6. Verdere analyses ...............................................................................
6.1
Gevaaranalyse oude kweldergrens
Onderzoeksvraag 3 uit de inleiding betreft de vraag of de oude kweldergrens ergens in gevaar komt. De oude kweldergrens is een juridische grens tussen wat in eigendom is van boeren of van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft een inspanningsverplichting om er voor te zorgen dat de kweldergrens (bepaald door het bedekkingspercentage vegetatie van 5%) nergens verder achteruit gaat dan tot de oude kweldergrens. Daar waar dit dreigt te gebeuren is de oude kweldergrens in gevaar. Dit 1. 2. 3.
gevaar is van een aantal factoren afhankelijk: Hoe hoog ligt de oude kweldergrens? Hoe steil is het vlak voor de kweldergrens? Is er sprake van daling van de bodem/maaiveld in de buurt van de kweldergrens? 4. Hoe dichtbij vind deze daling plaats?
Omdat niet duidelijk is welke hoogte en helling nu eigenlijk een gevaarlijke hoogte en helling zijn voor de (oude) kwelder, zijn factor 1 en 2 niet beschouwd. Factor 1 en 2 zijn gerelateerd aan de afstand van de kweldergrens tot de oude kweldergrens Er is voor het gemak vanuit gegaan dat de eerste twee factoren overal ongeveer hetzelfde zijn en dat vooral de daling van de bodem/maaiveld het meest het gevaar aangeeft. Factoren 1 en 2 geven eigenlijk de huidige toestand weer en bepalen op welke termijn de dalingen werkelijk een gevaar gaan opleveren. Om factor 3 en 4 in beeld te brengen is de volgende GIS analyse uitgevoerd:
Geef alle pixels in het hoogteverschilgrid waarvoor geldt dat er sprake is van meer dan 5 cm daling binnen een afstand van 50 meter tot de oude kweldergrens, of meer dan 10 cm binnen een afstand van 100 meter of meer dan 20 cm binnen een afstand van 200 meter. Voor het hele Groningse kweldergebied is dit in paars weergeven in de hierna volgende figuren. De figuurnummers lopen van west naar oost op. Daar waar de oude kweldergrens de dijk raakt is de analyse niet afgebeeld. De drie zones (“distance to oudekwgr.shp” in de legenda van de figuren) zijn in grijstinten weergegeven (legenda eenheid is meters). Buiten de zones is het hoogteverschilgrid (“grdminahncm” in de legenda van de figuren) afgebeeld. Hoe roder het is hoe meer de
44
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
kwelder gedaald is en hoe blauwer het is hoe meer de kwelder gestegen is (legenda eenheid is cm.). Let op: deze legenda is dus omgekeerd aan de legenda uit de vorige hoofdstukken. Soms lijken de oude kwelders zelf gedaald te zijn. Waarschijnlijk is hier sprake van begrazing. Met pijlen zijn de meest opvallende gevaargebieden aangegeven. Hierbij zijn alleen de gevaargebieden ten noorden van de oude kweldergrens beschouwd, behalve daar waar bekend is dat de kweldergrens erg dicht bij de oude kweldergrens ligt (Dit is het geval bij de meest linkse pijl in Figuur 6.1). DNN heeft aangegeven dat het moeilijk is om op basis van het resultaat van deze analyse te beoordelen of er werkelijk sprake is van een gevaar. Mogelijk dat het helpt aan te geven dat vooral gekeken moet worden naar grote verzamelingen gevaarpixels dicht bij elkaar. Enkele pixels of hele kleine groepjes van pixels zouden het gevolg van meetruis kunnen zijn. Een aanbeveling is om in toekomstige analyses te filteren op deze enkele pixels. Een andere aanbeveling is om toch naar de factoren 1 en 2 te gaan kijken, maar dan moet eerst vastgesteld worden hoe de verhoudingen hoogte, helling, daling, afstanden tot de grens qua gevaar is. Deze twee factoren samen hangen nauw samen met de afstand van de kweldergrens tot de oude kweldergrens. Die afstand is dus een indicator die meegenomen zou moeten worden in de gevaaranalyse. Let op: de daling kan een gevolg zijn van verschillen in begrazing etc. Gebiedskennis bij de interpretatie van de gevaaranalyse is altijd nodig.
45
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Figuur 6.1: gevaren in meetvakken 250 tot 284 (de linker pijl is vooral een gevaar omdat de kweldergrens daar erg dicht bij de oude kweldergrens komt, hetgeen helaas niet in deze figuur is te zien).
46
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Figuur 6.2: gevaren in meetvakken 278 tot 305.
Figuur 6.3: gevaren in meetvakken 330 tot 351.
47
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Figuur 6.4: gevaren in meetvakken 398 tot 419.
Figuur 6.5: gevaren in meetvakken 414 tot 442.
48
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Figuur 6.6: gevaren in meetvakken 433-460.
Figuur 6.7: gevaren in meetvakken 477 tot 493.
49
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
6.2
Koppeling van lodings- en laserdata
In de Waddenzee worden jaarlijks lodingen uitgevoerd in de vaargeulen in verband met de betonning daarvan. Ze worden zo veel mogelijk bij hoogwater uitgevoerd met single beam echo sounding volgens een patroon van raaien, waarvan de onderlinge afstand 100m of 200m bedraagt. Dit levert een serie van dwarsprofielen van de geulen op. Na interpolatie wordt hieruit een vlakdekkend dieptebestand afgeleid, dat voor verdere verwerking en interpretatie onder meer beschikbaar is in de vorm van een regelmatig grid met een gridcelgrootte van 10x10m. Met een interval van 6 jaar worden tevens zogenaamde vaklodingen uitgevoerd van de gehele Waddenzee met een gemiddelde raaiafstand van 200m. Deze resulteren in grids met een gridcelgrootte van 20mx20m. Aan de noordzijde van het projectgebied liggen twee geulen waarvan vlakdekkende diepte-informatie beschikbaar is, al is de overlap met het projectgebied niet erg groot. Daarnaast zijn er uit 2001 vaklodingen beschikbaar van een gebied aan de oostzijde, dat een grote overlap heeft met het projectgebied. Figuur 6.1 laat zien hoe het door de lodingen van 2001 bedekte gebied ligt t.o.v. het projectgebied van 2001. De situatie voor 2004 is nagenoeg gelijk, behalve dat er voor 2004 geen vaklodingen beschikbaar zijn. De situatie van 2004 wordt niet apart weergegeven.
Figuur 6.8: De geullodingen, de vaklodingen en de lasermetingen van 2001. Ten behoeve van het onderscheid zijn de kleurenschalen voor verschillende metingen anders gekozen. De letters hebben betrekking op de locatie van profielen die verderop beschreven staan. De kwaliteit van de aansluiting tussen beide soorten meetgegevens is beoordeeld door het trekken van een aantal profielen in de gebieden waar ze elkaar overlappen. Hiervoor is gebruik gemaakt van het AGIsoftwarepakket AHNGIS, waarmee profielen door meerdere
50
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
puntenwolken kunnen worden gedefinieerd, zodat de verschillen tussen deze puntenwolken direct zichtbaar worden. In de onderstaande figuur (Figuur 6.9) zijn de loding- en de lasergegevens van 2001 afgebeeld in profielen door de geulen. De laserpunten zijn in geel, de lodingpunten in blauw afgebeeld. Duidelijk is te zien dat waar lodingen ten allen tijde de bodem in kaart kunnen brengen, de laser niet verder kan komen dan het wateroppervlak. De laser sluit niet overal goed aan bij de lodingen zoals uit de eerste figuur blijkt. Vermoedelijk zijn de geulen hier sterk aan verandering onderhevig.
Figuur 6.9: Profielen A t/m E door geulen van metingen uit 2001.
51
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
De volgende figuur (Figuur 6.10) zijn profielen over relatief vlakke stukken van het oostelijke deel van het projectgebied. Hier blijken de lodingen systematisch 10 tot 20 cm hoger te liggen dan de laser. Hoewel de laser meer details laat zien dan de lodingen zijn de verschillen in dezen niet aanmerkelijk. Omdat de systematische afwijking tussen lodingen en laser groter is dan die tussen de lasermetingen van 2001 en 2004 onderling (zie hoofdstuk 5) moet een belangrijk deel van de afwijking aan de lodingen worden geweten. Dat de hoogteverdeling van de laserpunten asymmetrisch is in die zin dat de onderzijde van de puntenwolk minder vlak verloopt dan de bovenzijde is waarschijnlijk het gevolg van het voorkomen van veel kuilen in het wad.
Figuur 6.10: Profielen F t/m I over de kwelders van metingen uit 2001. Voor 2004 is er minder overlap tussen de lodingen en de lasermetingen te vinden dan in 2001. Ook ontbreken de vaklodingen. Het aantal profielen dat getrokken kan worden is daarom minder. Er komt uit de
52
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
volgende figuur (Figuur 6.11) geen duidelijk beeld naar voren over de kwaliteit van de aansluiting.
Figuur 6.11: Profielen J, K, C door geulen van metingen uit 2004. Op één plaats bestaat er een overlap tussen de lasermetingen en lodingen van 2001 en 2004. In onderstaand profiel zijn de gele en de lichtblauwe puntenwolken afkomstig van de lasermetingen van 2004 resp. 2001. De groene en rode lodingen zijn van 2004 resp. 2001. De wijziging in de loop van de geul tussen 2001 en 2004 wordt zowel door lodingen als door lasermetingen bevestigd. Maar de overlappen tussen lasermetingen en lodingen zijn zo gering dat ook hier geen goed beeld te verkrijgen is van de aansluiting tussen lodingen en lasermetingen.
Figuur 6.12: Profielen door een geul van metingen uit 2001 en 2004, ongeveer ter plaatse van D.
53
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
6.3
Correctie voor vegetatie-invloed op hoogtemetingen
De laserdata geeft een hoogte weer die tussen het maaiveld en de hoogte van de lage vegetatie in ligt. Hierdoor is de beschrijving in de laserdata niet representatief voor het maaiveld. Dit leidt voor de gebruiker voor sommige toepassingen (denk aan bijvoorbeeld volumebepaling voor grondverzet, peilbesluiten of stromingsmodellering) tot beperkingen. Het betreft hier met name de lage vegetatie: gras, heide, akker, takjes etc. Onder de ligging van het maaiveld wordt in dit project de overgang tussen de lucht en de droogliggende bodem verstaan. Achtergrond In 2003 heeft de AGI een onderzoek uitbesteed aan de TU Delft om een oplossing te vinden voor bovenstaande problematiek. De oplossing bestond uit het toepassen van geo-statistische filters (textuurmaten) op laserdata. De resultaten zijn beschreven in [Pfeifer e.a., 2003]. De laserdataset uit 2003 kent een zeer hoge puntdichtheid (FLIMAP), en bevat redelijk hoge vegetatie (10-100 cm). Aanbeveling uit dat rapport was om te kijken of het ook toepasbaar zou zijn op lagere puntdichtheid laserdata (1 punt/m2 tot 1 punt /9 m2) en lage vegetatie (0-20 cm). Beide voorwaarden doen zich voor in het kwelderproject 2004. Daarom heeft de AGI besloten de TU Delft nogmaals in te schakelen; nu met de door Terra-Imaging ingewonnen laserdataset van 1 punt per m2 en terrestrische metingen in de kwelders. De terrestrische metingen zijn uitgevoerd door DNN in samenwerking met de Meetdienst Waddengebied. Deze metingen zijn nodig om te kunnen bepalen hoeveel centimeter de laserdata te hoog boven het maaiveld ligt.
Figuur 6.13: Drie van de acht vakken waar terrestrische data is ingewonnen. Doel Het doel van het onderzoek was om voor lage vegetatie (0-20 cm) te kijken of er een relatie is tussen het gevonden hoogteverschil (ook wel shift genoemd) en de ruwheid van de laserdata. Als deze relatie er is en eenmaal goed is vastgesteld, dan kan men in de toekomst aan de hand van de ruwheid de laserdata lokaal aanpassen.
54
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Figuur 6.14: Ligging van vegetatievakken en vier laserstroken (gk02 .. gk05). De ruwheid kan op veel manieren worden uitgerekend. Een eenvoudige maat is de standaardafwijking binnen een bepaald gebied. Naast de standaardafwijking zijn ook de zogenaamde hellingstextuur en ‘inverse difference moment’ textuurmaat bekeken. De TU heeft tal van relaties geanalyseerd, en met name gelet op de betrouwbaarheid waarmee een relatie vastgesteld kan worden. Resultaten Er is in het algemeen geen duidelijke correlatie tussen de standaardafwijking van een gebied en het hoogteverschil tussen de laserdata en terrestrische data te herkennen. In onderstaand figuur is een voorbeeld van de correlatie tussen een textuurmaat en de shift weergegeven. Op de x-as staat de waarde van de textuurmaat, in dit geval van de “slope texture”. Deze is uitgezet tegen het gemeten hoogteverschil tussen de laserdata en de terrestrische data op dat punt. De blauwe lijn is geschat uit de rode puntenwolk en geeft de correlatie weer: hoe groter de textuurmaat hoe groter het hoogteverschil. Wat ook blijkt is dat de puntenwolk nogal breed is en dat dus de blauwe lijn een grote variantie kent. Dat is vastgelegd in de R^2 waarde (zie linksonder in onderstaand figuur). Hoe dichter de waarde bij 1 hoe sterker de correlatie. Een waarde van R^2 van 0.26 wil eigenlijk zeggen dat slechts 26% van de textuurmaat verklaard kan worden door de lineaire relatie tussen de textuur en de shift. De overige 74% van de textuurmaat blijft onverklaard.
55
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Figuur 6.15: Textuurmaat versus shift. Conclusie De belangrijkste conclusie is dat de puntdichtheid van deze dataset niet hoog genoeg is om betrouwbaar een correctie te schatten aan de hand van textuurmaten. Het komt er op neer dat de grootte van de textuur (de vegetatie) fijner is dan de dichtheid van de laserdata. Op deze manier is de standaardafwijking van elk laserpunt niet meer te scheiden van de som van terreinvariatie en vegetatie-invloed.
56
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
7. Conclusies en aanbevelingen ...............................................................................
7.1
Inleiding
In het onderstaande zal per onderzoeksvraag een opsomming komen van de conclusies en aanbevelingen en wat de overige conclusies en aanbevelingen zijn. Daarna zal aangegeven worden wat de conclusies en aanbevelingen uit de informatiebehoefte zijn en ten slotte is aangegeven in hoeverre de projectdoelen zijn gehaald.
7.2
Vraag 1: Koppeling laser en lodingen data
Onderzoeksvraag 1 was of de lodingen van de waddenzee te koppelen zijn aan de laserdata tot één bestand. Conclusies 1. De aansluiting op de lodingen bij geulen is moeilijk te kwantificeren t.g.v. de geringe overlap. 2. Tussen laserdata en lodingendata van dezelfde periode zat 10 tot 20 cm hoogteverschil op de vlakke stukken; dat moet voornamelijk aan de lodingen worden toegerekend.
7.3
Vraag 2: Hoogteontwikkeling
Onderzoeksvraag 2 was welke hoogteontwikkelingen waargenomen kunnen worden in de verschilkaarten berekend uit de laseropnamen van 2004 en 2001. Conclusies 1. Verschilbeelden geven veel informatie over de morfologie. Met name grootschalige patronen die zich over tientallen of honderden meters afspelen zijn in 1 oogopslag te herkennen (detectie). 2. De identificatie van verschillen is lastig en vergt zowel kennis over het gebied als over de mogelijke fouten die in de laserdatasets kunnen zitten. 3. Zowel horizontale als verticale morfologische veranderingen zijn te herkennen. Voorbeelden zijn: Afzonderlijke pandverschillen, geulverlegging, onderloopsheid, dichtslibben van geulen en afwatering, opslibbing bij de Eemshaven en begrazing. Aanbeveling 1. De presentatie en de totstandkoming van het verschilbeeld is belangrijk om verschillen te verklaren. Weergave van de twee datasets van waaruit het verschilbeeld is opgebouwd, kan verhelderend werken.
57
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
7.4
Vraag 3: Gevaar oude kweldergrens
Onderzoeksvraag 3 was of de oude kweldergrens ergens in gevaar komt. Conclusie 1. Met de verschilbeelden is te berekenen welke gebieden significant dalen en dus op termijn in gevaar komen. Op welke termijn is afhankelijk van de huidige toestand van de kwelders. Aanbevelingen 1. Bij de gevaar analyse zou ook de huidige toestand meegenomen moeten worden. Dan worden de hoogte en de helling van de kwelder bedoeld. Deze twee factoren samen bepalen eigenlijk de afstand van de kweldergrens tot de oude kweldergrens. Die afstand is dus een indicator die meegenomen zou moeten worden. 2. Een aanbeveling is om in toekomstige analyses te filteren op enkele pixels die in feite ruis zijn. Door hier op te filteren komen de grotere gevaargebieden duidelijker naar voren.
7.5
Vraag 4: Dammen lek?
Onderzoeksvraag 4 was of je aan de laserhoogte(verschil)metingen ook kan zien waar de dammen slecht zijn. Conclusie 1. In theorie is dit met de nu gebruikte puntdichtheid te zien wanneer de gevolgen groter zijn dan 2 meter (= 2 pixels). Bijvoorbeeld als er een geul is ontstaan van meer dan 2 meter in de lengte en 1 meter in de breedte. Aanbeveling 1. Gebruik de kennis van het gebied om slechte dammen op te sporen. Het is bekend waar de dammen lopen en waar het onderhoud gestopt is en waar ze slecht zijn. Beeld deze dammen en bekende slechte locaties in een GIS af over de verschilbeelden en dan is het eenvoudiger om ook de andere slechte dammen op te sporen.
7.6
Vraag 5: Vegetatie-invloed
Onderzoeksvraag 5 was of betrouwbare resultaten verkregen kunnen worden, met name in het licht begroeide gebied (lage kwelders)? Kunnen correctiefactoren bepaald worden, om zo toch de juiste hoogte te kunnen berekenen van het maaiveld? Conclusie 1. De belangrijkste conclusie is dat de puntdichtheid van de laserdataset(s) niet hoog genoeg is om betrouwbaar een correctie te schatten aan de hand van textuurmaten. Het komt er op neer dat de grootte van de textuur (de vegetatie) fijner is dan de
58
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
dichtheid van de laserdata. Op deze manier is de standaardafwijking van elk laserpunt niet meer te scheiden van de som van terreinvariatie en vegetatie-invloed.
7.7
Vraag 6: Kostenbaten helikopterlaseraltymetrie
Onderzoeksvraag 6 was: Hoe ziet de kosten-batenanalyse voor een helikopterlasersysteem voor de hoogtemeting van de kwelders er uit? Tot nu toe is alleen voor kosten en precisie naar vliegtuig lasersystemen gekeken. Bij een helikopter lasersysteem is winst in nauwkeurigheid te verwachten, echter de kosten zijn veel hoger. Deze vraag is in de voorstudie beantwoord. Conclusies 1. De kosten van helikopter-laseraltimetrie met een puntdichtheid van 7 punten/m2 vallen mee vergeleken met de kosten voor terrestrisch meten. Dus qua kosten is deze techniek een echte optie. De techniek is wel duurder dan vliegtuig-laseraltimetrie (ongeveer factor 2), maar nog steeds goedkoper dan terrestrisch meten. Vooral is veel winst te behalen (50% t.o.v. GPS metingen) bij het alleen opnemen van de meetvakken (tot en met het derde bezinkveld). Echter mist men bij deze aanpak dan een totaalbeeld van de morfologie van de kwelders, waardoor een groot voordeel van de laserdata, namelijk de vlakdekkendheid, verloren gaat. 2. Het kostenplaatje met helikopter-laseraltimetrie wordt duidelijk ongunstiger als men alleen de onbegroeide delen met deze techniek laat inwinnen en de begroeide delen terrestrisch. Aanbeveling 1. Gezien de voorstudie gaf de AGI het advies om in 2004 een vliegtuig-laseraltimetrie vlucht uit te voeren van de kwelders (Groninger gedeelte). Redenen hiervoor waren de verbeterde precisie van vliegtuig laseraltimetrie, de vlakdekkendheid van de laserdata (t.o.v. alleen de meetvakken met helikopter laseraltimetrie) en de hiervan verwachte inzicht in grootschaligere morfologische veranderingen (b.v. erosie in de richting van de oude kweldergrens) en de lagere kosten. Deze aanbeveling kwam voort uit de voorstudie en is met succes uitgevoerd.
7.8
Vraag 7: Precisie pandhoogtes en opslibbingsbalans
Onderzoeksvraag 7 was: Hoe werkt de precisie van de pandhoogtes door in de precisie van bijvoorbeeld een opslibbingbalans? Welke precisie-eis voor de pandhoogtes kan hieruit afgeleid worden? Deze vraag is in de voorstudie beantwoord. Conclusies 1. Bij vliegtuig-laseraltimetrie is in de afgelopen twee jaar een precisiewinst geboekt. Voor de precisie van pandgemiddelde bestaat dan ook nauwelijks meer een verschil tussen helikopter- en vliegtuig-laseraltimetrie. Voor beide technieken geldt dat een pandgemiddelde met ongeveer 3 - 3,5 cm precisie gemeten kan
59
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
worden. Hiermee komt men al aardig in de buurt van de met terrestrische methoden haalbare precisie van 2 cm. Dit geldt alleen voor de onbegroeide delen van de kwelders. 2. De verschillen in pandgemiddelden t.o.v. 2001 zullen moeilijk te interpreteren zijn omdat de meetruis groter is dan de morfologische veranderingen. Het kijken naar de opslibbingsbalans per pand is dus niet zo zinvol. Aanbevelingen 1. De opslibbing van een pand is waarschijnlijk sterk gecorreleerd met de opslibbing van een naastliggend. Dat betekent dat men naar een groter gebied zou kunnen kijken dan alleen een paar pandjes. Hoe groter het oppervlak hoe nauwkeuriger (het gemiddelde van) de laserdata. Opslibbing kan men beter meten door volumes (= vlakdekkende verschillen) te meten, dan door hoogteverschillen op punten of lijnen te meten. De huidige waterpasmethode is niet optimaal: het ontbreken van x,y-coördinaten zorgt voor extra fouten, en het ene lijntje (profiel) zegt niet alles over het gehele pand. 2. Door een ruimte-tijd modellering, waarbij de opslibbingshoeveelheden over de jaren heen van de pandjes meegenomen wordt, kan meer informatie uit de data over de opslibbing gehaald worden dan tot nu toe gebeurt.
7.9
Overige conclusies
1. Vlakke gebieden zoals de kwelders zijn ideaal om systematische fouten in de laserdatasets, zoals de houtnerf, te herkennen. 2. Grootschalige structuren in het terrein die vanaf de grond moeilijk waarneembaar zijn, zijn door laseraltimetrie goed zichtbaar te maken: panden, afwateringsgeulen, rijshouten dammen, kliffen en hoge kwelders, maar ook locale hoogtevariaties zijn goed in beeld te brengen. 3. Laseraltimetriestroken sluiten niet perfect op elkaar aan in hoogte. Vooral in de hoogeteverschilplaatjes en de hillshades is de ligging van de stroken goed te onderkennen. De hillshade van de metingen van 2001 geeft aan dat er lokaal hoogteverschillen tot 10 cm in de overlap van stroken aanwezig is. Globale hoogtevariaties, zoals opslibbing van grotere gebieden, zijn hierdoor niet in beeld te brengen. 4. Artefacten zoals houtnerven treden op zoals te zien is in het beeld van 2004. 5. Het projectgebied strekt zich verder naar het noorden uit dan waar je met referentievelden kan komen. Dit maakt de nauwkeurigheid van de hoogte minder naarmate je veder van de kust komt. 6. Het is moeilijk om de land/watergrens aan te wijzen buiten de stroomgeulen 7. Horizontale verschuivingen van de laseraltimetriemetingen van tot een halve meter kunnen verwacht worden en vertroebelen het beeld op de terreindelen met relatief veel helling, waardoor een geometrische correctie op dit punt noodzakelijk is.
60
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
8. De lasermetingen van 2001 passen op de dijk beter bij de referentiemetingen van 2004 dan de lasermetingen van 2004. Dit geeft echter niet aan dat de lasermetingen van 2001 beter zouden zijn dan die van 2004: zie conclusie 3 uit deze paragraaf.
7.10 Overige aanbevelingen 1. Vlieg in het vervolg een gebied met minstens één dwarsstrook en één referentiegebied aan het meest noordelijke uiteinde. Laat de stroken los afleveren.
7.11 Conclusie uit de informatie behoefte 1. De informatiebehoefte is belegd in 8 beheersvragen. De beheersvragen hangen onderling met elkaar samen, en zijn dus niet onafhankelijk van elkaar. In dit project is gebleken dat laseraltimetrie op vier vragen antwoord kan geven. Waterpassen en GPS geeft op één vraag direct antwoord, en door de afhankelijkheid met drie andere vragen, kunnen deze vervolgens indirect beantwoord worden.
7.12 Terugkoppeling naar projectdoelen De projectdoelen waren: 1. om laseraltimetrie verder te ontwikkelen als beheersinstrument voor de hoogteligging van de kwelderwerken. 2. om de verdere uitwerking van de gevolgen van het geheel of gedeeltelijk overschakelen van terrestrische metingen (waterpassen/dGPS) op laseraltimetrie als meettechniek. Het eerste doel is ruimschoots aan de orde geweest in dit rapport. De verschillende conclusies en aanbevelingen hierboven geven dat aan. Het tweede doel is eigenlijk niet verder uitgewerkt. Dit komt vooral door de 2e conclusie uit paragraaf 7.8 en de 3e ,4e en 5e conclusie uit paragraaf 7.9 dat het kijken naar de opslibbingsbalans per pand met laserdata niet zinvol is. Laseraltimetrie is een mooie aanvulling op de huidige techniek en geeft veel extra informatie, maar kan deze niet vervangen.
61
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
8. Literatuur ............................................................................... 1. Gorte (Ben), Pfeifer(Norbert), Height texture of low vegetation in airborne laser scanner data and its potential for DTM correction. Delft, 2005. 2. Bollweg (Ardis), Brügelmann (Regine), Dijk (Hanno van), Vaessen (Ed), Laseraltimetriedata met hoge puntdichtheid voor rivierbeheer een pilot in opdracht van Directie Oost-Nederland, Rapport: AGIGAR-2004-11, Adviesdienst Geo-Informatie en ICT, Rijkswaterstaat, 2004. 3. Pfeifer (Norbert), Gorte (Ben), and Vosselman (George), Laser altimetry and vegetation. Technical Report AGI-GAP-2003-56, Adviesdienst Geo-Informatie en ICT, Rijkswaterstaat, The Netherlands, 2003. 4. Crombaghs (Marc), Oude Elberink (Sander), Laseraltimetrie voor de hoogtemetingen van de kwelders Waddenzee, Rapport AGIGAP-2003-50, Adviesdienst Geo-Informatie en ICT, in opdracht van Directie Noord-Nederland, Rijkswaterstaat, 2003. 5. Instandhoudingsplan kwelders 2003, District Waddenzee, DNN, Rijkswaterstaat, 2003. 6. Precisiebeschrijving AHN 2002, Report AGI-GAP-2003-5, Adviesdienst Geo-Informatie en ICT, Rijkswaterstaat, 2003 7. “Vernieuwing periodieke hoogtemetingen kwelders Waddenzee”, Adviesdienst Geo-Informatie en ICT (toen Meetkundige Dienst), Rijkswaterstaat, 2002.
62
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
Bijlage A
Projectevaluatie
...............................................................................
A. PROJECTEVALUATIE Projectomschrijving: Projectnummer: Datum: Aanwezig:
A.1
Laser voor de Kwelders vervolg 27960 17-5-05 Pieter Bresters, Regine Brügelmann, Sander Oude Elberink, Leo Richardson, Hessel Jongerius, Thomas Rijskamp, Arie Stienstra, Willem Riesenkamp
PRODUCT
• Is het geplande product echt gemaakt en opgeleverd? Ja. Afspraak is gemaakt dat 15 juni het definitieve rapport wordt geleverd. • Is de klant tevreden over het product? Het conceptrapport is als bevredigend beoordeeld. • Hoe zou het product nog beter kunnen worden (wat heb je daar aan)? Rijkswaterstaat Noord Nederland, District Waddenzee zou het liefste een nog hogere nauwkeurigheid willen gelijk aan wat met terrestrisch haalbaar is (lager of gelijk aan 2 cm). Er zou een studie moeten komen over de mogelijkheid om laserhoogte metingen met meerdere partijen uit te voeren (RIKZ, LNV, vaarwegbeheer, wadlopervereniging). Hangt een beetje van de bedoeling van dit onderdeel af. Beleving OG: rapport heeft aangetoond dat de mogelijkheden voor toepassing laserdata voor het beheer van de kwelders thans nog beperkt zijn, de bestaande knowhow wel kunnen aanvullen maar absoluut niet vervangen.
A.2
PROCES
• Is het geplande proces goed verlopen? De oplevering was 2 maanden later dan gepland. Dit is vooral ontstaan door de reorganisatie bij de AGI en door het verzetten van de presentatie en de evaluatie op het einde.
63
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
• Hoe is de communicatie met OG geweest? In goede verstandhouding en inhoudelijk zuiver, echter niet zonder problemen (zie hierna) • Is OG tevreden over het proces? De projectleider (Pieter) had bij de eerste bijeenkomst in Noordpolderzijl waar de informatiebehoefte geïnventariseerd werd, aanwezig moeten zijn. Dit was echter onmogelijk voor hem door privé omstandigheden. Pieter heeft wel met Hessel gesproken over verzetten, maar ook dat bleek niet mogelijk. Er was een deadline i.v.m. inwinning laserdata voor begin oktober. Het was nu al buitengewoon krap. Het proces rond de referentievelden is enigszins troebel verlopen. Het was niet duidelijk wie waarvoor precies verantwoordelijk was en met welke specificaties er nu precies gemeten moest worden. Ook bleek het veel meer werk dan verwacht. Gelukkig is dankzij de grote inzet van de medewerkers van District Waddenzee en het regiokantoor van de AGI in Assen toch nog goed gekomen. Het proces rond de plaatjes voor het rapport liep niet soepel. Er moest veel heen en weer gemaild worden voordat het goed was. Uiteindelijk is het goed gekomen en is het doel van het laten maken van de plaatjes door District Waddenzee wel gehaald. Dat was het leren werken met laserdata. Willem Riesenkamp gaf aan zeer te spreken te zijn over de inzet en de positieve energie van alle projectmedewerkers. Verder realiseerden we ons dat het uitvoeren van de voorstudie erg zinvol is geweest. Ook is er van de zijde van OG veel waardering voor de positieve manier waarop de accountmanager als klantbehartiger zijn rol heeft ingevuld, dat gaf een gevoel van “veiligheid” op de momenten dat er even wat problemen waren. • Wat kan de volgende keer beter? Het proces van de plaatjes zou waarschijnlijk soepeler gelopen zijn als iemand van de AGI een keer langsgegaan was bij District Waddenzee. (vaker persoonlijk contact leidt sneller tot het uitsluiten van onduidelijkheden). De RWS-structuur bij AGI brengt spanning tussen projectverantwoordelijkheid en lijn (budget)verantwoordelijkheid, dit probleem ligt op hoger niveau. • Nacalculatie (op hoofdlijnen) De totale kosten van het project zijn bij aanvang geschat op 14,5 k€ in 2004 en 25,7 k€ in 2005. De voorstudie van dit project heeft in 2004 reeds 5,4 k€ gekost. Daarmee kwamen de bij aanvang geschatte totaalkosten voor 2004 op 19,9 k€. De totale kosten van het project zijn 21,2 k€ in 2004 (inclusief de voorstudie) en 27,8 k€ in 2005. Dat is in totaal 49 K€ en dus 49,0 45,6 = 3,4 K€ duurder dan gepland. De kosten zijn hoger uitgevallen door tegenvaller kosten laservlucht. 3 bedrijven was offerte gevraagd, 1 bedrijf had slechts geoffreerd. AGI heeft deze voor een deel voor eigen rekening genomen (met dank aan Mark en Arie), en de dienstkring. heeft ook wat meer betaald. Het protocol is daarvoor gewijzigd. De extra (niet geplande) inzet van de
64
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
dienstkring, AGI Noord, en de meetdienst zijn niet zichtbaar gemaakt, maar is er ook geweest.
A.3
KENNIS
• Wat is er geleerd dat nuttig is voor de AGI (techniek duurzaam)? De kennis die is opgedaan is te lezen in het eindrapport. Willem Riesenkamp gaf aan dat 50% van de randvoorwaarden voor de vlucht voor een gebied buitendijks ook van meteorologische en mariene aard zijn naast de bekende terrestrische randvoorwaarden. Hij doelde hierbij vooral op dat het droogvallen van de kwelders afhankelijk is van de windrichting. Uiteindelijk is het voorgeschreven tijvenster min of meer losgelaten en op basis van de gesteldheid ter plekke gevlogen (en met heel goede resultaten). • Er kan een aardige koppeling worden gemaakt tussen laservluchtdata en lodingsgegevens. Dit “bijproduct” zou wel eens vermarktbaar kunnen zijn.
A.4
PR/MARKETING
• Is er PR mogelijk (flyer, presentatie, artikel, ...)? We zouden een artikel kunnen plaatsen in Geo Nieuws en een korte samenvatting in Profiel. Ook was er behoefte aan een korte samenvatting voor op het intranet van DNN. Regine Brügelmann merkte op dat het ook internationaal gezien interessant is, omdat het uitvoeren van verschilanalyses met laseraltimetrie voor kwelders nog niet eerder is toegepast. • Waarom wel/niet? De productverantwoordelijke binnen de AGI zou moeten aangeven of het de moeite waard is.
A.5
OVERIG
• Was de afbakening duidelijk? Het meten van de referentievelden was niet goed afgebakend aan het begin van het project. Het was niet helder binnen welk project het viel en wie er nu precies verantwoordelijk voor was en het stond in geen enkel projectplan. • Was de rolverdeling duidelijk? Het was Pieter in het begin niet duidelijk dat hij een overall verantwoordelijkheid had. Dus niet alleen voor het onderzoek zoals aangegeven in zijn projectplan, maar ook voor de afstemming met de inkoop van de laservlucht en het TU Delft onderzoek met betrekking tot de invloed van de vegetatie. Bij de AGI zaten iets te veel kapiteins op het schip. Het was voor de opdrachtgever niet altijd even duidelijk wanneer die de productmanager, accountmanager of projectleider moest spreken.
65
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
De afstemming liep niet helemaal gestroomlijnd. Het werkt vertragend als men langs te veel personen moet om zaken gerealiseerd te krijgen. Van de andere kant: er is ook heel praktisch gewerkt, via korte lijnen. Daarmee passeer je wel eens iemand, maar het werk gaat tenminste door!! • Bij vervolgprojecten zal ook geluisterd moeten worden bij de buren. Probeer projecten zo veel mogelijk te combineren. Met “Buren” worden o.a. andere dienstkringen en RIKZ bedoeld. Ten aanzien van de koppeling van laserdata en lodingen is er duidelijk behoefte aan een verkenning van de mogelijkheden. Vooral een kostenbatenanalyse is gewenst. Welk deel van het Wad zou het beste met laseraltimetrie bij laag water opgenomen kunnen worden en welk deel met lodingen bij hoog water. Er is voor het beheer van de vaargeulen vooral behoefte rond deze geulen, maar ook nieuw ontstane geulen zijn interessant. Ook voor de wadlopersvereniging. Mogelijk dat er bij LNV ook behoefte is, b.v. voor mosselbanken. Ebelien van der Velde is hiervoor contactpersoon bij het District Waddenzee (afdeling Varen en Meten).
A.6
ADVIEZEN VAN UIT HET PROJECT
Adviezen uit paragraaf 7.4 (gevaaranalyse oude kweldergrens): 1. Bij de gevaaranalyse zou ook de huidige toestand meegenomen moeten worden. Dan worden de hoogte en de helling van de kwelder bedoeld. Deze twee factoren samen bepalen eigenlijk de afstand van de kweldergrens tot de oude kweldergrens. Die afstand is dus een indicator die meegenomen zou moeten worden. 2. Een aanbeveling is om in toekomstige analyses te filteren op enkele pixels die in feite ruis zijn. Door hier op te filteren komen de grotere gevaargebieden duidelijker naar voren. District Waddenzee wil op dit moment niet dieper ingaan op de gevarenanalyse zoals door de AGI is uitgevoerd. In het eindrapport zal nog duidelijker gesteld worden dat de gemarkeerde plaatsen als 'mogelijk in gevaar' beschouwd moeten worden en dus niet perse een gevarenzone vormen, omdat de dalingen bijvoorbeeld ook door begrazing kunnen zijn ontstaan. Adviezen uit paragraaf 7.5 (Dammen lek?): 1. Gebruik de kennis van het gebied om slechte dammen op te sporen. Het is bekend waar de dammen lopen en waar het onderhoud gestopt is en waar ze slecht zijn. Beeld deze dammen en bekende slechte locaties in een GIS af over de verschilbeelden en dan is het eenvoudiger om ook de andere slechte dammen op te sporen. 2. Gebruik van een elektronisch veldboek gekoppeld aan GPS om de verschilbeelden in het veld te controleren District Waddenzee zou wel ondersteuning willen bij het gebruik van een elektronisch veldboek gekoppeld aan GPS (zo mogelijk bijv. een
66
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie
eenmalige actie (voorlichtingsdag?). Het is een mogelijke actie, maar District Waddenzee doet geen toezeggingen op dit moment. Adviezen uit paragraaf 7.8 (Precisie pandhoogtes en opslibbingsbalans): 1. De opslibbing van een pand is waarschijnlijk sterk gecorreleerd met de opslibbing van een ander pand. Dat betekent dat men naar een groter gebied zou kunnen kijken dan alleen een paar pandjes. Hoe groter het oppervlak hoe nauwkeuriger (het gemiddelde van) de laserdata. Opslibbing kan men beter meten door volumes (= vlakdekkende verschillen) te meten, dan door hoogteverschillen op punten of lijnen te meten. De huidige waterpasmethode is niet optimaal: het ontbreken van x,y-coördinaten zorgt voor extra fouten, en het ene lijntje (profiel) zegt niet alles over het gehele pand. 2. Door een ruimte-tijd modellering, waarbij de opslibbingshoeveelheden over de jaren heen van de pandjes meegenomen wordt, kan meer informatie uit de data over de opslibbing gehaald worden dan tot nu toe gebeurt. De Aanbevelingen zijn nuttig en neemt District Waddenzee zeer zeker ter harte. (Ze zouden heel graag actuele en historische gegevens middels GIS in kaart willen brengen) Echter, zij behoeven hiervoor op dit moment geen verdere ondersteuning van AGI. Ten aanzien van de vraag of District Waddenzee in de toekomst opnieuw laservluchten zou willen laten uitvoeren is het antwoord voorlopig nee. Gezien de nauwkeurigheid, welke nog niet voldoet aan de afwijking sigma = 2 cm, kiezen ze nu niet voor het verder uitvoeren van een laseraltimetrievlucht in 2008 (elke 4 jaar worden alle meetvakken opgenomen). Ze willen wel graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op dit gebied. Wanneer District Waddenzee zou kunnen meeliften met andere RWS partijen zijn zij wel geïnteresseerd. Een extra advies van de AGI is vervolgens: Evalueer na verloop van tijd wat District Waddenzee aan de nu ingewonnen laserdata heeft en beslis dan pas of een volgende vlucht zin heeft. Doe dan het hele kweldergebied i.p.v. alleen het Groningse deel. Een volgende vlucht zou het beste uitgevoerd kunnen worden nadat effecten verwacht worden van beheersmaatregelen.
67
Laseraltimetrie voor kweldermorfologie