7e uitbreiding Gebiedsplan overzomerende ganzen Rivierenland Midden met gebied Gelderse Poort
Opgesteld door FBE Gelderland, augustus 2013
Inhoudsopgave
pag.
Voorwoord……………………………………………………….2 I. ALGEMEEN…………… 1. Het gebied Gelderse Poort…
………………………………...3 ……………………………..3
2. Betrokken WBE’s, samenstelling initiatiefgroep en GAK……4 3. Doelstelling van het plan………..………………………… ..5 4. Streefniveau schade en populatie ….………………………….5 5. Maatregelen en oplossingen…………………………………....6 II. DE DEELPLANNEN………………………………………….8 6. WBE Circul van de Ooij en Millingen ……………………….8 7. WBE Rijnwaarden……………………………..…..………......11 8. WBE Bevermeer………………………………………………14 9. WBE Gendringen-Bergh………………….…………………...17 III. GEZAMENLIJKE CONCLUSIES……………………….....20 10. Naar populatiebeheer………………………………………….20 11. Mogelijke maatregelen om de doelstellingen te verwezenlijken.20 12. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer………………………22 13. Iets over afzet…………………………………………………23 14. Uitwerking gebiedsgerichte benadering………………………23 15. Werkplan en monitoring .………………………….................24
Voorwoord
De faunabeheereenheid Rivierenland heeft op 2 juli 2008 het Gebiedsplan beheer overzomerende ganzen Rivierenland midden (verder: Gebiedsplan) vastgesteld. Dit meerjarig plan werd opgesteld in samenwerking met alle betrokkenen in het gebied, inclusief de natuurbeherende organisaties. Op 13 maart 2009 werd het plan geactualiseerd en op 30 maart 2009 werd dit plan door Gedeputeerde Staten goedgekeurd onder zaaknummer 2006-002114. Aan de 4 betrokken wildbeheereenheden (te weten Nederbetuwe, Middenbetuwe, Maas en Waal West en Wijchen en Waal met een gezamenlijk oppervlak van meer dan 52.000 hectare) werd een aanvullende ontheffing verleend om in het kader van schadebestrijding door overzomerende grauwe ganzen populatiebeheer toe te passen. Het plan werd bij de indiening van het Faunabeheerplan Rivierenland 2009-2014 toegevoegd en in de besluitvorming betrokken. Gedeputeerde Staten (verder G.S.) merkte bij de overwegingen op: “populatiereductie buiten percelen met schade aan landbouwgewassen is mogelijk door gebiedsplannen op te stellen welke onze goedkeuring behoeven”. Het huidige vigerend faunabeheerplan voorziet dan ook in de mogelijkheid om dit soort projecten uit te werken. Inmiddels werd het Gebiedsplan uitgebreid met de WBE Overbetuwe Oost, de Stichting Samenwerkende WBE’s Nijmegen, de WBE Bommelerwaard, de WBE Tielerwaard West, de WBE Groot Buren en de WBE Tielerwaard Oost. Vervolgens hebben 4 WBE’s, te weten Circul van de Ooij en Millingen, Rijnwaarden, Bevermeer en Gendringen-Bergh, samenwerkende onder de naam “Gelderse Poort”, besloten bij het bestaande Gebiedsplan aan te sluiten. Na goedkeuring zal dat derhalve de zevende (en voorlopig laatste) uitbreiding van het Gebiedsplan zijn. In december 2012 is het landelijke G7 akkoord tot stand gekomen, waarbij de 12 provincies zich hebben aangesloten. Sindsdien spreekt men over het G19 akkoord. Dit ganzenakkoord gaat uit van het beheer van overzomerende ganzen teneinde de schade terug te brengen tot het niveau van 2005. De 4 WBE’s in de Gelderse Poort willen hieraan een bijdrage leveren. Werd in het verleden bij het opstellen van de beheerplannen van overzomerende grauwe ganzen een direct verband gelegd tussen de hoeveelheid ganzen en de schade in een bepaald gebied, waarbij gezocht werd naar een schadeniveau dat de agrariërs ter plaatse acceptabel vonden, door het G19 akkoord is dit niet meer noodzakelijk, immers de schade van 2005 en de bijbehorende stand zijn in grote lijnen als richtsnoer bepaald. Op basis van dit akkoord is een Ganzenafstemmingskader Gelderland (verder: GAK) opgericht, hetgeen heeft geleid tot een aangepaste procedure in het tot stand brengen van dit plan: de WBE’s bereiden het voor en leggen het via de FBE in concept voor aan het GAK, waarin immers alle betrokken partijen zijn vertegenwoordigd. De noodzakelijk geachte maatregelen worden voorgedragen aan het FBE-bestuur, dat het plan op zijn beurt na goedkeuring ter besluitvorming aan Gedeputeerde Staten aanbiedt. Voor de onderbouwing in algemene zin verwijzen wij gaarne naar het eerder genoemde Gebiedsplan. De voor deze uitbreiding van het gebiedsplan noodzakelijke specifieke gegevens zijn door de WBE’s aangeleverd. Een bijzonder woord van dank aan de initiatiefnemende WBE’s is op haar plaats. Mede dankzij deze waardevolle inbreng vanuit de praktijk is de aanzet gegeven tot een onderbouwd advies m.b.t. zomerganzen in het gebied Gelderse Poort. Mr Th.W.M. Salet, augustus 2013 -2-
I. ALGEMEEN 1.Het gebied Gelderse Poort De huidige Gebiedsplannen omvatten momenteel de regio’s Rivierenland Midden (bruto 116.000 ha, netto 79.000 ha) en IJsselwaarden ( bruto 92.148, netto 68.255) en hebben een gezamenlijke oppervlakte van ruim 208.000 ha. Voor deze regio’s is specifiek gekozen omdat ze zich bevinden binnen het gebied waar zich veel overzomerende ganzen bevinden en die daar veel schade veroorzaken. Aan deze regio’s wordt met dit stuk de regio Gelderse Poort toegevoegd, hetgeen een uitbreiding met bruto bijna 38.000 ha (en netto 27.858 ha betekent. Na de uitbreiding omvat het gebied bruto meer dan 246.000 ha. Na aftrek van de bebouwing 175.000 ha.
In het gebied zijn langs de rivieren een aantal grote natuurgebieden gesitueerd die door de verruiging een paradijs vormen voor overzomerende ganzen om er te broeden en in de ruitijd bescherming te genieten door de nabijheid van deze grote rivieren. In 2013 werd op 20 juli een zomertelling gehouden. Daarbij is gebleken dat na de ruitijd, hoewel de ganzen, ook de jonge, goed kunnen vliegen, zij zich in grote groepen – vaak van meerdere honderden bij elkaar – op korte afstand van elkaar blijven ophouden bij de grote rivieren. Hierdoor zijn ze nauwelijks “aan de veren te komen” en te beheren. Zodra het geschikte voedsel elders begint te rijpen, worden deze voedselbronnen in zeer grote getale bezocht. Zo kan het gebeuren dat in de WBE Bevermeer bij de voorjaars- en zomertelling weinig ganzen aanwezig blijken te zijn, maar dat ze vanuit de grote natuurgebieden, die binnen een straal van 15 km liggen, komen fourageren en ter plaatse grote schade veroorzaken. De initiatiefnemers zien het landelijke G19 akkoord dan ook als een noodzakelijke aanvulling op de in de provincie Gelderland bestaande gebiedsplannen en willen daar ook aan meewerken.
-3-
2 Betrokken WBE’s, samenstelling initiatiefgroep en GAK Initiatiefnemers. WBE Circul van de Ooij en Millingen
Roelof de Vreeze Jeroen ten Westenend Jan Derksen ondersteund door: Han Ermers, jachthouder en agrariër WBE Rijnwaarden Sander Goris Gerwen Pelgrum WBE Bevermeer Jan Peters Gerard Stoltenborg ondersteund door de agrariërs: M.Hakvoort, W.Peters en J.Reinders WBE Gendringen-Bergh Gerard Evers ondersteund door de agrariërs: J. van Niersen en M. Giessen
Ganzenafstemmingskader Gelderland: FBE-Gelderland FBE-Gelderland Provincie Gelderland Provincie Gelderland Gelders Landschap Federatie Particulier Grondbezit LTO Natuurmonumenten Agr. part. Natuur- landschapsbeheer (NPO) Staatsbosbeheer Vogelbescherming NMV NOJG-Gelderland NOJG-Gelderland KNJV-gewest Veluwe (WBE's) KNJV-gewest Rivierenland (WBE's) KNJV- gewest Oost Gelderland (WBE's)
Theo Salet Teun Achterkamp Frank van Belle Petra Augustijn Wim Geraedts Werner de Wilde Dirk Dekker Willem Hellevoort Jos Roemaat Jaap Rouwenhorst Joachim van der Valk Marion Logtenberg Hans Noach Piet v. Bentum Daan Jacobs Wim Westhoff Henk Emmerzaal Hans van Aanholt Rien van der Vlies
-4-
voorzitter GAK secretaris deelnemer deelnemer/agendalid agendalid deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer deelnemer
3. Doelstelling van het plan. De doelstelling van het plan is om belangrijke schade aan landbouwgewassen en aan de overige flora en fauna te voorkomen door populatiebeheer van overzomerende ganzen in het gebied Gelderse Poort te gaan uitvoeren. Aangezien in de achterliggende jaren is gebleken dat met de huidige ontheffingen de geformuleerde beleidsdoelstellingen m.b.t. schade aan de landbouw niet (voldoende) werden bereikt, doen de betrokken WBE´s – conform het vigerende Faunabeheerplan - aan de FBE aanvullende voorstellen voor een ruimere ontheffing. Deze voorstellen zijn ook in lijn met het G 19 akkoord. De initiatiefnemers stellen voor om de aantallen overzomerende grauwe ganzen significant te verlagen tot een aanvaardbaar schadeniveau, rekening houdend met een aanwas van 20% per jaar. Het plan is beperkt tot de soort Grauwe Gans, omdat deze van oorsprong een Nederlandse broedvogel is, die weliswaar in de loop van de vorige eeuw was uitgestorven, maar in de zeventiger jaren is geherintroduceerd. De andere soorten overzomerende ganzen zijn geen oorspronkelijke broedsoorten, maar doen de soort Grauwe Gans wel voedselconcurrentie aan en veroorzaken ook schade en overlast. In het kader van het G19 akkoord komen deze soorten in een later stadium ook aan de beurt, waarbij voor de brandgans door de G 19 een aparte aanpak is voorgesteld. 4. Streefniveau schade en populatie Zoals eerder opgemerkt hebben de provincies in december 2012 met de G 7 een akkoord gesloten over de uitvoering van een nieuwe aanpak voor de ganzen. Het akkoord gaat in hoofdlijn uit van rust voor winterganzen en het terugdringen van schade door zomerganzen tot het niveau van de uitgekeerde schade in 2005. Dit betekent in grote lijnen dat ook de stand van de overzomerende ganzen naar dat bij die schade horende niveau dient te worden teruggebracht. Voor het gebied van de 4 WBE’s in de Gelderse Poort was de getaxeerde schade (is in dat jaar ook nagenoeg uitgekeerd) door de grauwe gans € 45.839,- bij een stand van 2875 grauwe ganzen. Voslamber geeft in het rapport “Aantal broedende ganzen in de provincie Gelderland in 2005” aan dat er in de Gelderse Poort 1317 broedparen van de grauwe gans aanwezig zijn. Conform een rapport van Van der Jeugd uit 2006 betekent dit circa 5268 individuen, hiervan verbleven er 1445 in de WBE Overbetuwe Oost en een deel van de Liemers. Bij het opstellen van dit plan zal het aantal van 3823 als uitgangspunt dienen, hoewel de voorjaarstelling van de 4 betrokken WBE’s in 2006 lager uitkwam, namelijk 3353 grauwe ganzen.
-5-
5.Maatregelen en oplossingen In de Gelderse Poort was de stand van de grauwe gans in 2012 bij de voorjaarstelling 5615,waarbij de grote natuurgebieden niet (konden) geteld worden. Bij de zomertelling 2013 werden in deze natuurgebieden 5198 grauwe ganzen geteld. Dit getal houden wij bij het opstellen van de plannen aan. De getaxeerde schade in 2012 was met € 60.399,- aan de lage kant mede vanwege het gunstige weer. Daarentegen was de schade in het jaar 2011 met € 107.146,- hoog, ook mede veroorzaakt door het weer: in 2011 is er veel graan door storm en regen gelegerd, waar de ganzen massaal op trokken. De normale jaarlijkse schade zal ergens hier tussen in liggen. Het doet echter aan de doelstelling om terug te gaan naar het niveau van 2005 niets af. De doelstelling zal zijn om in 5 jaren de hoeveelheid grauwe ganzen terug te brengen naar een acceptabel niveau, rekening houdend met 20% reproductie. Daartoe is een verhoging van het gemiddelde afschot in de jaren 2010 t/m/ 2012, zijnde 2290, noodzakelijk. In de eerste jaren zal de reductie hoger dienen te zijn om de populatie te stabiliseren en terug te dringen. Als Gedeputeerde Staten dit gebiedsplan goedkeuren zou het verloop conform onderstaande populatie regulatietabel kunnen verlopen, waarbij het restant van het zomerseizoen 2013 als aanloop voor 2014 kan worden gezien. Populatie regulatietabel. ___________________________________________________________________________ Kalenderjaar 2005 2011 2012 2013vj 2013zo 2014 2015 2016 2017 2018 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Getelde populatie 3.823 1) 5.4732) 6.805 2) 6.000 2) 6.0452) 8.833 7800 6660 5392 4470 + in Natuurgebieden 2.9723) 3.581 3) 4.314 3) 5.198 Aanwas 4) 1.689 2.077 2.063 1.767 1560 1332 1078 894 Reductie 5) 2.685 2.131 2.400 Noodzakelijke reductie 6) 2800 2700 2600 2000 2000 Berekende populatie volgend jaar 7.449 10.332 8.833 7800 6660 5392 4470 3364 Doelstand 3823 ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------1) Berekende populatie uit rapport “Äantal broedende ganzen in Gelderland in 2005” 2) Getelde populatie door de Wildbeheereenheden 3) Teruggerekende aantallen op basis van de door SOVON aangegeven gemiddelde groei van 20% 4) Uitgerekend op basis groei van 20% 5) Reductie op basis van de huidige ontheffing verleend aan de Faunabeheereenheid. 6) Benodigde regulatie voor het bereiken van de doelstand in 2018
-6-
In de volgende deelplannen zal een en ander verder worden uitgewerkt en het aantal van de reductie in 2014 worden verdeeld over de 4 betrokken WBE’s conform onderstaand overzicht. WBE Circul v.d.Ooij en Millingen Rijnwaarden Bevermeer Gendringen-Bergh Totaal
2010 619 980 106 302 ----2007
2011 633 1415 287 350 -----2685
2012 gemiddeld 539 600 1049 1150 329 240 214 300 ------ ----2131 2290
2014 750 1400 300 350 -----2800
Mede omdat enerzijds door weersomstandigheden en wisselende teeltculturen en anderzijds door verplaatsingen van grote groepen ganzen, de reductiemogelijkheden per gebied van jaar tot jaar sterk kunnen verschillen is het noodzakelijk om per jaar d.m.v. het werkplan (en soms zelfs binnen een zomerseizoen) de aantallen te kunnen bijstellen.
-7-
II. DE DEELPLANNEN 6. WBE Circul van de Ooij en Millingen 6.1 Ligging gebied
Het gebied is begrensd in het noorden door de rivieren Waal en Rijn, in het zuid-oosten door de grens met Duitsland en in het zuid-westen door de bebouwde kom van de stad Nijmegen. 6.2 Geregistreerd grondgebruik Het WBE-gebied is vanwege het feit dat op ruim 40 % van de oppervlakte maïs, grassen en granen worden geteeld, zéér aantrekkelijk voor overzomerende ganzen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verdeling in het grondgebruik. Totaal werkgebied
Oppervlak ha
Oppervlak %
Oppervlakte weiland Oppervlakte akkerland Oppervlakte bos/natuur Oppervlakte nieuwe natuur Oppervlakte water (exclusief rivieren) Oppervlakte bebouwing Oppervlakte totaal
1400 530 1200
30 11 25
1600 4730 ha
34 100 %
-
8–
Van de oppervlakte akkerland is circa 60 ha intensieve groenteteelt, die bijzonder gevoelig is voor schade. Bovendien zijn in het gebied veel uiterwaarden aanwezig. De overzomerende ganzen hebben hierdoor naast een ruim voedselaanbod ook voldoende ruigelegenheid binnen bereik. Het gebied leent zich dan ook zeer goed voor een sterke ontwikkeling van de ganzenpopulatie. 6.3 Specifieke gegevens Als aanvulling op de hiervoor verstrekte gegevens worden hieronder de specifieke gegevens van de WBE Circul van de Ooij en Millingen in beeld gebracht. Achtereenvolgens zijn dat: 6.3a. De ontwikkeling van de populatie overzomerende grauwe ganzen en het schadeverloop zoals dat bekend is uit cijfers van het faunafonds over de jaren 2005, 2007 en 2010 t/m 2012 (2013 is nog niet bekend). 6.3b. Uitbreiding van de mogelijkheden noodzakelijk. 6.3b. De te verwachten ontwikkeling in de nabije toekomst indien Gedeputeerde Staten de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren. 6.3a Omvang populatie en schade
Voorjaarstelling 1)
2005 1100
2007 1632
2010
+ in natuurgebieden 2) Aanwas
3)
Afschot Berekende populatie Schade door gr.ganzen, in de zomerperiode 1) 2) 3) 4)
€ 22.982
2011 1406
2012 1500
2013zo 1400
1170
1409
1698
326
p.m.
515
582
p.m.
674
619
633
539
750 4)
1284
.
2458
2952
€ 15.687
€ 25.268
€ 59.390 € 33.218
In 2005 inclusief natuurgebieden, daarna zijn de natuurgebieden tot 2013 niet geteld In 2013 in de zomer geteld en vervolgens teruggerekend Uitgerekend op basis groei van 20% Benodigde regulatie in 2014 voor het bereiken van de doelstand in 2018. (zie pag 7.Maatregelen en oplossingen)
Uit de voorgaande tabel blijkt dat ondanks alle geleverde inspanningen door grondgebruikers en jagers er in het gebied toch nog belangrijke schade aan gewassen door grauwe ganzen is aangericht in de jaren 2010-2012. In deze jaren is totaal voor € 117.876 schade getaxeerd die door overzomerende grauwe ganzen werd aangericht. Ook blijkt het rendement van de ontheffing voor alleen schadebestrijding onvoldoende om de stand te reguleren. Uitbreiding van de mogelijkheden zal derhalve noodzakelijk zijn. (Zie ook paragraaf 10.) -9-
6.3b Uitbreiding van de mogelijkheden noodzakelijk De doelstelling van het provinciale faunabeleid, te weten het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen met behulp van de huidige vigerende ontheffing (schadebestrijding op of in de onmiddellijke omgeving van het schadeperceel) heeft in het gebied van de WBE Circul van de Ooij en Millingen onvoldoende resultaat opgeleverd, ondanks de vele geleverde inspanningen daartoe. De huidige vigerende ontheffing biedt derhalve onvoldoende mogelijkheden om de populatie te kunnen reduceren tot het schadeniveau van 2005 en de daarbij horende gewenste stand, zoals in het G19 akkoord is afgesproken. De benodigde reductie dient derhalve groter te zijn dan het gemiddelde van de laatste jaren, zijnde 600. De tabel op bladzijde 7 geeft aan dat de reductie met 20% dient te worden verhoogd tot 750 om in 5 jaar de gestelde doelen te kunnen bereiken. 6.3c Ontwikkeling bij toegestaan populatiebeheer Indien Gedeputeerde Staten de mogelijkheden van de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren zouden de jagers gedurende een aantal jaren extra veel ganzen kunnen schieten, voor zover mogelijk ondersteund door jachttechnische hulpmiddelen, hetgeen ook weidelijk schieten bevordert. De doelstelling daarbij zal voor het gebied van de WBE Circul van de Ooij en Millingen zijn om in het zomerseizoen 2014 circa 750 stuks overzomerende grauwe ganzen af te schieten. Het juiste aantal zal via een jaarlijks op te stellen werkplan tussen de 4 betrokken WBE’s worden verdeeld. 6.4 Knelpunten Ondanks het feit dat er in het gebied belangrijke natuurgebieden (o.a. Millingse Waard, Kekerdomse Waard en Groenlanden) zijn gelegen, zijn er vooralsnog voor de uitvoering van bovenomschreven maatwerk door de WBE Circul van de Ooij en Millingen geen knelpunten voorzien.
- 10 -
7. WBE Rijnwaarden 7.1 Ligging gebied
Het gebied is aan de zuid-westzijde begrensd door de rivier de Rijn, in het noorden door de WBE De Liemers en in het oosten door de WBE Gendringen-Bergh. 7.2 Geregistreerd grondgebruik Het WBE-gebied is vanwege het feit dat op bijna 80 % van de oppervlakte maïs, grassen en granen worden geteeld, zéér aantrekkelijk voor overzomerende ganzen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verdeling in het grondgebruik. Totaal werkgebied
Oppervlak ha
Oppervlakte weiland Oppervlakte akkerland Oppervlakte bos/natuur Oppervlakte nieuwe natuur Oppervlakte water (exclusief rivieren) Oppervlakte bebouwing Oppervlakte totaal
2910 1940 570 275 130 375 6.200 ha
Oppervlak % 46,9 31,3 9,2 4,5 2,1 6 100 %
Ruim 75 % van het werkgebied voorziet in de voedselbehoefte van de aanwezige ganzen. Daarnaast zijn veel uiterwaarden in het gebied aanwezig. De overzomerende ganzen hebben hierdoor naast een ruim voedselaanbod ook voldoende ruigelegenheid binnen bereik. - 11 -
In de uiterwaarden is ook veel rust en broedgelegenheid. Het gebied leent zich dan ook zeer goed voor een sterke ontwikkeling van de ganzenpopulatie. Duidelijk is dat het voedselaanbod en de broedgelegenheid binnen het betreffende gebied de ontwikkeling van de ganzenpopulatie sterk bevorderen.
7.3 Specifieke gegevens Als aanvulling op de hiervoor verstrekte gegevens worden hieronder de specifieke gegevens van het gebied Rijnwaarden in beeld gebracht. Achtereenvolgens zijn dat: 7.3a. De huidige omvang van de populatie overzomerende grauwe ganzen met die in het verleden en het schadeverloop zoals dat bekend is uit cijfers van het faunafonds over de jaren 2005 en 2009 t/m 2012 (2013 is nog niet bekend). 7.3b. Uitbreiding van de mogelijkheden noodzakelijk 7.3c. De te verwachten ontwikkeling in de nabije toekomst indien Gedeputeerde Staten de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren. 7.3a Omvang populatie en schade 2011 2848
2012 3000
2013zo 3500
2280
2750
3500
562
1025
1150
p.m.
Afschot
980
1415
1049
1400 4)
Berekende populatie
2392
4738
5851
Voorjaarstelling
1)
2005 850
2006 1020
2010 2810
+ natuurgebieden 2) Aanwas 3)
Schade door gr.ganzen 1) 2) 3) 4)
€ 20.277
€ 45.726
€ 33.123
€ 38.557 € 17.950
In 2005 inclusief natuurgebieden, daarna zijn de natuurgebieden door de WBE tot 2013 niet geteld In 2013 in de zomer geteld en vervolgens teruggerekend Uitgerekend op basis groei van 20% Benodigde regulatie in 2014 voor het bereiken van de doelstand in 2018 (zie pag.7.Maatregelen en oplossingen)
Uit de voorgaande tabel blijkt dat ondanks alle geleverde inspanningen door grondgebruikers en jagers er in het gebied toch nog belangrijke schade aan gewassen door grauwe ganzen is aangericht in de jaren 2010-2012. In deze jaren is totaal voor € 89.630 schade getaxeerd die door overzomerende grauwe ganzen werd aangericht. Ook blijkt het rendement van de ontheffing voor alleen schadebestrijding onvoldoende om de stand te reguleren. Uitbreiding van de mogelijkheden zal derhalve noodzakelijk zijn. (Zie ook paragraaf 10.)
- 12 -
7.3b Aanvullend beleid noodzakelijk De doelstelling van het provinciale faunabeleid, te weten het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen met behulp van de huidige vigerende ontheffing (schadebestrijding op of in de onmiddellijke omgeving van het schadeperceel) heeft in het gebied van de WBE Rijnwaarden onvoldoende resultaat opgeleverd, ondanks de vele geleverde inspanningen daartoe. Het afschot van de laatste 3 jaren van tussen de 980 en 1415 dieren is ontoereikend gebleken om de voorjaarsstanden te verlagen. De huidige vigerende ontheffing biedt derhalve zeker onvoldoende mogelijkheden om de populatie te kunnen reduceren tot het schadeniveau van 2005 en de daarbij horende gewenste stand, zoals in het G19 akkoord is afgesproken. De benodigde reductie dient derhalve groter te zijn dan het gemiddelde van de laatste jaren, zijnde 1150. De tabel op bladzijde 7 geeft aan dat de reductie met circa 20% dient te worden verhoogd tot 1400 om in 5 jaar de gestelde doelen te kunnen bereiken. 7.3c Ontwikkeling bij toegestaan populatiebeheer Indien Gedeputeerde Staten de mogelijkheden van de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren zouden de jagers gedurende een aantal jaren extra veel ganzen kunnen schieten, voor zover mogelijk ondersteund door jachttechnische hulpmiddelen, hetgeen ook weidelijk schieten bevordert. De doelstelling daarbij zal voor het gebied van de WBE Rijnwaarden zijn om per zomerseizoen het gemiddelde geschoten aantal van 1150 grauwe ganzen ruimschoots te overtreffen en in te zetten op circa 1400 stuks. Het juiste aantal zal via een jaarlijks op te stellen werkplan tussen de 4 betrokken WBE’s worden verdeeld. 7.4 Knelpunten Een belangrijk natuurgebied zijn de Rijnwaarden. Groot circa 300 ha. Eigendom van Staatsbosbeheer. Voorheen was hier de jacht verhuurd, echter recent is slechts het beheer van de ree toegestaan. Aangezien in dit gebied veel ganzen broeden dienen over het beheer met Staatsbosbeheer afspraken te worden gemaakt. Een ander gebied met veel ganzen is Velperbroek. Vooralsnog is dit gebied voor de uitvoering van bovenomschreven maatwerk door de WBE Rijnwaarden op korte termijn geen knelpunt.
- 13 -
8. WBE Bevermeer 8.1 Ligging gebied
Dit gebied ligt ingeklemd tussen de WBE’s de Liemers en Hummelo Keppel, die al over een beheersontheffing voor overzomerende grauwe ganzen beschikken en de WBE’s Rijnwaarden en Gendringen-Bergh waarvoor deze ontheffing wordt aangevraagd. 8.2 Geregistreerd grondgebruik Ondanks het feit dat binnen het WBE-gebied maar weinig grauwe ganzen broeden – daarvoor zijn in de aangrenzende WBE’s Rijnwaarden en Gendringen-Bergh (samen met de WBE Bevermeer verder: “de regio”) binnen een straal van 10 km ruimschoots gebieden aanwezig – worden de akkers en weilanden in het gebied in de late zomer en het begin van de herfst in groten getale bezocht door standganzen, die dan ook belangrijke schade veroorzaken. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verdeling in het grondgebruik. Totaal werkgebied
Oppervlak ha
Oppervlak %
Oppervlakte weiland Oppervlakte akkerland Oppervlakte bos/natuur Oppervlakte nieuwe natuur Oppervlakte water (exclusief rivieren) Oppervlakte bebouwing Oppervlakte totaal
4545 2438 491
37,9 20,3 4,1
29 4500 12.000 ha - 14 -
0,2 37,5 100 %
Bijna 60% van het werkgebied voorziet in de voedselbehoefte van de in de regio aanwezige standganzen. In de aangrenzende WBE’s zijn veel uiterwaarden aanwezig. De overzomerende ganzen hebben hierdoor naast een ruim voedselaanbod ook voldoende ruigelegenheid binnen bereik. In de uiterwaarden is ook veel rust en broedgelegenheid. De regio leent zich dan ook zeer goed voor een sterke ontwikkeling van de ganzenpopulatie. 8.3 Specifieke gegevens Als aanvulling op de hiervoor verstrekte gegevens worden hieronder de specifieke gegevens van het gebied Bevermeer in beeld gebracht. Achtereenvolgens zijn dat: 8.3a. De huidige omvang van de populatie overzomerende grauwe ganzen met die in het verleden en het schadeverloop zoals dat bekend is uit cijfers van het faunafonds over de jaren 2005 en 2009 t/m 2012 (2013 is nog niet bekend). 8.3b. Uitbreiding van de mogelijkheden noodzakelijk 8.3c. De te verwachten ontwikkeling in de nabije toekomst indien Gedeputeerde Staten de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren. 8.3a Omvang populatie en schade
Voorjaarstelling
2005 0
2007, 0
2010 10
2011 19
2012 15
Aanwas
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
106
287
329
300 2)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
€ 8617
€ 6673
€ 8617
€0
Afschot Berekende populatie Schade door gr.ganzen , € 4.832 waarvan zomerperiode 1) € 1.357
2013zo 265
€ 12.484 € 6.809 €0
€ 268
1)
Schades die gemeld zijn in de eerste week van oktober zijn toegerekend aan de zomerperiode
2)
Benodigde regulatie in 2014 voor het bereiken van de doelstand in 2018 (zie pag….Maatregelen en oplossingen)
Uit de voorgaande tabel blijkt dat ondanks alle geleverde inspanningen door grondgebruikers en jagers er in het gebied toch nog belangrijke schade aan gewassen door grauwe ganzen is aangericht in de jaren 2010-2012. In deze jaren is totaal voor € 25.966,schade getaxeerd die door grauwe ganzen werd aangericht, waarvan € 268,- door overzomeraars. Bij het beoordelen van de schade in de winter door grauwe ganzen dient te worden bedacht dat 2/3 deel van de overwinterende grauwe ganzen standganzen zijn ! Zoals eerder in het algemene deel is geconcludeerd zijn volgens de partijen binnen de G19 de schade en de voorjaarstand van 2005 de geaccepteerde streefwaarden voor het beleid in de toekomst. Wanneer de aantallen naar een hogere "gewenste stand" zouden worden teruggebracht dan zal de schade weer oplopen tot een ongewenst niveau. Hierbij dient opgemerkt te worden dat e.e.a. sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden. - 15 -
8.3b Aanvullende beleid noodzakelijk De doelstelling van het provinciale faunabeleid, te weten het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen met behulp van de huidige vigerende ontheffing (schadebestrijding op of in de onmiddellijke omgeving van het schadeperceel) heeft in het gebied van de WBE Bevermeer onvoldoende resultaat opgeleverd, ondanks de vele geleverde inspanningen daartoe. Het afschot van de laatste 3 jaren van tussen de 106 en 329 dieren is ontoereikend gebleken om de voorjaarsstanden te verlagen. Verspreid in het gebied van de WBE Bevermeer begint zich dit jaar al een eigen populatie te ontwikkelen. De huidige vigerende ontheffing biedt voor de WBE Bevermeer derhalve onvoldoende mogelijkheden om de populatie in de regio te kunnen reduceren tot het schadeniveau van 2005 en de daarbij horende gewenste stand, zoals in het G19 akkoord is afgesproken. Mede gezien de samenhang met de stand van de grauwe ganzen in de aangrenzende WBE’s is het noodzakelijk om ook aan de WBE Bevermeer een beheersontheffing voor de grauwe gans te verlenen, want alleen dan is het mogelijk het door de G 19 voorgestane beleid via maatwerk in de regio tot uitvoering te brengen. Het gebied is blijkbaar zo aantrekkelijk om te foerageren dat “aanvliegen” van elders plaats vindt. De benodigde reductie dient groter te zijn dan het oplopende afschot van de laatste jaren, zijnde resp. 106, 287 en 329 (gemiddeld 240). De tabel op bladzijde 7 geeft aan dat de gemiddelde reductie dient te worden verhoogd om in 5 jaar de gestelde doelen te kunnen bereiken. Het lijkt redelijk dat aantal voor de WBE Bevermeer in 2014 vooralsnog op 300 te stellen. 8.3c Ontwikkeling bij toegestaan populatiebeheer Indien Gedeputeerde Staten de mogelijkheden van de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren zouden de jagers gedurende een aantal jaren extra veel ganzen kunnen schieten, eventueel ondersteund door jachttechnische hulpmiddelen, hetgeen ook weidelijk schieten bevordert. De doelstelling daarbij zal voor het gebied van de WBE Bevermeer zijn om per zomerseizoen het gemiddelde afschot van de laatste jaren te overtreffen en in te zetten op circa 300 stuks. Het juiste aantal zal via een jaarlijks op te stellen werkplan tussen de 4 betrokken WBE’s worden verdeeld. 8.4 Knelpunten Vooralsnog zijn voor de uitvoering van bovenomschreven maatwerk door de WBE Bevermeer geen knelpunten voorzien.
- 16 -
9. WBE Gendringen-Bergh Voor het invullen van onderstaande gegevens is naast aangeleverde gegevens door de WBE ook gebruik gemaakt van gegevens uit het rapport “Pilotproject beheer overzomerende ganzen Azewijnse Broek”, uitgebracht door Staring Advies d.d.24-11-2009. 9.1 Ligging gebied
9.2 Geregistreerd grondgebruik Het WBE-gebied is vanwege het feit dat op ruim 80 % van de netto-oppervlakte ( dit is de oppervlakte van de WBE zonder de bebouwing) maïs, grassen en granen worden geteeld, zéér aantrekkelijk voor overzomerende ganzen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verdeling in het grondgebruik. Totaal werkgebied
Oppervlak ha
Oppervlak %
Oppervlakte weiland Oppervlakte akkerland Oppervlakte bos/natuur Oppervlakte nieuwe natuur Oppervlakte water (exclusief rivieren) Oppervlakte bebouwing Oppervlakte totaal
6000 2800 1340 88 175 4397 14.800 ha
40,5 18,9 9,1 0,6 1,2 29,7 100 %
- 17 -
Het werkgebied voorziet ruim in de voedselbehoefte van de aanwezige ganzen. Daarnaast bieden de zandwinplassen van het Azewijnse Broek voldoende ruigelegenheid met veel rust en broedgelegenheid. Het gebied leent zich dan ook zeer goed voor een sterke ontwikkeling van de ganzenpopulatie. Duidelijk is dat het voedselaanbod en de broedgelegenheid binnen het betreffende gebied de ontwikkeling van de ganzenpopulatie sterk bevorderen. 9.3 Specifieke gegevens Als aanvulling op de hiervoor verstrekte gegevens worden hieronder de specifieke gegevens van de WBE Gendringen-Bergh in beeld gebracht. Achtereenvolgens zijn dat: 9.3a. De huidige omvang van de populatie overzomerende grauwe ganzen met die in het verleden en het schadeverloop zoals dat bekend is uit cijfers van het faunafonds over de jaren 2005 en 2009 t/m 2012 (2013 is nog niet bekend). 9.3b. Uitbreiding van de mogelijkheden noodzakelijk 9.3c. De te verwachten ontwikkeling in de nabije toekomst indien Gedeputeerde Staten de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren. 9.3a Omvang populatie en schade
Voorjaarstelling
2005 925
2007, 825
2010 1621 1)
2011 1200 1)
2012 1100 1)
2013zo 880
Aanwas
185
165
p.m.
p.m.
p.m.
p.m.
Afschot
212
175
302
350
214
350 2)
Berekende populatie
898
815
1318
850
886
Schade door gr.ganzen, in de zomerperiode 2)
€ 723
€ 1163
€ 2088
€ 3848
€ 8963
1) 2) 3)
telgegevens van de zomertelling in augustus Benodigde regulatiein 2014 voor het bereiken van de doelstand in 2018 (zie pag.7.Maatregelen en oplossingen) dit betreft uitgekeerde schades
Uit de voorgaande tabel blijkt dat ondanks alle geleverde inspanningen door grondgebruikers en jagers er in het gebied toch nog belangrijke schade aan gewassen door grauwe ganzen is aangericht in de jaren 2010-2012. In deze jaren is totaal voor € 14.899,schade uitbetaald die door overzomerende grauwe ganzen werd aangericht. Zoals eerder in het algemene deel is geconcludeerd zijn volgens de partijen binnen de G19 de schade en de voorjaarstand van 2005 de geaccepteerde streefwaarden voor het beleid in de toekomst. Wanneer de aantallen naar een hogere "gewenste stand" zouden worden teruggebracht dan zal de schade weer oplopen tot een ongewenst niveau. Hierbij dient opgemerkt te worden dat e.e.a. sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden. - 18 -
9.3b Uitbreiding beheersontheffing Azewijnse Broek noodzakelijk Het huidige vigerende beleid zoals verwoord in de faunabeheerplannen 2009-2014 biedt de mogelijkheid om aanvullende gebiedsgerichte faunabeheerplannen op te stellen die verder gaan dan het bestrijden van schade op de schadepercelen zelf. De WBE Gendringen-Bergh beschikt al over een dergelijke beheersontheffing, echter alleen voor het gebied Azewijnse Broek. Deze beheersontheffing lijkt succesvol te zijn m.b.t. de voorjaarsstand binnen de WBE, echter is inmiddels in de laatste jaren vanuit Duitsland, met name vanuit het natuurgebied “De Hetter” in Netterden-Mechelen, een fourageertrek naar deze WBE op gang gekomen, zodat de schade nog verder dreigt op te lopen in plaats van te verminderen. Gezien de samenhang met de stand van de grauwe ganzen in de aangrenzende WBE’s is het noodzakelijk om tot een gezamenlijk maatwerk te komen om de grauwe gans ook in de Gelderse Poort te gaan beheren met het doel de schade te beperken tot het niveau van 2005, zoals voorgestaan door de G19. Hiervoor is nodig dat de bestaande beheersontheffing voor het Azewijnse broek wordt uitgebreid tot het gehele gebied van de WBE Gendringen-Bergh. De benodigde reductie dient groter te zijn dan het gemiddelde afschot van de laatste jaren, zijnde bijna 300. Het streefgetal dient hoger te zijn dan de “top” van het gerealiseerde afschot in 2011 omdat de grauwe ganzen nieuwe gebieden koloniseren, zoals in de aangelegde nieuwe natuur o.a. bij landgoed Engbergen en de “stapstenen” langs de Oude IJssel bij Ulft en Elten. Aangezien de WBE al gedeeltelijk over een beheersontheffing beschikt mag de verhoging van de reductie vooralsnog iets lager gesteld worden dan de ruim 20% voor de 3 andere betrokken WBE’s in de Gelderse Poort. Het lijkt redelijk dat aantal voor de WBE Gendringen-Bergh op 350 te stellen. 9.3c Ontwikkeling bij toegestaan populatiebeheer Indien Gedeputeerde Staten de mogelijkheden van de voorgestelde uitbreiding van het Gebiedsplan goedkeuren zouden de jagers gedurende een aantal jaren extra veel ganzen kunnen schieten, eventueel ondersteund door jachttechnische hulpmiddelen, hetgeen ook weidelijk schieten bevordert. De doelstelling daarbij zal voor het gebied van de WBE Gendringen-Bergh zijn om per zomerseizoen het gemiddelde afschot van de laatste jaren te overtreffen. Het plan is om in 2014 in te zetten op circa 350 stuks. Het juiste aantal zal via een jaarlijks op te stellen werkplan tussen de 4 betrokken WBE’s worden verdeeld. 9.4 Knelpunten Vooralsnog zijn voor de uitvoering van bovenomschreven maatwerk door de WBE Gendringen-Bergh geen knelpunten voorzien.
- 19 -
III. GEZAMENLIJKE CONCLUSIES 10. Naar populatiebeheer. Het huidige vigerende beleid zoals verwoord in de faunabeheerplannen 2009-2014 biedt de mogelijkheid om aanvullende gebiedsgerichte faunabeheerplannen op te stellen die verder gaan dan het bestrijden van schade op de schadepercelen zelf. Ook de Flora- en faunawet - met name artikel 68 van de wet - biedt wettelijke mogelijkheden tot het verlagen van de populaties grauwe ganzen mits dit doel maar gerelateerd wordt aan de hoofddoelstelling "het voorkomen van schade aan landbouwgewassen". Het is daarbij niet per sé noodzakelijk dat er ter plekke afschot plaatsvindt, ook daar waar daadwerkelijk belangrijke schade is ontstaan in het verleden is afschot mogelijk. Zoals eerder in het algemene deel is geconcludeerd zijn volgens de partijen binnen de G19 de schade en de voorjaarstand van 2005 de geaccepteerde streefwaarden voor het beleid in de toekomst. Wanneer de aantallen naar een hogere "gewenste stand" zouden worden teruggebracht dan zal de schade weer oplopen tot een ongewenst niveau. Hierbij dient opgemerkt te worden dat e.e.a. sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden. Populatiebeheer is de juiste weg om de gestelde doelen te bereiken.
11. Mogelijke maatregelen om de doelstellingen te verwezenlijken Onderstaand worden een aantal mogelijke maatregelen beoordeeld op de te verwachten effectiviteit. Deze beoordeling is tot nu toe nodig geweest om de conclusie dat beheer met het geweer noodzakelijk is te onderbouwen. 11.1 Stoppen afschot vossen opdat vossen meer eieren en jonge ganzen opeten. Vast staat dat de vos niet in staat is om zijn prooidier uit te roeien. Ook is bekend dat de vos er de oorzaak van is geweest dat broedende brandganzen bij de stuw in Driel zijn vertrokken omdat de vossen een manier hadden gevonden om op het eiland te komen. Dat lijkt positief. Recent is in twee proefgebieden in de Gelderse Poort een onderzoek afgesloten naar de mate waarin vossen een regulerende werking hebben op de omvang van de ganzenpopulatie. Uit het onderzoek volgt dat vossen invloed hebben op broedende grauwe ganzen. Van een grootschalige invloed op de omvang van de ganzenpopulatie is binnen beide broedgebieden echter geen sprake. Uitspraken of aanbevelingen voor beheer of beleid zijn op basis van het onderzoek niet mogelijk. In de grotere natuurgebieden wordt de vos niet bestreden, maar neemt de populatie van de ganzen desondanks toe. Hieruit kan men voorzichtig concluderen dat de invloed van de vos op de ganzenpopulatie maar zeer beperkt is. Het gevolg van een groot voedselaanbod tijdens en kort na de broedperiode van de ganzen is echter ook dat de sterfte onder zogende jongen en opgroeiende jongen gering is en de populatie sterker zal groeien. Immers, voedselschaarste zal geen populatiebeperkende factor meer zijn bij de natuurlijke sterfte van de jonge vossen. - 20 -
Wanneer in de zomer de jonge ganzen dan op de wieken gaan zijn de WBE’s bevolkt met een vossenpopulatie die niet overeenkomt met het voedselaanbod van dat moment. En deze hongerige vossen gaan dan voor de voedselvoorziening op zoek naar voedsel (afval huisdieren - erfdieren - lammeren) bij de bewoners van het buitengebied en de kleinere dorpen. Ook valt een negatieve invloed op de te beschermen populaties weidevogels in het gebied te verwachten omdat de vos een opportunist is bij zijn voedselkeuze. 11.2 Nestbeheer. In relatief kleine groepen broedende ganzen kan zeker met succes worden ingegrepen door de nesten op te zoeken en de eieren te behandelen (schudden, prikken of oliën) in de periode vanaf half februari tot eind juni. Dit blijkt ook uit het onderzoek van SOVON en de aanbevelingen die het beleidskader doet in de handreiking voor het faunabeheerplan overzomerende ganzen. In de grotere (natuur)gebieden zijn de nadelen van het opsporen en verwijderen van deze nesten soms groter dan de voordelen. Bij het zoeken van de nesten moet men in de broedperiode van andere kwetsbare soorten diep de natuurgebieden indringen hetgeen veel verstoring geeft van deze kwetsbare soorten. Bovendien lukt het in dergelijke gebieden ook niet een voldoende percentage van de aanwezige nesten op te sporen c.q. te vinden. Bij een te laag percentage is de methode niet of onvoldoende effectief. Bovendien lijkt in de grotere natuurgebieden de beschikbare broedbiotoop de beperkende factor te worden omdat deze gebieden helemaal vol liggen met ganzennesten. Door de aard van de natuurgebieden in de Gelderse Poort (beperkt toegankelijk - veel andere beschermde broedende soorten) zal deze methode naar verwachting slechts sporadisch in de natuurgebieden ingezet kunnen worden. In de landbouwgebieden zal nestbeheer zeker tot de mogelijkheden behoren. In de grote natuurgebieden is nestbeheer vooralsnog niet de eerste prioriteit, maar in het afgesproken jaarlijkse voortgangsgesprek van de G19 zal worden geëvalueerd of aan de afspraak dat gebieden waar populatiebeheer nodig is uitvoering gegeven wordt. 11.3 Verhoogde waterstand in rivieren tijdens de broedperiode. Indien gedurende de broedperiode het water van de grote rivieren flink stijgt worden veel nesten weggespoeld. Dat is direct te merken aan de aanwascijfers van dat seizoen. Het is echter geen betrouwbare en te plannen methodiek om de populaties ganzen planmatig te beheren. Daarvoor is de natuur te onvoorspelbaar. 11.4 Ganzen vangen in de ruiperiode als ze niet kunnen vliegen. Uit proeven in Utrecht (2007) is gebleken dat het op bepaalde plaatsen mogelijk is om met vangkooien grote groepen grauwe ganzen te vangen gedurende de 2 weken dat zij door rui niet kunnen vliegen. In de Gelderse Poort lijken geschikte gebieden aanwezig waar deze methode succesvol toegepast kan worden, o.a. de Overlaat bij Pannerden. Als de aangevraagde verruiming van de ontheffingen onvoldoende resultaat scoren zou dit middel ingezet kunnen worden, als de benodigde financiën daarvoor gevonden kunnen worden en de betreffende T.B.O. toestemming verleent. Gezien de publiek-maatschappelijke gevoeligheden en haar verantwoordelijkheid voor eigen organisatie en personeel wenst Staatsbosbeheer daarin per geval en locatie een eigen afweging te maken. - 21 -
11.5 Uitrasteren broed en opgroeigebieden . In een aantal gebieden worden momenteel proeven gedaan met het uitrasteren van de aanwezige broed- en opgroeigebieden opdat de oudervogels met hun jongen de aangrenzende graslanden niet kunnen bereiken. Door toepassing van deze methode wordt de overleving van de jonge ganzen ongeveer gehalveerd doordat de jonge ganzen bij gebrek aan beschikbare en bereikbare voedselgebieden een zekere hongerdood sterven. Deze methode heeft bij de 4 betrokken WBE’s geen positieve respons opgeleverd, maar T.B.O.’s sluiten deze methode als optie niet uit, mits de locatie en de omstandigheden goed in ogenschouw worden genomen. 11.6 Extra afschot van ganzen. De jagers in de Gelderse Poort hebben in het verleden laten zien dat zij met een gezamenlijke inspanning in staat zijn om grote aantallen zomerganzen te schieten. Tot op heden heeft dit afschot echter nog niet geleid tot een significante afname van de aantallen ganzen. De jagers in de Gelderse Poort hebben te kennen gegeven bereid te zijn tot extra inspanningen om extra ganzen af te schieten. In het verleden vond het afschot voor 70% plaats in de periode juli/augustus. Met de voorgestelde oplossing zal het afschot waarschijnlijk meer gespreid plaats vinden. De optie om het mogelijk te maken paarvormende grauwe ganzen te schieten vanaf 1 februari is een noodzakelijke en welkome aanvulling van de mogelijkheden om standganzen te beheren. Afschot van deze ganzen vòòr het broedseizoen is effectief en als dit kan gebeuren bij zonsopgang is het ook weinig aanstootgevend voor het publiek. 11.7 Instellen gedooggebieden voor zomerganzen. Tijdens de looptijd van het vorige faunabeheerplan zomerganzen 2004-2009 is het advies van het Beleidskader Faunabeheer verschoven van "het aanwijzen van foerageergebieden voor ganzen" naar gebiedsgericht 'maatwerk' op FBE-niveau. Het onderhavige voorstel is met name een uitwerking van dit advies.
12. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer Tijdens de verschillende fases van uitbreidingen van het Gebiedsplan Rivierenland Midden werd overlegd met vertegenwoordigers van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Gebleken is dat beide TBO’s in sommige typen landschap ook problemen zien met betrekking tot overzomerende ganzen, zij het grotendeels om ecologische redenen. Kort samengevat wordt hierbij onderscheid gemaakt in diversiteit van landschappen: - in de grote natuurlijke landschappen wordt ruimte gegeven aan de natuurlijke ontwikkeling. Hierbij hoort een terughoudende opstelling t.a.v. beheer van alle populaties, zo ook voor ganzen. Als one-liner: nee, tenzij… - landschappen met een cultuurhistorische oorsprong. Ook hier geldt “nee, tenzij..”, maar op basis van veiligheid (bijv.Schiphol!) of ernstige landbouwschade of schade aan de natuur kan worden ingegrepen. Men wil hierin goed nabuurschap nastreven, hetgeen dan voor beide partijen dient te gelden.
- 22 -
- voedselarme wateren op hoge zandgronden met een waardevolle biodiversiteit. Om de aanwezige natuur te behouden kan het nodig zijn om in te grijpen in het aantal aanwezige ganzen. Dit geldt zeker voor de kleinere gebieden. Vooralsnog is conform de Flora- en Faunawet ecologische schade (watervervuiling/zeldzame planten) niet eenvoudig te bewijzen en zal men graag gebruik maken van de mogelijkheid om overzomerende ganzen te beheren op basis van landbouwschade, teneinde de natuurdoelen veilig te stellen. Het “nee, tenzij..” in het bovenstaande is binnen het G19 akkoord als volgt genuanceerd: “Personele inzet op populatiebeheer wordt ook door TBO’s binnen hun vermogen geleverd, inclusief medewerking bij het onderbouwen van vergunningen, ontheffingen en aanwijzingen en het openstellen van natuurgebieden voor uitvoerders van de afgesproken maatregelen”. Met respect voor het bovenstaande lijkt een samenwerking in het beheer van overzomerende ganzen via GAK en Faunabeheereenheid Gelderland binnen een gebiedsplan mogelijk, zodra dit wenselijk c.q. noodzakelijk blijkt te zijn. In het nieuwe op te stellen faunabeheerplan zal hierop nader worden ingegaan.
13. Iets over afzet Hoewel elders in het land grote aantallen geschoten ganzen probleemloos hun weg hebben gevonden naar de consument, zijnde familieleden, vrienden en kennissen, is er voor dit heerlijk stukje wildbraat ook belangstelling aan het komen vanuit de restaurants. In het gebied Gelderse Poort koopt Poeliersbedrijf Wolters, Rector Hulshofstraat 3a in Harreveld eveneens de geschoten ganzen op. Mocht dit alles niet lukken dan is er een vleesverwerker in Amsterdam die mits per 200 aangeboden de ganzen wil komen afhalen. 14. Uitwerking gebiedsgerichte benadering De basis van het Gebiedsplan is de gebiedsgerichte benadering zoals verwoord in het vigerende Faunabeheerplan Rivierenland 2009-2014. Het G19 akkoord bewerkstelligt een maatschappelijk gedragen bredere uitvoering. De 4 WBE’s sluiten hierbij aan met een "maatwerkbenadering" tussen enerzijds agrarische belangen en anderzijds de natuur. Om dit maatwerk te realiseren kunnen grondgebruikers en terreinbeheerders - afhankelijk van het soort terrein - een vrijstelling/ontheffing tot het schudden of rapen van eieren en het vernietigen van nesten uitvoeren. Jagers kunnen extra veel ganzen schieten, eventueel ondersteund door lokganzen of nabootsingen daarvan en lokfluiten en ganzen schieten op schadepercelen. Vooralsnog zullen zij terughoudend zijn in het schieten van broedende ganzen op de nesten. De doelstelling zal voor de 4 WBE’s in de Gelderse Poort zijn dat tot het jaar 2019 per jaar 3480 grauwe ganzen geschoten moeten gaan worden. Bijstelling d.m.v. het in te dienen werkplan moet echter mogelijk blijven. Ook het nieuwe FB-plan overzomerende ganzen dat waarschijnlijk in 2014 in werking zal treden kan aanleiding zijn tot bijstelling.
- 23 -
Uitgaande van een verruimde ontheffing ex art 68 van de Flora- en faunawet voor het gehele werkgebied van de 4 WBE’s in de Gelderse Poort vraagt de FBE gebruik van de verruimde ontheffing aan zoals die ook door de andere WBE’s van het Gebiedsplan is gevraagd. Dit betekent: − de bestaande ontheffing met hagelgeweer en kogelgeweer vanaf kal. 5,6x43/.222 Remington voor de periode 1 april tot 1 oktober, zónder verplichte toepassing van preventieve middelen en zónder de beperking tot alleen afschotmogelijkheden op de schadepercelen vanaf een half uur voor zonsopgang. Hierbij worden jachttechnische hulpmiddelen, zoals imitaties van levende lokvogels, toegestaan. − een ontheffing tot het verstoren van nesten, zoeken, rapen oliën en/of schudden van eieren vanaf 1 februari (nesten zijn per definitie van overzomerende ganzen) tot 15 september. Uit waarnemingen van het leg- en broedgedrag van de in het gebied verblijvende ganzen is gebleken dat afhankelijk van de weersituatie - het leg - en broedseizoen regelmatig reeds begin februari aanvangt. - een ontheffing tot afschot van koppelvormende grauwe ganzen jaarlijks voor de periode 1 februari tot 1 april.
15. Werkplan en monitoring Wanneer Gedeputeerde Staten de verruimde ontheffing heeft verstrekt, zal door de betrokken WBE´s in samenhang met de overige WBE’s van het bestaande Gebiedsplan een werkplan worden opgesteld. Hierbij hoort een zorgvuldige monitoring. Het is dan nodig om de administratie van de verjagingsacties met ondersteunend afschot en standbeperking bij te houden. Door alle afschot en eventuele vangacties in een centraal systeem te registreren dat gekoppeld is met het systeem dat de faunaschade registreert, ontstaat de mogelijkheid om regelmatig het directe effect inzichtelijk te maken. Hiervoor is het Fauna Registratie Systeem geschikt en het afschot volgens de verruimde ontheffing wordt reeds sinds oktober 2012 via het FRS systeem bijgehouden. De provincie Zuid-Holland heeft in 2008 CLM Onderzoek en Advies te Culemborg gevraagd een onderzoek te doen naar een uniform telprotocol voor overzomerende ganzen. Dit onderzoeksbureau heeft een telprotocol ontwikkeld waarbij een dag in de tweede helft van juli wordt aangehouden om te tellen. Dit lijkt een geschikt moment. Nadat recent op 20 juli een eerste zomertelling werd georganiseerd doet het GAK Gelderland de aanbeveling om ook in de komende jaren de zomertelling uit te voeren en daarbij het telprotocol dat door CLM Onderzoek en Advies is opgesteld te hanteren. Wanneer dit systeem meerdere jaren toegepast wordt is het mogelijk een duidelijke trend binnen de populatieontwikkeling te visualiseren.
- 24 -