelegen vóór of na het de met inachtneming van het bepaal- tijdstip waarop de deelnemer de leefde in het eerste lid vastgestelde beretijd van 61 jaar bereikt, dan wordt keningsgrondslag in de geheel of het afup-pensioen actuarieel verlaagd gedeeltelijk beëindigde politiefunctie. of verhoogd met toepassing van de in bijlage b van het onderhavige regleToelichting artikel E.2 ment weergegeven tabel. 5. Indien het volgens het eerste en het eerste lid derde lid berekende specifiek deel In dit artikel wordt geregeld welke wordt toegekend met ingang van een berekeningsgrondslag voor de vastdatum, die is gelegen vóór of na het stelling van het afup-pensioen in aan- tijdstip waarop de deelnemer de leefmerking wordt genomen. tijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wordt het afup-pensioen actuarieel tweede lid verlaagd of verhoogd met toepassing Indien een deelnemer meerdere funcvan de in bijlage c van het onderhavities in de sector politie vervult en uit ge reglement weergegeven tabel. een of meer van die functies geheel of 6. In geval van gedeeltelijke vervroeggedeeltelijk vervroegd uittreedt wordt de uittreding wordt het met toepasde berekeningsgrondslag gehanteerd sing van de voorgaande leden bereuit de dienstverhouding van uittreden. kende afup-pensioen evenredig aan de mate van uittreding aangepast. Pensioenberekening Toelichting artikel E.3 Artikel E.3 1. Het afup-pensioen wordt berekend eerste lid over de pensioengeldige tijd, bedoeld Het afup-pensioen wordt berekend in artikel D.1 en met inachtneming aan de hand van de pensioengeldige
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
tijd ingevolge artikel D.1, daarbij rekening houdend met het bepaalde in het pensioenreglement inzake verlof en omrekening van pensioengeldige tijd in geval van onderbreking van deelneming en omrekening bij een 25% of 5% knip. tweede lid Het algemeen deel is samengesteld uit opbouw algemeen en basis algemeen. De in dit artikellid vermelde componenten en factoren maken het mogelijk invulling te geven aan het bepaalde in artikel A.3, tweede lid . derde lid Het specifiek deel is samengesteld uit opbouw specifiek en basis specifiek . Op basis van de componenten en factoren in dit artikellid genoemd wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel A.3, vierde lid. vierde en vijfde lid De omrekening bij eerder of later uittreden dan op de eerste van de maand volgend op de 61-jarige, respectievelijk de 60-jarige leeftijd vindt plaats aan de hand van de tabel neergelegd in bijlage g van het pensioenreglement. F. Indexatie Artikel F.1 1. De berekeningsgrondslag van een ingegaan afup-pensioen wordt aangepast conform het percentage dat resulteert uit de toepassing van het bepaalde in artikel 12.1 van het pensioenreglement tenzij de financiële positie van het fonds zich dwingend tegen die aanpassing verzet. 2. Alvorens tot het achterwege laten van de in het eerste lid bedoelde aanpassing te besluiten stelt het bestuur, gehoord de sectorale commissie politie, de externe actuaris in de gelegenheid over het voornemen daartoe binnen twee maanden te adviseren. G. Slotbepaling Artikel G.1 Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2001. Bijlage a, behorende bij artikel A.2 van het Afup-opbouwreglement. Bepalingen van het pensioenreglement
5
die van overeenkomstige toepassing zijn op de afup-regeling: 1. hoofdstuk 2. Werkingssfeer, deelneming en aanspraken: artikel 2.5 vermindering en beperking van aanspraken. Vermindering van aanspraken op afup-pensioen vindt plaats om reden als genoemd in het eerste en derde lid van dit artikel. 2. hoofdstuk 4. Pensioenpremie: artikel 4.7 premiebetaling; 3. hoofdstuk 5a. Flexibel pensioen: artikel 5a.5: samenvoegen in geval van meerdere flexibele pensioenen is van overeenkomstige toepassing in geval sprake is van meerdere politiefuncties. artikel 5a.6: vermindering flexibel pensioen bij pensioenverevening; artikel 5a.7: uitruil flexibel pensioen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen.
artikel 13.4 betaling, eerste lid. 8. hoofdstuk 14. Berichtgeving en inlichtingen: artikel 14.1 berichtgeving; artikel 14.2 inlichtingen en mededelingen. 9. hoofdstuk 15. Sanctiebepalingen: artikelen 15.4 en 15.5. 10. hoofdstuk 17. Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren: artikel 17.1 en de daarbij behorende bijlage. 11. hoofdstuk 19. Slotbepalingen: artikel 19.1: bijzondere gevallen; artikel 19.2: bestuursvoorschriften; artikel 19.3: bestuursvoorschriften; artikel 19.4: beroep en bezwaar.
4. hoofdstuk 7. Nabestaandenpensioen: artikel 7.12: overlijdensuitkering bij flexibel pensioen. 5. hoofdstuk 10. Premievrije aanspraken: artikel 10.1 premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen van de deelneming. Met inachtneming van het bepaalde in dit artikel wordt ook een premievrije aanspraak op afup-pensioen bepaald. 6. hoofdstuk 11. Waarde-overdracht/overname en uitkering ineens: artikelen 11.1 en 11.2: waarde-overdracht; artikel 11.5: afkoop van pensioen is met uitzondering van het vijfde lid van overeenkomstige toepassing. Met dien verstande dat voor toetsing aan het grensbedrag, bedoeld in het eerste lid van artikel 11.5, wordt uitgegaan van de som van de uitkering ingevolge fpu en de uitkering ingevolge afup. 7. hoofdstuk 13. Toekenning, einde en betaling pensioen: artikel 13.1: toekenning pensioen; artikel 13.3: einde pensioen en herplaatsingstoelage eerste, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing nu flexibel pensioen en afuppensioen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
6
Bijlage b, behorende bij artikel A.2 van het Afup-opbouwreglement.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
7
Bijlage c, behorende bij artikel A.2 van het Afup-opbouwreglement.
Artikel IV Deze wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.G. de Vries.
Uit: Staatscourant 22 december 2000, nr. 249 / pag. 20
8
BZK
Rectificatie Afup-opbouwreglement In het Afup-opbouwreglement, gepubliceerd in Staatscourant nr. 249 van 22 december 2000, zijn de tabellen
niet correct weergegeven. Hieronder worden ze opnieuw gepubliceerd.
Uit: Staatscourant 3 januari 2001, nr. 2 / pag. 15
1
Uit: Staatscourant 3 januari 2001, nr. 2 / pag. 15
2