RAV 2015/64
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
mogelijk van invloed zou kunnen zijn op de door gebroeders Z gewekte indruk bij de notaris (argument (A)). 2.55 Volgens de derde klacht (cassatiedagvaarding, p. 10 bovenaan en p. 10 onderaan/p.11) heeft het hof miskend dat de door de notaris jegens de voorkeursgerechtigde in acht te nemen zorgvuldigheid eist dat de notaris, indien hem eerder wanprestatie is aangekondigd, een nader onderzoek instelt naar de status van de aanbiedingsplicht en, indien blijkt dat die niet is nagekomen, ministerie weigert. Deze klacht is reeds verworpen in het kader van de behandeling van de onderdelen 2.2.2 en 2.2.3. 2.56 Onderdeel 2.2.1 sub b bestrijdt met rechtsen motiveringsklachten het oordeel (rov. 3.5, tweede gedachtestreepje) dat X ongeveer anderhalf jaar de gelegenheid heeft gehad tot het treffen van maatregelen om zelf zijn rechten en belangen veilig te stellen. Daartoe wordt aangevoerd dat het aan X niet bekend was of er daadwerkelijk tot verkoop zou worden overgegaan en zo ja aan wie, alsook bij welke notaris het transport zou plaatsvinden. Deze klacht faalt, nu het X bekend was dat het pand in de vrije verkoop werd en/of zou worden aangeboden en voorts het treffen van enige maatregel niet onmogelijk werd gemaakt door het (eventuele) ontbreken van de (overige) genoemde gegevens. 2.57 Onderdeel 2.2.1 sub c bouwt voort op onderdeel 2.2.1 sub a (zie cassatiedagvaarding, voetnoot 20) en moet derhalve het lot delen van onderdeel 2.2.1 sub a. 2.58 Gelet op het falen van de overige klachten treft ook de voortbouwende klacht in onderdeel 2.3 geen doel. 3 Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
RAV 2015/64 HOF AMSTERDAM 10 maart 2015, nr. 200.150.252/01 (Mrs. J.W. Hoekzema, L.R. van Harinxma thoe Slooten, R.H.C. van Harmelen) Art. 7:925 BW ECLI:NL:GHAMS:2015:797 Dekkingsgeschil CAR-verzekering. Uitleg verzekering. Is schade te kwalificeren als schade aan het werk of als diefstal van bouwcomponenten? Een echtpaar heeft bij HDI-Gerling een CAR-verzekering gesloten voor de bouw van een woonhuis. Na ontbinding van de aannemingsovereenkomst heeft de aannemer zonder toestemming van verzekerden betonwapening voor de te storten vloer los gemaakt en meegenomen. 712
T1b_RAV_1507-08_bw_V04.indd 712
Verzekerden hebben aanspraak gemaakt op dekking onder sectie I van de CAR-verzekering. Onder deze sectie is gedekt: schade die de verzekerde lijdt tijdens de bouwtermijn en/of testtermijn als gevolg van, kort gezegd, ‘schade aan het werk’ of ‘diefstal van bouwcomponenten’. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen door het schadevoorval als ‘diefstal van bouwcomponenten’ te kwalificeren. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep stellen verzekerden dat zij primair menen dat HDIGerling tot uitkering dient over te gaan, omdat sprake is van ‘schade aan het werk’. Volgens hen waren de wapeningsmatten al enkele dagen voordat de aannemer deze had meegenomen, op de plaats gelegd waar de vloeren van de begane grond gestort zouden worden. De wapeningsmatten waren volgens hen vastgemaakt. Na het voorval waren de bevestigingsstekken ontzet. Verzekerden stellen dat de wapeningsmatten door de aannemer moeten zijn losgetrokken. Verder zijn ook de inmeetpaaltjes door de aannemer verwijderd. Ter onderbouwing hebben verzekerden een rapport in het geding gebracht van een bouwcontroleur van de gemeente Bergen. HDI-Gerling betwist dat sprake is van schade aan het werk. De wapening kon zonder schade van betekenis worden weggenomen en maakte krachtens verkeersopvattingen geen deel uit van het werk. Hof: Het hof stelt vast dat over de tekst van bepalingen die deel uitmaken van een set voorgedrukte algemene verzekeringsvoorwaarden in de praktijk niet wordt onderhandeld. Daarom is bij de onderhavige verzekering uitgangspunt dat deze met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de relevante bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de verzekering als geheel. Het hof is van oordeel dat in het licht van de tekst en systematiek van de verzekeringsvoorwaarden de betonmatten onderdeel van het verzekerde werk zijn geworden. Niet in geschil is dat de woning die in aanbouw was, moet worden aangemerkt als het verzekerde ‘werk’ in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Verder staat vast dat bij het verwijderen van de wapeningsmatten op de plaats waar deze zich bevonden schade is ontstaan aan de stekeinden, doordat deze in ieder geval deels zijn verbogen en losgetrokken. Het gaat niet om wapeningsmatten die ergens voor rekening en risico van de aannemer op de bouwplaats lagen. Het gaat om wapeningsmatten die door de aannemer op de daarvoor bestemde plek en op zodanige wijze in de in aanbouw zijnde woning waren geplaatst dat de vloer stortklaar was. De wapeningsmatten zijn aldus in het verzekerde werk verwerkt om blijvend daarvan onderdeel uit te maken. Het hof is verder van oordeel dat het verwijderen en meenemen van de betonwapening en de gedeeltelijke verbuiging van de achtergebleven wapening een fysieke aantasting van het werk betreft zoals omschreven in de definitie van ‘beschadiging’ in de verzekeringsvoorwaarden. De schade die door deze beschadi-
Afl. 7/8 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
RAV
7/21/2015 9:34:37 PM
RAV 2015/64
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
ging is ontstaan, komt in beginsel voor uitkering onder de verzekering aanmerking. Volgens HDI-Gerling is geen sprake van schade, omdat de termijn die betrekking heeft op de wapeningsmatten nog niet is voldaan aan de aannemer. Dit is volgens HDI-Gerling de reden dat de wapeningsmatten door de aannemer zijn meegenomen. Het hof overweegt dat voor uitkering uit hoofde van een verzekering waarbij het verzekerd belang ziet op een zaak (zoals ook onder sectie I van een CARverzekering), in geval van zaakschade in beginsel de waardevermindering van de zaak of de kosten van het herstel of vervanging voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij is niet van belang of en in hoeverre de verzekerde in zijn contractuele verhouding tot de aannemer betalingen onder de aannemingsovereenkomst heeft verricht. Zie ook: • Hof Arnhem 25 oktober 1994, BR 1995, p. 701-703, m.nt. T.J. Dorhout Mees; • Hof Arnhem 25 oktober 1994, Vrb 1994, p. 101-102; • Arbitraal vonnis 16 maart 1982, S&S 1982/65; • T.J. Dorhout Mees, De CAR-verzekering, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1996, p. 170-211. Zie anders: • Bindend advies Kamp, De Koning en Wansink 1 maart 1995, BR 1995, p. 703-711, m.nt. T.J. Dorhout Mees. Wenk: Het hof is van oordeel dat het in casu gaat om wapeningsmatten die door de aannemer op zodanige wijze zijn geplaatst dat de vloer stortklaar was. Daarmee zijn de wapeningsmatten dus in het verzekerde werk verwerkt om blijvend daarvan onderdeel uit te maken. Zij vormen dus onderdeel van ‘het werk’ als bedoeld in de polisvoorwaarden. Daarnaast is door het verwijderen en meenemen van de betonwapening en de gedeeltelijke verbuiging van de achtergebleven wapening sprake van een fysieke aantasting van het werk zoals omschreven in de definitie van ‘beschadiging’ in de polisvoorwaarden. De schade die door deze beschadiging is ontstaan, is dus in beginsel gedekt. De vraag of sprake is van ‘beschadiging’ als bedoeld in de verzekeringsvoorwaarden speelt vaak een centrale rol in dekkingsgeschillen over CAR-verzekeringen. Volgens Dorhout Mees (zie onder ‘Zie ook’ De CAR-verzekering, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1996, p. 172-211) liggen de volgende vereisten in dit begrip besloten: (i) er moet iets kapot zijn en dit moet tot schade hebben geleid en (ii) de zaak moet ooit ‘goed’ zijn geweest. In het kader van de vraag of de zaak ooit ‘goed’ is geweest, kan in de onderhavige zaak aansluiting worden gezocht bij het arbitrale vonnis van Brunner, Mijnssen en Schultsz van 16 RAV
T1b_RAV_1507-08_bw_V04.indd 713
maart 1982 (zie onder ‘Zie ook’ Arbitraal vonnis van 16 maart 1982, S&S 1982/65). Die zaak heeft betrekking op schade aan eengezinswoningen. Op de wanden van deze woningen waren tegels geplakt die tijdens de looptijd van de polis waren losgeraakt. Onderzoek wees uit dat de oorzaak is gelegen in de lijm die onvoldoende hechtend zou zijn. Verzekeraars stelden dat kennelijk geen voldoende hechting tot stand was gekomen tussen het tegelwerk en de ondergrond. Daarmee was geen constructieve eenheid tot stand gekomen. Dit had echter niet tot een beschadiging geleid, omdat de ondergrond niet was beschadigd en evenmin de tegels. Arbiters waren echter van oordeel dat wel sprake was van beschadiging. Volgens hen is het losraken van een aanvankelijk vaste verbinding, een ‘materiële verandering van en daarmede een materiële beschadiging van de – als eenheid gedachte – constructie’. Deze gedachtegang heeft het hof in de onderhavige zaak mogelijk (ook) gevolgd. Een ander aspect van de onderhavige zaak is het feit dat de vloer nog niet was gestort. De vraag kan daarom worden gesteld of al wel sprake was van een ‘vloer’, oftewel een zaak die ooit ‘goed’ is geweest. Een arrest van het Hof Arnhem van 25 oktober 1994 (zie onder ‘Zie ook’ Hof Arnhem 25 oktober 1994, BR 1995, p. 701-703) is in dat kader relevant. Die zaak betrof werkzaamheden van een onderaannemer die vloeren vervaardigde welke met monoliet zouden worden afgewerkt. Op het moment dat de vloeren voor 60% met monoliet waren afgewerkt, begon het te regenen. Als gevolg van de regenval gingen de vloeren die al waren afgewerkt, teniet. Voor zover de vloeren nog niet waren afgewerkt, was afwerking niet meer mogelijk. Wat betreft de laatste categorie vloeren, aldus Dorhout Mees (a.w., p. 199), kan enerzijds worden betoogd dat deze vloeren nog niet waren uitgehard en dus nog geen stoffelijke gaafheid hadden bereikt. Anderzijds kon de vloer al wel met machines worden betreden en fungeerde deze in zoverre dus al wel als ‘vloer’. Dit laatste argument en het feit dat een van buiten komende oorzaak (de regen) het wordingsproces had verstoord, leidde vermoedelijk tot het oordeel van de Rechtbank Zwolle 3 maart 1993 (rolnr. HA ZA 92/445) dat naar verkeersopvatting moest worden geoordeeld dat een in zoverre gave vloer tot stand was gekomen, dat deze voor beschadiging vatbaar was. Het Hof Arnhem (zie hiervoor) liet dat oordeel in stand. Het hof overwoog dat het vervaardigen van een vloer als de onderhavige een dynamisch proces is. Door vermenging van bouwstoffen behoort een eindproduct te ontstaan en door wijziging in de samenstelling van de bouwstoffen ontstaat een andere structuur. Voordat de regenval begon, had de basisvloer een zodanige afwerking dat dit deel van het werk voltooid was en geschikt was voor monoliet afwerking. Door de regenval
Afl. 7/8 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
713
7/21/2015 9:34:37 PM
RAV 2015/64
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
had de structuur van de basisvloer zich zodanig gewijzigd dat de monoliet afwerking niet meer mogelijk was. De basisvloer was dus ondeugdelijk geworden voor het beoogde doel. Daarmee was sprake van beschadiging (van bouwstoffen) van het werk in de zin van de polisvoorwaarden. Jurisprudentie en literatuur zijn niet eenduidig over dit onderwerp. Zo oordeelden Kamp, Wansink en De Koning geheel anders in een bindend advies van 1 maart 1995 (zie onder ‘Zie anders’ het bindend advies d.d. 1 maart 1995, BR 1995, p. 703-711) over een zaak waaraan een vergelijkbaar feitencomplex ten grondslag lag. Zij waren van oordeel dat sprake was van een structuurwijziging van de vloer in de loop van het productieproces, wat niet als materiële schade kan worden beschouwd. Het ‘probleem met de vloeren’ kwalificeren zij dan ook als de mislukking van een productieproces, met financieel nadeel tot gevolg. HDI-Gerling Verzekeringen N.V., te Rotterdam, appellante, tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel, adv. mr. W.A.M. Rupert, tegen 1. Geïntimeerde 1, 2. Geïntimeerde 2, geïntimeerden, tevens appellanten in voorwaardelijk incidenteel appel, adv. mr. V.J.N. van Oijen. Hof: 1 Het geding in hoger beroep HDI-Gerling is bij dagvaarding van 9 april 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, Afdeling Privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 19 maart 2014, gewezen tussen geïntimeerden als eisers en HDI-Gerling als gedaagde. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend: — memorie van grieven; — memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties; — memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel. Ten slotte is arrest gevraagd. HDI-Gerling heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van geïntimeerden zal afwijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten, met nakosten en uitvoerbaar bij voorraad. Geïntimeerden hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling van (rechts)gronden, met veroordeling HDI-Gerling in de proceskosten, met nakosten en rente en uitvoerbaar bij voorraad. Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
714
T1b_RAV_1507-08_bw_V04.indd 714
2 Feiten 2.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof als vaststaand daarvan zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende. 2.2 Geïntimeerden hebben een ConstructionAll-Risks-verzekering gesloten in verband met een door hen te bouwen woonhuis. HDI-Gerling heeft thans de hoedanigheid van verzekeraar onder deze CAR-verzekering. 2.3 Geïntimeerden hebben de aannemingsovereenkomst met de door hen ingeschakelde Duitse aannemer op 26 september 2010 ontbonden en hem gesommeerd de bouwplaats te verlaten. In de nacht van 27 op 28 september 2010 is de aannemer teruggekomen naar de bouwplaats en hij heeft zonder toestemming van geïntimeerden betonwapening voor de te storten vloer meegenomen. 2.4 Bij de politie hebben geïntimeerden aangifte gedaan van diefstal van de betonwapening. Verder hebben zij een Duitse advocaat in de arm genomen om de schade op de aannemer te verhalen, maar de aannemer bleek te zijn gefailleerd. 2.5 In verband met het wegnemen van de betonwapening hebben geïntimeerden aanspraak gemaakt op een uitkering onder de CAR-verzekering. HDI-Gerling heeft op verschillende gronden dekking geweigerd. 3 Beoordeling 3.1 In deze procedure is het dekkingsgeschil tussen geïntimeerden en HDI-Gerling aan de orde. Geïntimeerden vorderen dat HDI-Gerling haar verplichtingen onder de CAR-verzekering nakomt door € 6.216,33 te betalen. Dat is volgens hen de schade (ex btw) die voor uitkering onder de verzekering in aanmerking komt, waarbij rekening is gehouden met het toepasselijke eigen risico. Daarnaast vorderen zij € 714 aan buitengerechtelijke incassokosten. 3.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van geïntimeerden toegewezen en HDI-Gerling veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt HDI-Gerling met haar grieven op. In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep betogen geïntimeerden dat de kantonrechter hun vorderingen weliswaar toewijsbaar heeft geacht door het schadevoorval als ‘diefstal’ te kwalificeren, maar de primaire stelling van geïntimeerden onbesproken heeft gelaten. Geïntimeerden menen primair dat HDI-Gerling tot uitkering dient over te gaan, omdat schade aan het werk is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 28 onder a van de polisvoorwaarden. 3.3 Ten aanzien van het schadevoorval geldt het volgende. Uit de wederzijdse stellingen moet worden afgeleid dat de betonwapening die door de aannemer is meegenomen bestond uit matten
Afl. 7/8 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
RAV
7/21/2015 9:34:37 PM
RAV 2015/64
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
van wapeningsstaal. Deze wapeningsmatten waren volgens geïntimeerden enkele dagen voordat de aannemer deze heeft meegenomen al gelegd op de plaats waar de vloeren van de begane grond gestort zouden worden. De wapeningsmatten waren volgens hen vastgemaakt aan stekeinden van wapeningsstaal. Na het voorval hebben geïntimeerden geconstateerd dat de bevestigingsstekken waren ontzet. De wapeningsmatten moeten volgens geïntimeerden door de aannemer zijn losgetrokken. Ook de inmeetpaaltjes zijn door de aannemer verwijderd. 3.4 Ter onderbouwing van het schadevoorval hebben geïntimeerden onder andere een verslag van waarneming overgelegd van X van 22 oktober 2010. X heeft dit verslag opgemaakt in zijn hoedanigheid van bouwcontroleur van de afdeling Beheer Openbare Ruimte van de gemeente Bergen, onderdeel Toezicht en Handhaving. In het verslag heeft X opgetekend dat hij samen met zijn collega-bouwcontroleur Z heeft geconstateerd dat de wapening voor de vloer op de begane grond die op 24 september 2010 stortklaar was geplaatst, op 29 september 2010 was verdwenen. Zij hebben vastgesteld dat de reeds aangebrachte wapening was verbogen en losgetrokken. De foto’s bij het rapport tonen losse en verbogen wapeningsstekken. 3.5 HDI-Gerling betwist dat de wapeningsmatten aan de stekken waren vastgemaakt. Dit kan volgens haar op punten zijn gedaan, om het verschuiven van de matten tijdens het storten te voorkomen, maar volgens HDI-Gerling wijst alles erop dat de matten nog helemaal los lagen. Volgens haar zijn op de foto’s bij het rapport van X geen ijzerdraadresten zichtbaar. Overigens meent HDI-Gerling dat het niet relevant is of de wapeningsmatten daadwerkelijk aan de stekken waren vastgemaakt. Hooguit een enkele stek is volgens haar losgetrokken of verbogen. De wapening kon dus zonder schade van betekenis worden weggenomen. De wapening maakte daarmee krachtens verkeersopvattingen geen deel uit van het werk, aldus HDI-Gerling. 3.6 De kantonrechter heeft overwogen dat het in deze zaak niet gaat om losse wapeningsmatten die op de bouwplaats lagen, maar dat de betonwapening reeds bevestigd was aan de aanbouw van de woning. Daarmee was geïntimeerden als eigenaar daarvan te beschouwen. Door het wegnemen van de betonwapening is geïntimeerden onrechtmatig schade toegebracht. Zij hebben zich volgens de kantonrechter met recht op de verzekering beroepen. 3.7 Het hof overweegt het volgende. HDI-Gerling heeft niet gemotiveerd bestreden dat de wapeningsmatten enkele dagen voordat deze zijn weggenomen waren gelegd op de plaats waar de vloeren van de begane grond gestort zouden worden en dat aldus deze vloeren stortklaar waren. Tevens dient op grond van de over en weer ingenomen stellingen ervan te worden uitgegaan dat na het wegnemen van de wapeningsmatten de stekeinden op de plaats waar de wapeningsmatten hebben gelegen in ieder geval deels zijn verbogen en losgetrokken en RAV
T1b_RAV_1507-08_bw_V04.indd 715
dat de inmeetpaaltjes waren verwijderd. Uitgaande van dit feitencomplex zal het hof de aanspraak van geïntimeerden beoordelen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden. 3.8 Artikel 28 van de toepasselijke algemene verzekeringsvoorwaarden (CAR.AFL.2007) luidt als volgt: “Sectie 1 HET WERK 28 DEKKING TIJDENS DE BOUWTERMIJN Tijdens de bouw termijn en/of testtermijn (indien van toepassing) dekt de verzekering de schade die een verzekerde lijdt als gevolg van: a. schade aan het werk, ongeacht door welke oorzaak, ook indien de oorzaak is gelegen in de aard of een eigen gebrek van het werk b. diefstal van bouwcomponenten.” 3.9 De begrippen ‘beschadiging’, ‘diefstal’, ‘schade’, en ‘het werk’ zijn in dezelfde algemene verzekeringsvoorwaarden als volgt gedefinieerd: “3. (…)
3.3 Beschadiging Fysieke aantasting, die zich manifesteert in een blijvende verandering van vorm of structuur, die naar verkeersopvattingen de gaafheid kenmerkt. Om de materiële beschadiging wordt niet verstaan verlies of verminking van elektronisch opgeslagen informatie. (…) 3.8 Diefstal Het wegnemen van zaken die een ander toebehoren, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. (…) 3.16 Schade (…) — Zaakschade Beschadiging, vernietiging of verlies van zaken, alsmede het verontreinigd of vuil worden van zaken en het zich daarop of daarin bevinden van vreemde stoffen met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade. (…) 3.23 Het werk a. het door verzekerde(n), gedurende de contracttermijn uit te voeren werk, conform de omschrijving op het polisblad b. de bouwcomponenten die voor rekening en risico van een verzekerde op het bouwterrein aanwezig zijn en eventueel ter beschikking zijn gesteld. De bouwcomponenten dienen bestemd te zijn om blijvend in het op het polisblad omschreven werk te worden verwerkt c. kosten, niet zijnde de materiaalkosten, voor hulpconstructies en hulpwerken zoals stijgers, bekistingen en damwanden, die op het bouwterrein in gebruik zijn om het op het polisblad om-
Afl. 7/8 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
DEFINITIES
715
7/21/2015 9:34:37 PM
RAV 2015/64
RECHTSPRAAK AANSPRAKELIJKHEIDS- EN VERZEKERINGSRECHT
schreven verzekerde werk op de in het bestek of aannemingsovereenkomst aangegeven wijze te bouwen (…).” 3.10 Welk recht op een verzekeringsuitkering geïntimeerden geldend kunnen maken, dient door uitleg van de verzekering te worden vastgesteld. Over de tekst van bepalingen die deel uitmaken van een set voorgedrukte algemene verzekeringsvoorwaarden wordt in de praktijk in beginsel niet onderhandeld. Daarom geldt bij een verzekering als de onderhavige als uitgangspunt voor de uitleg dat deze met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de relevante bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de verzekering als geheel. Dit uitgangspunt kan bijvoorbeeld uitzondering lijden als partijen op concrete, voor het geschil relevante onderdelen van de tekst van de verzekering wel overleg hebben gehad en/of als daarover onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Gesteld, noch gebleken is dat die situatie zich heeft voorgedaan. 3.11 Tussen partijen is niet in geschil dat de woning die in aanbouw was moet worden aangemerkt als het verzekerde ‘werk’ in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Uit hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen volgt dat de wapeningsmatten waren gelegd op de plaats waar de vloeren voor de begane grond van de woning gestort zouden worden en dat deze vloeren aldus stortklaar waren. In het licht van de tekst en systematiek van de verzekeringsvoorwaarden waren de betonmatten daarmee naar het oordeel van het hof onderdeel van het verzekerde werk geworden. Dit wordt als volgt nader toegelicht. 3.12 Vast staat dat bij het verwijderen van de wapeningsmatten op de plaats waar deze zich bevonden schade is ontstaan aan de stekeinden, doordat deze in ieder geval deels zijn verbogen en losgetrokken. In dat licht heeft HDI-Gerling haar verweer dat het in deze zaak slechts gaat om “bouwmateriaal dat nog los op de bouwplaats aanwezig was” onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Beslissend acht het hof dat het in deze zaak niet gaat om wapeningsmatten die ergens voor rekening en risico van de aannemer op de bouwplaats lagen en als nog niet verwerkt bouwmateriaal weer door de aannemer zijn meegenomen. Het gaat om wapeningsmatten die door de aannemer op de daarvoor bestemde plek en op zodanige wijze in de in aanbouw zijnde woning waren geplaatst dat de vloer stortklaar was. De wapeningsmatten zijn aldus in het verzekerde werk verwerkt om blijvend daarvan onderdeel uit te maken. 3.13 De reeds geplaatste betonwapening is vervolgens verwijderd en meegenomen en de achtergebleven wapening is deels verbogen. Het werk is daarmee fysiek aangetast, en blijvend van vorm veranderd. Dit betreft een fysieke aantasting van het werk zoals omschreven in de definitie van ‘beschadiging’ in de verzekeringsvoorwaarden. De schade die door deze beschadiging van het werk is ontstaan, komt in beginsel voor uitkering onder de verzekering aanmerking. 716
T1b_RAV_1507-08_bw_V04.indd 716
3.14 HDI-Gerling meent dat geïntimeerden geen schade hebben geleden, omdat zij de op de wapening betrekking hebbende termijn van de aanneemsom niet hebben voldaan. Geïntimeerden waren met de aannemer overeengekomen dat de aanneemsom in termijnen zou worden voldaan. De derde termijn, voor het gereedkomen van de fundatie en de fundatievloeren, hebben geïntimeerden niet voldaan. Daarom heeft de aannemer de volgens hem nog niet betaalde wapeningsmatten ook weer meegenomen, aldus HDI-Gerling. 3.15 Het hof overweegt het volgende. De aanspraak van geïntimeerden is gebaseerd op Sectie 1 van de CAR-verzekering die ziet op schade aan het werk. Bij een verzekering waarbij het verzekerd belang ziet op een zaak, komen in geval van zaakschade in beginsel de waardevermindering van de zaak of de kosten van het herstel of de vervanging van de verzekerde zaak voor uitkering in aanmerking. Bij de vaststelling van de omvang van die schade is niet van belang of en in hoeverre de verzekerde in zijn contractuele verhouding tot de aannemer betalingen onder de aannemingsovereenkomst heeft verricht. Dat gaat HDI-Gerling in haar relatie tot geïntimeerden in beginsel niet aan. Toelichting waarom hierover in dit geval anders zou moeten worden gedacht, ontbreekt. 3.16 Het voorgaande betekent dat het hof de schade kwalificeert als schade aan het werk als bedoeld in artikel 28 onder a van de verzekeringsvoorwaarden. Het hof begrijpt het vonnis van de kantonrechter aldus dat zij de vordering toewijsbaar heeft geacht op grond van artikel 28 onder b van de polisvoorwaarden (diefstal van bouwcomponenten). Dit valt niet met zoveel woorden te lezen in de slotoverwegingen van het vonnis waarvan beroep, maar kan worden afgeleid uit het feit dat geïntimeerden in eerste aanleg uitsluitend diefstal van de wapeningsmatten aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd en de kantonrechter die vordering toewijsbaar heeft geacht. Het principaal hoger beroep slaagt in zoverre deels en het hof komt tot een andere kwalificatie van de schade op grond van de voor het eerst in hoger beroep aangevoerde subsidiaire grondslag in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. De eindconclusie is evenwel dezelfde. HDI-Gerling dient dekking te verlenen voor de schade van geïntimeerden De grieven I tot en met IV in principaal hoger beroep kunnen daarmee niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. 3.17 Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde verzekeringsuitkering wordt het volgende overwogen. HDI-Gerling betwist naar aanleiding van de nieuwe door geïntimeerden subsidiair aangevoerde grondslag de schadeopstelling van geïntimeerden HDI-Gerling meent – kort gezegd – dat de begroting van de schade niet is beperkt tot de ontstane schade aan het werk. HDI-Gerling leidt uit de schadebegroting af dat ook de kosten van het storten van het beton voor de vloer worden geclaimd. 3.18 Het hof ziet aanleiding geïntimeerden zich nader over de schade te laten uitlaten. Zij dienen de
Afl. 7/8 - 2015
Stylesheet: T1b V2 0
RAV
7/21/2015 9:34:37 PM