5. 2 Ee n d en ko o i en
Ent voghel coy e, a en d en ko o i e , ca n a r d ièr e, eendenko o i , …
Deel van de Atlas der Buurtwegen uit 1841. Iets ten noorden van het fort de Knocke is een herberg langs de IJzer aangeduid met de benaming DeVogel hutcabaret. De herberg ligt recht tegenover de eendenkooi van Merkem, die niet op de kaart staat.
De eendenkooi is vermoedelijk rond de 14de eeuw ontstaan, het is een heel bijzondere jachtvorm waarbij diverse soorten wilde eenden levend gevangen werden met een vernuftig systeem van fuiken, tamme lokeenden en een ros hondje. Eendenkooien kenden hun grootste verspreiding in Nederland maar waren ook in België, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken en Frankrijk te vinden. De oudste vermelding komt uit Vlaanderen, meer bepaald uit Bornem (provincie Antwerpen). Het is nog steeds een open vraag of de Vlamingen dan wel de Nederlanders de uitvinders van de eendenkooi zijn.
In Vlaanderen waren ongeveer 25 eendenkooien actief. Enkel van de eendenkooien van Bornem, Sinaai, Eksaarde, Berlare, Meetkerke, Loppem, Merkem en Woumen bestaan nog zichtbare relicten. Eendenkooien komen in oude teksten onder verschillende benamingen voor: entvoghelcoye, aendenkooi, eendenkooi en canardière zijn de meest verspreide. In de oude teksten worden eendenkooien ook vaak in één adem met reigerie of zwanenwater genoemd wat verwijst naar de vroegere vangst van deze vogels voor consumptie. Dit verliep evenwel niet via het typisch eendenkooi vangstsysteem.
In Woumen en Merkem kwamen we ook de benaming veu gelhutte (vogelhut) tegen. Een voormalige herberg-boerderij langs de IJzer in Nieuwkapelle, recht tegenover de eendenkooi van Merkem, staat op oude kaarten en is nog altijd gekend onder die naam. In Reninge is ook sprake van een toponiem vangnisse, wat volgens sommigen ook naar een voormalige eendenkooi verwees. Hiervoor is echter nog geen onomstotelijk bewijs gevonden. Er heerste bij de lokale bewoners vaak verwarring tussen eendenkooien en aanzitputten. Deze laatste worden in de volksmond ook wel eens eendenputten of eendenkooien genoemd. Dat er vroeger soms een kooi bijstond om de tamme lokeenden bij te houden, maakte de verwarring wellicht compleet. Daarbij komt nog dat de kooiers heel weigerachtig stonden om vreemden in de eendenkooi mee te nemen, zodat de meeste mensen er het raden naar hadden hoe een eendenkooi eruitzag en wat daar precies gebeurde.
De o nderdelen van een eendenko o i Op kaarten en tekeningen wordt een eendenkooi vaak als een rechthoekige vijver voorgesteld, met op de vier hoeken een hoornvormige constructie. Het geheel heeft daardoor het uitzicht van een eikapsel van een rog (zeevis). Daarom spreekt men bij dit meest voorkomende type, dat ook in Merkem en Woumen wordt aangetroffen, van het rogge-ei type.
De kooiplas De kooiplas of kooivijver is een ondiepe vijver waarop een groot aantal eenden overdag kan rusten. Op de vier hoeken van de kooiplas begint telkens een vangpijp. De kooiplas is meestal een halve hectare tot 1 hectare groot. Rond de kooiplas bevindt zich de zate, een oever met kort gras of blote aarde, waarop de eenden kunnen rusten. Rondom de kooiplas wordt de zate afgeboord door een lang rietscherm. Het rietscherm is ongeveer twee meter hoog, zodat de kooier er kan achter lopen zonder door de eenden te worden gezien.
1. 2. 3. 4.
De vangpijpen
6. 7.
kooibos kooipaadjes of wegeltjes kooiplas zaat, zitwal(len), de oevers van de kooiplas langwerpig rietscherm langs de kooiplas vangpijp kortschermen of vlaken langs de
8.
vangpijpen vangfuiknet of kooizak
5.
De vangpijpen bevinden zich op de hoeken van de kooiplas en zijn kromme, versmallende slootjes waarboven een kooivormige constructie is gebouwd. Een vangpijp begint ruim manshoog bij de plas en wordt nauwer en lager naar het uit-
1 5
3
4
4 2
6 7 8
178
179
einde toe. Op het uiteinde van de vangpijp bevindt zich een fuikvormig net waarin de eenden gevangen worden en de pijp uit gaan. De vangpijpen waren oorspronkelijk vervaardigd uit (wilgen)vlechtwerk en handgemaakte netten. Later werden ook stenen en metalen constructies en kippengaas gebruikt. Meestal zijn er vier vangpijpen: één voor elke windrichting. Eenden vliegen altijd op tegen wind; daarom kiest de kooier bij het begin van de vangst voor de vangpijp waaruit de wind blaast. Doordat de vangpijpen gekromd zijn, kunnen de eenden op de kooiplas niet zien water in de vangpijp gebeurt. Naast de vangpijpen staan de zogenaamde kortschermen opgesteld. In Merkem en Woumen werden die vlaken of riet vlaken genoemd. Dit zijn rietschermen die elkaar gedeeltelijk overlappen. Verder in dit hoofdstuk lichten we toe waarvoor ze dienen, als we het over het kooihondje hebben.
Het kooibos
Detail vangpijp: kooizak en kortschermen.
180
Rond de vijver is een bos geplant. Vaak bestaat het bos uit lage struiken en/of knotbomen dicht bij de plas en gaat het over in opgaande bomen iets verder van de plas verwijderd. Eenden rusten immers graag op een beschutte vijver.
De lokeenden Op de kooiplas rusten de eenden. ’s Nachts vliegen ze naar de omliggende graslanden en sloten om daar hun kostje bijeen te garen. De meeste eenden op de kooiplas kunnen nauwelijks nog worden gevangen. Ze zijn ooit eens een vangpijp ingezwommen, maar ook weer ontsnapt. Zij laten zich niet meer vangen en worden verbrande eenden genoemd. Naast de enkele honderden of zelfs duizenden verbrande eenden zwemmen er ook tien tot enkele tientallen tamme eenden, zogenaamde staleenden, die als lokeend fungeren. Verbrande eenden en staleenden, samen de vliegstal genoemd, lokken nieuwkomers mee naar de kooiplas. In augustus - september lokten ze de jonge eenden uit de streek en vanaf november kwamen de noordelijke wilde eenden mee naar de kooiplas.
Het ver l oop va n d e va n g st De eendenkooier, in Merkem en Woumen meestal kooibaas of kooier genoemd (in Nederland: kooiker) ging ’s morgens in alle stilte met zijn kooihondje naar de eendenkooi. Via netjes geveegde kooipaadjes, zodat er geen takje onder de voeten kon kraken,liep hijrichting het kooihuisje. Met een sigaret had de kooier al getest van waar de wind waaide, zodat hij wist welke vangpijp hij moest gebruiken. In het kooihuisje bewaarde hij het vangnet en het eten voor de tamme eenden. De kooier installeerde eerst zijn fuiknet, de kooizak, op het open uiteinde van de vangpijp die hij gaat gebruiken. De kooizak werd met een ijzeren pin in de grond vastgezet, zodat hij goed strak stond. Vervolgens floot de kooier op een lokfluitje, zodat de tamme eenden wisten dat het etenstijd was. In de vangpijp strooide hij wat graan, zodat de lokeenden al in de richting van de vangpijp zwommen. Nu liep de kooier ongezien, achter de kortschermen, naar het begin van de vangpijp. Via het hondengat in het rietscherm
liet hij zijn rosse kooihondje in de vangpijp los. Het hondje was zo afgericht dat het op een bepaald teken rond het eerste kortscherm begon te lopen. De eenden zagen in het rosse hondjes wellicht een vos. Of het uit nieuwsgierigheid was dan wel om soortgenoten te verwittigen, blijft onduidelijk, maar de eenden hadden de neiging het kooihondje te volgen. De tamme lokeenden kenden het hondje maar al te goed en hadden geen aandacht voor het dier. Zij zwommen de vangpijp een klein eindje in want daar wachtte hun het eten. Door een kijkgat in de kortschermen hield de kooier de eenden ongezien in de gaten. Als er voldoende eenden de vangpijp binnenzwommen, beloonde hij het kooihondje met een stukje brood en gaf hij hondje een teken zodat het naar het tweede kortscherm liep en daar opnieuw rondjes begon te lopen. Dit scenario herhaalde zich steeds opnieuw bij de volgende kortschermen en zo lokte het hondje de eenden beetje bij beetje de pijp in. Als de eenden ver genoeg waren gevorderd, kwam de kooier plots tevoorschijn: buiten het zicht van de kooivijver, maar duidelijk zichtbaar voor de eenden die de vangpijp waren ingezwommen. Hij zwaaide met zijn vest of een wit laken, waardoor de wilde eenden opschrikten en tegen de wind in naar het uiteinde van de vangpijp vlogen. Het bos rond het uiteinde van de vangpijp was wat uitgedund, zodat de eenden daar een lichtrijke plek zagen en waarlangs
De vangpijp (ijzeren beugels, overspan nen met een net) versmalt naar het einde toe. Rechts, in het rietscherm, het hondengat.
181
Per uitzondering werden wel eens an dere eenden verschalkt. In 1962 werd bijvoorbeeld in de kooi van Merkem een Siberische taling (Anas formosa) gevangen. Het dier werd opgezet en prijkt nog altijd op de kast in het Kas teel van Merkem. De muurdecoratie op het Kasteel van Merckem bestaat onder meer uit deze pijlstaarten. (boven links) De muurdecoratie op Kasteel Foreest, bij Monique de Coninck de Merckem, de eigenares van de eendenkooi van Merkem, is sterk door de eendenkooi geïnspireerd. Wilde eenden zijn er schering en inslag. (boven rechts). Elke zichzelf respecterende broekratte had minstens een kadertje van zijn geliefkoosde eenden aan de muur ophangen. Ook bij Raymond Simoen ontbreken de wintertalingen niet. (onder midden) Bij jager André Degrieck prijkten de twee soorten vierlingen (winter- en zo mertalingen) aan de muur (resp. onder rechts en onder links). De aquarellen waren een geschenk van bevriende jagers.
ze hoopten te ontsnappen. De tamme eenden bleven rustig zitten. Zij kenden dat spelletje en zwommen niet door tot het uiteinde. De wilde eenden belandden uiteindelijk in het fuiknet, waar de kooier zich snel heen spoedde. Vakkundig werden de eenden de nek omgedraaid en ze gingen letterlijk en figuurlijk de pijp uit. Het fuiknet werd aan het kooihuisje gehangen en de kooier kon weer huiswaarts gaan met zijn vangst.
Smienten, slobeenden, pijlstaarten en krakeendenwerden tot de drielingen gerekend. De afzonderlijke soorten drie lingen hadden ook nog eens elk een eigen naam. De smient luisterde onder meer naar de namen rostekop, fiewiew, fluitaende,siffleur, sjchufelaere of smie. Slobeend werd vaak als bekkaerd, lepelbek of souchet aangeduid. Pijlstaart en krakeend werden zelden met een dialectnaambenoemd, respectievelijk rietsteirten rietveugel werden als eens gebruikt. Duikeenden zoals brilduiker, kuifeend en tafeleend werden ook als drielingen bestempeld, maar dan als hardedrielingen,
omdat ze met hun dicht verenkleed moeilijk te schieten waren. Ze moesten ‘‘in hun gat geschoten worden’’. Ze werden zelden in de eendenkooi gevangen. Kuifeend en tafeleend hadden ook nog specifieke benamingen. De eerste werd kap paerd genoemd, de tweede rooaende. De talingen (winter- en zomertalingen) noemde men vierlin gen of sarcellen (= de Franse naam). De afzonderlijke soorten werden vaak niet gespecifieerd, maar sommige jagers maakten tot het onderscheid tussenzomersarcelle of zomervierling en wintersarcelle of wintervierling.
D r i el i n g en, vi er l i n g en en b l o ka e n d en De verschillende eendensoorten van de broeken werden op basis van hun gewicht opgedeeld in drie categorieën: wilde eenden, drielingen en vierlingen. Twee wilde eenden werden als standaard gehanteerd bij de verkoop. Drie drielingen of vier vierlingen leverden ongeveer hetzelfde gewicht op. De verkoopprijs van de eenden was enkel op het gewicht en niet op de smaak of de kwaliteit van de individuele soortengebaseerd. Wilde eenden noemde men in Merkem en Woumen grote aenden of blokaenden.
Mannetje slobeend, in de IJzerval lei meestal bekkaard of lepelbek genoemd.
Koppeltje smient. In de IJzervallei werden smienten als rostekop, fiewiew, fluitaande, siffleur, sjchufelaere of smie aangeduid.
182
183
Evo l u t i e i n het aantal eenden
Broedende eenden
Wintergasten
De IJzer- en Handzamevallei herbergen ook in het broedseizoen heel wat eendensoorten. De algemeenste soort –zowel vroeger als nu- is ongetwijfeld de wilde eend, die een heel brede habitatkeuze heeft. Slobeend en zomertaling zijn meer specifiek gebonden aan vochtige graslanden met veel sloten en zijn bijgevolg gevoelig voor een intensivering van het landbouwgebruik (bijvoorbeeld vroeger maaien) en verdroging. Vooral zomertaling is momenteel aanzienlijk minder talrijk dan omstreeks 1960.
De interviews met de oudere bewoners en jagers van de IJzervallei geven wellicht een goed beeld van de soorten eenden die je er in die tijd als wintergast of als doortrekker kon aantreffen. Dat soortengamma verschilt trouwens niet zoveel van het huidige soortenbestand (als we exoten even buiten beschouwing laten). Over de aantallen van de eenden in vroegere tijden is veel minder informatie voorhanden. We kunnen echter aannemen dat de meeste soorten nu aanzienlijk talrijker zijn dan toen, in de eerste plaats omdat de populaties in heel Noordwest-Europa sindsdien sterk zijn toegenomen (althans bij de meeste soorten). Ook lokale factoren speelden een belangrijke rol bij de stijging van het aantal watervogels in de IJzervallei. Tot eind de jaren de ’50 waren er geen echte rustgebieden en was er bijna overal een hoge jachtdruk. Dat veranderde toen de Blankaart in 1959 in beheer kwam van de toenmalige Belgische Vogel en Natuurreservaten (BNVR). Vanaf dan is ook wat cijfermateriaal over aantallen eenden beschikbaar via aantekeningen en publicaties van Paul Houwen. In de jaren ’60 en de eerste helft van de jaren ’70 meldde Paul voor de Blankaart vrij stabiele en relatief lage aantallen (1.000-3.000 exemplaren).
Er zijn ook een hele reeks soorten die zich pas de laatste decennia als (jaarlijkse) broedvogel in het gebied hebben gevestigd: bergeend (eerste broedgeval in 1982), kuifeend (eerste broedgeval in 1976) en krakeend (eerste broedgeval in 1988). De opkomst van deze soorten in de IJzervallei past in een algemene areaaluitbreiding in Vlaanderen en West-Europa. Van tafeleend zijn tot op heden maar enkele broedgevallen bekend. Wellicht komen ook regelmatig enkele paartjes wintertaling tot broeden, maar zekere broedgevallen zijn in de laatste tientallen jaren op één hand te tellen. Heel onregelmatige broedvogels zijn smient en pijlstaart, waarvan het echte broedareaal zich een stuk noordelijker, in Scandinavië en Rusland, bevindt.
Over de aantallen in de IJzerbroeken, buiten de Blankaart, komen we minder te weten. Wellicht pleisterden hier slechts lage aantallen omdat er in die tijd nog altijdvrij intensief werd gejaagd. Alleen bij grote overstromingen (in 1966 - 67 bijvoorbeeld) maakte Paul Houwen gewag van vele duizenden eenden in de broeken. Houwen & Timmerman (1969) vermeldden dat in waterrijke winters het aantal eenden tot 20.000 kon oplopen, hoewel dit niet met concrete telgegevens werd gestaafd.
De op b r en g st va n d e een d en kooi en
Toen midden de jaren ’70 het grote waterspaarbekken in de broeken van Woumen en Merkem werd gebouwd, ontstond er een tweede groot rustgebied voor watervogels. Dat vertaalde zich in een verdere toename van de aantallen.
In de wettelijk toegestane periode werden in Merkem ”seri euze aantallen” voor de consumptie gevangen. Pierre baron de Coninck de Merckem, de vader van de huidige eigenares van de eendenkooi, moest zich destijds in een proces tegen de jagers verdedigen. Ze beweerden dat hij meer dan 2.000 eenden ving vóór de aanvang van de jacht. Zijn dochters en de jachtwachter deden dit af als overdreven. Exacte vangstcijfers werden echter niet zomaar meegedeeld.
De combinatie van grote rustgebieden en geschikte voedselgebieden in de overstroombare IJzerbroeken zorgde ervoor dat het Blankaartgebied één van de belangrijkste Vlaamse overwinterings- en doortrekgebieden voor watervogels werd. Aantallen van 30.000 tot 40.000 eenden zijn de laatste 15 tot 20 jaar geen uitzondering. Voor diverse soorten (smient, slobeend, wintertaling, pijlstaart) heeft het gebied zelfs een internationale betekenis gekregen. In absolute aantallen is de smient met ruime voorsprong de talrijkste eendensoort. In de meeste winters loopt het aantal vlot op tot meer dan 20.000. Uitzonderlijk waren er ruim 78.000 exemplaren tijdens de winter 2002 - 03. Andere talrijke soorten zijn wilde eend (regelmatig tot ruim 6.000 exemplaren), wintertaling (regelmatig meer dan 2.000 exemplaren, zelfs bijna 10.000 tijdens de winter 2001/2002), slobeend (regelmatig meer dan 400, uitzonderlijk tot ruim 1.600 in de winter 2000 - 2001), pijlstaart (sterk variabele aantallen met geregeld meer dan 200 exemplaren en zelfs 2.350 exemplaren in 2001 - 2002), krakeend (regelmatig 150 tot 250 exemplaren) en bergeend (100 tot af en toe meer dan 400 exemplaren). Bij al deze soorten is er een duidelijk positief verband tussen de aanwezige aantallen en het optreden van overstromingen in de broeken. De overstroomde graslanden zijn niet alleen een optimaal foerageergebied maar de overstromingen maken het gebied ook ontoegankelijker en zo minder gevoelig voor verstoring. Duikeenden zoals tafeleend en kuifeend zijn veel minder van die overstromingen afhankelijk. Deze soorten verschenen eigenlijk pas in grotere aantallen in de IJzervallei na de bouw van het grote en relatief diepe waterspaarbekken. Zoals eerder vermeld, zijn bijna alle soorten eenden de voorbije decennia in de IJzervallei toegenomen. De belangrijkste uitzondering daarop is de zomertaling. In de nazomer en vroege herfst behoorde deze soort vroeger tot het courante jachtwild en vermeldde Paul Houwen in de jaren ’60 groepen van 50 tot 100 exemplaren. Tegenwoordig is een groepje van een 10-tal exemplaren al meer dan het vermelden waard. Wat eenden en andere watervogels betreft, staat de Handzamevallei wat in de schaduw van de IJzerbroeken. In perioden zonder overstromingen pleisteren er kleine groepjes watervogels, vooral door het ontbreken van grotere waterplassen. Bij overstromingen lopen de aantallen echter sterk op en kunnen er tot meer dan 10.000 eenden worden geteld (vooral smient, wintertaling en pijlstaart). Er is ook een duidelijke uitwisseling van eenden tussen het Blankaartgebied en de Handzamevallei.
In Merkem ging de helft van de eenden naar de kooier en de andere helft naar de eigenaar. De bewering van André Decap, de laatste kooiman in de eendenkooi van Woumen, dat de jaarlijkse vangst 100 tot 200 vogels per jaar betrof, heeft wellicht te maken met het feit dat hij niet graag de juiste aantallen meedeelde. Zelfs zijn eigen kinderen mochten de vangst maar zelden zien. Volgens een vriend des huizes werden er ook wel eens in Brugge heimelijk eenden verkocht, omdat die daar meer opbrachten. Uiteraard mocht dat de eigenares niet ter ore komen. Vragen over de eendenoogst werden meestal op enigszins geheimzinnig gelach onthaald. Verhalen over zware zakken vol hout en dergelijke lieten veel vermoeden, maar gaven geen details over exacte aantallen. De dochter van André Decap, Cécile, sprak over 0, 1, 2, 10 tot 15 eenden per dag en dat gedurende ongeveer vijf maanden per jaar. De zondag werd er niet gekooid. Een gemiddelde dagelijkse vangst van circa 5 eenden brengt ons bij ongeveer 750 vogels die jaarlijks via deze eendenkooi in de keuken terechtkwamen.
De eendenko o i van Merkem Een parscheel waer de aendekoye is opstaende De oudst gekende vermelding van deze eendenkooi gaat terug tot 1591. Toen lagen er 26 forten en sterkten op de IJzer en de Ieperlee, waaronder één ter kooie. Bij de opsomming van de eigendommen van de Seigneurie de Merckem is in 1620 al sprake van ‘‘eene vrye voghelrie, swa nerie ende rijgherie’’. Charles de Coninck de Merckem (1878)
De verdeling van de vangst was in Woumen aanvankelijk een derde voor de kooiman, later werd dit de helft. Het grootste deel van de opbrengst was voor de baron. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest André Decap kooien voor de Duitsers. Er waren bij de Duitsers voor- en tegenstanders van de eendenkooi. De kooiman werd zelfs even gearresteerd. Uiteindelijk mocht hij wél verder werken, maar de opbrengst was voor de Duitse officieren. André Decap probeerde de Duitsers wel eens om de tuin te leiden door wat eenden onder in een zak met brandhout te verstoppen. Toen ze echter de truc doorzagen, kreeg hij een flink pak slaag.
184
De vangstcijfers in verschillende eendenkooien zijn verder moeilijk vergelijkbaar. De grootte van de kooi en vooral de ligging konden enorm variëren en bepaalden in heel sterke mate de vangst. Uit een vergelijking met historische gegevens over de opbrengsten in bijvoorbeeld Bornem moeten we de kooien van Merkem en zeker die van Woumen toch eerder als kleine broertjes beschouwen.
Charles baron de Coninck de Merckem (°Gent 1836, † Merkem 1895) is de auteur van een boekje dat de annalen van Merkem chronologisch weergeeft (de Coninck de Merckem, 1878). Uit dat boekje halen we vermeldingen van de eendenkooi van Merkem vanaf 1620.
185
Militaire kaart van Beaulieu, van de omgeving van het Fort Knocke in Merkem, uit de periode 1667-1690. De kaart geeft een canardière weer, weliswaar op de andere oever van de IJzer dan waarde eendenkooi van Merkem in werkelijkheid ligt. De exacte locatie is hier niet van belang. Beaulieu wil vooral het Fort Knocke tonen. De vorm van de percelen en de locatie van de eendenkooi zijn onnauwkeurig en slechts als benaderende en decoratieve aanduidingen op te vatten. Plan du fort de Knocke et de ses environs. Kaart uit het militair archief van Vincennes, gedateerd 9 juni 1694 en bedoeld om over te maken aan de Villeroy. De waterlopen in de broeken zijn op deze kaart aanzienlijk correcter weergegeven dan bijvoorbeeld op de Ferrariskaart. Ook de eendenkooi is af gebeeld, zij het niet erg gedetailleerd. Er is bijvoorbeeld geen spoor van vorm of aantal vangpijpen waar te nemen.
vertaalt dit als ‘‘une chasse aux canards, aux oiseaux, aux hérons et aux cygnes’’. In 1644 is er sprake van ‘’een parscheel waer de Canarderie ofte aendekoye is opstaende’’. In hetzelfde jaar is er ook sprake van ‘‘De Eyntvogel Coye’’. De heer van Merckem houdt ook een leen: ‘‘le 118 fief: un canardsauvage à la St-Bavon’’. Wanneer dit leen voor het eerst werd gegeven, weten we helaas nog niet maar het is erg waarschijnlijk dat de kooi nog aanzienlijk ouder kan zijn. De meeste lenen zijn immers middeleeuws, hoewel er tot de 16de en 17de eeuw nog altijd lenen werden gecreëerd. De Flou (1928) vermeldt de plaatsnaam ‘’de coye de vrye vo gelrye genaemt’’ van 1772. Het Kooivaartje of Kooivaardeken (op recente kaarten tot Koevaartje vervormd) staat als een watergangin Merkem en Woumen vanaf 1699 bekend. Op de kaart van Ferraris (1780) staat de eendenkooi niet aangegeven. Op de kaarten van het Militair geografisch Instituut vanaf 1861 wordt de kooi wél weergegeven. De kooi had vier vangpijpen.
Herstel na de Eerste Wereldoorlog In de Eerste Wereldoorlog werd de kooi grondig verwoest. Het kooibos van Merkem stond in 1914-1918 haast permanent onder water en werd volledig na de Eerste Wereldoorlog herplant. Omdat bomen met reiger- of aalscholvernesten destijds werden gekapt, schieten ook van die periode nog amper exemplaren over. Een knotwilg met een stamomtrek van ruim 4 m is wellicht één van de weinige overblijvende bomen van de naoorlogse aanplant. Verder bestaat het kooibos van Merkem momenteel uit zomereiken, Canadapopulieren, zwarte els, gewone es, schietwilgen en een enkele linde. In de struiklaag staat veel gewone vlier, naast Gelderse roos, sleedoorn, meidoorn, hondsroos,
186
dauw- en gewone braam, sneeuwbes en Canadese kornoelje. Het kooibos is in rabatten gelegd. Daarop overheersen bramen en brandnetels. Dagkoekoeksbloem en bosandoorn zorgen voor een beetje kleur. In de greppels, tussen de rabatten, is gele lis de meest opvallend bloeiende soort. De hovenier van het Kasteel van Merkem, Georges Cailliau, wist de kooi vrij goed te beschrijven, omdat hij elk jaar hielp bij het herstellen van de kooi. Ook Françoise barones de Coninck de Merckem herinnerde zich nog heel wat details. Het onderste gedeelte van de vangpijp bestond uit vlechtwerk van zo’n halve meter hoog, met wilg en rodewiedauw (Canadese kornoelje, Cornus sericea) als vlechtmateriaal. De kornoeljes werden in het kasteelpark speciaal voor dit doeleinde gekweekt. Alleen de onderste tien tot twintig centimeter van de vangpijpen werden niet dichtgevlochten, omdat men doorheen die spleet het slijk makkelijker uit de vangpijpen zou kunnen gooien bij het dichtslibben. Boven die gevlochten strook bestond de kooi nog enkel uit halfronde hoepels, overspannen met een net. In het begin van de vangpijpen stond water, zodat de eenden de pijpen konden binnenzwemmen. Meer naar het uiteinde waren de vangpijpen droog. Het kooihuisje bestond uit riet. Ook de kortschermen waren uit riet vervaardigd, al gebruikte men ook wel eens roggestro. Jaarlijks, na de jachtperiode, werden de rietschermen hersteld. Het riet voor de schermen werd voornamelijk gesneden in de Blankaart, maar ook langs waterlopen in de broeken of aan de Knockebrug.
De eendenkooi van Merkem is onge veer 2,5 ha groot. Tussen de bomen ligt de kooiplas verscholen.
Deze knotwilg in het kooibos van Merkem is één van de weinige knot bomen in het bos. Het bos werd na de Eerste Wereldoorlog heraangeplant. Deze boom, met een omtrek van 404 cm, dateert vermoedelijk van deze aanplant.
187
Dit was een herstel volgens het originele vangpijptype, maar met nieuwe materialen. De vangpijpen waren iets ongelijk in lengte, maar elk ongeveer 40 meter lang en afgeboord met zes tot acht kortschermen van vier meter en een laatste van vijf meter. De meest gebruikte noordelijke vangpijp zou iets langer geweest zijn. Gekloven treinbielzen en metalen profielen vervingen de voormalige houten palen van de rietschermen. Langs de kooivijver en ook langsheen de holle zijde van de gebogen vangpijpen stond één lang rietscherm. Langs de lengte van de kooiplas was er een 10 m brede zate, waarop de eenden konden slapen en rusten. Na het verbod om eenden te van gen met eendenkooien in 1972, verkommerde de kooi en nam de natuur het over. Deze kooi heeft ondertussen een grote natuurwaarde gekregen. Door de omgevende sloot is ze goed afgesloten voor het publiek. Daardoor is het een aantrekkelijke rustplaats voor eenden, behalve in het jachtseizoen… De reiger- en aalscholverkolonie in het bos doen het goed. De kooivijver is een typische bosvijver met veel bladval en schaduw.
De kooiplas van de eendenkooi van Merkem, gefotografeerd in 2009. Op deze foto zien we dat er één knotboom dicht bij de oever staat, maar dat de meeste opgaande populieren wat verder van kooiplas zijn aangeplant. Wellicht was er ook hier een vorm van gradatie in de beplanting, die vroeger meer uitgesproken was.
Kooiman Gerard van Peperstraete samen met hovenier Georges Cailliau bij een vangpijp van de eendenkooi van Merkem, anno 1959.
De kooiplas van Merkem was zo’n 80 m lang en 55 m breed. In 1959 stond de kooiplas droog. Dat was het moment om de kooi helemaal opnieuw in te richten. Bij de heraanleg werd inspiratie opgedaan in de eendenkooien van Meetkerke, Bornem en twee eendenkooien in Nederland.De plas werd machinaal uitgediept, de oevers met betonnen platen verstevigd en het houten vlechtwerk van de vangpijpen werd door betonnen platen en metalen, gebogen staven vervangen. Halfronde beugels over de vangpijpen waren overspannen met kippengaas. Op het einde kon het vangfuiknet worden aangehecht. Het originele kooihuisje werd eveneens in 1959 vervangen door een bakstenen exemplaar van ongeveer 6m² groot met een dak van golfplaten.
Tussen de bramen en omgevallen bomen laten restanten van de vangpijpen slechtseen benaderende inschatting van de vroegere kooi toe. Hier en daar resteren de balken van de rietschermen en metalen beugels met zelfs nog wat kippendraad. Ook het ijzer waarmee het vangfuiknet werd vastgezet, is nog terug te vinden.Het kooihuisje is weliswaar vervallen maar staat nog stevig recht.
De kooister van Merkem De oudst gekende kooier van Merkem was een vrouw! Rozalie Dekeyrel was getrouwd met Amandus Decap. Amandus was sukkelde met zijn gezondheid en het was Rozalie die het werk in de kooi voor haar rekening nam. Precieze data kennen we niet, maar er bestaat nog een foto uit de 19de eeuw van Rozalie, voor haar huisje aan de Rhille in Woumen. Rozalie kooide zeker al vóór 1860, aangezien vanf 1860 haar zoons al als kooiers actief waren. Rozalie kon te voet naar de kooi, maar een groot deel van het jachtseizoen was de kooi alleen via het water bereikbaar. Dagelijks boomde ze haar schute over de Houtensluisvaart, de Orkaan, de Stenensluisvaart en het Kooivaartje tot bij de kooi, waar ze een vaste aanlegplaats had bij de brede sloot rond het kooibos.
De noordelijke vangpijp in de eenden kooi van Merkem is de best bewaarde.
De jachtwachter van het Kasteel van Merkem, Ivan Desot, toont het kooi huisje in het kooibos. Er was een voe derbak voor de eenden en een kleine zitbank voor de kooier. De kooizak werd te drogen gehangen aan een haak aan de buitenkant.
Amandus en Rozalie hadden verschillende kinderen, waarvan René en Valentijn ons hier meest interesseren. René (Neten) Decap volgde zijn moeder op als kooier in Merkem. Hij was er actief tot de Eerste Wereldoorlog.Valentijn (Falen) was de eerste kooier van de eendenkooi van Woumen.
Kooier Gerard Van Peperstraete (links), bezoeker Luc Bousiqué (midden) en hovenier van het kasteel van Merkem Georges Cailliau (rechts) in de uitge droogde kooiplas van de eendenkooi van Merkem, in 1959. In dat jaar werd de kooivijver heruitgegraven en werden de oevers met betonplaten verstevigd.
188
Na de Eerste Wereldoorlog deden twee generaties Van Peperstraetes hun intrede. Arsène Van Peperstraete liet zijn eerdere jobs als herderen molenaarsknecht in Voormezele in de steek voor de taak van kooier en jachtwachter in Merkem. Zijn zoon Gerard nam later het roer van hem over. Diens dochter Gerarda Van Peperstraete trouwde met Ivan Desot, die nog net voor het verbod eendenkooien te gebruiken in 1972, Gerard Van Peperstraete assisteerde. Het kooien was toen al een bijberoep. Arsène en Gerard hadden een hoofdinkomen als landbouwer. Ivan Desot, de laatste nog levende hulp-kooiman
Ivan Desot demonstreert het werktuig om de rietvlaken te herstellen. Aan de haak werd een draad vastgemaakt en die werd door het riet van de kort schermen gestoken om het riet aan de andere kant te kunnen vastbinden. Een tweede persoon aan de andere kant maakte de draad los, nam het werktuig over en deed hetzelfde in de omge keerde richting.
189
Rozalie Dekeyrel, gefotografeerd voor haar huisje op het gehucht de Rhille in Woumen, circa 1880, op 94-jarige leeftijd. Rozalie is de oudste kooier van de eendenkooi van Merkem die we konden traceren.
René Decap (?) met zijn kooihondje bij de in wilgenhouten gemaakte vangpijpen.
in Vlaanderen, was kraanman en in bijberoep jachtwachter voor alle eigendommen van de familie de Coninck de Merckem in Merkem. In tegenstelling tot in Woumen, kooiden de Van Peperstraetes altijd alleen. De eigenaars hielden nauwelijks controle en hielpen zeker niet kooien zoals in de Blankaart wél regelmatig gebeurde. Een tiental staleenden, in Merkem roepers genoemd, kregen meestal geplette haver. Die had het voordeel ten opzichte van andere granen dat ze bleef drijven op het water. Het uitstrooien van de haver gebeurde net voor het kooien. Er werd ook wel bijgevoerd met gerst, gras, eendenkroos of hennepzaad. De roepers waren afgericht met een fluitje dat de kooiman liet horen bij het begin van het vangen. Ivan Desot bewaart het fluitje van de kooi van Merkem nog altijd. Het hangt aan een koordje, samen met de sleutel van het hek van het kooibos, de enige toegang over land. Het verdere verloop van de vangst volgde het klassieke, hierboven beschreven patroon. Ook hier werd een ros hondje gebruikt. Het ras was niet belangrijk; de kleur wél. In de geschikte periode werd er dagelijks gekooid. Dat gebeurde één keer in de vroege voormiddag. Weekend en zondag waren toen nog niet in de mode als rustdag, dit blijkbaar in tegenstelling tot de Blankaart, waar op zondag niet werd gekooid. De laatste eigenares, Monique de Coninck de Merckem erfde de kooi voornamelijk omdat haar man, Roger van Caloen, geïnteresseerd was in het ringen van vogels en de kooi daarvoor wou gebruiken. Na haar huwelijk in 1946 verhuisde ze naar Brugge, waarna ze ten hoogste nog één keer per jaar de kooi bezocht. Wél vroegen de eigenaars aan de landbouwers die hooiweiden hadden rond de kooi dit buiten het hooiseizoen niet te betreden, zodat de rust in de kooi bewaard bleef.
190
Uit een oud fotoalbum van omstreeks 1900 diept de barones van Merkem drie foto’s op waarop de oude eenden kooi van Merkem nog te bewonderen valt. Op de eerste foto staat vermoede lijk kooier René Decap samen met een onbekende dame en het kooihondje voor één van de rietvlaken van de kooi. De foto’s zijn niet exact gedateerd, maar in het album zitten gedateerde foto’s van 1890 tot 1907. Mogelijk is deze foto nog veel ouder.
191
De eendenlokfluit van kooiman Gerard van Peperstraete.
n
Roger Van Caloen ringde enkele jaren op de eendenkooi van Merkem circa 1960-1971. (onder rechts) Vangpijp gemaakt van wilgenstokken en overspannen met een handgemaakt net. In de vangpijp zitten de tamme lokeende
Ringwerk in de eendenkooi van Merkem Ondanks het feit dat Paul Houwen en zijn ringersgroep Tringa heel wat eenden ringden op de Blankaart werden daar maar weinig dieren van uit het buitenland teruggemeld. Van wilde eend zijn er slechts twee teruggemeldingen: eentje uit Breda (Nederland) een ander uit de moerassen van Merlimont (Noord-Frankrijk). Roger van Caloen ringde van 1951 tot 1972 tal van soorten eenden in de eendenkooi van Merkem. Daar waren de terugmeldingen heel wat succesvoller. Ze geven ons een verbazend beeld van de herkomst van de eenden waar men het in de eendenkooien en de aanzitputten op gemunt had.Dit ringen gebeurde echter niet volgens het klassieke systeem van de eendenkooi. Er kwam geen kooihond aan te pas. Alleen de eenden die per toeval de vangpijpen inzwommen, werden geringd. Dat lukte niet altijd even goed. Niet zelden werd er geen enkele eend gevangen,in het beste geval werden een tiental. De kooiers waren trouwens niet enthousiast over dit ringen. De geringde eenden waren immers ook verbrand en konden niet meer teruggevangen worden. Wilde eenden geringd in de eendenkooi, werden teruggerapporteerd uit Denemarken, Duitsland, Europees Rusland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland, Polenen Zweden teruggezien. Een locatie in Europees Rusland lag 3.436 km van Merkem verwijderd. Eén eend vloog, na geringd te zijn, nog 6 jaar, 10 maand en 13 dagen rond. In de eendenkooi geringde slobeenden werden teruggemeld uit Aziatisch en Europees Rusland, Denemarken, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Ierland, Marokko, Nederland, Polen, Spanje en Zweden. De hervangst in Aziatisch Rusland lag op 3.686 km van Merkem. De langst gedragen ring was 3 jaar, 5 maand en 7 dagen oud. Een pijlstaart geringd in de eendenkooi in 1958 werd teruggemeld uit Europees Rusland op een afstand van 2.499 km. Wintertalingen werden later teruggemeld uit Denemarken, Duitsland, Europees Rusland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Ierland, Italie, Nederland,Noorwegen, Polen, Portugal, Spanje, Turkije en Zweden. De verst gevlogen afstand bedroeg 3.325 km (Europees Rusland). De langst gedragen ring was zes jaar,1 maand en 16 dagen oud. Zomertalingen werden teruggemeld uit Denemarken, Duitsland, Europees Rusland, Frankrijk, Italië, Marokko, Senegal en Tsjechoslovakije. De zomertaling die naar Senegal vloog, legde een recordafstand van maar liefst 4.478 km af. De langst gedragen ring was 8 jaar, 9 maand en 25 dagen oud. Smienten vlogen recordafstanden van 4.105 en 5.621 km, tot in Aziatisch Rusland! Ze werden daar in het zelfde jaar of het jaar erop opgemerkt. Eentje vloog net iets minder ver, maar nog altijd 3.454 km, tot in Europees Rusland. Deze kranige eendendame had daar amper twee maand voor nodig! Overigens werden er ook smienten in Denemarken teruggevangen. De langst gedragen ring was 6 jaar, 6 maand en 23 dagen oud. Na het wettelijk verbod eendenkooien te gebruiken in 1972 probeerde Roger van Caloen tevergeefs toelating te krijgen om verder te ringen in de eendenkooi. Dat werd echter niet toegestaan.
192
193
het altijd mooi open om de vlotte vlucht naar het einde van het fuiknet te vergemakkelijken. Er stond een kooihuisje met een houten geraamte en rieten wanden. Het kooibos van de Blankaart werd hoofdzakelijk aangeplant met schietwilgen en Canadapopulieren en af en toe een es of eik. In de struiklaag overheersten vlier, bramen, grauwe wilg (en zijn kruisingen met geoorde en katwilg), éénstijlige meidoorn, veldiep, vuilboom en hondsroos. Haagwinde, bitterzoet, hop en valse wingerd maakten het kooibos vrijwel ondoordringbaar, behalve op de kooipaadjes. De kooiplas van Woumen was kleiner dan die van Merkem. Lengte en breedte bedroegen ongeveer 50 m.
De kooiers van Woumen De eerste kooiman, Valentijn (Falen, Phil) Decap, leerde de stiel van zijn moeder Rozalie Dekeyrel, die in Merkem kooide. Zijn broer René volgde zijn moeder op in Merkem en Valentijn kreeg de kooi van de Blankaart toegewezen. Zijn zoon Désiré volgde hem later op en die gaf op zijn beurt zijn kennis door aan André Decap, de laatste kooier van de Blankaart. Wat we nu weten over de kooi van de Blankaart, is vooral aan de verhalen van André te danken, maar ook zijn dochters konden nog heel wat details toelichten. Vanaf zijn boerderijtje kon André Decap langs een paadje (sletse) naar de kooi. Als het water te hoog stond, gebruikte hij zijn schute. Van aan de Blankaartvijver liep een klein kanaaltje door het rietmoeras tot aan het kooibos. Koevaardeke (= Kooivaartje) en kooibos van Merkem.
D e eenden ko o i va n d e B l a n ka a r t i n Wou men De jongste kooi van Vlaanderen Toen Gustave baron de Coninck de Merckem in 1860 het domein De Blankaart kocht, liet hij er een kasteel bouwen en aan de oostelijke zijde van de Blankaartvijver een eendenkooi inrichten. Het is de meest recent aangelegde Vlaamse kooi. Kooibos en –plas zijn samen ongeveer 1,5 ha groot. De kooi van de Blankaart is logischerwijze op deze van het nabije Merkem geïnspireerd. Niet alleen de kooimannen, maar ook de eigenaars, bewoners van het kasteel van de Blankaart en het kasteel van Merkem, waren elkaars broers. De eigenaars inspireerden zich, zoals in Merkem, bij herstellingen aan de kooi na de Eerste Wereldoorlog in Meetkerke en in Nederland. Het is waarschijnlijk dat de kooi wijzigingen onderging in de loop der tijden. Logischerwijze leken de kooi en de werkwijze in de kooi van Woumen aanvankelijk sterk op die van Merkem. Mettertijd ontwikkelden zich toch een aantal verschillen.
Valentijn (Falen, Phil) Decap was de eerste kooier van de eendenkooi van de Blankaart. Hij leerde de stiel van zijn moeder Rozalie Dekeyrel, die in Merkem kooide.
194
De kooi zelf was van het rogge-ei type met een langere oosten zuidpijp en twee kortere vangpijpen van ongeveer 15 meter. De noordpijp was de beste vangpijp. Naast elke vangpijp stonden zes tot acht kortschermen. Het afneembare vangfuiknet was 4 meter lang en had 4 uit gele wiedauw (Salix x rubens variëteit Basfordiana) vervaardigde hoepels. Zo bleef
Het kooien in Woumen Over het vangen zijn uiteenlopende gegevens vernomen. Kooiman André Decap beweerde dat dit één keer in de vooren één keer in de namiddag gebeurde. Zijn kinderen Annie en Cecile dachten later dat het alleen tijdens de voormiddag was, omdat de “verse eenden” ’s nachts toekwamen en nadien zou het vangen niet veel zin meer hebben gehad. Op topmomenten werd wel eens vier tot vijf keer na elkaar gevangen, maar dat was heel uitzonderlijk. Alleen als de wind uit het oosten kwam, het heel koud was en er veel nieuwe eenden toekwamen, gebeurde dat wel eens. In Woumen werd er bijna altijd met twee mensen gekooid. Kooier André Decap volgde achter de schermen het kooihondje, terwijl iemand anders bij het begin van die rietvlaken bleef zitten. Meestal was dat zijn dochter Cecile, die van haar tiende tot haar twintigste in de kooi hielp. Cecile moest, als de eenden ver genoeg in de vangpijp waren gevorderd, tevoorschijn springen en met haar jas of een wit laken zwaaien. Soms deed Cecile dit niet zelf, maar de eigenares van de kooi, mevrouw Kempynck. Op die manier hield ze ook een oogje in het zeil over de opbrengst van de vangst, zodat de kooiman haar daarover niet te veel moest wijsmaken. André Decap trok het hondje wel eens kleren aan om de eenden nog nieuwsgieriger te maken. Dit zal toch wel bij een enkele keer gebleven zijn, want geen van zijn beide dochters kon zich dat herinneren.
In de winter moest men soms ijs kappen om een pijp open te houden. De losgekapte ijsschotsen werden onder het andere ijs geduwd. De staleenden, gemiddeld zo’n 15, werden met haver gevoederd, maar ook met gerst, eendenkroos of oud brood, soms tot 1600 kg per jaar. Om een stal tamme eenden te kweken, gebruikte André Decap verschillende werkwijzen: eendeneieren laten uitbroeden onder een kip en de jongen kortwieken of pas uit het ei gekomen eendenkuikens vangen, thuis opkweken en kortwieken of tijdens de laatste vangstdagen van het seizoen enkele eenden kortwieken. Die laatste broedden dan op de kooiplas of in de onmiddellijke omgeving. André Decap ving buiten het jachtseizoen, in het voorjaar, ook zomertalingen en kortwiekte ze vervolgens. Deze gingen dan broeden in de grachtjes in de omliggende broeken. Soms zaten er wel honderd koppels zomertaling indertijd! Het verschil tussen de tamme eenden en de wilde eenden was op de plas
Désiré Decap op zijn schute, gefoto grafeerd door botanicus Jean Massart in 1912. Massart beschrijft de foto als iemand die riet aan het maaien is op de Blankaart.
De eendenkooi van de Blankaart, zoals weergegeven in Priem (1998). De foto is niet gedateerd.
André Decap met hond. Het is niet helemaal duidelijk of dit een kooihond was. André had ook nog tal van andere honden en de familieleden zijn het niet altijd eens over welke hond een kooi hond was en welke niet. In elk geval is duidelijk dat de kooihonden niet tot een bepaald, onmiddellijk herkenbaar ras behoorden.
195