5 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.6.3 5.6.4 5.6.5 5.7
Slaapstoornissen en slaapproblemen
Inleiding Wat is slaap? Slaapstadia Kenmerken van REM- en NREM-slaap Biologische klokken Lengte van de slaap en verhouding REM- en NREM-slaap Individuele verschillen Slaapstoornissen Dyssomnieën Parasomnieën Culturele en maatschappelijke invloeden Risico- en beschermingsfactoren Preventie en behandeling van slaapstoornissen Preventie Registratie en diagnostiek Behandeling van insomnie: de extinctieprocedure Medicatie bij slaapproblemen Interventies bij pavor nocturnus en slaapwandelen Samenvatting Informatiebronnen
Hieronder volgen een aantal fragmenten uit bovenstaand hoofdstuk om een indruk te geven van de inhoud van het boek. ...
5.2
Wat is slaap? Mensen slapen circa een derde deel van hun leven. Velen vinden dit zonde en fantaseren over wat ze wel niet allemaal in die ‘vermorste’ tijd hadden kunnen doen. Aan de andere kant beseffen we allemaal dat slaap nuttig is. Vooral voor kinderen is slaap gezond en groeizaam. Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit. Slaap is geen luxe en zonder slaap gaan we dood. Veel is nog onduidelijk over de exacte functies van slaap, maar de laatste jaren zijn er nogal wat ontdekkingen gedaan. Zo blijken er verschillende slaapstadia te zijn, bestaan er in de hersenen verschillende centra die de slaap aansturen en Slaapstoornissen en slaapproblemen
1
zijn er chemische (slaap)stoffen die vlak voor en tijdens de slaap hun functie vervullen. Bovendien hebben we een biologische klok die onze slaap beïnvloedt (Visser 1988). Bij al deze kennis is één ding duidelijk geworden: slaap lijkt een rusttoestand, maar het tegendeel blijkt voor de hersenen, want tijdens de slaap is er veel hersenactiviteit (Durand 1998). Volgens slaapdeskundigen heeft de gemiddelde volwassen mens circa acht uur slaap nodig. Kinderen hebben meer slaap nodig, oudere mensen minder. Er zijn uitzonderingen. Zo zijn er voorbeelden van mensen die jarenlang aan vier uur slaap genoeg hebben. Maar onderzoek (Vermij 1999) lijkt uit te wijzen dat langslapers (negen of meer uur slaap) beter functioneren dan de gemiddelde slapers (acht uur) en de kortslapers (minder dan 8 uur). Een te korte nachtrust lijkt bij te dragen aan uiteenlopende verschijnselen zoals verkeersongelukken, fouten in ziekenhuizen, slecht ouderlijk functioneren en slechte schoolprestaties. ... 5.2.4
2
Lengte van de slaap en verhouding REM- en NREM-slaap Een kind begint al tijdens de zwangerschap met slapen (Visser en Mulder 1998). Vanaf een zwangerschapsduur van 28 weken ontstaan de eerste slaaptoestanden, aan het einde van de zwangerschap zijn deze volledig ontwikkeld. De laatste vier weken van de zwangerschap is de foetus circa 10% van de tijd wakker. De overige tijd (circa 21,5 uur) slaapt hij. Het slaappatroon van een foetus verschilt essentieel van dat van een volwassene en vertoont een afwisseling van zo’n 60 minuten actieve slaapperiode (REM) met zo’n 20 minuten diepe slaapperiode (NREM). Bij een foetus en een voldragen pasgeborene zijn de vier stadia in de NREM-slaap nog niet aanwezig. Deze stadia ontwikkelen zich in de eerste zes maanden na de geboorte (Hadders-Algra 1998). Een op tijd pasgeborene – premature baby’s vertonen de slaappatronen van een foetus – slaapt de eerste twee weken ruim 16 uur per dag. De helft hiervan bestaat uit actieve slaap (REM-slaap). Men verklaart het grote deel REM-slaap bij zowel foetus als pasgeborene uit de belangrijke rol die slaap speelt in de ontwikkeling van het zenuwstelsel. Het slaappatroon bij een pasgeborene verschilt op meer punten van dat van een volwassene. Een pasgeborene begint de slaap met een REMslaap. De start met de NREM-slaap is pas na zes maanden mogelijk. De cyclus bij een pasgeborene bestaat uit een start met REM-slaap, dan volgt een afwisseling met stukken NREM-slaap en de cyclus eindigt weer met REMslaap, als het kind hongerig is en daardoor wakker wordt. Een cyclus bij een pasgeborene duurt ongeveer 60 minuten; bij volwassenen bijna tweemaal zo lang. Aangezien een pasgeboren kind zo’n 3 à 4 uur tussen de voedingen slaapt, doorloopt het de cyclus minimaal drie keer per slaapperiode. Zoals we boven zagen is de overgang van NREM-fase naar REM-fase een gevoelig moment tijdens de slaap. Zowel een volwassene als een kind kan Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
dan gedeeltelijk wakker worden. Omdat de cyclus bij kinderen korter is dan bij volwassenen, en omdat kinderen veel meer slapen, zullen zij veel vaker deze momenten meemaken, waardoor in- en doorslaapproblemen bij kinderen meer voorkomen. Het is belangrijk dat opvoeders op de hoogte zijn van dit van oorsprong biologische verschil in slaapcycli tussen kinderen en volwassenen, omdat het een verklaring biedt voor het veelvuldig wakker worden van een kind. We kunnen zeggen dat de lengte van de slaap over het algemeen afneemt met het toenemen van de leeftijd. Een vijfjarig kind heeft elf uur slaap nodig, een negentienjarige adolescent nog acht uur (zie tabel 5.1). De hoeveelheid REM-slaap neemt ook af met het toenemen van de leeftijd. Van circa 50% bij een pasgeborene via circa 20% bij jong volwassenen naar circa 15% bij oudere mensen. Een andere ontwikkeling is de verhouding tussen nachtelijk slapen en overdag slapen. Een pasgeborene is nog niet zover ontwikkeld dat hij getraind kan worden om ’s nachts door te slapen. De baby heeft zijn voedingen nodig en de eerste weken zal het ritme van drinken, waken en slapen overdag niet veel verschillen van ’s nachts. Vanaf zes maanden is het zenuwstelsel dermate gerijpt dat een baby in staat geacht wordt om ’s nachts door te slapen (vaak gebeurt dit al eerder). Het kind slaapt bij zes maanden nog wel overdag. Meestal zijn het twee flinke slaapperioden, ’s ochtends en
Tabel 5.1 Overzicht van leeftijdsgebonden slaapbehoefte en verdeling naar dag- en nachtslaap en REM- en NREM-slaap. (Gebaseerd op en aanpassing van Roffwarg e.a. 1966 [genoemd in Valsiner 2000 en Durand 1998], Ferber 1985 [genoemd in Carr 1999] en Visser en Mulder 1998) Leeftijd
Aantal slaapuren in een 24-uurs cyclus
Percentage slaap overdag
Percentage REM-slaap
Laatste weken van de zwangerschap 1 - 15 dagen 3 - 5 maanden 6 - 23 maanden 2 - 3 jaar 3 - 5 jaar
21,5 16,5 14,5 13 12 11
75 50 40 30 25 20
5 - 9 jaar 10 - 13 jaar 14 - 18 jaar 19 - 30 jaar 33 - 45 jaar 50 - 70 jaar 70 - 85 jaar
10 9.5 8.5 8 7 7 6
Nvt 50 30 15 8 Gaat in deze periode naar 0 Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt
Slaapstoornissen en slaapproblemen
18.5 18.5 20 22 18.9 15 13.8
3
’s middags. Met een leeftijd van één jaar zijn er nog twee slaapperioden overdag, maar die zijn al aanzienlijk korter. Het kind zal in de loop van zijn tweede levensjaar overgaan naar één slaapperiode ’s middags. Deze slaapperiode kan steeds korter worden om in de loop van het vierde levensjaar te verdwijnen. Normaal gesproken slapen kinderen vanaf vier jaar alleen ’s nachts. ...
5.3
Slaapstoornissen Slaapproblemen en slaapstoornissen bij jonge kinderen lijken door de ouders als een lastig probleem ervaren te worden. Zo worden in ieder geval de cijfers geïnterpreteerd die erop wijzen dat ouders vooral met vragen en klachten over de slaap van hun kind bij de huisarts komen. Ook bij de opvoedtelefoon komen veel vragen binnen over slapen. Kennelijk is het een lastige opvoedingstaak om je kind te begeleiden bij de ontwikkelingsopgave om tot fysiologische zelfregulatie van de slaap te komen. De eerste vraag die een hulpverlener bij slaapproblemen van een kind moet stellen is of de problemen op zichzelf staan of dat ze een gevolg zijn van andere psychische of lichamelijke stoornissen. Dit onderscheid wordt in DSM-IV gemaakt. Een stoornis die op zichzelf staat noemt men primair. Problemen die het gevolg zijn van een andere stoornis noemt men secundair. Een voorbeeld is depressie. Deze stoornis heeft slaapproblemen als een belangrijk kenmerk. Maar deze problemen worden door de depressie veroorzaakt en zijn hier ondergeschikt (secundair) aan. Bij slaapstoornissen wordt een hoofdonderscheid gemaakt tussen dyssomnie (slechte slaap; dys = slecht en somnie = slaap) en parasomnie (‘vreemde slaap’, para betekent letterlijk naast, maar bij typeringen van ziekten en stoornissen vooral ‘vreemd’). Bij dyssomnie gaat het om een verstoring van het slaapproces. Er wordt een hoofdonderscheid gemaakt tussen insomnie (tekort aan slaap) en hypersomnie (teveel aan slaap). In tabel 5.2 staan de verschillende slaapstoornissen in een schema. De criteria die in DSM-IV bij slaapstoornissen worden gehanteerd zijn gebaseerd op volwassenen en we moeten ze voorzichtig hanteren want ze zijn eigenlijk te strikt voor kinderen. Hieronder bespreken we de stoornissen zoals ze zich bij kinderen uiten. We houden hierbij een chronologische volgorde aan en beginnen dus met de stoornis die zich het eerst tijdens de ontwikkeling van een kind kan openbaren.
4
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
5.3.1 Dyssomnieën Insomnie Problemen met slaaptekort vormen het meest voorkomende slaapprobleem bij (jonge) kinderen. Anders en Eiben (1997) denken dat dit bij 25% tot 50% van de 1 tot 3-jarigen voorkomt. Of kinderen een tekort aan slaap hebben, kunnen de ouders het beste vertellen. Aan het kind zijn vaak geen duidelijke kenmerken te zien, hoewel problematisch gedrag overdag (zoals geïrriteerd zijn, slecht kunnen concentreren, een lage spanningsboog) vaker voorkomt bij kinderen met een slaaptekort. Ouders kunnen vertellen wat er ’s avonds en ‘s nachts gebeurt. Insomnie uit zich bij kinderen als inslaapproblemen, zoals niet op tijd naar bed gaan en/of langdurig wakker liggen, en als doorslaapproblemen – het kind wordt ’s nachts wakker en slaapt niet vanzelf weer in, het kind moet ’s nachts getroost worden, het kind kruipt ’s nachts bij de ouders in bed, enzovoorts. Zoals we eerder zagen, neemt de REM-slaap bij zuigelingen en jonge kinderen een groot deel in van de totale slaap. Omdat de overgang van NREMslaap naar REM-slaap vaak gepaard gaat met (gedeeltelijk) wakker worden, is het duidelijk dat doorslaapproblemen vooral in de eerste levensjaren een veel voorkomend verschijnsel zijn (ibidem). In westerse culturen is men over het algemeen gewend om de pasgeborene de eerste maanden bij de ouders op de kamer te laten slapen. Vanaf een maand of zes zijn de meeste kinderen in staat om ’s nachts door te slapen. Tegen die tijd slapen de meeste kinderen ook niet meer op de kamer van hun ouders. Vanaf zes maanden kunnen de eerste problemen met inslapen en doorslapen gaan optreden. Vanuit het gezichtspunt van het kind is het zelfstandig leren slapen een moeilijke ontwikkelingsopgave. Het kind wordt gescheiden van zijn ouders die veiligheid en geborgenheid bieden. ’s Avonds in een ‘vreemde’ kamer in slaap vallen is nog tot daar aan toe en ouders maken dit meestal hanteerbaar met rituelen. Maar ’s nachts meermalen in het donker wakker worden kan, afhankelijk van de ontwikkelingsfase van het kind, angstaanjagend zijn. Problemen met slaaptekort beginnen bij kinderen dan ook meestal met problemen bij het ’s nachts wakker worden. Daarop volgend ontstaan problemen met inslapen, een kind gaat wel naar bed, maar kan of wil niet gaan slapen. Vervolgens ontstaan problemen met naar bed gaan. Tegen bedtijd wil het kind niet naar bed, het weet rituelen eindeloos te rekken en/of het krijgt het voor elkaar dat het in het bed van de ouders mag slapen. Of het ’s nachts wakker worden zich ontwikkelt tot een slaapprobleem, hangt van veel factoren af. In paragaaf 5.5 wordt daar verder op ingegaan. Uit onderzoek blijkt dat vrijwel elk kind ’s nachts wakker wordt. Minde e.a. (1994) bewezen dit door een infrarode camera op te stellen in de slaapkamers van kinderen. Zo’n 30 peuters met slaapproblemen en zo’n 30 peuters zonder slaapproblemen werden twee weken lang elke nacht gefilmd. Gemiddeld waren ze 20 maanden oud. De peuters uit beide groepen werden ’s nachts Slaapstoornissen en slaapproblemen
5
even vaak wakker, gemiddeld drie keer. Wel verschilde het gedrag tijdens het wakker zijn. De probleemloze slapers bleken wat rond te kijken, te duimen, met de knuffels te spelen en vielen na ongeveer 10 minuten weer in slaap. De probleemslapers gingen daarentegen huilen en om hun ouders roepen. Vermoedelijk (zie 5.5 en 5.6) is de reactie van de ouders op eerdere slaapproblemen van invloed geweest op het ontstaan van latere problemen. Uit dit onderzoek kwam nog meer naar voren. De probleemslapers kenden meer risicofactoren zoals geboorteproblemen, allergieën, moeilijker temperament en vaker driftbuien overdag. Tussen de ouders van de kinderen werd slechts één verschil gevonden: de moeders van de probleemslapers waren in hun verleden vaker behandeld voor depressie of angsten. De behandeling van de slaapproblemen bleek bij de meeste probleemslapers te lukken. Bij deze kinderen verdwenen ook de gedragsproblemen overdag. Uit dit onderzoek kunnen we een aantal conclusies trekken: • slaapproblemen ontstaan niet omdat kinderen wakker worden, immers alle kinderen worden wakker; • bij kinderen met een slaaptekort is een aantal risicofactoren aanwezig die vooral op het niveau van het kind liggen en op het niveau van de kind-ouder relatie – ouders die zich ten onrechte zorgen maken; • kinderen met slaapproblemen hebben vaak overdag gedragsproblemen; • slaapproblemen zijn goed te behandelen en als gunstig bijeffect verdwijnen ook de gedragsproblemen overdag. Men spreekt van een primaire insomnie bij kinderen (Richman 1981, in Berden 1996) als er sprake is van onvoldoende slapen in vijf of meer nachten per week, gedurende minstens drie maanden. Er is sprake van een inslaapstoornis als het inslapen een halfuur of langer duurt, en van een doorslaapstoornis als het kind minstens driemaal per nacht minimaal 20 minuten wakker is of na het wakker worden door de ouders in bed genomen worden. Bij het onderscheiden van probleemgedrag van normaal gedrag wordt vaak naar drie criteria gekeken: • frequentie (in de bovenstaande omschrijving hoe vaak per nacht en hoe vaak per week); • lengte (in de bovenstaande omschrijving het aantal minuten) • felheid van het gedrag. ...
6
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
5.4
Culturele en maatschappelijke invloeden ... In slaap wiegen Wanneer pak je een huilend kind op en wieg je het in slaap? En hoe leg je het in bed? Moeders uit westerse maatschappijen laten hun kind langer huilen dan moeders uit niet-westerse maatschappijen, waar een kind maar een kik hoeft te geven en het wordt opgetild of gezoogd. In westerse maatschappijen wordt dat al snel als een vorm van ongewenst verwennen gezien. Bij het slapen gaan leggen de meeste ouders uit westerse maatschappijen hun (nog net) wakkere kind in het bed, kijken ernaar en sussen het indien nodig in slaap. In andere maatschappijen zoals de Japanse (Valsiner 2000) is het veel gebruikelijker dat het kind bij de moeder in slaap valt en dat het daarna in bed wordt gelegd. Als het wakker wordt, begint de moeder van voren af aan. Een ander voorbeeld over vermeend verwennen betreft het uit de mode raken in de VS van een wieg waarmee je kunt schommelen. Er zijn twee woorden om dat verschil duidelijk te maken. Een wieg waarmee je kunt schommelen heet een craddle, een wieg waarmee dat onmogelijk is, heet een crib. Aan het einde van de negentiende eeuw kwam er in de VS een campagne tegen de craddle’s. Het in slaap schommelen zou verderfelijk zijn voor het kind en pure verwennerij. Bedtijd Bedtijdrituelen waaronder het op tijd naar bed gaan en opstaan, zijn in westerse maatschappijen strikter dan in niet-westerse. Binnen de westerse maatschappijen blijken de Nederlandse normen de kroon te spannen (Small 1995). Nederlandse ouders zijn er trots op als hun kind(eren) goed slapen en zonder al te veel problemen naar bed gaan. Ouders gaan vaak alleen maar ’s avonds weg als ze een betrouwbare oppas hebben. Je hoeft niet ver in Europa gereisd te hebben om te kunnen zien dat dit bijzonder is. In bijvoorbeeld Frankrijk nemen de ouders hun kinderen mee als er ergens een feest is. Ze vallen wel op een bank in slaap waarna ze bij het naar huis gaan opgetild en meegenomen worden. In veel culturen worden (wat oudere) kinderen naar bed gebracht als ze moe zijn of in slaap zijn gevallen. Als je in Nederland in een multiculturele, kinderrijke wijk woont, is het niet moeilijk om dat op te merken. Nederlandse kinderen gaan vroeger naar bed dan bijvoorbeeld Turkse kinderen, die langer op straat mogen spelen. Rekening houden met verschillen in culturele normen omtrent slapen en opvoeding in het algemeen is in de hulpverlening zeer belangrijk. Wat bijvoorbeeld op grond van de tekst uit dit hoofdstuk als slaaptekort of slaapwaak-ritme stoornis wordt betiteld, kan in andere culturen als normaal gedrag beoordeeld worden. Slaapstoornissen en slaapproblemen
7
5.5
Risico- en beschermingsfactoren In dit hoofdstuk zijn veel stoornissen besproken. Een enkele daarvan wordt waarschijnlijk door een genetische factor veroorzaakt, andere kunnen geïnterpreteerd worden als redelijk normaal in de ontwikkeling, waarbij uitleg geven aan de opvoeders meestal voldoende moet zijn. Hieronder worden de risico- en beschermingsfactoren besproken bij insomnie. Dit is namelijk de slaapstoornis die het meeste voorkomt, ouders problemen bezorgt en soms radeloos maakt. In de loop van dit hoofdstuk zijn al een aantal risicofactoren genoemd. Hieronder worden ze in tabel 5.6 op een rijtje gezet en daarna kort toegelicht.
Tabel 5.6 Overzicht van risicofactoren bij insomnie bij (jonge) kinderen Risicofactoren op het niveau van het kind • Prematuriteit (te vroeg geboren) • Moeilijk temperament • Biologische aanleg voor lichte slaap (gevoelig voor externe prikkels) • Biologische aanleg voor angstige constitutie • Darmkrampjes (kolieken) • Keel-, neus- en oorproblemen (amandelen!) • (Chronische) ziekten zoals astma • Allergieën zoals koemelkallergie • Stress bij het kind Risicofactoren op het niveau van ouders en het gezin • Stress bij de ouders • Oververmoeidheid bij ouders • Huwelijksproblemen • Jonge, onervaren ouders • Ouders met psychische problematiek • Ouders die de slaapproblemen van het kind ontkennen of bagatelliseren • Geen rustgevende slaaprituelen bij het naar bed gaan • Kind valt ergens anders in slaap dan in zijn eigen bed (‘verleggen’) • Ouders die niet adequaat reageren op de slaapproblemen van het kind waardoor de slaapproblemen blijven bestaan of verergeren Risicofactoren op het niveau van de omgeving • Slechte en gehorige huisvesting • Geen of klein steunend netwerk van de ouders
8
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
De risicofactoren op het niveau van het kind zijn meestal ‘pechfactoren’, er is niet veel aan te doen. Bij premature kinderen kunnen de hersenen nog onvoldoende gerijpt zijn om goede slaap te garanderen. Kinderen met een moeilijk temperament zijn minder makkelijk in een vast slaappatroon te krijgen. Ziekten en allergieën kunnen de nachtrust verstoren waardoor het kind bijvoorbeeld als troost in het bed van de ouders genomen wordt, dit kan zich herhalen enzovoorts. Angstige kinderen kunnen te veel fantaseren over bedreigingen waardoor ze de slaap niet vatten. Sommige kinderen slapen zo licht dat ze van het minste of geringste wakker worden. Op het niveau van het gezin speelt zich veel af wat kan bijdragen aan het ontstaan van risicofactoren. Onervaren ouders kunnen zich ‘te vroeg’ ongerust maken waardoor ze de slaap van het kind verstoren. Door eigen problemen zijn sommige ouders minder goed in staat om de signalen van het kind op de juiste manier in te schatten. Ouders die, door de slaapproblemen van het kind, oververmoeid raken en ten einde raad zijn, hebben vaak moeite om sensitief te reageren. Ze doen daardoor eerder ‘verkeerde’ dingen zoals het door elkaar schudden van het kind, dan rustige, niet vermoeide ouders. Veel van de risicofactoren op gezinsniveau komen neer op een ‘verkeerde’ aanpak van de slaapproblemen van een kind. Verkeerd staat tussen aanhalingstekens omdat die aanpak zo goed te begrijpen is, maar op langere termijn de stoornis wel instandhoudt. Factoren uit de omgeving zoals een gehorig huis, kunnen ook het risico vergroten. Voor een eenzaam en/of eenoudergezin, zonder veel steun van anderen, geldt dat ook. ..
5.6
Preventie en behandeling van slaapstoornissen 5.6.1 Preventie Ook in deze subparagraaf richten we ons vooral op insomnie, de slaapstoornis die het meeste voorkomt, en waarbij onder meer het handelen van de ouders een rol speelt. De onderstaande adviezen worden vaak gepresenteerd als geadviseerde slaaphygiëne. Ze zijn in verschillende boeken terug te vinden, wij hebben hier gebruikgemaakt van Durand (1998). Duidelijk zal worden dat deze adviezen geworteld zijn in ‘westerse’ opvattingen over slaaprituelen bij kinderen. Slaapstoornissen bij kinderen en ouders uit andere culturen vereisen een genuanceerde benadering. • Jonge kinderen gedijen het best als er een zekere mate van structuur en regelmaat in hun leven is. Naar-bed-gaan-rituelen die een veilige regelmaat bieden zijn: de aankondiging door de ouders, het welterusten wensen, wassen en tanden poetsen, en eventueel een verhaaltje vertellen of (voor)lezen. Geadviseerd wordt om de rituelen consistent uit te voeren: telkens dezelfde volgorde aanhouden en elke avond toepassen. Afgeraden wordt om een kind zo Slaapstoornissen en slaapproblemen
9
snel mogelijk in bed te stoppen, de meeste kinderen hebben behoefte aan een gestructureerde overgangsperiode van waken naar slapen. In deze periode zijn spannende activiteiten ‘verboden’, dus geen televisie kijken en geen (uitgestelde) ruzie beginnen tussen ouder en kind over wat die dag gebeurd is. Bij jonge kinderen wordt geadviseerd dat ze nog net wakker zijn als ze in bed gelegd worden. Als ze ’s nachts wakker worden, zo is het idee, dan weten ze nog dat ze in het bedje gelegd werden. Om die reden valt verleggen van bijvoorbeeld het ene naar het andere bed af te raden. • De hoeveelheid slaap van een kind moet op zijn behoefte afgestemd zijn. Tabel 5.1 kan daarbij een rol vervullen. Ook de slaapjes overdag moeten afgestemd zijn op deze behoefte. Een kind van zes jaar oud zal over het algemeen overdag geen slaap meer nodig hebben. Als hij wel overdag tukjes doet, dan zal dat meestal een negatief effect hebben op de nachtrust: te lang wakker liggen. Vaste slaaptijden zijn van belang voor de beoogde regelmaat. In het weekend kunnen slaaptijden afwijkend zijn, maar niet te veel, omdat dit een verstoring van de regelmaat en zelfs van de biologische klok tot effect kan hebben. • Inspannende activiteit vlak voor het slapen valt te ontraden. Ontspanning moet juist de boventoon voeren. Het idee dat een kind moe maken de slaap bevordert is terecht. Maar inspanning verhoogt op korte termijn juist de alertheid. Het kind wordt er klaarwakker van. ...
10
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Informatiebronnen Literatuur Als ouders de Engelse taal beheersen dan is in het volgend boek veel te vinden over slaap en slaapproblemen. Speciale aandacht krijgen kinderen met een verstandelijke handicap en/of autisme. Een deel van de informatie uit dit hoofdstuk is aan dit boek ontleend. De gepropageerde aanpak bij slaapproblemen is gebaseerd op gedragstherapeutische principes. Durand, V.M. (1998), Sleep Better! A Guide to Improving Sleep for Children with Special Needs, Baltimore [ISBN 1557663157]. Een eenvoudige brochure over slaapproblemen is Welterusten (1995), uitgegeven door stichting Jeugdinformatie Nederland.
Schregradus, R., Kinderen met slaapproblemen. Een werkboek voor ouders, Meppel/ Amsterdam [ISBN 9060099745] heeft veel tips opgenomen. De aanbevolen aanpak is enigszins gedragstherapeutisch en te vergelijken met het boek van Durand (zie boven). Slaapproblemen komen vaker voor bij huilbaby’s. Er is een speciale stichting met een telefonische hulplijn: Stichting hulp met huilkindjes Flamingostraat 7 4709 BG Nispen. (0165) 36 56 36 [hulplijn voor ouders] (0492) 52 39 49 [hulplijn voor ouders]
In het boekje van Marx, H. (1999), Slaapproblemen, Houten [ISBN 9026921527] zijn observatieschema’s opgenomen die de ouders kunnen gebruiken bij het in kaart brengen van de slaappatronen van hun kind. Bovendien bevat het erg veel praktische tips.
Slaapstoornissen en slaapproblemen
11