Radboud Faculteit_ der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
5MPV1 Med. Prof. Vorming 1: Arts en Patiënt 26 september 2014 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: • • • • • • •
•
• • • • •
•
Dit tentamen bestaat uit 82 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS} zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen In uw toetsboekje. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.
De vragen worden als volgt gescoord: an twoorden: open Goed FOU t -1 Punten 2 keuze-vraag 1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 0 -% 4 keuze-vraag 0 Punten 1 - 1/3 1 Punten 0 5 keuze-vraag -Y. Lever na afloop het antwoordformulier in. lnd1en u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets. LET OP!! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES!
Voorblad MC/4-9-2014
Casus bij vraag 1 t/m 7 De heer Peijnenburg, 48 jaar, komt op het spreekuur van de huisarts in verband met een rode plek op zijn linker bovenbeen. Direct bij binnenkomst ontbloot hij zijn been, wat hij hevig gesticulerend aan de huisarts laat zien. Vraag 1 De huisarts vraagt aan de heer Peijnenburg of deze rode plek wellicht ook jeukt. De huisarts vraagt hier naar: 1:. de beleving. 2. de hulpvraag. 3. een klacht. 4. een symptoom.
Vraag 2 De huisarts vraagt aan de heer Peijnenburg of hij elders op zijn lichaam nog meer rode plekken heeft bemerkt. Deze vraag hoort bij de: 1. speciële anamnese. 2. tractusanamnese.
Vraag 3 In het vervolg van de anamnese vraagt de huisarts aan de heer Peijnenburg of hij vanwege zijn huiduitslag misschien denkt dat hij psoriasis (een chronische huidziekte met rode plekken en witte schilfers) heeft? Bij welk aspect van het biopsychosociaal model hoort deze vraag? 1. Het biologisch (somatisch) aspect.
2) Het psychologisch aspect. 3. Het sociale aspect.
Vraag 4 In het verdere verloop van het consult geeft de heer Peijnenburg aan dat hij vanwege de huiduitslag op zijn been maar niet is gaan tennissen omdat de plek onder zijn korte broek wel erg zichtbaar is. Deze opmerking hoort bij zijn: 1. hulpvraag. 2. klacht. 3. ziektegedrag .
-·
Vraag 5 De huisarts twijfelt of de rode plek op het been van de heer Peijnenburg eczeem of een schimmelinfectie is en schrijft miconazolcrème (een anti-schimmelcrème) voor. Dit met de achterliggende gedachte dat deze crème in het geval van een schimmelinfectie wél en in het geval van eczeem niet het gewenste resultaat zal hebben. Vervolgens spreekt zij met de heer Peijnenburg af dat hij terug moet komen op het spreekuur als de aandoening na een week niet verminderd is. Hoe wordt deze manier van handelen genoemd? 1. 'de tijd als diagnosticum' 2. 'ex-juvantibusdiagnostiek' 3. 'lege artis handelen'
Vraag 6 Na een week komt de heer Peijnenburg terug op het spreekuur. Dit volgende consult is dan een voorbeeld van een: 1. begeleidingsconsult. 2. behandeladviesconsult 3. controleconsult
Vraag 7 In het consult na de heer Peijnenburg ziet de huisarts een vrouw die ook een huidafwijking heeft. Hier ziet zij een rode schilferige huidafwijking met een ringvormig patroon en meer schilteringen aan de randen. Hierin herkent de huisarts een dermatomycose (schimmelinfectie) en schrijft ook miconazolcrème voor. Hoe wordt deze manier van diagnostiek genoemd? 1. Diagnose à vue 2. Het uitsluiten of bevestigen van een diagnose 3. Patroonherkenning
Vraag 8 Men onderscheidt diverse vormen van zorg. In het geval dat een partner de zorg draagt voor een ernstig zieke patiënt die nog slechts een korte levensverwachting heeft, spreekt men van: 1. mantelzorg. 2. palliatieve zorg. 3. terminale zorg.
Casus bij vraag 9 t/m 20 Mevrouw Klinkhamer bezoekt de huisarts en vertelt dat ze sinds vier maanden last heeft van aanvalsgewijze pijn in de bovenbuik, die soms ook uitstraalt naar de rug. Vraag 9 De huisarts vraagt of ze bang is voor een ernstige ziekte. Deze vraag behoort tot de: 1. speciële anamnese. 2. tractusanamnese. 3. vraagverheldering.
Vraag 10 De huisarts vraagt na hoe erg de pijn is die de patiënt ervaart en of er wellicht een relatie is met de maaltijd. Welke dimensie van de hoofdklacht - naast de context - vraagt de arts van mevrouw Klinkhamer hier uit? 1. Begeleidende verschijnselen 2. Kwaliteit 3. Kwantiteit
Vraag 11 In het verloop van de anamnese vraagt de huisarts aan mevrouw Klinkhamer of ze wellicht opgemerkt heeft of de ontlasting de afgelopen tijd een lichtere kleur gekregen heeft. Tot welk onderdeel van de tractusanamnese behoort deze vraag? 1. Het algemene deel 2. De tractus digestivus 3. De tractus van de zintuigen
Vervolg casus bij vraag 9 t/m 20 Het lichamelijk onderzoek van de buik van mevrouw Klinkhamer levert voor de arts geen afwijkende bevindingen op. De huisarts stelt voor om bloed te laten prikken en een echografie van de bovenbuik aan te vragen. In afwachting van de uitslagen van het onderzoek schrijft ze pijnstillers (diclofenac zetpillen 1OOmg) voor die mevrouw Klinkhamer indien nodig kan gebruiken. Daarna wordt er een vervolgafspraak met de huisarts ingepland.
Vraag 12 Mevrouw Klinkhamer vraagt zich af of een echografie hetzelfde soort onderzoek is als het onderzoek dat de maag-, darm- en leverarts (MOL-arts) een paar jaar geleden bij haar heeft uitgevoerd om de slokdarm en maag te beoordelen en om wat weefsel (een biopt) weg te nemen. De huisarts geeft aan dat dit niet het geval is. Het onderzoek dat de MOL-arts indertijd heeft uitgevoerd is een: 1. 2. 3. 4.
endoscopie. laparoscopie. scintigrafie. telescopie.
Vraag 13 Omdat de bovenbuikspijn aanvalsgewijs optreedt en soms ook naar de rug uitstraalt denkt de huisarts onder andere aan galstenen, nierstenen en darmkrampen. Dit is een voorbeeld van: 1. deductie. 2. inductie.
Vraag 14 Wat voor type behandeling is in dit geval het voorschrijven van pijnstillers door de huisarts? 1. Curatieve behandeling 2. Preventieve behandeling 3. Symptomatische behandeling
Vraag 15 In het advies aan mevrouw Klinkhamer om diclofenac als pijnstiller te gebruiken laat de huisarts zich leiden door een bepaalde richtlijn voor de behandeling van een galsteenaanvaL Een systematic review beveelt diclofenac aan als een doeltreffend middel in de huisartspraktijk. De aanbeveling van diclofenac is gebaseerd op: 1. de 'effectiveness' van dit middel. 2. de 'efficacy' van dit middel. 3. de 'efficiency' van dit middel.
Vervolg casus bij vraag 9 tlm 20 Na verloop van tijd komt de uitslag van het echo-onderzoek binnen bij de huisarts van mevrouw Klinkhamer. Echo bovenbuik (11-08-2014): In de galblaas, naast een hoeveelheid gruis, een drietal stenen, variërend in grootte van 4 tot 8 mm. De huisarts denkt na over de waarde van een echografie en besluit met een vriendin, die zelf radioloog is, te bellen. Haar vriendin vertelt haar dat een echografie een prima methode is om galstenen aan te tonen en veel minder goed om ontstekingen uit te sluiten. Anders geformuleerd: de vriendin poneert de stelling dat echografie bij galstenen een hoge specificiteit heeft. Vraag 16 Deze stelling is: 1. juist. 2. onjuist.
Vraag 17 Om te bepalen of echografie het juiste onderzoek is om een aandoening bij patiënten met boven buikskiachten meer of minder waarschijnlijk te maken, hebben we meer informatie nodig. Welke informatie is dan het meest zinvol? 1. De combinatie van sensitiviteit en specificiteit 2. üe positief en negatief voorspellende waarde
Vervolg casus bij vraag 9 tlm 20 Uiteindelijk noteert de huisarts van mevrouw Klinkhamer 'galsteenlijden' als diagnose in het elektronisch medisch dossier. Vraag 18 De diagnose 'galsteenlijden' is hier een voorbeeld van een: 1. symptoomdiagnose. 2. syndroomdiagnose. 3. ziektediagnose.
Vervolg casus bij vraag 9 tlm 20 De huisarts van mevrouw Klinkhamer heeft 1500 patiënten in de praktijk. Buikpijn is een veelvoorkomende klacht en staat in de top tien van de redenen voor huisartsbezoek. De huisarts van mevrouw Klinkhamer ziet dan ook elk jaar wel 120 nieuwe patiënten met buikpijn als contactreden. Stel: De gemiddelde ziekteduur bij een patiënt met buikpijn is 4 maanden. Beantwoord met deze gegevens de volgende twee vragen. Vraag 19 Wat is in de praktijk van de huisarts van mevrouw Klinkhamer de incidentie van buikpijn per 1000 patiënten per jaar?
1. 40
_?-· 80
3. 120
4. 360 Vraag 20 Wat is in de praktijkpopulatie van de huisarts van mevrouw Klinkhamer (grofweg) de prevalentie (per 1000 patiënten) van buikpijn?
1. 27 2. 40
3. 80 4. 120
Vraag 21 Er bestaan verschillende soorten laboratoriumonderzoek. Als een arts met behulp van de creatinine-concentratie in het bloed de nierfunctie van een patiënt wil laten bepalen, is dit een voorbeeld van: 1. hematologisch onderzoek. 2. klinisch-chemisch onderzoek. 3. serologisch onderzoek.
Vraag 22 Patiënten hebben voor hun bezoek aan een arts verwachtingen over wat de arts te bieden heeft. Deze verwachtingen zijn meestal gebaseerd op: 1. eerdere ervaringen of 'van horen zeggen'. 2. informatie uit de media. 3. kwaliteitsindicatoren gepubliceerd op de website van het ziekenhuis.
Vraag 23 Dokter Van B. te 0. wordt door de tuchtrechter geschorst omdat hij een seksuele relatie is aangegaan met een van zijn patiënten. De tuchtrechter rekent het hem vooral aan, dat hij zich tijdens de rechtszittingen in het geheel niet schuldbewust lijkt te gedragen. Welke dimensie van professioneel gedrag wordt door dit verwijt het meest geweld aangedaan? 1. Het omgaan met anderen. 2. Het omgaan met zichzelf.
Vraag 24 Soms besluit een arts, in overleg met een patiënt, om gewoon maar eens even af te wachten. Bijvoorbeeld in het geval van een jonge vrouw die zich bij haar huisarts meldt met lichte buikpijnklachten en - omdat ze zich afvraagt of ze niet zwanger is - een zwangerschapstest wil laten doen. Stelling: Afwachten kan enerzijds worden beschouwd als een vorm van behandeling en anderzijds als een diagnosticum. Deze stelling is: 1. juist. 2. onjuist.
Vraag 25 Het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen wordt voornamelijk door farmaceutische bedrijven verricht. Binnen het klinisch geneesmiddelenonderzoek onderscheidt men over het algemeen vier fasen. In welke fase worden , bij doorgaans enkele duizenden patiënten, de effectiviteit en mogelijke bijwerkingen in de praktijk bestudeerd? 1. 2. 3. 4.
In In In In
fase fase fase fase
1-studies 2-studies 3-studies 4-studies
Vraag 26 Welke paramedische therapie is gericht op het "opheffen van blokkades" in bepaalde gewrichten? 1. 2. 3. 4.
Cesartherapie Ergotherapie Manuele therapie Mensendieck-therapie
Vraag 27 Onder therapietrouw verstaan we onder andere de mate waarin het gedrag van de patiënt voor wat betreft medicatie-inname, het opvolgen van dieetadviezen of het uitvoeren van voorgeschreven leefstijlveranderingen overeenkomt met wat de arts voorschrijft. Dit is een belangrijke factor die het succes van een behandeling kan verstoren. Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat voorschriften en instructies van de arts niet altijd volledig worden opgevolgd. Dit is het geval bij ongeveer: 1. 5 tot 10% van de voorschriften en instructies. 2. 10 tot 20% van de voorschriften en instructies. 3. 30 tot 60% van de voorschriften en instructies.
Vraag 28 Een vrouw van 59 jaar komt bij de huisarts en geeft aan zich ziek te voelen. Ondanks uitgebreide diagnostiek kunnen geen medische afwijkingen worden vastgesteld. Waarschijnlijk is bij deze patiënte sprake van: 1. disease. 2. illness. 3. sickness.
Vraag 29 De uitspraak "Voor mij is gezondheid in eerste instantie lekker in je vel zitten" is een voorbeeld van een: 1. medisch-wetenschappelijke uitspraak. 2. morele ervaring. 3. positief gezondheidsbegrip.
Vraag 30 De WHO definieert gezondheid als een "staat van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of invaliditeit". Deze definitie is een bekend voorbeeld van een: 1. 2. 3. 4.
pragmatische benadering van gezondheid. programmatische benadering van gezondheid. wetenschappelijke benadering van gezondheid. wijsgerige benadering van gezondheid.
Vraag 31 Elk teamlid moet zich communicatief gedragen en rekening houden met de ander. Deze uitspraak is: 1. 2. 3. 4.
descriptief. expressief. meta-ethisch. normatief.
Vraag 32 Bij de normaalverdeling volgens de kromme van Gauss wordt als normaal beschouwd wat binnen de standaarddeviaties ligt of wat tussen het 109 en 90 9 percentiel ligt. Dit is een voorbeeld van het: 1. 2. 3. 4.
culturele normbegrip. medische normbegrip. natuurlijke normbegrip. statistische normbegrip.
Vraag 33 In het wetenschappelijk redeneren wordt gesproken over inductie en deductie. Inductie betekent: 1. algemene wetten ontwikkelen vanuit bijzondere uitspraken. 2. bijzondere conclusies herleiden uit algemene wetten. 3. de wisselwerking tussen observatie en theoretische overweging .
Vraag 34 Harvey's ontdekkingen betreffende de bloedsomloop representeren een significante vooruitgang. Op welk ziektebegrip is dit vooral van toepassing? 1. 2. 3. 4.
Het Het Het Het
antropologische ziektebegrip. gedragswetenschappelijke ziektebegrip. medisch-biologische ziektebegrip. ontologische ziektebegrip.
Vraag 35 Vriendschap is een belangrijke waarde in de omgang van mensen onderling. Welke uitspraak over deze waarde is waar? Deze waarde is: 1. een uitwendig gebod. 2. in principe haalbaar. 3. nooit ten volle haalbaar.
Vraag 36 In zijn boek "The Structure of Scientific Revolutions" uit 1962 gebruikte Thomas Kuhn de term "paradigma". Deze term betekent: 1. 2. 3. 4.
rechtsnorm. revolutie. schoolvoorbeeld . uitspraak.
Vraag 37 Volgens Edward Shorter is in één van de door hem beschreven historische periodes de geneeskundige consultatie excellent zowel in het opnemen van het ziekteverhaal (history taking) als ook in het klinische onderzoek (clinical investigation) en de (differentiale) diagnose (diagnosis). Betreffende het aanbieden van behandelingen valt het oordeel in deze periode echter negatief uit (terrible in therapeutics). Welke historische periode wordt hier bedoeld? 1. De moderne periode 2. De postmoderne periode 3. De traditionele periode
Vraag 38 Bij een angstige patiënt is darmkanker geconstateerd. Een arts vraagt zich af of hij die patiënt wel moet inlichten over de diagnose. Volgens de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) is er sprake van informatieplicht van de arts. Deze informatieplicht geldt: 1. alleen in het geval van slechtnieuws gesprekken. 2. altijd en absoluut; uitzonderingen zijn niet toegestaan. 3. altijd, tenzij de patiënt gebruik maakt van het recht op niet-weten.
Vraag 39 In het geval van een conflict van plichten mag een arts zijn beroepsgeheim doorbreken mits hij voldoet aan een zestal vereisten die door de gezondheidsjurist Leenen zijn geformuleerd . Twee van deze vereisten zijn: 1. subsidiariteit en proportionaliteit. 2. toestemming en weldoen. 3. werkzaamheid en doelmatigheid .
Vraag 40 In welke traditie staat de waarde 'goed doen' centraal? 1. De Hippocratische traditie 2. De levensbeschouwelijke traditie 3. De verlichtingstraditie
Vraag 41 "Een arts dient de waardepreferenties van de patiënt te respecteren." Deze uitspraak is: 1. een basisnorm van de medische ethiek. 2. in 'personalized healthcare' niet meer geldig. 3. in strijd met de Eed van Hippocrates.
Vraag 42 Hieronder is een drietal referenties weergegeven, van een boek en twee artikelen uit PubMed. Lodish H, Berk A, Zipursky SL, et al. Molecular Cell Biology. 4th edition. New York: W. H. Freeman; 2000. Boone D. Molecular biology: A protein that spells trouble. Nature. 2014 Apr 10;508(7495) :186. doi: 10.1038/508186e. PubMed PMID: 24717504. Sarkies P, Miska EA. Molecular biology. Is there social RNA? Science. 2013 Aug 2;341(6145) :467-8. doi: 10.1126/science.1243175. PubMed PMID: 23908213.
Hierna volgt een aantal beweringen over bovenstaande referenties. Welke bewering is juist? 1. 2. 3. 4.
De auteur van het boek heet H. Lodish en de eerste druk is uit 2000. Dit artikel van Sarkies et al. is maximaal twee pagina's lang. Het artikel in Science is later gepubliceerd dan het artikel in Nature. Het boek werd door de eerste auteur samen met één andere auteur geschreven.
Vraag 43 Wat bepaalt of een tijdschriftartikel hoog wordt gewaardeerd in de wetenschappelijke wereld? 1. 2. 3. 4. 5.
De impactfactor van het tijdschrift De online beschikbaarheid De publicatiedatum Het aantal auteurs Het aantal pagina's
Vraag 44 Een studente uit Nijmegen vindt in PubMed een artikel dat zij nodig heeft voor haar werkstuk. De Universiteitsbibliotheek heeft elektronische toegang tot het tijdschrift op de campus. Echter, ze is bij haar ouders in de Achterhoek. Kan zij daar het artikel gratis fulltext downloaden? 1. 2. 3. 4.
Ja, via de speciale RU Fulltext?-button in PubMed. Ja, via een VPN verbinding met de Universiteitsbibliotheek. Nee, alleen als het een gratis artikel (tree fulltext) betreft. Nee, want downloaden kan dan alleen via de niet-gratis uitgevers-button in PubMed .
Vraag 45 Een patiënt met pijnlijke darmklachten heeft via Goog Ie een stuk gevonden over de positieve effecten van een glutenvrij dieet. Je gaat zelf kijken en vindt deze informatie op verschillende sites. Welke informatie is het meest betrouwbaar? Als deze staat: 1. 2. 3. 4.
in de wetenschapsbijlage van het NRC van vorig jaar maart. in een recent Chinees wetenschappelijk tijdschriftartikel in PubMed. op een nieuwsblog van een Duitse huisarts van vorige week dinsdag . op Wikipedia.nl met een hele lijst bronvermeldingen.
Vraag 46 Eind vorig jaar heeft een onderzoeker bij KNO, op de afdeling van prof. C.W. Cremers, een artikel gepubliceerd in het tijdschrift Ear and Hearing. De titel van het artikel is "Bilateral bone conduction devices". Het artikel is 3 pagina's lang en begint op pagina 806. Het artikel is gepubliceerd in aflevering zes van de 34 518 jaargang. Welke referentie hieronder voldoet aan deze omschrijving?
1. Cremers CW, et. al. Improved hearing ability in children with bilateral conductive hearing loss and bilateral bone conduction devices. Hear Res. 2013 Nov-Dec;34(6) :806-8.
2.
Dun CA, Agterberg MJ, Cremers CW, Hol MK, Snik AF. Bilateral bone conduction devices: improved hearing ability in children with bilateral conductive hearing loss. Ear Hear. 2013 Nov-Dec;34(6) :8068.
3. Dun CA, Agterberg MJ, Cremers CW, Hol MK, Snik AF. Bilateral bone conduction devices: improved hearing ability in children with bilateral conductive hearing loss. Hear Res. 2013 Nov-Dec;34(6) :806.
4. Dun CA. Bilateral bone conduction devices: improved hearing ability in children with bilateral conductive hearing loss. Ear Hear. 2013 Nov-Dec;34 (6) :806.
Onderstaande tekst en tabel vormen de introductie op vraag 47 tot en met 49
Bij de diagnostiek van acute appendicitis is een van de veelgebruikte klinische tests 'loslaatpijn'. Onderstaande tabel geeft de gegevens van een studie bij 80 personen waarin het diagnostisch vermogen van 'loslaatpijn' is onderzocht.
Acute Appendicitis Loslaatpijn
Totaal
Aanwezig
Afwezig
Positief
12
13
25
Negatief
9
46
55
21
59
80
Totaal
Vraag 47 Hoe groot is de specificiteit van de test 'loslaatpijn' ten aanzien van acute appendicitis?
1. 2. 3. 4.
31% 48% 57% 78%
(=25/80) (=12/25) (=12/21) (=46/59)
Vraag 48 Hoe groot is de voorspellende waarde van de negatieve testuitslag?
1. 2. 3. 4.
16% 43% 69% 84%
(=9/55) (=9/21) (=55/80) (=46/55)
Vraag 49 Eenentwintig van de 80 patiënten in deze studie hebben acute appendicitis. Hoe heet deze proportie?
1. 2. 3. 4.
Achterafkans op de ziekte Incidentie van de ziekte Positief voorspellende waarde Prevalentie van de ziekte
Vraag 50 Een onderzoeker meet de volgende kenmerken bij een patiënt: systolische bloeddruk (in mmHg), leeftijd (=jonge, middelbare of oude leeftijd) en obesitas (=ja/nee). Welke van deze kenmerken wordt gemeten op een ordinale schaal?
1. Leeftijd 2. Obesitas 3. Systolische bloeddruk
Vraag 51
_ ___ .....
I
-
I
I '!r
;l.U
;t.;:.
:1 ~
~ !•
o1Q
-4-11
fJ O
Hoe heet bovenstaande figuur? 1. 2. 3. 4.
Boxplot Histogram Piechart Spreidingsdiagram
4
Vraag 52 Hoe is bij een rechts-scheve verdeling de relatie tussen het gemiddelde en de mediaan? 1. Het gemiddelde is kleiner dan de mediaan. 2. Het gemiddelde is gelijk aan de mediaan. 3. Het gemiddelde is groter dan de mediaan.
Vraag 53 Wanneer van een bepaalde variabele de gemiddelde waarde wordt weergegeven, dan vermeldt men vaak ook de standaarddeviatie. Waarom?
1. 2. 3.
Aan de standaarddeviatie kan men zien of de waarden van de variabele normaal zijn verdeeld. De standaarddeviatie is een maat voor de spreiding van de waarden rondom het gemiddelde. De standaarddeviatie is nodig bij het vertalen van het steekproefgemiddelde naar dat van de onderliggende populatie.
De volgende tekst vormt de introductie op vraag 54 tot en met 58 In een onderzoek werd nagegaan wat het effect is van een hoge dosis paracetamol op de bloeddruk bij patiënten met een beroerte. Hiertoe werden 540 patiënten onderzocht die met een beroerte binnen 24 uur na aanvang van de symptomen in het ziekenhuis waren opgenomen. Zij werden gerandomiseerd voor behandeling met paracetamol of placebo. De patiënt, de behandelaars en de onderzoekers waren niet op de hoogte van de toegewezen behandeling. De bloeddruk werd 12, 24 en 48 uur na het starten van de behandeling gemeten. De gemiddelde bloeddrukverandering in beide behandelgroepen en de standaarddeviatie werden berekend. Behandeling met paracetamol ging gepaard met een gemiddelde daling van de systolische bloeddruk met 2,5 mmHg twaalf uur na het begin van de behandeling; behandeling met de placebo met een daling van 0,5 mmHg.
Vraag 54 Voor een goede vergelijkbaarheid van de behandelgroepen bij aanvang van de trial is het van belang dat:
1. 2. 3.
een placebo wordt gebruikt. patiënt, behandelaars en onderzoekers geblindeerd zijn . randomisatie wordt toegepast.
Vraag 55 Op welke schaal wordt de variabele bloeddrukverandering gemeten?
1. 2. 3. 4.
Continue schaal Dichotome schaal Intervalschaal Ordinale schaal
Vraag 56 Men wil de verdeling van de bloeddrukverlaging na twaalf uur in categorieën van 5 mmHg grafisch weergeven. Dat kan het beste met een:
1. 2.
3.
histogram. pie-chart. spreidingsdiagram .
Vraag 57 Het effect van de paracetamoltoediening was een statistisch significant verschil van 2,5 - 0,5 2,0 mmHg. Stelling: Omdat het effect statistisch significant is, is het ook klinisch relevant. Deze stelling is:
=
1. 2.
juist. onjuist.
Vraag 58 Welk methodologisch punt van kritiek is op bovenstaande studie van toepassing?
1. 2. 3. 4.
De aantallen behandelde personen zijn te klein. De patiënten in de trial zijn niet representatief voor de doelpopulatie. Er is geen blindering toegepast. Geen van deze kritiekpunten is van toepassing.
De volgende tekst vormt de introductie op vraag 59 en 60 In een onderzoek naar de diagnostische waarde van serum leptine voor de diagnostiek van sepsis (bloedvergiftiging) werden 331 patiënten uit één ziekenhuis geïncludeerd. Bij alle patiënten werd 's ochtends om 6 uur bloed geprikt, als zij nuchter waren. Een bij het onderzoek betrokken analist mat het serum leptine en beoordeelde het bloed dat op kweek was gezet, om te kunnen vaststellen wie daadwerkelijk een sepsis had. Dit bleek bij 128 patiënten het geval te zijn, terwijl 203 patiënten geen sepsis hadden. Serum leptinegehaltes van ?:_6 mm/1 werden gezien als positieve testuitslag, lagere waardes als een negatieve testuitslag. Van de patiënten met een positieve leptinetest bleek 59% van de patiënten sepsis te hebben; van de patiënten met een negatieve leptinetest was dit 20%.
Vraag 59 Wat valt er op de validiteit van deze diagnostische studie aan te merken? 1. 2. 3. 4.
Er is niet geblindeerd. Er is niet gerandomiseerd. Patiënten uit slechts één ziekenhuis werden geïncludeerd. Referentietest en indextest werden op hetzelfde bloed afgenomen.
Vraag 60 Wat kun je zeggen over de voorspellende waarde van een positieve leptine test? Deze is:
1. 41%. 2. 59%. 3. 80%.
Vraag 61 In de geneeskunde bestaan verschillende opvattingen over klachten, diagnostiek en therapie. Volgens welk model legt de arts de verantwoordelijkheid voor de ziekte het meest bij de patiënt?
1. 2. 3.
Het biomedische model Het biopsychosociale model Het symptoomperceptie model
Vraag 62 Een 28-jarige man heeft tijdens drukke werkzaamheden minder last van zijn pijnklachten. Door welk mechanisme kan dit het beste verklaard worden?
1. 2.
Beperkte aandachtscapaciteit en competition of cues. Selectieve aandacht en negatieve affectiviteit.
Vraag 63 Er zijn talrijke factoren die bijdragen aan het tot stand komen, verstevigen en veranderen van cognities ten aanzien van ziekte en gezondheid. Welke factor draagt het sterkst bij aan de cognities ten aanzien van ziekte en gezondheid?
1. 2. 3. 4.
Ideeën van naasten van de patiënt Individuele kenmerken van de patiënt Informatie uit de media Informatie van de arts
Vraag 64 Een 33-jarige vrouw met pijnklachten krijgt per ongeluk een medicijn zonder werkzame stoffen dat er ongeveer hetzelfde uitziet als het echte medicijn. Toch ervaart zij direct na gebruik ervan pijnvermindering. Met welk leerprincipe is dit verschijnsel het beste te verklaren?
1. 2.
Klassieke conditionering Operante conditionering
Vraag 65 Bij het ervaren van stress speelt de primaire en secundaire inschatting van een situatie een belangrijke rol. Wanneer vinden de primaire en secundaire inschatting meestal plaats?
1. 2.
Na elkaar Tegelijkertijd
Vraag 66 Patiënten met lichamelijke klachten hanteren probleemgerichte of emotiegerichte copingstrategieën om met hun klachten om te gaan. Roken als coping is voor een patiënt met ongeneeslijke longkanker:
1. 2.
emotiegericht probleemgericht.
Vraag 67 Compliantie, concordantie en therapietrouw zijn reacties van de patiënt op het behandeladvies van een arts. Wanneer het gedrag van een patiënt overeenkomt met het behandeladvies van een arts zonder dat de patiënt het inhoudelijk eens is met het advies, is er sprake van een goede: 1. 2. 3.
compliantie. concordantie. therapietrouw.
Vraag 68 Somberheid komt voor bij een substantieel percentage van de patiënten met buikklachten. Patiënten met lichamelijk onverklaarde buikklachten zijn in vergelijking met patiënten waarvan de buikklachten lichamelijk wel verklaard kunnen worden: 1. minder vaak somber. 2. even vaak somber. 3. vaker somber.
Vraag 69 Een patiënt vertelt zijn huisarts dat hij sinds zijn hartinfarct niet meer durft te voetballen met zijn zoontje en dat vindt hij erg jammer. In welke categorie van de vraagverheldering moet deze informatie geplaatst worden? 1. 2. 3.
Cognitie Emotie Gedrag
Vraag 70 Een conflict in de communicatie tussen arts en patiënt kan op verschillende niveaus plaatsvinden. De arts zegt tegen de patiënt: "Bij uw klacht is het niet nodig om een röntgenfoto te laten maken. Wat te zien zal zijn op een röntgenfoto heeft geen gevolgen voor uw behandeling" De patiënt is het hier niet mee eens en zegt kortaf: "Ik heb anders op internet gelezen dat een röntgenfoto wel degelijk duidelijkheid kan geven over de oorzaak van mijn klachten." Dan is er een conflict op: 1. 2. 3.
inhoudsniveau. relatieniveau. meta niveau.
Vraag 71 In de communicatie met patiënten kan een arts verschillende gesprekstechnieken gebruiken zoals volgen, sturen en toetsen. In de tractusananmese zal de arts vooral gebruik maken van de techniek: 1. 2. 3.
sturen. toetsen . volgen.
(
Vraag 72 In een intake gesprek met een patiënt zijn er voor de arts een aantal valkuilen bij het informatie verzamelen en interpreteren. Indien een arts de neiging heeft nieuwe informatie te interpreteren in overeenstemming met zijn eerste hypothese is er sprake van:
1. 2. 3.
confirmatien bias. overinterpretatie. stereotypie.
Vraag 73 In het contact met de patiënt dient de arts de emoties van de patiënt serieus te nemen. De belangrijkste gesprekstechniek van de arts in het omgaan met emoties van de patiënt is het:
1. 2. 3.
exploreren. informeren. neutraliseren.
Vraag 74 Breedsprakigheid van de patiënt tijdens een consult zal in het algemeen een probleem vormen voor de arts om zijn doelen te bereiken binnen de tijd die ervoor staat. Een juiste inschatting van de oorzaak van de breedsprakigheid bepaalt hoe de arts dit aanpakt. Bij welk soort breedsprakigheid dient de arts voornamelijk begrenzende technieken te gebruiken?
1. 2.
Breedsprakigheid vanuit gewoonte/persoonlijkheid Tijdelijke breedsprakigheid vanuit ervaren stress
Vraag 75 Overgewicht bij kinderen is sterk gerelateerd aan het opleidingsniveau van de ouders. Binnen het determinantenmodel van Lalonde past opleidingsniveau van ouders het beste binnen de categorie determinanten:
1. 2. 3. 4.
biologische en genetische factoren. fysieke en sociale omgeving. gezondheidszorgsysteem. leefstijl.
Vraag 76 Alcoholgebruik onder ouderen is een maatschappelijk probleem in Nederland met nadelige gevolgen voor de volksgezondheid. In het Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) determinantenmodel kan alcoholgebruik onder ouderen het beste worden geplaatst binnen de categorie:
1. 2. 3. 4.
biotische factoren . fysieke factoren. gedragsfactoren. sociale factoren.
Vraag 77 Verschillende gezondheidsindicatoren duiden op een slechtere situatie van vrouwen ten opzichte van mannen. De uitzondering is: 1. 2. 3. 4.
een of meer langdurige aandoeningen. een of meer langdurige beperkingen. ervaren gezondheid minder dan 'goed'. sterfte.
Vraag 78 Bij de ordening van de gezondheidszorg wordt vaak de term 'lijnen' gebruikt. Tot welke 'lijn' behoort de verloskundige die in een ziekenhuis werkt onder verantwoording van een gynaecoloog?
1
Vraag 79 Artsen moeten gediagnosticeerde beroepsziekten melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Welke beroepsziekte wordt de laatste jaren het meest gemeld? 1. Burnout 2. Chronische aspecifieke lage rugpijn 3. Lawaaislechthorendheid
Vraag 80 In de huidige maatschappij staan zorgvoorzieningen onder druk. Gevolg is dat er steeds meer een beroep wordt gedaan op vrijwilligers en mantelzorgers. Stelling: Vrijwilligerswerk is in het algemeen minder belastend dan mantelzorg. Deze stelling is: 1. juist. 2. onjuist.
Vraag 81 Voordat een werknemer start met een nieuwe baan, zal in sommige gevallen een aanstellingskeuring worden uitgevoerd. De aanstellingskeuring is bedoeld om: 1. een nulmeting vast te stellen voor preventief medisch onderzoek. 2. na te gaan of een werknemer medisch in staat is om de gevraagde functie te vervullen. 3. werkgevers te helpen om werknemers te selecteren die maar weinig zullen verzuimen.
Vraag 82 Harry Verkerk werkt in het productieproces van een cementfabriek. Hij krijgt een uitnodiging van de bedrijfsarts voor een PMO (Preventief Medisch Onderzoek). Op welke risico's is een PMO gericht? 1. Alleen persoonsgebonden risico's 2. Alleen werkgerelateerde risico's 3. Persoonsgebonden en werkgerelateerde risico's