6.3 xGEURENLOTTO Q basistaak DOEL
- luisteren: begrijpen van vragen, opmerkingen en reacties over een handelingsopdracht - instructies begrijpen over de uitvoering van een handelingsopdracht en een probleemoplossende opdracht - spreken: eenvoudige reacties formuleren over de oplossing van een probleem eigen voorkeur verwoorden - lezen: een of meer onderschriften begrijpen
MATERIAAL
- geurverstuiver of andere reukwaren in verstuiver - achttien geurige en minder geurige voorwerpen: houtschaafsels, dennennaalden, bladeren, bruine suiker, zout, bloem, kruidnagel, steranijs, kaneel, appelsienschil, citroenschil, ananas, rozenblaadjes, lavendel, kamille, ui, een gedroogd pepertje en komkommer. Verpak deze voorwerpen vooraf in enveloppes, fotopotjes (met gaatjes erin geprikt) of gaasdoekjes en voorzie ze van een nummer van 1 tot 18. Maak een lijstje met de nummertjes en de corresponderende geuren, bijvoorbeeld: 1. roos 2. zout,… - een aantal muntjes of knoopjes - per duo een kopie van kopieerbladen blz. 179 - 180
ORGANISATIE
- klassikaal - per twee
VERLOOP
intro - klassikaal gesprek over prettige en minder prettige geuren
kern - per twee de juiste afbeeldingen met de juiste geuren in verband brengen - per twee een borden voor een geurenlotto maken
slot - de leerlingen spelen klassikaal de geurenlotto volgens de instructies van de leerkracht
intro Spuit met een verstuiver een geurtje in de klas. Laat de kinderen hierop reageren: Vinden jullie dit een prettige geur? Waarom wel of waarom niet? Hou naar aanleiding hiervan een klasgesprek over prettige en minder prettige geuren. Ga eventueel een eindje wandelen met de kinderen: dichtbij in het schoolgebouw of op straat, of verder in het bos. Laat de kinderen daarbij prettige en minder prettige geuren registreren. Maak achteraf een lijstje op het bord met aan de ene kant aangename en aan de andere kant minder aangename geuren. Er zal niet altijd eensgezindheid zijn. Vraag de kinderen hoe dat komt. Misschien zijn er kinderen die geuren associëren met een prettige of minder prettige ervaring. Laat hen hierover praten als ze dat zelf willen. Zo kan impliciet de relatie tussen geuren en emoties (herinnering) - instinct (gevaar: bijvoorbeeld voor bedorven voedsel) aan bod komen.
activiteit 6.3
Goochelen met woorden 3
HANDLEIDING
165
kern A. De juiste geur bij de juiste afbeelding Laat de leerlingen samenwerken in groepjes van twee. Geef elk duo een exemplaar van kopieerbladen blz. 179. Elk vooraf verpakt en genummerd geurig voorwerp correspondeert met een afbeelding op dit blad. De bedoeling is dat de leerlingen proberen om per twee de geuren met de juiste afbeelding in verband te brengen. Laat de voorwerpen in willekeurige volgorde doorgeven (dus niet per geurcategorie). Zorg dat elk groepje een geurvoorwerp heeft. Bijvoorbeeld: als er drie groepjes zijn, geef je drie voorwerpen die de groepjes na het raden onderling moeten uitwisselen. De leerlingen moeten aan de doosjes, enveloppes, doekjes…ruiken en na onderling overleg het nummertje van de verpakking met potlood bij de bijhorende afbeelding op kopieerbladen blz. 179 noteren. Controleer en bespreek telkens na een drietal voorwerpen de antwoorden van de leerlingen. Vergelijk de antwoorden van de groepjes en bied ondersteuning door vragen te stellen: Herkennen jullie de geur? Vanwaar? Kennen jullie dit voorwerp? Waar kan je het in gebruiken? Als de leerlingen de naam van het voorwerp niet kennen, kan je met hen eventueel naar het onderschrift bij de afbeelding kijken en dat door de leerlingen laten ontcijferen. De steunwoorden kunnen hierbij een hulpmiddel zijn. Doe dit niet bij alle voorwerpen, want anders duurt het te lang. Je kan ook verwijzen naar contexten die voor de leerlingen bekend zijn. Bijvoorbeeld: kaneel en andere kruiden zullen voor sommige leerlingen bekend zijn van gerechten. Sommige ingrediënten kennen de leerlingen nog van taken uit blok 2: thee zetten, drinkyoghurt…Sta wat langer stil bij geuren die voor de leerlingen onbekend zijn, laat hen eens opnieuw ruiken… Pols na afloop van de opdracht nog eens, wat de leerlingen van de verschillende geuren vonden: Welke vind je lekker en welke niet? B. Een geurenlotto maken Deel kopieerbladen blz. 180 met de lottoborden uit. Geef elk duo één of twee lottoborden. Laat de leerlingen kopieerbladen blz. 179 in stukjes knippen, zodat ze kaartjes krijgen met telkens een afbeelding van een geurig voorwerp. De nummertjes in potlood van de vorige activiteit mogen eventueel uitgegomd worden. De duo's moeten de lottobord die ze gekregen hebben, aanvullen met drie van de achttien van kaartjes. Ze moeten aan de hand van de centrale afbeelding op het lottobord overleggen welke drie afbeeldingen daarbij zouden horen. Ondersteun de groepjes door volgende vragen te stellen bij de afbeeldingen op de bordjes: 1. boom: Welke drie geuren vind je in het bos? 2. gebakje: Welke drie geuren vind je in de keuken als er gebak wordt klaargemaakt? 3. kruidenpotje: Welke drie geuren vind je in de kruidentuin? 4. bloem: Welke drie geuren zijn bloemengeuren? 5. kersen:Welke drie geuren zijn fruitgeuren? 6. wortel: Welke drie geuren zijn groentengeuren? Als de groepjes de drie afbeeldingen voor hun lottobord gekozen hebben, moeten ze de kaartjes op de lege plaatsen leggen. Bespreek de oplossingen klassikaal. Laat de leerlingen hun keuze motiveren.
166
HANDLEIDING
Goochelen met woorden 3
activiteit 6.3
Geef leerlingen met foute prentjes de gelegenheid om opnieuw te zoeken. Help door vragen te stellen. Als alle groepjes de juiste afbeeldingen voor hun lottoborden hebben gevonden, mogen de prentjes worden opgekleefd. Eventueel kunnen de bladen worden verstevigd. De borden zijn nu klaar voor het spelen van de geurenlotto.
oplossing 1. 2. 3. 4. 5. 6.
boom: hout, den, blad gebak: suiker, zout, bloem kruiden: kruidnagel, steranijs, kaneel bloemen: roos, lavendel, kamille fruit: sinaas, citroen, ananas groenten: ui, peper, komkommer
slot Vertel de leerlingen dat ze een lottospel gaan spelen met de borden die ze zelf hebben gemaakt. Leg een aantal knopen of munten in het midden. Leg de regels van het lottospel uit. Elke leerling krijgt minstens één lottobord. De pakjes met geuren, doosjes, envelopes… worden opnieuw doorgegeven, zoals in het begin van de les, maar in een andere volgorde. De leerlingen moeten de geur proberen te herkennen. Ze mogen niets zeggen tot iedereen het geurtje geroken heeft en het terug bij de leerkracht is. Wie denkt dat het geurtje op zijn bord staat, moet de naam van de geur hardop benoemen en de juiste afbeelding aanwijzen. Als het juist is, mag die leerling een muntje of knoopje nemen en het op zijn bord leggen op de juiste afbeelding. Als het fout is, gaat het spel gewoon door tot er gevonden is wie het geurtje op zijn bord heeft staan. Wie eerst op alle afbeeldingen van zijn of haar bord een knoopje heeft liggen, is gewonnen. Bespreek de antwoorden van de leerlingen tijdens het spel: Had iedereen de geur herkend? Wat dachten de anderen dat het was?
Odifferentiatie DOEL
VERLOOP
- luisteren: begrijpen van vragen, opmerkingen en reacties over een handelingsopdracht - instructies begrijpen over de uitvoering van een handelingsopdracht en een probleemoplossende opdracht - spreken: kort antwoorden op gesloten vragen over de oplossing van een probleem en over de eigen mening Laat de minder gevorderde leerlingen in het begin van de oefening vooral afbeeldingen aanduiden. Nadat ze in de loop van de opdrachten meer vertrouwd zijn geraakt met het relevante taalaanbod, kunnen ze zelf korte antwoorden formuleren.
Vdifferentiatie DOEL VERLOOP
activiteit 6.3
- lezen: onderschriften begrijpen Stimuleer de leerlingen om de woorden bij de afbeeldingen te ontcijferen. Laat hen de antwoorden voor de opdrachten zo goed mogelijk motiveren.
Goochelen met woorden 3
HANDLEIDING
167
Geurenlotto
den
blad
suiker
zout
bloem
kruidnagel
steranijs
kaneel
appelsien
citroen
ananas
roos
lavendel
kamille
ui
pepertje
komkommer
Goochelen met woorden 3
activiteit 6.3
hout
KOPIEERBLADEN
179
Geurenlotto
180
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden 3
activiteit 6.3